✍ Beste Job,
28
Heel vaak hoor je het economen niet zeggen: bij de buren is het gras altijd groener. Toch hebben vele van hun uitspraken en adviezen dat karakter. Hoe vaak hebben jij en ik niet moeten horen dat de Amerikaanse economie superieur is aan de onze, dat Amerikaanse bedrijven veel krachtdadiger zijn dan de onze, veel flexibeler, veel alerter, veel moderner, veel efficiënter, enzovoorts? Daardoor kunnen Amerikanen de wereld overspoelen met allerlei nieuwe producten en diensten ¬ en dat maakt hen rijk! De daaruit afgeleide beleidsadviezen liggen voor de hand. Prikkel de mensen tot harder werken (verlaag dus hun uitkeringen en zet ze op bonusloon), zorg ervoor dat ze makkelijker van werkgever veranderen (versoepel dus het ontslagregime), laat hun managers ongehinderd hun gang gaan (beperk dus de medezeggenschap en het toezicht), beloon diezelfde managers voor hun vlijt en initiatief (geef hun dus vijftig keer modaal), en vertrouw verder op de tucht van de markt (privatiseer er dus op los). Nog maar een paar weken geleden schreef columnist Wil Thijssen in de Volkskrant: in Amerika maken ze iPads en smartbooks, ze gaan daar naar de maan en naar Mars! Kortom, doe als de Amerikanen, en het zal ons goed gaan. Deze mantra zal ook de komende maanden steeds weer herhaald worden ¬ net zoals hij de laatste vijftien jaar steeds herhaald werd. Gedurende die laatste vijftien jaar waren sommige Europese regeringen, de Nederlandse voorop, er als de kippen bij om hem in praktijk te brengen. Wij gingen onze economie moderniseren! Nu de crisis sommige economen en politici tot twijfelen heeft aangezet, wordt de boodschap met wat minder verve naar voren gebracht, maar toch. Bekijk de verkiezingsprogramma’s van je grote concurrenten, en je ziet dat het fundamentele geloof in de Amerikaanse superioriteit niet teloor is gegaan. Hoe gering is de aandacht die de programma’s besteden aan de oorzaken van de crisis. Er rest ons, kennelijk, maar één soort beleid: beleid dat ons nog meer zal doen lijken op de vs. Bezuinig dus op de collectieve uitgaven, verklein de overheid, hevel de ziekenhuizen over naar de markt, verkoop onze essentiële faciliteiten aan de meest biedende. Ondertussen zullen onze cultuur en beschaving, en het milieu, verder afkalven, zo moet gevreesd worden. Moeten we ons daartegen verzetten? Kunnen we ons daartegen verzetten? Is een ander economisch beleid wel verantwoord? De rekenmeesters van onze economie zullen ogenblikkelijk hun modellen te hulp roepen in hun pogingen om je ontzag in te boezemen voor de harde werkelijkheid. In een geglobaliseerde wereld moeten wij ons aanpassen aan de sterkste economie, de Amerikaanse dus. En omdat China nu ook een woordje meespreekt, kunnen we ons al helemaal geen leuke s & d 5 / 6 | 20 10
Brieven aan Job Cohen Hans Schenk dingen voor links veroorloven. Maar is die werkelijkheid wel zo hard als hij werd, en zal worden, voorgesteld? Het eenvoudige antwoord daarop is ‘neen’, tenminste voor diegenen die geloven dat de werkelijkheid die gecreëerd wordt, het resultaat is van het handelen van mensen, bedrijven, en overheden, voor diegenen die geloven dat niets onvermijdelijk is als je de verbeelding te hulp roept, die bereid zijn niet te bezwijken voor economen die het Amerikaanse gras altijd groener vinden dan het onze. Sinds Newsweek van 26 april jongstleden word je daarbij geholpen door de Amerikanen zelf. Onder de kop ‘Why Europe will win’ wordt in dit toch ietwat gerenommeerde tijdschrift juist beweerd dat onze versteende economieën, met nota bene de meest verguisde Duitse en Franse voorop, het tien jaar lang beter hebben gedaan dan de Amerikaanse. Europese bedrijven hebben hun marktaandeel in de wereldexport weten te handhaven, waar Amerikaanse bedrijven het met meer dan een derde zagen afnemen. Terwijl het aantal Amerikaanse multinationals dat figureert in de top-100 daalde, nam het aantal Europese bedrijven in die top juist toe. De cijfers van Newsweek moeten met een flinke korrel zout worden genomen (zoals het blad trouwens zelf toegeeft). Maar dat geldt ook voor de cijfers die steeds aangevoerd werden om te betogen dat Amerika ons voorbeeld moest zijn. Economische cijfers moeten altijd met een flinke korrel zout worden genomen. Dat De kosten van de crisis mogen komt doordat het economisch systeem geen natuurkundig systeem niet op de schouders worden is: het is variabel, creatief, reagegelegd van diegenen die er rend, anticiperend, dynamisch. Dit maakt voorspellen zo moeilijk. part noch deel aan hadden Maar het suggereert eveneens dat er in de economie meer wegen naar Rome leiden. Ook wegen die onze cultuur en beschaving, en het milieu, proberen te beschermen. Daar zijn twee dingen voor nodig: een aansprekend, vertrouwenwekkend, verbindend en enthousiasmerend toekomstperspectief en een daarbij behorend beleidspakket. Het eerste is een kwestie van visie en politiek. Het tweede een kwestie van economie. Ze hangen wel met elkaar samen. De economie is een werktuig. Zij kan worden ingezet om rijken rijker te maken en armen arm te houden. Maar zij kan ook worden ingezet voor de bescherming van cultuur, beschaving en milieu. Collega Cnossen liet vorig jaar nog in een cpb-studie zien dat de vaak veronderstelde uitruil tussen concurrentievermogen en sociale rechtvaardigheid, zachtjes uitgedrukt, zwak is. Sociaal-democraten moeten daaruit afleiden dat het onbestaanbaar is dat de kosten van de crisis op de schouders worden gelegd van diegenen die er part noch deel aan hadden. De gewone belastingbetaler, met terugwerkende kracht, op laten draaien voor het vierde luxe appartement of de grote stoet luxe automobielen die de laatste jaren door topmanagers en bankiers zijn aangeschaft, dat zou immers neerkomen op een grove schending van de maatschappelijke coherentie en solidariteit. Als dat zou gebeuren wordt een andere bevinding van Cnossen versterkt: Nederlanders hebben momenteel weinig vertrouwen in publieke en maatschappelijke instellingen, zoals het parlement, de overheid, en grote ondernemingen. Dan zouden we voetbalhooligans, belastingontduikers en algehele s & d 5 / 6 | 20 10
29
Brieven aan Job Cohen Hans Schenk
30
apathie kweken, terwijl juist positieve betrokkenheid en inzet nodig zijn ¬ als altijd in samenlevingen die vooruit willen. Toch dreigt dit te gebeuren. Wij hebben gelukkig onze handen grotendeels vrij als we het niet zover willen laten komen ¬ ondanks de bezwerende formules van ’s lands ‘mainstream’ economen. We weten nu, dat die economen soms ook maar gewoon iets zeggen omdat hun dit wordt aangezegd in hun leerboeken ¬ en die staan vaak mijlenver af van de economische praktijk. Omdat niemand hier de wijsheid in pacht heeft, vereist een goed economisch beleid ook dat je die economen zover kunt krijgen dat ze van hun geloof vallen. Als de tijd er ooit rijp voor was, is dat nu, nadat hun zo lang met veel verve naar voren gebrachte ideeën ons in een crisis zonder weerga hebben gebracht en zelfs de grootste diehards een beetje zijn gaan twijfelen. Maar dat momentum kan ook weer snel voorbij zijn. De ‘mainstream’ wordt niet voor niets de ‘mainstream’ genoemd. De economische wetenschap heeft zich in de afgelopen vijftien jaar ontwikkeld tot een stevig gebouw van eenzijdig economisch denken. Met vertakkingen in alle Hoe krijgen we bedrijven van bloedvaten van de economie, de universiteiten, de adviesorganen, het overnamepad op het spoor en zelfs binnen zulke eerbiedvan de duurzaamheid? waardige instellingen als nwo en knaw. Daar denken ze dat je als economisch onderzoeker pas iets voorstelt als je je conformeert aan de mores onder Amerikaanse economen, anders krijg je ook binnen ons land maar moeilijk subsidie voor je onderzoek (hoe dat te verbeteren is een aandachtspunt op zich). Een goed economisch beleid begint dus bij het doorbreken van eenzijdigheid. Het middel daartoe is debat. Daaraan hoef je slechts één eis te stellen: het moet transparant zijn en, vergeef me dit modewoord, multidisciplinair. Het economisch debat moet open en pluriform zijn, of het is geen debat. Zover krijg je economen pas als de maatschappij ¬ de politiek dus ¬ daarom vraagt. Vraag er dus om! Dat een van de uitkomsten van zo een debat zou kunnen zijn dat de vrijheid van ondernemingen aan banden moet worden gelegd, lijkt helaas onvermijdelijk. Maar zo erg is dat nu ook weer niet ¬ de afgelopen vijftien jaar hebben we die vrijheid immers flink opgerekt. Het resultaat daarvan hebben we gezien. Zodra bedrijven, banken en investeerders onze economie met problemen gaan opzadelen, zullen ze de adem weer moeten leren inhouden. Laat ik een voorbeeld memoreren uit mijn eigen praktijk waarin enkele van mijn opmerkingen herkenbaar zijn. In de eerste plaats mijn opmerkingen betreffende de onvolkomenheid van het ‘mainstream’ economisch denken, zowel bij het begrijpen van economische ontwikkelingen als bij het ontwikkelen van beleid. In de tweede plaats mijn opmerkingen aangaande de soms lemmingachtige wijze waarop bedrijven zichzelf, en ons in hun spoor, in de ellende kunnen storten. Bedrijven spenderen bij tijd en wijle (tijdens de tweede helft van de jaren negentig, en opnieuw in het midden van het nog lopende decennium) duizenden miljarden euro’s aan overnames. Deze bedrijven kunnen dat doen omdat ‘mainstream’ economen menen dat zo de zwakke broeders het onderspit delven tegen hun sterke concurrenten ¬ opgeruimd staat netjes. Dat daarbij even zo goed duizenden miljarden euro’s worden verkwist, achten economen in eerste instantie niet mogelijk (overnemende bedrijven zijn toch s & d 5 / 6 | 20 10
Brieven aan Job Cohen Hans Schenk niet gek!?). Wanneer de resultaten boekdelen spreken verwijzen ze in tweede instantie naar de aandeelhouders. Die moeten er in hun eigen belang maar voor zorgen dat hun vertegenwoordigers ¬ de topmanagers ¬ de verspilling tegengaan. Daarover kunnen twee dingen gezegd worden. In de eerste plaats: ‘gewone’ aandeelhouders zijn in onze economie onbelangrijk geworden. Bedrijven behoren doorgaans in meerderheid toe aan andere bedrijven ¬ en die zitten in hetzelfde schuitje. Verwacht uit die hoek dan ook niet al te veel heil. In de tweede plaats moeten we niet vergeten dat het een normaal uitgangspunt van beleid is dat de beslissingsvrijheid van de één aan banden mag worden gelegd als hij daarmee het belang van anderen schaadt. Louter vanwege de schaal waarop middelen verkwist worden, kan dit principe hier ingeroepen worden. De verkwisting is zo enorm dat economieën erdoor van slag kunnen raken ¬ het is niet voor niets dat alle zes overnamegolven in de geschiedenis eindigden in een recessie. Maar, zul je misschien zeggen, daar hebben we toch de nma voor, en in Brussel het dg Mededinging? Helaas, ook dit overnametoezicht is gemodelleerd naar de inzichten van ‘mainstream’ economen. Deze economen verdelen een economie in twee kampen: producenten en consumenten. Dit uitgangspunt leidt tot de conclusie dat er uitsluitend mag worden gekeken naar het effect van een overname op de marktprijs van de door betrokken partijen geleverde producten of diensten. Maar daar zit dus niet het probleem. De overname van abn Amro passeerde zonder veel problemen de overnametoezichthouders, en tot welke rampen dit geleid heeft weten we inmiddels allemaal. En hoe zat het ook alweer met Ahold, vnu, Numico, kpn, Essent en Nuon? De literatuur staat barstenvol van soortgelijke gevallen ¬ maar er wordt niet tegen opgetreden, er kán niet tegen worden opgetreden omdat het toezicht is gemodelleerd naar de ideeën van economen wier grootste wens het is ooit een keer in de American Economic Review te kunnen publiceren. En als je in de economie andere partijen definieert dan producenten en consumenten, of zoiets raars als het algemeen belang, kom je er niet in. In de plaats van het hopeloos verkwistende ondernemingsgedrag moet iets komen dat ons zal helpen bij het beschermen van cultuur, beschaving, en milieu. Ik word de laatste tijd soms wat iebelig van al dat gepraat over ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’, maar toch, het feit dat hier en daar ook binnen bedrijven zelf initiatieven opbloeien geeft aan dat het politieke tij er rijp voor is. Hoe krijgen we bedrijven van het overnamepad op het spoor van de duurzaamheid? Ondanks de hoopvolle ontwikkelingen is dat geen sinecure. Het druist in tegen, met name, de Amerikaanse manier van zakendoen, of althans tegen het beeld dat daarvan bestaat. Daar ligt dan ook de belangrijkste taak van het economisch beleid. In Nederland hebben we in dat opzicht gelukkig een voorsprong, als we tenminste bereid zijn om deze te zien. Wij polderen, en precies dat is nodig om gezamenlijk te bedenken hoe we verkwistend ondernemingsgedrag kunnen voorkomen. Het zal uit mijn mond niet verbazingwekkend klinken, maar een orgaan als de Sociaal-Economische Raad is daarbij van essentieel belang. Intussen heeft die Raad, en ook het Innovatieplatform, recent geconstateerd dat de toekomst van ons land, van onze economie, vooral gelegen is in het verder tot ontwikkeling brengen van een duurzame kenniseconomie. De hele economie zal structureel moeten verduurzamen. Dat is mij uit het hart gegrepen. Het is alleen zo jammer dat dit al vele malen eerder is geconstateerd, zonder veel effect. s & d 5 / 6 | 20 10
31
Brieven aan Job Cohen Hans Schenk Een tip is daarom om niet te wachten totdat de particuliere sector ook zover is dat dit beleid wordt opgepikt. Zet het in voor de modernisering van de economie in de publieke sfeer. Er is daar werk zat. In het vervoer, in de postbezorging, in de zorg, in het onderwijs, in de energie, in de huisvesting, op de ministeries ¬ ez en Financiën voorop ¬ en in het wetenschappelijk onderzoek. Zo kan immers ook aan innovatie worden gewerkt. Het is weliswaar innovatie die moeilijk in de vorm van derivaten verhandelbaar is, maar het is innovatie, en ook nog eens innovatie die maatschappelijk hout snijdt. De leidende en inspirerende hand van een overheid is wat hier te lang heeft ontbroken. Ik wens je heel veel succes bij de komende verkiezingen! Hans Schenk
32
Over de auteur Hans Schenk is hoogleraar economische wetenschappen aan de Universiteit Utrecht en plaatsvervangend kroonlid van de ser. s & d 5 / 6 | 20 10