A
lso nam Ogier vele sciere vanden spere dat baniere ende scoerdet vore Broyiers oghen. Dat en conste Broyier niet ghedoghen. Hi quam daerbi uten keere ende vinc ghereet te sinen spere ende keerde omme sijn pert. Ogier trac ooc achterwert ene scone joeste te doene. Beede waren si van herten coene ende sterc van groter macht. Ieghelijc warp sinen scacht onder den arm, ende keerden dorse ieghelijc 1 jeghen dandren. Met groter porse quamen te samen die heeren dat hare beeder stive speren in sticke spleten alse een riet. 2 Die joeste en verwoochse 3 niet, alst was anscijn, 4 een stro. 5 Die spere waren so dicke dat onsprekelijc was. Ten swerden grepen si, sijt seker das, die si toghen uten scoe. Ieghelijc keerde hem dandren toe 6 dapperleke met stouten live. Onder hem ghingen si clieven 7 metten swerden van goeder snede. Si deden vlieghen upter heede met haren swerden ghereet die maelgen.
[241]
16950
16955
16960
16965
16970
1. [Hertaling] ieghelijc < Ie einer. 2. [Hertaling] spleten alse een riet < spielten also riet. 3. [Woordverklaring] verweghen: aan het wankelen brengen. 4. [Hertaling] alst was anscijn < Noch enscheyn. Speculatief. 5. [Woordverklaring] niet een stro: niet in het minst, helemaal niet. 6. [Hertaling] Ieghelijc keerde hem dandren toe < Ie einre dem andern zu. De Dt. zin bevat geen predicaat maar is ook als deelzin syntactisch onduidelijk. 7. [Woordverklaring] clieven: splijten, hakken. [Hertaling] clieven < stive. Mnl.’stiven’ betekent “sterker, krachtiger worden” en past dus niet in de context. Onze oplossing is speculatief en levert een assonantie (î : ie) op.
Wat si gheraecten, moeste faelgen, ende die wapine moesten scueren. Platen no maelgen en mochten dueren 1 vor den egghen vanden swerden. Broyier en wiste niet wat doen van onwerden dat Ogier so langhe vore hem gheduerde. 2 Dat hi die doot niet en besuerde 3 vor hem, dat was hem wonder groot. Meneghe steke ende meneghen stoot gaf hi metten swerde Ogiere. Ende Ogier en liet ooc niet Broyiere des, ic wane, onvergouden. Men en soude boven moude, 4 des bem ic wijs, te dier stonden niet twee betere hebben vonden dan die twee ghesellen waren. Gheen een en wilde dandren sparen altoos bi ghenen kere. Si waren beede verbolghen seere.
S
eere erre was Broyier die wile hi sach dat Ogier van leden was so machtech, ende hi selve niet so crachtech en was, dat hi hem mochte ghematen. 5 Dus slouch ende stac hi utermaten Ogiers wapine met sinen brande. Nie en quam man in ghenen lande daer men sulken camp sach. Ogier weerde hem wat hi mach met sinen swerde van goeder snede. Ieghelijc wart in sinen leden
16975
16980
16985
16990
[242] 16995
17000
1. [Woordverklaring] dueren / duren: stand houden. 2. [Woordverklaring] gheduren: het uithouden, stand houden. [Hertaling] gheduerde < geduert. 3. [Woordverklaring] besuren: lijden, ondergaan. [Hertaling] bersuerde < berurt. Mnl. ‘beroeren’ komt wegens zijn betekenis en wegens het rijm niet in aanmerking. 4. [Woordverklaring] boven moude: op aarde. 5. [Woordverklaring] ghematen: klein krijgen, onderwerpen.
seere ghewont van des andren slaghen. So langhe vochten si dat si traghen so seere inden leden begonsten, dat omme den vrede Broyier te redene began. Hi sprac: “Hoort, 1 kerstijn man, laet ons resten onse lede, want ons mochte wel scaden die moedechede.” 2 “Heere payien, wat beghindi 3 hier nu van restene,” 4 sprac Ogier, “ende du waers tevoren overfier 5 eer du beghonste vechten! Men mach wel met allen rechte 6 payiene grote roemers 7 noemen.” Broyier sprac: “Du en suls di nemmer beroemen moghen dat ic si mat vore di worden. Gods hat moete di ghescien! Dune maecs mi nemmer moede.” Doe ghinghen si echter met spoede so langhe up malcanderen slaen dat si moesten stille staen beede van groter moedechede, die si beede in haren leden hadden so 8 utermaten groot,
17005
17010
17015
17020
17025
1. [Hertaling] Hoort < horestu. 2. [Woordverklaring] moedecheit: vermoeidheid, uitputting. [Hertaling] scaden die moedechede < die mudikeit scaden. Aanpassing omwille van het rijm. 3. [Woordverklaring] beghinnen: beginnen te spreken over iets. 4. [Hertaling] wat beghindi hier / nu van restene < was begynnen ir zu sagen / Nu von vechten. Vers 17013 is in het Dt. een weesrijm, tenzij men de assonantie ‘schaden : sagen’ voor origineel houdt en onze ingreep in vers 17012 ongedaan maakt. Dan vormt echter ‘lede’ in vers 17011 een weesrijm. Door onze ingreep ontstaat een drierijm. Omdat Broyier het over een gevechtspauze had, hebben we ‘vechten’ door ‘resten’ vervangen. 5. [Woordverklaring] overfier: buitengewoon trots, overmoedig. [Hertaling] du waers tevoren overfier < du werest uber fier / Vor hyn. 6. [Woordverklaring] met allen rechte: terecht. [Hertaling] met allen rechte < in allem rechten. Het MNW kent deze uitdrukking met de voorzetsels ‘bi’, ’te’, ‘met’, ‘na’ en ‘van’ maar niet met ‘in’. 7. [Woordverklaring] roemer: pocher, bluffer, grootspreker. 8. [Hertaling] so: toegevoegd om de bijzin in de verzen 17029-17030 daaraan te laten aansluiten.
dat si also dore die noot stille hielden sonder spreken. Mer die eerst wart te ghereken 1 in sinen leden, was Ogier. Hi 2 sprac:”Hoorstu, payien Broyier? Slaepstu ofte bestu doot? Ic waende 3 du woudest 4 vichten.” Ende mettien began berichten 5 Broyier ende hem ghereden. Hi ghinc met sinen sterken leden up Ogiere slaen sonder spreken. Dies was Ogier tonghereke 6 in sinen herte ende gram. Met beeden handen hi sijn swert nam ende slouch upten sterken Broyier so crachteleke, dat men dat vier sach vlieghen uten helme boven. Ooc so was die helm ghecloven vanden anxteleken slaghe. Beede vriende ende maghe vergat Broyier van groten smerte. Ooc was hi van herten seere verbolghen ende gram dat hi met beeden handen nam sijn swert ende slouch na Ogiere. Mer Ogier warp also sciere jeghen dat swert sinen scilt. Mer die slach quam met sulker ghewilt up des scildes ort 7 ghevloghen, dat hi daervan wart ghecloven.
17030
17035
17040
17045
17050
17055
1. [Woordverklaring] te ghereken werden: beginnen zich te herstellen (‘werden’ gevolgd door een infinitief met ‘te’, zie ST § 258 Opm.). WeGl vertaalt “sich bereit machen, sich aufraffen”. 2. [Hertaling] Hi < Und. 3. [Hertaling] ic waende < Ich meynte. 4. [Hertaling] woudest < soltest. 5. [Woordverklaring] (hem) berichten / berechten: zich klaarmaken. 6. [Woordverklaring] tonghereke: droevig. 7. [Woordverklaring] ort: kant, hoek.
Ende dat swert sanc nederwert. Dies moeste Broyfort, dat goede pert, sijn lijf verliesen, dat scade was, want Broyier slouch so sere, sijt seker das, met sinen goeden swerde, dat Broyfort jeghen derde sijn hovet slouch, dat scade was. Ende Ogier viel neder in dat gras.
17060
17065
D
oe Ogier sijn ors sach doot, sprac hi: “God, die mi gheboot, moete di, payien, gheven scande. Twi 1 hebstu hier inden sande mijn ors te dode ghesleghen?” sprac Ogier, die stoute deghen. “Dat di ghescien moete seere lede. 2 Bestu van so ghedanen seden dattu dat pert wilt verslaen updattu mi te dode moghest slaen? Du ontghelst het seker, payien.” Ende Broyier beete ooc mettien ter erden, ic seker bem. Cort gaf hi antwort hem ende sprac: “Kerstijn, bi Appoline, dat ic dijn ors in sulke pine brocht hebbe, dats mi leet. Slaestu mi doot, so es di ghereet 3 mijn ors daer voren, dat beter es. Blivestu doot, so hebstu ghewes pert ghenouch dijn leven dore. Kerstijn, ic soude di up dese ure gherne bidden in ware sake, dattu mi wils wijs maken 4 dinen name ende hoe du heet.
[243]
17070
17075
17080
17085
17090
1. [Woordverklaring] twi: waarom. [Hertaling] Twi < Wie. Mnl. ‘hoe’ ware hier niet passend. 2. [Woordverklaring] lede: leed, verdriet. 3. [Woordverklaring] ghereet sijn: ter beschikking staan. 4. [Woordverklaring] wijs maken: bekend maken.
Di sal daermede werden ghereet te wetene van mi dattu begheert.” Ogier antworde: “Wient scade ofte deert, ic salt di segghen alse deghen fier. Mijn name es Ogier. Nu sijt vro, wildi iet el?” 1 “Tote hier hebbic te minen spel 2 metti ghevochten, bi Mamette,” sprac Broyier, “nu willic mi eerst setten jeghen di met cracht ter were. Bestu Ogier, des name so seere ghelovet es in menech lant? Also helpe mi Tervogant! Men hevet mi dicke doen verstaen dat mi niemen en mach verslaen dan ghi alleene, Danoys Ogier. Ooc en ware ic niet hier comen over see, heere, so constic bi ghenen keere iet van minen spieren 3 verstaen van di, sonder waen, inden lande der kerstine. Mer ic hadde cleene pine van di, die wile, weet vor ware. Haddic gheweten 4 openbare dat dine cracht ware so cleene! Du claghest nu so dinen wrene. Du machs met recht heten keytijf. Du claghes dijns selves lijf.”
17095
17100
17105
17110
17115
17120
1. [Woordverklaring] wildi iet el?: had u iets anders gewenst? [Hertaling] Nu sijt vro, wildi iet el? < Nu sint ir fro, wildir ed el. [Weddige] WeNo vertaalt: “Nun seid froh, auch wenn Ihr etwas anderes wollt”. 2. [Woordverklaring] te minen spele (de variant met ‘spel’ wordt in het MNW niet genoemd): voor mijn plezier, voor de grap. 3. [Woordverklaring] spiere: verkenner, spion. 4. [Hertaling] Haddic gheweten < Hette ich aber gewißt. Omdat hier geen hoofdzin op volgt, hebben we dit en het volgende vers als een uitroep geïnterpreteerd.
D
oe die goede Ogier hoorde des payiens beroemeghe woorde, seede hi: “Laet, payien, dijn spreken. Ic sal mijn ors an di wreken sonder te makene langhe tale. Omme di te smekene, verstaet wale, en bem ic hier niet 1 comen.” Ende mettien hebben si ghenomen, die heeren, in hare hant die swerde ende ghinghen den groenen werde bespraien met haren bloede. Broyier began in sinen moede nu eerst te duchtene hem. 2 Si sloughen so seere, ic seker bem, met haren swerden manlic andren, teen conde sijn hant niet ommewenden die wile dat si hem rusten. 3 Ogiere began nu erst lusten te vichtene omme sijn paert te wrekene. 4 Het was Ogier ghehaet dat hijt niet ghewreken en mochte. Enen anxteleken slach hevet die Danoys upgheheven ende den payien 5 ghesleghen
[244]
17125
17130
17135
17140
1. [Hertaling] hier niet < nit hieher. 2. [Woordverklaring] hem duchten: bang worden. ‘Duchten’ kan behalve reflexief ook als overgankelijk werkwoord geïnterpreteerd worden: “hem (nl. Ogier) te vrezen”. [Hertaling] te duchtene hem < zu duncken in. [Weddige] WeGl vertaalt ‘duncken’ hier als “spüren”. 3. [Hertaling] teen conde sijn hant niet ommewenden / die wile dat si hem rusten < Es kund einre sin hant nit umbgewenden / Darzuschent, das sie sich rusten. De betekenis schijnt te zijn: “dat de momenten van rust die ze zich gunden zo kort waren dat men niet voldoende tijd zou hebben om zijn hand om te draaien”. De verzen 17135 - 17136 rijmen niet en vormen zelfs geen perfecte assonantie, ook een rijmpaar met ‘ors’ i.p.v. ‘paert’ biedt weinig alternatieven. Men zou aan ‘ommewanderen’ (“om iets heen lopen”) als rijmwoord kunnen denken, maar daar past het object ‘hant’ dan weer niet bij. 4. [Hertaling] omme sijn paert / te wrekene < umb willen sins roß / Und zu rechen. Het MNW kent geen voorbeelden waarin de genitief achter ‘willen’ wordt gepositioneerd. De assonantie ‘paert : ghehaet’ is een noodoplossing. 5. [Hertaling] den payien < uf den payen. Het predicaat ‘slaen’ kan niet met twee ‘op’bepalingen worden verbonden.
so crachteleke up sijn hovet dat hi hem hevet gheclovet den helm ende die cofie mede. In dat hovet gaf hi hem upter stede ene wonde so diep dat dat rode bloet daernaer 1 liep besiden neder 2 up sine voet. 3 Die payien wart al verwoet van dien slaghe ende verbolghen. Met al sinen crachten began hi na volghen Ogier, den sterken man. Den halsberch, dien hi hadde an, dore slouch hi hem uptier stonde. Ooc hieuw hi hem ene wonde uptie scoudre mettien slaghe. Ende doe Ogier, die niet en was traghe, hem selven proufde ghewont, verhief hi dat swert in corter stont ende vergalt hem den slach weder. Die swerde deden si up ende neder gaen harde snelleke. Beede vochten si machteleke. Manlijc dede den andren swaren stoot. Tevoren en vrochte Broyier nie die doot tote dier tijt. Dies haddi groten nijt ende werde hem deste meere. 4 Daertoe derde hem int herte 5 utermaten seere dat Ogier niet en wart mat. Ooc hevet hem Ogier te sekeren stat gheraect 6 ter selver stonde dat hi hem sine ghesonde 1. [Hertaling] daernaer < hernach. Onzeker. 2. [Hertaling] besiden neder < Bysijts hinab. Denkbaar is ook ‘wederside’ (aan weerskanten) i.p.v. ‘besiden’. 3. [Woordverklaring] voet: voeten (VL Vl § 19). 4. [Hertaling] meere < serer. 5. [Hertaling] derde hem int herte < hatt er das hertz. Speculatief. 6. [Hertaling] gheraect < Geracht.
17145
17150
17155
17160
17165
17170
17175
ghecrenket hevet 1 utermaten seere. Ooc en hadde die heedine heere gheene macht meer hem te smeerne. Ieghelijc begherde te deerne den andren utermaten seere. Grote slaghe met nauwen keere ghinghen si gheven ende nemen. Ieghelijc behielde gherne sijn leven.
A
lso vochten die heeren upten werde. Hare beeder goede swerde beverweden si met bloede. Broyiere was wee te moede dat so langhe waerde 2 die strijt. Dies waende hi uptie tijt Ogiere corten sijn leven. Met beeden handen hevet hi upheven sijn swert ende slouch Ogiere upten scilt van quartiere dat dat swert daer dore vlooch, 3 alse ons seghet dat Waelsc, dat niet ne looch, ende dat hi Ogiere uptese stonde in den arm slouch ene wonde, Also erre was hi 4 ende gram. Sijn goede swert hi vernam 5 ende wildet met beeden handen slaen, mer Ogier hevet also saen Corteine, dat goede swert, verheven <ende hevet den payien gesleghen> 6
17180
[245]
17190
17195
17200
17203a
1. [Hertaling] dat hi hem sine ghesonde / ghecrenket hevet < Das yme al sine gesunden / Gekrencket. Onzeker. 2. [Woordverklaring] waren: duren. 3. [Hertaling] daer dore vlooch < hin dorch fur. Aanpassing omwille van het rijm. 4. [Hertaling] Also erre was hi < Also er irre was. 5. [Woordverklaring] vernemen: hervatten, opnieuw in de aanvalspositie brengen. 6. [Hertaling] Vers 17203 bevat een weesrijm, wat erop wijst dat er een regel verloren is gegaan. Vers 17203a is door ons gereconstrueerd. Het bevat de herhaaldelijk voorkomende assonantie ‘verheven : ghesleghen’.
van den scoudre die spauliere. 1 Dat swert dat van prise diere was, daelde, also alst God wilde, rechte bachten 2 des payiens scilde ende sneet den rieme mids ontwee. 3 Doe waende Broyier wel sijn vee. 4 Ne gheen dinc hem meer derde dan dat sijn 5 scilt viel up derde, daer die specie an was diere. Ende Ogier slouch up Broyiere vele meer dan hi dede tevoren. Helpe God, hoe gerne wrake 6 hi sinen toren! Ende Broyier hieuw ooc ghereet sijn swert dat seere sneet. Doe Ogier dat sach, deckte hi hem7 jeghen den swaren slach, 8 so dat hi onghescaet te male bleef vore den payiene, die grote rauwe dreef. Omme sinen scilt buckte hi hem ter erde, ende Ogier borde up sijn swert 9 ende trat hem bat naer. Dies hadde Broyier sulke vaer dat hi met crachten hem uprechte ter stonde
17205
17210
17215
17220
17225
1. [Woordverklaring] spauliere: deel van de wapenrusting dat de schouder bedekt. 2. [Hertaling] bachten < zuschen. ‘Tusschen’ komt niet in aanmerking omdat er geen twee objecten genoemd worden. De riem waaraan het schild is opgehangen verloopt over de schouder en achter het schild zelf. 3. [Woordverklaring] mids ontwee: middendoor. [Hertaling] mids ontwee < in der mitten ent´zwey. 4. [Woordverklaring] vee / vege: de dood nabij, ten dode opgeschreven. 5. [Hertaling] sijn < der. 6. [Hertaling] wrake: ontbreekt in de Dt. tekst. Emendatie van HiWe. 7. [Woordverklaring] hem decken: zich beschermen. 8. [Hertaling] deckte hi hem jeghen den swaren slach < Verdackte er den sweren slag. Mnl ‘verdecken’ betekent “beschutten” en komt hier dus niet in aanmerking. Vgl. ook vers 17789. 9. [Hertaling] borde up sijn swert < enborte sin swert. WeGl vertaalt Mhd. ‘enboren’ als “emporheben, erheben” onder verwijzing naar Mnl. ‘ontboren’, dat echter niet in die betekenis voorkomt. Mnl. ‘upboren’ komt daarentegen wel in aanmerking, maar het object daarbij behoort in de accusatief te staan en levert daardoor geen echt rijm op.
Hine buckte niet wederomme ten gronde 1 neder alse hi dede te voren. So seere vruchte hi Ogiers toren.
A
lso moeste Broyier hem keren vanden scilde, ende Ogier dreefene daer hi wilde. Hi dedene bat achterwert 2 gaen met groten slaghen sonder waen ende met fellen utermaten. Doe die payien daer 3 te sijnre onbaten 4 dat spel seere sach verkeren, ghinc hi hem crachteleke weren alse een diet aventuren wilde. Hi moeste ontberen van den scilde. Up sijn swert hadde hi sinen toeverlaet, daer hi crachteleke mede slaet 5 up Ogier met meneghen kere. Ende Ogier, die sterke heere, hevet hem sinen loon niet onthouden. Sijn vaste scilt lach upter mouden. Daer Ogier hem gheraect, 6 hevet hi hem ene wonde ghemaect die den payien seere derde. Ogier slouchene metten swerde over al daer hi wilde. Broyier en mochte hem met ghenen scilde
[246]
17235
17240
17245
17250
1. [Hertaling] Hine buckte niet wederomme ten gronde < Er ruckte widderumb geent gont. Onze reconstructie is speculatief. [Weddige] WeGl interpreteert ‘geent’ als het demonstratief pronomen ‘jhene’ en ‘gont’ als een bijwoord met de betekenis ‘dort’ (Mnl. ‘geent’ resp. ‘gont’). WeNo vertaalt: “Er bewegte sich erneut nach jenem (Schild) da unten”. Deze interpretatie is weinig overtuigend omdat de tekst precies het omgekeerde meedeelt: omdat Broyier zo bang is voor Ogier, durft hij het niet meer aan zich te bukken om zijn schild weer op te pakken. Dit wordt in vers 17230 met andere woorden herhaald. 2. [Hertaling] achterwert < hinder sich. 3. [Hertaling] daer < der. Het Dt. ‘der’ doet zich voor als een betrekkelijk voornaamwoord, maar de structuur van de zin laat deze interpretatie niet toe. 4. [Hertaling] te sijnre onbaten < zu siner unmaßen. De emendatie is van HiWe. 5. [Hertaling] daer hi crachteleke mede slaet < Kreffticlichen da mit zum slage. Het Dt. vers rijmt niet en bevat geen predicaat. 6. [Hertaling] Daer Ogier hem gheraect < Wa ine Ogier hyn geracht.
decken, dies hi was tonghereke. 1 Sijnre salven haddi ooc ghebreke. Si lach upter werde metten scilde. Ogier jaghedene daer hine hebben wilde 2 ende slouch up hem meneghen swaren slach. Ende Broyier weerdem wat hi mochte. Met sinen swerde goet van stale slouch hi ooc weder, weet ic wale, meneghen slach ende stoot. Sijn anxt was temale groot, dien hi hadde over sijn lijf. Ende Ogier en liet hem sonder blijf niegherinc resten no gheduren. Hi jaghedene van uren turen upten velde dat seere was wijt. Enen seere langhen tijt jaghedene Ogier, die stoute heere, ende Broyier began moeden seere. Hi viel ten lesten neder plat. Die diepe wonden maectene mat, dier hi vele hadde ontfaen. Ogier sprac: “Nu soudic slaen u hovet of, quaet payien.” Ende Broyier riep mettien: “Hebt mijns ghenade dore Gode! Ic wille staen te sinen ghebode ende Hem dienen al mijn leven. Mamette willic vortane begheven want hine mach mi niet ghehelpen een spaen. Gode willic te diensten staen.”
17255
17260
17265
17270
17275
3
S
wijch,” sprac Ogier, “van dien ghewaghe mi nemmeer te ghenen daghe. Alte vele grote scade
1. [Woordverklaring] tonghereke: er slecht aan toe. 2. [Hertaling] daer hine hebben wilde < wa er ine hin wold. 3. [Hertaling] een spaen < umb einen spaen.
17280
[247]
hevestu kerstijnhede beraden 1 met dijnre vermaledider cracht. Du heves alte langhe ghewacht eer du doghet te doene begherst. Du sals hier nu dinen lesten verst daeromme nemen van minen swerde.” “Entrauwen,” sprac Broyier, “ghewerde 2 mi te doene neghene scade, nadien dattic roepe ghenade. Het sal u ontfermen, weet ic wale, want ten es gheen payien so fel in onsen lande, dats ene waerheit, wilde 3 een man die kerstijnheit verloochenen ende an Mamette gheloven, dat hine des lives soude beroven, hoe vele hi hem hadde mesdaen. Ay heere, ic wille gherne staen Gode te dienste vort an ende daertoe willic u man werden te deser tijt, oft ghijs beraden sijt mi ghenade te doene.” “Ja,” sprac Ogier, die coene, “ic soudu wel node scaden, die wile dat ghi Gods ghenade so seere begherende sijt. Ic sal u nu te deser tijt helpen up u goet pert ende voeren u te Parijs wert in die stat van stonden an. 4 Tulpijn, die goede man, 5
17285
17290
17295
17300
17305
17310
17315
1. [Hertaling] Alte vele grote scade / hevestu kerstijnhede beraden < Also viel großen schaden / Als du cristenheit hast beraden. De Dt. zin is syntactisch onvolledig. 2. [Woordverklaring] ghewerden: zich verwaardigen, zo goed zijn (iets niet te doen). [Hertaling] ghewerde < ir enbegerd. 3. [Hertaling] wilde < Mer wolt. 4. [Woordverklaring] van stonden an: dadelijk, aanstonds. [Hertaling] van stonden an < von stunt off. 5. [Hertaling] man < bischoff. Aanpassing omwille van het rijm.
sal u daer kerstijn doen 1 gherne.” “Neen, heere, dat staet mi tontberne. Ic en mach riden bi ghenen keere. Ic bem ghewont so seere dat mi gheens ridens en lust. Wildi beeden dat ic gherust hebbe mine moede lede?” Ogier antwerde dat hijt gherne dede. Hine wildet hem node versegghen. 2 Broyier seede: “Ogier, wildi legghen 3 minen scilt vore der sonnen scijn upt aenghesichte mijn, want het crenct 4 mi vele seere.” “Dat si,” sprac Ogier, die heere, ende ghinc daer vele gherne. Nochtan haddet hem ghestaen tontberne, ware hi gheweest vroet. Uptie erde ghinc hi metter spoet ooc sitten, die sterke man. Sinen wapinroc hi began snelleke in scroden 5 scueren. Daer mede ghinc hi te dier uren alle sine wonden binden cleene ende groot, daer hise conste vinden.
A
lso verbant sine wonden Ogier ende die Sarrasijn Broyier lach ende salvede upter heede metter salven alle sine lede, die ghenasen alsic vernam. So die salve daer erst ane quam, 6 so snelleke waren si ghenesen. Mer Ogier en wiste niet van desen 1. [Woordverklaring] enen kerstijn doen: iemand christen maken, iemand dopen. 2. [Woordverklaring] versegghen: weigeren. 3. [Hertaling] wildi legghen < ir sollent langen. 4. [Woordverklaring] crenken: hinderen. 5. [Woordverklaring] scrode: strook. 6. [Hertaling] So die salve daer erst ane quam < So bald die salbe daran kam.
17320
17325
17330
17335
[248]
17345
meesterien, dats waerheit. Broyiere quam so grote soetecheit in sine wonden alsi ghenasen, dat hi inden groenen grase bleef legghen ende slapen. 1 Ogier dede sine wapin weder ane ter aventuren. 2 Den helm sette hi te deser uren up sijn hovet harde vaste. Hi ontsach hem felre gaste also alst gheen wonder en was. Die payien die int gras lach ende sliep, snorkte 3 so seere dat daer Ogiere, den heere, seere 4 gruwede ende hi wart in vare. Hi hadde wonder, wat ware, dat daer snorkte, wat het mochte sijn. Ende mettien sach hi den Sarrasijn in slape legghen. Ende hi es up ghestaen ende es ten payiene ghegaen, dien hi seere slapende vant. Ende Ogier sach al tehant dat des payiens hovet seere lach neder. Dies wart Ogier denckende 5 weder dat die payien daeromme snorkte so seere ende ooc dattet mochte scaden 6 den heere. Dies was die goede Danoys 7 in vare dat hi seere ghinc harentare
17350
17355
17360
17365
17370
17375
1. [Hertaling] bleef legghen ende slapen < Ligend bleib und schlaffend. Omwille van het rijm op ‘wapen’ kan in het Mnl. geen participium praesens gebruikt worden (‘bleef legghende ende slapende’), tenzij men een gemengde vorm (‘bleef legghende ende slapen’) zou postuleren. De combinatie van ‘ligghen’ met een infinitief is jonger dan de verbinding met een participium praesens. 2. [Woordverklaring] ter avonturen: wat er ook van mocht komen. 3. [Hertaling] snorkte < raußte. Mogelijk is ook ‘rute’. 4. [Hertaling] seere < so sere. Omdat er geen vergelijking of een vergelijkende zin volgt, is ‘so’ overbodig. 5. [Hertaling] denckende < ghedencken. 6. [Hertaling] scaden < schaden bringen. 7. [Hertaling] die goede Danoys < der Denoys gut.
souken, dat ghelovet, iewet, dat hi onder dat hovet legghen mochte den payien. Ende mettien hevet hi versien enen steen van verren legghen. Sal ic u die waerheit segghen? Hi was so sware uptie stont dat hi mee dan dustent pont upter waghen wouch. 1 Ogier sijn herte binnen louch. Als hi den swaren steen versach, liep hi daer wat hi mach. Den swaren steen hevet hi ghenomen. Ten payiene es hi daer mede comen, die daer harde ontslapen 2 lach, dies ghelovet, ende stackene 3 hem onder thovet so hi liseleke 4 conste ende mochte. Helpe God, hoe lettel die Danoys dochte an sulc ene verraderie die die glottoen jeghen den ghetrauwen man wille hadde te doen, alse ghi horen sult hier naer. Die payien die daer lach ende sliep sekerleke, ontspranc 5 harde corteleke. Up sine beene hi daer spranc. 6 Sinen scilt nam hi sonder wanc. An sinen hals hine hinc. 7 Te sinen swerde dat hi vinc,
17380
17385
17390
17395
17400
1. [Hertaling] upter waghen wouch < Hette gewegen uf der woge. Aanpassing nodig omwille van het rijm op ‘louch`. 2. [Woordverklaring] ontslapen: in slaap. 3. [Hertaling] stackene < stieß yne. 4. [Woordverklaring] liseleke: stilletjes, zachtjes. 5. [Woordverklaring] ontspringhen: wakker worden. [Hertaling] ontspranc < Uf sprang. Het ligt voor de hand eerst mee te delen dat Broyier ontwaakt, vóór dat hij opstaat (vers 17400). 6. [Hertaling] spranc < trad. Aanpassing omwille van het rijm, ondanks de herhaling (‘ontspranc’ in vers 17399). 7. [Woordverklaring] An sinen hals hine hinc: Hier wordt uit het oog verloren dat de riem, waaraan het schild is opgehangen, eerder door Ogier is doorgesneden.
dat hi vant legghende neven hem. 1 Jeghen Ogiere, ic seker bem, liep hi ende hevet verdreghen ende Ogier daer mede ghesleghen sonder woorde cleene no groot dat daer dat rode bloet na vloot dore helm ende dore beckineel. Ende Ogier scoffeerde hem 2 een deel ende hevet hem ommeghesien. 3 Den payien hevet hi mettien ghesien met sinen ghetrockenen brande. Ogier sprac: 4 “Bi Gode, payien, dats scande dattu mi nu comt slaen ende ic di hebbe ghedaen so vele eeren ende ghenaden. Haddic di willen verraden, du waerst doot vor langhen tijt.” “Neen, kerstijn, dese strijt moet nu emmer ghecort sijn.” “Helpe God, wat sechstu, Sarrasijn? God moete di scenden ende onteren. Du seedest du wildes di keeren an onsen ghelove ende an onse seden ende daer up gaf ic di vrede daer du upten velde laghest ontdaen.” “Neen, kerstijn, laet staen dijn gheclap,” 5 sprac die payien “Dine doot sal hier ghescien, en si dattu di keres ane Mamette, want ic bem van allen smette 6 ghenesen inden leden mijn.
17405
17410
17415
17420
17425
17430
1. [Hertaling] dat hi vant legghende neven hem < Nebent yme ligen er es vant. Het Dt. vers rijmt niet, vandaar de omstelling. 2. [Woordverklaring] hem scofferen: van zijn stuk zijn. 3. [Woordverklaring] hem ommesien: omkijken, rondkijken. 4. [Hertaling] Ogier sprac < Sprach Ogier. 5. [Woordverklaring] gheclap: gezwets. [Hertaling] gheclap < gespreche. 6. [Woordverklaring] smette: lichaamsgebrek, ziekte; hier: wonde.[Hertaling] smette < smertzen.
Ghedanckt moeten 1 sijn Appolijn ende die grote Tervogaen. Te haren dienste willic staen, want si hebben mi hier ghenesen. Alse Mamet sach dat ic wesen wilde kerstijn dore die noot, quam hi te mi. Cleene ende groot ganste 2 hi mine wonden. Hi hiet mi ooc te dien stonden dat ic ghereet te di soude gaen ende di te doot slaen, ic soude wel hebben die macht. Nu siet, Ogier, oft ghi u hebt bedacht u ane Mamette te keeren ende wilt sine wet 3 leeren ende dienen hem alse ic hem diene. Dese wonderteken sijn an te siene vore u oghen openbaer.” Ogiere ghinc hi toghen daer sine lede die waren ghesont. Ende doe Ogier die daer stont, dese dinc sach openbaer, hadde hi wonder, weet vorwaer, waer of hi ware so gheraect, 4 ende bat Gode dat Hi waect 5 ende hem wille versien 6 jeghen den sterken payien.
17435
17440
17445
17450
17455
17460
1. [Hertaling] moeten < muße es. Dat dit ‘es’ overbodig is, blijkt ook uit de nominatief ‘der groß Tervogan’ in het volgende vers. [Weddige] WeEm handhaaft ‘es’ en maakt van ‘der groß Tervogan’ een datief (“dem großen Tervogan”), zonder ook het rijmwoord ‘Appolin’ op dezelfde manier aan te passen. 2. [Woordverklaring] gansen: genezen, gezond maken. [Hertaling] ganste < Heilte. 3. [Woordverklaring] wet: geloof. [Hertaling] wet < gesetzde. 4. [Woordverklaring] gheraect: voortreffelijk, er goed uitziend. [Hertaling] gheraect < geracht. 5. [Hertaling] waect < wacht. 6. [Woordverklaring] enen versien: voor iemand zorgen.
O
gier riep up Gode seere, 1 ende mettien hoorde die heere ene stemme die sprac:”Ogier, wilt 2 horen. En laet di die payien niet verdoren. 3 Sijn tale es al ghedwas. Houde di an dat di ghegheven was. Die seghe wil God dat di blive.” 4 Dat hoorde Ogier. Met sinen stouten live trat hi naerre den payien. Ende Broyier sach up hem mettien ende 5 vraghede: “Ogier, sidi bedocht dat ghi u weren mocht 6 jeghen mi, ende ghi siet dat minen leden en ghebrect niet, gheen wonde no gheen smerte? Al hebdi stout dat herte, ghi sijt wel seere ghewont, want an u verwen es wel cont dat u ontsonken es u bloet. Mi jamert seere in minen moet dat ic moet u leven cranken. 7 Mer wildi Mamette loven ende danken vort ane tot in uwen fijn, so willic,” sprac die Sarrasijn, gherne u leven langher sparen.” “Swijch,” sprac Ogier, “laet varen, 8 payien, bi Gode di mi gheboot, ofte ic sal di slaen te doot. Ic en achte niet up dine tale.
[249]
17465
17470
17475
17480
17485
17490
1. [Hertaling] up Gode < zu gott uf. 2. [Woordverklaring] Wilt < du solt. Onzeker. 3. [Hertaling] En laet di die payien niet verdoren < Nit lass dich den payen vertoren. 4. [Hertaling] dat di blive < das er dir blibe. 5. [Hertaling] ende < Er. 6. [Hertaling] weren mocht < zu wehre tut. Speculatief. 7. [Woordverklaring] enes leven cranken: iemand bederven, iemand doden. [Hertaling] dat ic moet u leven cranken < Das ich uch muß des libes krencken. 8. [Woordverklaring] laten varen: ophouden met iets. [Hertaling] laet varen < understee dich zu wehren. Speculatief.
Naer heden sal het ooc wale, hope ic, ondervonden 1 sijn, oft onse Drochtijn meer vermoghe ofte dijn Mamet.” Ende mettien Broyier niet langher en let. Sijn swert hieuw hi, so dede ooc Ogier. Uten helmen ghingen si dat vier vlieghen doen met haren slaghen. Ogier began seere traghen vanden wonden in sinen leden. Al hadde sijn swert goede snede, met groter pinen conste hijt verheffen. Ende Broyier liet hem beseffen 2 dat hi frisc was in sinen leden. Met sinen swerde van goeder sneden gaf hi hem te drinckene meneghen slach. Ogier werde hem wat hi mach metten swerde al in een. Cleene vrede was tusscen hem tween. Van slaghen maecten si gheen respijt. 3 Dus vochten si so langhen tijt tote dat Broyier, die was ghesont, weder omme seere began wont 4 van Ogiers slaghen te sine. Dies ghinc hi hem met meere pine ane dan hi dede te voren. Dat bloet liep hem selve over die sporen.
U
termaten gram was Broyier dat hi den stercken man Ogier niet ghemeestren en conste bi ghenen keere. Dies ghinc hi hem so seere up loopen met snellen smeten dat Ogier, doe ic u weten,
1. [Woordverklaring] ondervinden: door onderzoek vinden, bewijzen. 2. [Woordverklaring] beseffen: ondervinden, gevoelen. 3. [Woordverklaring] respijt maken: uitstel vergunnen, een pauze toestaan. 4. [Woordverklaring] wont: gewond, verwond.
17495
17500
17505
17510
17515
[250] 17520
vor den payiene moeste achtergaen. 1 Te Gode riep hi sonder waen dat Hi hem bistand dede inder noot. Enen slach utermaten groot heeft hi hoghe verheven ende Broyier 2 so ghesleghen metter helpe van onsen Heere up sinen arm also seere daer hi dat goede swert mede 3 helt, dattet hem ontfiel upt velt ut sijnre rechter hant. Helpe God, hoe sere die tyrant int herte sijn was verbolghen! Met allen leden began hi volghen 4 up te heffene 5 sijn swert. Mer Ogier heeftene bewert 6 ende ghinc hem naerre met stouten wille alse een die daer node langhe stille staen wilde, want het quame hem te scaden. Nu erst was Broyier verladen 7 meer dan hi was te voren. Seere claghedi sinen toren Mamette ende Apoline. Ende Ogier dede hem grote pine ende swaren overlast. Altoos jaghedine vast met Corteine, den goeden swerde. Die payien en dorste ter erden niet neder bucken na den brant.
17525
17530
17535
17540
17545
17550
1. [Woordverklaring] achtergaen: achteruit gaan, wijken. [Hertaling] achtergaen < hinaffter gaen. 2. [Hertaling] Broyier < ogier. De emendatie is van HiWe. 3. [Hertaling] mede < inne. 4. [Woordverklaring] volghen: nastreven, proberen iets te bereiken. 5. [Hertaling] up te heffene < Umb zu heben. ‘Opheffen’ heeft de betekenis “oprapen”, het simplex ‘heffen’ niet. 6. [Woordverklaring] beweren: hinderen, afweren. 7. [Woordverklaring] verladen: in het nauw gebracht.
Dicke riep hi: “Mamet ende Tervogant, 1 ghi edle goden, wilt mi 2 te staden staen! Laet ghi uwen dienstman verslaen van enen kerstinen ende nemen tlijf, dat sal wesen sonder blijf u lachter 3 sonder ende 4 eweleke.” Ende Ogier jaghede Broyier degheleke. 5 Hine liet hem niegherinc in verden. 6 Diepe wonden die hem derden, gaf hi hem meer dan ghenouch. Mer die salve die hi drouch verdeckt onder sinen scilt, weet ic wel, dat hem behilt sine ghesonde so langhe, want so hi eerst hadde ontfaen die wonden sine van Ogiere, salvede hise also sciere metter specien die hi ane hem drouch. Dus so jaghede, alsict verstoet, Ogier so seere den payien tote dat hi ten lesten hevet versien vore hem legghen een trensoen. Broyier ghedochte dattet hem wel ware te doen 7 ende warp den scilt jeghen den slach tote dat hi besach oft hi mach upheffen den trensoen. Ter erden toe boot 8 die glottoen
17555
17560
17565
17570
17575
1. [Hertaling] Mamet ende Tervogant < Tervogande. Aanpassing omwille van het feit dat in de volgende regel meerdere godheden aangesproken worden. Denkbaar is ook “Mamette ende Tervogande” (rijmend op ‘brande’), maar dan als datiefobject bij ‘roepen’ (en niet als aanspreking binnen de directe rede zoals in de interpretatie van HiWe). 2. [Hertaling] wilt mi < ir willent mir. 3. [Woordverklaring] lachter: schande. [Hertaling] lachter < laster. Ook ‘laster’ is mogelijk. 4. [Hertaling] sonder ende < one ende. 5. [Woordverklaring] degheleke: naar behoren. 6. [Woordverklaring] in verden: met rust. [Hertaling] in verden < rastieren. Aanpassing omwille van het rijm op ‘derden’. Denkbaar is ook ‘ghewerden’ (“zijn gang laten gaan”). 7. [Woordverklaring] dattet hem wel ware te doen: dat hij dat goed kon gebruiken. 8. [Woordverklaring] bieden: uitsteken.
sine hant omme dat stick, 1 dat groot was ende dick, up te heffene vander erden daert lach. Ende Ogier verhief enen slach 2 ende slouch den tyrant so crachteleke up die hant dat hise hem upter stede wel half of slouch metter snede.
17580
17585
1. [Hertaling] omme dat stick < nach dem stuck. Denkbaar is ook ‘na den sticke’, wat zelfs beter zou harmonieren met ‘dicke’ in vers 17581, maar dan moet de beknopte bijzin in vers 17582 in een doelzin worden veranderd. 2. [Hertaling] verhief enen slach < furte einen slag / Oben her zu. Onzeker.