Inventarisatie omvang DDTproblematiek in Gelderland, fase I
Definitief, 11 november 2005
Inventarisatie omvang DDTproblematiek in Gelderland, fase I
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Inhoud Verantwoording en colofon .......................................................................................................... 5 1
Inleiding.......................................................................................................................... 9
2 2.1
Uitgangspunten inventarisatie ................................................................................... 11 Gebiedsafbakening ....................................................................................................... 11
2.2 2.3
Contouren bebouwing ................................................................................................... 12 Contouren toekomstige nieuwbouw .............................................................................. 14
2.4
Contouren van de fruitteeltgebieden ............................................................................. 14
2.5 2.6
Omvang probleemgebieden .......................................................................................... 16 Luchtfoto-interpretatie ................................................................................................... 18
3 3.1
Resultaten en conclusies ........................................................................................... 19 Omvang probleemgebieden .......................................................................................... 19
3.2
Kostenraming ................................................................................................................ 19
3.3 3.4
Onbedoeld mengen van grond ...................................................................................... 22 Resumé ......................................................................................................................... 24
Bijlage(n) 1. Overzicht bebouwing
2. Fruitteeltgebieden 3. Probleemgebieden 4. Overzicht relevante normen
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
7\26
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
1 Inleiding Deze rapportage betreft de eerste fase voor een praktische aanpak van DDT-problematiek in Gelderland; de inventarisatie van de omvang. De aanleiding voor deze inventarisatie is ontstaan uit de constatering dat de laatste jaren in Gelderland verschillende bodemverontreinigingen tot uiting zijn gekomen veroorzaakt door het historische gebruik van DDT als bestrijdingsmiddel. Bij de ontwikkeling van nieuwbouwplannen worden bij bodemonderzoeken verhoogde DDT gehalten aangetroffen. In deze situaties wordt bij het bevoegd gezag een saneringsonderzoek en -plan ingediend. Voor het merendeel wordt een functiegerichte sanering (tot de BWG-I- waarde) uitgevoerd, waarna de bodem geschikt is voor de functie wonen met tuin in het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb). Naast de Wbb treedt bij grondwerkzaamheden met vrijkomende grond het Bouwstoffenbesluit (Bsb) in werking. Vaak ligt het DDT-gehalte te hoog (> hergebruikswaarde) om in het kader van het Bsb hergebruikt te mogen worden en moet de grond afgevoerd worden naar een reiniger. De extra kosten die dit met zich meebrengt kan leiden tot onbegrip onder de bewoners, omdat wel op de grond ‘geleefd’ mag worden. Het doel van het onderzoek is om een beeld te krijgen van de globale omvang van bovenstaande problematiek in Gelderland in bestaande en nieuwe nieuwbouwwijken. Indien er sprake is van een aanzienlijke omvang (door opdrachtgever te bepalen) zal een praktisch stappenplan ontwikkeld worden en een nader onderzoek naar het gedrag van DDT en alternatieve oplossingen voor grondverzet en bodemonderzoek plaatsvinden. Verder wordt er gekeken naar het (onbedoeld) mengen van grond en welke gevolgen dit mogelijk heeft met betrekking tot het keuren en verwerken van grond. Tenslotte worden in deze rapportage veel normen genoemd. In bijlage 4 is daarom een overzicht van alle relevante normen opgenomen.
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
9\26
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
10\26
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
2 Uitgangspunten inventarisatie 2.1
Gebiedsafbakening
Uitgangspunt bij de afbakening van het DDT-problematiek-gebied in de provincie Gelderland, zijn de provinciegrenzen. Daarnaast is gebruik gemaakt van contouren uit een landelijke studie verricht naar de DDT-verdachte gebieden. De contouren hiervan zijn aangegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 DDT-verdachte gebieden Iin Nederland
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
11\26
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Figuur 2.1 is afkomstig uit een onderzoek van Syncera Water en is gebaseerd op gegevens van waterschappen met klasse3 DDT-problematiek in waterbodems in fruitteeltgebieden. Op basis van het bovenstaande is het te inventariseren gebied als volgt gedefinieerd. Heel het zuidelijke deel van de provincie Gelderland (rivierengebied) is in het onderzoeksgebied meegenomen, de grens van het onderzoeksgebied is hier gelijk aan de provinciegrens. In het noord-oosten is de grens van het onderzoeksgebied gebaseerd op de grenzen van de betreffende kaartbladen. Dit resulteert in een inventarisatiegebied zoals weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Begrenzing te inventariseren gebied
2.2
Contouren bebouwing
Voor de bepaling van de contouren van bestaande nieuwbouwwijken is gebruik gemaakt van voornamelijk digitale topografische kaarten. Doordat de kaarten goed over elkaar heen zijn te projecteren, is een redelijk nauwkeurige vergelijking mogelijk. Bovendien zijn de verschillen in bebouwde kom grenzen direct te bewerken met een GIS-applicatie. De volgende sets aan kaarten zijn gebruikt: 1. De meest recente topkaarten 1:50.000 waarvan de laatste updates uitgekomen zijn in november 2004, de TOP-2004-set. De kaarten hierin zijn van de 2.
verkenningsjaren 1998, 2001 en 2002 (dit is kaartblad afhankelijk) De TOP-2000-set, de op dit moment (voorjaar 2005) binnen ons bureau aanwezige oudste beschikbare digitale topografische kaarten 1:50.000, verkregen in 2000, de kaarten zijn van de verkenningsjaren 1994, 1997 en 1998 (dit is kaartblad afhankelijk).
12\26
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Als reden voor deze afbakening kan worden opgemerkt dat pas vanaf 1999 functiegericht gesaneerd wordt (zie ook de bekende rapportage ‘Van trechter naar zeef’). In de jaren ’50, 60, ‘70 werd veel minder bodemonderzoek gedaan’. In de Jaren ’80 werd wel bodemonderzoek gedaan. Deze perioden kunnen daarom ook interessant zijn, maar de meeste aanbouwen en verhar-dingen zijn ondertussen al aangebracht. Bovendien kunnen oplossingen voor (bestaande en nieuwe) nieuwbouw-wijken ook gebruikt worden voor oudere wijken. In tabel 2.1 is een overzicht gegeven van verkenningsjaren in de TOP-2000-set en de TOP-2004-set.
Tabel 2.1 Overzicht verkenningsjaar van topografische kaarten uit TOP-2000 en TOP-2004
Kaartblad
TOP-2000 verkend in:
Top-2004, verkend in:
38F Vianen
1998
2002
38G Gorinchem
1998
2002
38H Leerdam
1998
2002
39A Culemborg
1998
2002
39B Wijk bij Duurstede
1998
2002
39C Geldermalsen
1998
2002
39D Tiel
1998
2002
39E Rhenen
1998
2001
39F Wageningen
1998
2001
39G Beneden-Leeuwen
1998
2001
39H Bergharen
1998
2001
40A Oosterbeek
1997
2001
40B Arnhem
1997
2001
40C Nijmegen
1997
2001
40D Gendt
1997
2001
40E Doesburg
1997
2001
40G Lobith
1997
2001
44E Almkerk
Analoog
1998
44F Heusden
Analoog
1998
45A Hedel
1994
1998
45B Kerkdriel
1994
1998
45E Oss
1994
2002
45F Grave
1994
2002
46A Cuijk
1994
2002
46B Groesbeek
1994
2002
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
13\26
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Er is overwegend een verschil van vier jaar of meer tussen de eerste en tweede set kaartbladen. Alleen voor kaartbladen 44E Almkerk en 44F Heusden betreft het kaarten uit hetzelfde verkenningsjaar, te weten 1998. Dit is de meest recente versie van deze kaarten en de kaart wordt om die reden meegenomen in de kaartenset TOP-2004. Voor de ontbrekende kaartbladen in de TOP-2000set wordt een vergelijking gemaakt met behulp van analoge topografische kaarten 1:25.000 uit 1996, die zijn verkend in het jaar 1993. Dit komt neer op een verschil van 5 jaar.
2.3
Contouren toekomstige nieuwbouw
Voor de bepaling van de contouren voor de toekomstige nieuwbouw is gebruik gemaakt van de volgende gegevens: 1.
Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland
2.
Plannen van gemeenten betreffende woonwijken in de Nieuwe Kaart van Nederland (NKN)
De eerste dataset is digitaal aangeleverd. De data beslaan een beperkt deel van het te onderzoeken gebied, namelijk alleen de negen gemeenten van Regio Rivierenland plus West Maas en Waal en Druten. Voor het overige deel zijn de gegevens van de NKN gebruikt.
2.4
Contouren van de fruitteeltgebieden
Voor de bepaling van de contouren voor fruitteeltgebieden wordt uitgegaan van: 1.
De verstrekte digitale gegevens van historische boomgaarden in het Gelderse
2.
rivierengebied, die blijken te zijn gebaseerd op de huidige top 10 vector Historische topografische kaarten 1:25.000 van circa 1970
De gebruikte historische topografische kaarten 1:25.000 zijn voornamelijk uitgegeven in 1966. Enkele kaarten uit de binnen ons bureau aanwezige set zijn uitgegeven in 1967, 1969 of 1972. Ons inziens zijn dit de hoogtijdagen van het DDT gebruik in de fruitteelt. Wel ontbreken er nog delen van eerder genoemde kaartbladen, deze zijn weergegeven in tabel 2.2. Hierbij is tevens een indicatie aangegeven over de essentie van de betreffende kaart in de analyse.
14\26
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Tabel 2.2 Ontbrekende historische topografische kaarten.
Kaartblad
Noordelijk / zuidelijk deel
Vermoedelijk jaar van uitgave Essentieel in verband met gebiedsgrens*
38F Vianen
Noord
1969
Nee
38G Gorinchem
Noord
?
Nee
38G Gorinchem
Zuid
?
Matig
39A Culemborg
Noord
1966
Nee
39B Wijk bij Duurstede
Noord
1966
Matig
39E Rhenen
Noord
1966
Matig
40E Doesburg
Noord
1966
Ja
45E Oss
Noord
?
Nee
45E Oss
Zuid
?
Nee
45F Grave
Zuid
1974
Nee
46A Cuijk
Zuid
1967
Nee
46B Groesbeek
zuid
1967
Nee
* Nee: valt (vrijwel) buiten onderzoeksgebied Matig: beslaat een beperkt deel van het onderzoeksgebied Ja: ligt volledig in onderzoeksgebied
Geconcludeerd kan worden dat voor de analyse kaart 40E ontbreekt, die wel als essentieel gezien kan worden. De mate van essentie van de ontbrekende kaartbladdelen kan echter ter discussie worden gesteld. Er heeft in overleg met de opdrachtgever geen aanvulling van ontbrekende kaartbladen plaatsgevonden. Door alleen gebruik te maken van kaartmateriaal uit circa 1970, is geen volledige omvang van het DDT verdacht areaal te bepalen. Dat aangezien boomgaarden van rond 1950-1960 voorafgaande aan de opname voor de top-kaarten van circa 1970 kunnen zijn opgeheven en er nadien nog boomgaarden kunnen zijn bij gekomen. De verstrekte digitale gegevens van de historische boomgaarden, blijken te zijn gebaseerd op de huidige TOP-10-vector bestanden aangevuld met enkele veldwaarnemingen1. De term ‘Historische boomgaarden’ houdt hier in alle huidig aanwezige hoogstamboomgaarden en andere vormen van historische fruitteelt (teelt op halfstammen en leibomen). Dit zijn dus nog niet alle locaties waar rond 1970 fruitteelt heeft plaatsgevonden.
1
Historische boomgaarden in het Gelders Rivierengebied, een inventarisatie in opdracht van Provincie Gelderland aan de stichting Milieu en Ondernemen, uitgevoerd door bureau Harry Weijs Ecologisch advies, augustus 2002.
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
15\26
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
We hebben de gegevens van de TOP-10-vector bestanden betreffende de huidige fruitteeltgebieden aangepast op basis van locaties waar fruitteelt heeft plaatsgevonden volgens de historische topkaarten.
2.5
Omvang probleemgebieden
De verdachte oppervlakten zijn volgens het principe van figuur 2.3 berekend. Hierbij zijn de verschillende contouren over elkaar heen gelegd. Hieruit zijn de bestaande verdachte gebieden af te leiden en daarnaast ook de toename tot 2015. Voor de afweging om voor zover mogelijk de nieuwbouwwijken vanaf 1995 mee te nemen verwijzen we naar paragraaf 2.2. Eventuele oplossingen die bedacht worden (voor huidige en nieuwe nieuwbouwwijken) kunnen ook gebruikt worden voor oudere wijken.
Figuur 2.3 Principe berekening verdachte oppervlakten
Het bepaalde oppervlakte verdacht gebied in toekomstige nieuwbouwwijken functioneert als uitgangspunt voor een kostenraming van de omvang van het probleem bij het bouw- en woonrijp maken van toekomstige nieuwbouwwijken. Voor de kostenraming wordt gebruik gemaakt van een eenheidsprijs per m3 grond, gebaseerd op kentallen van een functiegerichte sanering.
16\26
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Een functiegerichte sanering bestaat onder ander uit de volgende kostenbepalende onderdelen: 1.
Het ontgraven/afgraven van grond en afvoer naar stort- of reinigingslocatie (€ 13,00/ m3). Dit betreft in de saneringsfase de grond die verontreinigd is boven de BGW1-waarde2. Na de sanering (als de betreffende locatie in gebruik is genomen) zullen deze kosten ook gemaakt moeten worden voor de grond die verontreinigd is boven de SG-waarde3 van het Bouwstoffen-besluit (en onder de BGW1-waarde), omdat deze grond niet voldoet aan eisen voor hergebruik onder het Bouwstoffenbesluit en dus niet in een ‘werk’ verwerkt mag worden
2.
De verwerking van deze grond door reinigen of storten, waarbij opgemerkt moet worden dat DDT in grond persistent is en deze grond veelal gestort zal worden. In een worstcase-scenario is alle grond ernstig verontreinigd hetgeen hoge kosten met zich meebrengt. In een meer realistisch scenario is 10% verontreinigd boven BGW1-waarde, 70% tussen BGW1- en SG-waarde en 20% onder SG-waarde4. De kosten voor verwerken (storten) bedragen circa € 50,00/ton, waarbij tevens rekening gehouden dient te worden met circa € 14,00/ton milieubelasting (conform de huidige MVS-regeling wordt deze veelal ook door reinigers geheven). Uitgaande dat 80% (> SG-waarde) verwerkt dient te worden, bedraagt de verwerkings-prijs: € 87,00/m3. Hierbij is rekening gehouden met de dichtheidsomrekening van m3 naar ton en tevens is het bedrag omgerekend naar de totale omvang, omdat tijdens ontwikkelingsprojecten de
3.
kosten verdisconteerd worden over de gehele omvang van een project Het aanleveren en aanbrengen van schone grond (€ 15,00/m3)
Deze posten leveren een indicatieve eenheidsprijs van (13,00 + 87,00 + 15,00 =) € 115,00/ m3 grond. Kosten voor voorbereiding en milieukundige begeleiding zijn hierbij niet meegenomen. Tevens wordt opgemerkt dat alle genoemde bedragen exclusief BTW zijn, tenzij anders vermeld. Daarnaast heeft de opdrachtgever aangegeven, dat voor de kostenraming van de omvang van de problematiek voor particulieren, uit gegaan kan worden van de volgende kostenindicaties: 1.
Een regionale milieustraat kan grond van particulieren innemen, waarvoor op dit moment (april 2005) maximaal twee m3 niet gekeurde grond per keer mag worden aangevoerd. De kosten hiervoor bedragen € 52,00/ m3
2.
Een regionale inzamelaar, die grond van particulieren in kan nemen, middels een container van drie m3. De kosten hiervoor bedragen op dit moment (april 2005) € 100,00
3.
Idem, waarbij voor een container van zes m3 € 130,00 wordt gerekend.
2
BGW1: BodemGebruiksWaarde voor wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen, Wet bodembescherming (Wbb) SG: Samenstellingswaarde Grond, hergebruikswaarde Bouwstoffenbesluit (Bsb) Deze percentages zijn gebaseerd op ervaringen uit diverse bouw- en woonrijpprojecten in diffuus verontreinigde gebieden. Tevens vertonen deze percentages overeenkomsten met de uitkomsten van onze studie in Overbetuwe Oost, waar we een geïntegreerde land- en waterbodemkwaliteitskaart hebben gemaakt op basis van de DDT-problematiek.
3 4
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
17\26
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Deze tarieven gelden ook voor niet met DDT-verontreinigde grond. We hebben nagegaan onder welke condities en tegen welke tarieven particulieren verontreinigde grond bij een verwerker kwijt kunnen. Alleen Theo Pouw in Utrecht mag niet herbruikbare grond innemen (deze reinigt de grond), andere inzamelaars mogen dit niet. Hij accepteert ook kleine partijen van enkele m3’s van particulieren. Hiervoor wordt een bedrag gehanteerd van € 60,00/ton, inclusief BTW, hier komen dus nog transportkosten bij. Een particulier zal met een aanhangwagen hooguit 0.5 m3 per keer kunnen vervoeren, in verband met de maximaal toegestane belasting en grootte van de aanhangwagen nog te gebruiken door personen in bezit van rijbewijs B. Als er dus meer dan 0.5 m3 moet worden afgevoerd dan komt dit ofwel in de wijk terecht ofwel wordt dit door een bedrijf afgevoerd (loonwerker, aannemer of hoveniersbedrijf). Deze mogen het niet naar een milieustraat afvoeren. Dus gelden hiervoor hogere tarieven. Probleem is dat particuliere grondstromen niet te controleren zijn. Formeel heeft men hogere kosten, maar in de praktijk valt dit mee omdat men altijd wel een aannemer vindt die de grond goedkoop kan afvoeren. De verantwoordelijkheid ligt bij de burger: de brave burger betaalt voor overtollige grond met DDT > SG het reinigingstarief van Pouw en de doorsnee burger betaalt een lager tarief of stort de overtollige grond in de wijk.
2.6
Luchtfoto-interpretatie
Voor het schatten van de omvang van de problematiek, bij het realiseren van een aanbouw, het plaatsen van tuinhuisjes en aanleggen van verharding in tuinen door particulieren, is gebruik gemaakt van luchtfoto’s. De opzet is geweest om 2 of 3 sets digitale luchtfoto’s van bestaande woonwijken te bestuderen en een inschatting te maken van de hoeveelheid bestrating, aanbouwen en dergelijke. Er zijn digitale foto’s ontvangen en gebruikt van de wijk Passewaay in Tiel. Verder werden er luchtfoto’s van Beusichem-Zuid in de Gemeente Buren geleverd, deze hadden echter een lage resolutie. Op de resultaten hiervan wordt in paragraaf 3.2 nader ingegaan.
18\26
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
3 Resultaten en conclusies 3.1
Omvang probleemgebieden
De contouren van de huidige en toekomstige nieuwbouw zijn weergegeven op de kaart in bijlage 1. De contouren van de fruitteelt gebieden zijn weergegeven op de kaart in bijlage 2. Er is op deze kaart een nader onderscheid gemaakt voor de gebieden die binnen de contouren van de (huidige of toekomstige) nieuwbouw vallen; de zogenaamde probleemgebieden. Van de probleemgebieden is tevens een aparte kaart gemaakt, zie bijlage 3, met daarin het onderscheid naar huidige en toekomstige probleemgebieden. Geconcludeerd kan worden dat het totaal oppervlak probleemgebied indicatief is vastgesteld op 20,7 km2 verdeeld over grofweg 5,5 km2 binnen huidige nieuwbouw en 15,2 km2 binnen toe-komstige nieuwbouw.
Tabel 3.1 Opperrvlak probleemgebieden
Huidig probleemgebied
5,5 km2
Toekomstig probleemgebied
15,2 km2
Totaal
20,7 km2
3.2
Kostenraming
Voor de kostenraming hebben we een eenheidprijs per m3 berekend, op basis van de procentuele verdeling tussen grond boven BGW1, tussen BGW1 en SW2 en onder SW2, zoals omschreven in § 2.5. De reden hiervoor is dat bij planontwikkelingen alle kosten worden verdisconteerd over het gehele oppervlakte van de planlocatie. Daarnaast zullen na de ontwikkelingsfase ook kosten gemaakt moeten worden als er grondverzet plaatsvindt (uit de luchtfoto interpretatie blijkt dat 10 á 11% van het totaal oppervlak op de schop gaat na de ontwikkelingsfase), omdat na een sanering op basis van BGW1-waarden de grond niet voldoet aan de hergebruikscriteria. Het areaal toekomstig probleemgebied is te vertalen naar de omvang van de problematiek bij het bouw- en woonrijp maken van nieuwbouwwijken en is berekend in tabel 3.2. In deze tabel is aangegeven wat de kosten voor volledige sanering tot SG-waarde en gebruikelijke sanering tot BGW1-waarden bedragen. Kosten voor saneren tot BGW1-waarde zijn de “gebruikelijke” kosten, in onze raming is dit slechts 1/8 deel van de kosten voor sanering tot SG-waarde (1/8 * € 115,00 /m3 grond). De dikte van de te saneren toplaag is vastgesteld op 0,3 en/of 0,5 meter. Verder is er van uit gegaan dat minimaal 40 procent van een geplande nieuwbouwwijk is bestemd voor openbare ruimte als wegen, parkeerplaatsen, speelterreintjes, groen en waterpartijen. Het overige percentage, maximaal 60%, is het particuliere grondbezit.
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
19\26
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Tabel 3.2 Omvang en kostenraming op basis van uitgangspunten conform paragraaf 2.5
Toplaag 0.3 m
Kosten (x milj. €)* 0.5 m
Tot SG-waarde
Tot BGW1-waarde
Totaal
6.2 * 106 m3
10.4 * 106 m3
Huidig probleemgebied
1.7 * 106 m3
2.8 * 106 m3
-
Toekomstig probleemgebied
4.6 * 106 m3
7.6 * 106 m3
525 – 875
65 - 110
40% toekomstig probleemgebied
1.8 * 106 m3
3.0 * 106 m3
200 – 350
25 - 45
1.4 * 106 m3
2.3 * 106 m3
160 – 260
20 - 35
-
= openbare ruimte 30% toekomstig probleemgebied = huis, garage/schuur * De dikte van de toplaag 0,3 of 0,5 m is bepalend voor respectievelijk de onder- en bovengrens van de kosten
De omvang van de DDT-problematiek in toekomstig probleemgebied wordt geraamd op totaal (4,6 7,6 * 106 x eenheidsprijs) 525 tot 875 miljoen euro. Dit is een grove kostenraming voor sanering van alle toekomstige probleemgebieden. Hiervan is ruim 40% voor de realisatie van de openbare ruimte, (1,8 - 3,0 * 106 x eenheidsprijs) 200 tot 350 miljoen euro. De overige 60 procent is nog nader te verdelen in een deel voor de projectontwikkelaar (huis, garage/schuur) en een deel voor bewoners (tuinen). De oppervlakteverdeling voor enerzijds het huis en opgeleverde schuren/garages en anderzijds de tuinen, binnen de 60 procent particulier grondbezit, is vrijwel half om half, dit is weergegeven in figuur 3.1. De omvang van de problematiek voor de projectontwikkelaar, bij het realiseren van de huizen en schuren/garages, komt daarbij op 30 procent van het toekomstige probleemgebied. Saneringskosten: 160-260 miljoen euro (30% van (4,6-7,6 * 106 x eenheidsprijs)). Een vergelijkbaar bedrag indien tijdig het gehele areaal toekomstig tuin ook gesaneerd wordt.
20\26
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Hele nieuwbouwwijk 100% Particulier grondbezit
Openbare ruimte
60%
40%
Tuinen
Huis, garage/schuur
30%
30%
Verhard of aanbouw 10 à 11%
Figuur 3.1 Procentuele verdeling van het oppervlak in een woonwijk
Dertig procent van het totale probleemgebied wordt in beslag genomen door tuinen. Uit de luchtfotointerpretatie van de wijk Passewaay in Tiel is gebleken dat gemiddeld genomen 35 procent van het tuinoppervlak in beslag wordt genomen door verharding en of realisatie van schuren of aanbouwen door bewoners. Dat komt neer op 10 à 11 procent van het totale oppervlak van het probleemgebied. Deels heeft dit te maken met de huidige problematiek, namelijk in de al bestaande nieuwbouwwijken en deels met het potentieel toekomstige probleem. In tabel 3.3 is de omvang van het probleem voor rekening van particulieren weergegeven in m3 en in miljoenen euro’s. Hierbij zijn de drie verwerkingsmogelijkheden, zoals genoemd in paragraaf 2.5 voor particulieren als variant meegenomen. Daarnaast is ook de optie voor verwerking van niet herbruikbare grond door Theo Pouw in Utrecht weergegeven. Dit is meteen de duurste variant, echter de kosten zijn weergegeven inclusief BTW. Zonder BTW is deze variant van vergelijkbare prijs als variant 1, waarbij het grootste verschil tussen deze twee in de niet weergegeven transportkosten zal zitten. Variant 1 is in vergelijking met varianten 2 en 3 de duurste variant, maar is gebaseerd op realistische kleine eenheden (minimum volume 0,5 m3). Variant 3 laat veel lagere kosten zien, maar niet elke particulier zal een container van 6 m3 gebruiken / nodig hebben.
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
21\26
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Tabel 3.3 Omvang van het probleem voor rekening van particulieren.
Toplaag 0.3 m
Kosten (x milj. €)* 0.5 m
Variant 1
Variant 2
Variant 3
Theo Pouw (incl. BTW)
0,65 * 106 m3
Totaal
6
3
Huidig
0,18 * 10 m
Toekomstig
0,47 * 106 m3
1,08 * 106 m3 6
34 - 56
22 - 36
14 - 23
39 - 65
3
10 - 15
6- 9
4- 6
11 - 17
0,80 * 106 m3
24 - 42
16 - 27
10 - 17
28 - 48
0,28 * 10 m
*De dikte van de toplaag 0,3 of 0,5 m is bepalend voor respectievelijk de onder- en bovengrens van de kosten Zoals al vermeld in paragraaf 2.5 gelden de tarieven van varianten 1, 2 en 3 ook voor niet met DDT-verontreinigde grond en mag alleen Theo Pouw in Utrecht niet herbruikbare grond van particulieren innemen.
De geleverde luchtfoto’s van een nieuwbouwwijk in de Gemeente Buren zijn van een dermate lage resolutie, dat de herkenning van aanbouwen en bestrating nauwelijks mogelijk is. Verder viel op dat er op een groot aantal percelen nog geen bebouwing is, of deze nog niet voltooid is. Hiervoor kan dan ook geen dekkingspercentage ingeschat worden. Wel moet opgemerkt worden dat het aantal vrijstaande huizen groter is dan in de wijk Passewaay in Tiel, hetgeen het dekkingspercentage van aanbouwen/schuren en verharding kan verlagen. De verdeling tussen enerzijds tuin en anderzijds huis & garage/schuurtje verandert daarmee enigszins, meer tuin minder huis. Tevens is het denkbaar dat er bij deze vrijstaande huizen niet snel nieuwe aanbouwen gerealiseerd zullen worden, omdat die hoogstwaarschijnlijk al direct gerealiseerd zijn. Het is derhalve aannemelijk dat er een verschil is tussen stadswijken (Passewaay, Tiel) en dorpswijken (Beusichem-zuid, Buren). Een verkleining van de totaal omvang van de problematiek voor particulieren met 10% lijkt op basis van de wijk Beusichem-zuid aannemelijk. De werkelijke omvang kan ook kleiner zijn, doordat voor de aanleg van verharding geen 0,5 m grond afgegraven hoeft te worden. Ook is het niet altijd noodzakelijk om bij de realisatie van een tuinhuis grond af te voeren.
3.3
Onbedoeld mengen van grond
Het lutum- en humusgehalte zijn van invloed op de wettelijke normwaarden, de BGW1-waarde uit de Wet Bodembescherming (Wbb) en de hergebruikswaarde van het Bouwstoffenbesluit. In bestaande woonwijken, verandert het lutum- en humusgehalte ten opzichte van de oorspronkelijke bodem door het tuinieren van de bewoners (opbrengen zwarte grond, compost, turfstrooisel, zand etc.). Ook treedt onbedoelde menging op door het graven van funderingen en vijvers. Voor een standaardbodem (met 10% humus en 25% lutum) liggen de wettelijke normwaarden op 2,5 mg/kg d.s. (Wbb) en 0,5 mg/kg d.s. (Bsb). De normen van DDT zijn alleen humusafhankelijk. Tauw beschikt over een toetsingsmodule waarin op basis van het invoeren van (lutum- en) humusgehalten de normwaarden uit de Wbb en het Bsb bepaald kunnen worden.
22\26
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Met deze module is een analyse uitgevoerd naar de effecten van hogere of lagere humusgehalten op de normwaarden. De resultaten daarvan zijn in tabel 3.4 weergegeven.
Tabel 3.4 Effecten van humus op de BGW1-waarde en SG-waarde
humusgehalte
0
5
10
15
20
25
30
BGW1-waarde
0,5
1,25
2,5
3,75
5
6,3
7,5
SG-waarde
0,1
0,25
0,5
0,75
1
1,25
1,5
Door de opdrachtgever is aangegeven dat het gemiddelde humusgehalte in een Gelders fruitboomperceel globaal ligt tussen 5 en 8%. In figuur 3.2 is duidelijk te zien dat bij hogere humusgehalten de normwaarden ook hoger zijn. Theoretisch gezien zou je door bijmengen van humus een schone grond kunnen krijgen. Een grond met 5% humus en een DDT-gehalte van 2 mg/kg d.s zou bij een verhoging van het humusgehalte tot 8% voldoen aan de BGW1. Dit is aangegeven met vb1 in figuur 3.2. Voorbeeld 2 geeft aan dat een grond (5% humus en DDT van 1,25 mg/kg d.s.) die voldoet aan de BGW-1, niet voldoet aan het Bouwstoffenbesluit ondanks bijmengen van humus, aangezien een vervijfvoudiging van het humusgehalte naar 25% niet realistisch is. Door bijmengen van extra humus, zoals in voorbeelden 1 en 2, zou procentueel gezien in een volume grond het gehalte DDT afnemen, echter gezien het lage gewicht van humus in vergelijking met grond, heeft dat geen of een omgekeerde invloed op het DDT-gehalte per Kg grond. Daarom is in grafiek 3.2 een horizontale lijn weergegeven. Voorbeeld 3 gaat uit van een menging van grond bij ontgraven tot een diepte van 90 cm waarbij de bovenste 30 cm net aan de BGW1-waarde voldoet. De laag van 30 tot 90 cm betreft schone grond (streefwaarde, bij 5% en 8% humus). De grafiek laat zien dat de DDT-gehalte in deze grond nog steeds tussen de BGW1-waarde en SG-waarde ligt. Bovendien is de hoeveelheid grond die niet is her te gebruiken onder het Bouwstoffenbesluit vergroot. Overigens is het niet onwaarschijnlijk dat het DDT-gehalte geregeld al lager is dan de BGW1-waarde, waardoor een groter effect van bijmengen zou kunnen optreden, tot mogelijk onder de SG-waarde.
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
23\26
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
8
7
DDT gehalte mg/kg ds
6
5 BGW1-waarde SG-waarde vb1 vb2 vb3
4
3
2
1
0 0
5
10
15
20
25
30
Humusgehalte (%)
Figuur 3.2 Normwaarde afhankelijk van het humusgehalte
Uit deze voorbeelden blijkt dat de discrepantie tussen de normwaarde onder Wbb en Bsb, waardoor een grond wel geschikt is voor de bestemming wonen maar niet geschikt is voor hergebruik, blijft. Het (onbedoeld) bijmengen van grond (humus) heeft daar beperkte invloed op. Er is hierbij geen verschil voor zware klei, lichte klei of zavelige gronden, aangezien de normwaarden onafhankelijk zijn van het lutumgehalte.
3.4
Resumé
De vastgestelde contouren voor de omvang van het probleem zijn indicatief. Ze zijn dus geen vaststelling van de grenzen van de probleemgebieden. Het indicatief vastgestelde totaal oppervlak probleemgebied is 20,7 km2, waarvan 15,2 km2 aan toekomstig areaal. De met behulp van een eenheidsprijs voor een functiegerichte sanering zijn de kosten voor het totale toekomstige probleemgebied geraamd op 525 tot 875 miljoen euro. Deze kosten kunnen procentueel, volgens percentages als aangegeven in figuur 3.1, verdeeld worden over verschillende betrokkenen. De omvang van de problematiek zoals die nu bij bewoners in probleemgebieden ligt is indicatief vastgesteld op 0,18 - 0,55*106 m3. In de toekomst kan dit uitbreiden naar 0,65 – 1,08*106 m3. De kosten daarvoor kunnen op basis van de beschreven uitgangspunten oplopen tot 56 miljoen euro.
24\26
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R001-4384606SCB-ygl-V04-NL
Het (onbedoeld) bijmengen van grond die net voldoet aan de BGW1-waarde met humus of schone grond leidt niet (snel) tot toepassingsmogelijkheden voor hergebruik onder het Bouwstoffenbesluit. Noot 1: De gemeente Nijmegen in dit kader ondervonden dat bij de vergelijking van bodemonderzoek uitgevoerd door 2 verschillende bureaus op hetzelfde perceel naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen (som DDD,DDT en DDE en som drins) het organisch stofgehalte nogal van elkaar bleek te verschilde. Dit kan grote gevolgen hebben (wel of geen ernstig geval) want bij een laag gehalte aan organische stof heb je erg lage interventiewaarden voor deze stoffen. Reden voor de gemeente om eens bij de laboratoria na te vragen hoe zij dat gehalte bepalen. Dit heeft geresulteerd in de constatering dat de wijze waarop het gehalte aan organische stof wordt gerapporteerd per laboratorium verschilt. Organisch stofgehalte wordt bepaald door het gloeiverlies te bepalen van een grondmonster. Om het juiste organische stofgehalte te krijgen moet vervolgens 0,07 (7%) van het gehalte aan lutum worden afgetrokken van het gevonden gloeiverlies. Laboratoria rapporteren dit verschillend. Soms wordt alleen het gloeiverlies gerapporteerd, zodat vervolgens zelf de correctie moet worden uitgevoerd. Als er geen lutum is bepaald, wordt soms uitgegaan van een standaard gehalte aan lutum van 10%. Volgens de laboratoria is in de NEN niet geregeld hoe moet worden omgegaan met de bepaling van organisch stof als het gehalte aan lutum niet is bepaald. Het lutumgehalte in kleigrond kan soms oplopen tot wel 60 %. Samenvattend betekent dit dat, indien op de juiste wijze gecorrigeerd wordt, de normen altijd strenger worden. Dit kan net het verschil uitmaken tussen een ernstig of een niet ernstig geval, of tussen toepasbare of niet toepasbare grond. Noot 2: Uit een onderzoek van de NS blijkt dat na een multifunctionele sanering op DDT-componenten het volgende. Er is gesaneerd tot 1,0 en gedeeltelijk tot 1,5 m-mv. Daarna is een eindbemonste-ring van de bodem uitgevoerd. Hieruit blijkt dat op een diepte van 1,0 m-mv. het gehalte DDT/DDD/DDE varieert van < 0,002 tot 0,024. Het humusgehalte is 1,55 mg/kg ds. Na een aanvullende sanering van sommige vakken tot 1,5 m-mv worden gehaltes aangetroffen van < 0,012 tot <0,018. hierbij is de detectiegrens verhoogd wegens storingen. Het humusgehalte is 0,5 mg/kg ds. Tijdens de tweede fase van de sanering is functioneel gesaneerd tot de BGW-1 waarde . De saneringsdiepte varieert van 0,3 tot lokaal 0,75 m-mv. Op een diepte van 0,3 varieert het gehalte aan DDT/DDD/DDE van <0,002 tot 0,71. Het humusgehalte is 4,1 mg/kg ds. Op een diepte van 0,5 varieert DDT/DDD/DDE van 0,024 tot 2,44. Het humusgehalte varieert van 2,4 tot 2,8 mg/kg ds. Op een diepte van 0,75 (één vak) wordt 0,035 DDT/DDD/DDE aangetroffen, met een humusgehalte van 1,9 mg/kg ds. De afgegraven grond is eerst tijdelijk in depot geplaatst en in kleine partijen geanalyseerd. Het DDT/DDD/DDE gehalte varieerde van 0,407 tot 0,808 mg/kg d.s., het humusgehalte van 1,8 tot 3,5 mg/kg ds. Bij toetsing aan de BGW-1 waarde blijkt ongeveer de helft van de grond herbruikbaar. Algemene conclusie is dat het humusgehalte van de saneringsgrond sterker varieert dan het DDT-gehalte. Hierdoor is het humusgehalte van grotere invloed op de toetsing dan het DDT-gehalte zelf.
DDT-problemtiek in Gelderland, fase I, GBB, 1 december 2005
25\26
Bijlage
1
Overzicht bebouwing
Bijlage
2
Fruitteeltgebieden
Bijlage
3
Probleemgebieden
Bijlage
4
Overzicht relevante normen
TTT V3.5 RCH, 2005, Datum: 09 nov 2005, Bouwstof Grond: Toepassing in of op de bodem
Humus: 10 [%], Lutum: 25 [%] DDD DDE DDT (som)
S
T
I
BGW1
BGW2
SW1
Tv
SW2
0,010
2,0
4,0
2,5
4,0
0,010
0,25
0,50
0,0020
0,40
0,80
0,50
0,80
0,0020
0,051
0,10
0,0020
0,40
0,80
0,50
0,80
0,0020
0,051
0,10
Humus: 0 [%], Lutum: 0 [%] DDD DDE DDT (som) Humus: 0 [%], Lutum: 0 [%] DDD DDE DDT (som)
De waarden voor grond in mg/kg ds S: Streefwaarde grond, T: Tussenwaarde grond, I: Interventiewaarde grond BGW1: Bodemgebruikswaarde wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen BGW2: Bodemgebruikswaarde extensief gebruikt (openbaar) groen SW1: Samenstellingswaarde Schone Grond Tv: Tussenwaarde Bouwstoffenbesluit SW2: Samenstellingswaarde Grond
De S, T, I, en N waarden zijn gebaseerd op de circulaire "Interventiewaarden Bodemsanering" van de Staatscourant 24 februari 2000,nr. 39| Bodemgebruikswaarde uit het "Uitvoeringsprogramma BEVER' conform SDU Uitgevers, Den Haag, 1999 1.Het Bouwstoffenbesluit kent de begrippen streef- en interventiewaarden niet. Daarom dient in plaats van het begrip "streefwaarden" uitgegaan te worden van de samenstellingswaarden voor grond van bijlage 1 uit het Besluit. Voor het begrip "interventiewaarden" dient uitgegaan te worden van de samenstellingswaarden uit bijlage 2 van het Besluit. Verder is het begrip "tussenwaarden' geïntroduceerd" zijnde ½ x (SS+SG). Deze definities zijn beschreven in de Staatscourant nr. 126 d.d. dinsdag 6 juli 1999; 3 De samenstellingswaarden zijn gebaseerd op de Vrijstellingsregeling Samenstellings- en Immissiewaarden van 25 juni 1999, de Tijdelijke Vrijstellingregeling Eisen Grond en Baggerspecie van 25 febuari 2004 en de Tijdelijke Vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004 4. Voor de toetsing van de resultaten aan de normen van het Bouwstoffenbesluit gelden een groot aantal specifieke regels. Een goede toetsing vraagt een gedegen kennis van deze regels en is niet in enkele voetnoten te ondervangen.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, mogelijke oplossingen
Definitief, 9 november 2005
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, mogelijke oplossingen
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Inhoud Verantwoording en colofon .......................................................................................................... 5 1
Inleiding.......................................................................................................................... 9
2 2.1
De oplossingsvarianten met samenvattend overzicht ............................................ 11 De negen varianten ....................................................................................................... 11
2.1.1 2.1.2
Aanpassen normen ....................................................................................................... 11 De ‘één-geval-variant’ ................................................................................................... 13
2.1.3
Beleidsvrijheid ............................................................................................................... 16
2.1.4 2.1.5
De ontheffingsvariant .................................................................................................... 17 Tijdelijke opslag in depot ............................................................................................... 19
2.1.6
Een tussentijdse afvoervariant ...................................................................................... 20
2.1.7 2.1.8
Saneren tot SW2 ........................................................................................................... 21 Saneren tot BGW2 (functie openbaar groen)................................................................ 22
2.1.9
Afvoer naar Duitsland .................................................................................................... 23
2.2 2.3
Resultaten van de workshop ......................................................................................... 24 Samenvattend overzicht ................................................................................................ 26
3
Stappenplan en toelichting......................................................................................... 31
4
Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 35
4.1 4.2
Conclusies ..................................................................................................................... 35 Aanbevelingen............................................................................................................... 35
Bijlage(n) 1. Overzicht werkgroepleden en deelnemers workshop
2. 3. 4. 5.
Visie gemeente Nijmegen op de 9 oplossingsvarianten Meerkosten terugsaneren tot hergebruikswaarde en de relatie tussen EOX en DDT Relatie EOX en DDT Halfwaardetijd DDT en overige relevante informatie
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
7\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
1 Inleiding Deze rapportage betreft de tweede fase voor een praktische aanpak van de DDT-problematiek bij te ontwikkelen nieuwbouwlocaties in Gelderland. De eerste fase betrof de inventarisatie van de omvang en is gerapporteerd onder Tauw-kenmerk R001-4384606NEE-ygl-V04-NL, d.d. 11 november 2005. Bij de ontwikkeling van nieuwbouwplannen worden bij bodemonderzoeken tot boven de interventiewaarden verhoogde DDT-gehalten aangetroffen. In die gevallen dat het een ernstige verontreiniging betreft, wordt bij het bevoegd gezag een saneringsonderzoek en -plan ingediend. Voor het merendeel wordt een functiegerichte sanering (tot de BWGI-waarde) uitgevoerd, waarna de bodem geschikt is voor de functie wonen met tuin in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). Naast de Wbb treedt bij grondwerkzaamheden met vrijkomende grond het Bouwstoffenbesluit (Bsb) in werking. Vaak ligt het DDT-gehalte te hoog (> hergebruikwaarde) om in het kader van het Bsb hergebruikt te mogen worden en moet de grond afgevoerd worden naar een reiniger. De extra kosten die dit met zich meebrengt kan leiden tot onbegrip onder de bewoners, omdat wel op de grond ‘geleefd’ mag worden. Doel van de tweede fase van het project is dat de betrokkenen bij een (bijna) afgerond nieuwbouwproject (bewoners, gemeente als grondeigenaar en als bevoegd gezag, projectontwikkelaar en provincie) worden gevraagd of, en zo ja hoe, het proces beter had kunnen verlopen. Een aantal praktische oplossingen (hoofdstuk 2) en een hierop gebaseerd stappenplan (hoofdstuk 3) kunnen, indien mogelijk in een toekomstig nieuwbouwproject gebruikt worden. De basis hiervoor is gelegd in een workshop met gemeenteambtenaren (milieu), provincieambtenaren (bodem en afval) en adviseurs van Bodemplus en van TNO. Daarnaast is in deze tweede fase gekeken of op basis van twee projecten de meerkosten voor het terugsaneren tot de hergebruikswaarde (Bsb) per m3 kan worden bepaald (bijlage 3). Hierbij is gebruik gemaakt van onderzoeksprojecten waarbij het DDT-gehalte is geanalyseerd. Het onderzochte oppervlak wordt gekoppeld aan het aantal gezette boringen waarvoor het DDTgehalte is bepaald. Hieruit is af te leiden welke boringen een DDT-gehalte bevatten tussen de hergebruikswaarde (Bsb) en de BGW-I waarde (Wbb). Vervolgens kan worden bepaald welk percentage van het oppervlak extra gesaneerd zou moeten worden om aan de hergebruikswaarde te voldoen. Gezamenlijk met de verontreinigingsdiepte en met kentallen voor saneringen kunnen dan meerkosten worden berekend.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
9\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Op deze wijze wordt een uitspraak gedaan over de meerkosten om terug te saneren tot de hergebruikwaarde van het Bouwstoffenbesluit. Ten aanzien van de relatie tussen EOX en DDT is in de eerste fase al vastgesteld dat er niet of nauwelijks sprake is van een eenduidig verband. Ook door de opdrachtgever is aangegeven dat het niet de bedoeling is om uitgebreid onderzoek hier naar te doen. Ter onderbouwing hiervan zijn door de werkgroep geleverde gegevens van de Waalsprong gebruikt. Ook de informatie uit het TNO-rapport AW2000 is meegenomen (bijlage 4). Ten slotte is in bijlage 5 door de opdrachtgever een aangeleverde notitie en andere informatie opgenomen over de halfwaardetijd van DDT. De betreffende notitie is door het RIVM opgesteld en als zodanig integraal opgenomen.
10\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
2 De oplossingsvarianten met samenvattend overzicht In overleg met de opdrachtgever zijn negen varianten benoemd, die in eerste instantie nader zijn uitgewerkt. Deze varianten zijn voorgelegd aan de werkgroep “Knelpunten normering DDT” en vervolgens tijdens een workshop op 30 juni 2005 bij Regio Rivierenland in Tiel gepresenteerd en vanuit de verschillende invalhoeken en disciplines beoordeeld. Op deze wijze is een brede input verkregen (gestoeld op praktijkervaringen), zodat een goede onderbouwing van de verschillende varianten kan worden gemaakt. In dit hoofdstuk zijn in § 2.1 de negen varianten beschreven. Per variant wordt eerst ingegaan op de achtergrond, daarna, indien van toepassing, op eventuele voorbeelden. Vervolgens zijn in § 2.2 de resultaten van de workshop weergegeven, die resumeren in § 2.3 in een overzichtstabel en een stappenplan (hoofdstuk 3).
2.1
De negen varianten
2.1.1 Aanpassen normen Uit de workshop is naar voren gekomen dat de meest haalbare variant de aanpassing van het normenstelsel zou zijn. Het probleem, waar deze studie over gaat wordt met name veroorzaakt door het niet op elkaar afgestemd zijn van normen. Achtergrond Er zullen een drietal belangrijke beleidsontwikkelingen in Nederland plaatsvinden. Ten eerste wordt een aanpassing van het Bsb verwacht, waarin met name bagger en grond uit het huidige Bsb zullen worden verwijderd. In de tweede plaats is in het kader van de AW2000-studie geconstateerd dat de normstelling voor een aantal stoffen opnieuw beschouwd dient te worden. In deze studie wordt de DDTproblematiek met name genoemd, waarbij wordt opgemerkt dat nog aangetoond dient te worden of er een relatie bestaat tussen de toxicologische aspecten en de normstelling in verschillende milieumatrices. Indien deze relatie niet of nauwelijks aanwezig is, dan ligt een normaanpassing voorhanden. Tijdens de workshop is duidelijk geworden dat het knelpunt van het probleem met name wordt gevormd door de lage SW2-waarde (voor bijna alle stoffen is de SW2-waarde de Iwaarde, voor o.a. DDT is de SW2-waarde een factor 8 lager dan de I-waarde.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
11\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Vanuit het project ‘Grond en Bagger’ wordt inmiddels wel gesuggereerd om de streefwaarde voor grond af te stemmen op de huidige SW1-waarde en de SW2-waarde op de huidige interventiewaarde. In het najaar van 2005 zal hierover een voorstel aan de STUBO worden voorgedragen. Indien dit voorstel wordt geaccordeerd, dan zal het beleidsveranderingtraject worden opgestart, met als doel om per januari 2007 deze normaanpassing door te voeren. Of de BGW1 en BGW2 ook worden aangepast is echter nog niet geheel duidelijk. Een tweede ontwikkeling is de ontwikkeling van het bodembeleid. In dit kader wordt gedacht aan een vervanging c.q. verandering van het streef- en interventiewaardensysteem. Schematisch ziet dit er als volgt uit: MTR-niveau Specifieke situaties
Interventiewaarde
La-ref
Lo-ref
Streefwaarde Schema 2.1: Schematische weergave van de voorgenomen beleidsveranderingen volgens Bodem+
Op landelijk niveau komen er zogenaamde la-ref’s; landelijke referenties met eventueel specifieke streef- en interventiewaarden. Daarnaast krijgen lokale en regionale overheden de ruimte om zogenaamde lo-ref’s (lokale referentiewaarden) op te stellen. De beleidsmatige ruimte die hierbij geboden wordt, is gelegen in het feit dat onderbouwd van de landelijke interventiewaarde mag worden afgeweken. Zowel in ruimere als strengere zin. Voor de DDT-problematiek houdt dit in dat voor bepaalde gebieden onderbouwd een hogere interventiewaarde gedefinieerd kan worden.
12\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Daarnaast wordt voor specifieke situaties de mogelijkheid geboden om voor de interventiewaarde gebruik te maken van het MTR-niveau (maximaal toelaatbaar risico). Voor specifieke situaties (bedrijventerreinen bijvoorbeeld) is een sanering, strenger dan de interventiewaarde, wellicht niet altijd noodzakelijk, als de aanwezige verontreinigingen geen risico’s voor mens en milieu met zich meebrengen. De ontwikkelingen zijn vanuit het Ministerie van VROM in gang gezet en de streefdatum is 1 januari 2007. Begin 2006 wordt het ontwerpbesluit grond en bagger gepubliceerd met de concept LAREF’s. Resumé. De aanpassing van de normen biedt het meest perspectief, omdat de problematiek met name wordt veroorzaakt doordat een aantal normkaders niet op elkaar is afgestemd. De algemene verwachting is dat dit met de normaanpassing wordt opgelost. Tijdens de workshop is dit door de deelnemers van Bodem+ ook aangegeven. 2.1.2
De ‘één-geval-variant’
Achtergrond Uitgangspunt van de ‘één-geval-variant’ is dat een gebied (e.g. heel rivierenland) als één geval van verontreiniging binnen de Wbb wordt gezien. Onder ‘een geval van verontreiniging’ wordt in artikel 1 van de Wbb verstaan1: “Geval van verontreiniging of dreigende verontreiniging van de bodem dat betrekking heeft op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of de gevolgen daarvan in technische, organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen.” Technische, organisatorische en ruimtelijke samenhang worden als volgt gedefinieerd: • Technisch samenhang: verontreinigingen zijn veroorzaakt als gevolg van een zelfde productieproces, installatie of mechanisme • Organisatorisch samenhang: verontreiniging kan niet worden gescheiden in verschillende organisatorische eenheden/veroorzakers • Ruimtelijke samenhang: verontreinigingen die in aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen grondgebieden voorkomen of in het verspreidingsgebied van de verontreiniging liggen Of er sprake is van één of meerdere geval(len)van verontreiniging en of het een geval van ernstige verontreiniging betreft, dient door het bevoegd gezag op grond van artikel 29 Wbb in een beschikking te worden vastgelegd.
1
TK, 1991-1992, 21566, nummer 6
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
13\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Er zijn vier soorten beschikkingen, te weten 1) een specifieke beschikking, voor één geval van bodemverontreiniging, 2) een raambeschikking, voor verzameling van bodemsaneringsgevallen van inhoudelijk vergelijkbare gevallen of een aantal gevallen binnen een bepaald gebied, 3) een beschikking voor een gefaseerde sanering en 4) een beschikking voor een deelsanering. De eerste twee beschikkingen hebben betrekking op de ernst en urgentie op basis van een uitgevoerd onderzoek. De derde en vierde beschikking zijn beschikkingen op een saneringsplan. Herschikken van ernstig verontreinigde grond op een te saneren locatie is toegestaan onder de voorwaarde dat het plaatsvindt binnen één geval van ernstige verontreiniging en te herschikken grond van vergelijkbare kwaliteit is als of van een betere kwaliteit dan de ontvangende bodem (stand-still). In een saneringsplan (conform Wbb) dient wel inzichtelijk te worden gemaakt welke afwegingen met betrekking tot deze randvoorwaarden zijn gemaakt. Tevens dient een toetsing plaats te vinden op de aanvaardbaarheid van actuele risico’s voor de toekomstige functie. Voorbeeld: Bagger als leeflaag op voormalige stortplaats Ilperveld Het Landschap Noord-Holland kocht na 1950 delen van het Ilperveld aan. Voor die tijd werd er in dit gebied veel veeteelt bedreven. Ook werden grote delen van het gebied gebruikt als stortplaats voor huisvuil en later voor bedrijfsafval. Hiermee werden poelen gedempt en werd slappe veengrond versterkt. Tot in de jaren tachtig is op vele plaatsen vuil gedumpt, waardoor de bodem, de bagger en het water vervuild zijn. In het verleden zijn verschillende functies voor het Ilperveld bedacht. Het voornemen is nu om het gebied (verder) te ontwikkelen tot natuurgebied met mogelijkheden voor recreatie. Verder zijn de volgende subdoelen geformuleerd: • Isoleren/saneren van de aanwezige vuilstorten • Verwijderen van bagger klasse 3 en 4 • Zo veel mogelijk verwijderen van bagger klasse 0, 1 en 2 • Het waterbeheer verbeteren zodat waterbodems niet meer verontreinigd raken • Het waterbeheer afstemmen op natuurwaarden Het is de bedoeling om het stortmateriaal van de verschillende stortplaatsen te isoleren met een leeflaag van baggerspecie. De aanwezige baggerklasse 3 en 4 wordt verwerkt in het onderste deel van de leeflaag. Baggerklasse 0, 1 en 2 wordt verwerkt in het bovenste deel van de leeflaag. Ook wordt klasse 0, 1 en 2 bagger verwerkt op oevers en landerijen binnen het Ilperveld. Dit alles was geregeld in één en hetzelfde saneringsplan, waardoor herschikken van grond binnen het geval mogelijk is.
14\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Resumé Het ‘herschikken binnen één geval’ kan mogelijkheden bieden. Indien het hele rivierengebied binnen de Wbb wordt gezien als één geval van ernstige verontreiniging, zou mogelijk op basis van de uitzonderingsregel grond van binnen het geval (heel het rivierengebied) herschikt kunnen worden. Ook een woonwijk kan binnen de Wbb wellicht worden gezien als één geval van ernstige verontreiniging, waardoor mogelijk op basis van de uitzonderingsregel grond van binnen het geval (de hele woonwijk) herschikt kunnen worden. In principe dient de te herschikken grond van vergelijkbare of van een betere kwaliteit te zijn dan de ontvangende bodem. Indien vanuit het milieurendement kan worden aangetoond dat het herschikken van ernstiger verontreinigde grond geen nadelige effecten voor mens, milieu en ecosysteem heeft, mag in uitzonderingssituaties (Ilperveld) hiervan worden afgeweken. Dit dient dan wel expliciet in een saneringsplan te worden aangegeven. Formeel gezien is bij klein grondverzet geen sprake van herschikken binnen het geval, omdat kleinschalig grondverzet niet onder de Wbb valt. Dit is wel het geval als er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dan kan klein grondverzet als herschikking in een sanerings- of nazorgplan worden geregeld. Nadeel is dat dit echter zeer moeilijk handhaafbaar is. Bij herschikken van grond wordt de verontreiniging niet verwijderd. In wezen wordt het probleem van de sanering c.q. het voorbestaan van de verontreiniging, vooruitgeschoven. In verband met heterogeniteit van de verontreiniging kan zelfs afgevraagd worden of dan wel voldaan kan worden aan het stand-still principe. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat er enige (interpretatie)ruimte is binnen de definitie van ‘één geval’. Binnen de provincie Gelderland is in de Beleidsnota Bodemsanering, deel 2: Uitvoering en toetsing aangegeven hoe met deze vrijheid omgegaan kan en mag worden. Een bodemkwaliteitskaart lijkt voor DDT niet altijd een oplossing te bieden, want de vrijstellingen uit de MVG gelden niet altijd2. Diffuse verontreinigingen boven de interventiewaarden vallen formeel volledig onder de saneringsparagraaf van de Wbb. Dit betekent dat voor het saneren, verminderen en verplaatsen van bodemverontreiniging instemming van het bevoegd gezag (artikel 28 Wbb) nodig is. De nota Grond Grondig Bekeken (GGB) stelt als harde voorwaarde dat hergebruik alleen mag plaatsvinden binnen het ‘geval’ van bodemverontreiniging. Bij diffuse verontreiniging is daarvan sprake wanneer een gebied zowel wat betreft historie als verontreiniging duidelijke samenhang vertoont (organisatorisch en technisch).
2
Volgens de bijlage bij brief BWL/2002048998 van VROM, betreffende Vrijstellingsregeling Grondverzet en de interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten, waarin nadere toelichting en uitleg van de interimrichtlijn bodemkwaliteitskaarten wordt gegeven, geldt de vrijstelling uit de MVG niet tot de interventiewaarde, maar tot de SW2-waarde. Uit de probleemverkenning blijkt dat in 70% van de fruitteeltgebieden de gehalten de SW2-waarde overschrijden. In eerste instantie zou een bodemkwaliteitskaart hier dus geen oplossing bieden. Bij de beschrijving van de volgende variant (de beleidsvrijheid) wordt hier nader op ingegaan.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
15\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Percelen van de nieuwe eigenaren staan bij het kadaster geregistreerd (als één geval samen met de andere percelen) als zijnde verontreinigd. Deze aantekening blijft in principe staan, ook na het saneren van de eigen tuin. Dit kan een negatief effect op de waarde van het object veroorzaken, maar dit hoeft niet het geval te zijn. In de toekomst komt de kadastrale aantekening waarschijnlijk te vervallen als een object binnen de streefwaardecontour is gelegen. 2.1.3
Beleidsvrijheid
Achtergrond De Nota ‘Grond grondig bekeken’ 3 gaat in op het hergebruik van grond als bouwstof in werken en het reinigen en storten van verontreinigde grond. Ernstige verontreinigde grond mag volgens de nota niet als bodem of in een werk worden gebruikt. Hierop bestaat één uitzondering: onder bepaalde voorwaarden is herschikken van (ernstig) verontreinigde grond toegestaan binnen ‘een geval van (ernstige) verontreiniging’ waaruit de grond afkomstig is. Dit is in de vorige paragraaf al aangegeven. Hierbij betekent ‘geval’ een geval van lokale verontreiniging dan wel een grootschalige diffuse verontreiniging (c.q. antropogene, inhomogene verontreiniging). Storten van grond is alleen toegestaan indien het niet reinigbare ernstig verontreinigde grond betreft. Voor schone en toepasbare grond worden stortverboden ingevoerd. Verontreinigde grond die niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product, is vrijgesteld van de afvalstoffenbelasting (Wet belastingen op milieugrondslag). Grond kan ook worden benut voor het aanbrengen van noodzakelijke voorzieningen in de stortplaats. Bij voorkeur wordt hiervoor niet reinigbare ernstig verontreinigde grond gebruikt. Er moet in deze variant worden voldaan aan de ‘Vrijstellingsregeling grondverzet (MVG)’4 en er moet een systeem van ‘actief bodembeheer’ zijn. De MVG biedt het wettelijke kader voor een actief beheer van droge bodems en de nuttige toepassing ervan bij landinrichting of natuurontwikkeling. Actief bodembeheer houdt in dat de aanwezige bodemkwaliteit is vastgelegd in een bodemkwaliteitskaart met een bijbehorend bodembeheersplan. De regeling staat toe dat met grond wordt geschoven binnen de zones die in de bodemkwaliteitskaart zijn onderscheiden zonder bemonstering en slechts op basis van een toets op vergelijkbaarheid. Voorbeelden: Overbetuwe Oost en Leidsche Rijn In Overbetuwe Oost is het waterschap enkele jaren geleden geconfronteerd met de aanwezigheid van klasse 3 baggerspecie in haar watergangen. Formeel mag dit niet op de kant gezet worden en formeel kan de waterbodemproblematiek ook niet in een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan ondergebracht worden.
3 4
16\36
Nota grond grondig bekeken, verantwoord omgaan met schone en verontreinigde grond, augustus 1999 Vrijstellingsregeling grondverzet, Staatscourant 1999, nummer 180
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Omdat er echter duidelijk sprake was van een relatie tussen de landbodem- en de waterbodemkwaliteit en voor beiden de verontreiniging wordt verklaard met het historisch gebruik (fruitteelt) is op basis van een risico-inschatting aangegeven dat in de fruitteeltgebieden de klasse 3 baggerspecie op de kant gezet kan worden. Hierbij wordt het stand-still principe gehandhaafd. De integrale land- en waterbodemkwaliteitskaart is ook vastgelegd in een bodembeheerplan. Voor de VINEX-locatie Leidsche Rijn is een bodemkwaliteitskaart gemaakt, waarin is aangegeven dat bepaalde zones DDT-verdacht zijn. In het bodembeheerplan is aangegeven dat grond uit deze zones mag worden hergebruikt binnen de betreffende zones met een gehalte tot aan de Twaarde (2,0 mg/kg d.s. bij een standaard bodem). De grond die bij grootschalig grondverzet vrijkomt uit een deze zones, vindt via de Grondbank een nieuwe bestemming in de betreffende zone. Voor zover bekend is dit geregeld, zonder dat er sprake is van een vastgestelde achtergrondwaarde voor DDT. Overigens komt het bij het opstellen van een BKK vaker voor dat, bij gebrek aan waarnemingen, er geen achtergrondwaarde voor DDT kan worden vastgesteld. Dan worden boomgaarden alleen als DDT-verdachte zones meegenomen in een BKK en een bodembeheersplan. Resumé Op basis van de voorbeelden kan geconcludeerd worden dat ook buiten de toegestane waarden van het BSB het mechanisme van de bodemkwaliteitskaarten gebruikt kunnen worden. Daarnaast is in de Beleidsbrief Bodem aangegeven dat er een beleidsverandering wordt voorgestaan. Dit kan inhouden dat gemeenten in de toekomst mogelijk zelf BGW’s mogen vaststellen. Hierop wordt nader ingegaan bij de resultaten van de workshop rond de variant ‘Aanpassen normen’. Verder biedt de beleidsvrijheid mogelijkheden om zones met verhoogde DDT-gehalten aan te wijzen of te definiëren, zonder dat dit in een formele bodemkwaliteitskaart is vastgelegd. Een bodemkwaliteitskaart is niet altijd lonend. In de Betuwe bijvoorbeeld is vaak sprake van kleine percelen. Een bodembeheersplan zonder een formele bodemkwaliteitskaart zou in deze situatie wellicht een betere optie zijn. Middels een (vorm van een) bodembeheersplan dient dit wel een formele status te krijgen, waarbij afspraken met alle bevoegde gezagen van essentieel belang zijn. 2.1.4
De ontheffingsvariant
Achtergrond Uit artikel 10.2 van de Wet milieubeheer vloeit voort dat afvalstoffen niet mogen worden gestort buiten een inrichting. In de Wet milieubeheer wordt alle verontreinigde grond (inclusief licht verontreinigde grond) als afvalstof beschouwd. Met DDT-verontreinigde grond wordt in dit kader dus als een afvalstof gezien.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
17\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Artikel 10.2 Wet milieubeheer • Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden • Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid Dit stortverbod buiten een inrichting geldt niet voor de categorieën van gevallen, waarvoor bij AMvB (algemene maatregel van bestuur) een algemene vrijstelling is verleend of waarvoor door GS in afzonderlijke gevallen een ontheffing is verleend op grond van artikel 10.63, derde lid van de Wm. Artikel 10.63, lid 3 Gedeputeerde Staten kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten of anderszins op of in de bodem te brengen, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft, en, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van de in de artikelen 10.37 en 10.54 gestelde verboden. Voorbeeld: Toepassing van gerijpte bagger zonder bodemkwaliteitskaart5 In Tienhoven heeft Hoogheemraadschap Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden een depot aangelegd, waarin een beperkte hoeveelheid bagger is ontwaterd en gerijpt. De bagger bevatte verhoogde gehalten aan DDT/DDD/DDE (de streefwaarde werd overschreden). Het hoogheemraadschap wilde de gerijpte bagger gebruiken voor de verbetering van de bodemstructuur en bodemvruchtbaarheid van het landbouwperceel waarop het depot is gelegen. Onderzoek wees uit dat de gehalten aan DDT/DDD/DDE in de ondergrond van dit perceel (de ontvangende bodem) hoger waren dan de gehalten in de gerijpte bagger. Door de toepassing daarvan zou de verontreiniging in de contactlaag dus afnemen. Omdat een bodemkwaliteitskaart ontbrak, vroeg het hoogheemraadschap de provincie ZuidHolland op 26 augustus 2003 ontheffing van artikel 10.63 van de Wet milieubeheer.
5
18\36
Handreiking verspreiding en toepassing van bagger, stuurgroep Waterbodem, mei 2004
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
De provincie heeft de aanvraag op het nut en de noodzaak van de toepassing getoetst en daarbij de volgende vragen gesteld: • Heeft de activiteit niet het oogmerk van het verwijderen van een afvalstof? • Bestaat er een noodzaak tot ophoging/toepassing? • Is de bagger het meest aangewezen materiaal voor de toepassing? • Wordt niet meer gebruikt dan civieltechnisch noodzakelijk? • Zijn er geen andere geschikte materialen beschikbaar? • Wordt voldaan aan de richtlijnen uit het provinciale bodembeleid ‘Spitten met kwaliteit (II)’. Daarbij werd gekeken of de toepassing milieuhygiënisch verantwoord was. De uitkomsten van de toetsing waren voor de provincie aanleiding om de ontheffingsaanvraag in procedure te nemen. Door de provincie Gelderland is aangegeven dat zij op dit moment (najaar 2005) geen specifiek beleid heeft hoe omgegaan dient te worden met ontheffingen in het kader van artikel 10.2 of 10.63 van de Wet milieubeheer. Omdat artikel 10.63 de mogelijkheid biedt om op projectniveau ontheffing te verlenen van de bepaling uit artikel 10.2, zal per project een specifieke beoordeling moeten plaatsvinden en zal het gehele proces doorlopen dienen te worden. Resumé Middels een AMvB kan een algemene vrijstelling van artikel 10.2 van de Wm worden verleend. Er dient dan echter sprake te zijn van een breed maatschappelijk belang. Daarnaast kan GS voor meer specifieke situaties een ontheffing van het stortverbod verlenen op grond van artikel 10.63, derde lid van de Wm. In beide gevallen zou het mogelijk kunnen zijn om een afvalstof (bijvoorbeeld DDT-verontreinigde grond) buiten een inrichting te storten of anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden. Er is echter wel een verschil tussen de beide ontheffingen. De eerste kent een meer landelijk karakter en wordt geregeld via het Ministerie van VROM middels een AMvB, de tweede betreft een provinciale ontheffing in afzonderlijke gevallen. De procedure voor de totstandkoming van AMvB’s krachtens de Wm is vastgelegd in artikel 21.6 Wm. Belangrijk kenmerk is dat tijdens de totstandkoming van een AMvB de Staten Generaal nadrukkelijk een rol speelt. Bovendien wordt een ontwerp AMvB in de Staatscourant bekend gemaakt en wordt iedereen in de gelegenheid gesteld schriftelijke opmerkingen te maken over het ontwerpbesluit. Dit impliceert echter een lange procedure. 2.1.5
Tijdelijke opslag in depot
Achtergrond Deze variant is erop gericht dat voor een periode van bijvoorbeeld (maximaal) 5 of 10 jaar een depot aangelegd wordt voor de met DDT-verontreinigde grond. Op zowel kleine schaal als grotere schaal biedt dit perspectief. Gedurende de periode die in de vergunning is vastgelegd, kan grond van particulieren in een depot verzameld worden.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
19\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Er kan met name gedacht kan worden aan grond die gedurende een periode na de oplevering van de wijk vrijkomt, omdat voornamelijk in de eerste jaren veel tuinhuizen en aanbouwen gerealiseerd zullen worden, waarbij particulieren grond willen afvoeren. Door centraal een depot te plaatsen en na een aantal jaren deze grond te verwerken (reinigen) kan mogelijk de problematiek voor de particulieren beperkt worden en de kosten gecentraliseerd worden (zie ook variant over tussentijdse afvoer). Van belang is wel dat vooraf de kosten voor aanleg en beheer bekend en ook geborgd zijn. Uit ervaringen van Tiel en Nijmegen blijkt dat een partij, van voormalige fruitpercelen afkomstige, grond die is verzameld in een groot depot, toch categorie 1-grond kan zijn. Een verklaring kan zijn dat niet alleen sprake is van een DDT-verontreiniging die verticaal heterogeen aanwezig is, maar ook horizontaal heterogeen. Wellicht geldt hoe groter het depot hoe meer kans op toepasbaarheid van de grond (meer onbewust mengen). De aannemer en/of projectontwikkelaar heeft daar baat bij. Mocht dit niet het geval zijn dan zou de eis voor hergebruik van grond in werken tijdens de opslagperiode kunnen zijn bijgesteld. Met name hierop zou de aanleg van een depot op grote schaal in kunnen spelen. Het betreft dan wel een speculatie dat er (tijdig) aanpassing van de norm zal plaatsvinden. Resumé Bij een tijdelijke opslag in een depot wordt de overlast van de DDT-problematiek voor particulieren beperkt. Echter, deze variant heeft financiële consequenties, omdat de uiteindelijke afzet en afvoer van de grond betaald moet worden. Daarnaast dient duidelijk te zijn of de inname van grond alleen geldt voor particulieren, of dat alle grond ingenomen wordt die niet geschikt is voor hergebruik. De schaalgrootte van een dergelijk depot houdt verband met de speculatie dat binnen de periode van de vergunning een aanpassing van de norm zou kunnen plaatsvinden, waardoor de afzet van de grond (financieel) gewaarborgd is. 2.1.6
Een tussentijdse afvoervariant
Achtergrond Deze variant is gericht op klein grondverzet na bouwrijp maken, waarbij gemeenten periodiek de mogelijkheid kunnen bieden om ‘overtollige’ grond af te zetten. Dit laat zij dan onderzoeken en afvoeren. Ten aanzien van de kosten kan gedacht worden aan het direct verrekenen met de bewoners of het creëren van een gezamenlijk fonds van gemeente, bewoners en projectontwikkelaar. Resumé Een dergelijke mogelijkheid vertoont veel overeenkomsten met de vorige variant. Ook hier dient duidelijk gemaakt te worden hoe met de kosten voor de uiteindelijke verwerking wordt omgegaan. Omdat de doorlooptijd bij deze variant wellicht veel korter is dan bij de vorige variant, zal er vaker sprake zijn van financiële (contract)momenten.
20\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Daarnaast dient helder te zijn welke grond geaccepteerd kan worden en hoe aangetoond dient te worden wat de kwaliteit van de grond is. Bij de afzet van grond van particulieren zal sprake zijn van beperkte hoeveelheden per aanlevering. Controle op de kwaliteit is dan heel moeilijk handhaafbaar. De vraag kan gesteld worden of met enige zekerheid vast te stellen is hoeveel grond afgevoerd gaat worden. 2.1.7
Saneren tot SW2
Achtergrond Bij multifunctioneel saneren wordt er gesaneerd tot de streefwaarde (DDT-gehalte: 0,01 mg/kg bij standaardbodem) van circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering Staatscourant 2000, nummer 39. Bij een functionele sanering is de doelstelling aangepast tot: • De bodem dient tenminste geschikt gemaakt te worden voor de functie die het na de sanering krijgt, waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt • Het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen wordt zoveel mogelijk beperkt • De noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem wordt zoveel mogelijk wordt beperkt Er wordt veelal gesaneerd tot de BGW1-waarde (DDT-gehalte: 2,5 mg/kg bij standaardbodem), geschikt bevonden voor de functie wonen met tuin en intensief gebruik openbaar groen. In artikel 39 Wbb is aangegeven, dat in dergelijke situaties in het saneringsplan aandacht moet worden geschonken aan het beheer van de gesaneerde locatie mede in verband met de beperking die de verontreiniging voor het gebruik heeft en met de nazorg. Met nazorg bij bodemsanering wordt bedoeld het geheel van maatregelen die nodig zijn om risico’s van blootstelling aan en verspreiding van de verontreiniging na sanering zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij gaat het niet alleen om technische maatregelen en financiële voorzieningen gericht op isolatie, beheersing en controle van de verontreiniging (actieve nazorg), maar ook het administratieve beheer van locaties na een bodemsanering (zoals kadastrale registratie6). De saneringsdoelstelling onder de Wbb is in principe het komen tot herstel van de multifunctionaliteit van de bodem. Deze doelstelling is neergelegd in artikel 38 eerste lid. Afwijking van het multifunctionaliteitsbeginsel is mogelijk op basis van artikel 38 derde lid in bij algemene maatregelen van bestuur (AMvB) aangewezen omstandigheden die verband houden met de bijzondere kenmerken van het betrokken geval van verontreiniging.
6
Ook de kadastale aantekeningen schijnt te gaan veranderen, waardoor dit niet per definitie meer een negatief effect beheoft te hebben.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
21\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
In die gevallen kan worden volstaan met het treffen van maatregelen die leiden tot het isoleren en beheersen van de verontreiniging, evenals het controleren van de effecten van het isoleren en beheersen (IBC-maatregelen). Invulling van dit wettelijk voorschrift geschiedt middels het Besluit locatiespecifieke omstandigheden bodemsanering. Op grond van de in dit besluit omschreven locatiespecifieke omstandigheden mag het bevoegd gezag van het uitgangspunt ‘het volledig verwijderen van de verontreiniging’ afwijken. De nieuwe saneringsdoelstelling is het ‘geschikt maken voor de functie’ en ‘het zoveel mogelijk beperken van het risico van verspreiding’ van verontreiniging. Resumé Kosten voor saneren tot de SW2-waarde liggen veel hoger en worden waarschijnlijk te hoog bevonden. Dat kan leiden tot stagnatie van ruimtelijke en economische processen. Het gevolg zou kunnen zijn dat er maatschappelijke schade optreedt, doordat er een gering draagvlak is voor de sanering. 2.1.8
Saneren tot BGW2 (functie openbaar groen)
Achtergrond Evenals bij een sanering tot de BGW1-waarde blijft ook bij een sanering tot de BGW2-waarde een hoeveelheid verontreiniging in de bodem achter. Daarnaast zijn de gebruiksbeperkingen bij deze variant veel groter. Resumé Terugsaneren tot de BGW2-waarde beperkt de initiële saneringskosten, maar het levert verregaande beperkingen op voor het gebruik. Aanleg van tuinen is niet toegestaan en bij openbaar groen is alleen sprake van extensief gebruik. De problematiek die zich voordoet betreffende overtollige grond bij de realisatie van aanbouwen, zou kunnen vallen onder de verplichting tot nazorg. De hiermee samenhangende kosten zouden mogelijk betaald kunnen worden uit het financiële voordeel van terugsaneren tot de BGW2-waarde in plaats van tot de BGW1-waarde. Wellicht is dit een beperkt voordeel, omdat de ernstig verontreinigde hotspots die eerst tot BGW1 werden gesaneerd, worden nu gesaneerd tot BGW2. Bovendien hoeft hiervoor waarschijnlijk niet dieper te worden gegraven, omdat er gewoon meer verontreiniging in de bovenste 50 cm aanwezig is, die je toch al ging saneren. Daarnaast is saneren tot BGW2-waarde geen logische optie voor landelijk gebied, wel potentieel voor stedelijk gebied. Echter, DDT-problematiek doet zich voornamelijk voor in landelijk gebied. Verder dient vastgesteld te worden hoe groot de humane en (eco)toxicologische risico’s zijn. Het is niet onmogelijk dat de nu nog aanwezige DDT dermate goed aan de bodemmatrix is gebonden, dat deze niet meer beschikbaar is en dus ook geen ecologisch risico meer vormt of afgebroken is (zie ook hoofdstuk 4).
22\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
2.1.9
Afvoer naar Duitsland
Ten slotte is er de variant, waarbij de verontreinigde grond kan worden afgevoerd naar Duitsland. Deze optie wordt door een grondreiniger als verwerkingsoptie naast traditionele verwerkingsmethoden aangeboden. De betreffende firma heeft in Duitsland een partner die ondermeer DDT-houdende grond uit Nederland mag accepteren. De grond wordt in Duitsland bewerkt met een bepaalde toeslagstof, waardoor er een civieltechnisch stabiel product ontstaat, dat ter vervanging van zand toegepast kan worden in de funderingen in de wegenbouw en van terreinverhardingen. Deze toeslagstof bestaat uit cement- en kalkcomponenten, die in enkele procenten worden toegevoegd. Of toepassing mogelijk is hangt voornamelijk af van de hoeveelheid lutum en humus. De normen voor deze methode van verwerken zijn in Duitsland soepeler dan in Nederland. In Duitsland gelden toepassingseisen voor dit product, waarbij het gehalte aan EOX en DDT maximaal 10 mg/kg mag zijn. In Nederland is een dergelijke techniek ook mogelijk, maar gelden de veel strengere eisen van het Bouwstoffenbesluit. Daarnaast kan in Duitsland een bepaalde afzetgarantie geboden worden voor het ontstane product. Samenvattend is het een concurrerende verwerkingsmethode naast de gangbare methoden in Nederland. Door de EVOA-helpdesk en de VROM-inspectie is aanvullende nog aangegeven dat onder de volgende voorwaarden, uit het LAP, DDT-houdende grond mag worden geëxporteerd naar Duitsland: 1)
de grond moet reinigbaar zijn. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de SCGverklaring die nodig is bij niet reinigbare grond. Hier wordt aan voldaan: de
2)
DDT-houdende grond is reinigbaar In het land van ontvangst moet de grond na reiniging nuttig worden toegepast; In Duitsland hoeft de grond niet gereinigd te worden om nuttig te
3)
kunnen worden toegepast, omdat de norm soepeler is dan in Nederland. Verwijdering in het buitenland is niet toegestaan: van verwijdering is in Duitsland geen sprake
4)
Mengen van afvalstoffen is niet toegestaan. Onder mengen wordt verstaan dat twee afvalstoffen worden gemengd met het oogmerk om onder een bepaalde norm uit te komen. In dit geval is er sprake van het behandelen
5)
c.q. verbeteren van kleigrond met kalk. Bovendien is kalk geen afvalstof Voor deze export is de zwaarste EVOA procedure verplicht (rode lijst, dus voorafgaande kennisgeving en toestemming nodig van Ned. en BRD)
De betreffende optie wordt door een aannemer aangeboden, die aangegeven heeft dat hij voldoet aan de gestelde criteria. Tevens heeft hij aangegeven een marktconform verwerkingstarief te kunnen afgeven, waarbij de transportafstand minder bepalend is dan het gehalte aan humus en lutum. Dit laatste bepaalt namelijk in grote mate de behoefte aan de noodzakelijke toeslagstoffen.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
23\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
2.2
Resultaten van de workshop
Op 30 juni 2005 zijn de hiervoor beschreven varianten gepresenteerd in een workshop. Aan deze workshop hebben voornamelijk mensen vanuit de overheid deelgenomen (gemeenten, provincie, waterschap, Bodem+ en TNO). In bijlage 1 is de lijst van de deelnemende personen opgenomen. Tijdens de workshop zijn de resultaten van de eerste fase (de probleemverkenning) toegelicht en vervolgens zijn de negen oplossingsvarianten kort doorgenomen. Met behulp van memostickers hebben de deelnemers hun zienswijze op de verschillende varianten kenbaar gemaakt. De resultaten hiervan zijn samengevat in deze paragraaf. Tijdens deze workshop zijn ook diverse gesprekken en discussies gevoerd, waarvan de resultaten ook in deze subparagraaf zijn verwerkt. Daarnaast is door de gemeente Nijmegen een telefonische reactie gegeven op de uitgewerkte stellingen. Deze reactie is verwoord in bijlage 2. Normaanpassing Door de deelnemers is aangegeven dat de normen zeker aan herziening toe zijn en dat dit wellicht de meeste perspectieven voor een oplossing biedt. De nieuwe normen moeten dan wel gebaseerd worden op de daadwerkelijke risico’s en ze dienen ook op elkaar afgestemd te worden. De één-geval-variant Een heel gebied als één geval beschouwen biedt in eerste instantie mogelijkheden. Echter, alle percelen zullen een kadastrale registratie krijgen, en dus beperkingen worden opgelegd, terwijl dit vanwege het verwachte kleine aandeel ernstig verontreinigde bodem waarschijnlijk niet nodig hoeft te zijn. Ook biedt het geen oplossing voor later grondverzet. Beleidsvrijheid De beleidsvrijheidvariant, die nu al in de wet- en regelgeving geboden wordt, biedt ruimte. Onduidelijk is nog wat de juridische haal- en houdbaarheid is. De huidige wet- en regelgeving biedt nu al mogelijkheden om bepaalde interpretaties aan bepaalde artikelen te geven. Omdat hier echter niet veel gebruik van gemaakt wordt, is er ook weinig ervaring mee. Hierdoor kunnen de juridische risico’s of handhavingproblemen tijdens de uitvoering van een dergelijke variant op voorhand niet goed worden ingeschat. Er worden wel voordelen gezien bij grootschalige projecten, zoals het Ilperveld, en de Leidsche Rijn. Ontheffingen Vrijstellingen op basis van een AMvB zijn op korte termijn niet te verwachten, omdat de DDTproblematiek niet op de politieke agenda staat. Daarnaast is het geen algemeen maatschappelijk probleem, wat tot grote stagnaties leidt. Met andere woorden, het probleem is nog steeds oplosbaar. Verder gelden ontheffingen van het stortverbod alleen voor ‘bijzondere’ gevallen, wat voor de DDT-problematiek zeer waarschijnlijk niet het geval zal zijn.
24\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Als de financiële aspecten van doorslaggevend belang zijn, dan zal een ontheffing in dit kader niet snel verleend worden. Ook is het doorlopen van langdurige procedures een minpunt voor deze variant. Tijdelijk depot Tijdelijke opslag in een depot biedt een goede oplossing in combinatie met aanpassen van de norm. Echter, het is niet zeker binnen welke periode dit zal gebeuren. Ook is niet duidelijk welke kant de normaanpassing opgaat, de normen kunnen soepeler worden, maar ook strenger. Hiermee wordt dus een bepaald risico genomen. Daarnaast is voor een depot een vergunning nodig (het is een inrichting), wat de nodige kosten en regelwerkzaamheden met zich meebrengt. De mogelijkheid bestaat dat een partijkeuring van het hele depot uitwijst dat er sprake is van categorie 1-grond (ervaringen in Tiel en Nijmegen). Tussentijds afvoer Met de tussentijdse afvoervariant lijkt het probleem op de bewoners afgeschoven te worden. Ook is het niet duidelijk hoe hoog de kosten zullen zijn. Verder is deze variant alleen van toepassing op klein grondverzet na bouwrijp maken en biedt dus geen volledige oplossing. Saneren tot SW2 Saneren tot SW2 is waarschijnlijk veel duurder, omdat er veel meer grond verwijderd zal moeten worden dan wanneer tot de BGW1-waarde wordt gesaneerd. Ook wordt verondersteld dat een sanering tot de SW2-waarde niet altijd nodig c.q. mogelijk zal zijn, omdat door de extra kosten de prijzen van de kavels en de huizen wellicht onbetaalbaar worden. In bepaalde specifieke gevallen kan het wel een rendabele oplossing zijn, met als voordeel dat er dan grond achter blijft, met veel minder gebruiksbeperkingen. Saneren tot BGW2 Saneren tot BGW2 wordt vanwege de grote gebruiksbeperkingen niet geschikt geacht voor (met name) gebieden, waar woningbouw de functie is of wordt. In dergelijke gebieden zullen veelal huizen met tuinen staan/komen. In enkele gevallen kan het een optie zijn als daar al in de planfase rekening mee gehouden wordt. Geacht kan worden aan zones met openbaar groen of infrastructuur. Afvoer naar Duitsland Afvoeren van grond naar Duitsland wordt gezien als het verplaatsen van het probleem in plaats van oplossen, maar kan wel een uitstekende tussenoplossing zijn. Uit aanvullende informatie is gebleken dat een aannemer in Duitsland over een vergunde locatie beschikt, waar hij verontreinigde grondstromen mag bewerken tot een technisch toepasbaar product.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
25\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Doordat de hergebruiknorm in Duitsland veel hoger ligt, kan grond, die in Nederland niet toepasbaar is, op deze wijze toch in Duitsland verwerkt worden. Samenvattend Samenvattend kan gezegd worden dat de oplossingsvariant met betrekking tot aanpassing van de normen de meeste bijval heeft gekregen van de verschillende aanwezige partijen. De huidige norm wordt niet reëel gevonden en een betere afstemming van de BGW1 en het Bsb is wenselijk. Indien een aanpassing op korte termijn te verwachten valt, is een combinatie van deze variant met tijdelijke opslag in een depot een goede oplossing. Een aantal varianten behoeft meer informatie wat betreft regelgeving en kosten. Voorbeelden zijn de beleidsvrijheidvariant, de tussentijdse afvoervariant en afvoer naar Duitsland. In dergelijke varianten ziet men wel bepaalde ruimte en perspectief, maar zij kennen ook bezwaren, zoals bijvoorbeeld een aantekening in het kadaster. Daarnaast worden bij een aantal varianten wel een aantal praktische probleem opgelost, maar de toekomstige eigenaren zien zich dan wellicht geconfronteerd met procedurele problemen. Als bijvoorbeeld een gebied als één geval wordt gedefinieerd, of als er voor een bepaald gebied specifieke ontheffingen worden verleend, zullen hierbij ook bepaalde uitvoerings- en handhavingsprotocollen behoren, waaraan de toekomstige bewoners zich ook zullen moeten houden. De oplossing voor het geheel van het probleem, wordt met name gezien in de aanpassing van het normenstelsel, waarbij de normen voor grond, bodem en hergebruik helder, duidelijk en op elkaar afgestemd zijn.
2.3
Samenvattend overzicht
Van het geheel van de uitgewerkte varianten en de resultaten van de workshop is in de onderstaande tabel een samenvattend overzicht c.q. stappenplan gemaakt. In eerste instantie zou hierbij onderscheid gemaakt worden in de rol van de overheid, de projectontwikkelaar en de particulieren, maar vertegenwoordigers van de laatste twee groepen zijn niet bij de workshop aanwezig geweest. In de tabel wordt per variant ingegaan op 1) de rol van de overheid, 2) de handhaafbaarheid, 3) de maatschappelijke haalbaarheid en 4) de gevolgen op korte en langere termijn. Wenselijk zou zijn om per variant ook inzicht te hebben in de globale kosten. Dit is echter niet mogelijk, omdat de kosten sterk bepaald worden door de projectspecifieke invulling. Indien in een bepaalde situatie besloten wordt gebruik te maken van de één-geval-definitie, dan impliceert dat er binnen dat gebied grondverzet kan plaatsvinden. Als de projectspecifieke omstandigheden én de verontreinigingsgraad het toestaan dat gewerkt kan worden met een gesloten grondbalans, zijn de kosten op dat moment heel laag, namelijk de procedurele kosten voor het definiëren en vastleggen van het geval. Indien in een dergelijke situatie toch een deel (sterk) verontreinigde grond afgevoerd en verwekt dient te worden, zullen de kosten veel hoger zijn.
26\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Als tweede voorbeeld kan genoemd worden het aanleggen van een tijdelijk depot. Afhankelijk van de aard en omvang kunnen (door gemeente of provincie) verschillende eisen gesteld worden aan de inrichting van het depot, die sterk kosten bepalend zullen zijn. Te denken valt aan het wel of niet aanbrengen van een degelijke onderafdichting. Darnaast zal ook de beoogde afzet sterk van invloed zijn op het kostenaspect. Als er grond wordt ingenomen, met als doel deze uiteindelijk te verwerken (te laten reinigen) zullen de kosten veel hoger zijn, dan wanneer het beoogde doel is grond in te zamelen voor een categorie II-werk.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
27\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Tabel 2.1 Samenvattend overzicht van de varianten
Variant
Rol van de overheid
Handhaafbaarheid
Maatschappelijke haalbaarheid
Gevolgen korte / lange termijn
Eén geval-variant, met
Provinciale overheid
Moeilijk handhaafbaar wegens gebrek aan
Grondverzet binnen een gebied wordt eenvoudiger,
Op korte termijn biedt dit perspectief, omdat er eenvoudiger
name voor grootschalig
heeft bevoegdheid tot
referenties.
maar er komt wel een kadastrale aantekening
met grond binnen een gebied geschoven kan worden, maar
grondverzet.
definitie.
op langere termijn zullen nieuwe bewoners steeds weer van deze maatregel/beperking op de hoogte gesteld moet worden.
Beleidsvrijheid, kan voor Huidige kader biedt al
Idem, waarbij vaak in de planvorming ook de
zowel klein- als
Burgers kunnen met uitvoerings- en
Zowel op korte als langere termijn zullen bewoners
mogelijkheden voor
handhavingaspecten niet geheel duidelijk zijn. handhavingaspecten geconfronteerd worden, omdat
geconfronteerd kunnen worden met onduidelijke uitvoerings-
grootschalig grondverzet lokale en regionale
De handhavingsmomenten zijn anders dan bij met niet-standaard oplossingen wordt gewerkt, waar
en handhavingaspecten. Ook hier zal op langere termijn aan
worden benut.
traditionele varianten. Dit dient vooraf duidelijk meestal weinig beleidsmatige-praktische ervaringen
(nieuwe en bestaande) bewoners de randvoorwaarden en
met en aan alle betrokkenen gecommuniceerd mee zijn.
beperkingen duidelijk gemaakt moeten worden.
overheden.
te worden. Ontheffingen, kan voor
GS hebben
zowel klein- als
bevoegdheden (o.a. Wm kaderstellende documenten helder en
grootschalig grondverzet 10.63).
In principe goed handhaafbaar, mits de
Burgers dienen zich aan de ontheffingen te houden
Op korte en langere termijn dienen burgers geïnformeerd te
en deze ook te accepteren.
worden over de omgang met grond. Dit zou in de
duidelijk zijn.
(koop)contracten geregeld kunnen worden.
worden benut. Tijdelijk depot, kan voor
Gemeente is in principe
Controle van de te accepteren grond is
Kan een goede oplossing voor burgers zijn, mits het
Gedurende de looptijd van het depot biedt dit een oplossing.
zowel klein- als
bevoegd gezag (tot
moeilijk, omdat bewijslast bij ‘leverancier’
kader en de acceptatiecriteria helder zijn.
Als het depot niet meer beschikbaar is en bewoners willen
3
grootschalig grondverzet 10.000 m ).
(burger) ligt.
worden benut.
28\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
als nog grondverzet plegen, ligt de verantwoordelijkheid op dat moment waarschijnlijk bij hen.
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Variant
Rol van de overheid
Handhaafbaarheid
Maatschappelijke haalbaarheid
Gevolgen korte / lange termijn
Tussentijdse afvoer,
Gemeente is in principe
Controle van de te accepteren grond is
Idem, waarbij helder moet zijn of en hoe een burger
Idem.
kleinschalig grondverzet
bevoegd gezag (tot
moeilijk, omdat bewijslast bij ‘leverancier’
de kwaliteit van de aan te leveren grond moet
10.000 m3).
(burger) ligt.
aantonen.
Normaanpassing, wat
Wordt vanuit de
Goed handhaafbaar. Als normkaders op
Moet ook voor de burger meer helderheid en
Op korte en langere termijn zal dit voor alle partijen
straks geld voor alle
rijksoverheid geïnitieerd. elkaar afgestemd worden, wordt handhaving
duidelijkheid geven.
helderheid bieden.
Geeft voor de burger minder problemen bij
Op korte termijn geeft dit geen problemen. Na een eventuele
grondverzet.
in principe eenvoudiger.
Saneren tot SW2, met
Regionale en lokale
Technisch goed handhaafbaar, omdat kader
name voor grootschalig
overheden kunnen
helder is. Praktisch kunnen wel problemen op grondverzet, maar kan wel een kostenverhoging van
normaanpassing dient helder te zijn of er op dat moment
grondverzet, maar kan
accorderen.
treden bij kleinschalig grondverzet door
de bouwkavel tot gevolg hebben.
geen conflictsituaties voordoen.
Geeft de burger gebruiksbeperkingen, waarvan de
Idem, waarbij de burgers gebruiksbeperkingen opgelegd
acceptatie betwijfeld kan worden.
krijgen. Dus grondverzet na de planfase zal kosten met zich
particulieren.
ook benut worden bij kleinschalig grondverzet. Saneren tot BWG2,
Regionale en lokale
interessant bij
overheden kunnen
Idem
grootschalig grondverzet accorderen.
meebrengen. Zowel voor burgers als voor (lokalle) overheden, die in openbare ruimte grondverzet plegen.
Afvoer naar Duitsland
Overheid kan/moet
In principe goed handhaafbaar, mits
Heeft voor de burger geen gevolgen, omdat dit
Biedt een oplossing voor zolang deze mogelijkheid
toetsen aan
acceptatiecriteria helder zijn.
meestal in het voortraject van de bouwfase zal
beschikbaar is. De voordelen zullen met name in de
plaatsvinden.
ontwikkelingsfase interessant zijn, omdat de grond over
acceptatiecriteria.
grotere afstand wordt getransporteerd. Voor particulieren met kleine hoeveelheden zal dit (financieel) een minder aantrekkelijke optie zijn.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
29\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
30\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
3 Stappenplan en toelichting Aan de hand van het overzicht uit het vorige hoofdstuk kan worden afgewogen of een bepaalde variant het proces rond een ontwikkelingsproject op met DDT-verontreinigde gronden beter en/of soepeler kan verlopen. Voor een specifieke situatie kan voor elke variant nagegaan worden of er naast de genoemde aspecten ook nog specifieke aspecten een rol spelen. Om te bepalen welke variant in een bepaalde situatie het meeste perspectief biedt, is het onderstaande stappenplan gemaakt. DDT-verdachte locatie
Onderzoek
Verontreiniging < SW2
Verontreiniging > SW2
Kun je wachten op Normaanpassing?
Nee
Ja
Geen ernstig geval
Verontreiniging > SW2, < BWG1
•Tijdelijk depot •Tussentijdse afvoer •Saneren tot SW2 •Beleidsvrijheid
Wel een ernstig geval
Verontreiniging > BGW1
Verontreiniging > SW2, < BWG1
•Beleidsvrijheid •Saneren tot BGW2 •Afvoer naar Duitsland
•Tijdelijk depot •Tussentijdse afvoer •Saneren tot SW2 •Beleidsvrijheid
Verontreiniging > BGW1
•Herschikken binnen een geval •Beleidsvrijheid •Saneren tot BGW2 •Afvoer naar Duitsland
In dit stappenplan is als uitgangspunt gesteld dat de locatie DDT-verdacht is. Indien dat het geval is, dan dient het onderzoek conform de NEN-strategie voor verdachte gebieden uitgevoerd te worden. Indien er op voorhand geen sprake is van een verdachte locatie of een verdacht gebied, dan kan de strategie voor onverdacht gehanteerd worden.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
31\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Uit het onderzoek wordt duidelijk of en in welke mate een gebied verontreinigd is. Is er geen sprake van een verontreiniging of beperkt de verontreiniging zich tot het hergebruiksniveau van het Bsb (SW2-waarde), dan behoeft de verwerking van de grond geen (extra) belemmering met zich mee te brengen. Is er wel sprake van een verontreiniging, dan verdient het de aanbeveling om vast te stellen of gewacht kan worden op een eventuele normaanpassing. Dit impliceert dat een bepaalde ontwikkeling op dat moment niet verder kan, tot de normaanpassing is verwezenlijkt. Indien het wenselijk is dat de ontwikkeling wordt gecontinueerd, dan dient vastgesteld te worden of er sprake is van een ernstig geval of niet. In die situaties dient de feitelijke sanering en het latere grondverzet door aannemers en particulieren afgestemd te worden met de projectontwikkeling. Bijvoorbeeld aanleg golfterrein, park of glooiende speelwei met BGW1-of BGW2-grond. Particuliere grondstromen zijn niet te controleren. Bovendien is zinvoller om groot grondverzet te controleren: stel dat de hele Betuwe verdacht is, wat is dan de invloed van grondverzet vanuit bijvoorbeeld de aanbouw van een serre? Dat wil niet zeggen dat er helemaal geen aandacht moet worden geschonken aan particulier grondverzet. Om ervoor te zorgen dat ook de particuliere grondstromen een laagdrempelige bestemming krijgen moet bij het verzinnen van oplossingen zoveel mogelijk die variant worden gekozen die daar rekening mee houdt. Daarnaast moet de gemeente en/of provincie zo veel mogelijk informatie geven aan makelaars over de kwaliteit van de bodem en eventuele grondafvoerbeperkingen. Deze kunnen deze informatie weer doorspelen aan nieuwe woningeigenaren. Dan komt men niet voor een verrassing te staan (b.v. pas na de koop van het huis). Door een projectontwikkelaar is in dit kader de vraag gesteld of er een ondergrens is bij toepassing van grond in het kader van het Bouwstoffenbesluit. Valt de toepassing van minder dan 50 m3 schone grond onder het Bouwstoffenbesluit? Voor een kleinschalige toepassing van schone grond op of in de bodem wordt vrijstelling gegeven van de verplichting om volgens de eisen van het Bouwstoffenbesluit aan te tonen dat het schone grond is. Kleinschalig wil zeggen: minder dan 50 m3, of ten behoeve van de bouw van een particuliere woning of een bedrijfspand van vergelijkbare omvang als een particuliere woning. Dit betekent weliswaar dat het bevoegd gezag niet kan eisen dat de grond is onderzocht, maar dat de overige regels van het Bouwstoffenbesluit wel gelden. Als het bevoegd gezag twijfelt of een bepaalde kleine partij wel schone grond betreft (de grond stinkt bijvoorbeeld naar olie), kan zij wel zelf onderzoek uitvoeren. In het geval van DDT-verontreiniging is duidelijk geen sprake van vermoedelijk schone grond. Formeel moet de grond bij toepassing dus gekeurd worden. Het gaat te ver om alleen bij afvoer van de grond te vragen aan de particulier dat hij voor die kleine partijtjes een AP04-onderzoek moet uitvoeren.
32\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Als er sprake is van een (ernstig) geval dan biedt een saneringsplan ruimte voor het hergebruik van grond van BGW1- of zelfs BGW2-kwaliteit. De leeflaag kan bijvoorbeeld plaatselijk opgehoogd worden. Het kader van “Van trechter naar zeef” kan worden toegepast. Als er sprake is van een ernstig geval, dan moet er wel wettelijk teruggesaneerd worden naar de BGWwaarden, terwijl er wellicht geen ecotoxicologische of humaantoxicologisch risico’s zijn (voor bestemmen of bouwen kunnen hogere gehalten worden geaccepteerd als de BGW1). Als er geen sprake is van een geval van bodemverontreiniging, dan gelden alleen de kaders van het Bouwstoffenbesluit en de MVR. Je hebt dan minder vrijheid bij het hergebruiken van grond. Het is dus van belang om uit te gaan van een goede, op DDT gerichte, onderzoeksstrategie (bijvoorbeeld de bovenste 30 cm apart bemonsteren en hierbij een nauwkeurige humusbepaling uitvoeren), zodat op een betrouwbare manier de verspreiding van de verontreiniging en de ernst van het geval kan worden bepaald. Afhankelijk van de aard en omvang van de verontreiniging, gecombineerd met de projectspecifieke situatie kan op dat moment voor één of meerder oplossingen of voor een combinatie van oplossingen gekozen worden. Het stappenplan is een hulpmiddel, waarmee de karakterisering van de situatie kan worden vastgesteld. In het stappenplan zijn een aantal oplossingsrichtingen aangegeven, die de meest waarschijnlijke zullen zijn in die situatie. Echter, op basis van de projectspecifieke gegevens en –situatie, dient met behulp van het schema uit het vorige hoofdstuk bepaald te worden welke maatregel of combinatie van maatregelen toe de meest wenselijke aanpak leidt. Als voorbeeld kan gesteld worden dat indien in een bepaalde situatie een bepaalde hoeveelheid grond verontreinigd is tot boven de SW2-waarde, maar onder de BGW-1 waarde, deze grond in de exploitatiefase aanvullende ontgraven en verwerkt kan worden. Hiermee wordt aanvullend gesaneerd tot de SW2-waarde. Echter ook kan in een vergelijkbare situatie besloten worden tot c.q. de mogelijkheid aanwezig zijn om de genoemde grond te ‘verwerken’in een zogenaamde BGW-2 zone. Samenvattend kan gesteld worden dat de oplossing in het genoemde stappenplan richtinggevend zijn, maar dat de projectspecifieke situatie uiteindelijk zal bepalen welke (combinatie van) maatregelen het meeste wenselijk en uitvoerbaar zijn.
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
33\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1
Conclusies
De conclusie van de eerste fase van dit onderzoek7 is dat er binnen de provincie Gelderland een fors probleem aanwezig is rond gebieden, die verdacht zijn op basis van een DDT-verontreiniging en waar ook een projectontwikkeling gepland is. Op basis daarvan is in de onderhavige fase van deze studie gekeken naar mogelijke oplossingen. De meest voor de hand liggende oplossing wordt gevonden in de aanpassing van de normen. Het probleem wordt namelijk veroorzaakt door een discrepantie in normkaders. Bij functiegerichte saneringen mag 2,5 mg DDT per kg d.s. in de bodem achter blijven, terwijl de norm voor hergebruik op 0,5 mg/kg d.s. ligt. De eventuele meerkosten om verder te saneren dan de functiegerichte norm, kunnen fors zijn. Uit projectevaluaties blijkt dat de extra kosten kunnen oplopen tot € 17,= à € 22,= per m2. De mogelijke oplossingen kunnen worden onderverdeeld in juridisch – beleidsmatige oplossingen of praktische oplossingen. In deze rapportage zijn de voor- en nadelen en de mogelijke toepassingsgebieden beschreven. Deze beschrijving heeft geresulteerd in een stappenplan, waarmee een gemeente, projectontwikkelaar of andere betrokkene kan bepalen welke oplossing voor hem of haar in de specifieke situatie de meest wenselijke is.
4.2
Aanbevelingen
Op basis van de uitgevoerde studie zijn een aantal aanbevelingen geformuleerd: De norm voor DDT is gebaseerd op humaantoxicologische en ecotoxicologische risico’s waarbij de ecotoxicologische risico’s de doorslag geven: de strengste van de twee wordt als norm gehanteerd. Ecologische risico’s van DDT zijn grotendeels gebaseerd op doorvergiftiging via de voedselketen. In bijvoorbeeld natuurgebieden kan dit nog steeds gebeuren, maar in een woonwijk wordt die voedselketen doorbroken. Bij aanvragen voor bouwvergunningen wordt alleen getoetst op humaantoxicologische risico’s. In de publicatie “bouwen op verontreinigde grond8” (VNGuitgeverij, ’s-Gravenhage 1995, ISBN-nr. 90-322-7313-2) wordt voor DDT een concentratie gehanteerd van 7200 mg/kg bij gebruik van de tuin als moestuin. Er moet onderzoek worden gedaan naar nieuwe normering voor DDT/DDD/DDE gebaseerd op de gezondheidsrisico's. Daarnaast moet er aansluiting gezocht worden naar normering in Europees verband. Wellicht is de normering in andere Europese normen gebaseerd op recent uitgevoerd onderzoek. Het Ministerie van VROM zou aandacht moeten schenken aan biobeschikbaarheid van DDT.
7
Tauw rapportnr. R001-4384606SCB-ygl-V01-NL, d.d. 11 november 2005
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
35\36
Kenmerk R002-4384606SCB-avd-V01-NL
Het Ministerie van VROM zou, wegens de vreemde situatie met de huidige niet op elkaar afgestemde normen voor DDT, vooruitlopend op herziening van alle normen, eerder voor DDT nieuwe normen vast moeten stellen. Het Ministerie van VROM zou via het landsdekkend beeld regionale situaties moeten vaststellen, een soort bodemkwaliteitskaart voor DDT. Daarmee kun je dan in een redelijke standstill situatie werken. Uit de probleemverkenning blijkt dat het probleem niet alleen in de provincie Gelderland speelt maar ook in met name de provincies Zeeland en Utrecht, en in grote delen van NoordBrabant, Limburg, Noord- en Zuid-Holland en Flevoland. In deze gebieden speelt het probleem met klasse drie baggerspecie. Het is mogelijk dat de omvang van de gebieden waar DDT is verhoogd nog groter is dan uit de probleemverkenning is gebleken. De gebieden zijn vrij eenvoudig te herkennen door de relatie met fruitteelt en kassen. Het probleem kan gezien de schaalgrootte niet worden opgelost via locale bodemambities. Het is een landelijk probleem. Bovendien moet voorkomen worden dat iedere gemeente op verschillende manieren locale ambities invult voor DDT. Als dit niet landelijk kan, dan zou per provincie de bodemambities voor DDT moeten worden ingevuld. De locale bodemambities zouden gespecificeerd kunnen worden naar gebruik, onderscheid conform VNG-boekje.
8
De actuele risico's voor de mens bij het gebruik van een bouwwerk vormen het onderscheidend criterium. De volksgezondheid vormt immers al sinds de invoering van de Woningwet in 1901 een van de belangrijkste grondslagen van de wet. De actuele risico's met betrekking tot het ecosysteem en de verspreiding van schadelijke stoffen zijn vanuit her perspectief van de Woningwet niet van doorslaggevende betekenis voor de beoordeling van de geschiktheid van de bodem voor een bouwwerk en hooguit indirect van invloed op de bodemtoets. Afwegingen met betrekking tot de bescherming van ecosystemen en het voorkomen van verspreiding van schadelijke stoffen via het grondwater horen eerder thuis op het niveau van een bestemmingsplan. Hoewel afwegingen op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet gebonden zijn aan de motieven veiligheid en gezondheid van de Woningwet ligt voor bouwlocaties een directe relatie met de bodemtoets van de Woningwet en de Model-bouwverordening voor de hand. Een dergelijke een-op-een-relatie strookt met de fase waarin het bodembeleid verkeert en de onderkenning van de noodzaak van een gebruiksspecifieke benadering. Slechts in uitzonderingsgevallen zou het medewegen van de actuele risico's voor het ecosysteem en de verspreiding van schadelijke stoffen een reden mogen zijn om tot weigering van een vrijstelling te besluiten. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het versnellen van de verspreiding van een grondwaterverontreiniging die door de bouwwerkzaamheden urgent zou worden. Voor afwegingen rond bestemmingsplan en artikel 19-procedures in met name andere situaties dan de 'bouwgebonden bestemmingen' zijn in de bijlagen G en H de handleidingen voor de beoordeling van risico's voor het ecosysteem en de verspreiding van schadelijke stoffen opgenomen. Als voorbeeld waarbij de actuele risico's voor het ecosysteem een functie kunnen vervullen in de gemeentelijke afweging worden de beoordeling van de geschiktheid van de bodem voor de functie milieubeschermingsgebieden en ecologische hoofdstructuur genoemd.
36\36
DDT-problematiek in Gelderland, fase 2, GBB, 1 december 2005
Bijlage
1
Overzicht werkgroepleden en deelnemers workshop
Overzicht werkgroepleden ‘Knelpunten normering DDT’ Gelders Bodemberaad Dhr. R. Houben
Provincie Gelderland
Mw. C. van der Linden Dhr. W. Vermeulen
Gemeente Buren Gemeente Buren
Mw. F. Henderson
Provincie Gelderland
Dhr. R.Romein Dhr. G. Bos
Waterschap Rivierenland Gemeente Nijmegen
Mw. C. Peels
Waterschap Rivierenland (coach)
Dhr. P. Hoek
Regio Rivierenland (trekker)
Overzicht deelnemers workshop Dhr. T. Honder
Bodem +
Dhr. M. Gadella
Bodem +
Dhr. P. Bouter Mw. C. v.d. Linden
Gemeente Arnhem Gemeente Buren
Dhr. W. Vermeulen
Gemeente Buren
Mw. E. Timmerman Dhr. B. Jagt
Gemeente Culemborg Gemeente Tiel
Dhr. M. van Herwijnen
Gemeente Tiel
Mw. I. Reijnen Mw. K. Buijtels
Gemeente West Maas en Waal Provincie Gelderland
Dhr. A. de Visser
Provincie Gelderland
Dhr. J. van Tuijl Dhr. P. Hoek
Provincie Gelderland Regio Rivierenland
Dhr. S.C. Bos
Tauw bv
Mw. J.C. Veerman Mw. I. Hakbijl
Tauw bv Tauw bv
Dhr. F. Lamé
TNO
Dhr. R. Romijn
Waterschap Rivierenland
Bijlage
2
Visie gemeente Nijmegen op de 9 oplossingsvarianten
De gemeente Nijmegen heeft een telefonische reactie op verschillende varianten gegeven. De problematiek wordt in Nijmegen onderkend en ook in de praktijk ervaren. Voor het gebied van de Waalsprong is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan opgesteld. Ook in dit gebied heeft men vaak te maken met de aanwezigheid van DDT. Uit het onderzoek en de statistische analyse dat in het kader van de BKK is verricht, is gebleken dat de P95 voor DDT in veel gevallen dermate is verhoogd, dat grondverzet alleen mag plaatsvinden als er alsnog een depotkeuring wordt uitgevoerd. Ervaringen met deze keuringen leren inmiddels dat de depotkeuringen voor DDT veelal geen toepassingsbelemmeringen als categorie I-materiaal opleveren, maar dat op basis van deze keuringen wel toepassingsbelemmeringen voor onder andere minerale olie op kunnen treden. Terwijl deze op basis van de BKK niet tot problemen zouden leiden. De wens tot normaanpassing is op basis van het bovenstaande nadrukkelijk aanwezig en ook vanuit de praktische ervaringen met grondverzet onderbouwd. Daarnaast heeft de gemeente Nijmegen aangegeven dat ten aanzien van een sanering tot de BGW1-waarde de DDT-verontreiniging in de meeste situaties in de bovenste 0,5 m wordt aangetroffen, de diepere lagen bevatten veelal geen DDT-verontreinigingen. Omdat van een relatief gering oppervlak van verontreiniging de interventiewaarde wordt overschreden, wordt al vrij snel voldaan aan de criteria voor de BGW1-waarde. In de optiek van de gemeente zijn de BGW-waarden echter bedoeld als kwaliteitsnorm voor een afdeklaag en niet als terugsaneerwaarde.8 Voor de DDT-problematiek (en ook in vele andere situaties) worden de BGW-waarden echter gehanteerd als terugsaneerwaarde. In de redenatie dat de BGW-waarden bedoeld zijn dat kwaliteitsnorm voor een afdeklaag, hoort deze laag niet bij het geval van bodemverontreiniging, maar is zij een voorgeschreven kwaliteitsnorm van grond, die als saneringsmaatregel wordt aangebracht om de onderliggende (mindere) kwaliteit af te dekken en de contactrisico’s op deze wijze te elimineren. In het geval de BGW-waarde als terugsaneerwaarde wordt gehanteerd, behoort deze (afdek)laag feitelijk bij het geval en is er geen sprake van een kwaliteitseis ten aanzien van een aan te brengen afdeklaag als saneringsmaatregel. Daarnaast behoeft er formeel geen afdeklaag aangebracht te worden, omdat de onderliggende bodem geen of veel mindere verontreinigingen bevat. Samenvattend kan worden afgevraagd of de BGW-waarden niet op een andere manier worden gebruikt en toegepast als waarvoor ze waren bedoeld.
8
Eén van de deelnemerns aan de workshop heeft echter aangegeven dat in het rapport ‘Van trechter naar zeef” is aangegeven dat de BGW-waarden ook als terugsaneerwaarden zijn bedoeld.
Bijlage
3
Meerkosten terugsaneren tot hergebruikswaarde en de relatie tussen EOX en DDT
In deze bijlage zal worden ingegaan op de meerkosten, die gemaakt moeten worden als teruggesaneerd wordt tot de hergebruiksgrens van het BSB voor DDT (§ 3.1). Hierbij wordt gebruik gemaakt van twee onderzoeksprojecten waarbij het DDT-gehalte is geanalyseerd. Het onderzochte oppervlak wordt gekoppeld aan het aantal gezette boringen waarvoor het DDTgehalte is bepaald. Hieruit is af te leiden welke boringen een DDT gehalte bevatten tussen de hergebruikswaarde (Bsb) en de BGW-I waarde (Wbb). Hieruit valt af te leiden welk percentage van het oppervlak extra gesaneerd moet worden om aan de hergebruikswaarde te voldoen. Gezamenlijk met de verontreinigingsdiepte en met kentallen voor saneringen kunnen dan de meerkosten worden berekend. Daarnaast zal in deze bijlage worden ingegaan op de relatie tussen EOX en DDT. Gebleken is dat er nauwelijks sprake is van een (eenduidige) relatie. Daarom zal kort worden beschreven waarom er geen relatie is. Dit zal vervolgens worden getoetst aan de door de projectgroep geleverde resultaten van het project de Waalsprong. Meerkosten terugsaneren tot hergebruikswaarde voor DDT Omdat sprake is van een strengere norm voor hergebruik van vrijkomende grond verontreinigd met DDT, dan de norm die voor een functiegerichte sanering wordt gehanteerd, is het interessant om te weten wat de meerkosten zijn indien wordt teruggesaneerd tot de hergebruikwaarde van het Bouwstoffenbesluit (SW2-waarde) in plaats van tot de BGW1-waarde. Om dit te bepalen zijn twee door Tauw uitgevoerde onderzoeksprojecten geanalyseerd, waarbij het DDT-gehalte in verschillende bodemlagen is bepaald. Beide projecten betreffende voormalige boomgaarden en zijn daarmee representatief voor de problematiek van het onderhavige project. Daarnaast zijn de beide projecten in een flinke mate van detail onderzocht, de bodemlagen zijn bemonsterd en geanalyseerd van 0 – 10 cm, van 10 – 30 cm en van 30 – 50 cm. De betreffende projecten zijn geanonimiseerd, omdat de gegevens niet openbaar zijn. In de onderstaande tabellen 1 en 2 zijn de analysegegevens van de onderzoeken samengevat. Hierbij zijn ook (op basis van de humuscorrecties) de juiste toetsingswaarden bij berekend en is aangegeven of het gemeten gehalte een tot een overschrijding (> in rood) leidt of voldoet (< in groen) aan de normwaarde.
Tabel B31 Onderzoeksgegevens project 1
Locatie Diepte
A
Opp
(cm -mv)
In m2
0-10
475,0
10-30 30-50 B
D
F
G
H
L
M
N
SW2
Overschrijding
47,50
6
0,310
1,50
<
2,40
<
0,30
>
95,00
4
0,110
1,00
<
1,60
<
0,20
<
in m3
0,007
0,75
<
1,20
<
0,15
<
1,50
<
2,40
<
0,30
<
95,00
4
0,060
1,00
<
1,60
<
0,20
<
47,50
6
0,300
1,50
<
2,40
<
0,30
<
10-30
95,00
4
0,110
1,00
<
1,60
<
0,20
<
30-50
95,00
3
0,002
0,75
<
1,20
<
0,15
<
0-10
0-10
475,0
475,0
0-10
475,0
47,50
6
0,390
1,50
<
2,40
<
0,30
>
95,00
4
0,065
1,00
<
1,60
<
0,20
<
47,50
15
0,360
3,75
<
6,00
<
0,75
<
10-30
95,00
3
0,230
0,75
<
1,20
<
0,15
>
30-50
95,00
3
0,045
0,75
<
1,20
<
0,15
<
47,50
47,50
95,00
47,50
15
0,200
3,75
<
6,00
<
0,75
<
10-30
95,00
3
0,230
0,75
<
1,20
<
0,15
>
95,00
30-50
95,00
3
0,180
0,75
<
1,20
<
0,15
>
95,00
23,75
15
0,550
3,75
<
6,00
<
0,75
<
10-30
47,50
3
0,490
0,75
<
1,20
<
0,15
>
30-50
47,50
3
0,140
0,75
<
1,20
<
0,15
<
47,50
6
0,310
1,50
<
2,40
<
0,30
>
95,00
4
0,190
1,00
<
1,60
<
0,20
<
0-10
0-10
0-10
475,0
237,5
475,0
95,00
3
0,038
0,75
<
1,20
<
0,15
<
47,50
6
0,210
1,50
<
2,40
<
0,30
<
95,00
4
0,033
1,00
<
1,60
<
0,20
<
47,50
6
0,370
1,50
<
2,40
<
0,30
>
10-30
95,00
4
0,180
1,00
<
1,60
<
0,20
<
30-50
95,00
3
0,006
0,75
<
1,20
<
0,15
<
0-10
475,0
0-10
475,0
47,50
47,50
47,50
6
0,300
1,50
<
2,40
<
0,30
<
10-30
95,00
4
0,170
1,00
<
1,60
<
0,20
<
30-50
95,00
3
0,024
0,75
<
1,20
<
0,15
<
47,50
6
0,550
1,50
<
2,40
<
0,30
>
47,50
10-30
95,00
4
0,650
1,00
<
1,60
<
0,20
>
95,00
30-50
95,00
3
0,004
0,75
<
1,20
<
0,15
<
0-10
0-10
475,0
475,0
47,50
6
0,370
1,50
<
2,40
<
0,30
>
47,50
10-30
95,00
4
0,650
1,00
<
1,60
<
0,20
>
95,00
30-50
95,00
3
0,330
0,75
<
1,20
<
0,15
>
95,00
23,75
6
0,340
1,50
<
2,40
<
0,30
>
23,75
47,50
4
0,340
1,00
<
1,60
<
0,20
>
47,50
0-10
0-10
475,0
237,5
10-30 Totaal
BGW2
0,120
10-30
K
BWG1
3
30-50
J
in mg/kg d.s.
6
10-30
I
Gemeten waarde
95,00 475,0
10-30 E
% humus
47,50
0-10 10-30
C
m3
6.175,0
2.755,00
926,25
Tabel B32 Onderzoeksgegevens project 2
Locatie Diepte
A
B
C
Opp
cm -mv
in m
0-10
1.130
Overschr.
SW2
Overschr.
in m3
in m3
1,00
<
1,60
<
0,20
>
113
0,340
0,75
<
1,20
<
0,15
>
226
30-50
226,0
3
0,120
0,75
<
1,20
<
0,15
<
0,20
>
72
0,15
>
144
0,15
>
144
0,20
>
177
0,15
>
353
72,0
4
1,400
1,00
>
72
1,60
<
10-30
0-10
144,0
3
1,600
0,75
>
144
1,20
>
30-50
144,0
3
0,180
0,75
<
1,20
<
176,5
4
1,500
1,00
>
177
1,60
<
353,0
3
1,800
0,75
>
353
1,20
>
0-10
720
1.765
0-10
1.800
0-10
353
353,0
3
0,460
0,75
<
1,20
<
0,15
>
353
180,0
4
1,500
1,00
>
180
1,60
<
0,20
>
180
360,0
3
1,100
0,75
>
360
1,20
<
0,15
>
360
212,0
4
2,000
1,00
>
212
1,60
>
424
0,20
>
212
424,0
3
1,700
0,75
>
424
1,20
>
424
0,15
>
424
30-50
424,0
3
0,210
0,75
<
1,20
<
0,15
>
424
0-10
2.120
144
10-30
2.245
0-10
2.185
30-50
224,5
4
2,100
1,00
>
225
1,60
>
449
0,20
>
225
449,0
3
1,400
0,75
>
449
1,20
>
449
0,15
>
449
449,0
3
0,700
0,75
<
1,20
<
0,15
>
449
218,5
4
1,000
1,00
<
1,60
<
0,20
>
219
437,0
3
1,100
0,75
>
1,20
<
0,15
>
437
437
437,0
3
0,470
0,75
<
1,20
<
0,15
>
437
220,5
6
1,300
1,50
<
2,40
<
0,30
>
221
10-30
441,0
4
1,200
1,00
>
1,60
<
0,20
>
441
30-50
441,0
3
0,150
0,75
<
1,20
<
0,15
<
2.140
214,0
6
1,500
1,50
<
2,40
<
0,30
>
214
428,0
4
1,100
1,00
>
428
1,60
<
0,20
>
428
2.245
224,5
6
2,700
1,50
>
225
2,40
>
449
0,30
>
225
449,0
4
2,400
,00
>
449
1,60
>
449
0,20
>
449
0,15
>
449
0,30
>
221
0-10
I
0-10
J
0-10
2.205
10-30
10-30 30-50
L
BGW2
in m3
0,700
10-30
K
Overschr.
3
30-50
H
BWG1
4
10-30
G
in mg/kg d.s.
226,0
10-30
F
Gemeten waarde
113,0
30-50
E
% humus
10-30
10-30
D
m3
2
441
449,0
3
0,290
0,75
<
1,20
<
220,5
6
2,800
1,50
>
221
2,40
>
441
10-30
441,0
4
2,100
1,00
>
441
1,60
>
441
30-50
441,0
3
0,310
0,75
<
1,20
<
218,0
6
2,700
1,50
>
218
2,40
>
436
10-30
436,0
4
2,500
1,00
>
436
1,60
>
436
30-50
436,0
3
0,950
0,75
>
436
1,20
<
0-10
0-10
2.205
2.180
0,20
>
441
0,15
>
441
0,30
>
218
0,20
>
436
0,15
>
436
Locatie Diepte
M
N
O
P
Q
Opp
m3
%
Gemeten waarde
humus
in mg/kg d.s.
180,0
5
2,000
1,25
>
180
2,00
<
0,25
>
180
10-30
360,0
4
1,100
1,00
>
360
1,60
<
0,20
>
360
30-50
360,0
3
0,290
0,75
<
1,20
<
0,15
>
360
2
cm -mv
in m
0-10
1.800
0-10
Overschr.
BGW2
Overschr.
in m3
SW2
Overschr.
in m3
in m3
133,0
5
1,100
1,25
<
2,00
<
0,25
>
133
10-30
266,0
4
1,000
1,00
<
1,60
<
0,20
>
266
30-50
266,0
3
0,170
0,75
<
1,20
<
0,15
>
266
0,25
>
59
0,20
>
118
0-10
1.330
BWG1
59,0
5
1,200
1,25
<
10-30
118,0
4
2,900
1,00
>
30-50
118,0
3
0,650
0,75
<
0-10
590
195,0
4
1,000
1,00
<
10-30
390,0
3
0,850
0,75
>
30-50
390,0
2
0,370
0,50
<
160,0
4
1,100
1,00
>
320,0
3
1,200
0,75
>
320,0
2
0,380
0,50
<
0-10 10-30 30-50
Totaal
1.950
1.600
30.210 14.317,0
118
2,00
<
1,60
>
1,20
<
0,15
>
118
118
1,60
<
0,20
>
195
1,20
<
0,15
>
390
0,80
<
0,10
>
390
160
1,60
<
0,20
>
160
320
1,20
<
0,15
>
320
0,80
<
0,10
>
390
7.854
5.013
Uit de beide onderzoeken kunnen de volgende conclusies getrokken worden: Project 1: • De gehele bodemlaag van 0 – 50 cm voldoet aan de BGW1-waarde en hiermee ook automatisch aan de BGW2-waarde • In een aantal vakken (E en F) voldoet de toplaag wel aan de SW2-waarde, maar zijn de daaronder liggende lagen verontreinigd tot boven de SW2waarde. In deze situaties zou de toplaag (10 cm) apart verwijderd en weer teruggezet mogen worden. Of dit praktisch uitvoerbaar en kostentechnisch acceptabel is, kan betwijfeld worden • In de vakken M en N voldoet de gehele bodemlaag (0 tot 50 cm) niet aan de SW2-waarde. Onduidelijk is of de onderliggende bodem wel voldoet. In deze vakken is de verontreiniging voor wat betreft de SW2-waarde verticaal niet afgeperkt • In een aantal gevallen overschrijdt het geconstateerde gehalte slechts in zeer geringe mate (één tot enkele honderdsten mg’s) de SW2-waarde Het onderzochte oppervlak van project 1 bedraagt 6.175 m2, de onderzochte hoeveelheid bedraagt 2.755 m3. Deze gehele hoeveelheid voldoet aan de BGW1-waarde. Indien als terugsaneerwaarde de BGW1-waarde wordt gehanteerd, behoeft in deze situatie om milieuhygiënische redenen geen grond afgevoerd te worden. Indien teruggesaneerd wordt tot de SW2-waarde, dan dient op basis van de onderzoeksresultaten ruim 925 m3 om milieuhygiënische redenen afgevoerd en verwerkt te worden.
320 13.650
De meerkosten voor het saneren tot de SW2-waarde bedragen in dit geval op basis van de kentallen uit fase 1 van dit onderzoek9 € 106.375,00. Bij de exploitatie van projectontwikkelingen worden de kosten meestal per m2 per bepaald. De meerkosten bedragen in dit geval ruim € 17,00 per m2. Project 2: • Bij dit project voldoet een deel van de bodemlaag niet aan de BGW1-waarde en gedeeltelijk zelfs niet aan de BGW2-waarde • De vakken D en L zijn voor wat betreft de BGW1-waarde verticaal niet afgeperkt. Of de onderliggende bodemlagen dan wel aan de BGW1-warade voldoen is dus niet bekend • De gehele locatie voldoet niet aan de SW2-waarde, waarbij met uitzondering van de vakken A en H geen sprake is van een verticale afperking. Of de onderliggende bodemlagen dan wel aan de SW2-waarde voldoen, is dus niet bekend Het onderzochte oppervlak van project 2 bedraagt 30.210 m2, de onderzochte hoeveelheid bedraagt 14.317 m3. Van deze hoeveelheid voldoet bijna 7.855 m3 niet aan de BGW1-waarde. Indien deze waarde als terugsaneerwaarde gehanteerd wordt, dan dient deze hoeveelheid om milieuhygiënische redenen afgevoerd en verwekt te worden. De kosten op basis van de kentallen uit fase 1 van dit onderzoek bedragen in dat geval € 903.325,00. Per m2 betekent dit dat er circa € 30,00 aan saneringskosten moeten worden gemaakt om te saneren tot de BGW1-waarde. Indien teruggesaneerd wordt tot de SW2-waarde, dan dient op basis van de onderzoeksresultaten 13.650 m3 om milieuhygiënische redenen afgevoerd en verwerkt te worden. Ofwel 5.795 m3 extra ten opzichte van een sanering tot de BGW1-waarde. De meerkosten op basis van de kentallen uit fase 1 van dit onderzoek bedragen dan € 666.425,00. De meerkosten per m2 bedragen in dit geval ruim € 22,00 (boven de reeds genoemde € 30,00 per m2). Dit komt overeen met een extra kostenpost van bijna 75%. Hierbij moet tevens opgemerkt worden dat de ondergrond (vanaf 50 cm –mv) zeer waarschijnlijk ook niet voldoet aan de SW2waarde. Dit houdt in dat er mogelijk dieper gesaneerd moet worden of dat er een leeflaag van 0,5 m aangebracht dient te worden met de nodige gebruiksbeperkingen.
9
Tauw rapportnr R001-4384606NEE-ygl-V03-NL, d.d. 21 juni 2005. Hierbij is uitgegaan van € 13,00 per m3 ontgraven en transporteren, € 87,00 per m3 reinigen of storten, incl milieubelasting en € 15,00 per m3 leveren en aanbrengen schone grond. In totaal dus € 155,00 per m3.
Bijlage
4
Relatie EOX en DDT
Ten aanzien van de relatie tussen EOX en DDT is uit diverse onderzoeken gebleken dat er geen eenduidige relatie gelegd kan worden tussen het aangetoonde gehalte aan EOX en DDT. Ook uit de informatie van het TNO-rapport ‘AW2000’ blijkt dat in onbelaste landbouwgebieden (dus geen fruitteeltgebieden) in 30 % van de waarnemingen de streefwaarde (en dus ook de SW1-waarde) voor DDD/DDE/DDT wordt overschreden. Door de projectgroep zijn gegevens van de Waalsprong aangeleverd, waarin middels twee figuren ook is aangetoond dat er geen correlatie tussen EOX en DDT bestaat. De beide figuren zijn hieronder opgenomen.
Relatie EOX met DDT(som) D D T ( so m ) i s om g e r e k e nd na a r e e n st a n da a r d bo d e m
DDT (mg/kg)
0,5 0,4 0,3 Reeks1 0,2 0,1 0 0
0,1
0,2
0,3
EOX (mg/kg)
Relatie EOX m et DDT(som ) D D T ( s o m) i s o mg e r e k e n d n a a r e e n s t a n d a a r d b o d e m
DDT (mg/kg)
2 1,5 1
Reeks1
0,5 0 0 0, 0, 0, 0, 0, 0, 0, 0, 0, 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 EOX (mg/kg)
Relatie EOX en DDT op basis van gegevens Waalsprong
Bij lage EOX-waarden kunnen DDT-gehalten boven de hergebruikwaarde aangetroffen worden en ook andersom. Hoewel niet wetenschappelijk onderbouwd, kan hieruit worden opgemaakt dat EOX geen betrouwbare trigger is voor DDT-onverdachte gebieden.
Nu uit AW2000 blijkt dat in marginaal belaste buitengebieden heel vaak de streefwaarde (en de SW1-waarde) wordt overschreden, is er een extra reden om direct de kritische parameters te analyseren Voorwaarde is dan wel dat er een goed historisch onderzoek tijdens bodemonderzoek en partijkeuringen wordt uitgevoerd. Als alternatief kan gedacht worden aan een (semi kwantitatieve) GCMS-screening. Indien sprake is van verdachte deellocaties (zoals kassen, boomgaarden, opslaglocaties van DDT, schoonmaak- en bijvulplaatsen) dan zal conform NEN5740 onderzocht moeten worden op de verdachte stoffen (dus op DDT/DDD/DDE). Er wordt dan geanalyseerd op het standaard NENpakket, aangevuld met de verdachte parameters.
Bijlage
5
Halfwaardetijd DDT en overige relevante informatie
Halfwaardetijd DDT Ten aanzien van de halfwaardetijd van DDT is door het RIVM aangegeven dat DDD en DDE omzettingsproducten zijn van DDT. Deze stoffen zijn alledrie zeer persistent in het milieu: de halfwaardetijd in bodem van DDT en zijn metabolieten DDE en DDD is in de orde van jaren (2 tot 15,6 jaar is een veel geciteerde range voor DDT). Deze stoffen kunnen verder worden afgebroken in stoffen zoals bijvoorbeeld 4,4'-dichloorbenzophenone (DBP) maar deze secundaire afbraakproducten van DDT zijn minder persistent en verdere afbraak volgt daardoor sneller. Op basis van de verhouding DDT/(DDD+DDE) valt ook nog iets te zeggen over de tijd dat DDT al in de grond zit. Veel DDT wijst op een recente vervuiling, terwijl veel DDE en DDD wijst op een oude, historische vervuiling. Vaststelling interventiewaarden Op 11 juli 2005 is tijdens een telefoongesprek tussen Regio Rivierenland (de heer Hoek) en het RIVM (de heer Swartjes) door het RIVM aangegeven dat de interventiewaarden meerdere keren zijn vastgesteld, onder andere in 1991 en 1998. In totaal zijn in vier series interventiewaarden vastgesteld. De serie uit 1991 is door het RIVM geëvalueerd. De resultaten zijn in 2001 aan het Ministerie van VROM geleverd. Het ministerie was echter al met nieuw bodembeleid bezig. Hierdoor zijn de nieuwe waarden tot op heden niet vastgelegd en moet gewerkt worden met de huidige waarden. Deze waarde voor som DDT/DDE/DDD is 4 mg/kg d.s. De nieuwe waarden zijn individuele waarden voor: DDT: DDE:
1 mg/kg 1,3 mg/kg
DDD: 34
m/kg
Deze waarden zijn gebaseerd op humane en ecologische risico’s. Als DDT alleen op humane risico’s wordt beoordeeld zou de interventiewaarde 31 mg/kg d.s. zijn. Bij de beoordeling van de ecologische en humane risico’s is geen rekening gehouden met de biobeschikbaarheid van DDT en afbraakproducten. Dit geldt overigens voor alle stoffen. Voor zware metalen is het heel lastig om de biobeschikbaarheid te meten. Metalen kunnen, afhankelijk van de verbinding van het metaal, mobiel zijn of niet. Bovendien is de biobeschikbaarheid verschillend per bodemtype. De verwachting is dat dit voor DDT en afbraakproducten daarvan beter gerealiseerd kan worden. Verder heeft de heer Swartjes aangegeven dat het overschatten van de risico’s wellicht niet zo erg is, omdat de interventiewaarde veel meer een triggerwaarde is: een signaal dat je meer onderzoek moet doen en mogelijk moet saneren. Dit in tegenstelling tot de SW2-waarde van het Bsb, die een harde waarde vertegenwoordigd. Aanvullend is ook telefonisch contact geweest tussen de heer Hoek en VROM (de heer Eikelboom). Aangegeven is dat de verschillende normen voor DDT/DDD/DDE voor consequenties kunnen hebben voor bijvoorbeeld het rivierengebied.
De heer Eikelboom heeft aangegeven dat als bijvoorbeeld één procent van Nederland matig verhoogde gehalten DDT/DDD/DDE in de bodem heeft en de rest van Nederland lichte tot geen gehalten DDT/DDD/DDE in de bodem heeft, dit geen reden zou zijn om de norm voor DDT te versoepelen. ‘Gevaar DDT overroepen’ Ten aanzien van de effecten en gevaren van DDT kunnen nuanceringen worden aangebracht. Op internet10 is de navolgende tekst aangetroffen: “De huidige tests om DDT en andere vervuilende stoffen in de bodem te bepalen, overschatten het risico voor levende wezens. Dat stellen onderzoekers van de Cornell Universiteit in Environmental Science & Technology, een blad van de American Chemical Society. In plaats van de aanwezigheid, hebben ze de biobeschikbaarheid van het DDT gemeten: de hoeveelheid die in praktijk door bodemorganismen opgenomen wordt. Als meetinstrument gebruikten ze regenwormen. Ze vergeleken grond die 50 jaar geleden vervuild werd met 30 jaar vervuilde grond en propere grond die ze zelf vervuilden. Daarbij zijn DDT, DDD en DDE gemeten. De chemische extractiemethoden haalden beduidend meer uit de grond dan de wormen. De vorsers stellen een meetmethode voor die compenseert voor het verschil, en de biobeschikbaarheid aangeeft”. Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling: NOBO In het huidige bodembeleid vindt besluitvorming over het omgaan met verontreinigde bodem, grond en bagger vooral plaats op basis van concentraties aan verontreinigende stoffen. De beleidsbrief Bodem (Tweede Kamer, 2003) wil deze besluiten meer baseren op de risico’s van de bodemverontreiniging voor de mens, voor het ecosysteem, voor de kwaliteit van agrarische producten en voor uitloging en verspreiding via het grondwater. Risico’s zijn afhankelijk van het bodemgebruik. Het bodemgebruik bepaalt of, en in welke mate, de mens in contact komt met de bodemverontreiniging. Ook bepaalt het bodemgebruik of het beleidsmatig nodig is het ecosysteem heel goed te beschermen (bijvoorbeeld in een natuurgebied) of minder goed (bijvoorbeeld op een industrieterrein). Afspraken zijn nodig om besluiten goed en eenduidig op risico’s te kunnen baseren, zoals over: • de instrumenten om daadwerkelijke risico’s te beoordelen (zoals de keuze voor de goede meetmethoden, de rekenmodellen, de blootstellingscenario’s voor de mens, parameterwaarden) • welke instrumenten wanneer inzetbaar zijn • het toetsingskader binnen de risicobeoordeling (hieraan toetst de beoordelaar de resultaten van metingen en modelberekeningen). Het gaat bij de uiteindelijke besluitvorming niet alleen om de risicobeoordeling sec. Ook een bredere belangenafweging bepaalt de mate van bescherming. De huidige bodemkwaliteit, de baggeropgave en het verwachte grondverzet spelen hierbij een rol. In de uitvoeringsprojecten Saneringscriterium, Grond en Bagger, herziening Bouwstoffenbesluit, vindt deze afweging plaats. 10
http://www.envirodesk.com/site/news.asp?module=NEWS&level=DETAILS&newsId=328, d.d. 7 januari 2000
Doelstelling Het project wil dat het beoordelen van de risico’s van bodemverontreiniging in alle besluitvormingsprocessen en op alle schaalniveaus (generiek landelijk en locatiespecifiek) op een consistente manier plaats vindt. Verschillen zijn mogelijk, mits deze goed uitlegbaar en te motiveren zijn. Daarnaast is het ‘nuchter omgaan met risico’s’ een belangrijk doel van het project. Afbakening De beleidsbrief Bodem noemt dat ook de biologische en de fysische bodemkwaliteit (bodemleven en bodemstructuur) een rol spelen in de kwaliteitsbeoordeling. Het project beperkt zich thans tot de chemische kwaliteit. Dit heeft prioriteit gekregen, omdat de huidige regelgeving hierover gaat. Andere projecten in het uitvoeringsprogramma gaan de beoordeling van de biologische en fysische bodemkwaliteit vormgeven. Resultaten Het product van het project is een beleidsnotitie waarin beleidskeuzen zijn verankerd. In de beleidsnotitie komen afspraken over: de instrumenten om risico’s te beoordelen, de inzetbaarheid daarvan en over het toetsingskader binnen de risicobeoordeling. Deze afspraken zijn belangrijk. In dezelfde situaties moet de beoordelaar dezelfde besluiten nemen. Het resultaat van de risicobeoordeling is dan onafhankelijk van de beoordelaar. Een belangrijk doel is dus een zoveel mogelijk geobjectiveerde basis te geven aan de risicobeoordeling. Ten tweede bepalen de afspraken over het toetsingskader mede de omvang van de problemen voor verontreinigde bodem, grond en bagger. Deze afspraken zijn beleidsmatige keuzen die streng of soepel kunnen zijn. Iedere keuze is daarbij van invloed op de mate van bescherming van de mens, het ecosysteem en het grondwater. Stand van zaken (d.d. september ’05) Wetenschappers geven aan welke instrumenten momenteel beschikbaar zijn. Zij benoemen daarbij tevens welke instrumenten beter zijn dan de huidige en waarvoor die instrumenten bruikbaar zijn. De discussie met de wetenschappers is volop aan de gang. Daarnaast inventariseren beleidsmakers welke beleidsmatige keuzen nodig zijn. De beleidsmatige discussie over de te maken keuzen vindt thans plaats. De resultaten van de wetenschappelijke en de beleidsmatige discussie leiden tot een eerste ruwe versie van een notitie over de uitgangspunten voor de risicobeoordeling. De eerste inzichten hebben dit voorjaar geleid tot keuzen op hoofdlijnen in de projecten voor een nieuw saneringsbeleid, een nieuw beleid voor grond en bagger en de herziening van het Bouwstoffenbesluit. In september 2005 vindt een workshop plaats over de eerste ruwe versie van de beleidsnotitie. Een brede groep van deskundige personen fungeert als klankbord. Daarnaast brengt de Technische Commissie Bodembescherming (TCB) een advies uit over de notitie.
In het najaar van 2005 volgt een nadere detaillering van de inhoud van de notitie. Deze notitie is voor een breder publiek toegankelijk. In het najaar komen tevens de consequenties van de voorgestelde keuzen in beeld. Dit gebeurt in de uitvoeringsprojecten grond en bagger, saneringscriterium en de herziening van het Bouwstoffenbesluit. Eventueel kan dit tot bijstelling van de notitie leiden. Uitvoering De projectleiding ligt bij het ministerie van VROM. De projectgroep bestaat uit vertegenwoordigers van: VROM, LNV en V&W, de provincies, de gemeenten, de waterschappen en RIVM. Het RIVM zorgt voor de relatie met de wetenschappelijke inbreng. Deze coördineert de inbreng, mede namens Alterra, RIZA en andere deskundigen. Een extern bureau voert het projectsecretariaat in opdracht van VROM. Planning Fase
Periode
Activiteiten
Start
januari 2005
Projectplan.
Wetenschappelijke consultatie
voorjaar/zomer 2005
Discussie met wetenschappers.
Beleidsmatige keuzen
voorjaar/zomer 2005
Inventarisatie beleidsmatige keuzen.
najaar 2005
Eerste ruwe versie beleidsnotitie.
najaar 2005
Uitgewerkte beleidsnotitie over de
najaar 2005
In kaart brengen van effecten van de
eind 2005
Definitieve notitie.
Discussie over te maken keuzen. Consultatie met bredere groep deskundigen Workshop met deskundigen. Advies TCB. Rapportage beoordeling van risico’s. Nagaan consequenties notitie bij andere projecten. Afronding
Voorbeelden van vragen waar NOBO aan werkt Hier vindt u voorbeelden van vragen waar NOBO aan werkt. • Hoe spelen regionale achtergrondgehalten een rol in de risicobeoordeling? • Hoe moeten sleutel- en doelsoorten (ecologie) worden beschermd? • Op welke manier hangt het resultaat van de beoordeling van de ecologische risico’s af van de bodemgebruiksfunctie? • Hoe moet blootstelling van de mens en het ecosysteem aan combinaties van stoffen worden beoordeeld? • Hoe krijgen biologische veldinventarisaties en biologische laboratoriumtesten (bioassays) een plaats in de risicobeoordeling en wat is het bijbehorende toetsingskader? • Hoe geven we vorm aan de wens om rekening te houden met biobeschikbaarheid (het feit dat niet de totale concentratie van een verontreinigende stof in de bodem effecten veroorzaakt, maar slechts die (soms kleine) fractie die daadwerkelijk door organismen kan worden opgenomen) • Wat wordt de rol van de zuurgraad in de risicobeoordeling? (Reden: de pH heeft veel invloed op de effecten van de verontreiniging) • Wat wordt de plaats van metingen in andere contactmedia dan de bodem zelf (bijvoorbeeld in voedingsgewassen of in de binnenlucht) in de risicobeoordeling en hoe moeten de resultaten van deze metingen worden beoordeeld? • Hoe moet de risicobeoordeling worden ingevuld, zodat er geen sprake zal zijn van overschrijding van Warenwetnormen? • Welke indeling in bodemgebruiksfuncties wordt gebruikt bij de risicobeoordeling? • Met welke methode moet men uitloging beoordelen? • Hoe moet men verspreiding in grondwater beoordelen (in de tijd: piekconcentratie of gemiddelde concentratie, op welke diepte gemeten)?
Gorssel Voorst
Breukelen Amersfoort
Maarssen
Barneveld Zutphen
Soest De Bilt Apeldoorn Leusden
Brummen
Zeist Vorden Utrecht Scherpenzeel Woudenberg
Woerden
Ede Renswoude
Steenderen Maarn
Driebergen-Rijsenburg Montfoort Rozendaal
Bunnik Doorn IJsselstein
Rheden
Nieuwegein
Veenendaal
Leersum
Doesburg
Hummelo en Keppel
Houten Amerongen Lopik
Arnhem Renkum
Wijk bij Duurstede
Angerlo
Rhenen
Wageningen Vianen Wehl
Westervoort
Duiven Culemborg
Didam
Buren
Zederik Zevenaar Kesteren
Overbetuwe
Bergh Leerdam Lingewaard
Geldermalsen Rijnwaarden
Tiel
Giessenlanden
Druten
Millingen aan de Rijn
Beuningen
West Maas en Waal Lingewaal Ubbergen Nijmegen Gorinchem
Neerijnen
Wijchen
Zaltbommel
Lith Oss
Groesbeek
Woudrichem
Heumen
Maasdriel
Mook en Middelaar Grave Aalburg Werkendam
Maasdonk
Cuijk
Landerd
's-Hertogenbosch
Studiegebied Gemeente_grenzen
Gennep
Toekomstige nieuwbouw
Heusden
Bestaande nieuwbouw
Waalwijk Mill en Sint Hubert
Bernheze
0
2,5
Opdrachtgever
Sint-Michielsgestel
5 Kilometers
Schaal
Status
Boxmeer Vught
1:75000
Regio Rivierenland
Uden
Project
Formaat
A0
DDT-problematiek Gelderland
Loon op Zand
Bergen (L.)
Haaren
Sint Anthonis
Datum 25-04-05
Projectnummer
4384606 Tekeningnummer
Getek. RIG
Schijndel
Dongen
Onderdeel
DEFINITIEF
Bebouwing
Gec.
1
SCB
Veghel
Tilburg Boxtel
Postbus 133
Boekel
7400 AC Deventer Telefoon (0570) 69 99 11 Fax (0570) 69 96 66
4384606_10001.mxd
Gorssel Voorst
Breukelen Amersfoort
Maarssen
Barneveld Zutphen
Soest De Bilt Apeldoorn Leusden
Brummen
Zeist Vorden Utrecht Scherpenzeel Woudenberg
Woerden
Ede Renswoude
Steenderen Maarn
Driebergen-Rijsenburg Montfoort Rozendaal
Bunnik Doorn IJsselstein
Rheden
Nieuwegein
Veenendaal
Leersum
Doesburg
Hummelo en Keppel
Houten Amerongen Lopik
Arnhem Renkum
Wijk bij Duurstede
Angerlo
Rhenen
Wageningen Vianen Wehl
Westervoort
Duiven Culemborg
Didam
Buren
Zederik Zevenaar Kesteren
Overbetuwe
Bergh Leerdam Lingewaard
Geldermalsen Rijnwaarden
Tiel
Giessenlanden
Druten
Millingen aan de Rijn
Beuningen
West Maas en Waal Lingewaal Ubbergen Nijmegen Gorinchem
Neerijnen
Wijchen
Zaltbommel
Lith Oss
Groesbeek
Woudrichem
Heumen
Maasdriel
Mook en Middelaar Grave Aalburg Werkendam
Maasdonk
Cuijk
Landerd
's-Hertogenbosch
Studiegebied Gemeente grenzen
Gennep
Fruitteelt ca. 1970
Heusden
Buiten (huidige of toekomstige) nieuwbouw In (huidige of toekomstige) nieuwbouw
Waalwijk Mill en Sint Hubert
Bernheze
0
2,5
Opdrachtgever
Sint-Michielsgestel
5 Kilometers
Schaal
Status
Boxmeer Vught
1:75000
Regio Rivierenland
Uden
Project
Formaat
A0
DDT-problematiek Gelderland
Loon op Zand
Bergen (L.)
Haaren
Sint Anthonis
Datum 25-04-05
Projectnummer
4384606 Tekeningnummer
Getek. RIG
Schijndel
Dongen
Onderdeel
DEFINITIEF
Fruitteeltgebieden
Gec.
2
SCB
Veghel
Tilburg Boxtel
Postbus 133
Boekel
7400 AC Deventer Telefoon (0570) 69 99 11 Fax (0570) 69 96 66
4384606_10002.mxd
Gorssel Voorst
Breukelen Amersfoort
Maarssen
Barneveld Zutphen
Soest De Bilt Apeldoorn Leusden
Brummen
Zeist Vorden Utrecht Scherpenzeel Woudenberg
Woerden
Ede Renswoude
Steenderen Maarn
Driebergen-Rijsenburg
Montfoort
Rozendaal
Bunnik Doorn IJsselstein
Rheden
Nieuwegein
Veenendaal
Leersum
Doesburg
Hummelo en Keppel
Houten Amerongen Lopik Arnhem Renkum
Wijk bij Duurstede
Angerlo Doetinchem
Rhenen
Wageningen Vianen Wehl
Westervoort
Duiven Culemborg
Didam
Buren
Zederik
Zevenaar Kesteren
Overbetuwe
Bergh Leerdam Lingewaard
Geldermalsen Rijnwaarden
Tiel Giessenlanden
Druten
Millingen aan de Rijn
Beuningen
West Maas en Waal Lingewaal Ubbergen Nijmegen Gorinchem
Neerijnen
Wijchen
Zaltbommel
Lith Oss
Groesbeek
Woudrichem
Heumen
Maasdriel
Mook en Middelaar Grave Aalburg Werkendam Maasdonk
Cuijk
Landerd
's-Hertogenbosch
Studiegebied Gemeente grenzen
Gennep
Fruitteelt^nieuwbouw
Heusden
Huidig probleemgebied Toekomstig probleemgebied
Waalwijk Mill en Sint Hubert
Bernheze
0
Sint-Michielsgestel
2,5
Opdrachtgever
5 Kilometers
Schaal
Status
Boxmeer
Vught
1:75000
Regio Rivierenland
Uden
Project
Loon op Zand
Formaat
A0
DDT-problematiek Gelderland Bergen (L.) Haaren
Sint Anthonis Schijndel
Dongen
Onderdeel
Datum 26-04-05
DEFINITIEF
Projectnummer
4384606 Tekeningnummer
Getek. RIG
Probleemgebieden
Gec.
3
SCB
Veghel
Tilburg Boxtel
Boekel
Postbus 133 7400 AC Deventer Telefoon (0570) 69 99 11 Fax (0570) 69 96 66
KVE 27-4-2005 15:29 4384606_10003.MXD