Tekst SDU Publicatie
Page 1 of 7
FBN 2013(5) 27 De verhoogde vrijstelling schenkbelasting bij schenking voor de eigen woning anno 2013 Publicatie
Fiscale Berichten voor het Notariaat
Aflevering
25 afl. 5
Publicatiedatum
01 mei 2013
Auteurs
L.E. Welkers
De verhoogde vrijstelling schenkbelasting bij schenking voor de eigen woning anno 2013 Samenvatting
Het beleid op het gebied van de verhoogde vrijstelling schenkbelasting is geactualiseerd. Bij een schenking ouders-kind onder de voorwaarde van besteding daarvan aan de eigen woning is een notariële akte (met terugwerkende kracht) niet langer vereist. De vrijstelling kan onder voorwaarden ook worden verleend bij een schenking voor een eigen woning in het buitenland. De tegemoetkoming dat voor toepassing van de verhoogde vrijstelling de leeftijd van de jongere partner mag worden ‘geleend’, is verduidelijkt. De auteur stelt verder voor een beroep op extra verhoogde vrijstelling ook mogelijk te maken als een schenking wordt aangewend voor de aflossing van een restschuld. Tekst Inleiding
Bij besluit van 20 december 2012, nr. BLKB2012/417M (in verband met tekstuele wijzigingen herplaatst op 11 januari 2013, Stcrt. 2013, 153) is het beleid met betrekking tot de vrijstellingen van de artikelen 32 en 33 SW geactualiseerd. Het besluit behandelt daarnaast onder meer de belastingheffing bij een omzetting, fusie of taakafsplitsing indien een vermogensovergang plaatsvindt binnen de sfeer van het algemeen belang. Ik beperk mij in dit artikel tot de actualisatie van het beleid met betrekking tot de extra verhoogde vrijstelling schenkbelasting bij een schenking ouders-kind voor de eigen woning. Toepassingsbereik extra verhoogde vrijstelling
De Successiewet geeft een ouder de mogelijkheid ieder jaar aan een kind een bedrag van € 5.141 (voor het jaar 2013) vrij van schenkbelasting te schenken (hierna: de basisvrijstelling). Eenmalig, dat wil zeggen in één kalenderjaar, kan dit bedrag bij een schenking aan een kind tussen 18 en 40 jaar (tot 2013: 35 jaar) worden verhoogd tot een bedrag van € 24.676 (2013) indien daarop in de aangifte een beroep is gedaan (hierna: de verhoogde vrijstelling). Deze verhoogde vrijstelling kan onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden in datzelfde kalenderjaar nog extra verhoogd tot een bedrag van € 51.407 (2013) als de schenking bedoeld is te worden besteed aan de eigen woning van het kind (hierna: de extra verhoogde vrijstelling). Op deze extra verhoogde vrijstelling kan een beroep worden gedaan indien: a. een eigen woning is geschonken als bedoeld in artikel 3.111, lid 1 of lid 3, Wet IB 2001; of als een bedrag is geschonken ter zake van: b. de verwerving van een dergelijke eigen woning; c. de kosten voor verbetering of onderhoud van die woning; d. de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning; e. de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a Wet IB 2001. Schenking in natura
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=8586173...
26-11-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 2 of 7
Dat ook in geval van schenking van het object zelf (onderdeel a) een beroep op de extra verhoging van de vrijstelling mogelijk is, is sinds 1 januari 2013 expliciet in de wet opgenomen (op grond van de Fiscale verzamelwet 2012). Hiermee is beoogd duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de vraag of de extra verhoogde vrijstelling schenkbelasting ook van toepassing is als niet een bedrag, maar een woning aan de begiftigde wordt geschonken waarin deze gaat wonen. In de literatuur werden hier namelijk vraagtekens bij geplaatst (zie onder meer Klinkert-Cino in FBN 2011, nr. 33 ). In de praktijk werd de vrijstelling al toegepast door de Belastingdienst. Verkoop met kwijtschelding (deel) koopprijs Verder blijkt ook de overdracht van een woning ouders-kind met kwijtschelding van een gedeelte van de koopprijs in de praktijk te worden aangemerkt als een kwalificerende schenking. In mijn visie is dit geheel in lijn met de ratio van de vrijstelling, te weten het stimuleren van ouders om hun kind te ondersteunen bij de aankoop van een eigen woning (zie ook FBN 2010, nr. 63 , in gelijke zin Klinkert-Cino in FBN 2011, nr. 33 ). Evenals bij een schenking in natura valt bij kwijtschelding van een deel van de koopprijs in de akte van levering het moment van de schenking samen met de verwerving van de woning. Nu per 2013 expliciet in de wet is opgenomen dat de extra verhoogde vrijstelling ook kan worden toegepast als het object zelf wordt geschonken, moet het eveneens geen probleem opleveren als een gedeelte van de koopprijs in de akte van levering wordt kwijtgescholden. Begrip eigen woning
Voor het begrip eigen woning verwijst de wettekst naar artikel 3.111, lid 1 en 3, Wet IB 2001, zodat ook als eigen woning kwalificeert een toekomstige, nog leegstaande eigen woning of een woning in aanbouw, als deze bestemd is om de belastingplichtige in het kalenderjaar of in een van de drie daaropvolgende jaren als eigen woning ter beschikking te staan. Ik merk op dat in het jaar 2010 de tekst van de wet uitsluitend voorzag in een extra verhoging van de vrijstelling als de schenking door het kind werd aangewend voor de verwerving van een eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001, dus een woning die de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren als hoofdverblijf ter beschikking staat. Per 1 januari 2011 is daarnaast een wettelijke basis gecreëerd voor toepassing van de extra verhoogde vrijstelling als een bedrag wordt geschonken voor de aanschaf van een nieuwbouwwoning of kluswoning (artikel 3.111, lid 3, Wet IB 2001), voor de verbetering of het onderhoud van de eigen woning van het kind, of ten behoeve van aflossing van de eigenwoningschuld of afkoop van rechten van erfpacht en dergelijke met betrekking tot die woning. Voor schenkingen ouders-kind die hebben plaatsgevonden in het jaar 2010 met het oog op besteding daarvan door het kind aan bovengenoemde doeleinden waarvoor in 2010 geen wettelijke basis was (zoals kluswoning, onderhoud, aflossing enzovoort), is door middel van een goedkeuring met terugwerkende kracht gerealiseerd dat de extra verhoogde vrijstelling toch kon worden toegepast (besluit van 15 september 2010, nr. DGB2010/602M, nadien vervangen door het besluit van 20 december 2012, nr. BLKB2012/417M, onderdeel 8.1). Nadere voorwaarden voor toepassing van de extra verhoging
Artikel 5 URSE verbindt nadere voorwaarden aan het verlenen van de extra verhoging van de vrijstelling bij een schenking ouders-kind ter besteding aan de eigen woning. Voor een schenking bestemd voor de verwerving van een woning, de afkoop van een recht van erfpacht en dergelijke of de aflossing van een eigenwoningschuld (sub b, d en e hiervoor) geldt dat deze dient te geschieden onder een opschortende voorwaarde van verwerving, afkoop of aflossing (artikel 5, sub a, onder 1, URSE). De schenking ter besteding aan kosten voor onderhoud of verbetering van de eigen woning (sub c) moet worden gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat de schenking vervalt voor zover het bedrag niet in het jaar van de schenking of in de twee daaropvolgende kalenderjaren is besteed aan verbetering of onderhoud (artikel 5, sub a, onder 2, URSE). Een tweede voorwaarde die wordt gesteld aan het verlenen van de extra verhoogde vrijstelling is dat desgevraagd met schriftelijke bescheiden wordt aangetoond dat het bedrag van de schenking
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=8586173...
26-11-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 3 of 7
daadwerkelijk door de schenker is betaald en door de begiftigde is aangewend voor een van de doeleinden, genoemd in artikel 5, sub a, URSE (artikel 5, sub b, URSE). Splitsing van de schenking
Duidelijk is verder dat, hoewel de tekst van de wet deze ruimte niet lijkt te bieden, het is toegestaan om de schenking te splitsen in een bedrag ter vrije besteding enerzijds (van maximaal € 24.676), en anderzijds een bedrag waaraan de opschortende voorwaarde is verbonden van besteding aan de eigen woning dan wel de ontbindende voorwaarde van aanwenden van het bedrag voor verbetering of onderhoud (een bedrag tussen € 26.731 en € 51.407). Zie Kamerstukken I 2009/10, 31 930, D, p. 37, hetgeen wordt bevestigd in voorbeeld 4 opgenomen in onderdeel 8.1 van het besluit van 20 december 2012, nr. BLKB2012/417M. Voor zover het bedrag wordt aangewend ter besteding aan de eigen woning, wordt hierdoor de maximale eigenwoningschuld van het kind verkleind, zie artikel 3.119a, lid 3, sub 2, Wet IB 2001 (tekst 2013). De verlaging van de eigenwoningschuld leidt tot minder renteaftrek in de box 1. Dit is vanzelfsprekend; er is immers eigen geld geïnvesteerd in de woning. Splitsing en gevolgen opschortende/ontbindend voorwaarde Bij het splitsen van de schenking is het van belang dat men zich realiseert dat de jaarlijkse vrijstelling slechts voor één kalenderjaar wordt verhoogd; de schenking moet dus in één kalenderjaar plaatsvinden. Het is niet mogelijk om een nog onbenut gelaten gedeelte van de (extra) verhoogde vrijstelling ‘mee te nemen’ naar enig volgend kalenderjaar. Bij het splitsen van de schenking speelt artikel 1, lid 9, SW een belangrijke rol voor zover aan een gedeelte van de schenking een opschortende voorwaarde wordt verbonden. In afwijking van het civiele recht, komt een dergelijke schenking onder opschortende voorwaarde voor de toepassing van de Successiewet pas tot stand op het moment van het in vervulling gaan van de opschortende voorwaarde. Dit betekent dat het bedrag dat bedoeld is voor besteding aan de woning daadwerkelijk in hetzelfde kalenderjaar daartoe moet zijn aangewend als waarin de schenking ter vrije besteding wordt ontvangen! Eenzelfde aandachtspunt betreft de leeftijdseis die wordt gesteld aan de begiftigde, die op het moment van de schenking tussen 18 en 40 jaar oud dient te zijn. Het moment van het vervullen van de opschortende voorwaarde is het ijkmoment voor de beoordeling of de begiftigde aan de leeftijdseis voor toepassing van de extra verhoogde vrijstelling voldoet. Voor een uitgebreidere beschouwing omtrent de gevolgen van het feit dat de extra verhoogde vrijstelling slechts wordt verleend als de schenking is gedaan onder een opschortende voorwaarde verwijs ik naar de publicatie van Klinkert-Cino in FBN 2011, nr. 33 . In deze publicatie wordt onder andere ingegaan op de vraag welke gevolgen het heeft als de ouders het geschonken bedrag al op het moment van aangaan van de schenkingsovereenkomst aan het kind overmaken, terwijl de opschortende voorwaarde op dat moment nog niet is vervuld waardoor het rechtstreekse verband tussen de schenking en verwerving van de woning ontbreekt. Klinkert-Cino pleit voor versoepeling van de ministeriële voorwaarden, in die zin dat niet langer de eis wordt gesteld dat de schenking zelf onder opschortende voorwaarde dient te geschieden, maar slechts de vrijstelling wordt verleend onder voorwaarden. Dit zou dan bij voorkeur in alle gevallen een vrijstelling onder ontbindende voorwaarden zijn, waarbij in verband met de uitvoering een termijn aan de ontbindende voorwaarde wordt gesteld: de vrijstelling wordt verleend als aan het geschonken bedrag het doel van besteding aan de eigen woning is gekoppeld, maar wordt teruggenomen voor zover de schenking niet binnen bijvoorbeeld twee of drie jaar daadwerkelijk voor dat doel is aangewend. Dit pleidooi ondersteun ik. Met een ontbindende voorwaarde wordt thans al gewerkt als het gaat om schenkingen bestemd voor verbetering of onderhoud van de woning van het kind (artikel 5, sub a, onder 2, URSE). De schenking vervalt voor zover het bedrag in het jaar van de schenking of de daaropvolgende twee kalenderjaren niet daadwerkelijk is besteed aan verbetering of onderhoud. Voor de leeftijdseis ligt het toetsmoment op het moment dat de schenking wordt gedaan; op dat moment mag de verkrijger nog geen 40 jaar oud zijn. Dat de verbouwing pas twee jaar later wordt afgerond doet niet ter zake.
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=8586173...
26-11-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 4 of 7
Als gezegd zou het nog mooier zijn als niet de schenking zélf, maar alleen de vrijstelling vervalt voor zover een schenking door het kind niet wordt aangewend voor de bestedingdoeleinden betreffende de eigen woning. Verhoging in plaats van of naast basisvrijstelling?
Blijkens de tekst van artikel 33, sub 5, SW komt de eenmalig (extra) verhoogde vrijstelling in de plaats van de jaarlijkse basisvrijstelling. Artikel 33, sub 5, SW bepaalt immers dat van schenkbelasting is vrijgesteld hetgeen wordt verkregen ‘door een kind van de ouders, tot een bedrag van € 5.141, met dien verstande dat dit bedrag voor een kind tussen 18 en 40 jaar voor één kalenderjaar wordt verhoogd (...) tot een bedrag van € 24.676 dan wel (...) tot een bedrag van € 51.407’. Dit geldt in mijn visie niet voor de ‘inhaalvrijstelling’ van artikel 33, sub 6, SW, die kan worden geclaimd door een kind tot 40 jaar dat vóór het jaar 2010 de destijds geldende verhoogde vrijstelling ouders-kind al heeft genoten. Op grond van artikel 33, sub 6, SW kan een kind voor een schenking van zijn ouders die gekoppeld is aan de voorwaarde van besteding aan de diens eigen woning alsnog de aanvullende verhoogde vrijstelling genieten. Op deze vrijstelling, die haar grondslag vindt in artikel 33, sub 6, SW, kan in mijn visie in de aangifte schenkbelasting een beroep worden gedaan naast de jaarlijkse basisvrijstelling van € 5.141 die de belastingplichtige toekomt op grond van artikel 33, sub 5, SW. Zie ook FBN 2010, nr. 34 . In gelijke zin C.J.M. Martens en F. Sonneveldt, Wegwijs in de Successiewet, par. 7.6.2. Navraag bij het Ministerie van Financiën leert dat deze visie wordt onderschreven door de Belastingdienst. In dat opzicht zou het tweede voorbeeld dat is opgenomen in onderdeel 8.2 van het besluit van 20 december 2012 scherper kunnen worden geformuleerd. Het voorbeeld luidt als volgt: “Voorbeeld 2 Een ouder schonk in 2008 aan zijn toen 34-jarige zoon € 20.000. Op die schenking is de eenmalig verhoogde vrijstelling toegepast die gold voor het schenkingsrecht in 2008. In 2012 [LW, bedoeld zal zijn 2011, nu hierna de vrijstelling voor 2011 wordt toegepast] schonk de vader € 30.000 aan zijn zoon voor de verwerving van een eigen woning door de zoon. De zoon zelf is dan ouder dan 35 jaar, maar zijn partner niet. Op grond van de goedkeuring kan de vrijstelling van artikel 33, onder 6°, van de Successiewet toch gelden. Die vrijstelling is in 2011 maximaal € 26.156. De belastbare schenking is daarvan uitgaande dan € 3.844.” Correcter was het geweest als de laatste volzin had geluid: ‘Voor het resterende bedrag van € 3.844 kan door het kind een beroep worden gedaan op de basisvrijstelling van artikel 33 sub 5 SW voor het jaar 2011.’ De vrijstelling van artikel 33, sub 6, SW betreft immers geen verhoging van de basisvrijstelling: in dat kalenderjaar kan daarnaast gebruik worden gemaakt van de basisvrijstelling. Het voorbeeld illustreert overigens dat het feit dat de leeftijdsgrens om een beroep te kunnen doen op de verhoogde vrijstelling per 1 januari 2013 is verhoogd naar 40 jaar, mogelijkheden biedt om de extra verhoogde vrijstelling alsnog te benutten voor een schenking ter besteding aan de woning aan kinderen die in de jaren 2010 tot en met 2012 te oud waren om de extra verhoging te kunnen claimen. Geen notariële akte vereist voor beroep op extra verhoogde vrijstelling
Artikel 5 URSE stelt nadere voorwaarden aan toepassing van de extra verhoging van de vrijstelling schenkbelasting bij een schenking ouders-kind ter besteding aan de eigen woning. Tot 1 januari 2012 was hierin opgenomen dat een beroep op deze vrijstelling alleen werd gehonoreerd als van de schenking een notariële akte was opgemaakt. Deze eis van een notariële akte is met ingang van het jaar 2012 geschrapt uit artikel 5 URSE, omdat (zo blijkt uit de toelichting op de wijziging) in de praktijk is gebleken dat de aangifte schenkbelasting voldoende is als signaal en controlemiddel voor de Belastingdienst en het laten vervallen van de eis bijdraagt aan de vermindering van de administratieve lasten en kosten voor de burger.
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=8586173...
26-11-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 5 of 7
In 2010 en 2011 zijn schenkingen gedaan zonder dat deze zijn opgenomen in een notariële akte. Voor die schenkingen was geen beroep mogelijk op de extra verhoogde vrijstelling vanwege een vormgebrek. In de praktijk is discussie ontstaan of het mogelijk is om dit vormgebrek te repareren of de schenking te herroepen. Mede gezien de wijziging per 2012, acht de Staatssecretaris van Financiën onzekerheid hieromtrent ongewenst. Daarom is in onderdeel 8.1.1 van het besluit van 20 december 2012 goedgekeurd dat ook voor de jaren 2010 en 2011 met terugwerkende kracht de eis van een notariële akte niet geldt. Dit betekent dat voor schenkingen gedaan in 2010 en 2011, waarvoor destijds de vrijstelling schenkbelasting niet is toegepast, alsnog kan worden verzocht om toepassing van de vrijstelling. Dit geschiedt in de vorm van een bezwaarschrift of als dat niet meer mogelijk is in de vorm van een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag. Vrijstelling geldt ook voor een eigen woning in het buitenland
In de praktijk bestond lange tijd onduidelijkheid over de vraag of een beroep op extra verhoging van de vrijstelling schenkbelasting mogelijk was bij een schenking ouder-kind ter besteding aan een in het buitenland gelegen eigen woning van het kind. De tekst van de wet bepaalt dat de extra verhoogde vrijstelling geldt voor een eigen woning van een kind als bedoeld in artikel 3.111, lid 1 of 3, Wet IB 2001. Dit zou betekenen dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de eigen woning die daadwerkelijk in de heffing van de Nederlandse inkomstenbelasting is betrokken. Op een in december 2011 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegde vraag hieromtrent, antwoordde deze dat de vrijstelling in beginsel weliswaar alleen van toepassing is op de eigen woning die daadwerkelijk in de heffing van de Nederlandse inkomstenbelasting wordt betrokken, maar dat gelet op het EU-recht de vrijstelling ook kon worden verleend voor een schenking voor de eigen woning van een begiftigde gelegen in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten ter voorkoming van dubbele belasting waarin de uitwisseling van fiscale informatie is geregeld (MvF 15 december 2011, nr. BLKB 2011-1324, V-N 2012/16.22, FBN 2012, nr. 35 ). Deze visie is thans vastgelegd in onderdeel 8.1.2 van het besluit van 20 december 2012: de verhoogde vrijstelling van artikel 33, onder 5 en 6, SW wordt ook verleend als de eigen woning waarop de schenking ziet, niet daadwerkelijk in de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting wordt betrokken, mits controleerbaar is dat de schenking daadwerkelijk wordt besteed aan deze eigen woning (artikel 5 URSE). De vrijstelling wordt derhalve ook verleend als de woning van het kind buiten Nederland is gelegen, mits in een land waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten waarin de uitwisseling van fiscale informatie is geregeld. Uiteraard dient de woning wel materieel te voldoen aan de voorwaarden van een eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1 of lid 3, Wet IB 2001. Een overzicht van landen waarmee Nederland een dergelijk verdrag voor fiscale gegevensuitwisseling heeft gesloten, kan worden gevonden via www. rijksoverheid.nl/onderwerpen/belastingen-internationaal/belastingverdragen. Verduidelijking tegemoetkoming inzake ‘lenen’ leeftijd jongere partner
De echtgenoot/partner van een kind kwalificeert, bezien vanuit de ouders, als een eigen kind (artikel 19, lid 1, sub a, SW). Dit houdt in dat ook wanneer ouders een bedrag ter besteding aan de woning schenken aan een schoonkind of de partner van hun kind, ter zake van de verkrijging door dit schoonkind/deze partner kan worden verzocht om toepassing van de verhoogde vrijstelling van artikel 33, sub 5 of 6, SW. Schenkingen door ouders (ook als deze ongehuwd samenwonen of gescheiden zijn), tezamen of afzonderlijk in één kalenderjaar aan een kind gedaan, worden aangemerkt als één schenking voor het totale bedrag (artikel 28 SW). Bovendien worden voor de berekening van schenkbelasting (tarief en vrijstelling) partners als één en dezelfde persoon aangemerkt (artikel 26, lid 1, SW). Een kind heeft maar eenmaal in diens leven recht op de verhoogde vrijstelling (het bedrag van de vrijstelling wordt voor één kalenderjaar verhoogd). Een kind en diens partner kunnen in een kalenderjaar dus slechts één keer een beroep doen op de eenmalige verhoogde vrijstelling. Omdat partners voor de vrijstelling als één persoon worden aangemerkt bezien vanuit de ouders, hebben zij bovendien samen slechts eenmaal recht op de verhoogde vrijstelling bij verkrijging van dezelfde ouders, ook als de schenking in verschillende jaren plaatsvindt.
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=8586173...
26-11-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 6 of 7
Concluderend: een kind en diens echtgenoot/partner kunnen samen slechts een keer een beroep doen op de verhoogde vrijstelling bij een verkrijging van dezelfde ouders. Ouders kunnen dus slechts eenmalig het verhoogde bedrag vrijgesteld schenken: ofwel aan het kind, ofwel aan het schoonkind/de partner van het kind. Voor een uitgebreidere uitleg met voorbeelden, zie mijn eerdere publicatie in FBN 2010, nr. 63 . Doorgaans zullen ouders er de voorkeur aan geven eenmalig een groter bedrag vrijgesteld te schenken aan hun eigen kind. Voor een beroep op de vrijstellingen van artikel 33, sub 5 en 6, SW is echter vereist dat het verkrijgende kind op het moment van de schenking tussen 18 en 40 jaar oud is (tot 2013 was dit 35 jaar). Of de vrijstelling ook nog geldt op de dag dat het kind 40 wordt, is niet geheel duidelijk. Het woord ‘tussen’ lijkt erop te duiden dat de veertigste verjaardag er niet onder valt. Dit lijkt ook te volgen uit de toelichting op het amendement waarbij de extra verhoogde vrijstelling werd geïntroduceerd (zie Kamerstukken II 2009/10, 31 930, nr. 82, p. 2). Hof Amsterdam oordeelde op 13 maart 1989 (nr. 4048/88, V-N 24 augustus 1989, punt 24) echter anders in een zaak die handelde over een vrijstelling successierecht, geldend voor kinderen tot 23 jaar. Het hof achtte de vrijstelling ook van toepassing op de dag dat het kind 23 jaar werd. Ook in een inmiddels vervallen aanschrijving uit 1981 (16 januari 1981, nr. 081-38, S. 119) is dit ruimere standpunt ingenomen. Gelet op de onzekerheid op dit punt lijkt het evenwel niet verstandig deze grens te verkennen. Van oudsher wordt echter soepel beleid gehanteerd als het kind op het tijdstip van de schenking zelf al 40 jaar of ouder is (tot 2013: 35 jaar), maar diens partner nog niet. In dat geval kan het kind aan wie wordt geschonken de leeftijd van de partner ‘lenen’ als deze tussen 18 en 40 jaar oud is. Voorwaarde voor toepassing van deze goedkeuring is dat nog geen beroep mag zijn gedaan dan wel in de toekomst mag worden gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling voor een schenking door diezelfde ouders aan de partner. Ofwel: de partner van het kind mag zelf geen beroep hebben gedaan of doen op de eenmalige verhoogde vrijstelling voor een schenking aan hem/haar door diens schoonouders. De goedkeuring vervalt op het moment dat de partner voor een andere schenking door zijn of haar schoonouders een beroep doet op de eenmalig verhoogde schenking. Het feit dat de leeftijd van de partner wordt geleend door het kind dat de schenking ontvangt, heeft geen gevolg voor de mogelijkheid van die partner om in verband met een schenking door diens eigen ouders een beroep te kunnen doen op de eenmalige verhoogde vrijstelling. In het besluit van 20 december 2012 (onderdeel 8.2) is deze al jaren geldende tegemoetkoming verduidelijkt aan de hand van twee voorbeelden. Beroep op extra verhoogde vrijstelling mogelijk bij besteden schenking aan aflossing restschuld?
Indien de woning wordt verkocht en de verkoopopbrengst van die woning niet voldoende is om de eigenwoningschuld en de verkoopkosten te dekken, is sprake van een restschuld. Vanuit de praktijk is de vraag opgekomen of ook een beroep mogelijk is op de vrijstellingen van artikel 33, sub 5 en 6, SW als het kind een schenking van zijn ouders aanwendt om een dergelijke restschuld af te lossen. Voor het antwoord op deze vraag moet worden beoordeeld of de aflossing van een restschuld kwalificeert als de aflossing ‘van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001’ in de zin van artikel 33, sub 5 en 6 SW. Artikel 3.119a Wet IB 2001 definieert de eigenwoningschuld met ingang van 1 januari 2013 als het gezamenlijk bedrag van de schulden van de belastingplichtige die zijn aangegaan in verband met een eigen woning, ter zake waarvan een contractuele verplichting is aangegaan om op de schuld gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste dertig jaar volledig af te lossen. Vóór 2013 was sprake van een eigenwoningschuld als het betrof een schuld aangegaan ter verwerving van een eigen woning. Door vervreemding van de voormalige eigen woning, wordt het causaal verband tussen de woning en de schuld verbroken: de schuld die resteert na verkoop van de voormalige eigen woning is niet langer aan te merken als een eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a Wet IB 2001 (immers: de eigen woning is verkocht). Volgens de regels van de Wet IB 2001 zoals deze luidden tot 1 januari 2013 zou een dergelijke restschuld, ontstaan als gevolg van verkoop van de eigen woning met verlies, na verkoop van de woning verhuizen naar box 3. Omdat restschulden een belemmering vormen voor de doorstroming op de woningmarkt is met ingang van 1 januari 2013 in artikel 3.120a Wet IB 2001 een bijzondere regeling geïntroduceerd voor restschulden. De regeling houdt in dat renten en kosten van restschulden die ontstaan als gevolg van vervreemding van een eigen woning in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017, na het tijdstip van vervreemding van de eigen woning nog voor een periode van ten
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=8586173...
26-11-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 7 of 7
hoogste tien jaar aftrekbaar zijn in box 1. De restschuld wordt gerekend tot de eigenwoningschuld, maar vormt een aparte categorie tijdelijke schulden in box 1 (Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 11, p. 3-4). Omzetting van de schuld in een andere schuld is toegestaan; voor de nieuwe schuld geldt dan evenzeer renteaftrek in box 1 voor de resterende periode van tien jaar. Voor het aftrekbaar zijn van de rente is het niet vereist dat op de restschuld wordt afgelost. Na ommekomst van de tienjaarstermijn verhuist een eventueel restant van de schuld naar box 3. Nu de restschuld een aparte categorie schulden vormt in box 1 (artikel 3.120a Wet IB 2001) en de schuld niet kwalificeert als een eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a Wet IB 2001 is het in mijn visie naar de letter van de wet niet mogelijk om voor een schenking die wordt besteed aan de aflossing van een dergelijke restschuld een beroep te doen op de extra verhoogde vrijstelling van artikel 33, sub 5 en 6, SW. Dat neemt niet weg dat het maatschappelijk gewenst zou zijn dat dit wel mogelijk wordt gemaakt. L.E. Welkers
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=8586173...
26-11-2013