HH HHPHIH HHI
H
^l i • ^
........-.^^
i
J .'"'■'■
,.;■
:
;./
»■
■
■■
" ,
Links: Paul Dahlke (Guzek) en Viktor Staal (ffans Wittuhn). — Onder links: Theodor Loos (König) en Carl Kuhlmann (Bogdan). — Rechts: Oogstfeest op de hoeve der Wittuhns. (Foto's Randolf-film)
Het tweed e se Iiot Strijd om het behoud van een landgoed, ergens aan de Oostpruisische grens, is het dramatische hoofdthema van „liet tweede schot". De landgoedbezitter Wittuhn, meer jager dan boer, wordt tijdens een nachtelijke jacht doodgeschoten. Barbara Wittuhn, te veel boerin, om de jaaghartstocht van haar man te kunnen waardeeren, verdenkt den rentmeester König, In dienst op de aangrenzende bezitting, ervan den moord te hebben gepleegd. Tusschen de Wittuhns en de Königs blijft een veete bestaan. Barbara voedt haar zoon Hans op in haat voor den rentmeester. Als Mans, afgestudeerd in Königsberg, naar het vaderlijk goed terugkeert, ontmoet hij l.ene König en de liefde blijkt weer eens de sterkste. De zoon durft het aan de door zorgen hard geworden moeder van zijn trouwplannen op de hoogte te stellen. Bovendien spreekt hij als zijn overtuiging uit, dat König het doodende schot niet gelost heeft, dat een ander zijn vader vermoordde. Ongenaakbaar wijst Barbara Hans' huwelijk af. Zij verkoopt het landgoed liever aan den steeds rijker wordenden kruidenier Bogdan, dan dat zij het door haar zoon met een dochter van König ziet bewonen.... Nu begint voor Hans
de strijd om het behoud van de bezitting, waarbij hij geholpen wordt door Lene en door den vroegeren eersten knecht van zijn vader, Cuzek. Deze werd door Barbara qntslagen na den dood van haar man. Guzek hangt even sterk aan Hans als hij eertijds aan Wittuhn gehangen heeft. Barbara was bevreesd, dat hij Hans tot een jager op zou voeden, overeenkomstig den wensch van zijn overleden meester. . . . Hans, Lehne en Guzek weten den echten dader van den moord te ontmaskeren: het is Bogdan, die op een van zijn nachtelijke smokkeltochten den jagenden Witthun ontmoette en zich van een lastigen getuige ontdeed. De ontmaskering rehabiliteert rentmeester König en verzacht de gevoelens van Barbara. Het landgoed blijft eigendom van de Wittuhn's met Hans en Lene als boer en vrouw. Ge ziet: er is stof genoeg voor een naturalistisch drama, waarvan de handeling een eenheid vormt, een drama, gevoed door een het verhaal tot het unlverseele opheffende gedachte. De bewerkers hebben zich blijkbaar echter weer op het mijns inziens verwerpelijke standpunt gesteld, dat er een nevenhandeling noodig is om een concessie te doen aan meer uiterlijke hande-
. ',
fspr
-...,-.»,•
B
QRETEL VAN BRUGGEN vormt «mLEEKENBALLET
ling, sensatie vragende toeschouwers. Zij brachten er dus een nevenhandeling in door de smokkelaffaire van Bogdan uit te buiten, hem een dronkaard van een zoon te geven, schietpartijen op het water in te lasschen en zelfs van een worsteling in het water tusschen Hans Wittuhn en Bogdan. Hierdoor is de film door het sensationeele element in haar universaliteit verzwakt, terwijl zij door het universeele niet consequent sensationeel werd. Dit tusschen twee stoelen zitten doet haar, wat beide elementen betreft, spontaneïteit ontberen. Elke scène werd traditioneel van regie, niets meer dan dat. Elke overgang vap scène naar scène is logisch volgens de logica van den gedetailleerden, niets aan den fantasie overlatenden verteller. Geen filmische overgangen, geen „filmische logica" valt er te bespeuren Een degelijke film van middelmatige. kwaliteit: dit is „Het tweede schot", terwijl er alle kansen op beter in zaten. Middelmatigheid sluit bepaalde goede hoedanigheden niet uit. De creaties van Pau} Oahlke (Guzek), Carl Kuhlmann (Bogdan) eh Theodor Loos (rentmeester König) bijvoorbeeld bevredigen ten zeerste. Het gebruik, dat van het prachtige landschap gemaakt werd. had een serie mooie beelden ten gevolge. (Sommige dezer bewijzen echter hoe moeilijk de belichtingstechniek is in de vrije natuur en. dat het infrarood-filter toch niet volkomen past voor bet overdag filmen van nachtelijke effecten 1) Verder geeft de film ons zeer zeker aardige tafereelen van het leven op zoo'n groot landgoed met zijn boerenbedrijf en van de sfeer in het kleine boerenplaatsje. Tegenover haar tekortkomingen staan dus andere elementen, welke haar het aanzien waard maken. P. BEISIIUIZEN.
Ongeveer zeven jaar geleden vestigde de jeugdige danseres Gretel van Bruggen zioh weer te Groningen, waar zij in het Dansinstituut van haar moeder werd opgenomen. Zij had toen haar studies te Berlijn bij Mary Wigman voltooid, had ook het systeem-iLaban bestudeerd en was met de grondbeginselen van het ballet vertrouwd geraakt onder leiding van Igore Schwetzkof. Niet alleen in de Duitsche hoofdstad, maar ook in Parijs was zij practisch werkzaam geweest in ballet en als solo-danseres. In haar geboortestad teruggekeerd, heeft Gretél van Bruggen aan het instituut van haar moeder de afdeeling voor rhythmischen dans, waarvan haar de leiding werd toevertrouwd, uitgebreid en tot bloei gebracht. Reeds het tweede jaar begon zij het ballet te introduceeren, waarbij zij medewerking had van den Groninger pianist Karel Zwaneveld, die voor de meeste van de door haar ontworpen balletten de muziek componeerde. Zoo ontstonden het dansspel „Hotel-episode", de dans-pantomime „Uitverkoop'', de balletten „De Koningin", „Honeymoon" en „Droomfantasieën" als resultaten van deze samenwerking, waarbij idee, choreografie en libretto van Gretel van Bruggen waren. Ook bracht zij balletten op de „Deutsche Tänze" van Beethoven, „Tänze" van Fr. Schubert en verleden jaar vertoonde zij met haar groep „De Poppenfee" op muziek van Jos Bayer naar eigen choreografie. Deze reeks van balletten voerde zij in hoofdzaak uit met een kern van door haar zelf opgeleide leerlingen, voor de hoofdrollen aangevuld met Nederlandsche be-
HET TWEEDE SCHOT (I/etmaterät) Draaiboek: O. E. Hesse, Gfra y. Cliffra. Kurt E. Walter. — Prnduriieleidilig: Rolf Kandolf — Camera: H. v, Kaweczynski. — Muziek: Fritz Wenneis. — Geluid: Erich Schmidt. — Mantage: Johanna Meisel. Regie : HANS DEPPE. I-ene Viktoria v. liallasko Han» Wittuhn .... Viktor Staal Karhara ...... Käthe Haack Rentmeester König ... Theodor Loos Ouzek Paul Dahlke Leo Rogdan Franz Nick lisch Johann Rogdan . . . Carl Kuhlmann Ulrich Wittuhn . . . . H. Adelbert Schlettnw
roepsdansers als Jan Büchli, Albert Mol, Tony de Raedt en Aart Verstegen. Dit vormen van een leekenballet als kern voor haar dansavonden is een belangrijk en verdienstelijk werk geweest van Gretel van Bruggen, die hierdoor in het noorden van ons land — zij treedt ook buiten de stad Groningen op — een propagandiste voor de danskunst is geworden. Aan haar is het ook te danken, dat men in Groningen kennis maakte met verschillende dansers en danseressen, die hier anders wellicht niet het risico van een optreden hadden durven nemen: Alfred Hiltman, Steffa Wine en Bob Nijhuis, allen danskunstenaars, die onze lezers uit uitvoerige beschouwingen in dit blad reeds kennen. Gretel van Bruggen heeft niet nagelaten verder aan haar eigen vorming te werken. Telkenjare kwam zij met nieuwe solodansen en zij wist langzaam maar zeker de belangstelling te wekken, zoodat zij onlangs met medewerking van de Groninger kunstenaars Karel Zwaneveld (piano) en Henk Boddé (cello) een dans- en muziek-recital kon geven, waarvoor grnote belangstelling bestond. Zij trad hier uitsluitend als solo-danseres op en bracht een programma van groote verscheidenheid, dat in twee deelen uiteenviel. In dansen van J. S. en Ph. E. Bach en van Chopin vertolkte zij zuiver de emoties der muziek, waarin zij vooral slaagde in de walsen op. 34 : 2 en op. 70 :1 van Chopin, welke technisch op een hoog peil stonden en blijk gaven van een goede choreografie en van muzikaliteit. In de overige dansen was de invloed van Mary Wigman wel te onderkennen (speciaal in „Maanphantoom", op muziek van den Italiaanschen componist G. Malipiero), maar nimmer domineerde deze. Want Gretel van Bruggen zocht naar eigen vormgeving en heeft reeds veel bereikt in plastische uitbeelding, zooals in een door Zwaneveld gecomponeerden „Heksendans"
Gretel van Bruggen in een humoreske op Volksmelodieën (links). — In een uitdrukkingsdans ,.Str^jd,, (rechtsboven). — Een onder leiding en naar choreografie van Gretel van Bruggen uitgevoerd ballet op muziek van Karel Zwaneveld (rechts). (Foto's FolkerslArchief Gretel van Bruggen).
CfNEMA . »■
*
&• THEATER — (nr. 3)
\mm...'
2
3
1
(nr. 3) — CfNEMA
& THEATER
^^mÊliS[&
tot uiting kwam , en niet minder in de „Ninerias por Conchita" van J.Turina. Het humoristische lokt haar zeer en ook heeft zij een sterke neiging tot parodiëeren. Haar dansen staat zeker op een peil, dat een solistisch optreden rechtvaardigt. Wel is er zoo nu en dan eenige overdaad van beweging, maar hiertegenover staat een frissche spontaneïteit. In een gesprek, dat ik met de danseres had, vertelde zij mij het een en ander over haar opvattingen, welke in haar balletten en soli zich overigens duidelijk demonstreeren. „Ik zoek het in de moderne richting, maar gebruik den balletstijl als technischen ondergrond. Hierdoor ontstaat in mijn balletten een eenheid in beweging en alleen op dezen grondslag was het mij mogelijk te werken met een leekengroep, welke thans een twintigtal leden telt. Ook persoonlijk besteed ik voortdurend aandacht aan vervolmaking van mijn technisch kunnen, omdat een goede vakkundigheid de noodzakelijke basis is van de kunstprestatie." Gretel van Bruggen is tot dusver slechts enkele malen buiten het Noorden opgetreden, o.a. samen met Loucky de Raedt in wat wij, in de uithoeken van het land, „Holland" noemen. Zij zal met haar nieuwe programma ook een tournee maken en Zaterdag 16 Januari bijvoorbeeld in Den Haag optreden. ' JAN UBINK
■^
^™"i^^™
■:N,!-#?
De overtrejjende trap blijkt niet koog getioeg voor circus
MIKKENIESTRASSBURGER De maand Januari brengt den Amsterdammers weer een nieuw circus-programma, dat in kwaliteit al het voorgaande overtreft. Het circus Mikkenie-Strassburger is bezig, een essentieel bestanddeel van het hoofdstedelijke amusementsleven te worden en wij zullen het dan ook straks noode zien vertrekken. In tijden hebben de Amsterdammers niet zulke uitstekende circus-nummers gezien. Zoo is daar thans in de eerste plaats het optreden van den dompteur Kantor Sylvas, met zijn gemengde roofdierengroep. Men ondergaat een bijzondere sensatie, als men een aantal leeuwen, ijsberen, een kraagbeer en een hond tesamen een nummer ziet „maken". Juist het gemengde karakter van zijn menagerie doet ons de prestaties van dezen temmer zeer hoog aanslaan en hij zal zijn pistool dan ook niet slechts als decoratie dragen. Als de roofdierenkooi wordt afgebroken, klauteren de twee Giovanni's naar hun apparaten in den nok van het circus, om daar, op een zwevenden wip, een zeer knappe „balance act" te vertoonen, die het publiek menige koude rilling bezorgt. Vervolgens komt een stevige kortbeenige schimmel de piste binnen-galoppeeren en met hem verschijnen de twee Conrads, een dame en een heer, die op den dansenden paardenrug hun elegante acrobatiek ten beste geven. Een voltigenummer hoort in ieder circus-programma thuis en de beide Conrads doen de specifieke „zanden zaagsel"-sfeer alle recht wedervaren. Een evenwichtsnummer van anderen aard is dat van den equilibrist Tondeur, die laat zien hoe goed hij in alle mogelijke standen op het slappe koord thuis is. Het is slechts te betreuren, dat zijn compagnon — een uitstekende clown overigens — vaak de aandacht van zijn op hoog peil staande evenwichtp-kunsten afleidt, zoodat deze niet volledig tot hun recht komen. De meeste menschen hebben nu eenmaal twéé oogen noodig om naar één nummer te kijken. Hans Strassburger, de eminente paardendresseur, verschijnt daarna in een eleganten cowboy-dracht en laat zijn paarden een serie .,Wild-\Vest"-staaltjes vertoonen, die in hooge mate bewondering wekken voor het kunnen van dezen hippischen expert. , Als de paardenhoeven het zand in de piste weer laten rusten, wordt dit betreden door olifants-pooten: Nelly, de wónder-olifant komt genoeglijk binnenwandelen en het publiek raakt al dadelijk in vervoering voor de intelligentie van deze omvangrijke Jongedame, die rekenen kan als de beste en bovendien nog grapjes maakt met den spreekstalmeester. Na het optreden van <deze knappe, doch uiteraard niet bijster elegante kolos, wordt onze aandacht gevraagd voor een zeer elegant geheel, namelijk Regina Strassburger, op den prächtigen
Links boven: De dompteur Kantor Sylvas met zijn prachtige leeutven. — Linksonder: ISelly is een bolleboos in het rekenen, zij is de lieveling van 'het circus. — Rechtsonder: De jongleur Paolo toont zich zijn titel „opvolger van Rastelli" waardig.
Vos Boy, die meesterlijke staaltjes van moderns hoogeschool laat zien, een onderdeel van het programma, dat voor den waren circus-liefhebber altijd weer een attractie beteekent. De Vijf Readings, aangekondigd als de beste kunstwielrijders van den tegenwoordigen tijd, bewijzen hierna, dat zij met recht aanspraak op dit praedicaat kunnen maken en dan komt als pauze-nummer het optreden van de drie Pälmiri's, die met behulp van een motorfiets en een ingewikkelde stellage een ietwat uitzonderlijk variéténummer brengen. Jammer dat zij om technische redenen niet in de piste kunnen werken; het tooneel doet dit nummer niet geheel tot zijn recht komen. Na de pauze zien wij het phenomenale trapézewerk van de Drie Codreano's, die om hun bijzondere kwaliteiten ook in dit programma gehandhaafd zijn, evenals de jongleur Paolo, niet ten onrechte de opvolger van den beroemden Rastelli genoemd. Het clownswerk, dat wij vervolgens te zien krijgen, is nog beter dan dat der vorige programma's. Half Watt is verdwenen en Pipo en Rhum zijn gemetamorfoseerd. Thans is het de clownsfamilie de Vier French, die haar kostelijke muzikale en andere parodieën ten beste geeft. Kossmayer's vroolijke ezelcomedie blijkt daarna nog niets aan attractie te hebben ingeboet en tenslotte brengt Hans Strassburger niet minder dan zes en dertig paarden tegelijk in de manege, een waardig besluit van een circus-programma, zooals ons land er nog niet vele gekend heeft I L. J. CAPIT
De arme pianist Het was in den tijd van de stomme film, dat in een Berlijnsche voorstad, met begeleiding van een pianist, „Dwaalwegen des levens" draaide, een groote tragedie in zeven acten met Henny Porten in de hoofdrol. Zij speelt meesterlijk en aangrijpend de rol van een arm, bedrogen meisje. Uit het ouderlijk huis verstooten en door haar bruidegom verlaten, staat zij op een brug. Het regent. Er is geen uitweg meer voor haar; zij wil een einde maken aan haar mislukte leven, in het water. . . . Reeds buigt ze zich over de brugleuning.... Plotseling een stem uit de donkere zaal: „Henny, neem alsjeblieft dien pianist mee I" (Uit R. A. Stemmle „Die Zuflött")
r i
f
tz/JM
it ^
(Foto's PolygoonlNoske)
■.■..
■ ...■■■
..■■-;■■■.
?
é 7■
1
(&• THEATER — (nr. 3)
^
B3WI .-■*%iML'
JL W*
L :s^SI.
^B ^Sl
,ße O f timist?' noemt Ben ter Hall zijn revue, waarvan 2 Januari in den Arnhemschen Stadsschouwburg de première ging. Toch is deze optimist, zoo vol vertrouwen en zelfbewust als hij is, niet luchthartig. Hij is zich bewust iets te ondernemen dat zijn kwade kansen en bezwaren heeft. „De naam Ter Hall brengt in de revue-wereld groote verplichtingen mee. Men denkt daarbij onwillekeurig aan goede en groots opgezette revue's, aan schouwspelen, die terecht menigeen in verrukking brachten", zoo schrijft de jonge Ben ter Hall in het voorwoord van het programma. Hij vervolgt: „Henri ter Hall, grondlegger van de Nederlandsche Revue, wist zijn reputatie op te bouwen, welke geheel eigen kenmerken had. Zijn revues waren: komisch, beschaafd, verzorgd. Nu komen wij dan uw aandacht vragen in het besef, dat diezelfde reputatie in modernen vorm zal moeten blijven voortleven. De tijdsomstandigheden zijn er niet naar dat dit kan geschieden op een wijze, die de voorbeeldige monteeringen van vroeger zou overtreffen. Maar. . . . verzorging, opzet en al wat behoort tot de aantrekkelijkheden eener revue voor den verwenden bezoeker, die goede invallen en ideeën weet te waardeeren, blijven op eenzelfde peil en worden zoo mogelijk verbeterd. De titel „Optimist" zegt dan ook alles. Blijven wij niet allen optimist, ondanks alles vertrouwend op betere tijden, waarin de zware beperkingen van nu zullen zijn opgeheven? Moge deze revue aan de verwachtingen voldoen en op haar beiyt grondlegger zijn van een nieuwe reeks, die waardig aanknoopt aan gevestigde reputatie en traditie!" Ik citeerde het programma-voorwoord volledig om-aan te toonen dat Ben ter Hall wéét wat hij onderneemt en dat hij zich zijn naam waardig wil toonen. Neef van den l*ederlandschen revuekoning, nog immer vermaard om zijn eigen stijl, weet hij dat hij niet alleen maar op dien naam mag steunen, doch dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft jegens hetgeen die naam voor zoovele Nederlandsche ooren beduidt. Na jaren lang in Arnhem een ^mateurff-gezelschap te hebben geleid, waarmee hij in stad en omgeving aardige successen oogstte, werd hem de trek naar het plankenland te sterk om genoegen te nemen met zoo nu en dan eens een te-hooi-ente-gras botgevierde speellust. En zoo waagde hij, bezonnen en wei-overdacht, van het liefhebberijtooneel over te springen naar de beroepsplanken. Een heele sprong, maar. . . . een geslaagde
■■■ ..:■■..ï:- .1.
5 CINEMA
X /
4;
(nr. 3)
CINEMA (Sr- THEATER
Ben ter Hall's Revue sprong. Ben ter Hali's optimisme is in zijn „Optimist" gebleken niet luchthartig te zijn geweest. Het Arnhemsche publiek heeft zijn geslaagden sprong hartelijk toegejuicht en zijn vrienden hebben doen blijken, dat zijn afscheid van het amateurisme hen weliswaar wat weemoed bezorgde, omdat hetgeen zoo schoon was thans veranderde, maar óók spraken zij hun vreugde uit dat hij thans gevonden heeft, wat, gezien zijn aanleg en aard niet te ontloopen was. De heer J. v. d. Plas namens de oude vrienden en de dicht-chroniqueur van ,,de Arnhemsche Courant" namens heel Arnhem, stonden mét fraaie bloemenmanden aan deze zijde van den sloot, die amateuren beroeps-wereld scheidt om den welgeslaagden sprong te releveeren. Rijke montages welke de naam Ter Hall in de verbeelding oproept, kregen wij niet te zien, maar wel zeer smaakvolle combinaties. De decors waren geestig en kleurig ; de costumes met werkelijk gevoel voor lijn en kleur ontworpen. Moge dan de montage niet die uitbundigheid bezitten der oude Ter Hall's-revue's, zij bezit naar mijn gevoel zelfs eigen stijl en voornaamheid. Het betrekkelijk kleine groepje — een achttal spelers en acht balletmeisjes — geeft de revue een passende afwisseling van dans, schetsjes, zang en conférence, die haar zeer aantrekkelijk maakt. Wies Linning — waarom haar portret niet in het programma? — verschafte, na de opening door de dansgroep in „Een Hollandsch drama", al dadelijk een onschuldig-ondeugende pret met haar „Het Jochie", waarmee het persoonlijke contact tusschen zaal en tooneel tot stand werd gebracht, een moeilijke opgave in een revue-troepje dat zijn eigen krachten nog moet leeren kennen. Dadelijk daarop sloeg de schets „Er •wordt gevraagd-" door Martin Vroom en Fred Fagel zoodanig in, dat alle weerstand gebroken was en men kon zeggen: „De
optimist is er". Een smijtscène als „Narcose", een allergeestigste vondst als „Eri, Fred en de Maan", een sierlijke dans-pantomime als „Een afspraakje" en daartusschen door de zang van Eri Rouché die weet hoe zij een liedje brengen moet, zorgden dat Arnhem voor deze nieuwe revue-troep gewonnen werd. En ik geloof dat niet alleen Arnhem veroverd zal worden, maar iedere plaats waar de revue „De Optimist" verschijnt. Zij is erg beschaafd en geestig, met oog voor kleur en beweging. Den jongen Ter Hall een blijvend en even gerechtvaardigd optimisme gewenscht. KEES SPIERINGS. Onder: Lieftallige Gladiatoren in actie. — Links: Eén dér balletmeisjes past een martiaal uniform. — Rechts: Ben ter Hall, de leider van de nieuwe revue, heeft vele zakelijke beslommeringen. (foto's V.N.P.-Bouvet)
'
.
■
,
•
.
.
,
-
.
DE KORTE INHOUD:
Wie lielpt FRANS DU MÉE? y an
een
interview,
a at
Om het met een paar woorden zoo duidelijk mogelijk te vertellen: Het eerste bedrijf speelt, evenals de beide andere trouwens, op een zomerschen dag in Maart ten huize van den braven Appelman. Als men iets van hem zou moeten zeggen, dan is het wel, dat hij een gewezen hotelknecht is, door een stom toeval rijk geworden, en verder heerschzuchtig en pralerig. Zijn heerschrucht heeft hem in onmin gebracht met zijn eenigen zoon; zijn pochlust maakt hem in de oogen van den jongen student Strekkers een beetje bespottelijk en in die van zijn familieleden onuitstaanbaar. De jonge student Strekkers is door zijn vader aan de hoede van Appelman toevertrouwd, die alles onderneemt om den levenslustigen Frits tot werken aan te sporen. De familie-leden zijn op het geld van oom Appelman afgekomen: dat zijn mijnheer Smit, een beetje pantoffelheld, diens bazige eega Sophie, alsmede hun dochter Gusta, die mama Smit aan den rijken oom en weduwnaar tracht uit te huwelijken. Verder vindt men in de eerste acte in dit huis nog: den knekeligen Kneterman, die voor elk tochtje ba^ig is en zweert bij zijn dieet, 'n charmant schilderqsje, Emmy, en wat lat«r een vriend van Strekkers, Bert Zonneveld, vroolijk en amoureus! En «op dat uiteenloopend gezelschap laat 's schrijvers speelsche fantasie nu een April-mop los: in het plaatselijk blaadje staal het, zwart op wit, dat OVER TWAALF DAGEN TEGEN MIDDERNACHT een komeet, die zich pijlsnel in de richting van de Aarde beweegt, ons wereldje zal treffen en . . . aan gruzelementen slaan! Natuurlijk begrijpt de jonge student Strekkers dadelijk, dat het een mop is, maar wie weet het kan hem van pas komen! Want als hij het zijn welmeenenden opvoeder Appelman kan doen gelooven, wellicht dat deze zich in die laatste twaalf dagen, welke hem nog resten, wat inschikkelijker gaat toonen jegens zijn zoon. En dan is het doel bereikt van de charmante.... enfin, dat doet er in dit kort bestek niet toe! En Appelman gelooft het prompt! Alleen weet het studentje niet, dat ook Appelman zich maar zoo houdt, om, wie weet, zijn beschermeling eens tot serieuzer gedachten te brengen! Maar voor de rest zijn er, die wèl aan die naderende komeet gelooven en dat geeft, in de tweede acte, een reeks van allerzotste verrassingen : Want waarom zal de kleine Smit nog langer onder de plak van zijn bij-de-hande Sophie zitten, als over twaalf dagen de wereld toch vergaat? Waarom Martha, de gedienstige des huizes, haar in het verborgene gekoesterde liefde nog langer verbergen? Waarom zou de knekelige Kneterman nog langer bang voor tochtjes zijn als de wereld het toch ook niet langer uithoudt dan den duur van een flinke-longontsteking? Waarom zou Chris de huisknecht zijn rijk geworden ex-collega Appelman niet eens vertellen, wat hij van hem denkt, als over twaalf dagen tegen middernacht.... Men begrijpt het: niemand in het huis van den rijken Appelman neemt nog langer een blad voor den mond; men voegt elkander de vriendelijkheden toe, die hem het naast aan het hart liggen. . . Kunt u zich begrijpen, dat zulks een tweede bedrijf oplevert dat een aaneenschakeling is van dwaze situaties? Van het derde bedrijf behoeven wij u dan nog maar weinig te vertellen. Dat geeft, als gewoonlijk, de ontknooping van de aangerichte verwikkelingen. En hoe de schrijver in dat bedrijf dan nog kans ziet om een doofstom man zijn spraakvermogen terug te geven, dat is een kwestie, die pleit voor zijn talent als kluchtschrijver, de vroolijkheid er tot het einde toe in houdt, maar per slot van rekening niet van doen heeft met de vraag, die wij u hierbij nogmaals voorleggen: WAT IS NU VOOR DIT STUK DE BESTE TITEL?! HIJ IS HONDERD GULDEN WAARD !
een
PRIJSVRAAG werd
Frans du Mée.
(Foto Godfried de Groot)
Elders in dit nummer beweert de revue-komiek Siem Nieuwenhujzen, dat de klucht op het oogenblik een bloeiperiode doormaakt. Het heeft er inderdaad allen schijn van! Er zal zelfs binnenkort een nieuwe troep op de planken treden, welke practisch uitsluitend kluchtwerk zal gaan spelen. De namen van hen, die deel van dit ensemble uitmaken, zijn voor het meerendeel een waarborg voor de kwaliteit van hetgeen zij ons zullen bieden. Het woord „kwaliteit" doet in dit verband misschien wat vreemd aan. doch ook in kluchten bestaat een groote verscheidenheid. Geen categorie tooneelwerk toch telt etn grooter aantal „draken" dan juist deze. Geheel nieuw mogen wij eigenlijk dit gezelschap niet noemen. De jonge kluchtspeler Frans du Mée. die het vorige jaar tezamen met Lou Bandy een gezelschap had, zet dit thans met andere krachten om zoo te zeggen alleen voort. Frans du Mée heeft in den laatsten tijd op verrassende wijze furore gemaakt en naar aanleiding van hetgeen ons ter oore kwam omtrent zijn eigen gezelschap, hebben wij hem dezer dagen eens geïnterviewd. Frans du Mée wordt in de wandeling ,,de kleine du Mée" genoemd. Groot is hij dan ook niét, doch zijn gestalte is omgekeerd evenredig aan zijn komische talenten. Hoe Frans aan het tooneel gekomen is? ,,lk ben," zoo vertelt hij, „altijd een ijverig beoefenaar van dilettan'entooneel geweest. Vóór den oorlog hadden wij een reisbureau, dat tochten naar het buitenland per touringcar organiseerde, en ik heb deze tochten dikwijls geleid. Op een bepaalde plaats werd-er dan een feest gegeven en daar zorgde ik altijd voor. Toen ik nog niet aan de beroepsplanken dacht, had ik al een zekeren naam gemaakt als... . balleider". / „Wanneer hebt u het amateurisme vaarwel gezegd?" „Dat was tijdens de mobilisatie. Wij hadden toen een kleine troep, die voor O. & O. speelde, zijn wij het heele land doorgereisd. Het ging er bij onze jongens in als koek." „En daarna?" „Daarna ben ik een tijdje bij de operette geweest en toen dat was afgeloopen, moest ik in de Bouwmeester-revue „Zonder bon" plotseling invallen." ,,U hebt dus in kort bestek al heel wat verandering meegemaakt." „En of! Ik heb zelfs nog gefilmd ook, maar dat is al een heelen tijd geleden, namelijk toen de film „Bleeke Bet" werd opgenomen. Die bleek achteraf maar even achttienhonderd meter te lang
te zijn. Ze hebben er het gedeelte.^waar ik in mee deed, juist uitgehaald ..." „Misschien krijgt u nog wel eens een kans. Hebt u wel eens een tragische rol vertolkt?" Du Mée moet lachen, als ik hem deze laatste vraag stel, maar tot mijn verwondering luidt het antwoord bevestigend. „Ja, maar dat werd een enorm fiasco. Ik moest de menschen tot tranen toe bewegen. Die tranen kwamen er wel, maar door het lachen! Nee. voor de tragedie ben ik niet in de wieg gelegd!" „Dat 'is inmiddels overtuigend bewezen. Wat hebt u gedaan toen die revue afgeloopen was?" „Toen hebben Lou Bandy, met wien ik bij Je revue had gewerkt, en ik een eigen gezelschapje opgezet. Daarmee hebben wij het vorige jaar „De drie vrijgezellen" gespeeld, een muzikale comedie, die overal veel succes oogstte. Ik denk nog steeds met veel genoegen aan de rol van Puck, die ik daar in vervulde." „Dat gezelschap met Bandy is dus het uitgangspunt geweest voor hetgeen u nu gaat beginnen. Maar u hebt toch in de afgeloopen maanden niet stilgezeten?" „Natuurlijk niet; het laatst heb ik gewerkt bij Van Bijlevelt en Van Aerschot, in „De man in de badkuip". „Kunt u mij al enkele namen noemen van de menschen met wie u straks gaat werken?" ,,Met genoegen. Daar is dan in de eerste plaats Mat'hieu van Eysden, die de artistieke leiding zal voeren. Verder Dries Krijn, Harry en Beppie Boda, Nell Koppen, Huib Orizand, Clara Visscher, Aty Crock, Dick Swidde, Machiel Hofland." „En wat gaat u in deze nieuwe combinatie het eerst spelen?" „Het eerste stuk van ons repertoire is een klucht in drie bedrijven, geschreven door Gerard Nielen, de auteur van „Pukkel en Pukkel". Het nieuwe stuk heet: „Over twaalf dagen *tegen middernacht". „Denkt u, dat u daarmee een gelukkige keus hebt gedaan ?" vraag ik, vrij overbodig. Du Mée knikt enthousiast: „Dat geloof ik zeker. Alleen, op één punt heeft het stuk ons grijze haren bezorgd. De titel wil ons maar niet bevrecii gen I" „Och kom," meen ik argeloos, „het moet toch niet zoo'n kunst zijn om het stuk dan anders te noemen." De kleine man tegenover mij grinnikt evert. „Dat dacht u maar, en dat dachten wij eerst óók. Maar het valt niet mee om iets goeds te vinden." „Wat zijn eigenlijk uw bezwaren tegen „Over twaalf dagen tegen middernacht"?" „Het is zoo'n mond vol en het ligt niet goed in het gehoor. Een klucht moet een vlotten, pakkenden titel hebben! Wilt u het zelf eens probeeren ? Hier is de korte inhoud!" En dan zit de interviewer een oogenblik later met gefronst voorhoofd over den korten inhoud van Frans du Mée's nieuwe stuk en hij moet na een poosje volmondig toegeven, dat het inderdaad niet meevalt „Houdt u dien korten inhoud maar," zegt du Mée, „dan kunt u er nog eens rustig over denken. Als u iets weet, hoor ik het wel. U bewijst er ons een grooten lienst mee. Eind Januari beginnen wij te spelen.'' En op deze ietwat ongewone manier eindigt het interview. Wij moeten eerlijk bekennen, dat het geven van een titel aan de nieuwe klucht niet zoo gemakkelijk is als het wel lijkt. Daarom hebben wij Frans du Mée gevraagd, of hij het goed
vond, als ook de lezers van ons blad in het probleem betrokken werden. Zooals te voorzien was, vond Frans het uitstekend en daarmede is het vraagstuk dus tot prijsvraag geproclameerd. C.
DE PRIJSVRAAG. De o fgave luidt: Zoek een vlotten, frettig klinkenden naam voor de klucht, welker korte inhoud of de fagina hiernaast staat afgedrukt. De deelneming aan deze prijsvraag staat ieder vrij en ieder mag zooveel namen inzenden als hij of zij wil. Inzendingen worden tot 25 Januari a.s. eerste post ingewacht door de redactie van „Cinema 6* Theater", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid. Men gebruike zooveel mogelijk een briefkaart. Op de adreszijde duidelijk te vermelden: „Naam-frijsvraag". De Jury, bestaande uit Frans du Mée, Gerard Nielen, en de redactie van „Cinema & Theater", zal beoordeelen welke naam voor het stuk in aanmerking komt. Deze naam moet zoodanig zijn, dat ook de Cultuurkamer haar goedkeuring eraan kan hechten. Voor den winnaar stelt „Cinema & Theater" EEN PRIJS VAN HONDERD GULDEN beschikbaar. Mocht geen der ingezonden namen worden uitverkoren, dan wordt deze prijs in gelijke bedragep verdeeld onder hen, wier inzendingen de beste geacht worden. Wij twijfelen niet of de lezers van ons blad zullen met animo hun krachten op deze opgave beproeven. De uitslag wordt door ons bekend gemaakt zoo mogelijk in nummer 5, eventueel in nummer 6.
Mathieu van Eysden.
CINEMA
(Foto Merkelbach)
&• THEATER — (nr. 3)
7
6 1
(nr. 3) — CINEMA
& THEATER
„MASKE IN BLAU" Evelyne Valera, grootgrondbezitster uit ZuidAmerika, bezoekt in gezelschap van haar toegewijden huismeester Gonzala Europa en laat zich bij deze gelegenheid gemaskerd schilderen door den jongen kunstenaar Armando Cellini, die dolverliefd wordt op zijn geheimzinnige opdrachtgeefster, die haar identiteit niet wil onthullen. Hij schenkt haar tijdens het poseeren een kostbaren ring, welke zij op het schilderstuk draagt, als bewijs van zijn liefde. Het schilderij wint een eersten prijs bij een tentoonstelling in San Remo en dit bericht, door middel van extra edities van de dagbladen verspreid, verwekt vreugde en nieuwsgierigheid onder het mondaine publiek van de elegante badplaats: iedereen is vol belangstelling voor het „masker in blauw" en voor den schepper, die toevallig ter plaatse vertoeft. Evelyne, inmiddels de liefde van den schilder beantwoordende, komt naar San Remo om Cellini weer te vinden. Onbekend met hetgeen hem te wachten staat zint Cellini op middelen om zijn geliefd model tot de zijne te maken en bij zijn plannen wordt hij dapper terzijde gestaan door zijn vriend, den schilder Josef Fraunhofer, diens temperamentrijk vriendinnetje Juliska Varady en een ouderen bekende, Franz Kilian, die de hengelsport een remedie voor alle kwalen vindt. Dit speelsche trio geraakt bij zijn bemoeiingen in vrij zotte situaties, welke de aan weerszijden smachtende liefde van een komische entourage voorzien. In San Remo zou alles wel terecht zijn gekomen, indien een jaloersche minnaar, Pedro dal Vegas, Evelyne niet uit Amerika was gevolgd en die op een of andere wijze op de hoogte is gekomen van haar posceren als schildcrsmodel. Pedro poogt het schilderij van Cellini te koopen, doch deze wil het niet afstaan uit vrees de geliefde niet meer te zullen herkennen, wanneer hij haar ooit weer ontmoet. Deze ontmoeting, op touw gezet door het toegewijde trio, vindt al spoedig plaats en het is de ring, die Cellini bij de herkenning op weg helpt. Doch Pedro neemt zijn toevlucht tot leugen en bedrog. Op een feest in een oud Italiaansch kasteel weet hij den ring uit ,Evelyne's tasch te ontvreemden en hij brengt dezen aan Cellini als bewijs, dat zij niets meer met hem te maken wil hebben. Als een gebroken man verlaat Cellini het feest, terwijl Evelyne wanhopig haar ring zoekt. Doch Pedro heeft gerekend buiten de slimheid van Evelyne's factotum Gonzala en buiten de doortastendheid van Cellini's vrienden, die samen het middel beramen om de gelieven opnieuw tot elkaar te brengen. Teruggekeerd op haar Zuid-Amerikaansche „hacienda" wordt Evelyne bezocht door Pedro, die zich zeker van zijn zaak waant, totdat een telegram, gericht aan Gonzala, maar door hem onderschept, hem in kennis stelt van het feit, dat Cellini met zijn vrienden de zee zijn- overgestoken en op weg zijn naar de pampa's. Na een gevecht, waarbij revolvers knallen, bereiken allen Evelyne, Cellini schenkt haar den ring opnieuw en de situatie wordt door de trouwe vrienden geheel opgehelderd. Het hier geschetste Verhaal loopt als een draad door het schouwspel, dat de auteurs Heinz Hentschke (libretto), Günther . Schwenn (zangteksten)^ en Freddy Raymond (muziek) „Maske in blau" hebben genoemd, volgens het programma een „revue-operette", doch wezenlijk noch het een noch het ander. Het stuk behoort tot hef moderne type, dat het eerst door de Amerikanen met succes is beoefend, de „musical play", dat een combinatie is van cabaret, ballet en sketch en dat over de geheele wereld op meer of minder gelijksoortige wijze is nagevolgd. De Amerikanismen zijn aan dit soort presen-
taties, of zij nu in New York zelf of in Berlijn, Parijs of Amsterdam geboren worden, nimmer vreemd. Het uit zich in den humor, in de dansen en in de muziek, die zich vrijwel geheel op den „Schlager" inspireert. Zoo ook hier. De eigenlijke handeling wordt op den achtergrond gedrongen door de komische schetsen van de verwikkelingen van het lustige trio vrienden, de muziek leeft zich uit in dansnummers als dé tango „Am Rio Negro", de snelle foxtrot „Juliska", de langzame dito „Schau eine schone Frau nicht zu tief in die Augen" en de wals „Frühling in San Remo", alle genoegzaam bekend door radio en amusementso-kesten. In de dansen komt dezelfde geest doorschemeren: de helft van de balletten zijn rijen van „girls", de solo-dansen wekken terstond de cabaret-sfeer. Ik denk daarbij speciaal aan de overigens uiterst geslaagde „Walzer in blau" van Eva Patockowa ên Jaro Berger met dansgroep, aan het Argen tij nsche ballet van Mariann en Franz Lutz in de derde acte en aan de glorieuze, fel rhythmisch beleefde rumba, vlak na de tweed" pauze, van Jacqueline St. Anne en Erika Rofi met dansgroep, waarin de typisch negersche dansbewegingen en de creoolsche costumeering tot een kleurrijk Cubaansch geheel versmolten. De regie heeft bij deze opvoering van het „Deutsches Theater in den Niederlanden" weinig Europeesch gedacht, maar als uiting van een sterke neiging tot exotiek zeer bekoorlijk, af en toe werkelijk grootscheepsch werk geleverd. Om nog even bij de regie en de sfeer te blijven: er waren ook inzinkingen. Enkele groepen bleven nog al star staan, wanneer zij niet direct aan de actie deelnamen en het detail had overal afgewerkt kunnen zijn als bijv. in de eerste scène van de eerste acte, waar de impressie van het leven op het terras van een luxe-hotel onovertrefbaar was verwezenlijkt. Van de vertolkers van dit luchtige spel moeten in de eerste plaats Helga Hell als Juliska, Theo Lucas als Kilian en Herbert Bach als Gonzala worden genoemd, waarbij Kurt Groszkurth zich een nauwelijks minder voldoenden Fraunhofer betoonde. Helga Hell was de ziel van de tintelende bedrijvigheid in dans en zang, Theo Lucas kreeg zijn beste invallen al hengelende met een parapluie en Groszkurth was zeer grappig met zijn vroolijken dronk en zijn vele wijnglazen. Een groot succes was hun triozang „Ich stimme fur die Ehe" en ook bij andere momenten van hun gezamenlijk optreden was de lach niet van de lucht. Het minnende paar werd vertolkt door Anton Lehnbach, die als operette-tenor de vocnle honneurs wegdroeg, en door Gisela Schmidting, die bij de première niet zoo gedeponeerd scheen als men wel zou weichen. Alle kleine rollen waren goed bezet. _ In de tweede acte bewees het draaitooneel goede diensten, hetgeen Paul Schüszlers regie in niet geringe mate ten goede kwam. De muzikale leiding berustte weer bij Otto Erich Steeger, die voor dit genre veel gevoel toonde te hebben. Het orkest deed voor zijn geïnspireerd gebaar niet onder en kweet zich zeer wel van zijn taak, behalve in de typische „jazz"-nummers. waar een molligere aanzet en een soepelere rhythmiek nog wel eens gewenscht zijn. Maar men vergete niet, dat dit voor een op Europeesche leest geschoeid theaterensemble uiterst moeilijk is. Al met al lijkt het echter niet gewaagd te veronderstellen, dat „Maske in blau" een groote aantrekkingskracht op het publiek zal uitoefenen. Het is terecht een evenement van elk speelseizoen en de Haagsche vertolking doet aan deze traditie nergens afbreuk. W. H. A. VAN STEENSEL VAN DER AAi
—
- - .. pn^gpp
WOLF ALBACH-RETTY De bekende filmacteur Wolf AlbachRetty, de echtgenoot van de eveneens zeer bekende actrice Magda Schneider, heeft
Hierboven: Het oudencetsch cottuum staat Albafih-Retty goed (in „De Vroolyke Vrouwtjes"). — Rechtsboven: Een lachend gezicht toont hij in de film „Mutterliebe". — Linksonder: In de film „Hotel Sacher" met Willy Birgel. — Rechtsonder: Hansi Knoteck en Wolf Albach-Retty in het Schtvarsivald, een scène uit „Heimatland". (foto's Ufa - Tobis - WUnfilm)
zijn aangeboren speeltalent blijkbaar geërfd van zijn moeder, de Weensche tooneelspeelster Roßa iAlbach-Retty. Ook deze laatste is voor ons geen onbekende. Een bijzonderheid in deze kunstenaarsfamilie is, dat ofschoon zoon en schoondochter in verschillende films tezamen zijn opgetreden, het eerst kortgeleden de eerste maal was dat moeder en zoon samen in een film speelden, n.1. in de film „De pseudogravin". Dat beiden zich daarover verheugden en de bekoorlijke Magda Schneider, die ons dit lachend toevertrouwde, het allermeest, willen wij zeer gaarne aannemen. Behalve in genoemde film heeft Wolf Albach-Retty nog yele rollen vertolkt, o.a. in de films: ,,Hotel Sacher", „Zeven jaar pech", „Mutterliebe", „Wie konntest du, Veronika", „Heimatland", „De vroolijke vrouwtjes" en „Ha^r eerste liefde". Een groote vootiiefde heeft AlbachRetty voor de jacht. „In het gebied van' de Grossglockner vindt men meer wild dan waar ook1', zoo vertelt hij. „Dat komt voornamelijk, omdat men daar nooit de zoogenaamde Zondagsjagers toelaat, die elk stuk wild doodschieten, dat voor hun geweer komt. Ik heb daar ook mijn jachthut en men kan mij daar vaak vinden, als ik niet in het filmatelier werkzaam ben." „Zijn liefde voor tooneel en film kan ik begrijpen", zegt zijn vrouw Magda Schneider, „maar Ijet is mij een raadsel, van wie hij dat jagersbloed geërfd heeft." „Misschien heb ^k wel een of andere voorvader gehad, die een groot jager is geweest", antwoordt Wolf lachend. De nieuwste film, waarin Wolf AlbachRetty optreedt, is de Wien-film „Zwei glückliche Menschen", waarin hij met
Magda Schneider een jong echtpaar vormt. Hij is rechtsgeleerde, zij is rechtsgeleerde. Beiden stellen zich wonderveel voor van hun gezamelijken arbeid. Doch de vrouwelijke helft heeft meer belangstelling voor wet en recht en alles wat daarmede samenhangt dan voor haar heer gemaal, zoodat deze laatste zich verongelijkt voelt. De catastrophe blijft niet uit. Scheiding! De beide echtgenooten voeren zelf het proces. Doch nu spreekt hun liefde voor elkaar toch ook een woordje mee, met het gevolg, dat de echtgenoote zich van het ambtskleed ontdoet en nu slechts de rol van „liefhebbende vrouw" vertolkt. Nu zijn deze menschen eerst recht gelukkig. (In de film geeft Magda Schneider haar beroep op, iets wat zij in het werkelijke leven heelemaal niet van plan is. Een geruststelling dus voor haar bewonderaars.)
-r
CINEMA &• THEATER — (nr. 3)
ALBACH-RETTY
8
—
■
:
.
HP
"-"—-—
5
- *-'•
EEN RIJK SCHOUWSPEL „DE FLAMINGO-REVUE" ITet door de N.V. „Gramac" uitRebrachte muzikale schouwspel „Flamingo", dat, zooals wij reeds eerder in deze kolommen schreven, een experiment op revuegebied beteekent, heeft thans zijn première beleefd. Het experimenteele karakter vindt hoofdzakelijk zijn oorzaak in het feit, dat deze revue werkt zonder bak-orkest, dach met een modern, nog niet geheel ingeburgerd instrument, een pijploos Hammond-orgel, dat ongekeade mogelijkheden opent. De artistieke leiders, de beeren De Mol en Hartog, hebben terecht opgemerkt, dat in de evolutie, welke de revue als vorm van amuse-
mentskunst thans doormaakt, het zwaartepunt meer én meer op de muziek komt te rusten. Daarom besteedden'zij zooveel aandacht aan de muzikale verzorging en stopten zij het orkest (Jo'.m de Mol's voortreffelijke ensemble) niet weg in den duisteren orkestbak, doch hielden het zooveel mogelijk voor het voetlicht. Dit had tengevolge, dat de aankleeding op zeer speciale wijze verzorgd diende te worden, en aan de hand van • de suggestieve decors en de smaakvolle costumes hebWn wij^Jcunnen constateeren, dat de kunstenaars Corn, van Dijk en Don Vermeire deze moeilijke opgave uitstekend hebben volbracht.
■
—
■^^^—
'
Alle uitvoerenden hebben één ding gemeen, namelijk hun jeugd. Ook dit was een absolute vereischte, want van oudere, ervaren revueartisten kan moeilijk geëischt worden, dat zij zich direct bij een geheel nieuwe techniek kunnen aanpassen. Zoo vermeldt het programma dus de namen van Anny Xhofleer, de zangeres van het orkest van John de Mol, het danspaar Anny Franzis en Capi, den Belgischen ballet-deskundige Lee Astor, Frans van Schalk, den zingenden zwerver, den muzikalen clown Fantasio en den conferencier Bernard Barends. Men kan van een experiment als dit niet verwachten, dat het direct tot een peil van volmaaktheid stijgt, temeer waar alle technische facetten van het geheel het feitelijk wenschelijk maken, dat naast den regisseur ook nog een ingenieur de teugels in handen houdt, doch als noviteit mag het „Flamingo-schouwspel" in ieder opzicht geslaagd heeten. Een vlotte proloog, waarin het Hammond-orgel, op waarlijk virtuooze wijze-bespeeld door Eddy de Jong, een groot aandeel heeft, brengt de zaal dadelijk in een gezellige revue-stemming, die daarna door de grollen van Fantasio geconsolideerd wordt. Het derde tafereel, „Souvenirs" geheeten, geeft op kunstzinnige en boeiende wijze weer, hoe de dans in den loop der tijden veranderde. De bekende gelijknamige wals levert het muzikale motief hiervoor. Wij zien dan tevens het Flamingoballet voor het eerst in actie en deze dansgroep onder leiding van Lee Astor vormt een attractie op zichzelf door het strakke rhythme en de voorbeeldige discipline, waarmede het moderne balletwerk wordt uitgevoerd. Een Hawaiian-ensemble, de Gramacoa's onder leiding van Herman Vis, ontbreekt niet op het programma. Hun succesvol optreden wordt gevolgd door een kostelijke parodie van Fantasio, die komt vertellen, dat zijn Oome Koos zijn linkerbeen verloren heeft „op Hawai, door een haai". De zingende zwerver Frans van Schalk blijkt bij een groot deel van het publiek zeer populair te zijn. Wij willen echter betwijfelen of zijn liedjes van „eenzaamheid" en „nacht" ten eeuwigen dage waardeering zullen blijven oogsten. Frai^s van Schaik zou het best eens met wat minder sentimenteel gedoe kunnen probeeren. Juan Mollunero, in wien de scherpzinnige toeschouwer John de Mol herkent, zorgt hierna voor een verrassing in den vorm van bliksem-transformaties, die op een nog veel grootere verrassing
uitloopen. Via het aantrekkelijke optreden van het ballet en van Anny Xhofleer komen wij dan tot de demifinale, getiteld „Taboe", bestaande uit gestyleerde dansen in een zeer bijzondere entourage, die ook om het machtige muzikale effect wel het glansnummer van het programma mag heeten. Na de pauze stelt het tooneel een cabaret voor, waarin Anny Franzis en Capi voortreffelijke staaltjes van danskunst te zien geven. Ook Lee Astor treedt daar op met enkele schier ongelooflijke step-dans demonstraties en Frans van Schaik zingt er zijn liedjes, die in dit geheel goed tot hun recht komen. Vervolgens toonen John de Mol en zijn „jongens" hun kunnen en de schlagers, die zij in John's eigen stijl brengen, ontlokken het publiek een storm van enthousiasme. Fantasio-laat daarna zien wat hij als muzikale fietsenmaker vermag en het moet ons van het hart, dat dit een der knapste clownerieën is, die wij ooit door een Nederlander zagen maken. Nog nauwelijks bekomen van den lach aanschouwen wij tenslotte de Spaansche finale, waarop het inderdaad Spaansch toegaat. Jammer genoeg is deze finale niet het sterkste deel van het programma. Het is bijvoorbeeld te betwijfelen, of ieder in de zaal begrijpt, dat die Spanjaard met zijn actetasch een belastingambtenaar moet verbeelden. Doch dergelijke kleinigheden worden snel vergeten door den kleurigen en fleurigen indruk van het geheel. „Een rijk schouwspel", zoo zouden wij de nieuwe Flamingo-revue willen betitelen en wij twijfelen niet of de vele landgenooten, die haar nog zullen gaan zien, zullen deze meening kunnen onderschrijven. L. J. CAPIT Bi> de foto'»: Op de pagina links: boven: het Flamingo-Ballet in actie. — Linksonder: In het cabaret geeft de Belgische step-danser Lee Astor enkele geslaagde demonstraties. — Rechts: De Gramacoa's o.l.t). Herman Vis brengen melodieuze Hamaiian-muziek ten gehoore; in het midden: Anny Xhofleer. — Onder: Fantasio als opera-zangeres. (foto's Fellinga)
11 (nr. 3) — CINEMA CINEMA
& THEATER
(nr. 3) 10
&• THEATER
SIEM MEUWENHUYZEN VIJFTIG JAAR ARTIST „Als we het heel strikt nemen, is dit jubileum eigenlijk geen jubileum", zei de bekende revuekomiek Siem Nieuwenhuyzen, toen wij hem dezer dagen bezochten in vérband met zijn vijftig-jarig tooneel-jubileum. En op onzen verwonderden blik ging hij verder: „Ik ben als het ware op de planken geboren, en dus heb ik tenslotte zelf maar een tijdstip in mijn jeugd-periode moeten vaststellen, waarop ik mijn loopbaan als aangevangen beschouw. Dat was, toen ik negen jaar oud was, doch op drie-jarigen leeftijd heb ik al op de planken gestaan." ,,Uw ouders waren dus ook al artisten?" „Niet alleen mijn ouders; ook mijn grootmoeder was in haar tijd een gevierde travesti-komiek. Aan haar heb ik heel veel te danken. Toen ik mijn eerste eigen succes geoogst had, als jongen van negen jaar, is zij gestorven. Dat heeft indertijd diepen indruk op mij gemaakt. ..." Nieuwenhuyzen's stem wordt een tikje weemoedig, en hij herhaalt: ,,. . . Ja, diepen indruk / Wij hadden toen een eigen theater in Rotterdam. Ik was een jongenman negen jaar en mijn vader, die in geheel Nederland bekend was als „oome Daan", vond het zoo langzamerhand tijd worden, dat ik zelf een nummer ging maken. Erg moeilijk was dat niet, want kinderen op de planken waren in dien tijd zeer geliefd bij het publiek, maar in mijn jonge leven beteekende het toch ïen gebeurtenis. Mijn optreden bestond uit het voordragen van een liedje, dat mijn grootmoeder mij al langen tijd van te voren had geleerd. Een paar dagen voor mijn eerste optreden werd grootmoeder ziek. En toen voor mij de groote dag aanbrak, was zij er slecht aan toe. Enfin, als kind heb je daar niet zoo'n besef van. Mijn optreden werd een succes en het applaus was nog niet verflauwd toen ik mij geschminkt en wel naar boven haastte, naar de kamer waar grootmoeder lag. „Grootmoeder, hoor je ze klappen? Ik heb reuze succes gehad!" hijgde ik, toen ik bij haar binnenstormde. „Fijn, kind!", zei grootmoeder — ze sprak heel moeilijk — „laat me je eens bekijken." En ze kwam overeind. Maar dat was teveel voor haar en ik zag dat zij wankelde. Ik ving haar op. Haar hoofd viel in mijn schoot en zoo, terwiil ik daar aan haar bed zat met mijn tooneelpakje aan en de schmink nog op mijn gezicht, is grootmoeder gestorven.... Tja," zoo besluit de revue-komiek zijn relaas, „zulke dingen maak je mee in een artistenfamilie." „Dat voorval teekende dus het begin van uw carrière. En boe is het toen verder gegaan ?" „Op zeventien jarigen leeftijd stond ik voor het eerst in een revue, die den titel d'-oeg „Doe er een deksel op". Dat was bij Ter Hall." „Wat is naar uw eigen meening uw grootste succes geweest ?" „Dat was de revue „Zie je ze vliegen?", die in igii door Henri ter Hall ten tooneele werd gebracht." „Bent u bij veel verschillende gezelschappen geweest?" „Ik was altijd nogal honkvast: zeventien jaar bij ter Hall, en daarna nog twaalf jaar bij Bouwmeester." „U hebt dus dé geheele evolutie van de revue in ons land meegemaakt. Hoe ziet u de toekomst van dezen vorm van amusementskunst ?" Nieuwenhuyzen's gezicht wordt somber, als ik hem deze vraag stel. Hij zwijgt even en dan komt het antwoord: „Ik geloof, dat de revue haar
De jubileerende revue-artist „in burger". (Foto Nieuwenhuyzen)
beste tijd gehad heeft, 't Is allemaal zooveel veranderd. Vroeger was een revue inderdaad wat het woord zegt: een terugblik. Maar de techniek is in de laatste vijfentwintig jaar overal doorgedrongen, ook op de planken. En hoe schitterender de decors en de costumes werden, hoe meer de eigenlijke revue-kunst in het gedrang kwam. Vroeger bestond de revue uit een aardige clownerie, uit parodieën op de dingen van allen dag, afgewisseld met een vlot levensliedje, tegenwoordig wordt ze in hoofdzaak gedraeen door de beenen van de ballftmeisjes. Het woord „schouwspel" komt er steeds meer in en dat is nog niet zoo gek bedacht; maar het dekt het begrip „revue" voor mijn gevoel heelemaal niet!" „Wat ziet u dan als het favoriete kleinkunstgenre van dezen tijd?" „De klucht! De mensrhen willen nu vóór alles lachen en het kan niet dol genoeg zijn!" Ons gesnrek komt nu op minder vakkundig terrein. „Tenslotte," zoo zegt Nieuwenhuyzen, „is een artist ook 'n mensch." Wij spreken uit ervaring als wii zege-en, dat hijzelf bovendien een zeer veelzijHig mensrh is. Zoo hangt er in zijn huiskamer bijvoorbeeld een fraaie Chineesche lamp. die hii zelf vervaardigd heeft. Behalve knutselen doet Siem ook nog aan hendelen en aan fotografeeren. vooral de laatste liefhebberij is een ware hobby van hem. Ook de krachtsport wordt niet vergeten. Kegelmatig houdt hij halteroefeningen. en als wij hem met zooveel vuur over zijn vak en zijn ervaringen hooren vertellen, dan kost het even moeite om te realiseeren dat deze man thans een vijftig-jarig jubileum viert. Twee maal vijf en twintig jaar. ... En met frisschen moed is hij aan de derde kwart-eeuw begonnen. Wij zullen nog van Siem Nieuwenhuyzen hooren! C,
———
^
IN MEMORIAM LOUISE FLEURON
,,Neerland's Eerste" is niet meer .... zij sloot voor eeuwig de oogen in de Haagsche kliniek, waarheen zij gegaan was om genezing te vinden voor haar aangedane longen. En de stille, altijd waakzame verpleegstertjes, die deze rustige, intelligente oudere dame, welke hier onder haar werkelijken naam („Louise Fleuron" was een pseudoniem) was ingeschreven, bijstonden in haar laatste oogenblikken, zullen weinig vermoed hebben dat, toen de laatste adem dezen nog zoo wilskrachtigen mond ontvlood, een stuk geschiedenis van de Nederlandsche amusementskunst zijn afsluiting vond. Want Louise Fleuron was méér dan een bekend artiste uit voorbije dagen. Ze was de belangrijkste en laatst-overgebleven representante van de „variété" in haar eersten bloeitijd. Het Fransche „Fin-de-siècle", met zijn chanteuses in korte rokjes, zijn hooge 1900-kapsels, zijn luchtigheid en vroolijkheid — die nog niet van twee komende wereldoorlogen afwist — leefde in haar voort. Inderdaad .... de pikante kantjes waren er al afgeslepen. ... de soubrettes na 1899 toonden geen tricot-beenen meer, en de länggeworden rokken werden nooit hooger opgetild dan om hóógstens-iets-meer-dan-de-enkel te laten zien. . . . Maar in de weelderig met kanten en ruche's, met pailletten en vedertooi gesierde japonnen, in het gemak waarmee zij zich over de planken bewogen, en in de aanstekelijke charme van haar pretentielooze liedjes, bleef de nabloei van het Parijsche Café-chantant te herkennen, waarover onze grootvaders met zulke ondeugendtintelende oogjes het nog zoo graag mochten hebben ... Louise Fleuron .... een naam die onafscheidelijk verbonden zal blijven aan die van de „Flora" te Amsterdam en het „Casino-variété" te Rotterdam. De Variété was in zijn opkomst. Kleine tingeltangeltjes in de achterbuurten waren vervangen door „betere" café-chantant's
in néttere wijken. De programma's van 1899 waren gevarieerder geworden. De op de Bühne zittende chanteuses, die glaasjes bier van het publiek accepteerden, raakten letterlijk en figuurlijk uit den tijd. Het publiek verlangde méér en beter. En toen plotseling was er „de Variété" . . . De Variété met zijn acrobaten, slangenmenschen, vuureters, vlammendanseressen, jongleurs. . . en vooral zijn komieken en chanteuses. Maar al deze nieuwe Ittracties kwamen van de buitenlandsche theaters, hadden eeuwen van circustraditie achter zich, en wanneer je je als Hollandsche voordrachtsartist daarnaast op de planken wilde handhaven, moest je, artistiek-gesproken, van goeden huize komen. En dat kwamen ze, de artisten van tóen. Wanneer ik terugdenk aan de keien van vóór-den-vorigen-oorlog, dan zijner van de jongeren weinig} die het daartegen uithouden. En dan was er bovenal de vrouw, die aangekondigd werd als „Neerland's Eerste" .... Louise Fleuron. Ze was méér Variété dan wie ook. Drie, viermaal per jaar „stond" zij veertien dagen achterelkaar in éen van de groote theaters. lederen keer kwam zij in geheel nieuwe toiletten voor den dag. lederen keer ook had ze Tony Schmitz, den onvergetelijken en onvergelijkeiijken „auteur", opdracht gegeven een geheel nieuw rénertoire voor haar samen te stellen. Voor mij ligt éen van haar „coupletten", een gedrukt liedje, zooals dat na haar optreden in de raal te koop aangeboden werd. Op de achterzijde staat een lijst afgedrukt van reeds verschenen successen uit haar répertoire. Vijftig, zestig liedjes staan er onder elkaar vermeld, en bij vrijwel eiken titel schiet mij een bepaalde melodie, een beginregel of een tekstflard in de gedachten. Want zij had een zeldzame intuïtie voor wat het ,,em dóen zou", en ze koos vrijwel nimmer een lied of ze had het binnen een maand populair gemaakt. En dat in een tijd, waarin er nog geen radio's waren, om menschen en liederen aan een vaak al te snellen roem te helpen! Louise Fleuron — of mevrouw L. Visser-van den Ancker Hesselink, zooals zij volgens den Burgerlijken Stand heette — was Amsterdamsche van geboorte, en jong reeds op de planken gekomen. Aanvankelijk speelde ze tooneel, bij kleine reizende gezelschappen. Daar was het ook dat zij haar eersten echtgenoot, George Fruin, leerde kennen. Bij de z.g. „Einlagen", de liedjes, welke destijds nog veel gezongen werden om een komediestuk iet of wat te verlevendigen, viel het op, dat zij van deze kleine voorgedragen niemendalletjes aanmerkelijk meer wist te maken dan de meesten harer collega's. En omdat de honoraria, welke destijds door acteurs bij kleine groepjes getoucheerd werden, niet hoog waren, besloot zij, door bewonderaars aangemoedigd, den grooten stap naar het Café-chantant te wagen. Een moeilijken strijd heeft ze niet gehad. Ze bracht alles mee wat het genre vroeg: Een figuur geschapen om de vorstelijke vrouwenmode's tusschen 1900 en 1915 te lanceeren, een mooi expressief gezicht, een paar sprekende oogen, een . sterk-beeldende mimiek, en een warme stem, die omvangrijk genoeg was om de grootste zalen te omvatten. Haar afkomst van komediante had reeds alle scholing, doch vooral een veel grootere veelzijdigheid bijgebracht dan de meeste harer vrouwelijke collega's eigen was; Daardoor was zij als het ware met éen slag „Neerland's Eerste", een plaats, die zij meer dan twintig jaren onbestreden bekleedde.
^
¥^fWp'i*'i-:: -' ..^^^.-r :■■-",^^ :''■■,
:• ;;■•■■.■ ,';'-
—m-^^^^^^^^^^mmÊ
. "
Toen het cabaret in de mode kwam, toen de voordrachtswij ze soberder en ingetogener begon te worden, raakte zij aanvankelijk wat op den achtergrond, doch deze nog zoo jonge vrouw was er niet de persoon naar om op haar lauweren te gaan rusten. Ze keerde terug tot haar „premief amour", het tooneel. Bij de drie komieken Bijleveld, Boskamp en van Aerschot, die met wisselende leiding, éérst tn het Rotterdamsche „Casino" en later in „Arena" een ongekenden bloeitijd als operettedirecteuren beleefden, trad zij op als „Komische Alte", de oudere juffrouw, die door haar amoureuze of ändere bevliegingen de risee van de diverse tooneel-belevenissen wordt. En ook dit was, zooals alleen Louise Fleuron dat kon ! Een prachtig typeurs-talent, en vooral, de voor een vrouw zoo zeldzame moed om zichzelf tot een karikatuur te misvormen! Ze speelde nog tot voor zeer kort. Ze was nog één en al vitaliteit en energie. Nog onlangs, bij het uitvoerig in dit blad besproken jubileum van Faveur — een Directeur op wiens programma's zij vele jaren schitterde — zou zij persoonlijk opgetreden zijn. Maar tóen reeds had de verkoudheid, waarvan zij hinder had, ernstiger vormen aangenomen, en bleken de longen aangetast te zijn. Een talentvolle jongere heeft haar toen vertegenwoordigd door het- onvergetelijke liedje „Aan de deur van je woning" voor te dragen, dat zijzelf op mijn verzoek had zullen zingen. Zijzelf, haar familie, allen waren overtuigd dat zij met haar ijzeren energie herstellen, en weer gauw op de planken schitteren zou. Het heeft niet mogen zijn. Dat zij ruste in vrede. ALEX DE HAAS. EEN BEETHOVEN-FILM Na zoovele andere persoonlijkheden uit het rijk der muziek is thans Beethoven aan de beurt om op het witte doek te verschijnen. De bekende Duitsche regisseur Veit Harlan zal de opnamen van deze film leiden. Naar verluidt, zullen vooral de Derde en de zeer bekende Negende Symphonie van den meester in de bij de film te vervaardigen muzikale illustratie gebruikt worden. Overigens is dit niet de eerste maal, dat Beethoven's leven op het linnen venster verschijnt. Reeds in den tyd van de stomme film heeft men hiervan een scenario vervaardigd. Linke boven: .... Een figuur geschapen om de vorstelijke vrouwenmode tusschen 1900 en 1915 ie lanceeren... • — Onder: „Neerland's Eerste" zingt by de gitaar: „een paar sprekende oogen, en sterk-beeldende mimiek'9* (Foto's archief Alex de Haas)
CINEMA
& THEATER — (nr. 3) 12
(Teehening Eline v. Eyhern)
DE SENSATIEFILM Een kort verhaal door Aug. Jean Jacques zat tegenover me. Met z'n beide handen^ ondersteunde hij zijn hoofd en zijn rood-omrande oogen staarden doelloos door het venster van mijn kamer, de wijde lucht in. „'k Houd het niet uit, 'k houd het niet uit", kreunde hij dan weer. „Dat is nu al de derde week .... en geen oog kan ik dicht doen. Of ik nou om tien uur naar bed ga of midden in den nacht om drie, vier uur, 't doet er niet toe: 'k kan geen oog dicht doen: den heelen nacht, ieder uur lig ik wakker en te piekeren. Drie weken duurt dat\ nu al: drie maal zeven martelnachten! 'k Heb broomkali geslikt en Dr. Mafsma's slaappastilles. 'k Heb slaapdranken gedronken bij bekers en 't heeft me niets, maar dan ook niets gegeven ... Meer dan achttien pond ben ik afgevallen! Oh! Die nachten! Die nachten," en handenwringend sloeg hij nu zijn blikken naar de witgekalkte zoldering. „Je moet wat meer vertier in je leven brengen", opperde ik. „Je bent den heelen dag op kantoor, daar zit geen sensatie in". „Geen sensatie? geen sensatie?", viel Jean Jacques me heftig in de rede*, „'k Ben naar het circus gegaan en heb me met den leeuwentemmer in een kooi laten opsluiten: 'k heb een zevenklapper afgestoken en één van de twaalf leeuwen 13 (nr! 3) — CINEMA
6- THEATER
MOOK
is boven op me gesprongen. Zijn adem heb ik in mijn nek gevoeld. De temmer heeft me gered ... maar geslapen heb ik niet". „Maar ga dan 's op reis", waagde ik te zeggen, maar ook die opmerking bleek van geen nut, want met 'n „Ach man, houd toch je mond!" brandde Jean Jacques los. „'k Ben verleden week naar tante Alie geweest. Toen ik met de fiets naar het station ging, duikelde ik van de dijk af. 'k Miste den trein en nam een volgenden, die toen ontspoorde. Met een particuliere auto ben ik toen verder gegaan en ben ik aangehouden, omdat ze me voor een benzinesmokkelaar aan zagen. Drie uur heb 'k op 'n politiepost gezeten. Maar geslapen? Ho maar! Geen oog heb ik dicht gedaan!" „Ga dan eens naar een goeie sensatiefilm", zei ik toen en herinnerde me plotseling de film die in „Oriental" draaide: „Het geheim van den Koekebakker", een buitengewone sensatie-rolprent! „Ach wat!" verwierp Jean Jacques ook dat voorstel, maar ik hield toch aan. ,Nee Jean Jacques, luister nou 's! Ik heb verleden week een pracht van een film gezien: Jong! Een knalsensatie! Gewoonweg vreeselijk. 'k Zal je vertellen, dat ik me niet durfde verroeren in mijn balconfauteuiltje van één vijf-en-dertig! Toen ik hier thuis was, liep ik nog te beven. Ik
mmmmmm
■■i
^
heb geen oog dicht gedaan dien nacht, maar in dit geval is 't net wat jij noodig hebt!" Jean Jacques keek me ongeloovig aan. Er glom iets van hoop in zijn oogen, maar zijn schouders schokkerden: „Och", zei hij, „Och ....". „Nee Jean Jacques! Doe nou 's wat ik je zeg", drong ik aan, voelende dat ik met de seconde terrein won . .. „en neem dan 'n plaatsje vooraan, dan zie je alles eens zoo groot. Ik zal je niet vertellen, wat je te zien krijgt, want dan is de kracht en de aardigheid er af." „Waar draait dat ding ook weer, zei je?" vroeg Jean Jacques. „In Oriental", lichtte ik hem in, „maar bel me eens op als je er geweest bent." Met de belofte dat hij zulks zou doen, namen we afscheid, en ik was ervan overtuigd den besten raad te hebben gegeven, die bestond, want vreeselijker en sensationeeler film als dat geheim van dien Koekebakker had ik zelf nooit eerder gezien, 't Was de geschiedenis van een bakker, die in een vlaag van verstandsverbijstering van wege een mislukte liefde, zijn knecht in zijn oven opsloot en hem aldaar levend bakte. Als hij dan meent dat het baksel bruin zal zijn, opent hij de oven en het geraamte van den knecht stapt naar buiten om een wraakoefening op zijn vijand te plegen. Een vreeselijke achtervolging door het dorp volgt. Door een potkacheltje, dat ergens omvalt, ontstaat brand... enfin, zoo ging het geval door, anderhalf uur lang. Uit zeer betrouwbare bron wist ik dat de film met de grootste moeite voor openbare vertooning was vrij gegeven. Het was luguber tot in de derde macht: het was vreeselijk, het was moorddadig, het was sensatie van de allerbovenste plank. En op grond daarvan meende ik wel, dat het geheel in staat zou zijn Jean Jacques zijn verloren slaap-evenwicht te hergeven .... En inderdaad: twee dagen later belde hij me op. „Jongen, kerel... ik dank je voor je raad. Je hebt er geen idee van hoe dankbaar ik je ben . . . Kerel ... ik weet niet hoe ik het je zeggen moet.. ." „Wat?" viel ik hem in de rede. „Ben je . . .." „Ja man! Ik ben eergister en gister ook weer naar de „Oriental" geweest en geslapen dat ik heb ... geslapen .. ." „Fijn kerel, gefeliciteerd". Nee man, dat was geen slapen meer! Ik heb gesnurkt! Als een os! De portier moest me wakker maken!" „De portier?" verbaasde ik me. „De portier?" „Ja jongen, de portier van de „Oriental". Ik heb niet eens gemerkt dat het licht aangegaan was. De heele zaal was al leeg en toen zat ik er nóg! 'k Hoop dat ze 'm prolongeeren ...., want 't is een reuze remedie!"
VARIETE
VOOR HONDERD JAAR: I
OP DE HEIDE DE BERTWINA'S VRAGEN OM UW AANDACHT
By de foto'»: de Bertwina's oefenen „op de heide" met hun zelf vervaardigde stellage en apparaten. Postma balanceert de fiets, staande op de spaken van het voorwiel, ternyi Vos zgn toeren uitvoert. (Foto's J. C. Sinem) Ergens tusschen Laren en Bluk ligt een wijde heide. Ergens op die heide heb ik twee jonge Nederlanders aan het werk gezien. Niet bezig met het steken van plaggen of met het ontginnen van bruikbare strooken grond. Tegen een natuurlijk decor, waarin aan den horizont hier en daar een Cooisch kerktorentje omhoog steekt gelijk een waarschuwende vinger, werd mij een nieuw Nederlandsch variété-nummer getoond. Een ongekende sensatie in deze omgeving op dezen neveligen wintermiddag . . . ! Het variété heeft de warmte noodig van vele lichten en van schetterende muziek. Het variété vraagt om een groot meelevend publiek, dat zich gewillig overgeeft aan het spel van kracht, lijn, gratie. De variété-artist moet zijn nummer „verkoopen" en dat doet hij door de uiterlijke verzorging van zijn instrumenten, het effect van dé roffelende trom, de fleurigheid zijner costuums en den betooverenden schijn, die.de schijnwerpers te voorschijn weten te roepen. Maar wat begint een nieuw variété-nummer? Waar vindt het de arena of het tooneel, waarin of waarop het van zijn waarde kan getuigen? Zoo moeten de beeren Postma, oud-korporaal, variété-artist sedert de dagen van O. en O. in het voormalige Nederlandsche leger, en Vos, zijn negentienjarige partner, de heide kiezen om hun kunnen te laten zien. Een schuur of loods is al gauw te laag voor hun boeiend fiets-luchtact-nummer, dat in tien maanden van hard ploeteren, probeeren, falen en opnieuw beginnen werd opgebouwd tot een treffende prestatie. Ik ben hun eenige toeschouwer in dit naar boven onbeperkte theater der natuur. Diep in mijn kraag gedoken volg ik hun duizelig makende evoluties en bewonder ik den beroepsernst van hen beiden. Dan te bedenken, dat de een nog
altijd zijn brood verdient met het vulcaniseeren van banden en de ander zijn dagelijksch werk verricht achter een draaibank in een fabriek! De heer Postma, twee-en-dertig jaar oud, is de leider der Bertwina's. Hij heeft in nachten van peinzen — „in mijn bed", zooals hij zelf zegt — het nummer uitgedacht. Hij heeft weken en maanden naar een partner gezocht, die bereid was om langen tijd voor niets mee te ploeteren. Vele gegadigden faalden al gauw. Hun wilskracht bleek niet toereikend. Eindelijk kwam de jonge Vos opdagen. Hij had dezelfde onrust alsi Postma. Hem dreef dezelfde wil om de wereld te gaan zien, het applaus der wereld te hooren, de lucht op te snuiven van theater en circus. Zij sloten een bondgenootschap en de eerste bepaling van hun ongeschreven overeenkomst was: „Wij rusten niet, voordat het iets geworden is. Geen tegenslag zal ons van ons voornemen afbrengen. Onverschilligheid van impresario's, ongeloof van vrienden, gebrek aan moreelen steun uit variété-kringen, dat alles kan ons niet deeren. Wij zullen de Bühne veroveren, het koste wat het wil aan tijd en spaargeld!" Ik vraag den leider der Bertwina's (als zoodanig zijn zij bij de Kultuurkamer ingeschreven!), hoe hij zijn ideaal verklaart. Hij zal er toch een betrekkelijk rustig leven voor moeten opgeven. Zijn vrouw en hij zullen moeten zwerven van stad naar stad, land naar land ,,Ik weet hef niet", antwoordt de heer Postma. „Van jongs-af-aan heeft het in mij gezeten. In mijn diensttijd kwam het vooral naar buiten. Met medewerking van officieren kreeg ik de kans mij geheel aan het ontspanningswerk voor' de soldaten te wijden. Thuis heb ik critieken op mijn optreden als clown, koorddanser, vuurvreter, ombuiger van (échte!) ijzeren staven, lasso-virtuoos in het mobilisatie-cabaret „Het zingende zalmpje" van den sergeant Merkens. Die critieken, uit bladen door het geheele land, gaven mij nog meer aanmoediging. Mijn vrouw — zij heeft de geheele tournee van de mobilisatie-troep meegemaakt — stond en staat achter mij. Burgers van Venray vormden een fonds, waaruit ik onder andere de fiets voor dit nummer heb kunnen koopen. Een smid uit Laren geloofde om een of ander onbekende reden ook in mij en maakte uit louter liefhebberij mijn stellages en andere instrumenten.... Op die manier weerspiegelt zich in mijn naaste omeeving het vertrouwen, dat ik in mijn eigen toekomst heb. Ik zal doorzetten en winnen. De moeilijkheid is echter, nu wij het nummer klaar hebben : Voor wie en waar mag ik eens voorwerken ? Het moet een theater met ruimte zijn. Nog mooier: een circus!" De Bertwina's zwoegen al aan een tweede nummer. Dit wordt een trapeze-act, waarbij Postma na eenige salto's door de lucht een trapeze grijpt, welke door Vos, met zijn hoofd naar beneden aan een andere trapeze haneende, vastgehouden wordt. Samen storten zij dan naar beneden .... Geld voor een behoorlijk oefennet schiet er eigenlijk momenteel maar nauwelijks over. Daarvoor heeft het fietsnummer te veel der reserven gevergd. Alleen al aan touw zit hierin voor een kleine vijftig gulden verdisconteerd en een mensch moet toch leven.... De Bertwina's klagen overigens niet. Zij von-
den het al prachtig, dat zij mee konden werken aan een benefiet-voorstelling in het Asta-theater te Amsterdam, ten behoeve van door diefstal gedupeerde artisten. „Ik zei op de artistenbeurs, waar ik lederen Maandag naar toe ga" — legt Postma uit — „laat ons ook mee doen in het Asta-theater, al zijn wij dan maar beginnelingen. Ze antwoordden : Als jullie nummer goed is, dan mogen jullie meedoen. Na het nummer kwamen ze op ons af en ze beweerden: Jullie werk is goed! Nou, dat vonden wij fijn." Ze hebben gelijk gehad, die kenners daar in het Astvtheater. Snel, accuraat, beschaafd en vol durf is datgene, wat zich op de heide tusschen Laren en Bluk voor mijn oogen afspeelt. Er zit lijn in, een voornaam ding. Eerst wat voorwerk op den beganen grond. Postma balanceert de fiets, staande op de spaken van het voorwiel. Vos werkt toeren als een hoogstand af. Dan op de stellage: twee mannen en een fiets. Wéér is Postma de balanceur. Vos verricht zijn acrobatiek nu boven zijn hoofd op een langen stang. Ten slotte, als climax, een nog hoogere stang. Tegen de grijsblauwe lucht boven de heide wordt de jonge Vos een zwart streepje. De muziek, die spanning opwekt en accentueert, het licht der schijnwerpers, de hoorbare stilte in de toeschouwersruimte, moet ik mij erbij denken. Ook het daverende applaus achteraf, in plaats waarvan nu, ijl en verweg, het klokkenspel van een Gooisch torentje even opklinkt. Dit nummer heeft een toekomst. Want twee stoere Nederlanders willen het! Zij wachten slechts op een kans. P. BEISHUIZEN
D£ EERSTE OPVOERING VAISI
WAGNER'S „HOLLANDER' Op den tweeden dag van het nieuwe jaar was van den „Holländer" in andere steden werden gehet een eeuw geleden1), dat in den Hof schouwhouden, liepen — met uitzondering van één voorburg te Dresden de première werd gegeven van stelling te Kassei — op groote fiasco's uit, en Wagner's „Fliegende Holländer". een poging om in 1844 de opera een serie opHet feit is een herdenking in enkele regels voeringen te Berlijn te doen beleven, mislukte waard, niet zoo zeer vanwege de muzikale imeveneens. portantie van de opera — want heeft Wagner Gedurende langen tijd is de opera toen niet het zelf niet bij het goede eind gehad, toen hij opgevoerd. Eerst een jaar of twintig later, toen later schreef: „In ihr ist so vieles noch unentWagner (zoowel in positieven als in negatieven schieden". . . . ? — doch veel meer als een bezin!) naam had gemaakt, kwam het er van, dat langrijk evenement in het leven van den commen weer aandacht aan haar ging schenken. Zoo ponist. populair als de ouverture is het muziekdrama De première van den „Holländer" volgde kort echter nooit geworden. op die van Rienzi. „Rienzi" was de eerste opera Ook in ons land niet. De bekende Rotterdamvan den meester, die met bijval werd ontvangen2). sche Hoogduitsche Opera bracht het voor het De „Holländer" had bij de première heel wat eerst ten tooneele op 30 October 1869. Toen het minder succes. „Rienzi" was vol Fransche invloegezelschap in 1885 een kwart eeuw bestond, bleek den ; maar in den Holländer had Wagner voor uit de voor die gelegenheid opgemaakte balans, het eerst getracht, zich van de banden van het dat de opera in al dien tijd slechts zeven maal conventioneele te ontdoen. De geestdrift over de was opgevoerd; een sterk contrast met de 90 opeerste opera bezorgde den componist de aanstelvoeringen van Lohengrin! ling als „Königlich Sächsischer Kapellmeister"; Ook nadat Wagner's meesterschap eenmaal een maar de ontvangst van de tweede opera deed hem 1 volledige erkenning had verkregen, is de Holbeseffen, op welke hoogte de smaak van het länder evenmin tot de meest uitgevoerde opera's publiek stond. gaan behooren. De oorzaak ligt voor de hand; Hij besloot niet aan dien smaak toe te geven. het meer bezonken latere werk van den componist In de Tannhäuser, waarmede hij nu een aanvang was veel belangrijker! maakte, bracht hij zijn vernieuwende muziekZooals de stormachtige zeereis naar Frankrijk dramatische techniek tot verdere ontplooiing; een in 1839, toen hij de „Rienzi" van Riga naar ontplooiing, die leidde tot een steeds grootere Parijs bracht en bij welke gelegenheid Wagner de breuk met het publiek, en die hem den revolutionverhalen over den Vliegenden Hollander door de nair van '49 deed worden. zeelieden hoorde vertellen, een merkwaardige Al is dan „Der Fliegende Holländer" geen episode in het leven van den componist was, zoo voldragen meesterwerk, omdat het Wagneriaanwas de opera, waartoe die verhalen hem inspische vuur in 1841, het jaar der compositie, nog reerden, een merkwaardige mijlpaal in den groei niet op vollen gloed was gekomen, het ontbreekt van creatief vermogen. ... J. v. RHIJN. de opera toch niet aan vonken van een groote Wagner's kleinzoon erfde opera-bloed! oorspronkelijkheid. Wieland Wagner, kleinzoon van den grooten Die oorspronkelijkheid is geheel voorbij. operacomponist Richard Wagner, maakt eveneens gegaan aan de aandacht van het publiek bij de naam in de opera-wereld. Hem is een nieuwe première. Wagner's denkbeeld om het thema der ensceneering opgedragen van den „Ring der menschelijke rusteloosheid poëtisch en muzikaal Nibelungen" te Neurenberg, waar hij ook reeds in aesthetiscben samenhang tot een monumentaal het tooneel ontwierp voor de „Vliegende Hollander". geheel te bewerken, bleef onbegrepen. Ook de weinige voorstellingen, die kort na de première 1) Wij meldden in het vorige nummer reeds, dat door overvloed van stof eenigre artikelen, o.a. ook dit herdenkinsrsartikel, mo1 sten blijven overstaan. — Red.. 2) Theo van der Bijl schreef hierover en over „Rienzi" uitvoerig; in „C. & Th." nr. 14 van 1942. — Red.
^>-i ■ > -f^M
JM...
U
«..,
• - «"SAUST'S "^
(naar een oude f rent).
«
:»:■:
•,K t -s-m jjf IW», 'im^W ■
'~-4f 0C.
^öT^^^fi/T S&% \sp
6« THEATER — (nn 3) U4
' ■-
'"•»
;
• -
(Foto', 1. van Rhijn)
*"*-*-«—^»--it^f,1
CINEMA
■.
BIJ DE FOTO'S: Rechtsboven: Wagner in 1843. — Rechtsmidden: Het programma van de première. — Rechtsonder: Wagner's eerste schets voor „Der Fliegende Holländer" (1843). — Linksonder: „Hier (sich mich) steh' ich treu dir bis zum Tod " — de slotscène uit „Der Fliegende Holländer" tijdens de première te Dresden op 2 Jan. 1843
ffatjlaK^/^
"%
- . _ .
"mm
-'
; ^
»
; iK,
Een Soorsche jElckerlyc:
Men heeft Peer Gynt dus wel eens den Noorschen Faust genoemd;," piet nog meer recht misschien zou men van eten Noorschen Elckerlijc kunnen spreken, want in menig opzicht is het werk verwant aan ons middeleeuwsche spel van „Elckerlijc", dat is van leiereen. En als de afstand tusschen den ernstigen tooneeldichter en het publiek niet zoo abnormaal groot was geworden, dan zou dit spel van Iedereen ook een spel voor iedereen kunnen zijn. In feite is „Peer Gynt" een Moderne moraliteit, zooals „Faust" een laat-achttiend' eeuwsche en „Elckerlijc" een middel-eeuwsche moraliteit was: een zedeles ten tooneele. Peer Gynt is de fantäst, die telkens weer terugschrikt voor de waarheid. Hij wil zich zelf genoeg zijn; hij leeft naar zijn grillen, fn zijn jeugd zoekt hij het ayontuurlijk genot, ouder geworden het geld, dat hem alle gemakken kan verschaffen. Ten sjotte is hij niet meer in
P ' PEER GYNT Het is thans vijf-en-zeventig jaar geleden dat in 1867 Henrik Ibsens dramatisch dichtwerk „Peer Gynt" in druk verscheen. Eerst vele jaren later heeft de dichter van dit lees-drama een tooneelbewerking gemaakt. De eerste voorstelling, waarvoor de Noorsche componist Edvard Grieg intusschen, op verzoek en volgens aanwijzingen van zijn landgenoot, de tooneelmuziek had geschreven, werd in 1876 te Oslo, dat toen nog Christiania heette, gegeven. In de Scandinavische landen, waar het stuk met zijn vele toespelingen, niet alleen op toenmalige Noorsche en Zweedsche toestanden, maar ook op de oude Noorsche sprookjes- en sagenwereld, gemakkelijker werd begrepen dan elders, is het sinds dien tijd telkens weer gespeeld. Maar nog minder dan Goethe's „Faust", waarmee men het vaak heeft vergeleken, is dit werk allereerst een speelstuk. Het is een dichtwerk van ideeën, die in een schouwburgzaal voor een publiek, dat niet meer naar het tooneel gaat om na te denken, doch uitsluitend om zich wat te verzetten, niet op zijn plaats schijnt. Wel heeft men in ons land eenige malen getracht dit machtige werk, waaraan de muziek van Grieg nog een bijzondere aantrekkelijkheid verleent, tot het groote publiek, te doen doordringen, maar de geest van den tijd werkte daarbij niet mee. Toen eindelijk in 1926 de Nederlandsche première ging, gegeven door „Het Schouwtooneel" met Jan Musch als Peer Gynt, was Ibsen hier allang „uit de mode". Daarbij kwam dat Jan Musch, een zeer knap, maar in het ernstige genre lang niet altijd voor zijn taak berekende, vaak naar het vage en sentimenteele overhellende acteur, weinig voor deze groote rol geschikt bleek. Meer begrip toonde Johan Schmitz bij de opvoeringen van „Het Nederlandsch Tooneel" (thans Gemeentelijk Theaterbedrijf van Amsterdam) in October 1940. Of die opvoering toen aan een behoefte voldeed, moet worden betwijfeld. Gezegd moet echter worden, dat de fout in dit geval meer bij het publiek dan bij den dichter moet worden gezocht.
staat tot den zinneroes en zijn geld verliest hij even gemakkelijk als hij het heeft gewonnen. Maar onverbeterlijk klampt hij zich vast aan het armzalige restje leven, dat hem gebleven is. Tot geen enkel waarachtig "offer blijkt hij in staat, zelfs de doodsangst is niet bij machte hèm te louteren : die maakt hem in tegendeel nóg zelfzuchtiger. In Peer Gynt heeft Ibsen veel hekeling van zijn landgenooten gelegd. Dit in menig opzicht schijnheilige type, die onverantwoordelijk en onnadenkend levende, zich aan fantasieën overgevende droomer, die zich bij al zijn onvruchtbare droomerijen en zijn gedweep met het romantische verleden, toch ook weer heel gemakkelijk laat veramerikaniseeren en die zijn kwaad geweten altijd weer sust met praatjes voor de vaak, is echter vóór alles een karakteriseering van den ideaal-loozen mensch, zooals wij die, sedert een eeuw op zijn minst, kennen. Alleen door het thema als een groot, algemeen probleem op te vatten, kan men dit drama naar waarde vertolken. Daarvoor was ons tooneel in 1926 geenszins rijp; maar twee jaar geleden ook nog niet. De eenige „Peer Gynt", die tot breeder kringen van ons volk is doordrongen, was de film-bewerking met Hans Albers in de titelrol, een poging vao Ibsens ideeën-stuk een kijkspel te maken, met vrijwel volledige verwaarloozing van den eigenlijken gedachte-inhoud, waarmee de filmkunst slecht, maa» de dramatische dichtkunst van Ibsen nog veel slechter gediend was! CHR. DE GRAAFF
Linksboven: De Noorsche dramaturg Hendrik Ibsen. — ƒ n de tweede kolom: Hans Albers als Peer Gynt in de gelijknamige film met Lude Höflich als syn moeder. — Hiernaast: Johan Schmitz, in de titelrol met Magda Janssens in de opvoering van Peer Gynt in 1940.
(Foio's: archief 2lPolygoon 2)
P R OB LEMEN DER R//PEN DE JEUGD Tal van herinneringen doemen op bij het lezen van een titel als „Rijpende jeugd", want dit thema is reeds op vele manieren verwerkt, in de film zoowel als in de literatuur. Rijpende jeugd, de jeugd in de lastige puberteitsjaren, vormt uit paedagogisch oogpunt een zeer moeilijk probleem. Het is moeilijk het juiste, steeds psychologisch verantwoorde opvoedsy.steem te vinden. Zetten we dan nog een groep van deze te-groote-servetten en te-kleine-tafellakens tezamen in een pensionaat, dan verveelvoudigen zich de moeilijkheden. Zoo is dit het geval in de rolprent „Rijpende jeugd", welke uit Italië in Duitsche versie als „Reifende Mädchen" tot ons is gekomen. Over de mogelijke
Maria een ander temperament en de geheele intrige vaif de rivaliteit blijkt gelegen te zijn in een misverstand. Want toen Anna en haar vriendinnen Maria met een man zagen (haar vader namelijk), bracht onwetendheid en nog meer jalouzie Anna ertoe aan de directrice te „verraden", dat het prof. Marini was. De onderlinge verstandhouding komt .scherp te staan, maar Maria krijgt een ernstig ongeluk bij de vlucht uit haar kamer, waarheen zij is verwezen door de directie, die zich in een moeilijk parket waant door Martini's — vermeend — laakbaar gedrag. Nog meer keeren de zaken echter ten goede, als Anna zich voor bloedtransfusie ten behoeve van Maria's behoud beschikbaar stelt en aller solidariteit blijkt, wanneer alle meisjes de directrice vermurwen, dat Maria mag blijven. Lastige hersensprongen betreffende Anna en Marini behoeft men ook niet te maken, want... enfin: vult u zelf maar in, hoe het gelukkige einde is. Geheel origineel is het gegeven dus allerminst, hoewel objectief bezien het product daaronder niet behoeft te lijden. De film is van een behoorlijk gehalte geworden, al heeft de regie van M. Mattoli en M. Marchese geen verrassingen gebracht. De cameraman Jan Stallich, die geen Italiaan is, wist soms fraaie fotografische effecten te bereiken. Voor de rest verloopt het geheel in een gelijkmatig tempo. De rol van Anna is in handen van Alida
Boven: De „rijpende jeugd" in het pensionaat (links Alida Valli). — Linksonder: Professor Marini is de „ideale man" (Andrea Checci). — Rechtsonder: In de klas van de meisjesschool. (Foto's Sonora)
Valli, die ook de hoofdrol had in — eveneens een film met een levensprobleem — „Meisje in nood". Zij heeft een expressief gelaat, geaccentueerd door het sluik hangende haar; houding en gebaar zijn goed. Kasema Dilian als Maria sluit goed als tegenspeelster aan. Prof. Marini wordt gespeeld door Andrea Checci, wiens spel een tweeslachtig karakter heeft, waarvan het draaiboek de aanleiding is, want zoo zwak van wil hij aanvankelijk schijnt, zoo beslist is hij naderhand, wanneer ingegrepen moet worden. Hier was de uitbeelding niet
Maria (Kasema Dilian) is door een val ernstig gewond.
& THEATER — (nr. 3) 16
RIJPENDE JEUGD (Reifende Mädchen) Regie: M. Mattoli en M. Marchese. — Camera: Jan Stallich. — Decors: Piero Filippone. — Muziek: Enzio Carabella. — Duitsche versie: Rudtke en dr. Rohnstein. — Dialoog v. Duitsche versie: Georgr Rothkegrel. — Regrie van Duitsche versie: dr. Konrad P. Rohnstein. Anna Alida Valli Maria Kasema ' Dilian Prof. Marini Andrea Checci Sperling: Carlo Campanini Directrice Ginditta Rissove Juffr. Mattel Ada Dundini Een Manenti-jilm der Sonora
,J| J^
nadeelen van zulk een nasynchronisatie zullen we het niet uitvoerig hebben. Zij alleen daarvan gezegd, dat de opzet der film niet zoo is geweest, dat het Duitsch gesprokene hinderlijk werkt, want de plaats van handeling en entourage is tamelijk neutraal. De inhoud is weinig gecompliceerd, daar uit de eerste meters van den celluloidband al blijkt, dat de jonge prof. Marini voor vele meisjes het voorbeeld van den idealen man is, en niet minder duidelijk schijnt het, dat Anna en Maria rivalen zullen worden. Vooral Anna is beslist in haar houding, waardoor Marini zelfs geïntimideerd wordt. Daarentegen heeft CINEMA
overtuigend. Ginditta Rissove was als directrice evenwichtig in haar optreden, Carlo Campanini als concierge van alle markten thuis, en Ada Dundini een kostschoolonderwijzeres, zooals die immer voorgesteld pleegt te worden. BAREND W. MAASKANT
1
^^■1
*% 1
MI
K i ''S \ ^f^*"
5** . • ,*'* 7
AWA M
'HBfei,
JBAlfc Jr ai
■HlBB?!"SS«ffl!^i£-,.v.,
17 (nr. 3) — CINEMA
& THEATER
.
Wm ,/"J H
■
mm
:
%
1
IM VROUW TOT ÏROllff PROVINCIESTAD-WEE. Heerlijk, ik heb een bewonderaar! Gelukkig, dat zijn brief met de middagpost kwam, zoodat ik hem zelf uit de bus haalde en mijn man, die veilig op zijn kantoor zat, hem niet heeft gezien. Och, „erg" had hij het niet kunnen vinden, dat ik dezen bewonderaar heb. De jongeman telt twee-en-twintig lentes en wanneer je, als vrouw, een leeftijd hebt bereikt, dat kinderen — en soms zelfs jonge meisjes — in de tram voor je opstaan, is het niet zoo héél erg, wanneer een twee-en-twintig-jarige je uit de verte woorden van instemming zendt. Voor menschen, die niets anders doen dan schrijven, ik bedoel echte journalisten en romanciers en zoo, is het natuurlijk iets heel gewoons, dat zij brieven krijgen van lezers. Ze worden er niet warm of koud van. Voor mij is het wèl iets bijzonders, vooral als je man er niets van weten mag — nee, ik bewaar mijn geheim nog een poosje — dan krijgt zoo'n brief den smaak van de verboden vrucht. • Bovendien is het toch ook wel leuk, dat mannen-in-den-dop het heelemaal met je eens zijn, al spotten ze dan ook met de door mij onlangs besproken studie van de schoone Italiaansche taal (mijn jeugdige vriend moest eens weten hoeveel thema's ik al heb gemaakt, maar als hij al die roode correcties zag — hij zou zeggen, dat het vrouwen-,,gekwaak" was!), omdat de meisjes in
'
'
;
——
hun omgeving er maar zoo wat in liefhebberen. Maar in ernst: deze jongeman woont in een provincieplaats en klaagt er over, dat hij zoo zelden de gelegenheid heeft, om een goed tooneelstuk te zien. Er is in zijn stad „een pracht van een verouderde schouwburg", bericht hij, waar vaak wat te doen is, maar vrijwel altijd zijn het dansorkesten en nog eens dansorkesten.... Als je er goed over denkt, is het toch eigenlijk niet juist, dat de enkele goede tooneeltroepen, dia wij hebben, op een kluitje bij elkaar zitten in het westen van Nederland. Eerlijk gezegd, heb ik het altijd als iets natuurlijks aanvaard, dat onze tooneelgezelschappen zetelden in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag — omdat ikzelf in een onzer drie groote steden woon. Maar eigenlijk is dat verkeerd verdeeld, of misschien moet ik zeggen: eigenlijk is er plaats voor méér tooneelgezelschappen. (Rotterdam hééft niet eens een gezelschap meer!) Er zou toch best een vaste en goed gefundeerde troep kunnen zijn, die bijvoorbeeld in Zwolle of Groningen gezeteld was en die van daaruit de noordelijke provincies „bediende", om het zoo maar eens te noemen. Een ander gezelschap -zou in Arnhem kunnen resideeren en dit zou dan de provincies Gelderland, Limburg en Brabant (eventueel zelfs Utrecht, als dit geen eigen tro-p kan hebben), tooneel kunnen bienven. Maar wat niet is, kan komen, en ik hoop, dat het spoedig zal zijn. Plezierig zou het leven dier tooneelmenschen echter niet zijn, want het zou er op neerkomen, dat ze vrijwel eiken dag in een andere plaats zouden vertoeven en eiken nacht in een ander bed
3P?P?
slapen — een leven, dat tooneelspelers der groote gevestigde gezelschappen nu slechts ten halve hoeven te leven, omdat zij vrij veel in hun eigen groote standplaats kunnen optreden. In dezen tijd, nu de belangstelling voor het tooneel toenemend is, moet er bovendien toch iets worden gedaan om deze belangstelling te voeden in een zeer groot deel van ons land, dat nu vrijwel geheel van tooneel verstoken is. Is het alléén een eer in een groote stad een vast engagement te hebben, en ligt er geen bekoring en geen voldoening in juist elders hartelijk ontvangen pionierswerk te verrichten ? * Mijn jonge vriend en ongetwijfeld velen met hem, zien hunkerend uit naar de bevrijding uit hun tooneel-isolement! THEATERBEZOEKSTER.
ADRESVIiRANDEkINGEN Bij adresveranderingen gelieven onze abonné's zoowel het oude als het nieuwe adres volledig te vermelden, daar alleen dan de wijziging snel en goed kan worden verwerkt in onze administratie, die op de adressen en niet op de namen is ingericht. Daar wij meer periodieken uitgeven, moet ook de naam van het blad worden opgegeven. Mede in verband hiermede dient eveneens bij betalingen per giro of postwissel steeds het volledige adres te worden vermeld benevens de naam van het blad. DE ADMINISTRATIE.
TUUT
Jï* VOOP >• •••31
EBM«
Liefde is blind
SCHRIFTELIJKE OPLEIDING tot het Officiëele Diploma RADIOTECHNICUS
(m»»r nie* eeuwigdurend)
U moet als verstandige vrouw beseffen dat er een tijd komt, dat het eten voor de mannen 'n groote rol gaat spelen. Ze wijlen graag verwend worden zelfs in d ezen tijd! Geef ze daarom dagelijks een bordje soep vooraf, dat maakt de maaltijd feestelijker en geeft het gevoel van voldaanheid, vooral wanneer U ze met die krachtige ouderwetsche Oki soep verwent. De prijs is laag en U haalt minstens 4 borden of 6 koppen uit één blokje.
Soeppasta Aroma Jus-pasta
Voor een ouderwetsch bord soep
Hoofdagenten : Hsnde'mlJ. De Bruin en Heineken NV. Keizersgracht 232, Amsterdam Tel. 41035
-
Handelsondern.
„Koetoiarl". Hoolmarkt 8, Haarlem. Telefoon 10505
9 Naast de lessen kunnen de cursisten een serie waardevoUe instramepten ontvangen, die hen in staat stelt alle practisch voorkomende metingen met groote nauwkeurigheid te verrichten. • Bij het onderricht volgens onze methode wordt ook aan het practlsclie gedeelte de noodige aandacht besteed, waartoe de cursisten, aan de hand van speciale praktijklessen' een aantal werkstukken moeten vervaardigen en ter controle » inzenden. • Verder is aan ons Instituut een Flaatsingsbnrean verbonden, waarvan afgestudeerde cursisten gratis gebruik kunnen maken. Namen en adressen van door ons opgeleide Radiotechnici, welke thans bij vooraanstaande radiofirma's een goede betrekking bekleeden, zijn op aanvraag beschikbaar.
Alle inlichtingen en gratis proefles op aanvraag. Ook speciale cursussen in: GELUIDSFILMTECHNIEK EN RADIOCENTRALETECHNIEK
INSTITUUT voor RADIOTECHNIEK te VOORBURG Opgericht 1929
DEN BURGHSTRAAT 17 - VOORBURG (Z.H.) TELEFOON 779084
CJNEMA
&• THEATER — Cnr. 3) 18
Gerhart Hauptmann's
„Voor z^onsonaergang z. d,
»»
Een mooie rol van Cor van der Lugt JHeUert In het algemeen zijn onze tegenwoordige tooneel-gezelschappen het naturalistische spel te zeer ontwend om met dat deel van Ilauptmann's oeuvre nog een bijzonder goed figuur te kunnen maken. Het is daarom niet te verwonderen dat Cor van, der Lugt Melsert, de leider van het Gemeentelijk Theaterbedrijf van Amsterdam, voor zijn Hauptmann-viering de voorkeur heeft gegeven aan een stuk uit lajeren tijd. Hij koos „Voor Zonsondergang", het drama dat van 1932 dateert en dat ter gelegenheid van Ilauptmann's zeventigsten verjaardag in boekvorm verscheen en toen ook (in ons land door het toenmalige Hofstad Tooneel, eveneens onder leiding van Van der •Lugt) zijn eerste opvoeringen heeft beleefd. Dat Cor van der Lugt, die van dit stuk ook in het voorjaar van 1940 in den Amsterdamschen Stadsschouwburg nog enkele voorstellingen gaf, er thans wéér mee voor den dag is gekomen, is des te begrijpelijker omdat de hoofdrol van den tegelijk flinken en gevoeligen Matthias Clausen hem als op het lijf is geschreven. Om het Nederlandsche publiek een goed denkbeeld te geven van de groote beteekenis van Gerhart Hauptmann als tooneelschrijver, kan men echter ieder stuk van zijn hand éérder kiezen dan juist dit, ietwat burgerlijke, drama, waarin van zijn meest kenmerkende eigenschappen maar héél weinig over het voetlicht komtl Een kunstenaar van Ilauptmann's talent schrijft, na zooveel jaar tooneel-ervaring, natuurlijk ook wanneer hij minder geïnspireerd is nog altijd een stuk dat het „doet". Gezegd mag dan ook worden dat zijn „Voor Zonsondergang" van de eerste tot de laatste scène knap, en vooral aar het slot van het derde en van het vierde bedrij I ook pakkend, tooneel is. Maar juist in dit werl toont de schrijver een persoonlijke preoccupatie die aan zijn overige tooneel werken vreemd is, Men mist hier te zeer de belangstelling in het lol van änderen en krijgt het gevoel dat de zeventigjarige Hauptmann, toen hij het drama van den zeventig-jarigen Clausen schreef, zijn waren aard, die nooit egocentrisch is geweest, tijdelijk ontrouw is geworden. Het is alsof hij zich hier zoozeer met zijn hoofdpersoon heeft vereenzelvigd, dat hij geen oog meer had voor het standpunt van de „tegenpartij". Andere tooneelschrijvers hebben soms in zulk een partijdigheid juist hun kracht gevonden — ofschoon over het algemeen kan worden gezegd, dat een tooneelkunstenaar nooit objectief genoeg kan zijn wanneer het strikt -persoonlijke tegenstellingen betreft — maar Hauptmann^ grootheid is in elk geval gelegen in zijn vermogen om het klein-menschelijke in al zijn tooneelfiguren met dezelfde onbevangheid te zien, en iaa" boven uit het algemeene, men mag gerust zeggen: het volksche. Eerlijk gezegd valt het voor den toeschouwer, als hij zich niet toevallig in een soortgelijk parket bevindt als deze Matthias Clausen, moeilijk de tragiek van dezen bejaarden heer — die met een jong meisje wil trouwen, drie jaar ha den dood van zijn zeer ontwikkelde vrouw, die hij hoog vereerd en hartstochtelijk bemind heeft — bijzonder tragisch op te nemen. Vooral de oorspronkelijke lezing van het stuk, die één bedrijf méér telde en waarin de hoofdpersoon na een geeste19 (nr. 3)
CINEMA
& THEATER
lijke ineenstorting zelfmoord pleegt, maakt een overspannen indruk. Het is niet onwaarschijnlijk, dat Hauptmann dit later zelf ook heeft ingezien. In elk geval is het stuk nooit anders gespeeld dan in de gewijzigde en bekorte versie, welke ook door het Nederlandsche gezelschap ten tooneele gevoerd is. In die bewerking sterft Clausen aan een beroerte, als de ondankbaarheid van zijn kinderen hem tot razernij heeft gebracht. Met groote vaardigheid schetst Hauptmann in het eerste bedrijf de situatie. Matthias Clausen, directeur van een vermaard uitgeversbedrijf, een zeer bekwaam zakenman, doch tevens een halve geleerde met veel belangstelling op allerlei gebied, wordt ter gelegenheid van zijn zeventigsten verjaardag in zijn familiekring door het stadsbestuur gehuldigd. On#er de gasten bevindt zich een jong meisje, Inken Peters, dat met haar moeder en een oom op een verlaten landgoed een tuinmanshuisje bewoont en daar een soort kleuterschool houdt. Clausen's volwassen kinderen, maar vooral zijn schoonzoon en schoondochter, zien met leede oogen de belangstelling van hun vader voor Inken. Zij vreezen een tweede huwelijk, zoowel om de opspraak die zulk een ongelijke verbintenis zou verwekken, als met het oog op hun erfdeel. In het tweede bedrijf blijkt, hoe de toenadering tusschen Clausen en Inken van alle kanten en op allerlei manieren wordt tegengewerkt. Clausen's sentimenteele oudste dochter Bettina, die kreupel is en ongetrouwd bleef, houdt dweepziek vast aan haar opvatting, dat haar vader de nagedachtenis van zijn eerste vrouw door een tweede huwelijk zou schenden. Zij stuurt den dominee op moeder Peters af om deze te bewerken. De schoondochter werkt met anonieme brieven, waarin zij het verleden van Inken's vader oprakelt. Een jong advocaat, vroeger Clausen's protégé, thans overgeloopen naar de jongere generatie, die onder aanvoering van den parvenu-achtigen zwager het heft in handen wil nemen, biedt veel geld aan, als moeder en dochter naar elders willen vertrekken. Nóg is de verhouding tusschen den waardigen Matthias Clausen en Inken een ideëele. Maar hun groote wederzijdsche sympathie groeit snel — wellicht het meest onder den drang der omstandigheden — tot liefde, en in het derde bedrijf brengt Clausen het eenvoudige, maar zeer zelfbewuste (als men wil: geemancipeerde) meisje in den deftigen kring van zijn kinderen en aangetrouwde kinderen. Als het gezelschap aan tafel zal gaan, blijkt dat men het couvert voor Inken heeft laten wegnemen. Zij snelt, om een scène te voorkomen, het huis uit en de heer des huizes tracht tevergeefs haar terug te roepen. Hij beheerscht zich, maar na eenigen tijd barst hij los; een breuk met de zijnen is onvermijdelijk. Bij het begin van het laatste bedrijf blijken Clausen en Inken juist te zijn teruggekeerd van een reis naar Zwitserland. Clausen krijgt van den advocaat te hooren, dat deze voorloopig tot zijn curator is benoemd, omdat de kinderen een proces zijn begonnen om hun vader onder curateele te plaatsen. Aanvankelijk dringt dit onwaarschijnlijke nauwelijks tot hem door, maar als hij dan tegenover zijn eigen zoons en dochters staat en begrijpt dat het hun ernst is, windt
hij zich in zijn verontwaardiging zóó op, dat hij door een beroerte wordt getroffen. Dit alles zou inderdaad naar het leven geteekend kunnen zijn, en uit de wijze waarop Hauptmann, zonder over het algemeen de spreektaal geweld aan te doen (slechts hier en daar is de dialoog wat boekerig uitgevallen), het geheele realistische verloop tot goed speelbaar tooneel heeft weten te maken, blijkt zijn groot technisch meesterschap. Maar, zooals gezegd, boven een ietwat burgerlijk realisme stijgt hij toch niet in dit, meer ontmoedigd-neerslachtige dan tragische stuk, dat zonder de dankbare speelrol voor den hoofdpersoon al heel weinig zou bevredigen, alleen al omdat ändere personages, zelfs Inken, feitelijk niet meer zijn dan bijfiguren. Cor van der Lugt Melsert is, als deze warm voelende, zeer aan stemmingen onderhevige, maar toch niet van een zekere wijsgeerige gelatenheid verstoken zeventig-jarige buitengewoon in zijn element. De zachte ironie, de vriendelijkheid, het lichte sarcasme, maar ook de plotselinge woede van dezen welopgevoeden harden werker, die de gedachte niet kan verdragen dat zijn kinderen, voor wie hij zooveel heeft gedaan, met alle middelen zijn laat geluk in den weg willen staan, weet hij in alle vereischte schakeeringen treffend weer te geven. In Anton Roemer, als zijn vriend, Louis de Bree, als de toegewijde .huisdokter, en Johan te Wechel, als de trouwe bediende, heeft hij medespelers, die in hun kleine rollen op nagenoeg even hoog peil staan. Minder gelukkig leek mij echter de, ietwat krampachtige, creatie van Elise Hoomans als Inken en met uitzondering van Vera Bondam, als de dweepzieke Bettina, viel ook de overige bezetting min of meer uil den loon. CHR. DE GRAAFF.
Nieuws uit
FILMLA ND IN PRODUCTIE Fte DnUsrhe productiefirma's hebben de volgrende films in bewerking: ,.7WA* Nnchf" fTohisV — Recrie: Theo Lineren Met: Marte Harp 11. Olly Hnlzmann. Hansi Arnstädt, Gustav Fröhlich. Werner Stock, Theo Lingren. ,,GahripUe Dnmhmyfe" CTerraV — Regrie: Hans Rteinhoff. M^t: rinsti Hnber. Siegfried Breuer. Christi Mardayn. Ewald Raiser, Egon von Jordan. Alexander Troian. Theodor Loos. Annie Rosar, Käthe Dobbs, Gisa Wurm, Agnes von Esterhazy. „Dié Philharmoniker" TTobis). — Regie: Paul Verhoeven. Met: Engen Klopfer, Will Qitadflieg. Malte Jaeger. Theodor 1„nos. Trene v. Meyendorff, O. E. Hasse, Franz Srhafhe'tlin. Erika v. Thellmann. Eduard v. Winterstein. Erirh F'edler, Paul Verhoeven, Kurt Ackermann, Jeannette Bethge. „Akrobat sch-n-Ö-n . . '* TTohis). — Regie: Wolfgang Staiidte Met: ChaHip R^vel. C'ara Tahodv. Karl Srhönböck, Käthe Dyckhoff, H. H. Schaufnss. Fritz Kampers, Werner Scharf. Hans Tunkermann. Henry Torenzen, Adolf Ziegler, CKkar Höcker. Karl KaMmann, Edear Panly. H^lla Thnrnegg. Klans Pub 1 mann, Hertha Worell. Schramm-Dnnker. Karin Lüsebrink, Ursula Herkinq-. Rella Mario, Heinz Wemper, Xina Raveu, Meta Weber. „Tonelli" CBavaria). — Regie: V. Touriansky. M-n: Ferdinand; Marian. Winnie Markus, Mady Rahl. Albert Hehn. N kolai Kolm. Josef Sieber. F^anz S'-hafbeitlin, Wastl Witt, Leo Peukert, Ernst Karchow. LiesI Karlstadt, José Held. P-'ter Strunck, Helga Warnecke, Eva Wagner, Anni Trautner. ,tDie kluge Marianne" (Wien-Film). — Regie; Hans Thimig. Met: Paula Wessely, Hermann Thimig, Attila Hörbiger, Theodor Danegger, Jane Tilden, Alfred Neugebauer, Will Dohm. „Reisebekanntschaft" (Wien-Film). — Regie: E. W. Emo. Met: Elfriede Datzig, Hans Moser, Wolf AlbachRetty, Lizii Holsschuh, Lotte Lang, Anni Rosar. „Die schwache Stunde" (Bavaria). — Regie: Otto Pittermann. Met: Hannelore Schroth, Hilde von Stolz, Hilde Hildebrand, Paul Richter, Walter Janssen, Fritz Odemar, Josef Eichheim. t,Kollege kotrnnt gleich" (Tobis). — Regie: Karl Anton. Met: Albert Matterstock, Carola Höhn, Fritz Kampers, Elisabeth Markus.
■
15)
Korte inhoud van het voorafgaande :
Carolientje is pakstertje in een sigrarettenfabriek en wordt rekweld do door romantische droomen, die hun oorzaak vinden in een veelvuldig .ig bioscoop- en thei theaterbezoek, In een van de doosjes sigaretten, welke zij dagelijks inpakt, stopt zij een briefje met het verzoek, of de ontvanger of ontvangster haar uit den somberen sleur Van he» leven in de sigarettenfabriek wil komen verlossen. Na een feest te zijnen huize is de filmregisseur aan de „Meteoor-film" verbonden Piet Steen, die in conflict is geraakt met zijn hoofdrolspeelster en verloofde Winnie Maasse, in een allerminst vroolijke stemming. Als hij een pakje sigaretten openmaakt vindt hij het briefje van Carolientje en voelt intuïtief dat dit het meisje is waarnaar hij zoekt. Hij besluit kennis met haar te gaan maken. Juist als Steen zich aan de fabriek vervoegd heeft, breekt er brand uit en het lot wil, dat Steen een meisje uit het gebouw redt, dat later.... Carolientje blijkt te zijn. Hij neemt haar mee naar zijn woning en zet haar zijn plannen voor haar filmcarrière uiteen. Steen's vriend, de journalist Zebedeus Pit, heeft ontijdig publiciteit aan het geval gegeven. Op de kamer van Steen maakt hij kennis met Carolientje Ucn volgenden dag gaan zij gedrieën naar de filmstudio; Carolientje voor proefopnamen. Pit voor de publiciteit en Steen om zijn directie te Bussen By de concurreerende filmmaatschappij, de N.V. „Cine", die met Winnie Klaasse een contract heeft afgesloten, ziet men met leede oogen hoe Carolientje door Zebedeus artikeltjes in de krant steeds populairder wordt. De jazzbandleider Rat«! een onbetrouwbaar individu, stelt den „Cine"-directeur van Gniffen voor, Carolientje te laten ontvoeren. Ratje neemt daarvoor twee ongure typen. Rooie Tinus en Linke Sjaakie in den arm. Den volgenden dag neemt Piet Steen Carolientje mee op een uitstapje. Bij die gelegenheid slaan Rooie Tinus en Linke Sjaakie hun slag
Nog denzelfden avond kwam Zebedeus Pit te Heivelde aan. Hij bereikte na eenig zoeken de uitspanning „De Bongerd", die hij herkende aan Piet Steen's wagentje, dat voor de deur stond. Het hek van de uitspanning werd bewaakt door een vervaarlijk uitzienden dorpsveldwachter. Zebedeus wilde langs den man heen loopen, doch deze hield hem staande: „Waar.mot dat heen?" „Naar binnen!" blafte Zebedeus, wiens hoofd niet naar gezanik stond, en hij hield den politieman zijn perskaart voor. Deze had blijkbaar nog nimmer tevoren zoo'n document aanschouwd. Hij bekeek het wantrouwig en vertelde terwijl dat „meneer d'r toch niet in zou magge, omdat de heere van 't ballet binne waren". Zebedeus snapte, dat de man het Parket bedoelde, schoof den veldwachter zonder veel complimenten op zij en stapte de gelagkamer binnen. Een viertal beeren van het Parket uit de naburige stad, dat een „onderzoek ter plaatse" noodig had geoordeeld, onderhield zich met Piet Steen, die er zeer bedrukt uitzag. In een hoek zat een dikke boerenvrouw, luidruchtig te huilen bij een bewusteloozen hond. Verder zat er nog een meneer, die erg zenuwachtig deed. Pit begreep uit het gesprek, dat dat de burgemeester van Heivelde was. Piet Steen stelde hem voor. Zebedeus mocht bij het gesprek blijven, mits hij beloofde, dat er voorloopig geen letter in de krant kwam. Die belofte gaf hij graag. Wat maalde hij nog om een krant. Het ging hier immers om Carolientje. . . . ! Na een half uurtje nam het Parket afscheid, nadat de beeren spijtig hadden vastgesteld, dat het eerste onderzoek terzake de ont-
voering niets had opgeleverd. Alleen wisten zij met zekerheid, dat het vakwerk geweest was. Met deze schrale troost bleven de beide vrignden in de uitspanning achter. Het was te laat om nog terug te keeren, bovendien wilde Zebedeus met alle geweld morgen nog eens zelf den omtrek afzoeken, of er werkelijk geen spoor van Carolientje te vinden zou zijn. Inmiddels was het huilen van Moeke Miebet wat bedaard. Bello had zich even bewogen en maakte blijkbaar aanstalten tot
zijn positieven terug te keeren. De goede vrouw hing een hartroerend verhaal op over Bello, die toch zoo'n goede speurhond was — d'r man zaliger had hem nog zelf afgericht — en dat dat lieve beest er heusch niets aan doen kon dat zoo'n gemeene schurk dat arme kind zoomaar ontvoerd had. Hoe was 't in de wereld mogelijk, 't moest haar, Miebet eens- overkomen, ze zou ze.... I De beide vrienden luisterden met een half oor naar het gelamenteer en gingen spoedig daarna in een miserabele stemming ter ruste. Van slapen kwam dien nacht echter niet veel. Den volgenden ochtend wees Piet Steen Zebedeus Pit de onheilsplek, waar Bello bewusteloos teruggevonden was. Intusschen had de recherche vastgesteld, dat de ontvoering per auto moest hebben plaats gevonden. De sporen waren echter zoo onduidelijk, dat men nog evenzeer in het dftister tastte. Moedeloos wandelden de beide vrienden naar de uitspanning terug. Bello bleek weer heelemaal opgeknapt te zijn. Zebedeus, die een groot dierenvriend was, had de wond deskundig verbonden en het dier was sedert dien niet meer bij hem weg te slaan. Hij had het ook al een paar maal aan den baksteen laten ruiken, die op de plaats van het misdrijf gevonden was en telkens als Bello de lucht van den steen kreeg ging hij te keer als een razende. Om tien uur telefoneerde Steen met het Parket, en kreeg te hooren, dat berichtgeving over de ontvoering was toegestaan. Zebedeus en hij waren het er intusschen over eens geworden, dat het weinig zin had om nog langer in Heivelde te blijven. In den trein schreef Zebedeus
Het hek van de uitspanning werd bewaakt door een vervaarlijk uitzienden dorpsveldwachter. (Ttekeving Eline van, Eykern)
CINEMA
■
.
■
:• _
,
■
zijn artikel over de opzienbarende misdaad, maar het was vreemd, de groote sensatiereporter kon ditmaal maar niet den juisten zin te pakken krijgen. Carolientje, die kleine, blonde Carolientje, was immers geen oogenblik "uit zijn gedachten... Op het oogenblik, dat Zebedeus Pit zoo sterk aan Carolientje moest denken, toen hij tezamen met Piet Steen onverrichterzake uit Heivelde terug keerde, werd het meisje juist wakker uit een onnatuurlijk diepen slaap, die het gevolg was geweest van den aether, die Rooie Tinus en Linke Sjaakie gebruikt hadden om haar te verdooven. De twee zware jongens hadden overeenkomstig Ratje's instructie hun vrachtje volgens de regelen der kunst afgeleverd bij Sientje Wip, een van Ratje's talrijke relaties. Deze dame dreef een noodlijdend snoepwinkeltje in een der achterbuurten van de. stad, niet ver van de sigarettenfabriek, waar Carolientje gewerkt had, alvorens zij door Piet Steen op zulk een avontuurlijke manier uit haar dagelijksche sleur verlost was. De noodlijdendheid van haar zaak noopte Sientje Wip, die overigens geen slecht hart bezat, er iets bij te verdienen en tot dat doel had zij een ruimen kelder, die volkomen geïsoleerd onder haar woonkamer lag, productief gemaakt. Deze kelder had een zekere reputatie verworven in de onderwereld; iedereen die zich om de een of andere reden een poos schuil wenschte te houden, kon daar een tijdje logeeren. Sientje Wip had nog nooit iets met de politie te maken gehad en bovendien zat het kelderluik zoo verborgen, dat het twijfelachtig was of bij een eventueele huiszoeking de aandacht erop zou vallen* Het was dus in dezen kelder, dat Carolientje tenslotte weer bij kennis kwam. De ruimte, waarin zij zich bevond, was eenigszins gemeubileerd. Er stond een divan, waarop men haar gelegd had en verder was er een tafel met een paar stoelen. De eerste indruk, die het meisje kreeg, was, dat een dikke vrouw zich over haar heenboog, r „Moeke Miebet?" .vroeg zij zwakjes. De vrouw grinnikte Jjuid. „Hi hi; nee zus, je hebt de verkeerde voor! Maar dat ken gebeure als je zoo'n tukkie achter de rug heb. Hoe zit het; krijg je je positieven weer een beetje bij elkaar? Kalmpies aan, dan breekt het lijntje niet!" Carolientje sperde haar oogen wat wijder open. „Waar ben ik?", vroeg zij verwonderd. „En waar is meneel- Steen ?" En ze wilde overeind komen, maar een vreemd, licht gevoel in haar hoofd weerhield haar. Sientje Wip strekte kalmeerend haar hand 'uit: „Niet direct zooveel vragen, kind. Je logeert nou een tijdje bij Tante Sien. Och gut, wat ziet dat schaap d'r flauw uit. Wacht eens, je zal wel honger hebben; ik zal even wat voor je gaan halen. Blijf nog maar even rustig liggen." (Wordt vrvolgi)
Wij doen ons best! Weliswaar kunnen wij niet zooveel Wybert leveren, als U wel zoudt willen, maar wij doen ons best. U zult zeker van tijd tot tijd een doosje kunnen bemachtigen.
*
■„ iKMK" T
R-
Accordeon Hawaaiian Mandoline Mandola Ukeleie Harmonium
De Nederlandsche Pijnstillei-
A
Trompet Klarinet Saxophoon Xylophoon Slagwerk Stringbas
Lesgeld 12.75 per maand (instr.) Gra t i s instrumenten in bruikleen pp d s les, tevens studiegelegenheid. Theoretische lessen f 0.25 per maand 2500 Leerlingen 50 Leeraren
fi«Wt'ES" ,''1"
Neen, n AKKERTJE
Mazlekischool Zwaag^ Aanvang nieuwe cursussen:
Me me *,Tok*
Verdriiven «^
WmRT Piano Qitaar Banjo Viool Orgel Cello
E
k
GERHART HAUPTMANN 80 JAAR
Vd/ J w .•
Adrerssen: ■V." ■
Amsterdam
Jac. v. Lennepkade 15 Tel ef. Willemsparkweg 135 , Dinfelstraat 1 »f 1 n Ferdinand Bolstraat 21 , ii Middenweg 15 , Den Haag Regentesselaan 60 , r/ Musschenbroekstraal 71 , Stille Veerkade 46 »i Haarlem Kruisstraat 17 rood, Alkmaar Stationsplein 110 Broek op Langendijk Z.-Scharwoude A 91 „ »i
SUBLIEM Tevens schriftelijke lessen door geheel Nederland: „Muzieklessen in hef oude schrift per brief" SUBLIEM komt overal.
6- THEATER — (nr. 3) 20 21 (nr. 3)
CINEMA
&• THEATER
80940 96915 96748 26522 54289 398849 181513
.
4425
IN
DE
THEATERREEKS
VERSCHEEN:
LEVEN EN WERKEN VAN
GERHART HAUPTMANN geschetst door F. PRIMO en binnenkort zal verschijnen de Nederlandsche tekst van het stuk, dat met groot succes werd opgevoerd:
ROSE
BERND
Prijs per deeltje in stevig omslag en met vele illustraties f 1.25 Verkrijgbaar in den boekhandel en bij N.V. NED. U1TG. „OPBOUW", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Z.
—^ •
_^—^^—^^——
^—
PLANKENKOORTS
PROLONGEERT
Musici, tooneelspelers, zangers enz. moeten naast hun technische bekwaamheden hun ziel in hun spel kunnen legrgen. Eerst dan dring-t men in de harten der toeschouwers. Het angstgevoel, de z.g. plankenkoorts, verhindert echter maar al te vaak een ongedwongen optreden. Duizenden blijven hierdoor zonder naam en maken hun studiegelden nimmer productief, duizenden blijven met hun kunst in de huiskamer hoewel zij dikwijls tot betere prestaties in staat zijn, dan degenen die nu hun naam met groote letters gedrukt zien. Het openbare optreden, het proefzingen of spelen voor autoriteiten eischt den inzet van Uw geheele persoonlijkheid, zonder eenig angstgevoel. De bekende psycholoog FRANK REUSCH behandelt in zijn cursus deze angstgevoelens (plankenkoorts) met verrassend snel succes! Vraagt inlichtingen:
„RIGOLETTO"
ß'äm.
:
Michel Simon ■ Maria Mercader Rossano Brazzi -Regie: Mario Bonard
PROLONGEERT
„RIGOLETTO" Michel Simon • Maria Mercader Rossano Brazzi ■ Regie: Mario Bonard
FRANK REUSCH, Wagenweg 9,
HAARLEM
V LEIDSCHEPLEIN
THEATER
TELEFOON 35909 Dagelijks 8.30 uur n.m. — Zondagmiddag 2.15 uur
• „GEZELLIGE WINTERAVONDEN" •
Hieuwt spawtCHcU Uäuuc!
MET
^\
CABARET MARTIN VERDENIUS
Zoojutst
verscheen
Ke! eerste nummer van
..DE DRIE-STUIVERS-ROMAN' Elk« vesrticn dagen •en spannend en compleet avontuur van
i^A €UBAJ¥A Leidschestraat 52
-
PHILIP RAACK
ADAM
4 December heropend
Hal «erste U galtuld:
nummer
RAADSEL-VARIÉTÈ Oplossingen der onderstaande opgaven zende men — liefst op een briefkaart — uiterlijk 28 Januari a.s. aan den „Raadsel-regisseur", Redactie ..Cinema & Theater". Paulus Potterstraat 4. Amstcrrlam-Z. Op de adreszijde te vermelden: „Raadselvariété 28 Januari". Onder de iiuenders van ten minste twee der drie opgaven worden verloot: een hoofdprijs van ƒ2.50 en vijf troostprijzen van ƒ 1.—.
LETTERGREEPRAADSEL
ANAGRAM-RAADSEL
Van de lettergrepen a - a - car - cuus - de - ders - di - dum - e - ex - go gou - ha - her - hond - in - ken - lec luut - me - men - mo - na - ne - neur nig - or - ra - ran - re -. re - sa - so ta - ti - tie - ton - tor - va - ver kunnen 14 woorden worden gevormd. Na invulling ontstaan op de eerste en laatste rij de namen van twee filmsterren. 1. gedenkboek; 3. strydperk; 3. bestuurder; 4. logenstraf f ing; 5. slagader; 6. naam v. e. woestijn; 7. zwaar, sterk papier 8. een bep. soort hond 9. hand**!
10. keurvorst; 11. verlegen; 12. gevierde zangeres; n. verontschuldiging; 14. vastbesloten. (Inzending G. Mertens, Rotterdam)
Welke filmsterren verschuilen zich achter de onderstaande namen? N. Topy, Rhenen, 0. G. Gloet, Haarlem, T. Kift, Reuser, E. P. Panio, Arnhem, T. S. Hoejes, Haren. (Inzending G. Mertens, Rotterdam)
OPLOSSINGEN van 7 Jan. (no. 51) Kamraadsel: Horizontaal: 1. Hans Moser. Verticaal: 1. havenen, 2. noorden, 3. monteur, 4. splijten, 5. rollade. Filmsterlogogryfke. Vaderlijk, bondgenoot, furie, rolprent, vaandel. — Rudolf Platte in De vroolijke vagebonden. Ladderraadsel: 1. Omissie, 2. autobus, 3. dagorde. — Johan de Meester.
VERBORGEN FILMSTER
PRIJSWINNAARS Hoofd-prijs: H. W. K. te Leeuwarden. Troostprijzen: mevr. J. B. W.*L. te Leiden; Fr. V. te *8-Gravenha(fe: G. E. te Heerlen, J. M. P. te Rotterdam, K. S. te 's-Gravenhasre.
QUARTIER LATIN Di gaullig« bar vooi hat batart publiek
LEIDSCHESTRAAT Ka. 63
Bezoe 'kt
nu
allen
xmü^xmü^
AMSTERDAM-C.
het
Waarheid in reclame.
BAR- CABARET 1
WIM DU BEAU VAN WOUSTRAAT 4-6
HET INTIEME CABARET VAN ZUID
Ook verkrijgbaar bij den boekhandel en de bezorgers van „Cinema & Theater"
ledere avond half acht — Zondagmiddag van 3-6 matinee
Het „FLAMINGO"
3de en LAATSTE WEEK
Muzikale Schouwspel
JOHAN KAART als FLIP FLAP
Een openbaring op Revue-gebied
met de „KOMEDIANTEN" ADAM
Onder artistieke leiding van JOHN DE MOL en C. A. HARTOG Optreden van Frans v. Schaik „De zingende zwerver", de muzikale clown Fantasio, het Belgische tapwonder LeeAstor, Anny Franzis en Capi, Europa's beste danspaar, Eddy de Jong en zijn Hammond-orgel en het internationale „Flamingo"-ballet. Refreinzang Annie Xhofleer. Overal uitverkochte zalen. Binnenkort te DEVENTER, HAARLEM en UTRECHT.
jgl
X
Da
Mmmmïmmmm
3- 2.30, 7.30. Zondagj 2.00. 4.1 5, 7.30
Van Vrijdag 15 Januari 1943 af
De groote revue „PARADE" WILLY DERBY ■ LOUISETTE . STOET HASPEL R DAM
Dag. 2.15, 7.30. Zondags 2.00, 4.30. 7.30
CINEMA
& THEATER — (nr. 3) 22
^^^mmmmnmmmmmm
«■^■H
Aangekondigde opvoeringen GEM. THEATERBEDRIJF.
Door uit elk der onderstaande woorden twee opeenvolgende letters te nemen en deze arhter elkaar te plaatsen, kan men den naam van een filmster vormen. De woorden zijn: Theosophie, aerolïet, filigraan, bankinstelling, speen varken, verzending, stilleven, schoenveter. (Inzending G. Mertens, Rotterdam)
Sonja Maassen ringt met Jaap Streefkerk's trio
—■
■
Uit collegialen lezerskring maakt men mij opmerkzaam op iets, dat ik zelf ook al eens had geconstateerd, doch als een uitzondering had beschouwd. De mij nu voorgelegde bewijzen toonen helaas aan, dat deze uitzondering regel lijkt te gaan worden! De Gouwenaars zouden een „sterrenparade" aanschouwen, waarbij vele meer of minder flonkerende sterren van den variétéhemel zouden optreden. Eilacie . . . vier accordeonnistische sterren stonden wèl op het programma, , maar niét op de planken, en een quintet bleek in het Hawaiiaansch een quartet te zijn, waarbij dit geamputeerde vijftal nog den naam van een ander bekend ensemble misbruikte . . . Een „groote klanken-revue" kwam de pijpenstad al evenzeer bij den door neuswarmers verwarmden neus nemen : een aangekondigde „populaire radiozanger" trad evenmin op als een excentriek duo.
23 (nr. 3)
CINEMA
En alsof ook alle slechte dingen uit drie bestaan, passeerde het (alles in twee maanden tijds!) den Gouwenaars, dat bij een „muzikale revue" van een bekend amusementsorkest zegge en schrijve tien medewerkers van de aangekondigde vijf-en-twintig met stillen trom verdwenen bleken . . . Uit Amerika kwam de groote advertentie-bluf tot ons, maar ook het devies „Truth in advertising". Zou in de Nederlandsche amusementswereld niet eens begonnen kunnen worden den bluf links te laten liggen en het devies te huldigen . . . ? Als het niet goedschiks gaat, moet men zich niet verwonderen dat de Nederlandsche Kultuurkamer het dan -—■ met gerechtvaardigde strafbedreigingen — kwaadschiks zal bereiken. Amusement blijve amusement, en ' men vergälle het niet door leugen in de reclame! CRITY KUS
& THEATER
Zaterdag 23 Januari zal de afdeeling tooneel van het Gemeentelijk Theaterbedrijf in den Stadsschouwburg te Amsterdam de eerste voorstelling geven van „De mooiste oogen van de wereld" van Jean Sarment. In dit stuk treden op Elize Hoomans. Guus Hermus, Fons Rademakers, Cor Hermus en Marie Faassen. Cor Hermus voert de regie. Bij het Gemeentelijk Theaterbedrijf is in voorbereiding „Antigone" van Sophocles, in de vertaling van dr. H. C. Muller en onder regie van Cor Hermus. Eveneens in voorbereiding zijn „Spoken" van Henrik Ibsen en „De Spaansche Brabander" van Bredero. Van deze stukken heeft Cor van der Lugt Melsert de regie. Voorts is „Romeo en Julia", in een nieuwe vertaling van J. W. F. Werufneus Riming, in het repertoire opgenomen. Ook is aangekondigd een nieuw stuk van Dick Ouwendijk, schrijver van het be-
kroonde „De weg is beter dan de herberg", getiteld „De kringloop der kleinmoedigheid" en „Moeder", legende van Hellmuth Unger. HET RESIDENTIE-TOONEEL. Het repertoire van het Residentie-tooneel vermeldt de volgende nieuwe stukken: „De heilige muiters" van Cocteau, met Fie Carelsen, Verbeek en Enny Meunier, „Vrouwenzand", een folkloristisch spel van Ben van Eysselsteijn, die zich inspireerde op de legende van het Vrouwtje van Stavoren, een nieuw stuk van Ank van der Moer, dat oorspronkelijk zou heeten: „Zooiets doet mijn dochter niet", maar dat die titel door een film zag weggenomen, een nieuw stuk van Mare Holman, een nieuwe ensceneering van „Een huwelijk onder Lodewijk XV" van Dumas Fils, met Ank van der Moer (die natuurlijk ook in haar eigen stuk de hoofdrol speelt) en tot slot; „Onze droomen" van den Italiaan Ugo Betti.
Nieuws uit FILMLAND Overzicht van de productie in de afzonderlijke landen. Naar de Rijksfilmintendant, Dr. Hippler, in een publicatie van de „Deutsche Volkswirtschaft" mededeelt, bestond in de laatste 3 jaren voor het uitbreken van den oorlog het Europeesche filmaanbod van rond 8.000 stuks voor ongeveer saVo uit Amerikaansche films. De oorlog heeft echter belangrijke verschuivingen op de Europeesche filmmarkt ten gevolge gehad. Niet slechts werd de Amerikaansche film in de landen van de Spil en de door deze bezette gebieden verdrongen, doch ook in Engeland verminderden de ontvangsten van de Amerikaansche filmindustrie in het tweede oorlogsjaar sterk en wel met 25 millioen dollar. Na de door de bemoeiingen van de Internationale filmkamer alsmede door de afzonderlijke landen zelf genomen maatregelen kan aangenomen worden dat de rond 27.000 bioscooptheaters van Europa, met uitzondering van Engeland en de Sovjet Unie, voldoende hebben aan ongeveer 400
speelfilms per jaar. In Duitschland was een verbruik van 140—160 speelfilms reeds in de laatste jaren voor den oorlog normaal, wat echter een eventueel verbruik van 200300 speelfilms niet uitsluit. In het loopende productiejaar zullen in Duitschland 107 speelfilms worden vervaardigd, in Frankrijk, met inuegrip van het productieprogramma nn de nieuw opgerichte ContinenLil Film te Parijs, rond 92 spealLlms. In Spanje, waar de filmproductie sterk te lijden heeft gehad van den burgeroorlog, staan 40 tot 50 lange speelfilms op het programma, terwijl Portugal, welk land pas onlangs is toegetreden tot de Internationale Filmkamer, 3 speelfilms zal vervaardigen. In de Scandinavische landen gaat Zweden met 35 films aan het hoofd, gevolgd door Finland en Denemarken met elk 20 en Noorwegen met 6—10 lange speelfilms. Onder de tendeele nog zeer jonge filmindustrieën van Zuid-Oost Europa staat Hongarije met een jaarproductie van rond 40 speelfilms aan het hoofd.
(adv.)
Café-Restaurant „HOF VAN HOLLAND" Rembrandtplein 5
—
Telef. 34564
AMSTERDAM
HET TREFPUNT DER ARTISTEN
(Teekeningen Tom Slanders)
Aan de Adminisiratie ran CINEMA & THEATER Paulus PoHersiraai 4 - Amsterdam Zuid.
Mijne Heeren, Elke week wil Ik op de hoogte blijven van nieuwe films, tooneelstukken, opera's enz. Noteert u mij dus, op de gebruikelijke voorwaarden, als abonné voor toezending per post. Het abonnementsgeld wordt betaald met ƒ 6.50 per jaar*/ ƒ3.25 per halt jaar*//1.625 per kwartaal* en voldaan door overschrijving op uwjgirorekening 78676. Naam Adres.
Handteekenlng
te Datum Verzenden In enveloppe als brief of geplakt op ©en briefkaart. •) Doorhalen wat niet van toepassing la.
^t weekblad „CEVEUU & THÈATEE" Terschljnt des Trfldags. Alle bijdragen, foto's, teeKenlngen en redactioneele correspondentie, »onder vermelding van persoonsnamen, te richten aan de Redactie, abonnementsopgaven en-andere administratieve correspondentie aan (Ie Administratie van Het Weekblad „Cinema & Theater", Paulus Pottenstraat 4, Amsterdam-Zuid. Telefoon: 98145, 21511, 21424. — Postglro no. 78676. — Advertentietarieven op aanvrage verkrijgbaar bij de administratje. — Prijs per losse nummers 15 cents. AbonneJnentsprijs franco per post ƒ6.50 per jaar, ƒ3.25 per half jaar, ƒ1.6214 faer kwartaal, bij vooruitbetaling; in plaatsen, waar bezorgers zijn gevestigd, desgewenscht }2)i cents per week bij bezorging in de week ha verschijning. Abonnementen worden stilzwijgend telkens voor een fcwartaal verlengd, indien niet twee weken vóór afloop schriftelijk opzegging is ontvangen. (Prijsverhooging toegestaan bij brief van 83 Maart 1942, no.- 10^7 P.R. van het Rijksbureau voor de Grafische Industrie.) — Nadruk alleen toegestaan voor korte gedeelten, mits tpet bronvermelding,- — Bij ongevraagde bijdragen sluite men retour, porto (zoo mogelijk een geadresseerde en gefrankeerde enveloppe) in.
Hoofdredacteur: Louis Thijssen, Voorburg {Z.-H.)r; plaatsyervanger: Joh. T. ttulsekamp, Amsterdam. — Chef-van-dienst 4eT redactie: R. B, J. Pfaff, Amsterdam. — Redacteur: L. J. Capit, Amsterdam. — Yerantwoordelljk voor de advertenties: ft. M. A. Ausepi?, Amsterdam. — Uitgave der N.V. Nederland?che Uitgeverij „Opbouw", Paulus Potteratraat 4, AmsterdamaHuld; (P 1083). — Druk der N.V. Drukkerij Hlaevler, Amater-
4am-Znld (KIW).
VerajitwoordelIJk redacteur Louis Thijssen, Voorburg; verantwoordelijk voor üe advertentie« B. M. A. Auaema. Ulteeefster Ned Uit« Onbouw Druk van drukkerij Elsevier. Amsterdam. K 199. Veraohljirt 1 x per W<M^ Abonnement^rJlï / 8.50 per jaa!r: prUsper nSmmêr ƒ *BV P 1083/4. 1087/