Verdiepingsblad #5
Wonen en zorg. Een oud en nieuw thema voor woningcorporaties. Oud omdat corporaties al sinds 2001 worden geacht op dit gebied prestaties te leveren. Nieuw omdat de wereld van wonen en zorg snel verandert. De doelgroep, ouderen voorop, wordt groter, mondiger en voor een deel welvarender. De spelregels voor zorginstellingen veranderen. De zorg wordt duurder en de toenemende schaarste aan zorgpersoneel maakt dat mensen die zorg nodig hebben zo lang mogelijk zelfstandig thuis moeten blijven wonen, met gebruikmaking van voorzieningen waar zo weinig mogelijk mensenhanden bij nodig zijn. Woonpunt is al jaren actief op het gebied van wonen en zorg. Wij werken samen met diverse zorgpartijen, onder meer als ontwikkelaar en verhuurder van hun woonvoorzieningen. Samen moeten wij de juiste antwoorden vinden op de nieuwe uitdagingen. In deze vijfde editie van ons verdiepingsblad gaan we op zoek naar de mogelijkheden. Wat willen ouderen zelf? Hoe zien onze zorgpartners onze toekomstige rol op dit gebied? Wat kunnen voorzieningen op het gebied van domotica bijdragen aan het langer zelfstandig wonen van ouderen? En kunnen ouderen ook het heft in eigen handen nemen? De antwoorden op deze vragen laten zien dat de wereld van wonen en zorg een ingewikkelde is, maar ook een wereld waarin voldoende creativiteit bestaat om verstandig voor te sorteren op een verzorgde toekomst.
Het verhaal is bekend: ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen. Anticiperen op een mogelijke zorgbehoefte in de toekomst? Dat kan morgen of overmorgen ook nog. Hoe moeten corporaties met deze realiteit omgaan? Een gesprek met Pieter Hooimeijer, hoogleraar Sociale Geografie en Demografie aan de Universiteit Utrecht en ervaren onderzoeker op het gebied van onder meer de ouderenhuisvesting.
De meeste ouderen verhuizen pas als het vanwege hun gezondheid niet anders kan. Ze zijn in het algemeen zeer gehecht aan hun woning en buurt en willen daar niet weg.
Eerst maar eens wat mythes doorprikken. De eerste: ouderen zijn best bereid te verhuizen. Nee dus. Hooimeijer: ‘Verhuizen doe je niet tenzij er een goede reden voor is. Veel motieven waarom jongere mensen verhuizen – wisseling van baan, het krijgen van kinderen, scheiding, het beginnen van een nieuwe relatie – gelden voor ouderen niet. De meeste ouderen verhuizen pas als het vanwege hun gezondheid niet anders kan. Dat geldt zeker voor laagopgeleide ouderen. En dat is de grootste groep onder de oudere huurders bij woningcorporaties. Alleen hoogopgeleide 60-plussers anticiperen soms doelbewust op het latere leven door te verhuizen. Dat kunnen ze doen omdat een aantal beperkingen voor de verhuisvrijheid wegvalt: ze gaan met pensioen en de kinderen zijn het huis uit.’ Een tweede mythe rond de ouderenhuisvesting: het verleiden van ouderen om te verhuizen geeft goede resultaten. Opnieuw nee, tenzij het gebeurt op basis van een duidelijk beschreven woningbehoefte. ‘Het ins blaue hinein bouwen van senioren appartementen heeft hooguit zin als corporaties dit doen voor wat meer welgestelde ouderen die hun eigen woning willen verruilen voor een comfortabele, gelijkvloerse en goed betaalbare huurwoning’, aldus Hooimeijer. ‘Dan praat je over woningen met een huur rond of vlak boven de grens voor de huurtoeslag. Zomaar seniorencomplexen bouwen voor de eigen oudere huurders is riskant. Zij zijn in het algemeen zeer gehecht aan hun woning en buurt en willen daar niet weg.’ Mythe nummer 3: de populatie in corporatiewoningen vergrijst. Ook dit is niet juist, zegt Hooimeijer. ‘Dat de Nederlandse bevolking vergrijst, betekent niet automatisch dat daardoor de vraag naar corporatiewoningen voor ouderen enorm zal toenemen. Natuurlijk blijven ouderen een belangrijke doelgroep voor corporaties. Veel huurders maken echter op middelbare leeftijd de stap naar de koopsector. Als de welvaart stijgt, neemt die groep toe, terwijl de groep die in de huursector achterblijft en daarin oud wordt, in omvang ongeveer gelijk blijft. Dan praat je in het algemeen over laagopgeleide ouderen met weinig of geen aanvullend pensioen en geen vermogen. De kloof tussen deze have nots en de haves wordt in de toekomst alleen maar groter.’
Moeilijke doelgroep Woningcorporaties hebben vooral te maken met de hiervoor genoemde have nots. Zeker in de steden vormen deze ouderen volgens Hooimeijer een moeilijke doelgroep. ‘Velen van hen wonen in de oudere wijken, in woningen waar ze vaak al lang wonen en waaraan weinig gedaan is. Omdat de woningen niet levensloopbestendig zijn, besluiten veel corporaties er niet meer in te investeren of over te gaan tot sloop. Daar doe je deze oudere bewoners bepaald geen plezier mee. Ze worden weggehaald uit hun oude buurtje, beleven met de verhuizing een hoop ellende en moeten maar hopen dat ze terugkomen in een comfortabele woning op een plek waar ze opnieuw kunnen wortelen. Corporaties willen dan wel eens zeggen dat dit goed voor hen is omdat ze zo beter anticiperen op een zorgbehoefte later. Dat maakt bij deze ouderen echter weinig indruk. Ze zijn daar nog niet mee bezig.’ Het devies is wat Hooimeijer betreft dan ook eenvoudig: laat deze mensen zo veel mogelijk in hun vertrouwde woning wonen. ‘Zorg dat de woning fatsoenlijk wordt onderhouden en voeg in overleg met de bewoner comfort toe. Zodra mensen moeilijk ter been worden, kan een corporatie helpen bij de aanvraag van bijvoorbeeld een traplift of andere voorzieningen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning. Ze kan ook overwegen om bij weigering van een aanvraag zelf zo’n voorziening geheel of gedeeltelijk te financieren, al moet een corporatie er natuurlijk voor waken de gaten in de publieke financiering te dichten. Verder kan ook de toepassing van domotica in de woning bij dragen aan het zo lang mogelijk thuis laten wonen van deze ouderen. Bij domotica denken we al snel aan robotgestuurde zaken die over vijftig jaar gemeengoed zijn. Maar er zijn nu al tal van toepassingen op dit gebied. Denk alleen al aan de maaltijden die een supermarkt thuis bezorgt en de oudere zelf in zijn magnetron stopt. Ook dat is een vorm van domotica.
Ouderen worden weggehaald uit hun oude buurtje. Corporaties zeggen dan dat dit goed voor hen is omdat ze zo beter anticiperen op een zorgbehoefte later. Maar dat maakt bij de ouderen weinig indruk.
De heer en mevrouw Voncken Uilegats, Heerlen
‘Ons huis in Landgraaf hadden we zelf gebouwd en mee ontworpen. We hebben er 38 jaar gewoond en onze kinderen zijn er opgegroeid. Dat laat je toch niet zo eenvoudig achter.’
ONDERHOUD
Geen gedoe meer met het onderhoud van huis en tuin. Dat was de voornaamste reden dat de heer en mevrouw Voncken, respectievelijk 74 en 73 jaar oud, ruim drie jaar geleden van hun eengezinswoning in Landgraaf verhuisden naar een ruim appartement in het complex Città Nova in het centrum van Heerlen. Winkels, supermarkt, bioscoop, schouwburg, alles ligt hier letterlijk om de hoek. ‘We hebben er wel lang over gedaan om te beslissen hiernaartoe te verhuizen. Het huis in Landgraaf hadden we zelf gebouwd en mee ontworpen. We hebben er 38 jaar gewoond en onze kinderen zijn er opgegroeid. Dat laat je toch niet zo eenvoudig achter.’ Vooral mevrouw Voncken had enkele maanden nodig om te wennen aan de nieuwe woonplek in hartje Heerlen, maar inmiddels is ze er net als haar man erg blij mee. Het appartement is comfortabel en zo’n 130 m² groot. Het is gelijkvloers en er zijn geen drempels. Mede daardoor verwachten de twee er nog lang te kunnen blijven wonen. Zorg hebben ze nog niet nodig en ze houden zich er ook nog niet mee bezig. ‘We hebben nu wel een nieuwe huisarts genomen hier vlakbij, maar dat is eigenlijk het enige.’
De bevolking vergrijst, de zorg wordt duurder en zorgpersoneel is steeds moeilijker te vinden. Daar komt nog de verandering in de financiering bovenop. Zorginstellingen in de sector care worden ergens in de komende jaren (de invoeringsdatum is al enkele malen uitgesteld en staat nu gepland voor begin 2012) zelf verantwoordelijk voor de exploitatie van het vastgoed dat ze huren of in eigendom hebben. Door deze wijziging verschuift het vastgoedrisico naar de zorginstelling. Op dit moment wordt de dekking van de huisvestingslasten nog gegarandeerd door het Rijk. Straks moeten ze deze lasten betalen uit de vergoedingen die ze uit de AWBZ krijgen. De hoogte is afgestemd op het soort zorg: hoe zwaarder die is, hoe hoger de genormeerde vergoeding voor de component huisvesting. In die zogenaamde ‘normatieve huisvestingscomponent’ wordt rekening gehouden met een leegstandspercentage van 3%. Heeft een instelling meer leegstand, dan zit ze dus op de blaren. Een extra lege plek wordt namelijk op geen enkele manier vergoed, terwijl de kosten uiteraard wel doorlopen.
Al deze zaken – vergrijzing, duurdere zorg, minder personeel, overname vastgoedrisico – stellen de zorginstellingen voor grote uitdagingen. En daarmee ook de woningcorporaties. De twee partijen werken in de praktijk veelvuldig samen. In toenemende mate ontwikkelen, exploiteren en verhuren corporaties zorgvastgoed.
Praktijkvoorbeeld in Noorbeek Zo’n praktijkvoorbeeld is de samenwerking in het dorp Noorbeek in de gemeente Margraten, waar Woonpunt voor de zorginstellingen Vivre (ouderenzorg), Pergamijn (verstandelijk gehandicapten) en Gehandicaptenzorg Limburg (lichamelijk gehandicapten) een woonzorgcomplex met 42 zorgwoningen ontwikkelt op het Burgemeester Bogmanplein. Het complex speelt optimaal in op de behoefte aan flexibiliteit: door de samenwerking in één gebouw kan een lege plek worden opgevuld door een cliënt van een van de drie instellingen. Het leegstandsrisico wordt daardoor verspreid en dus beperkt. Bovendien
kunnen de instellingen door de combinatie van back office-functies een kostenbesparing bereiken. Het complex speelt in op de groeiende vraag naar de opvang van zorgbehoevenden in of bij het eigen dorp.
Wat vinden zorgpartijen? De gewijzigde omstandigheden vragen om nieuwe oplossingen, zowel in het type vastgoed als in het afsprakenstelsel en de aard en inhoud van de samenwerkingsverbanden. Een ingewikkeld speelveld dat opnieuw verandert als wonen en zorg volledig gescheiden zouden worden, waarbij de zorgcliënt zelf de huur betaalt voor de woning of wooneenheid in de zorginstelling. Hoe denken zorginstellingen in te (moeten) spelen op de gewijzigde omstandigheden en welke rol spelen woningcorporaties hierin? We vroegen het aan drie belangrijke partners van Woonpunt: Stichting Pergamijn (verstandelijk gehandicapten in Midden- en Zuid-Limburg), Mosae Zorggroep (ouderen in Maastricht-West) en Orbis Thuis (ouderen in de Westelijke Mijnstreek).
Aan het woord zijn de respectievelijke bestuurders Wil Schmitz en Wim Visschers (voorzitter en lid van de raad van bestuur van Stichting Pergamijn), Cees Bonnier (voorzitter van de raad van bestuur van Mosae Zorggroep) en Roel Goffin (directeur Orbis Thuis en lid van de raad van bestuur van Orbis Medisch en Zorgconcern).
v oor s or t eren o p de t oe k o m s t
Wil Schmitz en Wim Visschers Stichting Pergamijn
Stichting Pergamijn heeft 41 kleinschalige wooncentra in Middenen Zuid-Limburg, qua grootte variërend van 10 tot 24 wooneenheden. Omdat de groep verstandelijk gehandicapten vergrijst, zal het aantal overlijdens in de clientèle toenemen en daarmee het risico op leegstand van vrijgekomen plekken. ‘Er ontstaat voor wat betreft het vastgoed gegarandeerd een probleem.’ Anders dan de doelgroep ouderen neemt de groep verstandelijk gehandicapten niet in omvang toe. Ze zal eerder afnemen, als gevolg van de algehele bevolkingskrimp. Wim Visschers: ‘Er zijn in Nederland zo’n 120.000 tot 130.000 mensen met een verstandelijke beperking. Die groep wordt gemiddeld genomen ouder, waardoor de zorg meer in de richting van ouderenzorg verschuift. Het wegvallen van cliënten door sterfte kunnen we opvangen door de aanwas van nieuw geboren en jonge mensen met een verstandelijke beperking. Dat is echter een gegeven waar wij geen enkele invloed op hebben, terwijl die aanwas wel bepaalt hoe snel wij leeggevallen plekken kunnen opvullen. Daar komt bij dat ongeveer de helft van de doelgroep institutioneel is gehuisvest, met dagbesteding en/of zware begeleiding. De vastgoedcomponent telt daardoor in ons product zwaar door. Het leegstandsrisico is dus niet alleen moeilijker te beïnvloeden, maar in financiële zin ook groter dan in andere sectoren in de zorg.’
Liever huren van een corporatie
HET DRA AIT OM FLEXIBILITEIT EN C O U R A N T H E I D
Vanwege het gebrek aan marktwerking en met het bewuste deconcentratiebeleid van Pergamijn, waarbij steeds meer cliënten worden gehuisvest in kleinschalige complexen in gewone woonbuurten, is het niet verwonderlijk dat deze instelling zich zorgen maakt over de toekomstige verschuiving van het vastgoedrisico naar de zorginstellingen zelf. ‘Elke lege plek werkt meteen door op de exploitatie en de ruimte om op de locatie personeel in te zetten. Die impact kan enorm zijn’, aldus Wil Schmitz. ‘Meer dan in het verleden hebben we daarom in het vastgoedbeleid behoefte aan een hoge mate van flexibiliteit. Het maakt veel verschil of we ergens voor tien jaar aan vast zitten of voor dertig jaar. Maar ook of voorzieningen snel zijn aan te passen aan een andere zorgzwaarte. Iemand die nu veertig jaar oud is, kan nog in een relatief eenvoudige woning wonen, mits hij geen complexe zorg nodig heeft. Naarmate hij ouder wordt, wordt hij minder mobiel en zijn nieuwe aanpassingen nodig. Het vastgoed moet dat wel toelaten.’ Schmitz wijst daarnaast op de noodzaak van courantheid. Complexen die Pergamijn zelf in eigendom heeft, moet de instelling makkelijk kunnen afstoten. Tegelijkertijd zijn dit vaak juist complexen die niet zo courant zijn. ‘Wij hebben al enige jaren een voorkeur om onze complexen te huren van een c orporatie. C orporaties zijn inmiddels zeer vertrouwd met de Programma’s van Eisen in onze sector. Maar bij hele specifieke voorzieningen met specifieke aanpassingen wordt het toch lastig. Het wordt dan voor corporaties minder courant vastgoed, waardoor we soms gedwongen zijn het zelf te ontwikkelen. Hierbij speelt natuurlijk ook de discussie over de huurtermijn. Een paar jaar geleden waren huurovereenkomsten van tien jaar gebruikelijk in onze sector. Corporaties willen tegenwoordig vaak meer zekerheid en gaan naar vijftien jaar, terwijl wij met het naderende vastgoedrisico het liefst kortere huurtermijnen hanteren.’
Corporatie als makelaar Een oplossing van deze gordiaanse knoop is wellicht te vinden in de samenwerking met meer zorginstellingen. Schmitz: ‘Woningen en wooneenheden zouden zo gebouwd kunnen worden dat ze eenvoudig kunnen worden aangepast voor een andere doelgroep. Dat beperkt ook voor de corporatie het risico. Het project in Noorbeek is daarvan een goed voorbeeld.’ Visschers: ‘Je kunt dan spelen met het aantal plaatsen. Wij hebben in Noorbeek nu acht plaatsen nodig, maar over een paar jaar zijn het er misschien maar zes. Die twee kamers zijn dan beschikbaar voor bijvoorbeeld senioren. Verder kun je overhead delen, omdat je maar één receptie nodig hebt en zaken als de nachtbeveiliging en maaltijdvoorziening kunt combineren.’ Schmitz denkt dat corporaties op dit gebied een belangrijke makelaarsfunctie kunnen vervullen. ‘Zij hebben in hun werkgebied een veel beter overzicht van de behoefte aan plekken bij de verschillende zorginstellingen dan de instellingen zelf. Ze kunnen ook sneller signaleren dat er ergens plekken vrij komen om vervolgens vraag en aanbod te matchen. Dat werkt beter dan wanneer zorginstellingen dat allemaal in hun uppie moeten doen. Zo kunnen de corporaties een grote rol spelen om het vastgoedrisico voor de instellingen te verlagen.’
Cees Bonnier Mosae Zorggroep
In de toekomst zullen zorginstellingen met intramurale voorzieningen voor ouderen steeds meer concurreren op kwaliteit. Die kwaliteit is het best gediend door een mix – het liefst op één locatie – van kleinschalige voorzieningen, grotere intramurale complexen en clusters van zelfstandige woningen waarin zorg wordt geboden. Zorginstellingen zoals de Mosae Zorggroep moeten hiervoor hun bestaande vastgoed ombouwen. Mosae Zorggroep werkt vanuit vijf zorgcentra in Maastricht-West, waarvan er twee worden gehuurd van Woonpunt. De instelling, die nu 343 intramurale wooneenheden heeft, liet eind vorig jaar een strategisch vastgoedplan opstellen voor de nabije toekomst. Hoe zal de vraag naar intramurale plaatsen zich ontwikkelen en hoe kan Mosae Zorggroep daar het best op inspelen? Conclusie was dat in Maastricht-West in 2040 zo’n 900 intramurale plaatsen nodig zijn, uitgaande van ongewijzigd beleid in de zorg en een krimp van de Maastrichtse bevolking van 110.000 inwoners nu naar 90.000 straks. Daaruit trekt Cees Bonnier twee conclusies: er zal op vastgoedgebied veel moeten gebeuren en van een leegstandsrisico zal geen sprake zijn. ‘Dat wil niet zeggen dat wij ons geen zorgen maken over de verschuiving van het vastgoedrisico. Het is nog steeds niet bekend welke bedragen worden gekoppeld aan de normatieve huisvestingscomponent. We willen onze gebouwen graag vernieuwen, maar weten niet hoeveel geld we daar straks voor krijgen. Het is niet voor niets dat de bouw in de zorgsector momenteel stil ligt.’
Ander opnamebeleid Om te kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar intramurale plaatsen, wil Mosae Zorggroep haar opnamebeleid in de toekomst veranderen. Mensen met een lage zorgvraag, die vroeger nog in een verzorgingshuis terecht konden, worden straks gehuisvest in zelfstandige woningen, waar ze huur betalen en apart zorg ontvangen. Alleen mensen met een hoge zorgvraag komen nog terecht in een intramurale voorziening. ‘Dat vraagt om de ombouw van ons vastgoed’, aldus Bonnier. ‘De verzorgingshuizen van nu worden de verpleeghuizen van de toekomst. Nieuwe complexen met zelfstandige zorgwoningen moeten de huidige functie van de verzorgingshuizen overnemen. Die complexen hebben een zodanige infrastructuur, inclusief domotica, dat een zorgaanbieder snel kan komen opdraven wanneer er zorg nodig is. Ik merk in de discussies met corporaties dat de zoektocht naar kwalitatief goede woonzorgcomplexen nieuwe stijl bij hen nog een beetje blijft liggen.’ Over de aard van deze complexen heeft Bonnier duidelijke ideeën. Er zal een zekere schaalgrootte nodig zijn om ter plekke zorg te kunnen verlenen. ‘Vijftig tot zestig woningen zijn ideaal. Dan kan er permanent personeel aanwezig zijn. Met twintig woningen wordt dit te duur en moet je je beperken tot thuiszorg die vanuit elders wordt geleverd. Van groot belang is verder de veiligheid. In een geclusterd woonzorgcomplex voelen ouderen zich veiliger dan in een normale woonbuurt, ook omdat ze weten dat de zorg nabij is. En er zijn grotere mogelijkheden tot sociale ontmoeting. Veiligheid, sociale ontmoeting en de nabijheid van zorg zijn de pijlers van goed oud worden.’
Langer hun gang gaan Over het vaak gehoorde pleidooi voor meer kleinschaligheid in de intramurale zorg laat Bonnier een genuanceerd geluid horen. ‘Voor mensen met psychogeriatrische klachten is dat inderdaad de juiste weg. Dementerende ouderen raken in verwarring als ze om zich heen te veel mensen zien. In kleine woongroepen met zes tot zeven kleine eenheden kunnen ze veel langer hun gang blijven gaan. Voor ouderen met alleen lichamelijke klachten zijn dergelijke groepen te klein. Als je je contacten gewoon kunt onderhouden, is het juist leuker in een grootschaliger complex te wonen, waar veel sociale activiteiten worden georganiseerd en diensten worden aangeboden. Het ideaal is toch dat je een keten aanbiedt waarin mensen in hun zorgcarrière niet meer hoeven te verhuizen. Met complexen waarin mensen op dezelfde locatie eerst zelfstandig wonen, dan intramuraal en misschien als laatste nog in een kleine groep.’
nie t s t eed s hoe v en v erhui z en i s ideaal
Roel Goffin Orbis Thuis
Kleinschalige zorgconcepten in een grootschalige omgeving, waar zelfstandig wonende ouderen makkelijk gebruik kunnen maken van (thuis)zorg, in een levendige buurt die ouderen stimuleert actief aan het leven te blijven deelnemen. Dat is in het kort de zorgvisie van Orbis Thuis, onderdeel van Orbis Medisch en Zorgconcern. In deze visie spelen woningcorporaties als samenwerkingspartner een grote rol. Het Orbis-concern maakte twee jaar geleden een omslag in zijn vastgoedbeleid. De financiële problemen na de bouw van het nieuwe ziekenhuis in Sittard noopten Orbis tot een voorzichtiger investeringsbeleid. Daarnaast was er een inhoudelijk argument, vertelt Roel Goffin. ‘Alhoewel we vastgoed een essentieel onderdeel vinden van onze zorg, vinden we niet meer dat we het per se in eigendom moeten hebben. We kunnen dat beter overlaten aan partijen die in het werken met vastgoed veel meer ervaring hebben. De verandering in het financieringsstelsel speelt hierin zeker ook een rol. Het is niet verstandig het vastgoedrisico te dragen zonder gebruik te maken van de know how van de vastgoedsector. Daarom ontwikkelen we nieuw vastgoed alleen nog maar samen met een corporatie of ontwikkelaar die bereid is zich langjarig aan ons te verbinden. Bij voorkeur gaan we ons vastgoed vanaf nu dus huren.’
Omgeving is essentieel
* In Geleen-Zuid ontwikkelen
m en s en nie t w e g p ar k eren o p een p o s t z e g eltj e
Woonpunt, ZO Wonen en Orbis aan de Barbarastraat 72 plekken voor psycho- geriatrische patiënten en jong dementerenden plus 66 appartementen voor zelfstandig wonen. In Spaubeek ontwikkelen Woonpunt en Orbis de Musschenberg, een zorgcentrum met 32
Ondanks dat het vastgoedrisico minder wordt gevoeld dan door bijvoorbeeld Stichting Pergamijn, heeft ook Orbis behoefte aan meer flexibiliteit. ‘Uit demografische gegevens weten we dat de zorgvraag in onze sector de komende vijftien tot twintig jaar blijft s tijgen’, aldus Goffin. ‘Voeg daar aan toe dat we nu al een bezettingsgraad hebben van honderd procent en het is duidelijk dat er nauwelijks sprake is van leegstandsrisico. De zorgvraag is echter niet statisch. De toestand van een cliënt kan verbeteren of verslechteren. Het zorgconcept moet daar flexibel op kunnen inspelen. Mensen worden bovendien niet alleen ouder, maar ook zieker ouder. De zorg wordt dus duurder, terwijl de arbeidsmarkt steeds krapper wordt. Er komt dus een steeds grotere groep zorg behoevenden die met zo weinig mogelijk middelen zo lang mogelijk zelfstandig moet kunnen blijven wonen. Dat lukt het best in de omgeving van zorgcentra, waar ouderen volgens een soort cafetariamodel keuzes kunnen maken in de aard en omvang van de zorg die ze wensen af te nemen. Die vorm van organiseren komt tevens tegemoet aan de toenemende behoefte bij veel ouderen om de zorg zelf te regisseren.’De complexen die Orbis nu samen met Woonpunt in voorbereiding heeft in Geleen-Zuid, Spaubeek en Born* laten wat Goffin betreft zien hoe het moet. ‘Het zijn kleinschalige zorgconcepten in een grootschalige setting, zonder de menselijke maat te verliezen. Door de samenwerking met Woonpunt kunnen we meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de omgeving. Die vinden wij namelijk essentieel. De omgeving moet niet alleen aantrekkelijk en toekomstvast zijn, maar mensen ook stimuleren om actief te blijven. De combinatie van een zorgcentrum en ouderenwoningen maakt het daarnaast voor Orbis mogelijk om op een efficiënte manier om de hoek thuiszorg te leveren aan ouderen die nog wel zelfstandig kunnen wonen. En door de ligging midden in bestaande woonbuurten zijn er allerlei mogelijkheden om familie, vrienden, leeftijds- en wijkgenoten te treffen en actief te participeren in het sociale leven. Mensen moeten zich niet in de afhankelijkste fase van hun leven weggeparkeerd voelen op een postzegeltje in een stille omgeving.’
psycho-geriatische plekken met een aantal zelfstandige
Oppassen met schuiven
woningen. In Born gaat het
Goffin is voorstander van projecten zoals in Noorbeek waarbij zorginstellingen samenwerken. Hij ziet de meerwaarde vooral in het delen van voorzieningen (en kosten) en de toegevoegde waarde die instellingen voor elkaar kunnen hebben. ‘De doelgroep verstandelijk gehandicapten bijvoorbeeld wordt in rap tempo steeds ouder. In deze groep ontstaan dus problemen als dementie waarmee de instelling nog weinig ervaring heeft, maar wij juist heel veel. Het kunnen spreiden van het leegstandsrisico zou voor ons in dergelijke projecten minder van belang zijn. Je moet zeker in kleinschalige centra ook erg oppassen met het zomaar heen en weer schuiven van cliënten. Het luistert nauw welke mensen je in een kleine groep bij elkaar zet.’
om het complex Aldenhof met 90 plekken in een verzorgings- en verpleeghuis plus een aantal seniorenwoningen.
Mevrouw Derks-Mommers Scharwyerveld, Maastricht
‘Ik heb hier meer contacten dan in mijn oude huis, waar ik op het laatst alleen maar binnen zat’.
g een hond j e
Mevrouw Mommers (76) heeft de laatste jaren vaak afscheid moeten nemen: van haar man, van het grote huis in de Brunestraat in Maastricht en van haar hondje. ‘Vanwege mijn kortademigheid werd traplopen in mijn vorige huis te zwaar. Het hondje kon ik daar in de achtertuin uitlaten, maar hier in Scharwyerveld moet ik er drie keer per dag mee gaan wandelen en dat lukt niet meer.’ In Scharwyerveld bewoont mevrouw Mommers een ruim zelfstandig appartement. Het bevalt haar prima in het zorgcomplex, waar ze in het gebouw alles vindt wat ze nodig heeft: winkel, apotheek, pedicure, kapper en vooral veel gezelschap. Ze kan nog wel zelf koken, maar gaat toch dagelijks eten in het restaurant. Ze krijgt verder hulp bij het wassen en aantrekken van de steunkousen, heeft een poetshulp en gaat drie keer per week naar de dagopvang. ‘Ik heb hier meer contacten dan in mijn oude huis, waar ik op het laatst alleen maar binnen zat. En ik heb geluk dat de kinderen hier in de buurt wonen. Ik ga vaak naar hen toe en heb veel steun aan ze. Voor de kinderen is het ook een hele geruststelling dat ik hier zit. Ik ben hier in goede handen.’
Wat kan de toepassing van moderne elektronica en communicatietechnologieën bijdragen aan het langer zelfstandig thuis wonen van ouderen, chronisch zieken en andere zorgdoelgroepen? Veel, zo blijkt uit de stand van zaken op dit gebied. Twee ontwikkelingen zijn vooral interessant: videocommunicatie om chronisch zieken te adviseren bij het managen van hun eigen gezondheid en systemen waarmee mensen via sensoren en camera’s worden gemonitord en ‘bewaakt’. Jan Thie, expert programmamedewerker bij Vilans, Kennisinstituut voor de Langdurige Zorg en Ondersteuning, geeft tekst en uitleg. Meneer Jansen woont nog steeds in zijn huurwoning van de woningcorporatie. Sinds vijf jaar heeft hij de ziekte van Parkinson. Ondanks zijn medicijnen heeft meneer Jansen moeite om de knop op zijn persoonsalarmering te bedienen. Dat is lastig omdat hij altijd bang is te vallen. Gelukkig heeft zijn woning tal van voorzieningen waardoor hij er toch met een gerust gevoel kan wonen. In de hoek van de kamer staat het beeldscherm waarmee meneer Jansen iedere dag contact heeft met de verpleegkundige van de thuiszorg, om even te bespreken hoe het gaat. Regelmatig ‘belt’ hij via de videoverbinding met zijn kleinzoon, die laat zien wat hij laatst op school heeft getekend. Eens per week doet meneer Jansen achter het scherm mee aan een potje bingo met andere mensen die dat eveneens van huis uit doen. Een paar keer per jaar wordt de bingo in het dorpshuis gehouden, waar meneer Jansen zijn medespelers live kan ontmoeten. Hij wordt dan opgehaald en na afloop weer thuis gebracht. In het huis van meneer Jansen hangen op diverse plekken sensoren die zijn bewegingen registreren. Als de koelkastdeur een dag niet open is geweest, gaat er een signaal naar de meldkamer bij de zorginstelling waarvan meneer Jansen thuiszorg krijgt. Hetzelfde gebeurt als hij na een half uur nog niet van het toilet is terug gekeerd. En als meneer Jansen valt, gaat er een noodsignaal naar de mobiele telefoon van de ambulante zorgverlener. Die kan direct inloggen op het camerasysteem in de woning om te zien hoe meneer Jansen er bij ligt. Mocht het nodig zijn in actie te komen, dan kan de zorginstelling op afstand de toegangsdeur tot de woning openen. Meneer Jansen heeft er geen moeite mee dat hierdoor zijn privacy wordt aangetast. Hij levert daar graag wat van in om langer in zijn vertrouwde woning en buurt te kunnen blijven wonen.
Juist interpreteren Is deze verzonnen beschrijving toekomstmuziek? Allerminst. Volgens Jan Thie van het kennisinstituut Vilans zijn er nu al voldoende technologieën die dit mogelijk maken. Het duurt alleen nog een jaar of vijf voor ze op brede schaal in de zorg (kunnen) worden toegepast. Bij de sensortechnologieën (‘autonome monitoring’ in het jargon) komt dat vooral omdat er nog te weinig ervaring is met hoe de informatie van de sensoren moet worden geïnterpreteerd. ‘Autonome monitoring maakt twee zaken mogelijk’, aldus Thie. ‘Ten eerste bewaking, zodat de mantelzorger een middag vrij kan
nemen in de wetenschap dat er meteen kan worden ingegrepen als er iets gebeurt. Ten tweede kan een zorginstelling met autonome monitoring volgen hoe de toestand van een cliënt zich ontwikkelt. Bij iemand die bijvoorbeeld begint te dementeren, kunnen de mantelzorgers en de zorginstelling zo tijdig beslissen of het nog raadzaam is de bewoner zelfstandig thuis te laten wonen, of om bepaalde aanpassingen te doen. Zo voorkom je dat je te laat ingrijpt. Maar wanneer neem je precies welke beslissing? Als de koelkast een dag dicht is gebleven, wat betekent dat dan? En betekent dat bij de ene cliënt wat anders dan bij de andere? Sommige systemen draaien eerst een maand om de gedragspatronen van de bewoner te herkennen. De centrale computer leert dan bijvoorbeeld dat de cliënt iedere nacht één keer opstaat en naar het toilet gaat. Als hij dan twee maanden later ’s nachts drie keer van bed moet, kan dat voor de zorgverlener een reden zijn om na te gaan of er iets aan de hand is, bijvoorbeeld een blaasontsteking. Maar nogmaals: wat doe je precies met welke informatie? Daar wordt nu op tal van plekken onderzoek naar gedaan.’ Monitoringsystemen zijn ook geschikt om snel te kunnen reageren op acute noodsituaties. Probleem is volgens Thie hier vooral het voorkomen van vals alarm. ‘De klassieke vorm van valdetectie is een apparaatje dat aan een riem of broekband wordt bevestigd. Het registreert een plotselinge verplaatsing en slaat alarm als de persoon daarna niet naar de normale stand terugkeert. Dat klinkt prima, maar als je je achterover laat vallen op de bank staat de zorgverlener of politie bij wijze van spreken zo voor de deur. Niet iedereen is namelijk in staat om bij vals alarm op tijd het alarm uit te schakelen. Zo’n apparaatje werkt dus eigenlijk te goed. Detectiesystemen zijn ook mogelijk met sensoren en een cameraverbinding, die pas gaat werken als de computer via de sensoren een afwijking van het normale patroon registreert. Er ligt bijvoorbeeld iets in de vorm van een lichaam op de grond, er gaat een alarm af en dan kan iemand op afstand via de camera zien of het gaat om de bewoner of om het leeuwenvel met kop dat de kleinzoon net uit Afrika heeft meegenomen. Dit systeem kun je dan weer combineren met een spreek-luisterverbinding via de persoonsalarmering. Er zijn dus tal van mogelijkheden en de markt op dit gebied is nog volop in beweging.’
Zorg op afstand Videocommunicatie, de tweede belangrijke ontwikkeling in de domotica, is volgens Thie vooral interessant voor het ondersteunen van zelfmanagement voor mensen met een chronische aandoening, zoals diabetes, Parkinson, depressie of chronisch hartfalen. ‘Met een chronische aandoening valt op zich vaak goed te leven, als je je maar houdt aan de medicatie of dieetvoorschriften en op tijd je oefeningen doet. Doe je dat niet, dan kunnen snel complicaties ontstaan die in het uiterste geval leiden tot ziekenhuisopname en een zodanig snelle verslechtering van de gezondheid dat je daarna niet meer zelfstandig kunt wonen. Het is dus van groot belang dat de cliënt zijn gezondheidstoestand goed in de gaten houdt. Aan dat zelfmanagement kan een videoverbinding een grote bijdrage leveren. De verpleegkundige hoeft de cliënt dan niet steeds op het
spreekuur te zien, maar kan hem in tien minuten thuis bezoeken. De fysiotherapeut kan kijken of de cliënt de oefeningen goed doet. Deze zorg op afstand is uiterst efficiënt, niet alleen omdat de zorgverlener er niet voor hoeft te reizen, maar ook omdat videogesprekken haast altijd korter duren dan persoonlijke bezoeken. Net zo goed is het mogelijk tussendoor even lijfelijk contact te hebben. De zorgverlener kan dus in dezelfde tijd meer cliënten bedienen, waarmee hij bovendien vaker contact kan hebben. De ervaring leert dat een videoverbinding hierbij beter werkt dan een telefonisch contact, alleen al omdat de zorgverlener de cliënt kan zien. Dat de zorg op afstand nog geen hoge vlucht heeft genomen, komt omdat zorginstellingen het moeten integreren in hun zorgprocessen en zorg arrangementen en dat is geen gemakkelijke opgave. Hoe combineer je het bijvoorbeeld met de fysieke zorg aan bed, die in veel gevallen ook nodig zal blijven? Technisch kan het allemaal nu al, maar in de organisatie moet nog veel worden geregeld.’
Anticiperen Wat betekenen deze systemen voor woningcorporaties? Ogenschijnlijk niet zo heel veel. De meeste moderne systemen werken draadloos, met dien verstande dat de camera’s nog steeds met bekabeling betere beelden genereren. Een corporatie hoeft er in de woning dus nauwelijks speciale voorzieningen voor te treffen, met uitzondering van een internetverbinding van minimaal DSL-kwaliteit en misschien extra loze leidingen voor de camerasystemen. ‘Bij nieuwbouw is het verstandig met de zorginstelling af te stemmen of het nodig is om bij het maken van de huisdeur te anticiperen op de mogelijkheid die later op afstand te kunnen openen’, aldus Thie. ‘Verder is het voor bewoners van groot belang dat ze kunnen zien wie er voor de deur staat. Dat geeft hen een veilig gevoel. Deze beeldverbinding met de voordeur moet het liefst ook zijn te bedienen als de bewoner moeilijk uit zijn stoel kan komen of in bed ligt. Daarnaast blijft het noodzakelijk aandacht te besteden aan de fysieke toegankelijkheid van de woning, de aanwezigheid van drempels, de breedte van de deuren, de hoogte van de toiletpot, enzovoort. Je kunt namelijk wel denken dat je het met allerlei ICT-toepassingen goed voor elkaar hebt, maar als de deur te smal is om er met een rollator doorheen te kunnen, heb je helemaal niets aan al die domotica.’
De heer Nillesen Koepelstraat, Maastricht
een z aa m heid
De heer Nillesen (79) woont sinds maart 2010 in een aanleunflat bij zorgcentrum Koepelhof in Maastricht. Nadat hij in een bus achterover was gevallen en een ruggenwervel had gebroken, kon hij niet meer blijven wonen in zijn duplexwoning aan de Brusselseweg in Maastricht. Lopen, zeker traplopen, is sindsdien moeilijk geworden. ‘Het bevalt me op zich prima hier, maar ik heb wel gemerkt dat de afstanden tot de bushalte, het station en de winkels eigenlijk te ver zijn voor me. Ik voel me bovendien nogal eenzaam. Ik heb in mijn werkzame leven de hele wereld rondgereisd, was butler in onder meer Argentinië, en vind nu moeilijk aansluiting bij de andere bewoners.’ Met de Koepelhof naast de deur en sociale alarmering in de woning heeft de heer Nillesen alle zorg om de hoek. Met uitzondering van een poetshulp eens in de veertien dagen maakt hij er nog geen gebruik van. ‘Ik voel me nog goed en denk niet zo aan de eventuele zorg later. Ik vind die voorzieningen nu vooral lastig. Laatst dacht ik vanuit bed aan het lichtkoordje te trekken, bleek het de alarmering te zijn. Stonden bijna een paar mensen aan mijn bed.’
‘Laatst dacht ik vanuit bed aan het lichtkoordje te trekken, bleek het de alarmering te zijn. Stonden bijna een paar mensen aan mijn bed.’
In de rest van Nederland is het geen onbekend verschijnsel, in Zuid-Limburg nog wel: projecten waarin ouderen zelf een gemeenschap vormen en samen inhoud geven aan hun derde (tussen 55 en 70 jaar) en vierde levensfase (boven de 70). Het inspelen op de latere zorgbehoefte speelt hierin altijd een belangrijke rol. ‘Kakelen’: sinds 2005 staat dat in de Vereniging De Kakelhof synoniem voor overleg, discussie en gezelligheid. De vereniging wordt gevormd door een groep van vijftien jonge senioren tussen 55 en 67 jaar, die nu nog verspreid wonen in de Westelijke Mijnstreek, Maastricht, Parkstad en Oost-Brabant. De Kakelhof is al vijf jaar bezig om ergens in Zuid-Limburg een project ‘groepswonen van ouderen’ op te zetten. Secretaris Piet Meertens, zelf woonachtig in Hulsberg, legt uit waarom: ‘Wij zijn inmiddels geconfronteerd met de zorg voor de eigen ouders en weten wat voor impact die kan hebben. Onze eigen kinderen, als die er zijn, zijn allemaal uitgevlogen en wonen zelden nog in de buurt. Daarom vinden we het verstandig te anticiperen op de latere zorgbehoefte. Niet dat we nu aan elkaar intensieve zorg gaan leveren, maar er zijn allerlei zaken die je in het dagelijks leven voor elkaar kunt doen. Als mijn buurman zijn boodschappen niet kan doen, neem ik die voor hem mee. Als de buurvrouw een keer onwel wordt en naar de eerste hulp moet, kan iemand uit de groep met haar meegaan. Met ons project willen we dus inhoud geven aan het idee van burenhulp. We denken dat we langer zelfstandig kunnen blijven wonen als we meer oog hebben voor elkaar. En als er vervolgens meerdere mensen zijn die echt geïndiceerde zorg nodig hebben, kunnen we die wellicht samen inkopen.’
Onbekendheid Vereniging De Kakelhof heeft in de vijf jaar van haar bestaan nog maar moeilijk voet aan de grond gekregen in Zuid-Limburg. Meertens wijt het aan de onbekendheid met het fenomeen. ‘Als we bij een wethouder of ambtenaar komen, knikken ze wel begrijpend, maar ik heb toch niet het idee dat ze echt begrijpen wat we willen. Laat staan dat ze hebben nagedacht over de vraag of dit soort projecten mogelijk kunnen bijdragen aan de oplossing van de vergrijzing in dit gebied. Woningcorporaties hebben er meer kaas van gegeten, maar zeggen steeds dat ze geen grond hebben voor ons initiatief.’ De ervaringen van Meertens sporen met die van de Landelijke Vereniging Groepswonen van Ouderen (LVGO), waarbij zo’n tweehonderd woongroepen voor ouderen zijn aangesloten. De meest zuidelijke daarvan ligt in Venray. Veronica Scheffers, contactpersoon van de LVGO in Noord-Brabant en Limburg, veronderstelt dat dit komt omdat in Zuid-Limburg de ouderwetse systemen van burenhulp nog beter functioneren dan elders. ‘Want dat is eigenlijk waar het in zo’n gemeenschap om draait’, zegt Scheffers, die ook zelf in een groepswonenproject woont. ‘We wonen volledig zelfstandig. We leveren geen medische zorg aan elkaar, maar kopen wel een appeltje voor elkaar, laten in noodgevallen elkaars hond uit en gaan even binnen kijken als we iemand al een tijdje niet hebben gezien. Ook doen we klussen samen en hebben we een gemeenschappelijke ruimte waar mensen dagelijks naar toe kunnen voor een praatje en een kop koffie. Dat is absoluut geen verplichting, maar het is wel een mogelijkheid om elkaar te ontmoeten. De kans op vereenzaming wordt daardoor veel kleiner.’
Met zijn allen onder de douche
Buurtje ontwikkelen
Dat de burenhulp in Zuid-Limburg beter zou functioneren dan elders, waagt Nico van den Dool te betwijfelen. Van den Dool, die als adviseur veel woongroepen van ouderen begeleidt, schrijft het gebrek aan initiatieven behalve aan onbekendheid toe aan het ‘tamelijk hardnekkige conservatisme’ in het zuiden van ons land. ‘Veel mensen denken bij groepswonen: o God, we moeten straks met zijn allen onder de douche, nu gaat iedereen het met elkaar doen. Het commune-idee. Dat is in het conservatieve Limburg natuurlijk heel beangstigend, maar je ziet die reflexen ook elders. Verder denk ik dat veel ouderen in Limburg nog vrij riant wonen. Zeker in de grote steden elders in het land biedt groepswonen een kans om op een andere manier te gaan wonen. In Limburg zijn er vaak nog genoeg alternatieven.’ Volgens Van den Dool kan het groepswonen echter juist in een regio als Zuid-Limburg, waar nogal wat jonge mensen wegtrekken, een oplossing bieden voor het ontbreken van mantelzorg. ‘In alle hedendaagse projecten zie je ook dat de groep al in de realisatiefase afspraken probeert te maken met een zorgleverancier. Als groep kun je een vuist maken als de zorg op een bepaald moment slecht wordt geleverd. Dan is het veel eenvoudiger commentaar te leveren dan wanneer je dat als individu moet doen. Door je als consumenten te organiseren, kun je de kwaliteit van de zorg verhogen.’
Groepswonenprojecten van ouderen bestaan al ruim twintig jaar. Terwijl ze vroeger vaak een idealistische grondslag hadden, zijn ze tegenwoordig veel praktischer van opzet. Mensen kiezen voor gemeenschappelijk wonen vanuit een functioneel doel, bijvoorbeeld zorg. De woongemeenschappen nieuwe stijl zijn daarnaast niet altijd bedoeld voor alleen ouderen, al vormen ze wel een belangrijke doelgroep. Eén van de eerste voorbeelden van een moderne woongemeenschap is Vereniging De Derde Fase in Zutphen, waarbij inmiddels meer dan 150 huishoudens zijn aangesloten. De Vereniging wil een nieuw buurtje ontwikkelen met zo’n honderd appartementen en 25 zorgwoningen. Bestuurslid Hugo Versteeg vertelt dat zorg aanvankelijk een grote rol speelde in de opzet van het project. ‘Het idee was een combinatie te maken van actieve jonge ouderen en oudere zorgbehoevenden, waarbij de jongeren voor de ouderen konden zorgen. Dat sprak de jonge ouderen echter niet aan. Het idee dat ze ook zelf ooit zorgbehoevend worden, schuiven ze zo lang mogelijk voor zich uit. Sindsdien zetten we het aspect zorg niet meer in het centrum van ons verhaal. Onze boodschap is nu: begin als je vijftig bent een scenario te maken voor de rest van je leven.’
Ongelooflijk simpel Ondanks alle voordelen komen groepswonenprojecten van ouderen haast per definitie moeilijk van de grond. ‘Veel corporaties denken dat het een enorm gedoe is om zo’n project te ontwikkelen’, signaleert Van den Dool. ‘Maar in feite is het ongelooflijk simpel. Je moet er alleen in geloven en er bij de start van het project tijd en energie in steken. Die bereidheid is er vaak niet. Zo ontstaat altijd discussie over het betalen van mijn ondersteuningswerk, terwijl iedereen het volstrekt normaal vindt geld uit te geven voor een architect. Staat een project er eenmaal, dan heeft een corporatie er nauwelijks omkijken naar. Als een woning leegkomt, regelt de groep dat altijd zelf. En er is altijd wel iemand die kleine klusjes kan doen.’ Blijft over de vrees bij veel corporaties dat het ‘gekakel’ in een woongroep ontaardt in ruzies. Ook daar rekent Van den Dool mee af. ‘Natuurlijk kan er in een groep onenigheid ontstaan. Je ziet vaak baasjesgedrag, met mannen die directeurstrekjes krijgen terwijl de vrouwen het werk doen. Ook kan er bij wisseling van bewoners een botsing ontstaan tussen generaties. En dan heb je zo ruzie in een groep. Maar heeft een corporatie daar last van? Ik ben in de wijk Hoogvliet in Rotterdam met mijn vijfde woongroep bezig. Drie straten verder hebben de bewoners in een identiek gewoon complex continu ruzie en moet de corporatie voortdurend vrede stichten. De wijkmanager zegt nu: geef mij maar een woongroep, daar hoef ik helemaal niets aan te doen.’
Elitair getto Belangrijkste probleem voor de vereniging was vanaf het begin dat er bewust wordt gekozen voor het samen brengen van mensen die iets gemeenschappelijks hebben. Welhaast automatisch betekent dit dat mensen die dat gemeenschappelijke niet delen, worden uitgesloten. ‘En dat wordt in Nederland al snel als politiek incorrect gezien’, aldus Versteeg. ‘Veel begrip van professionals en overheden komen we daarbij niet tegen. Die geven de regie liever niet af aan een burgerinitiatief of zijn bang voor een elitair getto.’ Behalve dat moderne woongemeenschappen groter kunnen zijn dan de traditionele woongroepen (die doorgaans uit zo’n vijftien leden bestaan), is er nog een andere nieuwe ontwikkeling: het ‘gestippeld wonen’. Een woongroep neemt haar intrek in de leeggekomen woningen in een bestaand complex. Een dergelijke oplossing is voor een c orporatie eenvoudiger te realiseren en voorkomt tevens dat bijzondere woongroepen, zoals van homoseksuele ouderen of ouderen met een bepaalde etnische afkomst gestigmatiseerd worden.
De heer en mevrouw Vlot Weltertuijnstraat, Heerlen
ST E U N K O U S E N
‘Liever een dag extra hulp dan naar een bejaardenhuis’, zegt mevrouw Vlot (85). Ze woont met haar 86-jarige man al 32 jaar in een appartement op de begane grond in het dorp Welten in Heerlen. Een heerlijke plek om te wonen, met alle voorzieningen dichtbij huis en buren in de flat die voor elkaar klaar staan. De heer Vlot sukkelt de laatste tijd wel met zijn gezondheid. Hij lag twee maanden in het ziekenhuis met jicht, heeft twee kunstknieën, een vastgezette voet en een lamme arm. Toch vertelt hij goedgemutst over zijn tripjes met de scootmobiel naar onder meer de vijver in Welten en zijn hobby’s. Naast zijn veertig dienstjaren als ondergronds monteur in de mijnen maakte de heer Vlot kasten in alle maten voor in het eigen huis, maar ook voor vrienden en bekenden. Het echtpaar Vlot kan zich nu nog goed redden in het appartement. ’s Ochtends en ’s avonds komt iemand van de thuiszorg de heer Vlot de steunkousen aan- en uittrekken en eens in de week komt een poetshulp. ‘Als het echt niet meer gaat, moet hij waarschijnlijk meteen naar een verpleegkliniek’, zegt mevrouw Vlot. ‘Maar wat moet je daar op je 86e doen? Met je armen over elkaar zitten?’
‘Als het echt niet meer gaat, moet hij naar een verpleegkliniek. Maar wat moet je daar doen op je 86e? Met je armen over elkaar zitten?’
Discussie hoort bij het werk van woning corporaties. Het houdt ons bij de les. Met dit verdiepingsblad zoeken we de discussie op over al die thema’s waar we dagelijks mee te maken hebben: wonen, buurten, zorg, leefbaarheid, bouwen, slopen en werken. Precaire onderwerpen en hete hangijzers gaan we hierbij niet uit de weg. Goed voor inspiratie en gespreksstof. Reacties zijn welkom, mail naar
[email protected].
Colofon
Woonpunt en wonen en zorg Woonpunt streeft een maatschappij na waarin ook op micro-niveau mensen verantwoordelijkheid nemen voor elkaar. Mensen horen primair in de gewone samenleving thuis, in een wijk of kern, ook als ze een beperking hebben. Woonpunt wil er daarom, samen met zorgaanbieders, aan bijdragen dat mensen die zorg nodig hebben zo weinig mogelijk last hebben van hun beperking en zo optimaal mogelijk aan het gewone leven kunnen deelnemen. Ouderen en andere zorgdoelgroepen kunnen daarom van ons verwachten dat we: - hen helpen met kleine woningaanpassingen die hun woongemak in de huidige woning vergroten; - bestaande woningen waar mogelijk levensloopbestendig maken; - nieuwe woningen bouwen die voldoen aan de wensen; - de levering van zorg in en om de woning optimaal faciliteren.
Dit verdiepingsblad is voor relaties van Woonpunt.
Wat doet Woonpunt momenteel aan wonen en zorg?
Nummer 5, Januari 2011
- we ontwikkelen op tal van plekken kleinschalige woonprojecten voor diverse doelgroepen, van ouderen tot mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Deze projecten verhuren we aan de desbetreffende zorginstellingen; - samen met RIBW Heuvelland en Maasvallei (Regionale Instelling Beschermende Woonvormen) en de Maastrichtse woningcorporatie Maasvallei voeren wij één loket waar mensen terecht kunnen met al hun hulpvragen, genaamd Roos; - we werken aan het aanpassen van een deel van ons woningbezit aan de wensen en behoeften van senioren door bijvoorbeeld galerijen te verhogen, drempels weg te halen, een lift in het complex te plaatsen en badkamers en toiletten aan te passen; - we stellen woningen in ons bezit beschikbaar voor de huisvesting van mensen die weer kunnen terugkeren in een normale woonsituatie, bijvoorbeeld ex-psychiatrische patiënten, zwerfjongeren en ex-dak- en thuislozen.
Tekst: John Cüsters Eindredactie: Woonpunt Vormgeving: Zuiderlicht Fotografie: Philip Driessen Woonpunt Postbus 1112 6201 BC Maastricht T (043) 850 97 00 www.woonpunt.nl Woonpunt is actief in Maastricht & Mergelland, Parkstad en Westelijke Mijnstreek. Dit verdiepingsblad is gedrukt op FSC-papier Volg ons op Twitter: twitter.com/woonpunt