Rechtspraak.nl - LJN: BZ5085
pagina 1 van 6
LJN: BZ5085, Gerechtshof 's-Hertogenbosch , HD 200.104.630 Datum uitspraak: 19-03-2013 Datum publicatie: 22-03-2013 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Ouderdomspensioen, geen voorwaardelijke indexatie afgesproken. Vindplaats(en): PJ 2013, 81 Rechtspraak.nl Uitspraak GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH Afdeling civiel recht zaaknummer HD 200.104.630/01 arrest van 19 maart 2013 in de zaak van 1. [Appellant sub 1.], wonende te [woonplaats], 2. [Appellant sub 2.], wonende te [woonplaats], 3. [Appellant sub 3.], wonende te [woonplaats], 4. [Appellant sub 4.], wonende te [woonplaats], appellanten, advocaat: mr. G.J. Bilderbeek, tegen: Dycore B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], geïntimeerde, advocaat: mr. M.W. Minnaard, op het bij exploot van dagvaarding van 20 maart 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, team kanton, locatie Breda gewezen vonnis van 21 december 2011 tussen appellanten - gezamenlijk aangeduid als: [Appellant sub 1. c.s.] en ieder afzonderlijk als: [Appellant sub 1.], [Appellant sub 2.], [Appellant sub 3.] en [Appellant sub 4.] - als eisers en geïntimeerde Dycore - als gedaagde. 1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 653387/CV/11-2324) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven hebben [Appellant sub 1. c.s.] één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van de vorderingen van [Appellant sub 1. c.s.], met veroordeling van Dycore in de kosten van beide procedures. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft Dycore de grief bestreden. 2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BZ5085
21-5-2013
Rechtspraak.nl - LJN: BZ5085
pagina 2 van 6
Voor de tekst van de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1. Gelet op het in de memorie van grieven gedane verzoek van [Appellant sub 1. c.s.] heeft het hof in de aanhef van dit arrest de juiste casu quo volledige (voor)namen van appellanten sub 2 en 3, [Appellant sub 2.] en [Appellant sub 3.], opgenomen. Het gaat in deze zaak om het volgende. 4.1.1.Dycore is de rechtsopvolgster van Flevobeton B.V., hierna ook: Flevobeton. 4.1.2.[Appellant sub 1. c.s.] zijn in dienst geweest van Dycore, althans haar rechtsvoorgangster Flevobeton. Zij zijn tussen februari 2007 en mei 2009 65 jaar geworden en aan hen is een ouderdomspensioen toegekend ten laste van Stichting CRH Pensioenfonds. 4.1.3.Tot 1999 waren [Appellant sub 1. c.s.] deelnemer in de door aanvankelijk Flevobeton, later Dycore bij Centraal Beheer verzekerde pensioenregeling. Het betrof hier een pensioenregeling zonder enige toeslagenregeling, dus zonder enige indexatie. Het betreffende pensioenreglement is als bijlage bij productie 12 bij inleidende dagvaarding door [Appellant sub 1. c.s.] overgelegd. 4.1.4.Dycore is in de loop van 1997 met de medewerkers, waaronder [Appellant sub 1. c.s.], een discussie gestart over harmonisatie van de binnen Dycore en haar moedermaatschappij CRH bestaande verschillende pensioenregelingen voor diverse groepen van werknemers. [Appellant sub 1. c.s.] hebben zich aanvankelijk verzet tegen een wijziging van de voor hen geldende pensioenvoorziening. Om de groep werknemers na een discussie van ruim twee jaar over de streep te trekken is er in september 1999 een afsluitende bijeenkomst geweest. Bij die bijeenkomst waren aanwezig de heren [(hoofd) personeelszaken van Dycore] (hoofd personeelszaken van Dycore), de heer [financiëel directeur van Dycore] (financieel directeur van Dycore), de heer [pensioenadviseur] van Pensioenadviesbureau [Pensioenadviesbureau] en de heer [extern pensioendeskundige van Dycore], extern pensioendeskundige van Dycore. 4.1.5.De met Dycore gemaakte afspraken zijn neergelegd in twee brieven van voornoemde heer [(hoofd) personeelszaken van Dycore] aan [Appellant sub 1.]. De eerste brief dateert van 10 september 1999, is overgelegd als productie 1 bij inleidende dagvaarding en luidt als volgt: “(…) Naar aanleiding van het onderzoek, verricht door [Pensioenadviesbureau] en [extern pensioendeskundige van Dycore], inzake de verschillen in pensioensalarissen van de jaren 1994 en 1995, delen wij u mede dat dit per saldo niet heeft geleid tot een wijziging van de pensioenopbouw. In grote lijnen komen de met u gemaakte, en met Centraal Beheer besproken, afspraken op het volgende neer: - U wordt ingedeeld in de A-regeling van Stichting Pensioenfonds CRH Betonbedrijven, zijnde een geïndexeerde middenloonregeling. - De maximale eigen premiebijdrage is 5% van de pensioengrondslag. - Inzake de indexatie is afgesproken dat alleen de opbouw vanaf 01-01-98 is geïndexeerd. Het verleden dus niet. - Na 01-01-98 wordt dan wel het geheel geïndexeerd, ook hetgeen wat voor deze datum is opgebouwd. Dit laatste is volledig voor rekening van de organisatie. (…)” De tweede brief dateert van 15 oktober 1999, is overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding en luidt als volgt: “(…) Naar aanleiding van uw opmerking dat de zinsnede in mijn laatste brief d.d. 10 september jl. niet correct zou zijn heeft de heer [pensioenadviseur] van [Pensioenadviesbureau] en [extern pensioendeskundige van Dycore] hier ook naar gekeken. Tot mijn grote spijt moet ook ik helaas constateren dat u gelijk heeft en dat de laatste zin in de brief gewijzigd moet worden zoals u mij heeft aangegeven. “Na 01-01-1998”, moet worden vervangen door
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BZ5085
21-5-2013
Rechtspraak.nl - LJN: BZ5085
pagina 3 van 6
“Na pensionering”. De volledige zin wordt dan: “Na pensionering wordt dan wel het gehele geïndexeerd, ook het geen wat voor 01-01-1998 is opgebouwd. Dit laatste is volledig voor rekening van de organisatie.” (…)” 4.1.6.Niet in geschil is dat met de appellanten [Appellant sub 2.], [Appellant sub 3.] en [Appellant sub 4.] soortgelijke afspraken als met [Appellant sub 1.] zijn gemaakt. 4.1.7.De in rechtsoverweging 4.1.5 genoemde A-regeling van Stichting Pensioenfonds CRH Betonbedrijven kent een voorwaardelijk geïndexeerde middenloonregeling. Lid 1 van artikel 19 van het toepasselijke pensioenreglement luidt als volgt: “Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van het prijsindexcijfer. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.” 4.1.8.Tot en met 2008 is het pensioen van [Appellant sub 1. c.s.] jaarlijks geïndexeerd met de stijging van de consumentenprijsindex. Vanaf 2009 zijn de pensioenen van [Appellant sub 1. c.s.] niet meer geïndexeerd, omdat de financiële positie van het pensioenfonds dit niet meer toestond. 4.2.1.[Appellant sub 1. c.s.] hebben in eerste aanleg bij exploot van dagvaarding van 23 maart 2011 Dycore gedagvaard voor de kantonrechter te Breda en gevorderd, zakelijk weergegeven: A. te verklaren voor recht dat Dycore gehouden is het ingegane CRH-ouderdomspensioen van [Appellant sub 1. c.s.] jaarlijks te indexeren met de stijging van de consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens afgeleid, dan wel een nader te bepalen indexcijfer; B. Dycore te veroordelen tot verhoging van het door [Appellant sub 1. c.s.] geldende CRH- pensioen per 1 januari 2009 met een percentage van 2,5 %, dan wel een in goede justitie nader te bepalen percentage; C. Dycore te veroordelen tot verhoging van het door [Appellant sub 1. c.s.] dan geldende CRHpensioen per 1 januari 2010 met een percentage van 1,2 %, dan wel een in goede justitie nader te bepalen percentage; D. Dycore te veroordelen tot nabetaling aan: - [Appellant sub 1.]: over het jaar 2009: € 358,72 over het jaar 2010: € 535,21 - [Appellant sub 2.]: over het jaar 2009: € 506,90 over het jaar 2010: € 756,30 - [Appellant sub 3.]: over het jaar 2010: € 242,56 - [Appellant sub 4.]: over het jaar 2009: € 410,20 over het jaar 2010: € 612,01 dan wel in goede justitie nader te bepalen bedragen; E. Dycore vanaf 1 januari 2011 te veroordelen tot betaling van een jaarlijkse aanvulling op de CRHpensioenen van [Appellant sub 1. c.s.], zijnde het verschil tussen het per 1 januari 2009 betaalde CRH -ouderdomspensioen en het CRH-ouderdomspensioen dat [Appellant sub 1. c.s.] zouden hebben ontvangen indien dit pensioen per 1 januari 2009 jaarlijks wel door het Pensioenfonds zou zijn geïndexeerd met de consumentenprijsindex, reeks alle huishoudens afgeleid; F. Dycore te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,-- per maand of een gedeelte van een maand aan [Appellant sub 1. c.s.] indien Dycore met de nakoming van het onder A en E gevorderde in gebreke mocht blijven; met veroordeling van Dycore in de proceskosten. 4.2.2.Dycore heeft zich tegen deze vorderingen verweerd en onder meer betoogd dat uit de door [Appellant sub 1. c.s.] overgelegde brieven als bedoeld in 4.1.4. niet blijkt dat Dycore
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BZ5085
21-5-2013
Rechtspraak.nl - LJN: BZ5085
pagina 4 van 6
onvoorwaardelijk jaarlijkse indexatie heeft toegezegd. 4.2.3.Bij vonnis van 21 december 2011, waarvan beroep, heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat uit de brief van 10 september 1999 niet kan worden afgeleid dat is afgesproken dat het pensioen altijd (en onder alle omstandigheden) zou worden geïndexeerd. De kantonrechter heeft de vorderingen van [Appellant sub 1. c.s.] afgewezen, met veroordeling van [Appellant sub 1. c.s.] in de proceskosten. 4.3.1.[Appellant sub 1. c.s.] zijn het met dat vonnis niet eens en zijn daarvan tijdig in hoger beroep gekomen. Zij hebben één grief aangevoerd. Blijkens deze grief en de daarop gegeven toelichting is het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voorgelegd. Blijkens de toelichting op de grief zijn [Appellant sub 1. c.s.], anders dan Dycore in haar memorie van antwoord sub 3.1 betoogt, het ook niet eens met de uitleg die de kantonrechter geeft aan de zinsnede “Dit laatste is volledig voor rekening van de organisatie” in de brief van 10 september 1999 en herhaald in de brief van 15 oktober 1999, vermeld in rechtsoverweging 4.1.4 4.3.2.[Appellant sub 1. c.s.] hebben de omstandigheden geschetst waaronder zij omstreeks september 2009 met Dycore hebben gesproken en onderhandeld, welke onderhandelingen hebben geleid tot de in de brieven van 10 september en 15 oktober 1999, vermeld in rechtsoverweging 4.1.5, vastgelegde afspraken. [Appellant sub 1. c.s.] hebben in dit verband het volgende aangevoerd: Zij waren niet meer, maar ook niet minder ‘gemiddelde’ werknemers, zonder specifieke kennis op het gebied van arbeidsvoorwaarden, laat staan op het terrein van pensioenregelingen. De functies van [Appellant sub 1. c.s.] waren verkoopleider, algemeen bedrijfsleider, hoofd verkoop binnendienst en hoofd tekenkamer. De ervaringen die [Appellant sub 1. c.s.] in de loop der jaren hadden opgedaan, waren voor hen aanleiding om voorstellen met betrekking tot wijziging van arbeidsvoorwaarden met gepast wantrouwen te benaderen en niet te snel in te stemmen met voorgestelde wijzigingen en al helemaal niet met wijzigingen waarvan zij met hun lekenkennis de consequenties niet volledig konden overzien. Er was voor [Appellant sub 1. c.s.] geen aanleiding harmonisatie van de bestaande pensioenregelingen te vragen en zij hebben dat dan ook niet gedaan. Het initiatief daartoe is - uitsluitend - uitgegaan van Dycore, althans haar moedermaatschappij CRH Nederland. [Appellant sub 1. c.s.] kregen de indruk dat Dycore graag wilde harmoniseren en dat er kennelijk sprake was van druk van bovenaf. Zij namen daarom de houding aan dat zij misschien wel zouden willen meewerken, maar dat Dycore hun dan wel duidelijk moest maken dat een dergelijke medewerking voor hen voordelig was. [Appellant sub 1. c.s.] hebben nimmer met Centraal Beheer gesproken en ook nooit met het CRH Pensioenfonds. Er zijn slechts twee partijen die met elkaar hebben gesproken en dat zijn de partijen die afspraken met elkaar hebben gemaakt en die hebben bevestigd, te weten Dycore aan de ene kant en [Appellant sub 1. c.s.] aan de andere kant. Dycore was, in tegenstelling tot [Appellant sub 1. c.s.], de professionele partij, die afspraken heeft gemaakt met een kleine, specifieke groep. Het proces rond de overstap van Centraal Beheer naar het CRH Pensioenfonds nam uiteindelijk zo’n twee jaar in beslag. In die periode hebben partijen elkaar een paar keer gesproken. Voor [Appellant sub 1. c.s.] was aanvankelijk met name van belang dat zij voldoende duidelijkheid had over de hoogte van het bij Centraal Beheer opgebouwde pensioen. Uiteindelijk gaf Dycore aan een einde aan de discussie te willen maken. Daartoe werd op 4 juni 1999 een bespreking belegd, die door Dycore als “beslissend” werd aangekondigd. Op een gegeven ogenblik kwam tijdens die bespreking de vraag op tafel hoe het met de indexering zat. Bij die gelegenheid is door de toenmalige directeur van Dycore, de heer [financiëel directeur van Dycore], onder meer (toe)gezegd dat als [Appellant sub 1. c.s.] tot de nieuwe pensioenregeling zouden toetreden, hun pensioen zou worden geïndexeerd, zodra dat in zou gaan. De heer [financiëel directeur van Dycore] sprak daarbij de woorden: “Daar zorgen wij voor”. Over het voorwaardelijk karakter van de indexering van het vóór 1 januari 1998 bij Centraal Beheer opgebouwde pensioen zijn door Dycore geen mededelingen gedaan. Het woord ‘voorwaardelijk’ is op geen enkele wijze gevallen, aldus [Appellant sub 1. c.s.]. Dycore heeft een en ander bestreden en onder meer opgemerkt dat de gestelde opmerking van [financiëel directeur van Dycore], voor zover al zo uitgesproken, niets afdoet aan de voorwaardelijkheid van het indexatiebeleid. Er is in de overgelegde brieven (onderdeel 4.1.5.) uitsluitend iets medegedeeld over wanneer de pensioenaanspraken zouden worden geïndexeerd. 4.3.3.Het hof overweegt dat de kantonrechter terecht tot uitgangspunt neemt dat de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst door de rechter moet worden vastgesteld aan
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BZ5085
21-5-2013
Rechtspraak.nl - LJN: BZ5085
pagina 5 van 6
de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen (vgl. HR 12 januari 2001, NJ 2001, 199). 4.3.4.Met inachtneming van deze maatstaf overweegt het hof als volgt. Zoals [Appellant sub 1. c.s.] zelf hebben aangegeven, was er voor hen geen aanleiding om harmonisatie van de bestaande pensioenregeling te bewerkstelligen. Het initiatief daartoe is van Dycore uitgegaan. De insteek van [Appellant sub 1. c.s.] bij de onderhandelingen met Dycore was onder meer dat de nieuwe pensioenregeling voor hen voordeliger zou zijn dan de oude pensioenregeling bij Centraal Beheer. Vaststaat dat de oude pensioenregeling van [Appellant sub 1. c.s.] bij Centraal Beheer geen indexatie van het ouderdomspensioen kende, noch onvoorwaardelijk noch voorwaardelijk. In die zin was de Aregeling van Stichting Pensioenfonds CRH Betonbedrijven, waarin zij vervolgens zijn gaan deelnemen en die, naar vaststaat, een voorwaardelijke indexatie kende, voor [Appellant sub 1. c.s.] reeds een verbetering. Feiten en omstandigheden die erop zouden duiden dat er per saldo voor [Appellant sub 1. c.s.] ook bij een voorwaardelijke indexatie geen sprake zou zijn van verbetering vergeleken met hun oude pensioenregeling, zijn niet gesteld noch is daarvan gebleken. In de brieven van 10 september en 15 oktober 1999 is voorts vastgelegd ‘wat’ en ‘wanneer’ zou worden geïndexeerd. Het hof begrijpt dat dit is opgenomen omdat [Appellant sub 1. c.s.] niet alleen een verbetering wensten van hun pensioenregeling, maar ook duidelijkheid wensten over het door hen bij Centraal Beheer opgebouwde pensioen. Ook in die zin werd dus door Dycore aan de wensen van [Appellant sub 1. c.s.] tegemoetgekomen. 4.3.5.Vaststaat dat partijen in hun besprekingen die hebben geleid tot de brieven van 10 september en 15 oktober 1999 niet hebben gesproken over een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke indexatie. Blijkens de door [Appellant sub 1. c.s.] overgelegde brief van 8 juli 2009, productie 12 bij inleidende dagvaarding, van de raadsman van Dycore, mr. M.W. Minnaard aan mr. A.M.C. Nagelkerke van De Unie, die de belangen van [Appellant sub 1. c.s.] voorafgaand aan de procedure en in eerste aanleg behartigde, golden er ten tijde van de harmonisatie vijf pensioenregelingen binnen het CRH Pensioenfonds. Dycore heeft dit standpunt in de conclusie van antwoord herhaald en [Appellant sub 1. c.s.] hebben dit niet weersproken. Voorts kende blijkens deze brief (en stellingname) enkel pensioenregeling A, waarin [Appellant sub 1. c.s.] gingen deelnemen, een toeslagregeling in de vorm van een voorwaardelijke indexatie. De overige vier pensioenregelingen binnen het CRH Pensioenfonds kenden helemaal geen toeslagregeling. 4.3.6.Naar het oordeel van het hof mochten [Appellant sub 1. c.s.] er in redelijkheid niet vanuit gaan dat met Dycore een onvoorwaardelijke indexatie in de door hen voorgestane zin was overeengekomen. Een pensioenbrief of pensioenreglement waaruit een dergelijke onvoorwaardelijke indexatie zou blijken, is door [Appellant sub 1. c.s.] niet overgelegd. Wel betogen zij dat blijkens de brief van 10 september 1999 deze onvoorwaardelijke indexatie door Dycore zelf zou worden gefinancierd. Het hof acht het echter niet aannemelijk dat Dycore in afwijking van en als surplus op de pensioenregeling A van het CRH Pensioenfonds die, zoals gezegd, een voorwaardelijk indexatie kende, met [Appellant sub 1. c.s.] een onvoorwaardelijke door Dycore te financieren indexatie van hun ouderdomspensioen zou zijn overeengekomen. Een dergelijke afwijking van het alsdan geldend pensioenreglement zou toch nadrukkelijk zijn geformuleerd, hetgeen niet is gebeurd. De zinsnede “U wordt ingedeeld in de A-regeling van Stichting pensioenfonds CRH Betonbedrijven”, pleit ook tegen een dergelijke afwijking van deze pensioenregeling, terwijl vervolgens de woorden “zijnde een geïndexeerde middenloonregeling” in de gegeven omstandigheden niet anders kunnen worden begrepen dan dat het hier een pensioenregeling betrof die, vergeleken met de andere pensioenregelingen binnen het CRH Pensioenfonds, een (vorm van) indexatie kende. De opmerking van de heer [financiëel directeur van Dycore] tijdens de onderhandelingen met [Appellant sub 1. c.s.]: “Daar zorgen wij voor” en kennelijk in de betreffende brieven vertaald als: “Dit laatste is voor rekening van de organisatie”, kan in het licht hiervan enkel zo worden begrepen dat [Appellant sub 1. c.s.] deelname in en financiering van de betreffende pensioenregeling A werd toegezegd, zoals ook is vastgelegd in de brief van 10 september 1999. De laatste zin van de beide brieven laat zich dan aldus begrijpen dat de kosten van de indexering van het vóór 1 januari 1998 opgebouwde deel, waarvoor door [Appellant sub 1. c.s.] in het verleden geen premie of bijdrage was
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BZ5085
21-5-2013
Rechtspraak.nl - LJN: BZ5085
pagina 6 van 6
betaald noch een door hen betaalde premie of bijdrage (extra) rendement had kunnen veroorzaken voor het CRH Pensioenfonds - zij deden immers tot dan toe mee aan een niet geïndexeerde regeling elders - voor rekening van Dycore zou komen. “Dit laatste” slaat aldus terug op “ook hetgeen wat voor deze datum is opgebouwd”, omdat voor die periode de vraag zou kunnen rijzen wie de met de brieven gegeven aanspraak op dit punt zou moeten bekostigen. Of en hoe vervolgens Dycore en het CRH Pensioenfonds het punt hebben geregeld is niet van belang, nu [Appellant sub 1. c.s.] hun pensioen geïndexeerd hebben gezien conform het pensioenreglement. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van Dycore dat met het woord “organisatie” niet zijzelf is bedoeld, maar uitsluitend het pensioenfonds. Die uitleg deelt het hof niet, gelet op hetgeen hiervoor daartoe is overwogen. Dycore heeft ook onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd die een dergelijke uitleg zouden kunnen rechtvaardigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het de rechter vrijstaat een contractuele bepaling waaromtrent partijen niet een eensluidend standpunt hebben ingenomen, zelfstandig uit te leggen, ook al is deze uitleg door geen der partijen aangevoerd of verdedigd. Het hof acht het evenmin aannemelijk dat Dycore met een onvoorwaardelijke indexatie zou zijn tegemoetgekomen aan de wensen van [Appellant sub 1. c.s.], waar vaststaat dat een voorwaardelijke indexatie voor hen reeds een wezenlijke verbetering betekende en [Appellant sub 1. c.s.] ook met het oog daarop niet ervan uit mochten gaan dat in de hier aan de orde zijnde brieven een onvoorwaardelijke indexatie werd overeengekomen. Het hof overweegt hier nog dat aan het arrest van de Hoge Raad van 23 april 2010, LJN BL5262 in dezen geen betekenis toekomt, nu het in die uitspraak juist ging om de vraag of de aanvankelijke overeenkomst tot onvoorwaardelijke indexering later, met instemming van de werknemers, was gewijzigd in een voorwaardelijke indexering. Dat [Appellant sub 1. c.s.] vergeleken met Dycore, zoals zij stellen, leken waren, maakt niet dat aan de brieven van 10 september en 15 oktober 1999 een andere uitleg moet worden gegeven dan uit het voorgaande volgt. 4.3.7.De slotsom is dat uit de eerder genoemde brieven niet volgt dat partijen een onvoorwaardelijke indexatie waren overeengekomen. De grief faalt. 4.3.8.Het door [Appellant sub 1. c.s.] gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat. 4.3.9.Het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. [Appellant sub 1. c.s.] worden als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van het hoger beroep. De uit te spreken kostenveroordeling zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [Appellant sub 1. c.s.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Dycore worden begroot op € 666,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat; verklaart dit arrest, wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, M.J.H.A. Venner-Lijten en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 maart 2013.
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BZ5085
21-5-2013