Vliegveld Kloten ‘Kop dicht, mannetje, of ik breek je poten!’ Een grote behaarde hand, met aan iedere vinger goud, hield mijn onderarm in een ijzeren greep. Ik deed mijn best om berusting uit te stralen en eerlijk gezegd kon die fles dure whisky mij ook weinig schelen. Het zwarte leren jack op zijn schoot vertoonde een logo van de Hells Angels, maar dat had ik ook op de van onder tot boven getatoeëerde armen kunnen lezen. Ik liet mijn eigendom los. Hij zei: ‘Braaf’, schroefde de dop van de fles en nam een teug. Vervolgens liet hij een boer en gaf hij de fles door aan zijn maat aan de overkant van het gangpad.
Greetje, mijn vrouw, en ik zaten op de laatste rij van een vlucht naar Zurich. Niet voor ons lol, maar omdat we uitgenodigd waren om onze opwachting te maken bij een congres. Ik was neuroloog, gespecialiseerd in pijnbestrijding en Greetje had pijn, de hele godganse dag pijn. Lang voordat de multiple sclerose bij haar toesloeg behandelde ik patiënten met dezelfde aandoening. Pas toen ik dagelijks, vooral in de nachten, met Greetjes kwelgeest geconfronteerd werd, begon ik te begrijpen wat pijn werkelijk inhield. Haar pragmatische kennis deed niet onder voor de jaren die ik mij vanaf de zijlijn met het fenomeen had beziggehouden. Samen vormden we een deskundig koppel, zij het vanuit totaal verschillende perspectieven.
‘Ik ga slapen’, zei de zware stem met een Brabants accent links van mij. Toen we onze plaatsen gevonden hadden, bleek de stoel naast mij leeg te zijn. Niet gek, dacht ik nog, maar toen iedereen zat kwamen de twee beginveertigers luidruchtig het gangpad door. Een walm van bier en zware shag zeeg naast mij neer en bij het opstijgen rook ik angstzweet. ‘Je blijft met je poten van die fles af!’, beet de man in het zwart mij toe. ‘Die is nu van mij!’ Ik reageerde niet, had mij al voorgenomen bij het uitstappen de luchthavenpolitie te waarschuwen en een klacht in te dienen. Het leek mij niet verstandig het
cabinepersoneel op te zadelen met een paar halfdronken kerels die een fles drank van mij hadden gestolen. Het See-Buy-Fly-tasje waarin de fles gezeten had, samen met een toilettasje met medicijnen van mijn vrouw en een paar tijdschriften, had de man achteloos op de grond gegooid. Hij had het in het opbergvak boven onze hoofden gevonden en zich de vierkante fles toegeëigend, tot mijn stomme verbazing.
Door onze zoon, die een reguliere opleiding medicijnen volgt, maar zich wil specialiseren in homeopathie en andere traditionele geneeskunsten, werd Greetje gewezen op marihuana als pijnbestrijder. Ik was erop tegen geweest, maar het argument ‘baat het niet, dan schaadt het niet’ was, hoewel niet helemaal waar, sterker dan mijn op boekenwijsheid gebaseerde verzet. Ze was een geregelde gebruiker geworden en had er baat bij, veel baat. Haar dag kende nu rustpunten en dat was een tijd lang niet het geval geweest. Ik had schriftelijke toestemmingen om een paar gram tot marihuana bewerkte cannabis mee de grens over te nemen en in Zwitserland in te voeren. Dit hadden wij afgedwongen, want het was Greetje die het grootste deel van de lezing voor haar rekening zou nemen. Mijn inleiding, als ‘vooraanstaand’ neuroloog, moest de vooroordelen de kop indrukken.
‘Mijn spul zit in die tas’, fluisterde Greetje in mijn oor. Ze wees op het gele plastic aan de voeten van de Hells Angel. ‘Ik weet het. Jij hebt nog genoeg in je handtas.’ ‘Alles goed met je?’ vroeg ze. Typisch Greetje, altijd bezorgd om anderen. Ik streelde haar vermagerde armen. Op reis namen we altijd een dubbele hoeveelheid medicijnen en dus ook marihuana mee. Alleen als we zowel toestemming kregen van de Nederlandse douane als in het land van bestemming gingen we de grens over. Meestal bleven we daarom in Nederland. Een verblijf in een cel, als was het maar voor even, was geen optie. Omdat het spul niet in de koffer mocht, droegen Greetje en ik twee identieke toilettasjes in onze handbagage. Na het taxfree shoppen had ik de mijne in het See-Buy-Fly-tasje met de whisky gedaan om een beetje ruimte in mijn laptoptas te creëren. ‘Het komt wel goed’, probeerde ik haar gerust te stellen.
Als ik links van mij keek, zag ik de wrede, ongeschoren kop van een mens met oerkracht, ten onrechte overtuigd van zijn superioriteit. Keek ik rechts, dan zag ik mijn kwetsbare Greetje, broodmager en met een uitstraling die het midden hield tussen moed en angst. Misschien was moed pas moed als een bang mens het toonde of beleefde. Ik legde mijn arm om haar heen.
‘Zit er ook iets te eten in?’, vroeg de stem naast mij. ‘Ik heb trek!’ Hij griste het tasje van de vloer, zag de toilettas en ritste hem open. ‘Pillen’, zei hij. ‘Wat moet ik nou met pillen?’ Hij kiepte de medicijnen in de plastic tas en gooide hem terug op de grond. ‘Mag ik de tabletten van mijn vrouw uit die tas halen?’, vroeg ik beleefd. ‘Dan kunt u er straks de whiskyfles in doen.’ ‘Pak maar’, gromde de beer en met zijn rechter voet schoof hij het tasje mijn kant op. De medicijndoosjes lagen los onderin. Ik haalde ze eruit en deed ze terug in de toilettas die ik op mijn schoot had gezet. ‘Nog meer pillen, toe maar’, grapte de man. ‘Eten jullie wel goed?’ Hij volgde al mijn bewegingen. Mijn hand bleef hangen boven het doorzichtige zakje met marihuana, half onder een tijdschrift. Ik kon het niet pakken zonder het open en bloot te laten zien. Ik liet het daar, die paar tientjes konden we wel missen en Greetje had dezelfde hoeveelheid in haar handtas.
Een half uur na vertrek van Schiphol sliepen de twee, wederom luidruchtig. De fles whisky was half leeg. Ik fantaseerde over onze aankomst op vliegveld Kloten, een naam die meer tot de verbeelding sprak dan Zurich. De gebruikelijke heisa zou deze keer niet beperkt blijven tot het tonen van de marihuana en bijbehorende papieren. Ik meende dat ik de burgerplicht had die kerels bij de luchthavenpolitie een moeilijke tijd te bezorgen. Maar wat was nou de diefstal van een fles whisky? Beschuldigingen van bedreiging en terreur kon ik niet hardmaken. Langzaam vormde zich een plan. Ik kon niet nalaten te gniffelen. ‘Is dit nu echt een moment voor binnenpretjes?’, vroeg Greetje. Ik had ze wel vaker. Mijn meisje zat niet op haar gemak. Clichés, als wie niet sterk is moet slim zijn, passeerden de revue, maar even later gebood ik mezelf mij waardig en vooral volwassen te gedragen. Telkens verwierp ik
het snode plan, een plan dat bestond uit niets doen, geen aangifte van diefstal, niets. Zwitserland en met name Zurich had een groot drugsprobleem. Het land concentreerde zich op de ontkenning hiervan en illustreerde dat door zó streng te controleren, dat niemand de dans leek te kunnen ontspringen.
Het lampje ‘seatbelts on’ werd aangezet en een stewardess kwam vragen of mijn vrouw en ik na de landing zo vriendelijk wilden zijn te wachten tot het toestel leeg was. Bij de uitgang zou onze rolstoel klaar staan. De Angel verstijfde bij het woord rolstoel en hij begon een nietszeggend praatje over chroom en cilinderinhoud met zijn kompaan. Zijn korte gewetensnood plezierde mij, net als zijn angstzweet bij de voor Zurich gebruikelijke steile daling voorafgaande aan de landing. ‘Excuses voor de overlast’, zei de purser, toen we het toestel verlieten. Wij hadden niets gezegd. Mijn vrouw nam plaats in de donkerrode rolstoel en ik duwde haar naar de bagageafhandeling. ‘Ga je nog klagen of wil je het zo laten?’ ‘We laten het zo’, zei ik. ‘Wat maakt het uit?’ Ik liep natuurlijk het risico dat ze helemaal aan de dans zouden ontspringen, maar bij de uitgang van de bagageafhandeling stonden vier douaniers. Eén had aan een riem een Duitse herder. Onze koffer kwam gelijktijdig met de leren, met nylon riemen omwonden motorkoffers van de Angels. Wij liepen naar de douanepost en zij rechtstreeks naar de uitgang. Dankzij overtuigende papieren en een geste van de congresorganisatie om de douane vooraf te informeren, konden we binnen vijf minuten onze weg vervolgen. ‘Greetje, kijk eens naar links’, zei ik bij haar oor, toen we richting schuifdeuren gingen. Daar stonden ze, twee grizzly’s met handboeien om en grote vraagtekens op hun gezichten. Even ving ik de blik van de man die naast mij had gezeten en ik twijfel er niet aan of op dat moment doorzag hij mijn glimlach.
Ik duwde Greetje met één hand door de schuifdeuren. Met de andere trok ik de koffer achter mij aan. Greetje schokschouderde in haar rolstoel. Even dacht ik dat ze huilde.
Ik hield in en liep om de rolstoel heen. Ik zag een brede lach, breder dan ik in jaren bij haar had gezien. ‘Dat is mijn…’, gierde ze. ‘Ja, dat is jouw spul’, bevestigde ik en speelde de onschuld met een knipoog. Een man in een chauffeursuniform kwam naar ons toe. Shereton stond op zijn pet. ‘Sind Sie Herr Doktor Vrolijk?’ vroeg hij min of meer gegeneerd, omdat Greetje niet meer bijkwam van het lachen. ‘Ja,’ antwoordde ik, ‘Wir sind Herr Doktor Vrolijk.’
© 2008 Kees Strating