Onderwijs en gezondheidszorg VA K B L A D VO O R O P L E I D E R S I N H E T G E Z O N D H E I D S Z O R G O N D E RW I J S
engezon
e dh
id
sz
or g
.nl
september
2012
Uitdagend onderwijs
Leuker lesgeven: wie wil dat niet?
Van de werkvloer: Zorgwacht helpt bijstandsvrouwen aan een baan
Internationalisering: meerwaarde voor zorgpraktijk, student en docent
Voor u Gelezen: Nurse Education Today
Canon van het leren
Praktijkonderzoek: medicatie achter de voordeurmedicatie achter de voordeur
Tookit: ouderbetrokkenheid in het mbo
de
rw
ijs
jaargang 36
ww
o w.
5
n
ZORG
WELZIJN
SPORT
EffICIëNTER INRIChTEN bPV ?
bEOORDELEN ? bEROEPSGERIChT OPLEIDEN ? Worstel jij ook weleens met: • Het begeleiden van studenten? • De informatie die je krijgt van roc’s? • De bpv-structuur in jouw instelling?
Dan kan Calibris misschien iets voor jouw instelling betekenen. Calibris is het kenniscentrum voor leren in de praktijk in Zorg, Welzijn en Sport. We erkennen leerbedrijven en stellen kwalificaties vast. Maar in het verlengde van die wettelijke taken doen we nog veel meer. Wij zijn er om beroepsonderwijs en beroepspraktijk soepel op elkaar te laten aansluiten. In de breedste zin van het woord.
Vraag ernaar bij je praktijkopleider of neem een kijkje op de website: www.calibris.nl
•
KENNISCENTRUM VOOR LEREN IN DE PRAKTIJK IN ZORG, WELZIJN EN SPORT
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
C O L O F O N
I N H O U D
Uitgever: Arjaan Everts
2 Redactioneel
Hoofdredactie: Henk Ritzen
3 Uitdagend onderwijs De Hogescholen Saxion, Utrecht, Inholland en Rotter-
Redactie: Ineke van Aken, Jan Mistrate Haarhuis, Joke van der Meer, Aart Pool, Carolien Sino Gastredacteur: Ans Grotendorst Eindredactie en vormgeving: PAD Produkties Fotografie: Roel Pieper e.a. Uitgever en Redactiesecretariaat: Benecke Professional Media MediArena 13, 1099 CZ Duivendrecht (Amsterdam Zuidoost) Tel. (020)-893 2715;
[email protected] www.onderwijsengezondheidszorg.nl Abonnementen Onderwijs en Gezondheidszorg verschijnt 7 keer per jaar als tijdschrift en 6 keer per jaar als e-mailnieuwsbrief. U kunt u abonneren en inschrijven op de nieuwsbrief via www.onderwijsengezondheidszorg.nl (Adres)wijzigingen en vragen via
[email protected], of naar Abonnementenland
dam hebben binnen het Siriusprogramma onderzocht of studenten worden uitgedaagd om beter te presteren. Een verslag van deze nulmeting.
9 Leuker lesgeven: wie wil dat niet? Heeft u het gevoel een bevlogen docent te zijn? In dit artikel meningen en opvattingen om als docent meer inspiratie uit het lesgeven te halen.
13 Van de werkvloer: Zorgwacht helpt bijstandsvrouwen aan een baan De Zorgwacht Vakschool in Utrecht leidt jaarlijks dertig uitkeringsgerechtigden op tot ‘helpende zorg en welzijn’. Een zorgopleiding die zich richt op sociale (arbeids)participatie.
I Tookit: Ouderbetrokkenheid in het mbo: het thuisfront partner ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten Het verbeteren van de betrokkenheid van ouders/ verzorgers bij de mbo-opleiding van hun kind is een belangrijk thema in het mbo. In deze toolkit handreikingen voor mbo-docenten.
Postbus 20, 1910 AA Uitgeest Tel.: 0900-22 65 263 (10 ct/min) Opzeggen Als vakblad, hanteren wij de opzegregels uit het verbintenissenrecht. Wij gaan er van uit dat u het blad ontvangt uit hoofde van uw beroep. Hierdoor wordt uw abonnement steeds stilzwijgend met een jaar verlengd. Opzeggen kan via abo@ onderwijsengezondheidszorg.nl, per post of per telefoon. De opzegtermijn is twee maanden. Als opzegdatum geldt de datum waarop uw opzegging door ons is ontvangen. Indien u hierom verzoekt, ontvangt u een bevestiging van uw opzegging met daarin de definitieve einddatum van uw abonnement. Abonnementsprijzen (incl. btw en verzend- & administratiekosten) Particulier: € 68,95, inclusief 1 online toegang Student: (50% korting): € 34,50, inclusief 1 onli-
15 Internationalisering: meerwaarde voor zorgpraktijk, student en docent Een verslag van het internationaliseringsproject ‘Community Based Mental Health’ dat het vakgebied sociale psychiatrie in een internationale dimensie plaatst. Een meerwaarde voor Europese hbostudenten.
19 Boekbespreking Ans Grotendorst bespreekt ‘Canon van het leren’ dat onder redactie van Manon Ruijters en RobertJan Simons is geschreven.
22 Voor u Gelezen: Nurse Education Today Samenvattingen van wetenschappelijke artikelen verschenen in het augustusnummer van Nurse Education Today. Feiten om uw onderwijs te verbeteren.
ne toegang Instelling: € 115,- inclusief 5 online toegangen Losse nummers: € 15,95 Advertenties Cross Advertising, Westerkade 2, 3116 GJ Schiedam, Tel. 010 742 10 23
[email protected]
24 Praktijkonderzoek: Vroegsignaleren van medicatiegerelateerde problemen in de thuiszorg Achter de voordeur gaat veel mis met voorgeschreven medicijnen. De ontwikkeling van een signaleringsinstrument om het medicijngebruik in de thuiszorg verantwoord uit te voeren.
26 Agenda, nieuws en recensies
1 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Bevlogenheid Tegenwoordig wordt regelmatig geschreven over bevlogenheid van medewerkers. Bevlogen medewerkers zijn productiever, worden positiever beoordeeld door collega’s en leidinggevenden, verzuimen minder en lopen minder kans op een burn-out. Het zijn mensen die lol hebben in hetgeen ze doen, passie hebben voor hun werk en zich daarin als vanzelfsprekend verdiepen. Zij doorbreken vertrouwde routines, verleggen hun grenzen en gaan op ontdekkingsreis naar iets nieuws. Dat houdt het werk spannend en uitdagend. Een win-win voor de medewerker én de organisatie! Is bevlogenheid hip, een trend, een hype? Of is het meer een bittere noodzaak, noodzaak om het werk langer en prettiger vol te kunnen houden. Immers door de tekorten op de arbeidsmarkt en de problemen rondom de pensioenen zullen velen waarschijnlijk langer moeten werken dan ze van tevoren bedacht hadden. Het artikel van Monique Bekker is een prikkel voor docenten die door jarenlange ervaring op de ‘automatische piloot’ hun lessen draaien. Zij helpt docenten nieuwe kansen en mogelijkheden te onderzoeken om het lesgeven weer leuker te maken waardoor studenten meer geïnspireerd en uitgedaagd zullen worden. Dat de rol van de docent cruciaal is bij het uitdagen van studenten is te lezen in het artikel ‘Uitdagend onderwijs’: maar liefst dertig procent van het studiesucces wordt bepaald door docentkenmerken! Toen ik dat las moest ik onmiddellijk denken aan mijn docent Frans op de middelbare school; ik zal haar nooit vergeten, wat een geweldige docent! Veel van haar leerlingen wisten zichzelf te overtreffen. Bevlogenheid valt ook te lezen in het interview met Willemien Looymans. Zij richtte de Zorgwacht Vakschool op en leidt jaarlijks dertig mensen met een bijstandsuitkering op tot helpende zorg en welzijn. Zij biedt hen nieuwe perspectieven en begeleidt hen zelfs naar een vervolgopleiding of werk. Namens de redactie van Onderwijs en gezondheidszorg wens ik u samen met uw studenten een bevlogen en leerzaam jaar.
Ineke van Aken
NIEUWS Aftredend V&VN-voorzitter Marian Kaljouw geridderd Marian Kaljouw werd 29 juni tijdens haar afscheid als voorzitter van V&VN geridderd vanwege haar grote verdienste voor de verpleging en verzorging. Minister Schippers van VWS spelde haar de versierselen van Ridder in de
Orde van Oranje Nassau op. Marian Kaljouw, die per 1 juli door Henk Bakker is opgevolgd, was zeven jaar voorzitter van de landelijke beroepsvereniging.
Nog veel te verbeteren aan postinitieel leren vmbo’ers en mbo’ers Werknemers met een vmbo- en mbo-vooropleiding nemen nauwelijks deel aan cursussen en trainingen. Zij zijn ook onvoldoende toegerust om informeel te leren, bijvoorbeeld via netwerken. Het onderzoek stelde vast dat informeel leren en zelfsturing, het vermogen om zelf initiatieven te nemen (proactiviteit), erg belangrijk zijn voor de inzetbaarheid van werknemers. Vmbo’ers zijn echter minder goed in staat om proactief te zijn op de werkplek. Bovendien
zijn ze minder sociaal vaardig in hun contacten met collega’s binnen de eigen organisatie en ook niet bedreven in het benutten van netwerken buiten de organisatie. Ze kunnen dus minder goed informeel leren. Mbo’ers zijn iets beter op het vlak van zelfsturing, maar zij zijn ook onvoldoende bedreven in het benutten van netwerken buiten de organisatie als bron voor hun werkplekleren. Daarnaast blijken de vmbo’ers en mbo’ers zeer weinig deel te nemen aan cursussen of trainingen. Zie voor aanbevelingen het aan de Ondrwijsraad uitgebrachte rapport ‘Informeel leren in Nederland. Deelname en kenmerken van mensen met een vmbo- en mbo-vooropleiding’. (Bron: Open Universiteit te Heerlen).
2 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Uitdagend onderwijs Talentonderzoek in vier hogescholen Binnen Hogeschool Utrecht, Hogeschool Rotterdam, Hogeschool Inholland en Hogeschool Saxion is onderzocht hoe studenten worden uitgedaagd tot studieprestaties en hoe zij hun opleidingsprogramma’s ervaren. De onderzoeksresultaten geven inzicht in de ontwikkeling van interventies voor de invoering van een talentgericht programma. In dit artikel de resultaten van de nulmeting en een discussie over de invoering. Remco Coppoolse, Karin Swierts, Daphne Hijzen, Raymond ter Woord en Cynthia de Gans *
Inleiding Het hoger onderwijs heeft door het Siriusprogramma een impuls gekregen om getalenteerde studenten meer uit te dagen excellente prestaties te leveren. Dit programma komt voort uit eerder onderzoek waaruit blijkt dat studenten in het wo (37%) en het hbo (48%) hun onderwijs te weinig talentgericht vinden. Deze bevindingen sluiten aan bij de mening van hbo-studenten waarvan 60% van de studenten niet wordt uitgedaagd om extra te presteren (IOWO, 2006). In de rangorde van de OESO-landen staat Nederland daar op de 13e plaats. Ten opzichte van de vergelijkingslanden presteert Nederland op gemiddeld niveau. In 2008 is het Sirius Programma gestart, gericht op excellentie in het hoger onderwijs. Instellingen kunnen binnen dit programma, gefinancierd uit het Fonds Economische Structuurversterking, trajecten ontwikkelen om de beste studenten op een zo hoog mogelijk niveau te brengen. Op deze wijze kunnen ook de belemmeringen in de huidige situatie worden geïdentificeerd. De voortgang van de uitvoering van de aanvragen binnen de instellingen wordt kritisch gevolgd via een jaarlijkse cyclus van monitoring en auditing. Op basis van de uitkomsten van de monitor- en auditcyclus 2010, constateert de auditcommissie dat het merendeel van de instellingen goed op weg is met de uitvoering van hun instellingsbrede excellentieprogramma’s. Het Sirius Programma eindigt in 2014. (Bron: Ministerie OCW, 2012)
Theoretische noties Het Siriusprogramma is bedoeld om studenten uit te dagen hun talenten optimaal te benutten. Maar wat is precies uitdagen en hoe kun je een leeromgeving ontwikkelen waarin studenten uitgedaagd worden hun talenten te benutten en welke rol spelen docenten in het uitdagen van talentontwikkeling bij studenten? Uitdaging is volgens Castelijn & Jager (1999) een synoniem voor inspirerend, motiverend, boeiend, aansluitend bij de behoeften en mogelijkheden, van een goed niveau, zodat ik er vrijwillig tijd in wil stoppen, mijzelf ontwikkel en steeds overtref, intensieve contacten tussen docent en groep en last but not least werken in kleine groepen met korte feedbacklijnen. Wil je studenten uitdagen dan moet je hen volgens White (2009) verleiden om uit hun comfortzone te komen. Heb je hen eenmaal, dan moeten docenten hun studenten onderwijsmomenten aanbieden waarop studenten volgens Maslow (1962) worden uitge-
daagd zich zowel cognitief, als emotioneel en identiek te ontwikkelen. Uitdagende leeromgeving Een uitdagende leeromgeving is op de eerste plaats een omgeving die studenten uitnodigt om ‘identiteitsavonturen’ aan te gaan. Dit zijn bijvoorbeeld ‘open’ toetsmomenten (zoals studenten laten deelnemen aan assessments en hen presentaties laten geven voor hun klasgenoten). De leeromgeving vormt voor studenten een combinatie van onzekerheid en complexiteit (verbonden aan een moeilijkheidsgraad), waardoor studenten nieuwe kennis over hun mogelijkheden, interesses en voorkeuren ontwikkelen. Op de tweede plaats biedt de leeromgeving studenten onverwachte, positieve, persoonlijke feedback over de wijze waarop zij binnen deze omstandigheden worden uitgedaagd tot leren. De spanning die deze uitdaging vervolgens oproept is een goede voedingsbodem voor adviezen van docenten (Yair, 2008). Rol van docenten De rol van de docenten is belangrijk bij het uitdagen van studenten. 30% van het studiesucces van leerlingen wordt bepaald door docentkenmerken (Hattie, 2002). De drie dimensies die het meest onderscheidend zijn, zijn (1) de mate waarin leraren uitdagende doelen stellen en uitdagende activiteiten aanbieden, de diepgang van het begrip van het leerproces (didactische vaardigheden, combineren van nieuwe met bestaande kennis, verbinden van verschillende onderdelen van het curriculum), (2) schakelen tussen leerbehoeftes van leerlingen en leerdoelen en (3) de monitoring van het leerproces door interesse en begrip te tonen. Studenten kunnen door
3 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
de volgende factoren worden uitgedaagd: • Het niveau van de inhoud van het programma ligt boven het hbo-niveau en sluit aan bij de actuele leermogelijkheden van de student. Rol docent: hij stelt uitdagende doelen en in het verlengde hiervan ontwerpt hij activiteiten die studenten nieuwsgierig maken en aansluiten bij hun mogelijkheden. De student verricht activiteiten die buiten zijn comfortzone liggen. • Er zijn uitdagende en spannende sleutelervaringen waardoor bij studenten momenten van flow ontstaan. • De inhoud van het programma is boeiend en sluit aan bij interesses en drijfveren van de student. • De begeleiding van docenten sluit aan bij het vermogen van de student. De docent kan makkelijk schakelen in zijn didactiek en sluit aan op de leerbehoeftes van de student. Ook verbindt de docent nieuwe kennis aan eerder verworven kennis. • De feedbacklijnen zijn kort en de vragen van de docent veroorzaken diepgang in het leerproces. De docent geeft soms positieve, onverwachte en persoonlijke feedback. De docent toont ook werkelijk interesse voor het leerproces van de student. Het Sirius-project heeft binnen Hogeschool Utrecht als doel om studenten die een extra uitdaging willen te faciliteren. Daarbij worden bovengemiddeld getalenteerde studenten uitgedaagd om zich te ontwikkelen tot excellente professionals. Om dit veranderproces te ondersteunen is een ontwikkelorganisatie ingericht waarin interventies in beleid voortdurend systematisch worden gemonitord. De uitkomsten van die monitoring is een impuls voor het implementatieproces. Eén van de elementen die van belang is voor het slagen van de verandering is de ‘sense of urgency’. Om daar meer inzicht in te krijgen is door het onderzoeksteam (onder supervisie van Prof. Dr. Elly de Bruijn, lector) een nulmeting gedaan naar de mate waarin de student zich uitgedaagd voelt in het onderwijs. (Bron: Nieuwsbrief Lectoraat Beroepsonderwijs / Kenniscentrum Educatie / Hogeschool Utrecht nummer 5, 2011.
Methode Bij de start van het Siriusprogramma is binnen de vier Hogescholen een nulmeting uitgevoerd naar enerzijds de mate waarin studenten zich uitgedaagd voelen en anderzijds naar de mate waarin de studenten van de op-
leidingsdomeinen van elkaar verschillen. Bestaande instrumenten zijn onderzocht op hun bruikbaarheid. Gekozen is voor de Nationale Studenten Enquête (NSE). Dit instrument meet het best de mening van studenten over de kwaliteit van hun opleiding. Door de onderzoekers zijn vragen geselecteerd die indicatief zijn voor genoemde vijf factoren van uitdaging. In onderstaande tabel wordt de matching tussen factoren en de vragen uit de NSE weergegeven. Tabel 1. Factoren voor uitdagend onderwijs gematcht met de vragen uit de NSE Indicatoren voor uitdagendheid
NSE-vragen die raken aan de criteria voor uitdagendheid
Het niveau van de opleiding inclusief • Het niveau van je opleiding toetsing ligt boven het beheerste, waarbij • Aansluiten bij actuele aansluiting net wel mogelijk is. De docent ontwikkelingen stelt daarbij uitdagende doelen en zet uitdagende activiteiten in die aansluiten bij de mogelijkheden van de student. De student doet activiteiten buiten zijn comfortzone. Tijdens het onderwijs zijn er uitdagende en spannende (toets)momenten en andere sleutelervaringen waardoor momenten van flow ontstaan. De inhouden van het programma zijn boeiend en sluiten aan bij interesses en drijfveren van de student.
• De mate waarin de inhoud van je opleiding stimulerend is • Inhoudelijke deskundigheid docenten • Kennis van de docenten
De begeleiding van docenten sluit aan bij • De mate waarin docenten het vermogen van de student, de docent inspirerend zijn kan makkelijk schakelen in zijn didactiek, • Didactische kwaliteit docenten waarmee hij aansluit op de leerbehoeftes • De kwaliteit van de bevan de student. Ook verbindt de docent geleiding door docenten eerder verworven kennis aan nieuwe kennis en legt verbanden tussen onderdelen in het curriculum. De feedback en vragen van de docent • De betrokkenheid van de leiden tot diepgang in het leerproces, docenten bij de studenten waarbij er korte feedbacklijnen zijn en ge- • Bereikbaarheid docenten bruik wordt gemaakt van soms positieve, • Kwaliteit van de feedback onverwachte en persoonlijke feedback. door de docenten De docent toont ook werkelijke interesse voor de student en zijn leerproces.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat meerdere vragen een indicatie geven over vier van de vijf genoemde factoren. De factor die niet direct wordt gemeten in de NSE zijn ‘open’ en uitdagende toetsmomenten of andere sleutelervaringen die leiden tot momenten van flow. Ook zien we verschillen tussen de inhoud van de vragen uit de NSE en de uitwerking van de factor voor uitdagendheid. Desalniettemin zijn we benieuwd naar de scores op deze vragen om zodoende een antwoord te krijgen op de mate waarin studenten ‘uitdagendheid van het programma’ binnen de vier deelnemende hogescholen ervaren.
Resultaten De data uit de NSE uit 2010 zijn gebruikt voor dit onderzoek. Ruim 36.000 studenten verdeeld over de vier hogescholen hebben aan de nulmeting deelgenomen. De totale respons is 31%. Het merendeel van
4 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
deze studenten is voltijds student. De verhouding tussen eerstejaars en ouderejaars studenten is ca 1:2. Zie hiervoor onderstaande tabel. Tabel 2. Kenmerken respondenten van de NSE 2010 Totaal aantal respondenten
Totaal aantal studenten
Voltijd
Deeltijd
Duaal
Eerste jaars
Oudere jaars
Hogeschool Utrecht
13.250
34.623
10.736
1.926
588
4.741
8.509
Hogeschool Rotterdam
7.165
28.759
5.951
883
331
1.997
5.186
Hogeschool Inholland
8.734
32.453
7.173
1.325
236
3.241
5.493
Saxion Hogescholen
7.576
20.056
6.671
840
65
2.749
4.827
Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag hoe studenten van de huidige bacheloropleidingen de mate van uitdagendheid van hun opleidingsprogramma’s ervaren en afgeleid daarvan, of er urgentie is voor deze innovatie, zijn vier onderzoeksvragen geformuleerd: 1. In welke mate voelen studenten zich uitgedaagd door het onderwijs in de verschillende HBO’s? 2. Zijn er verschillen tussen de domeinen in de mate waarin studenten zich uitgedaagd voelen? 3. Hoe functioneren de docenten als sleutelspelers in het uitdagen van studenten? 4. Is er verschil in de mate waarin eerste en ouderejaars studenten worden uitgedaagd? Figuur 1. De mate waarin studenten in de verschillende hogescholen worden uitgedaagd. Hogeschool Utrecht (totaal) Hogeschool Rotterdam (totaal) 1,0
Hogeschool Inholland (totaal) Saxion Hogescholen (totaal) 1,5
Niveau Inhoud stimulerend Aansluiting bij actuele ontwikkelingen Docenten inspirerend Inhoudelijke deskundigheid docenten Didactische kwaliteiten docent Bereikbaarheid docenten buiten Betrokkenheid docenten bij studenten Kwaliteit begeleiding door docenten Kwaliteit feedback van docenten Kennis docenten beroepspraktijk
2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
4,5
5,0
Onderzoeksvraag 1: In welke mate voelen studenten zich uitgedaagd door het onderwijs? Er is onderscheid gemaakt in de scores tussen de verschillende hogescholen (zie Figuur 1). De scores zijn weergegeven op een 5-puntsschaal, waarbij 1 een lage score betekent van studenttevredenheid en 5 een hoge score. Opvallend is het geringe onderscheid tussen de hogescholen. De tendens is dat gemiddeld gezien studenten van Saxion zich het meest uitgedaagd voelen en daarna de studenten van de Hogeschool Rotterdam, maar de verschillen tussen de hogescholen zijn marginaal. Ook valt op dat de verschillen tussen de vragen niet groot zijn. Er zijn geen uitschieters naar boven (>3.5) en naar onder (<3.2). Wel scoren de meer inhoudelijke vragen zoals kennis van de docenten, actualiteit van het curriculum, hoger; de scores op kwaliteit van de begeleiding, feedback, beschikbaarheid en betrokkenheid van docenten scoren daarentegen lager. De studenten waarderen kennelijk betrokkenheid, mate van feedback en de bereikbaarheid van de docenten lager dan hun kennis van het onderwerp.
Onderzoeksvraag 2: Verschillen tussen de domeinen in de mate waarin studenten zich uitgedaagd voelen De indeling in domeinen is gebaseerd op de CROHO-indeling. De domeinen natuur en techniek en de domeinen gedrag, maatschappij en recht zijn samengevoegd en zijn aangevuld met het domein communicatie. Bij opleidingen die op het grensvlak van verschillende domeinen zitten, zijn arbitraire keuzes gemaakt voor een bepaald domein. Dat heeft tot gevolg dat Hogeschool Inholland geen opleidingen lijkt te hebben in het domein maatschappij, terwijl dat in de praktijk wel zo is (de indeling in domeinen is opvraagbaar bij de contactauteur). Het contrast in de data op domeinniveau is groter vergeleken met de resultaten op instellingsniveau. Studenten uit het domein educatie, gevolgd door gezondheidszorg en maatschappij, scoren het hoogste op ervaren uitdaging (zie Figuur 2). De opleidingen binnen het domein educatie van Saxion Hogescholen scoren op nagenoeg alle aspecten het hoogst. Het laagst scoren de domeinen economie (zie Figuur 3) en communicatie (zie Figuur 4). De scores van de communicatie opleidingen van de Hogeschool Rotterdam zijn vergeleken met de andere
5 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
hogescholen in de mate waarin studenten worden uitgedaagd het hoogst. (De grafieken van de domeinen: natuur & techniek; gedrag, maatschappij & recht; gezondheidszorg; kunnen bij de contactauteur worden opgevraagd.)
Figuur 4: NSE 2010 uitkomsten per domein
Figuur 2: NSE 2010 uitkomsten per domein
Aansluiting bij actuele ontwikkelingen
Domein Educatie
0
1
2
3
4
5
Domein Communicatie
0
1
2
3
4
5
Hogeschool Utrecht Hogeschool Rotterdam
Niveau Inhoud stimulerend
Hogeschool Inholland Saxion Hogescholen
Docenten inspirerend
Niveau
Inhoudelijke deskundigheid docenten
Inhoud stimulerend
Didactische kwaliteiten docent
Aansluiting bij actuele ontwikkelingen
Bereikbaarheid docent buiten
Docenten inspirerend
Betrokkenheid docenten bij studenten
Inhoudelijke deskundigheid docenten
Kwaliteit begeleiding door docenten
Didactische kwaliteiten docent
Kwaliteit feedback door docenten
Bereikbaarheid docent buiten
Kennis docenten beroepspraktijk
Foto: Roel Pieper
Betrokkenheid docenten bij studenten Kwaliteit begeleiding door docenten Kwaliteit feedback door docenten Kennis docenten beroepspraktijk
Figuur 3: NSE 2010 uitkomsten per domein Domein Economie Niveau Inhoud stimulerend Aansluiting bij actuele ontwikkelingen Docenten inspirerend Inhoudelijke deskundigheid docenten Didactische kwaliteiten docent Bereikbaarheid docent buiten Betrokkenheid docenten bij studenten Kwaliteit begeleiding door docenten Kwaliteit feedback door docenten Kennis docenten beroepspraktijk
0
1
2
3
4
5
Onderzoeksvraag 3: Hoe functioneren de docenten als sleutelspelers in het uitdagen van studenten? Gezien de sleutelrol van docenten bij het uitdagen van studenten worden de resultaten van dit onderwerp besproken. Op inhoudelijke deskundigheid en kennis van de beroepspraktijk scoren de docenten van alle hogescholen gemiddeld 3.9. De mate waarin docenten inspirerend zijn, scoort echter het laagst van alle vragen ten aanzien van de rol die docenten hierin vervullen (3.5). De didactische kwaliteit en de kwaliteit van de feedback en de begeleiding en bereikbaarheid van docenten is lager dan 3.5.
Onderzoeksvraag 4: Is er verschil in de mate waarin eerste en ouderejaars studenten worden uitgedaagd? Om te onderzoeken of de mate waarin studenten zich voelen uitgedaagd gedurende hun studie verandert zijn vergelijkingen gemaakt tussen de scores van eerstejaars en ouderejaars studenten (zie Figuur 5 en 6). Eerstejaars studenten voelen zich meer uitgedaagd dan ouderejaars. De antwoorden op de vragen met betreking tot het niveau van de opleiding laten een lichte terugval zien. Vooral de begeleiding en betrokkenheid van de docenten vertoont een verval bij ouderejaars studenten.
6 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Figuur 5. Scores eerstejaars studenten. Eerstejaars Hogeschool Utrecht Eerstejaars Hogeschool Rotterdam 1,0
1,5
Eerstejaars Hogeschool Inholland Eerstejaars Saxion Hogescholen 2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
4,5
5,0
Foto: Roel Pieper
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Niveau Inhoud stimulerend Aansluiting bij actuele ontwikkelingen Docenten inspirerend Inhoudelijke deskundigheid docenten Didactische kwaliteiten docent Bereikbaarheid docenten buiten Betrokkenheid docenten bij studenten Kwaliteit begeleiding door docenten Kwaliteit feedback van docenten Kennis docenten beroepspraktijk
Figuur 6. Scores ouderejaars studenten. Eerstejaars Hogeschool Utrecht Ouderejaars Hogeschool Utrecht Ouderejaars Hogeschool Rotterdam 1,0
1,5
Ouderejaars Hogeschool Inholland Ouderejaars Saxion Hogescholen 2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
4,5
5,0
Niveau Inhoud stimulerend Aansluiting bij actuele ontwikkelingen Docenten inspirerend Inhoudelijke deskundigheid docenten Didactische kwaliteiten docent Bereikbaarheid docenten buiten Betrokkenheid docenten bij studenten Kwaliteit begeleiding door docenten Kwaliteit feedback van docenten Kennis docenten beroepspraktijk
7 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Foto: Roel Pieper
Discussie Op basis van deze studie wordt geconcludeerd dat een deel van de studenten in de onderzochte instellingen meer wordt uitgedaagd en een ander deel niet. Binnen het Siriusprogramma van de individuele hogescholen is winst te boeken op de begeleidende rol van de docent. Ondanks de enigszins hogere scores op de inhoud van het programma, is er geen item dat hoger scoort dan 3.7 waarmee de inhoudelijke aspecten van de programma’s ook zeker aandacht vragen. De verschillen tussen de HBO-instellingen zijn marginaal. Feedback en betrokkenheid van de docenten kunnen worden verbeterd. Ouderejaars studenten moeten meer dan eerstejaars studenten worden uitgedaagd. Helaas meet de NSE-vragenlijst de variabelen ‘uit je comfortzone komen’, ‘open’, ‘uitdagende toetsmomenten’ en ‘sleutelervaringen in het onderwijs’ (momenten van flow) niet! Hiervoor is aanvullend onderzoek nodig. De urgentie om innovaties te ontwikkelen voor toptalenten lijkt op basis van de data uit de nulmeting niet groot. De data laten zien dat er weliswaar ontwikkelruimte is, maar het is niet zo dat het projectteam hard aan de slag moet gaan om de algemene studenttevredenheid te verbeteren. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de inrichting van het veranderproces en de verwachtingen die van het Siriusproject uitgaan (Verdonschot, Keursten & Van Rooy, 2009). Ondanks het feit dat de data niet direct de urgentie van het vraagstuk aangeven, bestaat er veel belangstelling voor de programma’s in de verschillende hogescholen (Kotter, 2008). Naarmate er meer bekendheid ontstaat over het bestaan van een excellentieprogramma, lijkt de vraag ernaar te groeien. Schijnbaar schept het aanbod bij de opleidingen die niet deelnemen de vraag op om alsnog aan het Siriusprogramma deel te nemen. Te vergelijken met het iPad aanbod van Apple. De urgentie voor het hebben van een tabloidcomputer was er niet voor het uitkomen, maar nu hij er is maakt een meerderheid er gebruik van. Uitbreiding van de deelname van studenten aan dergelijke initiatieven kan op termijn een verandering tot gevolg hebben in de inrichting van het onderwijsproces en in de cultuur van het hoger onderwijs. Door de ontwikkelingen in de loop van het Siriusproject bij voorkeur over meer instellingen te monitoren ontstaat een beter inzicht in het effect van de maatregelen die worden geïnitieerd door het Sirius-programma. En tegelijkertijd krijgen studenten uitdagend onderwijs!
Referenties
− Castelijns, J., Jager, A. (1999). Uitdagend onderwijs, leraar en leerling in een interactieve leeromgeving, CPS Uitgeverij. − Hattie, J. (2002). Teachers make a difference: what is the research evidence? Wellington: New Zealand Council for educational Research. − Kotter, J.P. (2008). A sense of urgency. Harvard Business Press. − Maslow, A. (1962). Toward a psychology of being. Princeton, N.J.: Van Nostrand. (p. 69). In G. Privette, Peak experience, peak performance, and flow: a comparative analysis of positive human experiences. Journal of personality and social psychology, vol. 45, No.6, 1361-1368, 1983. − Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2012). Trends in Beeld 2011. Zicht op Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Den Haag: OCW. Opgehaald 28 juli 2012 http://www.trendsinbeeld.minocw.nl/ − Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (2009). Kennis in Kaart. Hoger Onderwijs en Onderzoek; www.minocw.nl/documenten/kenniskaart_2009.pdf − Verdonschot, S., P. Keursten en M. van Rooij (2009). Samen vernieuwen in de praktijk. Principes en aanpakken om werk te maken van innovatie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. − Wright, R.E. (1996) Quality factors in higher education: The students viewpoint. College Student Journal, Vol. 30 Issue 2, 269-273. − Yair, G. (2008). Key educational experiences and self-discovery in higher education. Teaching and teacher education (24), 92-103.
* Remco Coppoolse, onderzoekscoördinator van het Siriusproject en werkzaam aan de Hogeschool Utrecht; Karin Swierts, onderzoeksassistent Hogeschool Utrecht; Daphne Hijzen, onderzoeker kenniskring versterking beroepsonderwijs Hogeschool Rotterdam; Raymond ter Woord, programmasecretaris Saxion Programmateam Excelleren, Saxion Hogescholen Enschede; Cynthia de Gans, beleidsadviseur Hogeschool Inholland. Info:
[email protected]
8 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Leuker lesgeven: wie wil dat niet? ‘Ik vind dat leraren weer moeten genieten van dit prachtige vak en daarom recht hebben op leuker onderwijs. Door mijn bijscholingscursussen gaan docenten weer leuker lesgeven en voelen zich daar beter bij. Als docenten weer trots worden op hun vak, wordt het lesgeven weer leuk!’ In dit artikel tips hoe docenten de juiste ‘baan’ weten te vinden en weer trots worden op hun vak. Monique Bekker *
Inleiding Het overkomt iedere docent wel eens; na een aantal jaren werkzaam te zijn in het (gezondheidszorg)onderwijs, merk je opeens dat niet elke les je zoveel plezier oplevert als je vroeger als beginnend docent wel had. Ook je collega’s doen soms uitspraken die getuigen van een afnemende passie voor hun werk in het onderwijs. Gebeurt dit sporadisch, dan is er niets aan de hand. Het vak van docent is niet altijd gemakkelijk, waardoor je soms met minder zin naar je werk gaat. Dit gevoel moet natuurlijk niet de overhand krijgen. Hoe kan het dat docenten met veel plezier een carrière in het onderwijs starten en na een aantal jaren hun trots als docent verliezen? In dit artikel de persoonlijke ervaringen en meningen van Monique Bekker als ‘lef & trots’ trainer van docenten over ‘leuker lesgeven’.
Lesgeven met plezier De meeste docenten beginnen energiek en enthousiast aan hun onderwijsloopbaan. Zij besteden veel tijd aan het voorbereiden van hun lessen en genieten als hun les goed is verlopen en zij van hun studenten positieve feedback krijgen. Echter na een aantal jaren blijken dezelfde docenten minder tijd aan hun lesvoorbereidingen te besteden en minder te genieten van hun lessen. Daar waar beginnende docenten niet goed weten hoe zij met specifiek lastige onderwijsleersituaties moeten omgaan, leunen ervaren docenten op routines. Hun ‘automatische piloot’ voorkomt zelfreflectie, of reflectie met studenten en collegae, waardoor zij iedere dag opnieuw vanuit dezelfde systematiek hun lessen bij de studenten slijten. Dit kan ten koste gaan van plezier in lesgeven!
Monique Bekker (1963) is verpleegkundige (Slotervaart Ziekenhuis), maatschappelijk werker (Hogeschool van Amsterdam) en sociaal psycholoog (Universiteit van Amsterdam), docent (o.a. bij ROC ASA), onderwijstrainer, docentcoach, auteur en eigenaar van BOC-onderwijsadvies. Zij levert vanuit haar professie een bijdrage aan trajecten binnen het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs, met name binnen opleidingen in de zorg- en welzijnsector. Zij is betrokken bij docenten, heeft liefde voor het onderwijs en helpt docenten in lastige onderwijssituaties. Zij heeft haar expertise opgebouwd door jarenlang te werken als docent(opleider), trainer en coach binnen het mbo, het hbo en het wo. Haar betrokkenheid bij de sector gezondheidszorg komt voort uit de tijd dat zij verpleegkundige was. Haar werkzaamheden vinden plaats op de snijvlakken van (leuker) lesgeven, coachen en groepsdynamica. Daarnaast is zij auteur van ‘Leuker lesgeven’ en ‘Focus op groepsdynamica’. Sinds 2010 werkt zij vanuit haar bedrijf BOC-onderwijsadvies als zelfstandig trainer en adviseur.
Zelfkennis ‘Uw boek lijkt mij een goede handleiding voor docenten in het Nederlandse onderwijs. Terecht stelt u dat het boek zeer nuttig kan zijn voor jonge leraren, maar ook leraren die moe en uitgeblust zijn. Zelf heb ik veel scholen bezocht met gedreven, enthousiaste leraren die lol hebben in hun vak. Maar ik heb helaas ook sloffende, uitgebluste types gezien. Beide categorieën kunnen iets aan uw boek hebben. Dunkt me.’ (Bron: Recensie op het boek van Monique Bekker vanuit het secretariaat van Ton Elias, VVD-fractie Tweede Kamer der StatenGeneraal.)
Hoe beter docenten zichzelf kennen, hoe prettiger zij de ander tegemoet treden. Hiervoor is een evenwichtig zelfbeeld nodig een moet je open staan voor feedback. Docenten leren tijdens hun opleiding te reflecteren op de onderwijsleersituatie in de klassenpraktijk (les) en op de schoolpraktijk (organisatie). Hebben aspirant-docenten hun lerarenopleiding eenmaal afgerond, dan schiet het reflecteren er regelmatig bij in. De docent wordt
9 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
‘opgeslokt’ door de grote hoeveelheid activiteiten die binnen de schoolorganisatie van hem wordt gevraagd. Ook leidinggevenden bieden de docenten niet altijd de mogelijkheid en de tijd om gezamenlijk te reflecteren op het onderwijs, de lessen, de begeleiding van studenten zowel binnen de school als in de stage. In het uiterste geval reflecteren docenten na hun opleiding nooit meer. Hoewel reflectie- en intervisiemodellen bij docenten wel bekend zijn, beschikken zij maar mondjesmaat over sociaal psychologische kennis, bijvoorbeeld van de cognitieve dissonantietheorie van Festinger. Hij publiceerde deze theorie in een artikel ‘A theory of cognitive dissonance’, dat in 1957 is verschenen. Cognitieve dissonantie is volgens Festinger een gevoel van inconsistentie tussen handelingen, overtuigingen, attitudes of gevoelens van mensen. Hetgeen veroorzaakt wordt door een onaangename innerlijk toestand die mensen proberen te reduceren door een deel van hun ervaringen opnieuw te interpreteren, zodanig dat ze consistent (in evenwicht) zijn met eerder opgedane ervaringen. Wanneer we op ‘bewijzen’ stuiten die ons (meestal rooskleurige) zelfbeeld in gevaar brengen, voelen we ons over het algemeen niet prettig en ervaren we spanning. Deze spanning, die wordt veroorzaakt doordat er iets plaatsvindt wat in tegenspraak is met hoe wij denken dat wij zijn, wordt cognitieve dissonantie genoemd. Een bekend fenomeen binnen de sociale psychologie. Cognitieve dissonantie is een belangrijke motivator van menselijke gedachten en gedragingen en leidt meestal tot acties waardoor het gevoel van spanning afneemt. Bovendien hebben we een interne drive om zo snel mogelijk onze spanningen kwijt te raken. De wijze waarop we dit doen is fascinerend! We veranderen ons gedrag zodat het in overeenstemming komt met de dissonante cognitie, dan wel we rechtvaardigen ons gedrag achteraf, door één van de dissonante cognities te veranderen of nieuwe cognities aan het gedrag toe te voegen. Een voorbeeld. Wanneer de docent lesgeeft en de studenten hebben tijdens de les commentaar op de lessen of op de opleiding dan kan dit bij de docent spanning opleveren. De feedback serieus nemen en je programma wijzigen, zou de spanning kunnen verminderen, maar dat lukt niet
altijd. Je kunt ook de groep beschrijven als vervelend en veeleisend. Door op zoek te gaan naar bewijzen die dat laatste verder onderbouwen - bijvoorbeeld door met een collega over die vervelende studenten te praten - kun je uiteindelijk het vervelende gevoel over de les reduceren en is je zelfbeeld weer op peil. Inzicht in de cognitieve dissonantietheorie helpt de docent om op een neutrale wijze open te staan voor feedback. Het oplossen van dissonantie zit werkelijk in onze aanleg. De hersens zijn aangelegd om informatie zodanig te vervormen dat onze opvattingen consoneren met nieuwe informatie en dat we blijven werken aan de onderwerpen waarin we geloven. Hoe we echter met fouten moeten omgaan is moeilijker. Onze cultuur heeft bij mensen als het ware een fobie voor fouten ontwikkeld. Al jong hebben we geleerd dat toegeven aan fouten feitelijk betekent dat je verkeerd bezig bent. Als individu, in gezelschappen, in organisaties, overal leer je dat je je fouten niet moet toegeven; je wordt door anderen als een ‘loser’ beschouwd. Als mensen leren dat het mogelijk is fouten toe te geven zullen zij sneller inzien dat ze het mis hebben. Als mensen over deze vaardigheid beschikken kunnen zij hun gedrag verbeteren. (Bron: interview Carol Tavris, American Scientist)
Waarom ben je docent geworden? Hoe vaak staan docenten stil bij deze vraag? De oefening die hieronder helpt je stil te staan bij jouw betrokkenheid bij je werk als docent. In de sleur van de dag weten docenten niet zo goed meer waarom zij destijds voor dit beroep hebben gekozen. Nog minder ken je het motivatieverhaal van je collega. De eerste oefening doe je alleen; je schrijft de antwoorden op. Leuker en inspirerend is het om je antwoorden en ervaringen met collega’s uit te wisselen. Hierdoor krijg je een mooi inzicht in de passie voor het beroep van jou en je collega’s.
Oefening Stel jezelf de volgende vraag: Waarom ben je eigenlijk docent (geworden)? Was het voorbestemd lang geleden, bijvoorbeeld omdat je uit een onderwijsfamilie komt, of heb je vrij recent een keuze gemaakt en loop je nu stage vanuit een lerarenopleiding? Of ben je er vanzelf ingerold, omdat je gevraagd bent? Sta eens stil bij je keuze en keer terug naar dat moment. Vervolgoefening Op de voorgaande vragen heeft ieder een verschillend antwoord gegeven. Het kan heel leuk en inspirerend zijn om hierover bijvoorbeeld tijdens een teamdag met elkaar van gedachten te wisselen. Waarschijnlijk levert dit leuke, inspirerende verhalen op!
Jij als docent Voor docenten is het van belang eens wat vaker stil te staan bij hun succeservaringen. Een leuke, goede les neerzetten is letterlijk een meesterwerk dat de meeste niet-docenten niet kunnen realiseren. Daarom is het goed om niet te snel naar de volgende les te hollen. Wanneer je succes regelmatig toeschrijft aan je eigen inspanning, een zogenaamde interne attributie, zul je in lastige lessituaties eerder op jezelf kunnen vertrouwen. Geniet van datgene wat je bereikt hebt!
10 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Foto: Roel Pieper
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
De attributietheorie verklaart hoe mensen feiten verklaren (of, verklaringen aan de feiten toeschrijven). De theorie werkt als volgt. We geven steeds twee soorten verklaringen: een externe attributie of een interne attributie. Een externe attributie wordt toegeschreven aan gebeurtenissen die buiten de persoon van de docent plaatsvinden, of worden veroorzaakt. Een interne attributie wordt toegeschreven aan factoren binnen de docent. Voorbeeld: de student krijgt van de docent zijn toets terug die met een onvoldoende is beoordeeld. De student schrijft de reden van de onvoldoende toets toe aan: de slechte docent, de slecht samengestelde Proeve van bekwaamheid, de oneerlijke beoordeling door de werkbegeleider. Weer een andere student krijgt een 9. Deze student schrijft het resultaat toe aan zichzelf: hard werken, motivatie en veel opgestoken tijdens de lessen op school en in de zorginstelling!
(Leuke) groepen in het onderwijs Wat maakt een groep nou geschikt om mee aan het werk te gaan? De groepsdynamica, een onderdeel uit de sociale psychologie dat het functioneren van mensen in groepen beschrijft, kan helpen bij het vinden van antwoorden. Veel (docent)gedrag kan beter begrepen worden als er aandacht is voor de groep waarin dat gedrag plaatsvindt. Verrijkt met de opgedane kennis hierover zul je minder vaak voor verrassingen in een groep komen te staan. Dit zorgt ervoor dat je je op je gemak voelt in je groep en met plezier kunt lesgeven.
Lastige situaties Natuurlijk gaat het wel eens mis. Binnen het onderwijs kunnen zich veel lastige situaties voordoen. Lastige situaties zijn subjectief. Wat voor de één een lastige situatie is, kan voor de ander juist een uitdaging zijn. Toch zijn er wel een aantal situaties te beschrijven die voor meerdere docenten lastig zijn. Uit de praktijk van BOC-onderwijsadvies volgt een inventarisatie van uitspraken door een groep studenten die door docenten als lastig wordt ervaren: • Wat u vertelt klopt niet! • Bij ons gaat dat anders! • We hebben dit al van iemand anders gehad! • Moeten we dit voor de toets weten? • We wisten niet dat we een voorbereidingsopdracht/huiswerk hadden moeten maken! • Uw collega doet er nooit moeilijk over als we te laat zijn! Daarnaast kan er door studenten tijdens de les gekletst, gelachen, gebeld, ge-sms’t, ge-
11 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Foto: Roel Pieper
gaapt en geklierd worden. Tot je stomme verbazing ook door volwassenen, hoogopgeleiden of mensen van wie je het niet verwacht had. Hoe ga je als docent om met deze en andere situaties? Lastige groepen zijn over het algemeen ook weinig effectieve groepen. Daarom is het zinvol eerst eens te kijken naar wat effectieve groepen zijn. Uit sociaal psychologisch onderzoek blijkt het volgende: effectieve groepen bestaan uit zelfregulerende studenten (deze beschikken over kennis, motivatie en zelfdiscipline) en bezitten specifieke kenmerken: • Hebben hoop op een goede afloop (zijn optimistisch en doelgericht. • Maken problemen bespreekbaar (zijn open). • Staan open voor persoonlijke leermomenten. • Accepteren leiding. • Accepteren feedback. • Identificeren zich met elkaar en steunen elkaar (wat leidt tot verhoogde cohesie). • Kennen zichzelf goed. • Beschikken over een combinatie van leervaardigheden en zelfcontrole waardoor de motivatie van de individuele groepsleden toeneemt.
Niet effectieve groepen daarentegen moeten deze vaardigheden leren. Kennis van groepsdynamica betekent: weten hoe om te gaan met verschijnselen als heterogeniteit en diversiteit in groepen, rollen die groepsleden innemen, omgaan met conflicten en inspelen op het gedrag van opvallende groepsleden zoals de informele leider en het zwarte schaap. Vooral deze laatste kan symbool staan voor een niet goed functionerend groepsproces.
Remmerswaal, specialist op het gebied van groepsdynamica, hanteert voor de ontwikkeling van groepen groepsontwikkelingsfasen. De fasen zijn gebaseerd op de vooronderstelling dat er binnen een willekeurige groep steeds een ontwikkeling plaatsvindt. Deze groepsontwikkeling bestaat uit zes fasen: 1. Voorfase: de sociale omgeving van de groep staat centraal waarbij de context waarin de groepsontwikkeling plaatsvindt zich manifesteert. 2. Oriëntatiefase: de groepsproblematiek betreft vooral de positiebepaling van de groep ten aanzien van haar omgeving en ten aanzien van haar taak en het verkrijgen van duidelijkheid over ieders inbreng. Dus: aandacht voor de taak, doelstelling en werkwijzen van de groep; aandacht voor de positie van de groep; aandacht voor de inhoud en proces 3. Machtsfase: de groep zoekt een gemeenschappelijk belang. Dus: aandacht voor de onderlinge relaties in de groep; posities ten opzichte van elkaar verkennen en versterken. 4. Affectiefase: de verhoudingen tussen de groepsleden staan centraal. Dit betekent: interactieniveau staat centraal. 5. Fase van de autonome groep: het gezamenlijk vinden van een groepshouding en de mate waarin men rekening houdt met de openheid ten opzichte van elkaar. Dus: aandacht voor de individuele groepsleden; voor elkaars standpunten; voor het bestaansniveau van de groep. 6. Afsluitingsfase: fase waarin de groep zich ontbindt. Bron: Remmerswaal, J. (2008). Handboek groepsdynamica. Een inleiding op theorie en praktijk. Amsterdam: Boom/Nelissen.
De verkeerde ‘baan’ Tijdens de laatste Olympische Winterspelen nam Sven Kramer op de 10.000 meter schaatsen een verkeerde baan en liep daardoor zijn gouden medaille mis… Inmiddels weten we dat hij weer helemaal terug aan de top is. Als docent neem je af en toe ook de verkeerde ‘baan’, soms door je eigen onvermogen, soms omdat anderen je daar toe aanzetten. Je baalt er van, en je zou het liefst de omgeving verlaten om nooit meer terug te komen. En toch gaan de meesten van ons weer op pad…, waardoor zij nieuwe kansen en mogelijkheden krijgen om ‘leuker’ les te geven. Geen Olympisch goud, maar wel een student die later aan jou zal terugdenken als één van de docenten die hem of haar geïnspireerd heeft door de leuke wijze van lesgeven. En daar doen we het toch voor!
Monique Bekker* is docent psychologie en eigenaar van BOC-onderwijsadvies. Website: http://www.boc-onderwijsadvies.nl/ Info:
[email protected]
12 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Van de werkvloer Zorgwacht helpt bijstandsvrouwen aan een baan In 2007 richtte Wilhelmien Looymans de Zorgwacht Vakschool op in Utrecht. Jaarlijks leidt deze bijzondere school circa dertig mensen met een bijstandsuitkering op tot ‘helpende zorg en welzijn’. De meerderheid stroomt vervolgens door naar een baan of vervolgopleiding. Femke van den Berg *
Waarom een Zorgwacht Vakschool?
‘Zorgorganisaties zitten te springen om verzorgenden: mensen met een mbo-opleiding op niveau 3. Er bestaat een tekort en dat wordt de komende jaren alleen maar groter. Veel zorginstellingen hopen dit tekort te bestrijden door jongeren op te leiden, maar het is wel duidelijk dat dit alleen niet voldoende is. Je zult ook andere bronnen moeten aanboren. En dat is precies wat Zorgwacht BV doet. We leiden mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op tot niveau 2, zodat ze vervolgens kunnen overstappen naar een reguliere opleiding op niveau 3 of met een baan aan de slag kunnen. Want ik verwacht dat professionals op niveau 2 steeds meer gevraagd zullen worden in de zorg nu het kleinschalig wonen in opkomst is en veel ouderen langer thuis blijven wonen. Zij hebben ondersteuning nodig bij klussen als ramen lappen of de maaltijdbereiding. Helpenden kunnen dat werk prima doen.’ Wat is de achtergrond van de Zorgwacht-leerlingen?
‘Die is heel divers. We leiden vooral vrouwelijke dertigers en veertigers op, maar we hebben hier ook enkele jonge vrouwen van in de twintig gehad en vrouwen van in de vijftig. Ook hebben we enige mannen begeleid. Onze leerlingen zijn zowel van autochtone als van allochtone komaf. Wat ze gemeen hebben, is dat ze leven van een bijstandsuitkering en geen startkwalificatie bezitten. Sterker nog, ze hebben in de regel geen enkel diploma. Ze zijn bijvoorbeeld uitgevallen op het vmbo door zwangerschap of privéproblemen. Wel beschikken ze allemaal over een dosis werkervaring. Bijvoorbeeld in de zorg, een supermarkt, bij een schoonmaakbedrijf of in het hotelwezen. Bovendien hebben ze allemaal een enorme drive om hun diploma te halen. Jaarlijks starten we twee opleidingsgroepen van elk ongeveer vijftien leerlingen. Met alle kandidaten voer ik voorafgaand een intakegesprek; we hebben altijd meer aanmeldingen dan plaatsen. Bij de selectie let ik er vooral op dat de mensen een zorghart hebben. Verder moeten ze voldoen aan een aantal randvoorwaarden: ze moeten een bijstandsuitkering hebben, in Utrecht wonen, redelijk Nederlands spreken, computervaardig zijn en fysiek gezond. En ze moeten kunnen fietsen, want het is de bedoeling dat ze hun cliënten op de fiets bezoeken. Als een leerling het fietsen nog niet voldoende machtig is, stellen we haar in staat om dit via een welzijnsorganisatie alsnog goed te leren.’
Hoe ziet de theoretische opleiding eruit?
‘De leerlingen gaan een dag per week naar school, waar ze de eenjarige competentiegerichte opleiding ‘helpende zorg en welzijn’ volgen. Deze kent drie hoofdlijnen: persoonlijke zorg, huishoudelijke zorg en ondersteuning bij dagelijkse bezigheden als boodschappen doen en strijken. De inhoud van de opleiding is ontwikkeld in samenwerking met ROC Eindhoven, waar men veel ervaring heeft opgedaan met maatwerktrajecten. Dat is voor deze doelgroep heel belangrijk. We leiden onze leerlingen op voor het officiële diploma, maar we houden wel rekening met hun bijzondere omstandigheden. Zo regelen we bijvoorbeeld kinderopvang voor leerlingen als dat nodig is. In Utrecht Overvecht hebben we een lokaal gehuurd waar een roc-docent de lessen verzorgt. Deze gaan over onderwerpen als: beroepshouding, gespreksvaardigheden, lichamelijke verzorging, huishoudelijke vaardigheden, eenvoudige administratieve ondersteuning. In totaal hebben de leerlingen 44 lesdagen. Na het doorlopen van de opleiding doen zij examen. ROC Eindhoven draagt zorg voor de formele examinering.’ Daarnaast werken de leerlingen?
‘Ja. Ze worden circa twintig uur per week ingezet als zorgwacht. Een zorgwacht biedt professionele mantelzorg en burenhulp aan kwetsbare ouderen en burgers met een beperking. Zij helpt bij huishoudelijke taken, de verzorging en ze bevordert het welzijn, bijvoorbeeld door met iemand een stukje te wandelen. Iedere leerling krijgt
13 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Foto: PR-team Zorgwacht
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
zes cliënten die in haar eigen wijk of in de directe omgeving wonen. De praktijkbegeleiders van Zorgwacht begeleiden en toetsen de leerlingen tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden bij de cliënten. Daarnaast lopen leerlingen nog een dagdeel stage bij een zorginstelling of thuiszorgorganisatie. We zijn heel blij dat zorgaanbieders deze mogelijkheid bieden... Alle leerlingen krijgen een contract voor 32 uur per week en verdienen daarmee €1285,90 bruto per maand. Verder krijgt iedereen die wordt aangenomen van Zorgwacht een nieuwe fiets. Of een reiskostenvergoeding. Ook ontvangen alle leerlingen een telefoonvergoeding van €12,50 per maand, zodat ze kunnen bellen als er iets aan de hand is bij de cliënten. De gemeente Utrecht subsidieert de opleiding uit de reïntegratiegelden. Zonder de gemeente zou dit traject niet mogelijk zijn.’ Hoe zijn de ervaringen met de zorgwachten?
‘De cliënten zijn heel tevreden met deze
ondersteuning. Ze vinden het prettig dat ze steeds met hetzelfde, vertrouwde gezicht te maken hebben. Ook de leerlingen zelf zijn enthousiast, al hoor ik achteraf vaak van hen dat ze het een heel zwaar en heftig jaar hebben gevonden. Zeker de eerste maanden hebben ze moeite met de structuur waarnaar ze zich moeten voegen. Daarna gaat het meestal beter. Na afloop van de opleiding zijn de gediplomeerden altijd heel erg blij. Er vloeien regelmatig tranen als ze hun diploma in ontvangst mogen nemen. Ze zijn enorm trots dat ze die mijlpaal hebben bereikt. Dat geeft mij ook altijd veel voldoening én de drive om het Zorgwacht-concept ook uit te rollen in andere gemeenten. Met Eindhoven ben ik inmiddels al in gesprek hierover.’ Hoe zijn de resultaten van Zorgwacht?
‘Behoorlijk goed. Zeventig procent van de leerlingen behaalt het diploma ‘helpende zorg en welzijn’. Er zijn inmiddels negentig kandidaten opgeleid; in september 2012 start een volgende groep van vijftien leerlingen. De uitvallers zijn meestal gestopt vanwege moeilijkheden in de privésfeer, waardoor ze het op de opleiding niet konden bolwerken. De geslaagden stromen door naar niveau 3 of een baan in de zorg; een enkeling kiest voor een andere richting. We helpen onze leerlingen zo nodig met het vinden van een vervolgopleiding of werk. We vinden het belangrijk om hen verder op weg te helpen met het vormgeven van hun toekomst.’ * Femke van den Berg is freelance journalist
14 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
To o l k i t Onderwijs en gezondheidszorg is het toonaangevende vakblad voor opleiders in de gezondheidszorg. Het is voor u als professional van belang op de hoogte te blijven van de nieuwste ontwikkelingen op didactisch gebied in de gezondheidszorg. Regelmatig zal de redactie in de rubriek Toolkit dan ook handreikingen aanbieden, waarin nieuwe inzichten in leervormen, werkmethoden of vaardigheden onder de aandacht worden gebracht.
Ouderbetrokkenheid in het mbo: het thuisfront partner ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten Op 3 april 2012 schreef de minister van OCW een brief over de ‘Voortgang partnerschap tussen school en ouders’. De minister vindt dat oderbetrokkenheid in het mbo een meerwaarde biedt om de ambities uit het Actieplan Focus op Vakmanschap te realiseren en voortijdig schoolverlaten van mbo’ers te voorkomen. In deze toolkit een verkenning van het thema ouderbetrokkenheid en gerichte acties!
Henk Ritzen *
Doelgroep Deze toolkit is geschreven voor docenten in het middelbaar beroepsonderwijs en voor werkbegeleiders die mbo-studenten in de praktijk begeleiden.
Doelstelling Deze toolkit is bedoeld om docenten en werkbegeleiders verbonden aan zorg- en welzijnsopleidingen in te leiden in het thema ouderbetrokkenheid en hen te helpen acties op te zetten om de betrokkenheid van ouders bij de beroepsopleiding van hun kind te vergroten. Leerlingen die een ROC-opleiding volgen zijn tot 18 jaar minderjarig; hun ouders tekenen de onderwijsovereenkomst. Hun ouders/verzorgers zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen en mogen beslissingen nemen en regels stellen. Daarnaast zijn de ouders/verzorgers tot het 21e levensjaar van de leerling verplicht om hen te onderhouden en te verzorgen (de zogenaamde onderhoudsplicht). Vanuit de leerplichtwet zijn ouders/verzorgers verplicht hun kind naar school te sturen. Bij ongeoorloofd schoolverzuim worden ouders strafrechtelijk vervolgd en zijn gesprekspartner van de school. Leerlingen van 18 jaar of ouder zijn meerderjarige leerlingen en directe gesprekpartner van de school en tekenen zelf de onderwijsovereenkomst. De meerderjarige leerling is verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces. De meerderjarige leerling moet de school toestemming verlenen als zij hun ouders willen benaderen. (Bron: Van Esch, Petit, Smit, 2011, p. 14).
Probleemstelling Ouderbetrokkenheid in het mbo is niet nieuw, maar wel schaars! Al in 2009 verrichtte het Centrum voor Innovatie Hiteq onderzoek naar de kenmerken van ouders bij het mbo. De onderzoekers concluderen dat de ouders van mbo-leerlingen gemiddeld lager zijn opgeleid dan de gemiddelde Nederlandse ouder. Naast een groep ou-
ders die vindt dat hun kind oud genoeg is om zelf beslissingen te nemen, is er ook een groep ouders die het belangrijk vindt bij de mbo-opleiding betrokken te worden. De laatste groep ouders is redelijk betrokken geweest bij de beroepskeuzeontwikkeling en schoolkeuze van hun kind; de meeste ouders bezoeken alleen de open dagen en zoeken elders naar informatie over het ROC en de opleiding. In 2011 onderzochten onderzoekers van het ECBO en ITS de afstand tussen de ouders en de mbo-opleiding van hun kind. De onderzoekers concluderen dat zowel laagopgeleide ouders (die zelf een beroepsopleiding hebben gevolgd) en hoogopgeleide ouders (die bekend zijn met het onderwijs aan het hbo-, of universiteit) geen goed beeld hebben van mbo-opleidingen. Hierdoor is hun betrokkenheid als ouder van hun kind dat een mbo-opleiding volgt zo gering. Het schoolmanagement van een ROC vindt dat ouders een belangrijke taak hebben, maar heeft vanwege bezuinigingsmaatregelen geen structureel beleid geformuleerd (Van Esch, Petit, Smit, 2011, p. 51). De onderzoekers vonden ook dat ouders van mbo-leerlingen moeilijk bereikbaar zijn. ROC’s richten zich volgens de onderzoekers vooral op hun hoofdtaak: kwalificeren en socialiseren van mbo-leerlingen. Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden waarbij ouders de rol van educatief partner hebben. Ook zijn er initiatieven waarin situatieafhankelijk contacten worden gelegd met moeilijk bereikbare ouders, gericht op informatie-uitwisseling, reflectie op het onderwijs en de ontwikkeling van de leerling (Van Esch, Petit, Smit, 2011, p. 51-52). Samenvattend: werk aan de winkel om het thema ouderbetrokkenheid verwoord in de ministeriële brief van 3 april in het mbo in te voeren!
I w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Ouders worden over het algemeen noch uitgenodigd bij gesprekken (bijvoorbeeld een intakegesprek) noch worden zij betrokken bij de loopbaanbegeleiding van hun kind. Er is alleen contact als er problemen zijn. De belangrijkste contactmomenten zijn: open dagen, ouderavonden en projectpresentaties. Maar mondjesmaat worden ouders betrokken bij het gesprek waarin hun kind van de ene opleiding naar de andere switcht. Huisbezoeken vinden nagenoeg niet plaats. De ouders worden via een digitale leeromgeving of per brief geïnformeerd over de studievorderingen van hun kind. Sommige ROC’s hebben ouderpanels. Allochtone ouders bezoeken bijna nooit de ouderavonden. Veel ouders zijn zich onvoldoende bewust van hun actieve taak en interessen als hun kind een mbo-opleiding volgt. (Bron: Van Esch, Petit, Smit, 2011, p. 17).
Ouderparticipatie of ouderbetrokkenheid? De termen ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid worden in de literatuur niet helder afgebakend, waardoor de inhoud elkaar deels overlapt. Ouderparticipatie is sterk verbonden met het verrichten van taken door ouders in de organisatie van de school. Epstein (2001) onderscheidt zes vormen van ouderparticipatie. (1) De voorwaardenscheppende rol van ouders, bijvoorbeeld hun kinderen voorbereiden op het naar school gaan, hen begeleiden, opvoeden en zorgen voor een pedagogisch klimaat, waardoor hun kind in het leren voor school gesteund wordt. (2) De communicatie tussen ouders en school over schoolprogramma’s en leerprestaties van de kinderen. (3) Het vrijwilligerswerk dat ouders in en om de school verrichten. (4) Ondersteunen van kinderen bij hun huiswerk. (5) Besluitvorming in formele ouderoverlegsituaties, bijvoorbeeld zitting nemen in de ouderraad. (6) Samenwerking met iedereen in de schoolgemeenschap. Ouderparticipatie is volgens Epstein (2001): deelname van ouders aan de activiteiten van school, die gericht zijn op de ondersteuning van kinderen door ouders thuis en het scheppen van een thuisklimaat waarin geleerd kan worden. Ouderbetrokkenheid is breder geformuleerd dan ouderparticipatie. Van Esch en collegae (2011) verstaan onder ouderbetrokkenheid de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding en het onderwijs van hun eigen kind, thuis en bij de onderwijsinstelling.
Ouderbetrokkenheid in het mbo Ouders in het mbo zijn een vergeten groep! In het mbo zijn de BOL-leerlingen rond zestien tot twintig jaar en BBL-leerlingen achttien tot vijfendertig jaar. Oudere leerlingen hebben in school een zelfstandige rol en eisen die rol ook op, vooral als ze wettelijk volwassen zijn (Van Esch et al., 2011). De leeftijd van de leerling bepaalt voor een groot deel de ruimte om ouders bij school te betrekken. De grootschaligheid van de schoolorganisatie draagt er toe bij dat opleidingen op zeer verschillende manieren inhoud geven aan ouderbetrokkenheid. Volgens Van der Molen (2009) wil de helft van de ouders betrokken raken bij de school van hun kind, een groot deel wil dat echter niet. Ouders die niet betrokken willen worden, zijn van mening dat hun kinderen voldoende zelfredzaam zijn. Tegelijkertijd constateert Van der Molen (2009) dat de opstelling van ouders is veranderd van partner, die in-
zichten en besluiten van professionals meeweegt, naar veeleisende consument. Als ouders een klacht hebben weten zij het ROC snel te vinden. Toolbox 1 Invoering ouderbetrokkenheid: de te nemen stappen Van der Molen (2009, p. 6) beschrijft drie redenen om als school aandacht te schenken aan ouderbetrokkenheid. 1. De verhoging van de sociale problematiek van de leerlingen en de invoering van een zorgstructuur. Hierdoor wordt de leerling als zelfstandig individu erkend als onderdeel van het sociale systeem, waardoor ouders sneller in beeld zijn bij docenten en mentoren. 2. Ouders stellen zich vaker op als kritische consument en eisen van het ROC kwaliteit voor het geld dat zij aan de opleiding besteden. Vanuit deze veeleisendheid willen ROC’s beter inzicht krijgen in de opvattingen van ouders over de koers van de instelling of de kwaliteit van de opleiding en de ondersteuning van hun kind. Ouderbetrokkenheid wordt vanuit dit perspectief gezien als middel om de veeleisendheid te doen afnemen, omdat een beter inzicht in de praktijk ontstaat. 3. Op ROC-niveau wordt verwezen naar recente beleidsontwikkelingen. Zo is aandacht voor de beroepskeuzeontwikkeling en preventie van schoolverzuim onderdeel van de aanpak van voortijdig schoolverlaten. Ouders spelen hierin een beïnvloedende rol.
Hoe kan een ROC aandacht schenken aan ouderbetrokkenheid?
De auteurs Smit, Sluiter & Driessen (2006, p. 25-26) hebben in hun literatuurstudie, op basis van een inventarisatie van succesvolle projecten, factoren beschreven om in een ROC ouderbetrokkenheid uit te voeren. Samengevat gaat het om de volgende volgens de auteurs succesvolle factoren: 1. Zorg voor een geïntegreerde aanpak. Zorg dat ouderbetrokkenheid aansluit bij de missie van het ROC en dat het is opgenomen in het ROC-beleid. Er is sprake van een geïntegreerde aanpak als ouderbetrokkenheid aansluit bij het beleid van de school en door docenten, ouders en leerlingen wordt betrokken bij de besluitvorming en de uitvoering van het beleid. 2. Formuleer een visie op ouderbetrokkenheid. Zorg dat ouders, docenten en onderwijsmanagers vanuit gemeenschappelijke waarden uitvoering geven aan ouderbetrokkenheid. Streef naar consensus (laat ouders meedenken en meebeslissen) en stel je als school tot doel om vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid (cultuur) het onderwijs aan te bieden. 3. Formuleer met elkaar een duurzame visie op de samenwerking tussen docenten, ouders en leerlingen. Gedurende vele jaren werken zij aan een stabiel samenwerkingsverband en streven naar een duurzame opvoedkundige samenwerking. 4. Draag zorg voor een gezamenlijk ‘norm- en saamhorigheidsbesef’ tussen docenten en ouders. Het onderwijs op school en de opvoeding van de kinderen liggen in elkaars verlengde. Docenten zoeken met ouders naar ‘wat’ hen bindt. 5. Stel het gezamenlijk belang voorop. Stem de afspraken op elkaar af, hiervoor moeten docenten bereid zijn hun afstand (drempels) tot ouders los te laten. 6. Voer de dialoog Houd rekening met elkaars waarden en normen en communiceer hierover.
II Nummer 5 – september 2012
w w w. O e n G . b s l . n l
Foto: Roel Pieper
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Stellingen voor groepsdiscussie in een onderwijsteam • Een mbo-leerling moet zichzelf kunnen redden. Dit is een basisvereiste voor de toekomstige beroepspraktijk. (Bron: Van der Molen, 2009). • Ouderbetrokkenheid is in het middelbaar beroepsonderwijs nooit een vanzelfsprekendheid geweest, waardoor van oudsher de nadruk op de deelnemer en niet op de ouder ligt. (Bron: Van der Molen, 2009). • Mbo-opleidingen zien het voorkomen van schooluitval dan ook als een van de belangrijkste doelstellingen van ouderbetrokkenheid.
Toolbox 2 Activiteiten In 2005 publiceerden Hoover-Dempsey, Walker, Sandler, Whetsel, Green, Wilkins & Closson (2005) in de bijlage van hun artikel ‘Waarom ouders bij school betrokken raken?’ vele voorbeelden om ouderbetrokkenheid uit te voeren. In deze toolbox een samenvatting van hun bevindingen. 1. Creëer een uitnodigend schoolklimaat Hang bij de ingang en in de hal foto’s, kunstwerken en afbeeldingen op van activiteiten die eerder in school hebben plaatsgevonden. Ouders kunnen zich herkennen in de activiteiten die afgebeeld worden. Hierdoor ontstaat een gevoel van ‘dit is onze school; wij horen hier thuis.’ 2. Werk aan een positief schoolklimaat. Hiervoor is inspirerend leiderschap nodig zodat de maatregelen op lange termijn een positieve invloed hebben op het schoolklimaat. Hiervoor moet een sfeer van vertrouwen worden gecreëerd die docenten aanzet om te investeren in relaties tussen leraren en ouders die gebaseerd zijn op wederzijds respect en open communicatie.
3. Zorg er voor dat docenten positieve, ouder- en kindgerichte vaardigheden hebben. Belangrijk is dat alle medewerkers van de beroepsopleiding ouders, leerlingen en bezoekers met respect behandelen. 4. Richt in de school een prettige ontmoetingsruimte in. In deze ruimte kunnen ouders en docenten elkaar ontmoeten en met elkaar overleggen. 5. Schakel enthousiaste ouders in. Deze ouders kunnen andere ouders informatie geven over hoe de school werkt. 6. Versterk de focus van docenten op ouderbetrokkenheid. Zorg dat de relatie tussen school en ouders wordt verbeterd. Ontwikkel routines om ouders op een positieve manier en met vertrouwen te spreken. 7. Zoek naar aanknopingspunten. Bijvoorbeeld naar ideeën, meningen en vragen van ouders over hun rol binnen school bij het leren van hun kinderen. 8. Maak in teambesprekingen tijd vrij om over ouderbetrokkenheid te praten. Bijvoorbeeld over de geslaagde acties en ideeën. 9. Leg een archief van ideeën van leraren en ouders aan over wat werkt. Maak de omgeving bewust van de relatie tussen gezin en school. Houd de ervaringen vast en refereer er aan. 10. Ontwikkel scholingprogramma. Deze scholing moet het geloof van docenten in het succes van de samenwerking met ouders versterken. Docenten krijgen de kans om
III w w w. O e n G . b s l . n l
Nummer 5 – september 2012
Foto: Roel Pieper
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
met andere collega’s en ouders samen te werken en van elkaar te leren. Voorgestelde werkwijzen en strategieën kunnen worden uitgeprobeerd en geëvalueerd. 11. Ontwikkel plannen om de betrokkenheid van ouders te stimuleren. Deze plannen moeten inspelen op wat in de docent, de gezinnen en de samenleving nodig hebben. 12. Ontwikkel kennis over doelen van ouders, visies op leren, gezinsomstandigheden en cultuur. Ontwikkel kennis over de cultuur van de niet westerse leerlingen 13. Adviezen. Geef ouders advies hoe zij het leren van hun kind kunnen bevorderen, afgestemd op de omstandigheden van ouders. 14. Communiceer over en weer tussen gezin en school (stel vragen, luister goed naar reacties). Probeer de visie van de ouders op het kind en diens leren te achterhalen; dus doorvragen. 15. Ontwikkel naschoolse programma’s. Deze programma’s zijn bedoeld om de communicatie tussen gezin en school te vergroten.
Slot In deze toolkit is het begrip ouderbetrokkenheid verkend. Vanuit beleid (toolbox 1) zijn activiteiten (toolbox 2) beschreven. Ouderbetrokkenheid is gedefinieerd als preventie op voortijdig schoolverlaten. Dat betekent dat bijvoorbeeld bij schoolverzuim goed gecontroleerd moet worden, bel bij ongeoorloofd verzuim de ouders en de leerling. (Zorg dat het telefoonnummer van de ouders en het mobiele nummer van de leerling zijn geregistreerd.) Bel ouders en informeer hen over het verzuim en vraag vervolgens naar de reden van verzuim. Ten aanzien van de algemene schoolse zaken is het van belang dat ouders inzage hebben in lesrooster, lessen en (les)wijzigingen. Vaak moeten de ouders dan over een digitale toegang beschikken op de elo van de opleiding. Samengevat gaat het er om ouders te informeren en hen te betrekken bij het leerproces van hun kind, dan is thuis geen front naar de school, maar een partner die het beste voor heeft met de studieresultaten van hun kind! Een winwin situatie.
16. Maak gebruik van bestaande oudergroepen. Werk met ouders die drempels kunnen verlagen; moedig gevarieerde activiteiten aan waar verschillende gezinnen belangstelling voor hebben. 17. Zorg dat ouders in de opleiding bij één contactpersoon terecht kunnen. Bijvoorbeeld voor informatie over vorderingen van hun kind, roosters en dergelijke. 18. Maak structuren om de relatie tussen gezin en school te ondersteunen. Bijvoorbeeld een informatiepunt voor ouders, telefoon en e-mail, toegang in de klas, een oudercontactpersoon. 19. Bied kansen voor betrokkenheid. Bijvoorbeeld: oudervergaderingen en leerlingoptredens. Zorg voor nieuwe mogelijkheden voor school en omgeving, zoals viering eerste schooldag, workshops voor ouders, informele bijeenkomsten. 20. Vaak uitnodigen. Nodig naast de docenten ook ouders uit bij activiteiten voor leerlingen. Verhoog daarnaast de mogelijkheden voor informele communicatie tussen ouders en docenten. Gebruik deze momenten om de mening en ideeën van ouders over betrokkenheid te peilen. Gebruik deze ontmoetingsmomenten om korte, aantrekkelijke informatie in gewone taal over ouderbetrokkenheid uit te wisselen.
Referenties − Epstein, J. (2001). School, family and community partnerships: preparing educators and improving schools. Bolder: Westview. − Esch, W., van, Petit, R., Smit, F. (2011). Nabij op afstand: ouders en het mbo. Utrecht/Nijmegen: ECBO/ITS. − Hoover-Dempsey, K.V., Walker, J.M.T., Sandler, H.M., Whetsel, D., Green, C.L., Wilkins, A.S. & Closson, K. (2005). Why Do Parents Become Involved? Research Findings and Implications. The Elementary School Journal,106(2),105-130. − Groeneveld, M.J., Steensel, K. van (2009). Ouders@MBO. Een onderzoek naar de kenmerken van ouders van mbo-deelnemers. Hilversum: Hiteq. − Molen, H., van der (2009). Meer Betrokken Ouders. Kwalitatief onderzoek naar ouderbetrokkenheid in relatie tot voortijdig schoolverlaten in het middelbaar beroepsonderwijs. Den Haag OCW. − Smit, F., Driessen, G., Sluiter, R., & Brus, M. (2007). Ouders, scholen en diversiteit. Ouderbetrokkenheid en -participatie op scholen met veel en weinig achterstandsleerlingen. Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Nijmegen. − Smit, F., Sluiter, R., & Driessen, G. (2006). Literatuurstudie ouderbetrokkenheid in internationaal perspectief. Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Nijmegen.
* Dr. Henk Ritzen is lector en hoofdredacteur van On-
derwijs en gezondheidszorg. Info:
[email protected]
IV Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Internationalisering: meerwaarde voor zorgpraktijk, student en docent Verslag van het ‘Community Based Mental Health’ project De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen bood studenten gedurende twee lesweken de internationale cursus ‘Community Based Mental Health’ aan. In dit artikel doet Hein van der Hulst verslag van dit ‘Intensive Programme’ waarin sociale psychiatrie in een internationale context wordt geplaatst.
Hein van der Hulst *
Inleiding Internationale vorming bevordert een bredere visie op de toekomstige professie van studenten, biedt studenten een tolerantere kijk op anderen, draagt bij aan de ontwikkeling van een multiculturele samenleving en leert studenten te reflecteren op het eigen gedrag en de gezondheidzorg van hun eigen land, waardoor zij hun ervaringen in het thuisland leren relativeren.
Internationalisering werkt door in alle facetten van het onderwijsaanbod van de hogeschool
De belangstelling voor internationale ervaring binnen het Hoger Onderwijs is toegenomen. Het nieuwe programma Erasmus for All lijkt een poging om het oude met het nieuwe te verbinden. Mobiliteit is geen doel op zich, maar een bijdrage aan bevordering van de interculturele en internationale competenties van studenten en de kwaliteit van het onderwijs (Nuffic, Europa Expresse, 2012). In dit artikel een verslag van het Intensive Programme ‘Community Based Mental Health’.
dige van vandaag de dag wordt in alle velden geconfronteerd met vogels van zeer diverse pluimage. Dat geldt niet alleen voor patiënten en cliënten maar evenzeer voor collegae. Afgestudeerden zullen kennis moeten hebben van de verschillen tussen culturen’ (Van der Hulst, 2011). Een Intensive Programme (IP), zoals hier wordt beschreven, levert daaraan een belangrijke bijdrage. ‘Niet alleen de inhoud dwingt docenten en studenten om over de grenzen te kijken, maar ook de samenwerking met medestudenten en collega-docenten uit andere landen vereist een interculturele attitude’ (Van der Hulst & Koekkoek, 2012). Een Intensief Programma (IP) is een kort studieprogramma (van 10 opeenvolgende volledige dagen tot 6 weken werk met betrekking tot het studiegebied) dat studenten en onderwijzend personeel van instellingen voor hoger onderwijs uit ten minste drie deelnemende landen samenbrengt om: • Efficiënt en multinationaal onderwijs te stimuleren met betrekking tot gespecialiseerde thema’s die anders niet of slechts bij een zeer beperkt aantal Hoger Onderwijs Instellingen aan bod zouden komen. • Studenten en docenten in staat te stellen om in multinationale groepen samen te werken en op die manier te profiteren van speciale leer- en lesomstandigheden die in de afzonderlijke instellingen niet beschikbaar zijn, zodat hun blik ten aanzien van het studieonderwerp verruimd wordt. • Onderwijzend personeel de mogelijkheid te bieden om met buitenlandse collega’s van gedachten te wisselen over vakinhoudelijke kwesties en curriculumontwikkeling en om nieuwe onderwijsmethoden in een internationale onderwijsomgeving te testen. (Bron: Nuffic, Bestand Nr. 22: ERA-Mob)
Het idee van een IP Intensive Programme (IP) Anno 2012 is het niet meer de vraag óf studenten interculturele competenties moeten leren maar hóe dat gebeurt. Immers, waar zij later ook gaan werken, het zal altijd binnen een multiculturele context plaatsvinden, óf in ons land, óf daarbuiten. ‘De verpleegkun-
In het studiejaar 2011-2012 bood de Hogeschool Arnhem Nijmegen de tweewekelijkse cursus ‘Community Based Mental Health’1 aan. Het Intensive Programme (IP) is een combinatie van het vakgebied sociale psychiatrie en de internationale dimensie. Een dergelijk IP kan via een applicatie worden aangemeld bij de NUFFIC, het Nederlands agentschap voor internationale samenwerking binnen het Hoger Onderwijs (zie kader in dit artikel). Experts van Nuffic beoordelen de kwa-
15 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
liteit, doelstellingen en het innovatief karakter. Op basis van hun bevindingen wordt besloten een subsidie toe te kennen uit het Erasmus Lifelong Learning Programme (LLP). De subsidie wordt gebruikt om vergoedingen voor reis- en verblijfkosten voor studenten en docenten te betalen. Daarnaast wordt een vast bedrag verstrekt voor organisatorische kosten.
Het IP ‘Community Based Mental Health’ Via het internationaal netwerk van de Hogeschool Arnhem Nijmegen is een aantal Europese partners benaderd met het verzoek te participeren in een IP over sociale psychiatrie. De reacties waren positief. Uiteindelijk besloten acht hogescholen uit zes verschillende landen aan de IP deel te nemen (zie kader onderaan en rechts boven). Al deze partners tekenden een intentieverklaring waarin zij zich naast kennis van - en ervaring met - psychiatrie ook De aanvraag werd verplichtten tot met stip goedgekeurd de inzet van doen de subsidie toegezegd centen en studenten. Deelname stond open voor derdejaars Bachelor studenten vanuit de disciplines verpleegkunde, ergotherapie, fysiotherapie, sociaal pedagogische hulpverlening en maatschappelijk werk & dienstverlening - een, vanuit de GGZ bekeken, niet direct voor de hand liggende mix van beroepen (Van der Hulst & Koekkoek, 2012). De aanvraag werd met stip goedgekeurd, de subsidie toegezegd en er werd gestart met de voorbereidingen: de ontwikkeling van een twee weken durend internationaal, intercultureel en multidisciplinair programma. Iedere instelling was verantwoordelijk voor de werving van studenten. De voertaal was Engels. Naast kennis was ook ervaring met - de praktijk van - de GGZ gewenst. Landen en deelnemers Community Based Mental Health De deelnemende landen, instellingen en studenten: • Vanuit België, Hasselt en Gent: 2 studenten ergotherapie en 4 studenten sociaal werk.
• Vanuit Polen, Wroclaw: 6 studenten fysiotherapie. • Vanuit Portugal, Lissabon en Setúbal: 11 studenten van verpleegkunde, logopedie en fysiotherapie.
• Vanuit Finland, Oulu: 6 studenten verpleegkunde en ergotherapie. • Vanuit Litouwen, Riga: 6 studenten ergotherapie. • Vanuit Nederland, Nijmegen (HAN): 6 studenten verpleegkunde en één student creatieve therapie. Eerst werd de expertise van de deelnemende partners in kaart gebracht en vervolgens werden tijdens een tweedaagse bijeenkomst de grote lijnen en de verschillende didactische werkvormen van het programma bepaald. De diversiteit van de participerende collegae zorgde voor zeer verschillende invalshoeken en werkvormen, variërend van traditionele hoorcolleges en casework tot creatieve vormen van samenwerking en presentatie, onder meer via ‘critical movies’.2 Voorafgaand aan het IP vond een voorbereidingsprogramma plaats via Blackboard.3 Vanwege de korte studieduur moesten studenten zich goed voorbereiden (o.a. via casuïstiek en relevante artikelen) op de cursus en alvast met elkaar kennismaken. Van alle docenten werd vooraf een abstract van hun les of workshop gevraagd. De cursus vond eind januari 2011 plaats in Nijmegen en werkbezoeken werden in Utrecht (bemoeizorg) en in Apeldoorn (verslavingszorg) afgelegd.
De inhoud van het programma Het uitgangspunt voor de inhoud van het programma zijn de grote internationale verschillen in opzet en uitvoering van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Het zijn vooral biologisch/medische verschillen, maar ook verschillen in de sociale benadering van de patiënt, de wijzen van behandeling (medicijngebruik) en de communicatie met de patiënt. De kwaliteit van de GGZ is een indicatie van de ‘state of the art’ van de samenleving in het deelnemende land. Bijvoorbeeld in Nederland gaat het binnen de GGZ om het dragen van eigen verantwoordelijkheid, het minder aanbieden van professionele zorg en meer eigen bijdrage leveren; aspecten die inEen internationale benadering dicatief zijn voor de van de sociale psychiatrie wijze waarop de samenleving haar GGZ heeft interdisciplinaire meerwaarde waardeert. Daarnaast heeft de GGZ zichzelf ontwikkeld als een holistisch en interdisciplinair vakgebied. Deze ontwikkeling vindt zijn weerslag in de (para)medische en sociale opleidingen en in de multiprofessionele benadering binnen het curriculum (Van der Hulst, 2011). Het Intensive Programme ‘Community Based Mental Health’ is bedoeld voor studenten en docenten en richt zich op de ontwikkeling van interculturele en interdisciplinaire competenties. Hierdoor ontwikkelen studenten en docenten binnen een veranderend gezondheidszorgsysteem een pro-actieve en creatieve houding. Door het benoemen van best practices krijgen zij een beter begrip van de GGZ in verschillende Europese gezondheidszorgsystemen. Het programma beoogt verder de ontwikkeling van strategieën van empowerment van cliënten in de samenleving (Van der Hulst, 2011). De doelen: • Uitwisseling van expertise in de sociale psychiatrie. • Bevordering van interprofessionele en interdisciplinaire samenwerking. • Vergroting van de kennis met betrekking tot de GGZ. • Ontwikkeling van strategieën binnen de sociale psychiatrie.
16 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Foto: beschikbaar gesteld door de auteur
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
De cursus De cursus start met de volgende aspecten en/of thema’s: de internationale, interculturele en interdisciplinaire aspecten; terminologie (psychopathologie), de geestelijke gezondheidszorg in het algemeen, binnen de deelnemende Europese landen in het bijzonder de relatie tussen geestelijke gezondheid en samenleving (sociale psychiatrie). Daarnaast creatieve activiteiten gericht op kennismaking en samenwerking. Studenten verzorgden een presentatie over hun land gekoppeld aan de ontwikkeling van de GGZ met aandacht voor thema’s als verslaving, schizofrenie en depressie. Vervolgens gingen de studenten vanaf de derde dag aan de slag met concrete gevalsbeschrijvingen, opgebouwd van mono- naar multidisciplinaire samenwerking en van een nationale naar een internationale context. Uiteindelijk werkten studenten in multidisciplinaire en internationale werkgroepen van gemiddeld zes personen, die door een tutor werden begeleid. In de loop van de cursus passeerden onder meer de volgende onderwerpen de revue: art therapy, gebruik van ‘zelf’ in de GGZ, ethische vraagstukken, begeleiding van jongeren en ouderen, omgang met moeilijke cliënten in de chronische zorg en Tai Chi in de GGZ. Naast het theoretische deel maakten studenten tijdens twee werkbezoeken kennis met typische voorbeelden uit de Nederlandse GGZ-praktijk: bemoeizorg en verslavingszorg. Bij de bemoeizorg kwamen – vanzelfsprekend – vragen aan de orde over verantwoordelijkheid van de cliënt enerzijds en zorgplicht van de samenleving anderzijds; tot hoever moet de zorg gaan? Het zorgde voor uitgebreide discussies. De verslavingszorg maakte met name indruk via een verhaal van een er-
varingsdeskundige: hij vertelde – in perfect Engels! – zijn levensverhaal en het nut van begeleiding bij afkicken. Reflectiesessies Ieder dagdeel bespraken de studenten hun ervaringen in reflectiesessies waarbij een docent (als tutor) studenten stimuleerde terug te kijken op de bijgewoonde bijeenkomsten. Gezien de intensiteit en de veelheid van onderwerpen wilden wij, via deze sessies, voorkomen dat inzichten snel zouden wegzakken of te weinig geïntegreerd zouden raken.
Afsluitend assessment Het afsluitend assessment werd in de vorm van een critical movie afgenomen. In kleine groepen kozen studenten voor een thema dat zij hadden bestudeerd, onderzocht en uitgewerkt. De resultaten werden verwerkt in een film waarin de dilemma’s en mogelijkheden van het thema werden gepresenteerd. De producten waren indrukwekkend; niet alleen werden alle thema’s evidence based onderbouwd, ook de persoonlijk (beroeps)ontwikkeling van studenten was in de filmpjes geïntegreerd.
17 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Evaluatieresultaten
Een greep uit alle – 100% positieve - antwoorden: • Opende mijn ogen, werd meer open minded, heb stigma’s verworpen, minder oordeel over goed en fout, vooral begrepen ‘to be there’, meer out of the box denken, meer holistisch denken. • Leerde andere gezichtspunten te zien binnen de GGZ, heb bredere kijk op GGZ en op preventie daarbinnen, meer informatie over evidence based concepten, verwacht meer geduld in het werk in de GGZ te zullen hebben, weet nu zeker dat ik in de GGZ wil werken.
Naast doelen als ‘verbetering van de kwaliteit en samenwerking tussen hogescholen en de ontwikkeling van innovatieve praktijken in opleiding en training’ was er veel aandacht voor de doelen ‘sterke multidisciplinaire benadering’ en ‘onderwerpgebieden welke momenteel onderbelicht zijn’ (Van der Hulst, 2011). De evaluatieresultaten van de studenten waren goed tot zeer goed. ‘Ik had dit nooit in mijn eigen land geleerd’, schreef menig student. Minpunten hadden vooral betrekking op de interculturele aspecten van het programma en niet op de inhouden rondom facetten van de sociale psychiatrie. Studenten werden geconfronteerd met de andere gewoonten van elkaar alsook met andere didactische benaderingen. Hieraan moesten zij wennen! Bijvoorbeeld de gelijkwaardige omgangsvormen tussen Nederlandse studenten en docenten. Interculturele verschillen zijn waardevolle leerervaringen, waaraan we in de toekomst meer aandacht gaan besteden.
• Meer begrip voor psychiatrie in het algemeen en mensen met psychiatrische problemen in het bijzonder, kan nu meer uitgaan van de cliënt zelf, mijn ideeën zijn ondergeschikt aan die van de cliënt, cliënten
zijn geen cliënten maar mensen, wat is normaal en niet normaal, leerde over de relatie tussen ontwikkelingen in de samenleving en geestelijke gezondheid. • Meer respect gekregen voor andere disciplines wat ik hard nodig heb in mijn toekomstig werk, meer vaardigheden om multidisciplinair te kunnen werken, kreeg verschillende perspectieven en strategieën van andere disciplines, er is veel meer dan alleen social work, voel mij zekerder t.a.v. mijn eigen discipline. • Ervaring en skills m.b.t. interprofessioneel werken: verschillende perspectieven om naar de cliënt te kijken. Er is meer dan alleen de eigen professie, daardoor ook andere benaderingswijzen geleerd.
Slotconclusie Op basis van twee evaluaties zijn de resultaten gemeten: (1) een standaardevaluatie van het NUFFIC; (2) digitale evaluatie. Studenten zijn zeer tevreden over het IP, hetgeen blijkt uit de scores (Likertschaal 1-4): relevantie van de cursus: 3.93; kwaliteiten van lessen en workshops: 3.95; overall satisfaction: 3.63! Per deelvraag zijn de resultaten als volgt: • Meer kennis van karakteristieken van andere culturen: 3.71 • Meer competenties en vaardigheden m.b.t. interculturele en internationale aspecten: 3.68 • Meer respect voor de visie van anderen: 3.76 • Meer kennis van de GGZ in andere landen: 3.79 • Meer begrip voor de verschillende benaderingswijzen en strategieën binnen de GGZ: 3.79 • Groter bewustzijn van het nut van duidelijke communicatie tussen professionals: 3.83 Studenten kregen ook de gelegenheid hun persoonlijke ontwikkeling aan te geven via vragen als: ‘hoe - en waarom - denk je dat deze cursus heeft bijgedragen aan je professionele ontwikkeling’ en ‘zal deze cursus impact hebben op je professionele praktijk, met andere woorden ben je anders gaan denken over je toekomstige praktijk’.
Het IP ‘Community Based Mental Health’ programma is geslaagd. Studenten geven aan dat zij niet alleen hun kennis en inzicht in de sociale psychiatrie hebben vergroot, maar zich ook meer bewust zijn geworden van de relativiteit van www.youtube.com/watch?v=Pr0ZPeJssaU hun eigen paradigma’s en stigma’s. Ze hebben meer praktische mogelijkheden gekregen in de – interdisciplinaire – samenwerking. Zij hebben de beperkingen ervaren van monodisciplinair werken. De samenwerking met een vijftiental collegae verliep meer dan uitstekend: waarden werden gerespecteerd, er werd van elkaar geleerd en er bestonden geen verborgen agenda’s. Op het persoonlijke vlak ontstonden vriendschappen! Inmiddels is voor 2013 de nieuwe subsidieaanvraag goedgekeurd zodat de HAN komend jaar weer een leerzame cursus zal ontwikkelen. Komend najaar wordt gestart met de voorbereidingen bij één van de partners in Portugal. Noten In Nederland spreken wij over Geestelijke Gezondheidszorg en over Sociale Psychiatrie. In het Engels wordt dat Mental Health en Community Based Mental Health. ‘Social Psychiatry’ wordt in het algemeen niet gebruikt en kan derhalve misleidend zijn. 2 Een ‘critical movie’ is een vorm van assessment waarbij studenten via een zelf gemaakte film een onderwerp uitdiepen. 3 Blackboard is een digitaal platform waarbij zowel informatie wordt gegeven alsook de mogelijkheid wordt geboden deelnemers met elkaar te laten communiceren. 1
Referenties − Europa Expresse NUFFIC, 2012. − Hulst, H., van der (2011). Applicatie Erasmus Lifelong Learning Programme, 2011. HAN Nijmegen. − Hulst, H., van der (2011). At home and abroad, de (meer)waarde van internationalisering in het HBO. Onderwijs en gezondheidszorg, december 2011. − Hulst, H., van der, Koekkoek, B. (2012). Artikel in press. Vakblad V&VN, SP. − Website: http://ec.europa.eu/education/erasmus/ip_en.htm
* Hein van der Hulst is socioloog en werkzaam aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen als coördinator Internationalisering, Instituut Verpleegkundige Studies, Nijmegen.
18 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Canon van het leren 50 concepten en hun grondleggers Is het mogelijk om met 50 mensen een boek te schrijven? Ja, dat is mogelijk. Bijvoorbeeld wanneer het over een thema gaat waarbij de harten van een groep vakgenoten sneller gaan kloppen. En wanneer je een paar bevlogen voortrekkers hebt, die het proces in goede banen leiden en dat volhouden tot het klaar is. Ook al duurt dat drieënhalf jaar… Zo’n boek is ‘Canon van het leren’. Een uniek boek. Een ‘must have’ voor iedereen die liefde voor leren heeft in en om organisaties.
Ans Grotendorst *
Focus op leren, niet op onderwijs of opleiding Er is in de loop der jaren veel gepubliceerd over onderwijs en opleiding. Artikelen, boeken, basiswerken. Gek genoeg, zo ontdekten Manon Ruijters en Robert-Jan Simons in augustus 2008, bestond er geen goed en toegankelijk overzichtswerk over leren in organisaties. Enthousiast namen zij het initiatief tot een ambitieus project: het samenstellen van een basisboek over leren in en om organisaties, dat een brug slaat tussen theorie en praktijk. Het resultaat is een prachtig handboek, een naslagwerk dat veel theorie toegankelijk maakt. Echt een heerlijk, overzichtelijk en indrukwekkend boek om steeds opnieuw in de hand te nemen, doorheen te bladeren en je in te verdiepen. Vijftig grondleggers van de bekendste concepten en hun gedachtegoed passeren de revue. Wat een rijkdom aan inzichten! Actieonderzoek, appreciative inquiry, breinleren, flow, leerstijlen, netwerkleren, plek der moeite, reflectie, theory U, werkleren, zelfgestuurd leren: noem een wat ouder of een recent thema en je vindt het in dit boek. (Zie kader: inhoud boek). Bij ‘leren’ wordt nog vaak het eerst gedacht aan onderwijs, opleiding, cursus of training. Voor de redacteuren en auteurs van het boek is leren echter veel breder dan dat. Leren doe je altijd en overal, bewust en onbewust, tijdens het werk en onderweg. Whereever you go, there you learn.
Opbouw van het boek en de hoofdstukken Het handboek is van een aangenaam pittig niveau en zeer prettig leesbaar. Aan vormgeving en taalgebruik is veel aandacht besteed. De hoofdstukken zijn alle op dezelfde manier opgebouwd, in vier onderdelen. Eerst is er een persoonlijk verhaal van de auteur (wat boeit je zo in dit onderwerp en in deze grondlegger?) en een introductie van de grondlegger (wie is hij of zij, in welke tijd en in welke context zijn deze ideeën ontstaan?). Daarna volgt een uitleg van het concept en verwante begrippen. Het derde onderdeel van elk hoofdstuk bevat een vertaling naar de praktijk: wat kun je met deze ideeën in de praktijk, wie hebben erop voortgebouwd, welke reflecties en kritieken bestaan er op dit concept en wat kun je daar weer van leren? Elk hoofdstuk sluit af met referenties – zowel naar literatuur als naar websites. Achterin het boek zijn bovendien per hoofdstuk veel extra bronnen opgenomen en een trefwoordenregister.
Op velerlei manieren te gebruiken Wat het boek extra bijzonder maakt, is de vele manieren waarop je
Canon van het leren Redactie: Manon Ruijters en Robert-Jan Simons juni 2012, 672 pag., 1e druk, ISBN 9789013102840 € 49,50 (incl. btw) Op http://www.kluwershop.nl/ management/details.asp?pr=17395 is een gratis proefhoofdstuk te downloaden. het kunt gebruiken. Er zullen maar weinig mensen zijn die het als een roman van begin tot eind, achter elkaar uitlezen. Bij vakliteratuur is dat sowieso ongebruikelijk: doorgaans scan je de inhoudsopgave, de literatuurreferenties, je bladert wat, stelt vast wat je al weet en selecteert vervolgens hetgeen nieuw is en je interesse heeft. Aan alles is te mer-
19 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
ken, dat bij de opzet van het boek gedacht is vanuit de lezer, de geïnteresseerde adviseur, opleider, HRD’er, wetenschapper, docent of student. Het is heel simpel om de weg te vinden. De artikelen zijn alfabetisch gerangschikt op concept. Wie iets wil weten over ‘teamleren’ of ‘feedback’ begint gewoon bij de inhoudsopgave. Ben je wel eens een naam tegengekomen, bijvoorbeeld Weggeman, Kolb, Schön, Bateson, Senge, Bloom (en vele anderen…) raadpleeg dan de lijst met grondleggers. Wie in zijn of haar werk met een specifiek vraagstuk aan de slag wil en behoefte heeft aan relevante kennis hierover, kan een overzicht raadplegen van veel voorkomende soorten vraagstukken, met verwijzing naar hoofdstukken die relevant zijn hiervoor. Hiernaast een voorbeeld. Fascinerend vind ik persoonlijk de tijdlijn waarop alle concepten zijn terug te vinden. Als ordening is de verschijningsdatum van de belangrijkste publicatie van elk van de grondleggers gekozen. Die tijdlijn maakt ons duidelijk dat het denken en de theorievorming over leren in en om organisaties pas na 1960 tot ontwikkeling is gekomen en dat de bloei ervan pas dateert van 1980. Zo relatief jong is dus dit vakgebied, terwijl leren al zo oud als de mensheid is…. Wat verder opvalt is dat bij de grondleggers de vrouwen ver in de minderheid zijn. Van de auteurs daarentegen is bijna de helft vrouw. Ontwikkeling in een notendop.
Over de redacteuren Manon Ruijters is adviseur bij Twynstra Gudde Adviseurs en Managers en lector Ecologie van het Leren bij Stoas Hogeschool. Zij is gepromoveerd op onderzoek naar de diversiteit van leren in organisaties. Haar belangstelling gaat uit naar de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat in het ontwikkelen van organisaties efficiëntie en effectiviteit in balans zijn met welzijn en geluk. Bij opleiders is haar boek ‘Liefde voor leren’ bekend en veel gebruikt. Robert-Jan Simons is directeur van de Nederlandse School voor Onderwijsmanagement in Amsterdam. Daarnaast is hij verbonden als hoogleraar Didactiek in digitale context aan het Centrum voor Onderwijs en Leren van de Universiteit Utrecht. Hij publiceert met regelmaat in populaire en wetenschappelijke tijdschriften. Onderwerpen die hem op dit moment boeien zijn de rol van de schoolleiding bij digitalisering, feedback en reflectie, professionele leergemeenschappen en nieuwsgierigheid.
Vraagstuk op gebied van Ontwerpen
Voorbeeldvraagstukken Hoe ontwerp je grote leertrajecten, organisatieontwikkelingstrajecten en innovaties? Leren als ontwerpen
Relevante hoofdstukken Breinleren Community of practice Containment Corporate curriculum Deliberate practice Evaluatie Leerstijlen Logische niveaus Netwerkleren Reflective ractitioner Taxonomie Transfer Zone van naaste ontwikkeling
Inhoud Canon van het leren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50.
Afgunst - Melanie Klein
Actieonderzoek - Kurt Lewin
Activity theory - Yrjö Engeström
Alignment - Victor Rosansky en George Labovitz Appreciative Inquiry - David Cooperrider Bevlogenheid - Arnold Bakker Breinleren - Antonio R. Damasio en David A. Sousa
Common knowledge - Nancy Dixon
Community of Practice - Etienne Wenger Conflictescalatieladder - Friedrich Glasl
Containment - Wilfred Bion
Corporate curriculum - Joseph W.M. Kessels
Cultuur - Edgar Schein
Deliberate practice - K. Anders Ericsson
Double-loop learning - Donald Schön en Chris Argyris
Evaluatie - Donald L. Kirkpatrick
Fasen van groepsontwikkeling - Bruce W. Tuckman
Feedback - John Hattie en Helen Timperley
Flow - Mihaly Csikszentmihalyi
Gestaltbenadering - Frederick Perls
Habitus - Pierre Bourdieu
Kenniscreatie - Carl Bereiter en Marlene Scardamalia
Kennismanagement - Mathieu Weggeman
Kerncompetentie - C.K. Prahalad en Gary Hamel
Leerstijlen - David A. Kolb
Leren leren - Sylvia Downs
Lerende organisatie - Mike Pedler
Logische niveaus - Gregory Bateson
Losjes gekoppelde systemen - Karl E. Weick
Macht en leren - John Coopey
Mindset - Carol Dweck
Netwerkleren - Peter Goodyear
Nieuwsgierigheid - Daniel E. Berlyne
Non-formeel leren - Michael Eraut
Onbewust gedrag - Sigmund Freud
Plek der moeite - André Wierdsma
Reflectie - John Dewey
Reflective practitioner - Donald Schön
Ruimte - Hirotaka Takeuchi en Ikurijo Nonaka
Self-Determination Theory - Edward L. Deci en Richard M. Ryan
Soft Systems Methodology - Peter Checkland
Taxonomie - Benjamin Samuel Bloom
Teamleren - Connie J.G. Gersick
Theory U - Otto Scharmer
Transfer - Jim Robinson en Dana Gaines Robinson
Vijf disciplines - Peter M. Senge
Werkleren - Stephen Billett
Zelfbeeld - George Herbert Mead
Zelfgestuurd leren - John H. Flavell
Zone van de naaste ontwikkeling - Lev Vygotsky
* Ans Grotendorst is partner van Kessels & Smit en ondernemer van Maliebaan45. www.kessels-smit.com en www.maliebaan45. com. Twitter: @angarant
20 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Voor u Gelezen: Nurse Education Today Volume 32, Issue 6, Pages e29-e54, 621-728 (August 2012) http://www.sciencedirect.com/science/journal/02606917 Regelmatig berichten wij u over wetenschappelijke artikelen die in Nurse Education Today zijn verschenen. Uit het augustusnummer van 2012 heeft de redactie een aantal interessante artikelen geselecteerd, waarvan we in deze bijdrage een korte samenvatting geven. De hierboven gegeven link biedt de mogelijkheid om samenvattingen (abstracts) van de artikelen (in het Engels) te lezen. Aan het downloaden van artikelen zijn kosten verbonden. Via diverse mediatheken/ bibliotheken is gratis online toegang mogelijk. Wie weet wel binnen uw onderwijsinstelling! Persoonlijk brengen deze buitenlandse studies mij dikwijls op ideeën! Carolien Sino* ‘Notes on nursing: What it is and what it is not’. (1860): By Florence Nightingale In de rubriek ‘Big Ideas’ weet Ruth Davies de aandacht van de lezer te trekken met een artikel over het gedachtegoed van Florence Nightingale over wat verplegen is. Hoewel we deze icoon van de verpleegkunde kennen als ‘the lady with the lamp’, zijn haar aanbevelingen over wat verplegen is zeer directief, ja zelfs autoritair te noemen. Davies weet echter te overtuigen dat Florence Nightingale haar tijd ver vooruit was. Reeds in 1860 stelde zij de patiënt centraal. De letterlijke passages uit het oorspronkelijke werk en de vergelijking met de hedendaagse verpleging zijn voor studenten, docenten en werkbegeleiders interessant! ‘The feelings of guilt and shame experienced by Nursing and Midwifery students’ Turkse onderzoekers vestigen de aandacht op het onderwerp schuld en schaamte. Zij onderzochten bij ruim 1000 verpleegkundestudenten dit fenomeen met behulp van vragenlijsten waarin de Guilt-Shame Schaal van Sahin en Sahin (1992) is gebruikt. Hoewel schuld- en schaamtegevoelens minder worden naarmate de leeftijd stijgt, adviseren de onderzoekers om tijdens de opleiding aandacht te besteden aan deze gevoelens. Een interessante gedachte voor bijvoorbeeld docenten communicatieve vaardigheden die studenten kunnen helpen bij de bewustwording van deze gevoelens, waardoor negatieve gevolgen van deze gevoelens worden voorkomen. ‘A study identifying the difficulties healthcare students have in their role as a healthcare student when they are also an informal carer’ In de literatuur wordt steeds meer aandacht besteed aan de behoeften van mantelzorgers. Een aantal Engelse onderzoekers vroeg zich af welke problemen studenten in de rol van mantelzorger binnen gezondheidszorgopleidingen ondervinden. Via een elektronisch survey werden 3567 studenten benaderd. Binnen deze groep bleken 36 studenten naast hun fulltime studie nog voor hun kinderen met beperkingen, chronisch zieke ouders of terminale grootouders te zorgen. Het merendeel van deze studenten gaf in de vervolginterviews aan dat dit een nadelige invloed op hun studie had. Tevens maak-
ten deze studenten hun rol als mantelzorger niet bij anderen bekend en wilden zij geen ‘speciale behandeling’ tijdens hun opleiding. De onderzoekers opperden dat deze studenten mogelijk niet anders wilden zijn dan hun medestudenten en een stigma wilden voorkomen. De kwalitatieve quotes in het artikel brengen de dilemma’s van de zorgende studenten voor het voetlicht. Voor studieloopbaanbegeleiders of decanen is dit een interessant onderzoek om kennis van te nemen! ‘Staff and students’ perceptions and experiences of teaching and assessment in Clinical Skills Laboratories: Interview findings from a multiple case study’ De voordelen van het aanleren van verpleegkundige vaardigheden in een skills lab (Clinical Skills Laboratories) zijn door veel auteurs beschreven. Vaardigheidsonderwijs in een praktijklokaal is zowel in het mbo als hbo een structureel onderdeel van de opleiding tot verpleegkundige. Ierse onderzoekers vroegen zich af in hoeverre deze ervaringen in een skills lab een goede voorbereiding zijn op de daadwerkelijke praktijk? Op basis van interviews met docenten en studenten (totaal 58 respondenten) concludeerden zij dat het onderwijs in een skills lab een significante bijdrage levert aan de voorbereiding op de verpleegkundige praktijk van de student. Deze voorbereiding kan verder worden verbeterd door middel van het integreren van communicatieve vaardigheden en gebruikmaking van audio-visuele opnamen van de toetsing. Daarnaast werd een goede samenwerking tussen het opleidingsinstituut en de klinische praktijk geadviseerd. Herkenbare adviezen voor docenten vaardigheidsonderwijs, maar ook voor het gebruik van audio-visuele middelen bij het afnemen van de toetsen, dan wel het beoordelen van opdrachten die studenten zelfstandig in het skills lab hebben verricht. ‘A ward-based writing coach program to improve the quality of nursing documentation’ Verpleegkundigen zien rapporteren vaak als een belastende, tijdrovende taak. Australi-
21 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
sche onderzoekers ontwikkelden een gerichte scholing en een individueel coachingstraject om de kwaliteit van de verpleegkundige rapportage te verbeteren. De scholing bestond uit twee workshops van een uur, gevolgd door individuele coaching op de afdeling zelf. De workshops behandelden het doel van de verpleegkundige rapportage in relatie tot het zorgplan; het bespreken van de rapportages ten aanzien van de duidelijkheid met collega’s, andere zorgverleners en patiënten; de juiste zinsbouw (onderwerp en persoonsvorm) en correcte spelling; het presenteren van een compleet beeld van de toestand van de patiënt. Daarna volgde een intensieve coaching op de afdeling. De verpleegkundigen werden door hun coach aangemoedigd om hun rapportages kritisch tegen het licht te houden. Uit eerder academisch onderzoek bleek dat een intensieve coaching resulteerde in een toename van publicaties en een verbetering van collegiale relaties en teambuilding. Tevens werd het belang van hun rapportages benadrukt gerelateerd aan het kwaliteitszorgproces. Een interessant artikel voor docenten Nederlands die verpleegkundigen tijdens de opleiding leren rapporteren, maar vooral ook voor verbetering van de schriftelijke vaardigheden in bij- en nascholingstrajecten voor werkbegeleiders. ‘Work-related stress and intention to quit in newly graduated nurses’ Uit recent onderzoek blijkt dat pas afgestudeerde verpleegkundigen bij intrede in de zorginstellingen de nodige stress ervaren. Amerikaanse onderzoekers onderzochten de werkgerelateerde stress van 154 ‘verse’ verpleegkundigen en hun daaruit voortvloeiende gedachten om ‘uit het vak te stappen’. In verband met de dubbele vergrijzing, het stijgend aantal chronisch zieken en de daarmee samenhangende behoefte aan verpleegkundigen (en verzorgenden) is dit een interessant onderzoek. Algemeen wordt geconcludeerd dat er een verband is tussen de werkgerelateerde stressoren en het voornemen van nieuwe verpleegkundigen hun dienstverband op te zeggen. De belangrijke stressoren zijn verpleegkundige vaardigheden, omgaan met veeleisende zorg, het onderhouden van interpersoonlijke relaties en het bedienen van geavanceerde apparatuur. De onderzoekers adviseren om startende verpleegkundigen gedurende drie jaar te ondersteunen in het omgaan met moeilijke situaties zoals stervende en manipulerende patiënten en noodsituaties zoals reanimaties. Maar ook
het toepassen van copingstrategieën kunnen de self-efficacy van startende verpleegkundigen beïnvloeden. De Job Stress Scale for Newlygraduated Nurses (Yeh & Huang, 2007)) zou hierin behulpzaam kunnen zijn. Interessant onderwerp om tijdens een alumnibijeenkomst aan de orde te stellen! ‘Student nurses’ perceptions of how they learn drug calculation skills’ Het veilig toedienen van medicatie is een taak van de verpleegkundige. Om de juiste dosis te kunnen berekenen zijn rekenvaardigheden noodzakelijk. Het maken van een rekenfout kan uiteindelijk tot de dood van de patiënt leiden. Niet alle verpleegkundigen zijn geboren rekenwonders. Voor een aantal studenten verpleegkunde is het vak rekenvaardigheden een struikelblok. De Engelse onderzoeker Kerry Wright onderzocht de leerstijlen van studenten verpleegkunde in relatie tot rekenvaardigheden. Via een semigestructureerde vragenlijst gaven 67 studenten aan hoe zij dachten de rekenvaardigheden het beste te kunnen leren. Op basis van de methodiek van de grounded theory bleken de volgende thema’s belangrijk voor de studenten: het kunnen toetsen van eigen vaardigheden en het verkrijgen van feedback op de voortgang; de mogelijkheid om op de eigen manier te kunnen leren; de gerichtheid op het uiteindelijke doel; het kunnen berekenen van medicatie in de praktijk. Een interessant artikel voor docenten rekenvaardigheden in mbo- en hbo-instellingen! * Carolien Sino is werkzaam aan de Hogeschool Utrecht en redactie-
lid van Onderwijs en gezondheidszorg.
22 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
Praktijkonderzoek In de rubriek praktijkonderzoek presenteren onderzoekers uit de hbo-lectoraten, docenten of studenten hun onderzoeksresultaten. De resultaten leveren een bijdrage aan innovatie van de zorg- en onderwijspraktijk en dragen bij aan verbetering van de beroeps- en onderwijsontwikkeling van docenten en zorgverleners.
Vroegsignaleren van medicatiegerelateerde problemen in de thuiszorg In Nederland is 5.6% (41.000) van alle acute ziekenhuisopnamen medicatiegerelateerd, waarvan de helft vermijdbaar. Medicijnen worden voorgeschreven door de (huis)arts, verstrekt door de apotheker en gebruikt door de patiënt. Tot de voordeur van de patiënt is dit proces goed geregeld. Achter de voordeur van de patiënt gaat helaas veel mis! Verpleegkundigen, verzorgenden en helpenden in de thuiszorg komen achter de voordeur van de doorgaans oudere cliënt en signaleren mogelijke problemen die samenhangen met de inname van de medicatie. Ten gevolge van wetswijzigingen in de AWBZ in 2009 krijgen thuiszorgcliënten geen bezoek meer van een verpleegkundige om medicatie uit te zetten. Vanwege bezuinigingen worden steeds vaker verzorgenden en helpenden ingezet, van wie uit attitude-onderzoek bekend is dat zij bereid zijn zich in te zetten voor veiligheid bij medicatie. Het ontbreekt hen echter aan deskundigheid om medicatieproblemen te signaleren, te voorkomen en door te verwijzen. Medewerkers van een grote thuiszorgorganisatie in Utrecht (Aveant) constateerden bovengeschetste problematiek en klopten bij het lectoraat ‘Paramedische en verpleegkundige zorg voor chronisch zieken’ van Hogeschool Utrecht aan om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken. Dit was de directe aanleiding voor het project “Vroegsignaleren en monitoren van medicatieproblemen bij thuiswonende ouderen”, kortweg ‘het medicatie achter de voordeur project’ genoemd.
Carolien Sino *
Doel Het ‘medicatie achter de voordeur project’ richt zich op de ontwikkeling van een signaleringsinstrument voor verzorgenden en helpenden om problemen bij medicatiegebruik van thuiswonende ouderen te voorkomen of vroegtijdig op te sporen
Methode Tijdens het onderzoek is van probleemherkenning tot en met implementatie samengewerkt met de praktijk. In de fase van probleemherkenning zijn interviews gehouden met thuiszorgmedewerkers en ouderen om de problematiek nader te definiëren. In de interviews werd de huidige praktijkvoering in kaart gebracht en bij verzorgenden, helpenden en verpleegkundigen onderzocht (1) in hoeverre zij medicatieveiligheid tot hun taak rekenen en (2) in welke mate zij zich toegerust voelen om problematiek bij medicatiegebruik te herkennen. Bij ouderen werd onder meer nagegaan hoe zij zelf het gebruik van medicatie in hun dagelijks leven in relatie tot cognitie en zelfmanagement ervaren (3). De interviews zijn afgenomen door hbo-v, Farmakunde, Verplegingswetenschap en Farmacie studenten, die hiervoor een speciale training vanuit het lectoraat hebben ontvangen. Tegelijkertijd is met studenten een aantal literatuurstudies uitgevoerd over de volgende onderwerpen: opvattingen, problemen en behoeften van ouderen ten aanzien van medicatie, kennis en houding van
verpleegkundigen ten aanzien van medicatie en medicatiemanagement bij ouderen. In de tweede fase van het project is het zogeheten rode vlaggeninstrument ontwikkeld en gevalideerd. Dit instrument maakt het mogelijk dat thuiszorgmedewerkers medicatieproblemen vroegtijdig signaleren. Dit is als volgt opgepakt. Met drie studenten (Verpleegkunde, Farmakunde en Farmacie) zijn medicatiegerelateerde problemen uit de literatuur in kaart gebracht en vertaald naar observaties. Deze observaties (‘rode vlaggen’) werden door een expertpanel beoordeeld op relevantie. Dit expertpanel bestond uit huisartsen, apothekers, thuiszorgmedewerkers en een geriater. Op basis van de methode van Lynn (1986)1 werd consensus verkregen over de vraag welke medicatiegerelateerde observaties relevant genoeg zijn om op te nemen in het Rode Vlaggen Instrument. Nadat de rode vlaggen observatielijst is ontwikkeld, werd deze in de praktijk gevalideerd. Deze onderzoeksopzet is door
23 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
de Medisch Ethische Toetsings Commissie van het UMC Utrecht goedgekeurd. De thuiszorginstellingen Aveant en Buurtzorg hebben deelgenomen aan het valideringsonderzoek. De rode vlaggen lijst is ingevuld door 115 thuiszorgmedewerkers, uiteraard na goedkeuring van de cliënt. Om per ingevulde rode vlaggenlijst de geldigheid te checken hebben 8 speciaal getrainde wijkverpleegkundigen op iedere locatie een uitgebreid medicatie-interview gehouden met de cliënten. Dit gebeurde blind, dat wil zeggen dat de verpleegkundigen niet op de hoogte waren van de uitkomsten van de rode vlaggenlijst. Om vervolgens de validiteit van het Rode Vlaggen Instrument vast te stellen zijn de resultaten van de Rode Vlaggenlijst vergeleken met de resultaten van het medicatie-interview.
specificiteit van 61%-88%. Op grond van deze uitkomsten hebben we een definitieve rode vlaggen lijst vastgesteld om medicatieproblemen thuis vroegtijdig te signaleren.
Gedurende de looptijd (2009-2011) van het ‘Medicatie achter de voordeur’ project is samengewerkt met een praktijkstuurgroep bestaande uit de Stadmaatschap Huisartsen Utrecht, Ephor Expertisecentrum PHarmacotherapie bij OudeRen en medicatie van de afdeling Geriatrie van het UMC Utrecht, V&VN Eerstelijnsverpleegkundigen, Thuiszorgorganisatie Aveant en het lectoraat Verpleegkundige en paramedische zorg voor mensen met chronische aandoeningen van de Hogeschool Utrecht. De praktijkstuurgroep kwam ieder half jaar bijeen om de voortgang van het project en de inhoudelijke praktijkrelevantie te monitoren. Een inhoudelijke verbinding die zijn vruchten heeft afgeworpen.
Verbinding met het onderwijs In alle fasen van het project zijn studenten betrokken. Voor 13 individuele studenten en drie groepen (zes studenten per groep) was dit een leuke een leerzame gelegenheid om mee te doen aan lopend onderzoek en een deelvraag uit te werken voor eigen onderzoek. Tevens is medicatieveiligheid als vast onderdeel opgenomen in het Major curriculum van de hbo-v en een vast onderdeel geworden van de Minor Patiëntveiligheid op de Hogeschool Utrecht.
Resultaten Gevalideerd Rode Vlaggen Instrument Bij 115 thuiszorgcliënten met een gemiddelde leeftijd van 79.3 jaar (sd 10.5) werd een Rode Vlaggenlijst ingevuld en een medicatieinterview afgenomen. Het gemiddeld aantal voorgeschreven medicijnen was 8.8 (sd 3.9). De subcategorieën waarin de meeste medicatiegerelateerde problemen voorkomen zijn vergeleken tussen de rode vlaggenlijst en het medicatie-interview om de Rode Vlaggenlijst te kunnen valideren. De meest voorkomende problemen zijn: • Afwezigheid van een medicatieoverzicht (in 60.9% versus 65.2%) • Gastrointestinale en andere bloedingen (47.8% versus 66.1%), • Verstoringen in de elektrolytenbalans (49.6% versus 42.6%) • Nier-hartfalen (27.8% versus 33.9%). De sensitiviteit varieerde van 59%-81%, de
24 Nummer 5 – september 2012
Workshops en bijscholing In de laatste fase van het project heeft de praktijk kennis gemaakt met de problematiek van medicijngebruik achter de voordeur en het Rode Vlaggen Instrument dat daar een antwoord op geeft. We hebben 9 workshops gehouden en 259 deelnemers bereikt met wie de achtergrond en het gebruik van het Rode Vlaggen Instrument is besproken en geoefend. Ook studenten werden betrokken bij de opzet en de uitvoering van de workshops. Daarnaast zijn lezingen gehouden zowel nationaal als internationaal. Demonstratiefilm voor de praktijk Tevens is er een film gemaakt van 6 minuten om tijdens congressen en workshops het probleem en de ontwikkelde interventie beter te verspreiden. Zowel de film als het Rode Vlaggen Instrument zijn via de website van het kenniscentrum toegankelijk.
Conclusie Hoewel het onderzoek een klein aantal deelnemers betreft (n=115) is dit de eerste studie in Nederland waarin vroegsignalering van medicatiegerelateerde problemen door thuiszorgmedewerkers in samenwerking met de praktijk is onderzocht. De eerste resultaten laten zien dat thuiszorgmedewerkers in staat zijn om vroegtijdig medicatiegerelateerde problemen te signaleren. Vroegtijdig signaleren, gevolgd door een effectieve interventie, voorkomt medicatiegerelateerde problemen. Winst voor de zorg achter de voordeur van de patiënt! En winst voor de patiënt natuurlijk. Noot 1 Lynn MR. Determination and quantification of content validity. Nurs Res. 1986 Nov-Dec;35(6):382-5. Meer info:
[email protected] Website: http://www.innovatievanzorgverlening.onderzoek.hu.nl/ Data/Researchers/drs,-d-,%20Carolien%20Sino.aspx
* Drs. Carolien Sino is redacteur van Onderwijs en gezondheidszorg en verbonden aan het lectoraat Paramedische en verpleegkundige zorg voor chronisch zieken van Hogeschool Utrecht. Onder begeleiding van haar promotor Prof. Dr. Marieke Schuurmans onderzoekt zij in het kader van een promotietraject vroegsignalering van medicatiegerelateerde problemen in de thuiszorg. Dit praktijkonderzoek kreeg onlangs ‘de eerste prijs voor praktijkgericht onderzoek van 2012’ uitgereikt tijdens het congres van de hbo-raad vanuit het lectorenplatform.
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
AG E N DA 4 oktober 2012 Multiculturele Dementiezorg Zorg en welzijn toegankelijk maken voor migranten met dementie
AG E N DA 28 september 2012 Symposium: ‘Via innovatie naar een toekomstbestendige ouderenzorg’ Voorafgaand aan de promotie van Ietje de Werd-de Rooij. Plaats: De Aula van Tilburg University, Warandelaan 2 te Tilburg Deelname: gratis Inschrijven: Inschrijven voor het symposium kan via de link: www.tilburguniversity.edu/symposium28september2012/ of door te mailen naar naar m.hendriks@ dewever.nl, onder vermelding van Symposium 28 september of te bellen naar: 013 531 27 37
Het aantal allochtonen met dementie stijgt in 2020 tot ruim 30.000, 11% van het totaal aantal mensen met dementie. Welke zorg is nodig? Waarom sluit het reguliere aanbod van zorg en welzijn vaak niet aan? Wat zijn hun specifieke wensen en behoeften? Hoe kun je migranten met dementie en hun mantelzorgers bereiken? Tijdens het congres maakt u kennis met praktische mogelijkheden voor interculturele dementiezorg. Locatie: ‘t Klooster in Amersfoort. Aanmelden: http://www.studiearena.nl
1 november 2012 Het thuiszorgcongres Afgelopen jaren is de thuiszorg veranderd. Ouder worden wordt niet altijd als zegen gezien en de betaalbaarheid baart zorgen. Mensen met een handicap of chronische ziekte leven langer en kiezen steeds vaker voor het wonen in eigen huis. De zorgvragen worden daardoor complexer. Dit jaar wordt extra aandacht besteed aan de cliënten van de thuiszorg. Kosten: de eerste 150 aanmeldingen ontvangen €€ 50,- korting en betalen € 179,- i.p.v. € 229,- per persoon (excl.btw). Accreditatie: accreditatie voor dit congres wordt aangevraagd bij de Accreditatiecommissie van het Kwaliteitsregister Vepleegkundigen en Verzorgenden. Aanmelden: via het inschrijfformulier of via e-mail aanmeldingen.
[email protected]. Locatie: De Reehorst te Ede.
25 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
NIEUWS Carolien Sino winnaar eerste prijs ‘Praktijkgericht Onderzoek 2012’ Het onderzoek ‘Vroegsignalering van medicatie gerelateerde problemen in de thuiszorg’ van onderzoeker Carolien Sino (HU en redacteur van Onderwijs en gezondheidszorg) heeft tijdens het HBO-raad Jaarcongres de eerste prijs ‘Praktijkgericht Onderzoek 2012’ gewonnen. Aan deze prijs is een geldbedrag van € 3000,verbonden. Het onderzoek is ingezonden door lector Prof. Dr. Marieke Schuurmans van Hogeschool Utrecht. De prijs De prijs voor het Praktijkgericht Onderzoek van het Jaar is een initiatief van het Forum voor Praktijkgericht Onderzoek. De prijs heeft twee doelen: − Stimuleren van het debat over kwaliteitscriteria voor praktijkgericht onderzoek − Goed praktijkgericht onderzoek in de spotlights zetten Criteria De jury heeft bij de beoordeling van de inzendingen de volgende criteria gehanteerd: − Het onderzoek dat is ingezonden is algemeen toegankelijk en verspreid onder praktijkbeoefenaren. Hiermee wordt bedoeld dat iedereen het onderzoek moet kunnen inzien, ook al is het in het beheer van een ander. − Het onderzoek is mooi en pakkend opgeschreven. − Het onderzoek vindt haar aanleiding in een relevant praktijkprobleem, doordenkt het beleid en de praktijk rond deze vraag kritisch en levert een bijdrage aan de beroepspraktijk voor een expliciet aangegeven doelgroep/probleemeigenaar. − De wisselwerking tussen theorie en praktijk is in het onderzoek duidelijk zichtbaar en in cocreatie met de professionals (en hun praktijktheorie) vorm gegeven. − De probleemstelling, aanpak en bevindingen zijn gepositioneerd ten opzichte van de aanwezige kennis en inzichten in de discipline(s) en beroepspraktijk(en). − Het onderzoek is transparant, zorgvuldig en systematisch in waarnemingen, beschrijvingen en analyses. − Het onderzoek levert een inspirerende bijdrage aan het onderwijs. (Bron: Juryrapport Praktijkgericht Onderzoek van het Jaar 2012,)
Het juryrapport ‘Het onderzoek voldoet op voorbeeldige wijze aan alle criteria. Er is een concrete vraag uit de praktijk. Het onderzoek is stapsgewijze opgebouwd en zodanig opgezet dat van de fase van probleemherkenning tot en met de implementatie is samengewerkt met de praktijk. Deze vorm van co-creatie spreekt de jury zeer aan. De jury is bijzonder onder de indruk van het feit dat er niet alleen een instrument is ontwikkeld, maar ook dat dit instrument is gevalideerd. Validatie is bij veel onderzoeken niet aan de orde. Er is een learning community opgezet. In alle fasen van het project zijn studenten betrokken. Tevens is medicatieveiligheid als een vast onderdeel verwerkt in het curriculum van de HBO-V en een vast onderdeel geworden van de minor Patiëntveiligheid op de Hogeschool Utrecht. Verder zijn er veel publicaties en presentaties.’ (Bron: Juryrapport Praktijkgericht Onderzoek van het Jaar 2012) Carolien Sino: ‘Ik denk dat dit onderzoek veel mensen aanspreekt, het is een actueel onderwerp. De meeste mensen kennen wel iemand in hun omgeving die met dit probleem kampt, een buurvrouw, een opa, hun moeder. Het mooie van dit onderzoek is dat het echt met de praktijk te maken heeft, over wat er mis gaat achter de voordeur en hoe medewerkers uit de thuiszorg daar iets aan kunnen doen.’ Sino weet nog niet precies wat ze met de prijs gaat doen. ‘In ieder geval gaan we het geld gebruiken voor de praktijk, misschien in de vorm van scholing voor de thuiszorg.’ (Bron: Forum voor Praktijkgericht Onderzoek). De tweede prijs is voor ‘Kwaliteit van de opleidingsschool’ van Miranda Timmermans, ingezonden door lector Ruud Klarus, beiden van de HAN. De derde prijs gaat naar onderzoeker Jelle Scheurleer van Inholland. Zijn onderzoek naar interoperabiliteit in de radiotherapie werd ingezonden door lector Thomas Kropmans. Rubriek praktijkonderzoek Zie voor een uitvoerige beschrijving van het onderzoek van Carolien Sino de rubriek Praktijkonderzoek (pagina 24) in dit blad.
26 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
N ieuws Start nieuw internationaal RAAK Project In april 2012 is een internationaal RAAK project gestart onder de verantwoordelijkheid van het lectoraat Crossing Borders Health & Social Work: ‘Developing Best Practice in care for older people with special needs’. Het project is ontworpen om verschillende invalshoeken samen te brengen rondom de zorg voor ouderen met een verstandelijke beperking: de leefomgeving en het welbevinden ouderen met beperkingen en de consequenties
voor organisatie en professionals. Vanuit het project is het mogelijk om te komen tot internationale kennisnetwerken om professionele expertise en ‘state of the art’ kennis uit te wisselen. De netwerken bieden tevens mogelijkheden voor toegepast en vergelijkend onderzoek naar ‘evidence based en best practice’ binnen het consortium en haar samenwerkingspartners. In het project participeren een aantal organisaties: Zozijn, Ortis (Zorggroep Solis), het ROC Graafschapcollege, de Birmingham City University, University Hospital Coventry and Warwick NHS Trust en BCOP (Broadening Choices for Older People). Vanuit Saxion zijn de academies Algemene Gezondheidszorg en Mens en Maatschappij bij het project betrokken. Contactpersoon is Sylvia Vonk-Klaassen (projectleider):
[email protected]
RECENSIE De verpleegkundige in de zorg aan chronisch zieken. Auteurs: Ankie van Vuuren, Ton Vermeij, Thora Hafsteinsdóttir, Marieke Schuurmans ISBN: 978 90 06 952582 Pagina’s: 340 Prijs: € 49,50 Uitgever: ThiemeMeulenhoff BV Volgens de tekst op de achterflap van het boek heeft ruim twintig procent van alle Nederlanders een langdurige lichamelijke aandoening. Deze aandoeningen verhinderen in veel gevallen een probleemloos functioneren. Bovendien is er vaak sprake van comorbiditeit, wat de behandeling en verpleging complexer maakt. Het aantal mensen met een chronische ziekte groeit nog steeds verder door. Een belangrijke oorzaak daarvan is de voortdurende toename van medische mogelijkheden, waardoor mensen met hun ziekte verder blijven leven en in vergelijking met mensen die decennia geleden leefden, ouder worden. Om de toegenomen vraag naar zorg te kunnen bieden, vindt taakverschuiving van arts - naar verpleegkundig specialist - naar verpleegkundige plaats en focussen hbo-verpleegkundigen zich steeds meer op de complexe zorgsituaties. Dit boek richt zich specifiek op deze hbo-verpleegkundigen (in opleiding) die cliënten met chronische aandoeningen in alle settingen tegen kunnen komen. In het eerste deel wordt de zorgcategorie, de zorg voor cliënten met een chronische aandoening en het verple-
gen van mensen met een chronische aandoening behandeld. Onderbouwd met cijfers geeft dit een goed beeld van de omvang in Nederland van het aantal chronisch zieken. Tevens wordt aan de hand van aansprekende voorbeelden de impact van een chronische aandoening duidelijk gemaakt. In het tweede deel van het boek worden twaalf chronische aandoeningen volgens een vaste indeling behandeld, namelijk: (1) medisch kader (prevalentie, incidentie, diagnose, symptomen en behandeling), (2) verpleegkundig kader (gevolgen van de diagnose en behandeling, verpleegkundige interventies) en (3) verwerkingsopdracht (casus met opdrachten). Voorbeelden van chronische aandoeningen die behandeld worden zijn cliënten met COPD astma, diabetes mellitus, reumatoïde artritis, CVA, dwarslaesie en cliënten met een niet aangeboren hersenletsel (ontstaan door bijvoorbeeld een ongeval). Het (studie)boek heeft een duidelijke structuur met vetgedrukte trefwoorden aan de zijlijn, inclusief een trefwoordenregister. Zo’n register is voor studenten prettig hanteerbaar. Tevens bevat ieder hoofdstuk een samenvatting. Hoewel er diverse tabellen zijn opgenomen, is het boek niet voorzien van foto’s en ander beeldmateriaal. Er is duidelijk gekozen voor de inhoud gebaseerd op ‘evidence’ en niet voor de verpakking, conform de eisen die aan de hbo-verpleegkundige in opleiding gesteld worden. Samengevat een aanwinst voor de hbo-verpleegkundige in opleiding! Carolien Sino
27 w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Nummer 5 – september 2012
Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs
RECENSIE Onderwijs vraagt leiderschap! Dick Both & Alex de Bruijn (redactie) ISBN 978 90 5594887 1 Pag.: 226 Prijs: € 29,50 Uitgever: Scriptum Publishers www.scriptum.nl In de interactie tussen leraar en leerling begint leiderschap. Dat primaire proces vindt plaats in het klaslokaal. De interactie op andere niveaus, die tussen leidinggevende en leraar, maar ook tussen bestuurder en leidinggevende vindt plaats in dienst van het primaire onderwijsproces: het geven van uitstekend onderwijs. Het is daarom nodig dat alle medewerkers op alle niveaus zich afvragen waar leerlingen beter van worden. Wat draagt hun leiderschap bij aan kwalitatief goed onderwijs en uitstekende onderwijsresultaten? De zorg van de medewerkers moet uitgaan naar een goede verbinding tussen de verschillende organisatieniveaus, waardoor voorkomen wordt dat binnen de school verschillende ‘wereldjes’ ontstaan. In het boek wordt uitgegaan van een achttal managementaspecten. De leidinggevende: • ontwikkelt samen met zijn team een collectieve ambitie; • inspireert mensen en betrekt hen bij de strategie; • communiceert tijdig en eerlijk en is aanwezig; • is duidelijk over resultaat en geeft feedback; • treedt assertief op bij mensen die niet goed (meer) zijn in hun vak; • fungeert als hitteschild tegen ruis van boven en van opzij; • heeft een gezaghebbende, maar dienende en bescheiden attitude; • stuurt op flow: op vakdeskundigheid en plezier in het werk. De verschillende auteurs werken ieder aspect uit op drie interactieniveaus: leraar – leerling, leidinggevende – leraar, en bestuurder – leidinggevende. Door deze aanpak is het boek voor iedere professional in het onderwijs van belang. Elk aspect wordt in het boek uitgewerkt in een afzonderlijk hoofdstuk. De op-
bouw is als volgt. Eerst wordt ieder aspect kort geïntroduceerd. Vervolgens legt de auteur uit waarom het aspect er toe doet. Het hoofdbestanddeel van ieder hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het aspect in de praktijk kan worden gebracht. De auteurs gaan geen moeilijke vragen en problemen uit de weg. Hoe komt het dat leraren regelmatig opmerken dat ze weinig plezier beleven aan hun leidinggevende? Hoe komt het dat ze zeggen dat ze fijner werken als de manager er een dag niet is? De auteurs nemen ook stelling! Een leider moet leiderschap tonen en fungeren als hitteschild. Hij moet leerlingen of collega’s bij de les houden en dient ervoor te zorgen dat in de buurt van de hoofdweg blijven en niet teveel aan het ‘hobbyen’ slaan. De hoofdonderwijzer van vroeger was zo gek nog niet. Die liep vooral rond, sprak veel met de leraren die hij tegenkwam en peilde hoe het met de school, met de leerlingen en met het leerplan ging. Na lezing van dit boek dringt de gedachte op dat managen geen echt vak is, net zo min als het opvoeden van kinderen dat is. Maar het is wel een heel belangrijke taak. Een taak die je niet goed kunt uitvoeren als je niet weet waar het op de werkvloer over gaat. Helaas worden er tegenwoordig steeds vaker leidinggevenden benoemd die het werk dat zij moeten managen zelf nooit gedaan hebben. De geneesheer-directeur in het ziekenhuis is er niet meer. De hoofdonderwijzer is op veel plaatsen ook verdwenen. Een gevolg daarvan is dat we steeds ingewikkelder en gewichtiger zijn gaan doen over management. Leiderschap tonen is gewoon georganiseerd gezond verstand gebruiken, houden van mensen die aan je toevertrouwd zijn, en genieten van hun prestaties. Maar het is ook respectvol en krachtig ingrijpen als een professional niet meer zo goed is in het vak. De acht aspecten van leidinggeven die in dit boek worden besproken sluiten daarbij goed aan. Het boek heeft waarde omdat het gezien kan worden als een hulpmiddel om te spiegelen aan de eigen praktijk. Voor de acht aspecten zijn twee scans ontwikkeld die hierbij behulpzaam kunnen zijn. De scans zijn ook digitaal in te vullen via de website bij dit boek: www.onderwijsvraagtleiderschap.nl. Op deze website treft u behalve de scans ook achtergrondinformatie, video’s en overig aanbod aan. Het boek is een praktische handreiking aan leraren, leidinggevenden en bestuurders in het onderwijs om meer werk te maken van goed leiderschap op school. En dat in het belang van de mensen om wie het daar allemaal om draait: de leerlingen! Jan Mistrate Haarhuis
28 Nummer 5 – september 2012
w w w. o n d e r w i j s e n g e z o n d h e i d s z o r g . n l
Maliebaan 45 ‘Op Maliebaan45 voelden we ons meteen thuis. Als je het pand binnenkomt ervaar je een warm welkom’.
‘Het is geen werken hier, het is puur genieten’.
Maliebaan45 is een prachtig pand met volop ruimte voor werken, ontmoeten, leren en ondernemen. Je kunt er ruimtes huren, je kunt er flexwerken en je kunt je er vestigen met een eigen postadres.
Maatwerk Gastvrij
Ontmoeting All inclusive Informeel
‘Na afloop van een bespreking even aan de bar zitten en zo’n heerlijke cappuccino drinken. Dat vinden mijn klanten bijzonder’.
Persoonlijk Inspirerend
Bezoek onze website voor meer informatie. Reserveer direct, online, of kom even langs om sfeer te proeven. Maliebaan 45 3581 CD Utrecht 030-2394049
[email protected] twitter: maliebaan45
www.maliebaan45.nl
‘Zo’n mooie omgeving heeft invloed op je werk. Er ontstaat een ander soort ontmoeting met collega’s en klanten’.
Stijlvol Warm
Jij zorgt voor zoveel mensen…
Wij zorgen voor jou! V&VN, dé beroepsvereniging van zorgprofessionals, biedt je: • veel specialistische vakinformatie • praktijkgerichte bijscholingen dicht bij huis • fikse kortingen op congressen en publicaties • ondersteuning in je loopbaan • inschrijving in het Kwaliteitsregister V&V
… en veel meer. Kijk snel op www.venvn.nl en word lid van de grootste beroepsvereniging van Nederland. an 40 d r e e m aties s i l a i c e sp dak! n é é r e ond
Samen zorgen we ervoor!