Onderwerp: agenda
Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum: Locatie:
17 december 2014 Gemeentehuis van Alphen aan den Rijn
Agendapunt:
01
Kenmerk:
14/
01
Opening en vaststelling agenda
02
Verslag Algemeen Bestuur d.d. 25 juni 2014 Voorstel: vaststellen conceptverslagen (bijgevoegd).
02 Concept-Verslag Algemeen Bestuur 25-06-2014 03
Mededelingen, ingekomen stukken en uitgegane brieven
03 Overzicht ingekomen stukken 03a - I01 PZH - Voortgang R-net Zuid-Holland 03b - I02 PZH - Besluit Tracé R-net buscorridor Leiden-Katwijk-Noordwijk 04
Nieuwe bestuurlijke organisatie Holland Rijnland (Kracht15) Beslispunten: 1. Her te bevestigen de richtinggevende uitspraken voor verdere regionale samenwerking die gedaan zijn in de vergadering van het Algemeen Bestuur Holland Rijnland van 5 maart 2014, zijnde: a. De bestuurlijke ambitie om in het ruimtelijke, economische en sociaal domein samen te werken; b. Het vernieuwen van de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland, met voor wat betreft het fysiek domein een lichter takenpakket en voor wat betreft het sociaal domein een aangepast takenpakket; c. Het inzetten van Holland Rijnland voor gezamenlijke lobby en belangenbehartiging (zoals gesprekken met andere overheden) waarbij ruimte moet zijn om kansen voor de regio gezamenlijk op te pakken; d. Het uitvoeren en afronden van Programma van Afspraken / RIF-projecten; e. De ambitie om meer op het niveau van de clusters of individuele gemeenten samenwerking te organiseren. 2. 2.1 2.2
De voorkeur uit te spreken voor een nieuwe bestuurlijke organisatie met daarbij de volgende voorstellen; Een kleinere omvang van het AB, door vermindering van het aantal leden tot 2 per gemeente; Een eenduidige samenstelling van het AB, te kiezen voor raadsleden, collegeleden of een combinatie hiervan en aan te geven dat er commitment bestaat voor een meerderheidsbesluit over de samenstelling van het AB, ook al heeft dat niet de eigen voorkeur;
1
2.3 2.4 2.5
Een extra lid in het Algemeen Bestuur voor delegaties met een lid in het Dagelijks bestuur; De frequentie van de vergaderingen van het Algemeen Bestuur terugbrengen naar minimaal 2 keer per jaar; De frequentie van het aantal regionale congressen verhogen tot minimaal 2 keer per jaar
04 AB-voorstel nieuwe bestuurlijke organisatie kracht15 05
Begrotingswijziging 2015 en 2016 voor Opdrachtgeverschap Jeugdhulp 3D Beslispunten: 1. De begroting van Holland Rijnland te verhogen voor een bedrag van € 1.300.819,zijnde 1% van de “Integratie uitkering sociaal domein” volgens de Meicirculaire 2014 € 1.075.057,- en de BTW € 225.762,- . Volgens begrotingswijziging kenmerk: ………….
05 AB-voorstel Begr Wijz opdrachtgeverschap Jeugdhulp 2015-2016 05a Bijlage begrotingswijziging Holland Rijnland 2015-2016 06
Financiën Jeugdhulp Beslispunten: 1. Het AB Holland Rijnland te adviseren in te stemmen met de begrotingswijziging [nummer, 2014] voor de aanloopkosten inrichten opdrachtgeverschap jeugdhulp ad € 424.681 te weten € 350.976 directe bijdrage en € 73.705 voor de gemeenten compensabele BTW. 2. Gemeenten te adviseren in te stemmen met vergoeding van BTW-kosten bovenop genoemde budget voor de aanloopkosten. Deze kosten zijn voor de gemeenten, via het BTW compensatiefonds (BCF), compensabel.
06 AB-voorstel Voorbereiding Technisch opdrachtgeverschap Jeugdzorg 350K 06a Bijlage begrotingswijziging Holland Rijnland 2014 07
Managementrapportage 2014 Beslispunten: 1. in te stemmen met de managementrapportage (Marap) van Holland Rijnland per 1 augustus 2014. 2. in te stemmen met aanpassingen binnen de begroting 2014 met betrekking tot: a. Aanwending van de reserve Gebiedsfonds in 2014 met -/- € 99.454 b. Beëindiging Samenwerking Jongerenloket -/- € 197.500 c. Gebiedsfonds Groen blauwe diensten +/+ € 20.000, met dekking door de subsidie van PZH d. Bijdrage Simulatie HOV corridor +/+ € 16.557, gedekt door extra bijdrage betreffende gemeenten e. Transitiebudget +/+ € 129.073, zijnde het saldo het opgenomen RAS budget met het Transitiebudget, gedekt vanuit provinciale middelen f. Talentcoaching voor een bedrag van +/+ € 345.000, met dekking door de subsidie PZH g. Zorg 16+ +/+ € 16.000, met dekking door de subsidie PZH h. Aanpassen werkelijk beschikbaar gestelde bedrag voor Volwasseneneducatie -/- € 32.235 i. Positioneren naar Profileren +/+ 20.000, met dekking door de subsidie van PZH 3. onder voorbehoud van positief advies van het portefeuillehoudersoverleg Bestuur & Middelen het Algemeen Bestuur in zijn vergadering van 29 oktober 2014 voor te stellen de Marap en de daarbij behorende begrotingswijziging vast te stellen.
2
07 AB-voorstel Marap 2014 07a Begrotingswijziging Marap 2014 07b Begrotingswijziging Marap 2014 08
Treasury Statuut 2014 Beslispunten: 1. Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011 in te trekken 2. Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 vast te stellen, ingaande 1 januari 2015, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014.
08 AB-voorstel Treasurystatuut 2014 08a Treausurystatuut 2014 08a Treausurystatuut 2014 09
Financiële Verordening 2014 Beslispunten: 1. Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011 in te trekken 2. Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 vast te stellen, ingaande 1 januari 2015, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014.
09 AB-voorstel financiele verordening 2014 09a Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 09b Financiële verordening wijziging tov 2011 en tov PHO 10
Regionale woonagenda Holland Rijnland Beslispunten: 1. Nota van Beantwoording en wijzigingen met betrekking tot de (concept) Regionale woonagenda Holland Rijnland vast te stellen; 2. De Regionale woonagenda Holland Rijnland vast te stellen met inbegrip van de in de Nota van beantwoording (zie punt 1) voorgestelde wijzigingen; 3. De Regionale woonagenda Holland Rijnland ter instemming voor te leggen aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland; 4. Het besluit over de vaststelling van de Regionale woonagenda te publiceren.
10 AB-voorstel Vastststelling Regionale woonagenda 10a Bijlage 1 Concept Nota van beantwoording en wijzigingen woonagenda 10b Bijlage 2 Bijlage aangepast concept Regionale woonagenda Holland Rijnland 11
Uitvoering aanbevelingen Rapport Gezamenlijke Rekenkamercommissies inzake het RIF Beslispunten: 1. Bespreking van de aanbevelingen/het rapport ( bijlage1) 2. In te stemmen met de uitvoering van de aanbevelingen zoals het DB dat ter hand gaat nemen. (bijlage 2).
11 AB-voorstel rekenkameronderzoek 11a Bijlage Eindrapport RIF - bestuurlijk deel 11b Bijlage Eindrapport RIF - bevindingenrapportage 11c Bijlage 2 Memo DB Uitvoering aanbevelingen 11d Bijlage 3 Overzicht gemeentelijke besluitvorming
3
12
Jaarverslag Regionaal Bureau Leerplicht 2013-2014 Beslispunt: Naar aanleiding van het jaarverslag RBL 2013-2014 meningsvormend te discussiëren over de signalen die de uitvoering van de leerplicht- en RMC-functie opleveren voor het lokale en regionale jeugd- en onderwijsbeleid , WMO en de participatiewet.
12 AB voorstel RBL jaarverslag 2013-2014 12a Jaarverslag RBL Holland Rijnland 2013-2014 (incl factsheets) 13
Benoeming nieuwe tijdelijke secretaris-directeur Beslispunten: 1. Kennis te nemen van het terugtreden van de heer R. van Netten als secretarisdirecteur per 1 januari 2015. 2. De heer F. van Ardenne te benoemen in de functie van secretaris-directeur van Holland Rijnland met ingang van 1 januari 2015 3. De heer Van Ardenne opdracht te geven scenario 2 uit te werken (Holland Rijnland als herkenbare zelfstandige organisatie gehuisvest bij en gehost door een gemeente.)
13 AB-Voorstel tot benoeming secretaris-directeur 13a Brief aan AB mbt terug treden 13b Verslag selectieprocedure 13c CV F.W. van Ardenne 14
Rondvraag en sluiting De volgende vergadering van het Algemeen Bestuur is gepland op 15 maart 2015
4
Vergadering: Datum:
Algemeen Bestuur Holland Rijnland woensdag 25 juni 2014 20.00 uur
Paginanummer: 1
Conceptverslag
Gemeente
Naam
Functie in groep
Aanwezig Alphen aan den Rijn
dhr. T.P.J. Bruinsma
Alphen aan den Rijn Alphen aan den Rijn Alphen aan den Rijn Alphen aan den Rijn Hillegom Hillegom Kaag en Braassem Kaag en Braassem Katwijk Katwijk Katwijk Leiden Leiden Leiden Leiden Leiden Leiden Leiden Leiderdorp Leiderdorp Leiderdorp
dhr. M.H. du Chatinier dhr. T. Hoekstra mw. M. Kottenhagen dhr. R. Vrugt dhr. I. ten Hagen dhr. A. de Jong dhr. H.P.M. Hoek mw. K.M. van der Velde-Mentingh dhr. K.J. van der Bent dhr. W. van Duijn dhr. J. Wienen mw. R.A. van Gelderen dhr. E. Krijgsman dhr. H.J.J. Lenferink dhr. W. van Peijpe mw. M.A.C.M. van Sandick dhr. J. van Haaster dhr. D.J.G. Sloos dhr. G.P. Schipaanboord dhr. B. Vastenhoud dhr. C.J.M.W. Wassenaar
Lisse Lisse Lisse Nieuwkoop Nieuwkoop Nieuwkoop Noordwijk Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Oegstgeest Oegstgeest Teylingen Teylingen Teylingen Voorschoten Voorschoten Voorschoten Zoeterwoude Zoeterwoude
dhr. A.G.M. Mesman dhr. A.D. de Roon mw. A.W.M. Spruit dhr. E.A.G.M. Egberts dhr. P.M. Melzer mw. G. Veninga dhr. K. van Asten dhr. H.A.M. Zoetendaal dhr. G. Goedhart dhr. E. Bus dhr. J.B. Waaijer mw. N.E.H.W. Zwart dhr. R.M. ten Boden mw. R.M. Keijzer mw. Van der Stoel dhr. S.W.C. van den Dool dhr. M. van der Meij mw. Bremer dhr. P. Goossen dhr. C. den Ouden dhr. R. van Netten
bestuurslid, lid DB (vertrekkend) bestuurslid bestuurslid, lid DB (nieuw) bestuurslid bestuurslid bestuurslid, lid DB (nieuw) plv. bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid, lid DB bestuurslid, lid DB bestuurslid bestuurslid, voorzitter AB bestuurslid bestuurslid plv. bestuurslid bestuurslid plv. bestuurslid bestuurslid bestuurslid, lid DB (vertrekkend) bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid, lid DB (nieuw) bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid plv. bestuurslid bestuurslid bestuurslid plv. bestuurslid plv. bestuurslid bestuurslid, lid DB (nieuw) secretaris
dhr. G.P. van As dhr. W.N. Roest
bestuurslid bestuurslid
Afwezig Alphen aan den Rijn Alphen aan den Rijn
Vergadering: Datum:
Algemeen Bestuur Holland Rijnland woensdag 25 juni 2014 20.00 uur
Paginanummer: 2
Hillegom Leiden Leiderdorp Noordwijk Noordwijkerhout Voorschoten Teylingen Zoeterwoude
dhr. J. Broekhuis dhr. R. Schalkwijk dhr. J.A.M. van Boxsel de heer W.M.J. Slats dhr. L.C.A. Floor dhr. J.M. Staatsen dhr. L.J.P. van der Zon mw. E.G.E.M. Bloemen
bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid bestuurslid
1. Opening en vaststelling agenda De voorzitter heet iedereen van harte welkom. Hij wijst erop dat de volgende ABvergadering niet op 26 september is, maar op 29 oktober 2014. Hij geeft een overzicht van berichten van verhindering en de vervangers. 2. Aanwijzen van de voorzitter van het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland en aanwijzing van de leden van het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland De voorzitter heropent het debat hierover en geeft het woord aan de heer Waaijer. De heer Waaijer verwijst naar zijn reactie in een mail aan de leden van het AB, eveneens ondertekend door mevrouw Van der Stoel uit Teylingen. Hij stelt voor nu niet over te gaan tot verkiezing van een DB, maar een of meer informateurs een voorstel te laten maken. De heer De Roon merkt op dat de voordracht niet is gewijzigd en dat de tekortkomingen dus niet zijn verholpen. Er zijn twee serieuze D66-kandidaten voorgesteld, maar voor hen zou geen steun of draagkracht zijn in combinatie met de portefeuille waarvoor zij beschikbaar waren. De motivering daarvoor is niet duidelijk. De heer De Roon wil daar op dit moment niet verder op ingaan. Naar zijn mening beschikken de voorgedragen D66kandidaten over voldoende kwaliteit en deskundigheid. In reactie op de mail van de heer Waaijer geeft hij aan het eens te zijn met het voorstel om de spelregels te expliciteren. Hij is het er niet mee eens de benoeming verder uit te stellen. Dat is niet goed voor de bestuurskracht en ook niet voor het imago van Holland Rijnland. Daarom stemt Lisse in met de voordracht, op voorwaarde dat de spelregels vanaf heden duidelijk worden gemaakt. Bij de besluitvorming over Kracht 15 moet wellicht opnieuw de omvang en samenstelling van het DB worden bekeken. De nieuwe voordracht moet dan worden gedaan op basis van de dan afgesproken spelregels. De heer Vastenhoud: Leiderdorp is het eens met het voorstel van de heer De Roon. De heer Krijgsman: Leiden is het eens met het voorstel van de heer De Roon. De heer Van Duijn: Katwijk is het eens met het voorstel van de heer De Roon. De heer Vrugt spreekt namens de gemeenten in de Rijnstreek. Hij is het niet eens met het voorstel van de heer Waaijer. Uitstel van besluitvorming zou het beeld van Holland Rijnland, ook intern, kunnen beschadigen. In het huidige voorstel zijn regio’s binnen Holland Rijnland goed vertegenwoordigd. Hij is het eens met het voorstel van de heer Van Roon, waarbij de in de mail genoemde punten van de heer Waaijer meegenomen moeten worden. De heer Goossen: Zoeterwoude is het eens met het voorstel van de heer De Roon. Mevrouw Bremer geeft aan dat Voorschoten het voorstel van de heer Waaijer steunt, maar dat ook het voorstel van de heer De Roon een optie is. Mevrouw Van der Stoel laat weten dat Teylingen meent dat de wijze waarop de functies worden toebedeeld niet erg democratisch is. Er is veel verwarring over de procedure
Vergadering: Datum:
Algemeen Bestuur Holland Rijnland woensdag 25 juni 2014 20.00 uur
Paginanummer: 3
waaraan gemeten worden. Het is vreemd dat iemand portefeuillehouder wordt omdat hij probleemhouder zou zijn, een begrip dat nergens omschreven staat. Er moet worden gewerkt met vertrouwen en dagelijks bestuurders moeten helder omschreven portefeuilles hebben. Vanuit Teylingen ligt er een conceptmotie die overeenkomt met het voorstel van de heer De Roon. Ze stelt voor eerst verder te spreken over laatstgenoemd voorstel. De heer Goedhart meent dat voldaan is aan de eisen die gesteld kunnen worden. Hij steunt het voorstel van de heer De Roon. Mevrouw Zoetendaal geeft aan de mail van de heer Waaijer niet ontvangen te hebben. Het voorstel van de heer De Roon is zeker interessant. De heer De Jong laat weten dat Hillegom instemt met het voorstel van de heer De Roon. De voorzitter zegt naar aanleiding van het voorstel van de heer Waaijer het onverstandig te vinden het voorstel nog een keer te bekijken. Het is niet goed voor het imago en zeker niet daadkrachtig. Er moeten op korte termijn veel zaken aangepakt worden. Los van het kwalitatieve oordeel over het proces, is hij het eens met het voorstel van de heer De Roon. Hij wijst erop dat de procedure is gevolgd die in 2010 door het AB is vastgesteld. Hij benadrukt dat er absoluut geen twijfel is over de kwaliteit van de D66-kandidaten en geeft een toelichting op de gemaakte afwegingen. Het knelpunt lag in het stadium waarin ze beschikbaar waren, in combinatie met de portefeuilles. Het is goed de spelregels nog eens tegen het licht te houden. Het was beter geweest als dit nog voor de verkiezingen was gedaan. Voor de volgende verkiezing moet dit zeker gebeuren. In het oude DB is, naar aanleiding van Kracht 15, voorgesteld het DB te verkleinen, maar daarvoor was geen meerderheid. Bij het eindvoorstel voor Kracht 15 moet dat opnieuw worden bekeken. In antwoord op de opmerking van mevrouw Van der Stoel over de probleemhouder, geeft de voorzitter aan dat de portefeuille verkeer en vervoer voor de Bollenstreek heel belangrijk is, onder andere vanwege de noordelijke ontsluiting van de Bollenstreek. Daarom is er een portefeuillehouder gezocht die uit die omgeving komt. Tweede termijn De heer Waaijer trekt zijn voorstel in en steunt het voorstel van de heer De Roon, waarbij hij stelt dat de zes in zijn voorstel geformuleerde vragen in een volgende discussie meegenomen moeten worden. Mevrouw Van der Stoel sluit zich daarbij aan. Een discussie over de probleemhouder zou de moeite waard zijn, zo ook de vraag of de voorzitter een portefeuille heeft of niet. Gezien de vele thema’s die de gelopen maand de revue hebben gepasseerd lijkt het raadzaam een commissie uit het AB te benoemen die zich over die thema’s buigt. Dan kunnen alle zaken die informeel een rol hebben gespeeld getoetst worden en eventueel formeel worden vastgelegd. Op die manier is er een basis voor een democratische legitimatie waarop een DB gevormd kan worden. Mevrouw Bremer wil weten of er een nieuw DB wordt gekozen als Kracht 15 gerealiseerd is. De voorzitter stelt voor dat het DB in de volgende AB-vergadering een voorstel voorlegt over de wijze waarop het voorstel van de heer De Roon kan worden uitgevoerd. Na Kracht 15 is er niet per definitie een nieuw DB. Het is wel goed om daar op dat moment bij stil te staan, met name bij de vraag of het DB dezelfde omvang moet houden. De voorzitter stelt vast dat het voorstel van de heer De Roon unaniem wordt aangenomen, met inachtneming van de gemaakte opmerkingen.
Vergadering: Datum:
Algemeen Bestuur Holland Rijnland woensdag 25 juni 2014 20.00 uur
Paginanummer: 4
Dit geldt eveneens voor het voorstel voor de voordracht nieuwe leden DB. Met enkele dankwoorden wordt er afscheid genomen van de heren Wassenaar en Bruinsma, waarna de nieuwe DB-leden, mevrouw Veninga en de heren Hoekstra en Ten Hagen welkom worden geheten. 3. Verslag regulier Algemeen Bestuur d.d. 27 mei 2014 De heer Hoek wijst op het ontbreken van zijn naam op de lijst met aanwezigen. Met deze aanpassing wordt het verslag vastgesteld. 4. Mededelingen, ingekomen stukken en uitgegane brieven De heer Wienen komt terug op de toezegging om uit te zoeken op welke wijze Holland Rijnland is vertegenwoordigd in het overleg rond Schiphol. Holland Rijnland is alleen indirect vertegenwoordigd via de provincie Zuid-Holland. Met de gedeputeerde is afgesproken dat zij voor de vergaderingen met Holland Rijnland ruggenspraak houdt over de inbreng. Daarnaast wordt Holland Rijnland apart geconsulteerd als er belangen van Holland Rijnland in het geding zijn. 5. Presentatie Rekenkameronderzoek De heer Wever geeft samen met zijn concullega de heer Castenmiller een presentatie over de resultaten van het onderzoek inzake het Regionaal investeringsfonds Holland Rijnland. Ze gaan in op de onderzoeksvragen, de methode van onderzoek, de resultaten en aanbevelingen. Na afloop van de presentatie geeft de heer Bruinsma aan graag het rapport te ontvangen. Verder zijn er geen vragen naar aanleiding van de presentatie. Afgesproken wordt dit rapport in het volgende PHO Middelen aan de orde te stellen en het daarna op de agenda van het AB te zetten. 6. Jaarstukken 2013 van Holland Rijnland Beslispunten: 1) Vaststellen van de jaarstukken 2013 van Holland Rijnland; 2) Kennisnemen van de controleverklaring van Deloitte; 3) In te stemmen met de verrekening van het resultaat van € 0 met de deelnemende gemeenten conform de afrekenstaat (na bestemming en na voorgenomen reserveringen à € 553.879); 4) Vaststellen van de begrotingswijziging 2014 met betrekking tot een tweetal reserveringen voor 2-14 voor in totaal € 553.879 ten laste van het positieve rekeningresultaat van 2013; Er zijn geen vragen of op- of aanmerkingen naar aanleiding van de stukken, zodat de stukken conform worden vastgesteld. 7. Begroting 2015 en Meerjarenbegroting 2015-2018 De vergadering gaat akkoord met de begroting en de meerjarenbegroting, aldus vastgesteld. 8. Beschikbaar stellen van de reserve mobiliteitskosten en de reserve frictie- en transitiekosten Beslispunten: In te stemmen met het beschikbaar stellen van de reserve mobiliteitskosten à € 120.000 in het begrotingsjaar 2014 De aanwezigen stemmen in met bovengenoemd beslispunt, aldus vastgesteld.
Vergadering: Datum:
Algemeen Bestuur Holland Rijnland woensdag 25 juni 2014 20.00 uur
Paginanummer: 5
9. Gebiedsfonds groenblauwe diensten Holland Rijnland Beslispunten: 1) In te stemmen met het oprichten van een Gebiedsfonds groenblauwe diensten Holland Rijnland op basis van de uitgangspunten; 2) Het Gebiedsfonds groenblauwe diensten Holland Rijnland in eerste instantie toe te spitsen op het beheer van boerenlandpaden in Holland Rijnland; 3) Kennis te nemen van het gebiedsvoorstel van het Groene Klaver Collectief i.o. voor het beheer van boerenlandpaden in Holland Rijnland voor de periode 2015-2022; 4) De gereserveerde middelen van € 100.000 vrij te geven voor het Gebiedsfonds Holland Rijnland en hiervoor de begroting 2014 te wijzigen; 5) Het DB van Holland Rijnland opdracht te geven om samen met de provincie ZuidHolland en het (te vormen) bestuur van de Stichting Gebiedsfonds mogelijke uitbreiding van het Gebiedsfonds Holland Rijnland met andere groenblauwe diensten en andere partijen vorm te geven. De heer Van Asten laat weten dat Noordwijk zeer positief is over dit voorstel. Wel is er de vraag waarom de wandelpaden niet direct in het voorstel worden meegenomen. De heer Egberts merkt op dat er geen bestuurlijk overleg is geweest voordat de stukken in het AB zijn ingebracht. Er is daarom onvoldoende inbreng van de deelnemende gemeenten geweest. Het is moeilijk de consequenties te overzien. Hij verzoekt dan ook dit punt voor een volgend AB te agenderen. De heer Schipaanboord wil weten of de provincie hier ook een bijdrage aan levert. Mevrouw Van der Velde sluit zich aan bij de vorige sprekers. Het is niet duidelijk wat de impact van het voorstel is. De relatie tussen de plannen die zullen worden uitgevoerd en het onderhoudsbudget is niet duidelijk. Dat zou verder besproken moeten worden in een PHO. Ze is het dus eens met het voorstel van Nieuwkoop. De heer Den Ouden geeft aan dat de provincie bereid is eenzelfde bedrag in het fonds te doen, als hier wordt besloten het bedrag van € 100.000 vrij te geven. Het is inderdaad niet in een formeel PHO geweest, maar wel in het bestuurlijk overleg van Natuur en Landschap op 5 juni 2014. Daar waren ook de collega’s van Kaag en Braassem en Nieuwkoop bij aanwezig. Voor de voortgang dringt hij er op aan nu een beslissing te nemen. Een van de eerste projecten die met dit geld mogelijk wordt gemaakt, is het onderhoud van bestaande en nieuwe wandelpaden. Uiteraard worden bestaande contracten eerst uitgediend. Het fonds voorziet niet in investering van aanleg van nieuwe wandelpaden. Tweede termijn Mevrouw Van der Velde wijst erop dat in de stukken staat dat het onderhoud van de bestaande wandelpaden al € 95.000 per jaar kost. Het geld is snel op als er nieuwe contracten moeten worden afgesloten. De heer Den Ouden laat weten dat het onderhoud van de huidige wandelpaden is gegarandeerd tot 2020. Het is wel de bedoeling dat het nieuwe bestuur nieuwe financiering gaat aanboren. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat het hoogheemraadschap Rijnland mee gaat doen. Mevrouw Van der Velde concludeert dat toegezegd wordt dat Holland Rijnland geen extra middelen hoeft in te zetten voor nieuwe contracten. Het geld voor nieuwe ambities wordt op een andere wijze gegenereerd. De voorzitter stelt vast dat het voorstel met algemene stemmen wordt aangenomen.
Vergadering: Datum:
Algemeen Bestuur Holland Rijnland woensdag 25 juni 2014 20.00 uur
Paginanummer: 6
10. Rondvraag en sluiting De heer Egberts merkt op dat de termijn van inzage van de regionale woonagenda op 25 augustus afloopt. Gezien de vakantieperiode is die termijn wel erg kort. De heer Waaijer wijst op het belang van goede terugkoppeling door AB- en DB-leden. Daarvoor is het nodig dat de verslagen tijdig, binnen een week, worden verspreid. De heer Melzer geeft aan dat er in het kader van de drie d’s sociaal domein op dit moment kennismakingsbezoeken voor raads- en collegeleden plaatsvinden. Voor de eerste bijeenkomst in de Binnenvest waren er maar zes belangstellenden. Gezien het belang hiervan, pleit hij ervoor van tevoren veel aandacht aan deze bezoeken te geven. De heer Wienen geeft aan dat de periode van inzage van de regionale woonagenda met het oog op de vakantieperiode al verruimd is. Er zitten nogal wat haken en ogen aan om die periode aan de achterkant nog een keer te verlengen. Hij belooft te zullen kijken of er nog ruimte is. Als het problemen oplevert met de tijdige vaststelling, dan is het beter te doen zoals nu is aangegeven. De voorzitter zegt in antwoord op de opmerking van de heer Waaijer dat de informatievoorziening over het algemeen goed op orde is. Na de AB-vergadering krijgt iedereen binnen een week een ambtelijke besluitenlijst toegezonden. Bij de PHO’s duurt dat soms iets langer, omdat de voorzitters daar altijd eerst een extra check doen. De belangrijkste zaken worden echter altijd verspreid via de nieuwsbrief, welke vrijwel altijd binnen een week wordt verzonden. Mevrouw Van Gelderen is het helemaal eens met de heer Melzer dat het ontzettend belangrijk is dat dergelijke informatiebijeenkomsten goed worden bezocht. Ze zijn juist nu georganiseerd om raadsleden voldoende gelegenheid te geven zich voor te bereiden op decentralisaties. Ze zegt te zullen kijken wat er gedaan kan worden om meer bezoekers te trekken. De heer Ten Boden merkt in dat kader op dat het voor veel raadsleden onmogelijk is om overdag dit soort werkbezoeken te doen. Tot slot wordt er nogmaals, nu met bloemen, afscheid genomen van de vertrekkende DBleden. De voorzitter sluit de voorzitter de vergadering om 21.30 uur. Vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur Holland Rijnland van de secretaris,
R. van Netten
de voorzitter,
H.J.J. Lenferink
Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum: Agendapunt:
17 december 2014 03
Kenmerk:
14/
Portefeuillehouder:
Auteur: Afdeling: Bijlage:
Akkoord d.d. d.d.
Portefeuillehouder Financiën Paraaf secretaris
Ja
Onderwerp: Mededelingen/Ingekomen stukken/Binnengekomen uitnodigingen/Uitgegane stukken/Verslagen Mededelingen: Betreft
Advies
Aanleiding: Sinds uw vorige vergadering zijn de volgende stukken ingekomen en verzonden, die ter kennisneming dienen te worden gebracht. Een afdoeningsadvies vindt u in de laatste kolom. Toelichting: Kenmerk Ingekomen van
Betreft
Advies
I 01
Provincie Zuid-Holland
Voortgang R-net ZuidHolland
Ter kennisname
I 02
Provincie Zuid-Holland
Besluit Tracé R-net buscorridor Leiden-KatwijkNoordwijk
Ter kennisname
Binnengekomen
Betreft
Advies
Datum
Uitnodigingen van B 01
Datum
Uitgegane stukken aan
Betreft
Advies
Verslagen
Betreft
Advies
U 01
Datum V 01
Lid Gedeputeerde Staten I.G.M. de Bondt Contact
070 441 71 12 igm.de. bondt@pzh. nl
provincie HOLLAND
ZUID
Postadres Provinciehuis
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T 070 - 441 66 11 www.zuid-holland .ni
Provinciale Staten
Datum
17 juli 2014 Ons kenmerk
PZH-2014-482140509 Uw kenmerk
Bijlagen Onderwerp
Voortgang R-net programma Zuid-Holland Geachte Statenleden, Met deze brief wil ik u informeren over de voortgang van het R-net programma en met name over de stand van zaken op de spoorcorridors en de buscorridors. Context: •
Op 30 januari 2013 hebben Provinciale Staten het programma HOV-NET Zuid-Holland Noord vastgesteld en uitvoeringsbesluiten genomen voor de spoorcorridors Alphen aan den Rijn Gouda en Leiden - Utrecht en de buscorridor Leiden - Katwijk - Noordwijk.
•
Op 17 mei 2013 zijn de bestuursovereenkomsten HOV-NET Zuid-Holland Noord ondertekend door de provincie, de gemeenten en Holland Rijnland.
•
Op 11 december 2013 hebben Provinciale Staten het uitvoeringsbesluit genomen voor invoering van de productformule R-net op de buscorridors 1e fase, de subsidieregeling R-net vastgesteld, het uitvoeringsbesluit genomen voor de doorstromingsmaatregelen op de buscorridor Noordwijk- Schiphol en de uitgangspunten voor de exploitatie R-net vastgesteld.
Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag
Tram 9 en de buslijnen
•
Voor de buscorridors Leiden Centraal - Leiderdorp en Gouda - Schoonhoven is nog geen financiële dekking beschikbaar (fase 2 projecten).
90, 385 en 386 stoppen
Spoorcorridor Alphen aan den Rijn - Gouda
dichtbij het
De aanbesteding van de treinconcessie Alphen aan den Rijn- Gouda is dit voorjaar afgerond.
provinciehuis. Vanaf
Vanaf december 2016 wordt de concessie voor 15 jaar uitgevoerd door de NS (NS Reizigers B.V.
station Den Haag CS is hettien minuten lopen. De parkeerruimte voor auto's is beperkt.
in combinatie met dochteronderneming Abellio Rail NRW GmbH). NS heeft inmiddels bij Stadier Rail AG zes nieuwe treinen besteld van het type FLIRT 3 (Fast Light lnnovative Regional Train). Deze treinen zijn comfortabel en beschikken over een rolstoeltoegankelijke toiletruimte met een babytafel, een gelijkvloerse instap met het perron, gratis WiFi, stopcontacten, USB-aansluitingen en draadloos opladen van smartphones. Ook hebben de treinen een 1ste klas compartiment. Op basis van de huidige inzichten zal de frequentie van 2 keer per uur per december 2016 op werkdagen worden verhoogd naar 4 keer per uur tussen 6.00 uur en 19.00 uur. Er wordt gewerkt
Ons kenmerk
PZH-2014-482140509 provincie HOLLAND
ZUID
aan verdere verfijning van de planning. Daarnaast zullen dan naar verwachting de nieuwe stations Boskoop Snijdelwijk en Waddinxveen-Zuid zijn gerealiseerd. Afgelopen voorjaar heeft ProRail het schetsontwerp opgeleverd, waarin de te nemen fysieke maatregelen zijn beschreven. Dit ontwerp wordt momenteel afgestemd met de betrokken gemeenten, waarna in het najaar een gedetailleerdere uitwerking in een definitief ontwerp volgt. Als per december 2016 (planning conform de bestuurlijke overeenkomsten) de frequentie verhoogd wordt, zijn waarschijnlijk nog niet alle werkzaamheden afgerond. Wel zijn dan naar de huidige inzichten de noodzakelijke maatregelen uitgevoerd om de frequentieverhoging mogelijk te maken. De huidige treinen rijden nu in de spits door naar Leiden en vice versa. Ik ben in gesprek met de NS om te kijken of de trein vanuit Gouda twee keer per uur kan doorrijden naar Leiden en vice versa, zolang de frequentie tussen Leiden en Utrecht nog niet is verhoogd. Indien dat haalbaar is worden hierover in het komend half jaar met NS afspraken gemaakt. Na realisatie van de frequentieverhoging Leiden - Utrecht moeten doorgaande reizigers overstappen in Alphen aan den Rijn conform het PS-besluit van 30 januari 2013.
Spoorcorridor Leiden • Utrecht Deze spoorverbinding maakt onderdeel uit van het landelijk hoofdrailnet waarop de NS rijdt. Op deze verbinding wordt de frequentie ook verhoogd naar 4 keer per uur door naast de huidige twee intercity's per uur ook twee sprinters te laten rijden. Tevens worden de nieuwe stations Zoeterwoude Meerburg en Hazerswoude-Koudekerk gerealiseerd. ProRail werkt momenteel de noodzakelijke maatregelen voor deze spoorcorridor uit. Het schetsontwerp is eind 2014 gereed. Over het ontwerp van de nieuwe stations vindt intensieve afstemming plaats met de betrokken gemeenten. In 2012 is door ProRail een quick scan gedaan. Onlangs is in een gedetailleerdere studie gebleken dat de nieuwe stations mogelijk niet exact op de beoogde locaties kunnen worden gerealiseerd. Bij de beoogde locatie voor het station Zoeterwoude Meerburg ligt het spoor niet vlak genoeg en bij de beoogde locatie voor het station Hazerswoude ligt het spoor schuin in een bocht. Aanvullend onderzoek is nodig. Ook wordt met de betrokken gemeenten overlegd over deze situatie. Dit najaar wordt besloten over de exacte locaties van de nieuwe stations. Hierdoor kan de frequentieverhoging niet op de geplande datum van december 2018 worden gerealiseerd. Onze ambitie is om deze spoorcorridor eind 2019 te realiseren, maar dat hangt af van de te nemen (uitvoerings)maatregelen die extra lastig zijn door de slappe ondergrond. Het komend half jaar wordt dit door ProRail nader onderzocht. Afhankelijk van de uitkomst daarvan verwacht ik eind 2014 de planning te kunnen communiceren.
Spoorcorridor Dordrecht • Geldermalsen (Merwedelingelijn) Deze spoorverbinding is gelegen binnen het concessiegebied Drechtsteden - Alblasserwaard Vijfheerenlanden. De huidige frequentie van de Merwedelingelijn voldoet aan R-net kwaliteit. Met ingang van de nieuwe concessie op 1 januari 2019 zal de R-net productformule ingevoerd worden. Bij de aanbesteding van die concessie (waarvan de start is voorzien in 2016) zal R-net worden opgenomen in de Nota van Uitgangspunten en het Programma van Eisen. De
2/4
4
Ons kenmerk PZH-2014-482140509
provincie HOLLAND
ZUID
voorbereidende werkzaamheden voor de uitrol van de R-net productformule op de stations zullen te zijner tijd in gang gezet worden. Buscorridor Leiden Centraal - Katwijk - Noordwijk Begin 2014 is het schetsontwerp afgerond. Er is in de afgelopen maanden aanvullend onderzoek gedaan, waaruit bleek dat meerijden op de Piesmanlaan in Leiden en langshalteren in de Knoop Leiden West (KLW) voldoet aan R-net kwaliteit. Naar aanleiding hiervan hebben GS op 15 juli 2014 besloten dat zolang het busstation Leiden op de huidige locatie is gesitueerd de R-net bus zal meerijden op de Piesmanlaan en door KLW. Voor meer informatie verwijs ik naar de brief aan de betrokken partijen, waar u vandaag een afschrift van heeft ontvangen. De komende maanden zullen de plannen voor deze corridor nader worden uitgewerkt tot voorontwerp. Naar verwachting wordt eind 2014 het voorontwerp afgerond. Aansluitend worden realisatieafspraken gemaakt met betrokken gemeenten. Aangezien deze buscorridor op de Tjalmaweg en in de Knoop Leiden West fysiek zeer dicht tegen de RijnlandRoute zal worden gesitueerd, wordt er naar gestreefd om dit trajectdeel gelijktijdig met de RijnlandRoute aan te leggen. Dit met het oog op synergievoordelen tijdens de uitvoering. In de planning van de RijnlandRoute is voor wat betreft de openstelling van de RijnlandRoute nog geen fasering vastgelegd. In de aanbesteding zal aan inschrijvers de ruimte worden gegeven met slimme voorstellen te komen, met als doelstelling een zo spoedig mogelijk oplevering van beide projecten onder de voorwaarde dat tijdens de bouw het verkeer zo minimaal mogelijk wordt gehinderd. In afwachting van deze voorstellen kan voor deze buscorridor nog geen nieuwe planning worden afgegeven. Buscorridor Noordwijk -Voorhout - Sassenheim - Schiphol Op 14 maart 2014 zijn door de betrokken provincies, regio's en gemeenten de bestuursovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst ondertekend. De provincie en de gemeenten Noordwijk, Teylingen en Lisse werken momenteel de infrastructurele maatregelen op Zuid-Hollands grondgebied uit. Voor de gemeentelijke maatregelen wordt in het kader van de Subsidieregeling R-net subsidie verstrekt. Er wordt naar gestreefd dat de werkzaamheden eind 2016 gerealiseerd zijn. Dit is mede afhankelijk van de door de gemeenten te doorlopen ruimtelijke procedures. Voor de oeververbinding over de Ringvaart worden momenteel enkele varianten onderzocht. In het najaar wordt hier door betrokken partijen een keuze in gemaakt. De realisatie is voor 2020 voorzien. Het tracé en de bijbehorende werkzaamheden op Noord-Hollands grondgebied worden, in samenhang met de woningbouwplannen, nog uitgewerkt. Over de implementatie van R-net vindt nog nadere besluitvorming plaats. Buscorridor Alphen aan den Rijn - Leimuiden - Schiphol Deze buscorridor bevindt zich in de uitvoeringsfase. De komende maanden wordt het voorontwerp voor de R-net halte-infrastructuur en de doorstromingsmaatregelen binnen de gemeente Alphen aan de Rijn uitgewerkt. Aansluitend zullen afspraken gemaakt worden over de realisatie van deze maatregelen. Dit is voorzien voor eind 2015.
3/4
~~·
•
Ons kenmerk PZH-20 14-482140509
provincie HOLLAND
ZUID
De realisatie van de infrastructurele maatregelen aan de N207 tussen Alpen aan de Rijn en Leimuiden wordt uitgevoerd binnen het project N207, waarover u in dat kader wordt geïnformeerd. De implementatie van R-net hangt hiermee samen. Buscorridor Leiden Lammenschans - Zoetermeer Conform afspraken zal de eerste Zuid-Hollandse R-netlijn met ingang van 14 december 2014 gaan rijden tussen Leiden en Zoetermeer. De werkzaamheden ten behoeve van de R-net haltes zullen van begin september tot eind oktober 2014 worden uitgevoerd. Met de gemeenten Leiden en Zoetermeer is overeenstemming bereikt over de realisatie en het beheer en onderhoud. Buscorridor Rotterdam Zuidplein -Oude Tonge - Dirksland Het OV beleidskader voor het gebied Hoekse Waard Goeree-Overflakkee {HWGO) heeft geresulteerd in een verlenging van de R-net route van Rotterdam Zuidplein naar Dirksland. De komende maanden worden de lijnvoering en het voorontwerp voor de halte-infrastructuur uitgewerkt en vindt aanvullend onderzoek plaats naar P&R voorzieningen in Numansdorp. De realisatieovereenkomsten met de gemeente Rotterdam en Goeree-Overflakkee worden voorbereid, zodat deze in eind 2014 ondertekend kunnen worden. De realisatie van de halteinfrastructuur zal eind 2015 gereed zijn, zodat R-net kan gaan rijden wanneer tevens de nieuwe concessie HWGO eind december 2015 ingaat. Het PvE van de aanbesteding voorziet hierin. Buscorridor Leiden - Leiderdorp Regio Holland Rijnland heeft vorig jaar een quickscan uitgevoerd naar de haalbaarheid van R-net op dit traject, waaruit bleek dat met beperkte infrastructurele maatregelen en financiering de corridor aan R-net kwaliteit kan voldoen. In het komend half jaar zal met Holland Rijnland en de betrokken gemeenten overleg worden gevoerd over de nadere uitwerking van deze infrastructurele maatregelen, zodat er eind dit jaar meer duidelijkheid is over de mogelijkheden van een eventuele versnelde realisatie. Tot slot Zoals door mij toegezegd tijdens de bespreking van het Kaderbesluit Infrastructuur 2014 in PS op 25 juni 2014 zal ik in het najaar bij de herijking van het MPI met u een afweging maken over de mogelijke versnelde realisatie van het R-net programma. Ik vertrouw er op u hierbij afdoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend,
j}évrouw I.G.M. de Bandt
4/4
Gedeputeerde Staten
Contact
M.B. de Prieëlle
T 070 - 441 70 46
provinCie HOLLAND
ZUID
[email protected] mw. G. Looijenga - van den Poll T 070 - 441 70 37
[email protected] Postadres Provinciehuis
Aan het Dagelijks Bestuur van Holland-Rijnland Postbus 558
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T 070 - 441 66 11 www.zuid-holland.ni
2300 AN LEIDEN Datum
17 juli 2014 Ons kenmerk
PZH-2014-475543724 Uw kenmerk Onderwerp
Bijlagen
Besluit tracé R-net buscorridor Leiden-Katwijk-Noordwijk
2
Geacht bestuur,
De R-net buscorridor Leiden-Katwijk-Noordwijk (LKN) is onderdeel van het Programma HOV-net Zuid Holland Noord. In de afgelopen periode zijn diverse varianten voor het tracé van deze corridor nader onderzocht en uitgewerkt. Dit heeft geresulteerd in de nota "Alternatieven R-net buscorridor Leiden-Katwijk-Noordwijk" van 21 februari 2014 (bijlage 1). De nota is in eerste instantie op 27 februari jl. besproken met de relevante bestuurlijke partners in de Stuurgroep R-net LKN. Met name de routing van R-net op het tracédeel tussen de Knoop Leiden West (KLW) en Leiden CS heeft daarbij de nodige aandacht opgeëist. Tracévarianten die door het hart van het BicSciencePark (BSP) lopen, vielen toen af omdat zij een nadelige invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit en de verkeersveiligheid in het gebied. Een definitieve tracékeuze tussen KLW en Leiden CS wordt op dit moment bemoeilijkt doordat een aantal onzekerheden niet op korte termijn kunnen worden opgelost. Het gaat daarbij onder Bezoekadres
meer om de verplaatsing busstation Leiden CS, trillingsrisico voor de nieuwe Bètacampus van de
Zuid-Hollandplein 1
Universiteit Leiden en de integrale gebiedsinrichting BioSciencePark.
2596 AW Den Haag
De Stuurgroep heeft de mogelijkheden en consequenties van een gefaseerde aanpak voor dit Tram 9 en de buslijnen 90, 385 en 386 stoppen dichtbij het provinciehuis. Vanaf
tracédeel besproken. De gemeenten Leiden en Oegstgeest, de Universiteit Leiden en het LUMC zijn daartoe met een gezamenlijk voorstel gekomen. Dit voorstel houdt in dat zolang het busstation Leiden CS op de huidige locatie is gesitueerd, R-net zal meerijden over de
station Den Haag CS is
Piesmanlaan en door KLW tot aan het huidige busstation. Voor de R-net route na het verplaatsen
het tien minuten lopen.
van het busstation Leiden CS naar zeezijde kan de keuze worden gemaakt uit twee opties. Ten
De parkeerruimte voor auto's is beperkt.
eerste over de Piesmanlaan en via Einsteinweg of Darwinweg naar Leiden CS en ten tweede over Nieuw Rhijngeest I Wassenaarseweg naar Leiden CS. Een definitieve keuze is nu nog niet noodzakelijk, omdat met beperkte aanpassingen het alternatief over de Piesmanlaan R-net
~~
-
kwaliteit levert. Voor dit faseringsvoorstel is onderzocht hoe de passage bij KLW vorm moet worden gegeven, zodat dit geborgd kan worden in het PIP voor de Rijnlandroute.
Ons kenmerk
PZH-2014-475543724 provincie HOLLAND
ZUID
Bestuurlijke afspraken De Stuurgroep heeft haar steun uitgesproken voor de gefaseerde aanpak, zoals voorgesteld door vier van haar leden. Wel zou een aanvullend verkeerskundig onderzoek nog moeten uitwijzen of en op welke wijze meerijden van R-net door KLW en op de Piesmanlaan R-netwaardig is. Op 16 mei jl. heeft de Stuurgroep de eerste onderzoeksresultaten besproken en op basis daarvan geconcludeerd dat de meerijdvariant R-net kwaliteit heeft. Aldus heeft de Stuurgroep ingestemd met de gefaseerde aanpak, mits aangetoond kan worden dat meerijden tenminste even goed scoort op R-net kwaliteit als de variant BSP over het voormalige RGL-tracé. Ook meent de Stuurgroep dat er geen ruimtereservering voor een vrijliggende busbaan langs de Piesmanlaan en door KLW nodig is. Verkeerskundig onderzoek Medio juni is het aanvullend verkeerskundig onderzoek naar het meerijden van R-net op de Piesmanlaan en door KLW definitief afgerond (bijlage 2). Het onderzoek heeft zich gericht op het halteren van R-net bij KLW en de R-net waardigheid van de meerijdvariant Ook is de variant BSP nader uitgewerkt in het onderzoek. Hierdoor is een goede vergelijking mogelijk tussen de varianten.
1.
Locatie haltering R-net in KLW
Uit het onderzoek is gebleken dat bij het meerijden van R-net in KLW het halteren langs de N206 in KLW de voorkeur heeft boven een gecombineerde halte in Nieuw Rhijngeest. Een gecombineerde halte zou een behoorlijke omrijdbeweging en rijtijdverlies betekenen voor de bussen en doorgaande R-netreizigers in beide richtingen. Het langshalteren kent deze nadelen niet en levert daarmee per saldo een hoogwaardigere oplossing op. Het blijft nog mogelijk om na verplaatsing van het busstation naar zeezijde een tracé via Wassenaarseweg te realiseren, met één gecombineerde halte aan de noordzijde van de N206. Bij het nader uitwerken van het ontwerp voor het langshalteren is het uitgangspunt dat de voetgangersbrug bij het Transferium verplaatst wordt naar de voorgestelde haltelocatie om een snelle voetgangersverbinding tussen de haltes in beide richtingen te realiseren. Gestreefd wordt naar een zo optimaal mogelijke toegankelijkheid van de haltes voor mensen met een functiebeperking. Hierbij wordt gedacht aan hellingbanen, die via een sociaal veilige onderdoorgang onder de N206 met elkaar in verbinding staan. Voet- en fietspaden zorgen voor bereikbaarheid en toegankelijkheid van de haltes vanuit de omgeving. Met deze maatregelen wordt een kwalitatief goede haltevoorziening in KLW gerealiseerd.
2.
R-net waardigheid
De R-net waardigheid wordt afgemeten aan de hand van de aspecten bediening, minimumfrequentie, rijtijden, rijsnelheid, betrouwbaarheid, voorzieningen en herkenbare stijl. Uit het onderzoek is gebleken dat in de meerijdvariant voldoet aan al deze aspecten. Bovendien scoren rijtijd, Vf-factor, gemiddelde rijsnelheid en rijcomfort beter dan in de variant BSP. De rijtijd tussen de Torenvlietbrug en Leiden CS is in de variant door BSP met vrijliggende busbaan 8,0 minuten richting Katwijk en 8,5 minuten richting Leiden. Als R-net meerijdt over de
2/5
Ons kenmerk
PZH-2014-475543724 provincie HOLLAND
ZUID
Piesmanlaan en door KLW is de rijtijd in beide richtingen 1,5 minuten korter. De verkorting van de rijtijden zorgt vanzelfsprekend ook voor een verschuiving ten gunste van de bus in de verhouding tussen de reistijd met het openbaar vervoer en de reistijd met de auto (vf-factor) . De meerijdvariant scoort qua rijcomfort beter, omdat de route gestrekter is dan in de BSP-variant die zowel in KLW als in BSP een aantal scherpe bochten kent. De aspecten bediening, minimumfrequentie, voorzieningen en herkenbare huisstijl zijn identiek in beide varianten, terwijl de score op betrouwbaarheid vergelijkbaar is. In de meerijdvariant is rekening gehouden met twee aanvullende maatregelen waardoor de rijtijd voor R-net in beide richtingen wordt verkort en de betrouwbaarheid wordt vergroot: •
Richting Katwijk: een busopstelstrook tussen Ehrenfestweg en KLW;
•
Richting Leiden: bus(opstel}strook vanaf halte KLW tot de verkeersregelinstallatie (VRI} afrit A44 vanuit ri Den Haag.
De betrouwbaarheid kan verder worden vergroot door de doorstroming voor de bus op het kruispunt Plesmanlaan/ Schipholweg richting Leiden CS te verbeteren. Het lijkt ons logisch als een verkenning van de mogelijkheden hiertoe wordt meegenomen in het lopende project LAB071 van de gemeente Leiden. In LAB071 wordt namelijk reeds nagedacht over aanpassing van dit kruispunt (zie Rapportage kansrijke oplossingen Verkenning LAB071 d.d. 28 februari 2014). Wij zullen er bij de gemeente Leiden op aandringen om een dergelijke oplossing tijdig te realiseren of anderszins tijdig maatregelen te nemen om de doorstroming voor het HOV te kunnen garanderen.
3.
Conclusie
Wij concluderen dat een variant waarin R-net meerijdt met het autoverkeer door KLW en op de Piesmanlaan naar het huidige busstation Leiden CS, niet alleen voldoet aan R-net kwaliteit, maar op de R-net eisen zelfs beter scoort dan de variant BSP met een vrijliggende busbaan. Hierbij wordt door de bussen langsgehalteerd in KLW en op de Piesmanlaan en worden aanvullende maatregelen genomen ter bevordering van rijtijd en betrouwbaarheid. De rijtijd, betrouwbaarheid en het comfort (gestrekt tracé) scoren gunstig en een goede haltekwaliteit en haltevoorzieningen zijn mogelijk. De investering voor de aanvullende maatregelen weegt niet op tegen de investering die zou moeten worden gedaan in een vrijliggende busbaan door KLW. Een belangrijk voordeel is bovendien dat zonder een vrijliggende busbaan het ontwerp van KLW aanzienlijk beter is, doordat enkele rijstroken en VRI's kunnen worden geschrapt en NieuwRhijngeest beter per auto kan worden ontsloten. Ook is het effect positief op de doorstroming in KLW (o.a. vrije rechtsafters vanaf de A44) en wordt de kans op terugslag op de A44 verminderd. Eindbeeld R-net Wij blijven ongewijzigd verantwoordelijk voor de tracékeuze van R-net in het eind beeld. De gemeente Leiden studeert in de komende periode op de mogelijkheden voor verplaatsing van het Leidse busstation. De inpassing van de buslijnvoering, inclusief het tracé van R-net, wordt meegenomen bij het opstellen van een integraal gebiedsplan BioSciencePark. De gemeente heeft aangegeven dat zij dit plan samen met de betrokken gebiedspartijen en provincie zal
3/5
Ons kenmerk
PZH-2014-475543724 provincie HOLLAND
ZUID
opstellen en hierover in deze collegeperiode een definitief besluit neemt. Het busstation zou dan bij aanvang van de volgende concessieperiode in gebruik kunnen worden genomen. Om de optie Wassenaarseweg als eindbeeld open te houden, wordt in het ontwerp van de RijnlandRoute voor KLW een ruimtereservering opgenomen, zodat de linksafbeweging van bussen vanuit Katwijk naar Nieuw Rhijngeest realiseerbaar blijft. Ook zal het plan voor Nieuw Rhijngeest de mogelijkheid moeten bieden dat R-net op termijn via de Willem Einthovenstraat en Wassenaarseweg kan gaan rijden. Feitelijk dient te worden voorzien in een ruimtereservering voor de inpassing van openbaar vervoer haltes, een voldoende breed wegprofiel en een vrijliggend fietspad langs de Willem Einthovenstraat. Trillingsonderzoek
Mocht er gekozen worden voor de eindvariant over Nieuw Rhijngeest I Wassenaarseweg, dan passeert R-net de nieuwe in aanbouw zijnde Bètacampus van de Universiteit Leiden. De Universiteit heeft erop gewezen dat het risico bestaat dat de bussen van R-net trillingen veroorzaken die de metingen in de nieuwe meethal verstoren. Op dit moment is nog niet goed aan te geven of het trillingsrisico daadwerkelijk zal optreden. Pas nadat de meethal er staat, kan onderzoek definitief uitsluitsel geven. Afgesproken is dat een nader onderzoek naar het trillingsrisico pas kan worden uitgevoerd na realisatie van de meethaL Besluit
Wij constateren dat de meerijdvariant op het tracédeel KLW- Leiden CS mét de uitvoering van de aanvullende maatregelen binnen de Stuurgroep op draagvlak van alle partijen kan rekenen. De meerijdvariant levert een snelle, comfortabele en betrouwbare en daarmee volwaardige HOVverbinding op tussen KLW- Leiden CS . Het heeft niet alleen R-net kwaliteit, maar scoort op belangrijke punten ook nog eens beter dan de variant BSP. De investeringskosten die zijn gemoeid met de meerijdvariant zijn beperkt. Deze kunnen worden gedekt uit het beschikbare budget voor R-net corridor Leiden-Katwijk-Noordwijk. Verder constateren wij dat meerijden door KLW en op de Piesmanlaan een zodanig volwaardig en gunstig alternatief is, dat dit wat ons betreft zeer goed het uitgangspunt voor het eindbeeld kan zijn. In de afweging die wij over enige tijd zullen maken, achten wij een meerijdvariant ten opzichte van de variant over de Wassenaarseweg zeer kansrijk. Dit alles overwegende nemen wij het advies over van de Stuurgroep voor een gefaseerde aanpak voor het tracédeel KLW - Leiden CS. Aldus hebben wij besloten dat: a. Zolang het busstation Leiden CS op de huidige locatie is gesitueerd, R-net zal meerijden met het autoverkeer over de Piesmanlaan tot aan het huidige busstation; b.
Door de bussen wordt langsgehalteerd in KLW en op de Plesmanlaan;
c.
Aanvullende maatregelen worden genomen om een snelle, comfortabele en betrouwbare verbinding te kunnen garanderen;
d.
Geen ruimtereservering voor een vrijliggende busbaan langs de Piesmanlaan en KLW nodig is;
4/5
Ons kenmerk
PZH-2014-475543724 provincie HOLLAND
ZUID
e.
In het ontwerp RijnlandRoute voor KLW een ruimtereservering wordt opgenomen, zodat een eindbeeld mogelijk blijft waarbij R-net via de Willem Einthovenstraat en Wassenaarseweg gaat rijden.
Overigens merken wij op dat onze besluiten voor de gefaseerde aanpak passen binnen de afspraken die zijn gemaakt tussen de gemeenten en de provincie in de bestuursovereenkomsten vanwege HOV-net Zuid-Holland Noord. Vervolgproces Deze zomer zal naar verwachting een integraal voorontwerp voor KLW gereed zijn. Hierin worden in ieder geval meegenomen de haltering R-net en Q-liner en de toegankelijkheid en voorzieningen voor fietsers, voetgangers en mensen met een functiebeperking. De aanvullende maatregelen tussen KLW en Leiden CS moeten nog nader worden uitgewerkt. Dit zal tezamen met de nadere detaillering van de maatregelen en lokale inpassing voor de overige tracédelen van de buscorridor Leiden-Katwijk-Noordwijk gebeuren in de voorontwerp fase. Zo mogelijk worden de aanvullende maatregelen op de Piesmanlaan meegenomen in het ontwerp voor de ongelijkvloerse kruising BSP. De uitkomsten uit de voorontwerp fase vormen de basis voor de nog op te stellen realisatieovereenkomsten tussen de gemeenten en de provincie. Besluitvorming hierover is voorzien in het eerste kwartaal van 2015.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
5/5
secretari~-r
voo~zitter,
mw. Ws. J.A.M. Hf(ge'rsom
drs . .,JI. Smit
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
Nieuwe bestuurlijke organisatie
2.
Basistaak
3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Datum: Informerend
De aan Holland Rijnland deelnemende gemeenten beraadden zich op de toekomst van het regionale samenwerken. Wensen en ambities zijn veranderd. Voorliggend voorstel herbevestigd richting aan verder uitwerking.
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
Positief over herbevestiging richtinggevende uitspraken.
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
--
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Herbevestigen Besluit 5 maart 2014 met richtinggevende uitspraken voor nieuwe regionale samenwerking en consultatie vragen over nieuwe bestuurlijke organisatie
8.
Inspraak
Nee
9.
Financiële gevolgen
Binnen begroting Holland Rijnland
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR) en gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland Eerdere besluitvorming: Besluit Algemeen Bestuur 5 maart 2014; #Kracht15, Positionering en Profilering Holland Rijnland, overdrachtsdocument met richtinggevende uitspraken voor verder regionale samenwerking.
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota AB Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum: Locatie: Agendapunt: Kenmerk:
17 december 2014 Gemeentehuis Oegstgeest 04 14
Onderwerp: Nieuwe bestuurlijke organisatie Holland Rijnland
Beslispunten: 1. Her te bevestigen de richtinggevende uitspraken voor verdere regionale samenwerking die gedaan zijn in de vergadering van het Algemeen Bestuur Holland Rijnland van 5 maart 2014, zijnde: a. De bestuurlijke ambitie om in het ruimtelijke, economische en sociaal domein samen te werken; b. Het vernieuwen van de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland, met voor wat betreft het fysiek domein een lichter takenpakket en voor wat betreft het sociaal domein een aangepast takenpakket; c. Het inzetten van Holland Rijnland voor gezamenlijke lobby en belangenbehartiging (zoals gesprekken met andere overheden) waarbij ruimte moet zijn om kansen voor de regio gezamenlijk op te pakken; d. Het uitvoeren en afronden van Programma van Afspraken / RIF-projecten; e. De ambitie om meer op het niveau van de clusters of individuele gemeenten samenwerking te organiseren. 2. De voorkeur uit te spreken voor een nieuwe bestuurlijke organisatie met daarbij de volgende voorstellen; 2.1 Een kleinere omvang van het AB, door vermindering van het aantal leden tot 2 per gemeente; 2.2 Een eenduidige samenstelling van het AB, te kiezen voor raadsleden, collegeleden of een combinatie hiervan en aan te geven dat er commitment bestaat voor een meerderheidsbesluit over de samenstelling van het AB, ook al heeft dat niet de eigen voorkeur; 2.3 Een extra lid in het Algemeen Bestuur voor delegaties met een lid in het Dagelijks bestuur; 2.4 De frequentie van de vergaderingen van het Algemeen Bestuur terugbrengen naar minimaal 2 keer per jaar; 2.5 De frequentie van het aantal regionale congressen verhogen tot minimaal 2 keer per jaar
3
Inleiding: De aan Holland Rijnland deelnemende gemeenten beraden zich op de toekomst van het regionale samenwerken. De wensen en samenwerkingsbehoeften van de deelnemende gemeenten zijn veranderd. Dit heeft geleid tot een discussie over op welke gebieden regionale samenwerking gewenst is en welke taken een regionaal samenwerkingsorgaan zou moeten uitvoeren. Deze discussie heeft tot nu toe geresulteerd in een overdrachtsdocument “#Kracht15, Positionering en Profilering Holland Rijnland”. Dit overdrachtsdocument is door het Algemeen Bestuur is op 5 maart 2014 in de vorm van een aantal richtinggevende uitspraken vastgesteld. Voor de vergadering van het Algemeen Bestuur op 17 december 2014 worden de raden gevraagd deze richtinggevende uitspraken te herbevestigen. Samengevat komen deze besluiten op het volgende neer: 1 2 3 4 5
de bestuurlijke ambitie om in het ruimtelijke, economisch- en sociaal domein samen te werken; het vernieuwen van de gemeenschappelijke regeling, met voor wat betreft het fysiek domein een lichter takenpakket en v.w.b. het sociaal domein een aangepast takenpakket; het inzetten van Holland Rijnland voor gezamenlijke lobby en belangenbehartiging (zoals gesprekken met andere overheden) waarbij ruimte moet zijn om kansen voor de regio gezamenlijk op te pakken; het uitvoeren en afronden van Programma van Afspraken / RIF-projecten; de ambitie van gemeenten om meer op het niveau van de clusters of individuele gemeenten samenwerking te organiseren. De samenwerking op regionaal niveau moet complementair zijn aan de samenwerking op clusterniveau. Op deze wijze voorkomen we dat onderwerpen dubbel worden opgepakt of dat onderwerpen tussen wal en schip belanden en blijven liggen;
Naast deze uitspraken, verstrekte het Algemeen Bestuur aan het Dagelijks Bestuur de opdracht om scenario’s uit te werken voor de ambtelijke en bestuurlijke inrichting van Holland Rijnland waarbij rekening diende te worden gehouden met de uitgangspunten van minimaal 25% minder inwonerbijdrage en het beschikbaar maken van een substantieel bedrag voor cofinanciering. Daarbij is inmiddels de voorkeur uitgesproken om te komen tot een zelfstandige ambtelijke organisatie, zodanig gehuisvest en voor de bedrijfsvoering ondersteund dat het als zelfstandige organisatie herkenbaar blijft. Doordat de ambities en samenwerkingsbehoeften van de deelnemende gemeenten zijn veranderd kan ook de bestuurlijke organisatie worden aangepast. Veel van de belangrijkste ambities uit het programma van afspraken zijn gerealiseerd of in de uitvoerende fase. Daardoor neemt het aantal taken voor de nieuwe organisatie af. Minder taken moet ook leiden tot een andere bestuurlijke organisatie met minder bestuurlijke drukte en een kleinere en flexibele ambtelijke ondersteuning. Voordat het Algemeen Bestuur gevraagd wordt hiertoe een aangepaste gemeenschappelijke regeling vast te stellen met een andere bestuurlijke organisatie, worden deze voorstellen eerst consulterend besproken. Op een later moment worden deze voorgelegd in voorstel voor een gewijzigde gemeenschappelijke regeling. Beoogd effect: Met de herbevestiging van de richtinggevende uitspraken kan verder worden gegaan met het opzetten van een nieuwe bestuurlijke organisatie.
4
Beslispunt1. Argumenten: 1.1 Herbevestiging is gewenst Het besluit van het Algemeen Bestuur van 5 maart 2014 omvatte de vaststelling van een overdrachtsdocument met een aantal richtinggevende uitspraken voor de verdere gemeentelijke samenwerking. Voor de uitwerking van de definitieve voorstellen en het aanpassen van de gemeenschappelijke regeling in een later stadium is herbevestiging van dit besluit gewenst. 1.2 De richtinggevende besluiten zijn nog steeds geldig De richtinggevende uitspraken uit het overdrachtsdocument zijn onverminderd nodig en actueel. Daarom kunnen deze richtinggevende uitspraken (andermaal) worden onderschreven. Beslispunt 2. Argumenten: 2. Om te komen tot een nieuwe bestuurlijke organisatie van Holland Rijnland wordt gevraagd in te stemmen met de volgende adviezen: 2.1 Een kleinere omvang van het AB, door vermindering van het aantal leden tot 2 per gemeente; 2.2 Een eenduidige samenstelling van het AB, te kiezen voor raadsleden, collegeleden of een combinatie hiervan en aan te geven dat er commitment bestaat voor een meerderheidsbesluit over de samenstelling van het AB, ook al heeft dat niet de eigen voorkeur; 2.3 Een extra lid in het Algemeen Bestuur voor delegaties met een lid in het Dagelijks bestuur; 2.4 De frequentie van de vergaderingen van het Algemeen Bestuur terugbrengen naar minimaal 2 keer per jaar; 2.5 De frequentie van het aantal regionale congressen verhogen tot minimaal 2 keer per jaar Argumenten: 2.1 Minder taken, minder bestuurlijke drukte, een kleiner bestuur. Het terugbrengen van de werkzaamheden moet ook leiden tot het terugbrengen van de bestuurlijke drukte. Dit was voor het Algemeen Bestuur op 5 maart jl. aanleiding om voor te stellen het aantal leden van het Algemeen Bestuur te verminderen tot 2 per gemeente. De vermindering van het aantal leden van het Algemeen Bestuur heeft geen invloed op de stemverhouding. Het aantal stemmen per gemeente blijft gelijk.
2.2 Een eenduidig samengesteld bestuur voorkomt een wisselende informatiepositie. Het Algemeen Bestuur bestaat nu uit delegaties die wisselend zijn samengesteld uit burgemeesters, wethouders en/ of raadsleden. Door de wisselende samenstelling is er sprake van een wisselende informatiepositie. Voorgesteld wordt om te komen tot een eenduidige
5
samenstelling van het Algemeen Bestuur en te kiezen of voor raadsleden of collegeleden of voor een gemengd samengestelde delegatie. En daarbij de vraag of er commitment bestaat voor een meerderheidsbesluit over deze samenstelling, ook al is heeft dat niet de eigen voorkeur. 2.3 Een extra lid voor delegaties met een lid in het Dagelijks bestuur maakt het mogelijk de rollen beter te scheiden. Op dit moment maken de leden van het Dagelijks Bestuur onderdeel uit van de gemeentelijke delegaties aan het Algemeen Bestuur. Dit leidt er toe dat leden van het Dagelijks Bestuur naast het regionaal belang ook het “eigen” gemeentelijk belang in het Algemeen Bestuur moeten vertegenwoordigen. Om deze rollen te scheiden wordt voorgesteld om de leden van het Dagelijks Bestuur als extra leden toe te voegen aan het Algemeen Bestuur met een minimaal stemgewicht.
2.4 Het terugbrengen van de werkzaamheden veronderstelt ook, minder bestuurlijke drukte en daarmee minder vergaderen. De gemeenschappelijke regeling schrijft nu voor dat het Algemeen Bestuur minimaal 4 keer per jaar vergadert. Minder taken maakt het mogelijk om het aantal vergaderingen terug te brengen naar twee keer per jaar. Indien de noodzaak blijft uiteraard de mogelijkheid bestaan vaker een vergadering uit te schrijven. 2.5 Minder vergaderen, vaker ontmoeten. Vanuit verschillende gemeenten is aangegeven dat er wel meer behoefte bestaat aan ontmoeting, kennisdeling en netwerken op regionale bijeenkomsten. Voorgesteld wordt om de frequentie van de regionale congressen te verhogen van minimaal 1 keer per jaar naar minimaal 2 keer per jaar. Kanttekeningen: 2.1 2.2
2.3 2.4 2.5
Er bestaat een mogelijkheid dat meerdere gemeenten zich niet willen committeren aan meerderheidsbesluitvorming op dit voorstel. Voor wijziging is minimaal 2/3 van de deelnemende gemeenten nodig. Indien dat het geval is blijft een verschillend samengesteld Algemeen Bestuur bestaan. -
Bijlagen: Bijlage 1: Brief aan de gemeenteraden in de regio Holland Rijnland Bijlage 2: Notitie “Holland Rijnland 2015, naar een flexibele samenwerking” Bijlage 3: Besluit Algemeen Bestuur 5 maart 2014, “#Kracht15 Positionering en Profilering Holland Rijnland”.
6
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
Begrotingswijziging voor 2015 en 2016 voor Opdrachtgeverschap Jeugdhulp Efficiencytaak Samenwerking van 13 gemeenten
Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
13 nov 2014 14 nov 2014
17 dec 2014
5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
PHO B&M pnt 07 beslispunt 2, Financiën Jeugdhulp wordt hier uitgelicht, om onduidelijkheid over de begrotingswijziging voor 2015-2016 te voorkomen.
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
Holland Rijnland gaat in opdracht van 13 gemeenten het Opdrachtgeverschap Jeugdhulp verzorgen. Deze dienst is BTW belast, wat via de transparantieregeling voor gemeenten compensabel is (BCF) Nee
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
Een specifieke bijdrage van 13 gemeenten die nog niet is opgenomen in de primitieve begroting 2015 te weten: 1% van de “Integratie uitkering sociaal domein” volgens de Meicirculaire 2014, met een claim op een deel van de post onvoorzien van € 200.000,- (inclusief BTW € 242.000) Incidenteel: Voor de jaren 2015 – 2016 Relevante regelgeving: Eerdere besluitvorming:
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota AB Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum:
17 december 2014 Tijd: 20:00 Alphen aan den Rijn 05 14/
Locatie: Agendapunt: Kenmerk:
Onderwerp: Begrotingswijziging 2015 en 2016 voor Opdrachtgeverschap Jeugdhulp 3D
Beslispunten: 1. De begroting van Holland Rijnland te verhogen voor een bedrag van € 1.300.819,- zijnde 1% van de “Integratie uitkering sociaal domein” volgens de Meicirculaire 2014 € 1.075.057,- en de BTW € 225.762,- . Volgens begrotingswijziging kenmerk: …………. Inleiding: Algemene context Voor de werkzaamheden van het opdrachtgeverschap hebben de 13 gemeenten besloten 1% van het totale “Integratie uitkering sociaal domein” te oormerken. De opdracht start per januari 2015 voor een periode van 2 jaar en is bestemd voor dekking van de kosten Servicepunt71 voor het deel Technisch opdrachtgeverschap en de (gedetacheerde) medewerkers van de “tijdelijke werkorganisatie”. -
Beleidskader - Gemeenten kunnen voldoen aan de wet Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) - Voldaan wordt aan de functionele indeling zoals deze in IV3 voor 2015 zijn opgenomen. - Per gemeenten de gemaakte bestedingen kunnen worden geanalyseerd. - Dat uitputting per gemaakt contract per zorginstelling kan worden gecontroleerd.
-
Rol Holland Rijnland Het op verzoek van de gemeenten uitvoeren van het regionale opdrachtgeverschap Jeugdhulp als dienst conform artikel 4 van de GR.
Beoogd effect: Efficiencyvoordelen bij de gemeenten, een eenduidiger positie als opdrachtgever naar instellingen en één aanspreekpunt voor instellingen voor de regio Holland Rijnland Argumenten: De dienst die Holland Rijnland verricht moeten verantwoord worden binnen de exploitatie begroting. Kanttekeningen/risico’s: Het indicatieve bedrag van 1% van de “Integratie uitkering sociaal domein” is een dienst die BTW belast is. Het BTW bedrag wordt via de zogenaamde “Doorschuifregeling” bij de gemeenten in rekening gebracht, die het op hun beurt kunnen compenseren bij het BTW Compensatiefonds (BCF). Ter dekking van mogelijk onvoorziene werkzaamheden is een claim van € 200.000,- op de post onvoorzien van de “Integratie uitkering sociaal domein” gelegd, inclusief BTW € 242.000.
3
Financiën: Voor de werkzaamheden die verricht gaan worden in het kader van het Opdrachtgeverschap Jeugdzorg 3D hebben de 13 gezamenlijke gemeenten een indicatief bedrag van 1% van de “Integratie uitkering sociaal domein” geoormerkt. Volgens de meicirculaire van 2014 komt dit neer op een bedrag van € 1.075.057,-. Het totale bedrag moet verhoogd worden met 21% omdat de dienst BTW belast is. De BTW wordt berekend op € 225.762,-. De BTW kan door de gemeenten worden gecompenseerd en geldt daardoor niet als extra kosten. Hiermee komt de begroting voor beide jaren uit op € 1.300.819,-
Gemeente Alphen a/d Rijn Hillegom Kaag en Braasem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Zoeterwoude Totale baten gemeenten in Holland Rijnland
OpdrachtBTW Opdrachtgeverschap geverschap € 268.369 € 56.358 € 39.226 € 8.237 € 37.917 € 7.963 € 133.948 € 28.129 € 248.522 € 52.190 € 56.576 € 11.881 € 37.061 € 7.783 € 52.567 € 11.039 € 36.105 € 7.582 € 30.936 € 6.497 € 44.270 € 9.297 € 71.710 € 15.059 € 17.851 € 3.749 € 1.075.057
€ 225.762
Totaal € 324.727 € 47.463 € 45.880 € 162.078 € 300.712 € 68.457 € 44.844 € 63.606 € 43.686 € 37.433 € 53.566 € 86.769 € 21.600 € 1.300.819
Tabel verdelingkosten opdrachtgeverschap per gemeente inclusief BTW
Op dit moment zijn calculaties gemaakt die nagenoeg op dit bedrag uitkomen. Hierbij is nog geen post onvoorzien opgenomen. We moeten rekening houden dat een aantal zaken plots moeten worden opgelost, waarmee nog geen rekening is gehouden. Daarom is een claim van € 200.000,- gelegd op de post “Algemeen Onvoorzien”, inclusief BTW € 242.000, die hoort bij de “Integratie uitkering sociaal domein”. Deze wordt pas aangesproken zodra dit voordoet. Communicatie: Het DB zal per kwartaal op de hoogte gehouden worden van de uitputting van het budget. Evaluatie:
Bijlagen: 1- Begrotingswijziging Jeugdhulp 2015 en 2016
4
Bijlage begrotingswijziging Holland Rijnland 2015
Het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland; gelet op het voorstel van het Dagelijks Bestuur d.d. 17 december 2014 nr. met betrekking tot het beschikbaar stellen van een bedrag van € 1.300.819,- voor het faciliteren van het “Opdrachtgeverschap Jeugdhulp” bij Holland Rijnland in 2015, ingevolge artikel 4 lid 3 uit de Gemeenschappelijke Regeling (dienstverlening) ; besluit: naar aanleiding van bovengenoemd voorstel de programmabegroting voor het jaar 2014 als volgt te wijzigen: Lasten: Programma: Sociale Agenda Baten: Programma: Sociale Agenda
Extra bijdrage gemeenten
verhoging
€
1.300.819
verhoging
€
1.300.819
Aldus besloten in de openbare vergadering op 17 december 2014.
Het Algemeen Bestuur Holland Rijnland, de secretaris,
de voorzitter,
R.M. van Netten
H.J.J. Lenferink
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
Begrotingswijziging Financiën Jeugdhulp 2104 Efficiencytaak Voorbereiden Samenwerking van 13 gemeenten
Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
13 nov 2014 14 nov 2014
17 dec 2014
5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
PHO B&M pnt 07 beslispunt 1, Financiën Jeugdhulp in dit voorstel uitgelicht, om duidelijk onderscheid te maken dat dit voorstel betrekking heeft op begroting 2014
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
Holland Rijnland gaat in opdracht van 13 gemeenten het Opdrachtgeverschap Jeugdhulp verzorgen dit moet worden voorbereid door SP71. Deze dienst is BTW belast, wat via de transparantieregeling voor gemeenten compensabel is (BCF) Nee
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
De gemeenten hebben eerder een bijdrage gedaan van € 350.976,- het deel uit budget “Invoeringsmiddelen Jeugdhulp”. Hierin was eerder nog niet opgenomen de BTW van € 73.705, die Holland Rijnland verschuldigd is. Incidenteel: begrotingsjaar 2014 Relevante regelgeving: Eerdere besluitvorming: PHO 7 maart 2014 adviespunt 2
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota AB Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum: Locatie: Agendapunt: Kenmerk:
17 december 2014 Alphen aan den Rijn 06 14/
Onderwerp: Financiën Jeugdhulp
Beslispunten: 1. Het AB Holland Rijnland te adviseren in te stemmen met de begrotingswijziging [nummer, 2014] voor de aanloopkosten inrichten opdrachtgeverschap jeugdhulp ad € 424.681 te weten € 350.976 directe bijdrage en € 73.705 voor de gemeenten compensabele BTW. 2. Gemeenten te adviseren in te stemmen met vergoeding van BTW-kosten bovenop genoemde budget voor de aanloopkosten. Deze kosten zijn voor de gemeenten, via het BTW compensatiefonds (BCF), compensabel. Inleiding: Algemene context Per 1 januari 2015 wordt de Jeugdzorg overgedragen van de Provincies naar de gemeenten. De samenwerkende gemeenten uitgezonderd Voorschoten hebben Holland Rijnland verzocht het opdrachtgeverschap voor hen uit te voeren. -
Beleidskader - Gemeenten kunnen voldoen aan de wet Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) - Voldaan wordt aan de functionele indeling zoals deze in IV3 voor 2015 zijn opgenomen. - Per gemeenten de gemaakte bestedingen kunnen worden geanalyseerd. - Dat uitputting per gemaakt contract per zorginstelling kan worden gecontroleerd.
-
Rol Holland Rijnland De samenwerkende gemeente, exclusief Voorschoten, hebben Holland Rijnland verzocht het opdrachtgeverschap voor Jeugdzorg op zich te nemen. Holland Rijnland besteedt het onderdeel Technisch opdrachtgeverschap uit aan het Servicepunt 71 te weten: Betalingen, de financiële administratie en contractmanagement.
Beoogd effect: Voor het regionale opdrachtgeverschap voor Jeugdhulp, uit te oefenen met ingang van 2015, moeten voor 1 januari 2015 voorbereidingen worden getroffen, zodat de administratie, betalingen en ontvangsten rechtmatig, compleet, juist en volledig kunnen worden verwerkt. Daarnaast moet inzicht kunnen orden gegeven over uitputting per gemeente en de contracten van de zorginstellingen. Argumenten: 1.1 begrotingswijziging is conform advies pho sociale agenda Op 7 maart 2014 heeft het PHO besloten, onder adviespunt 2, de colleges van de gemeenten te adviseren een bedrag van € 350.976 beschikbaar te stellen voor opstart en coördinatie
3
opdrachtgeverschap. In het destijds opgegeven bedrag was echter geen rekening gehouden met de BTW die in rekening wordt gebracht. Deze BTW is voor Holland Rijnland kostenverhogend. De BTW kan via de zogenaamde “doorschuifregeling” bij de gemeenten in rekening worden gebracht, waarna zij deze kosten kunnen verhalen bij het BTW compensatiefonds (BCF). Het is daarom billijk deze BTW last als extra bijdrage van de gemeenten beschikbaar te stellen. Kanttekeningen/risico’s: Er wordt nog gewerkt aan een sluitende begroting voor het opdrachtgeverschap. Deze wordt behandeld in het pho Soag en zal ter kennis worden gebracht van het pho B&M. De definitieve cijfers zullen te zijner tijd in de definitieve begrotingswijziging worden verwerkt. Financiën In onderstaand overzicht worden de geraamde bijdragen per gemeente voor de inrichting van het opdrachtgeverschap weergegeven. Hierbij wordt uitgegaan van dezelfde verdeelsleutel als in de begroting 3D 2014 waarbij Voorschoten buiten beschouwing wordt gelaten.
Gemeente
Alphen ad Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Zoeterwoude totaal
Invoeringsmi Bijdrage uit ddelen jeugd jeugdmiddelen 2014 * 2014** € 223.579 € 52.001 € 59.780 € 116.868 € 152.572 € 61.196 € 54.578 € 61.353 € 55.758 € 46.059 € 57.753 € 76.841 € 36.179 € 1.114.210
€ 74.414 € 17.308 € 19.897 € 38.897 € 50.781 € 20.368 € 18.165 € 20.420 € 18.558 € 15.330 € 19.222 € 25.575 € 12.042 € 350.976
BTW
€ 15.627 € 3.635 € 4.178 € 8.168 € 10.664 € 4.277 € 3.815 € 4.288 € 3.897 € 3.219 € 4.037 € 5.371 € 2.529 € 73.705
Tabel: Budget invoering gezamenlijk opdrachtgeverschap 2014
Communicatie: Evaluatie:
Bijlagen: 1. Begrotingswijziging Financiën Jeugdhulp 2014
4
Bijdrage Incl BTW
€ 90.041 € 20.942 € 24.075 € 47.066 € 61.445 € 24.645 € 21.980 € 24.708 € 22.455 € 18.549 € 23.259 € 30.946 € 14.570 € 424.681
Bijlage Begrotingswijziging Holland Rijnland 2014
Het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland; gelet op het voorstel van het Dagelijks Bestuur d.d. 17 december 2014 nr. met betrekking tot het beschikbaar stellen van een bedrag van € 424.681,- (inclusief BTW) voor het faciliteren van een Voorbereiding Technisch opdrachtgeverschap Jeugdzorg bij Holland Rijnland in 2014, ingevolge artikel 4 lid 3 uit de Gemeenschappelijke Regeling (dienstverlening) ; besluit: naar aanleiding van bovengenoemd voorstel de programmabegroting voor het jaar 2014 als volgt te wijzigen: Lasten: Programma: Sociale Agenda Baten: Programma: Sociale Agenda
Extra bijdrage gemeenten
verhoging
€
424.681
verhoging
€
424.681
Aldus besloten in de openbare vergadering op 17 december 2014.
Het Algemeen Bestuur Holland Rijnland, de secretaris,
de voorzitter,
R.M. van Netten
H.J.J. Lenferink
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
Managementrapportage 2014 Basistaak
Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
04 sep 2014 26 sep 2014
17 dec 2014
Betreft de managementrapportage over de afwijkingen ten opzichte van de Programma Begroting die tot een begrotingswijzing leiden van de programma’s en projecten van Holland Rijnland.
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
9.
Financiële gevolgen
Binnen begroting Holland Rijnland: Aanpassing uitnamen uit reserve gebiedsfonds over de jaren 2014 tot en met 2020. Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten: Structureel: Stopzetten Jongerenloket Incidenteel: Inkomsten door subsidies PZH Incidenteel: Bijdrage Simulatie HOV corridor
Bestaand Kader
11.
Relevante regelgeving: Financiële Verordening van de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland
Lokale context (in te vullen door griffier)
2
Adviesnota AB Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum:
17 december 2014
Locatie: Agendapunt: Kenmerk:
Alphen aan den Rijn 07 14/
Onderwerp: Marap 2104
Beslispunten: 1. in te stemmen met de managementrapportage (Marap) van Holland Rijnland per 1 augustus 2014. 2. in te stemmen met aanpassingen binnen de begroting 2014 met betrekking tot: a. Aanwending van de reserve Gebiedsfonds in 2014 met -/- € 99.454 b. Beëindiging Samenwerking Jongerenloket -/- € 197.500 c. Gebiedsfonds Groen blauwe diensten +/+ € 20.000, met dekking door de subsidie van PZH d. Bijdrage Simulatie HOV corridor +/+ € 16.557, gedekt door extra bijdrage betreffende gemeenten e. Transitiebudget +/+ € 129.073, zijnde het saldo het opgenomen RAS budget met het Transitiebudget, gedekt vanuit provinciale middelen f. Talentcoaching voor een bedrag van +/+ € 345.000, met dekking door de subsidie PZH g. Zorg 16+ +/+ € 16.000, met dekking door de subsidie PZH h. Aanpassen werkelijk beschikbaar gestelde bedrag voor Volwasseneneducatie -/- € 32.235 i. Positioneren naar Profileren +/+ 20.000, met dekking door de subsidie van PZH 3. onder voorbehoud van positief advies van het portefeuillehoudersoverleg Bestuur & Middelen het Algemeen Bestuur in zijn vergadering van 29 oktober 2014 voor te stellen de Marap en de daarbij behorende begrotingswijziging vast te stellen. Inleiding: Aan u wordt aangeboden de managementrapportage over de afwijkingen ten opzichte van de Programma Begroting die tot een begrotingswijzing leiden van de programma’s en projecten van Holland Rijnland. Over de Marap is in de financiële verordening het volgende opgenomen: Artikel 6. Tussentijdse rapportage en informatie 1. Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van het samenwerkingsorgaan; 2. Eén tussenrapportage per 1 april van het lopende begrotingsjaar wordt aan het algemeen bestuur aangeboden vóór 1 juli van het lopende begrotingsjaar; Daarnaast kan het dagelijks bestuur gedurende de loop van het begrotingsjaar tussenrapportages aanbieden. 3. De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de programma-indeling van de begroting. 4. De rapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en gaat in op afwijkingen, zowel wat betreft de lasten en baten, de geleverde goederen en diensten en indien daar aanleiding voor is de maatschappelijke effecten. 5. In de tussenrapportage worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de
3
baten en lasten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 10.000,- toegelicht. Deze voorliggende Marap heeft enige vertraging opgelopen waardoor in deze marap de cijfers konden worden meegenomen tot 1 augustus 2014 met een begrotingswijziging tot gevolg. Binnen het programma Ruimtelijke Agenda zijn meerdere aanpassingen gemaakt zowel ter correctie van de kosten van het Gebiedsfonds als aanpassingen gedekt uit provinciale bijdragen. Ook binnen de Sociale Agenda zijn meerdere financiële aanpassingen opgenomen, gedekt door provinciale bijdragen. Tot slot is een wijziging opgenomen binnen Bestuur en Middelen, hetgeen ook hier gedekt wordt door provinciale middelen. Beoogd effect: Met deze marap wordt een tussenrapportage gegeven van de stand van zaken inzake de begrotingsuitvoering 2014 Argumenten: 1. De aanwending van de reserve Gebiedsfonds wordt over meerdere jaren verdeeld, wat aanpassing van eerder besluit nodig maakt. 2. Het besluit om het Jongerenloket te sluiten impliceert een bijstelling van de bijdrage gemeenten en een bijstelling van de lasten voor 197.500. Alleen de frictiekosten die betrekking hebben op de teamleider worden gedekt uit de overlopende passiva “Jongerenloket” 3. Beslispunten c t/m i zijn incidentele inkomsten die gebruikt worden voor incidentele Projectkosten Kanttekeningen/risico’s: Financiën: Zie begrotingswijziging in bijlage 2. Communicatie: Deze Marap ter advisering voor te leggen aan de komende portefeuillehoudersoverleggen; Het portefeuillehoudersoverleg Bestuur & Middelen te verzoeken om in te stemmen met de Marap per 1 augustus 2014. Deze Marap na positief advies van de portefeuillehoudersoverleggen ter vaststelling voor te leggen aan het Algemeen Bestuur in zijn vergadering van 29 oktober 2014. Evaluatie: Bijlagen: 1. Marap 2014 2. Begrotingswijziging
4
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Managementrapportage per 1 augustus 2014 Deze rapportage informeert u over de wijzigingen op de begroting 2014 van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland tot 1 augustus 2014. Holland Rijnland ligt, bij ongewijzigde uitvoering van taken, op schema. In de komende maanden zijn door Kracht15 onzekerheden te verwachten. Directe kosten voor mobiliteit kunnen in eerste instantie worden opgevangen vanuit de reserve mobiliteit. Of dit bedrag van € 120.000,- toereikend is, kan nog niet goed worden ingeschat. Dit is eerder besproken in het AB van 25 juni 2014. Deze mobiliteit van de medewerkers, moet adequaat worden opgevangen om de eigen producten te kunnen leveren. Holland Rijnland zal uiteraard allereerst zoeken naar mogelijkheden binnen de regio. Het gevolg hiervan is dat er teveel zaken de komende periode in beweging zal zijn, waardoor afgezien wordt van een prognose. Deze tussenrapportage komt in plaats van de in de “Financiële verordening 2011” opgenomen artikel 6. De afwijkingen in beleid en begrotingsbedragen ten opzichte van de Begroting 2014 worden hieronder per Programma en Project vermeld, indien het leidt tot wijziging in begrotingsbedragen.
1. Algemeen a. Subsidies De subsidies die in de begroting van 2014 waren opgenomen, waren veelal een indicatie van de te verwachte beschikkingen. De verzoeken tot subsidie zijn in meerdere gevallen zelfs nadat de begroting 2014 was goedgekeurd pas aangevraagd. De beschikkingen daarvan zijn uiteraard destijds niet meegenomen in de begroting 2014 van Holland Rijnland. Tot nu toe gaat het om een aanpassing van de subsidies Regionale Verkeersveiligheid en Volwasseneducatie. Dit geeft financieel gezien alleen een verschuiving van middelen te zien op de programma’s Ruimtelijke agenda en Sociale agenda en doet per saldo niets met de totale begroting. De RAS subsidie, die gestopt is in juni 2013, is financieel vervangen door de Transitiesubsidie Jeugdzorg 2014 hetgeen positieve baten brengt van € 129.000. Tot slot heeft Holland Rijnland een aantal nieuwe begrotingen ter beschikking gekregen. Voor Programma Ruimtelijke Agenda is dit voor een bedrag van € 306.500, voor Programma Sociale Agenda een totaal bedrag van € 358.000 en voor Programma Bestuur & Middelen mocht een bedrag van € 20.000 worden ingeboekt. De inkomsten van deze subsidies worden één op één als projectkosten uitgegeven of hebben een terugbetaal verplichting. Evenals destijds in de jaarrekening 2013 is aangegeven zullen deze extra inkomsten naar verwachting geen positief saldo trekken op het resultaat. Een totaal bedrag van € 813.338 zal hiermee worden toegevoegd aan de lasten en de baten kant.
b. Beëindigen Samenwerkingsovereenkomst Jongerenloket/Toekomst Rmcfunctie In de DB vergadering van 04 juli 2013 is, onder punt 14 van de agenda, besloten om de Samenwerkingsovereenkomst Jongerenloket Holland Rijnland 2013 per 1 januari 2014 te beëindigingen. De poortwachtersfunctie binnen het Jongeren loket komt hiermee volledig te vervallen en daarmee ook de totale bijdrage van de gemeenten voor de organisatie van het Jongerenloket te weten € 197.500,-. De frictiekosten die ontstaan zullen worden gedekt
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
voor dat deel dat de overlopende passiva jongeren loket toereikend is en daarna in 2015 en 2016 als bijdrage van de gemeenten die hebben deelgenomen.
c. Kracht15 Ook dit jaar is veel inzet gepleegd die betrekking heeft op Kracht15. Het AB van 5 maart 2014 heeft aangegeven wat dit jaar verwacht wordt. Hier zijn uiteraard kosten mee gemoeid. Bij de provincie is een subsidie aanvraag hiervoor ingediend, die ook is gehonoreerd. In 2014 worden de kosten binnen de begroting opgelost.
d. Overzicht Begroting Holland Rijnland 2014 na 1 augustus 2014 Hieronder is een tabel geplaatst om inzicht te geven in de hierboven beschreven wijzigingen op de begroting 2014 van Holland Rijnland. De Tabel is onder te verdelen in 3 parten. Het eerste deel geeft de Primitieve begroting aan zoals, besloten is in het AB van 26 juni 2013, dan een drietal wijzigingen waarover reeds in het AB in 2014 is besloten. Tot slot de wijzigingen die in de vergadering van het Algemeen Bestuur van 29 oktober 2014 ter besluitvorming worden gebracht. Tabel Overzicht Begroting 2014 na 1 augustus 2014 nr
Omschrijving 1 Programma Ruimtelijke Agenda 2 Programma Sociale Agenda 3 Programma Bestuur en Middelen
Programma
Incidentele Lasten
Ruag SoAg B&M
Totaal begroting 2014
0
Begrotingswijzigingen volgens AB-besluit van vóór 1-aug-2014 4 Gebiedsfonds agendapunt 9 AB 25/6/2014 RuAg 5 faciliteren van een regionale projectorganisatie 3D 05/03/2014 SoAg
100.000 545.724
6 Mobiliteitskosten agendapunt 8 AB 25/6/2014
B&M
120.000
Nog in begrotingswijziging op te nemen besluiten 8 Correctie BW Gebiedsfonds agendapunt 9 AB 25/6/2014 9 Beëindigen Samenwerking Jongeren loket
RuAg SoAg
-99.454
RuAg RuAg RuAg RuAg SoAg SoAg SoAg SoAg SoAg B&M
20.000 32.037 269.906 16.557 -1.159.550 1.288.623 345.000 13.000 -32.235 20.000
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
Wijzigingen in Marap 1 aug 2014 Subsidie project Gebiedsfonds Groen blauwe diensten Holland Subsidie Regionale Verkeersveiligheid Subsidie Lokale verkeersveiligheid Bijdrage mbt Simulatie HOV-corridor Beëindigde RAS subsidie Subsidie Transistiebudget 2014 Subsidie Talentcoaching Subsidie Zorg 16+ Subsidie Volwasseneducatie Subsidie Positioneren naar Profileren
Structurele Lasten 3.745.280 6.083.820 1.659.990
Incidentele Baten 726.000 3.671.320 257.060
Structurele Baten 2.909.690 2.412.500 1.402.930
11.489.090
4.654.380
6.725.120
545.724
-197.500
-197.500
20.000 32.037 269.906 16.557 -1.159.550 1.288.623 345.000 13.000 -32.235 20.000
Subtotaal na Marap 1 aug 2014 20 Toevoeging/onttrekking Reserve begroting 2014 21 Wijzigingen reserve Gebiedsfonds 21 Wijziging reserve Mobiliteitsfonds 21 Correctie BW Gebiedsfonds agendapunt 9 AB 25/6/2014
1.479.608
11.291.590
6.013.442 109.590 100.000 120.000 -99.454
6.527.620
Totaal na Marap 1 aug 2014
1.479.608
11.291.590
6.243.578
6.527.620
Lasten incidenteel+ structureel Baten incidenteel + structureel Resultaat
12.771.198 12.771.198 0
2
3
Technische begrotingswijzigingen
In de vergadering van het Algemeen Bestuur van 25 juli 2014 is per abuis in de begrotingswijziging het totale bedrag opgenomen van de reserve Gebiedsfonds. Het besluit dat de vergadering heeft genomen was om het totale bedrag beschikbaar te stellen over meerdere jaren. In 2014 gaat het om een bedrag van € 546. In onderstaand tabel worden ook de volgende jaren weergegeven. De begroting zal op deze wijze worden aangepast Lasten Gebiedsfonds Baten Reserve Gebiedsfonds
verlagen verlegen
€ €
99.654 99.654
130.400
111.500
52.820
Tabel Uitnamen reserve Gebiedsfonds
Kosten Totaal benodigd budget:
2014
2015
2016
2017
2018 0
2019
155.362
2020
7.117
27.307
3.302
0
3.371
3.150
1.748
80.576
61.357
1.554
32.670
8.515
2021
2022 0
Dekking Bijdrage provincie Beschikbaar budget Alphen aan den Rijn / SLA Bijdragen gem. Duin- en Bollenstreek Dekking uit Reserve gebiedsfonds
Resultaat
3.200
6.423 546
24.157
0
0
42.116
0
0
4
0
0
33.181
0
0
20.924
58.680
0
Programma Ruimtelijke Agenda 10. Subsidie project Gebiedsfonds groen blauwe diensten Holland Rijnland In het AB van 25 juni 2014 is besloten het Gebiedsfonds in te stellen. De Provincie ZuidHolland heeft voor de pilot om tot een gebiedsfonds te komen een subsidie van 50% van het investeringsbedrag met een maximum van € 20.000 beschikbaar gesteld. Lasten Groen blauwe stad Baten PZH
verhogen verhogen
€ €
20.000 20.000
11. Subsidie Regionale Verkeersveiligheid. De beschikking voor regionale verkeersveiligheid is na de vaststelling van de begroting ontvangen door Holland Rijnland. Het verschil tussen de begroting en de werkelijke beschikking bedraagt € 32.037. Hiermee wordt de begroting bijgesteld Lasten Regionale Verkeersveiligheid Baten PZH
verhogen verhogen
€ €
32.037 32.037
12. Subsidie Lokale Verkeersveiligheid De activiteiten betreffen in hoofdzaak lokale gedrag beïnvloedende activiteiten ter bevordering van verkeersveiligheid in de regio. Voor dit project stelt de provincie een bedrag ter beschikking. Omdat bij de provincie het subsidiebedrag bereikt is, kunnen niet alle in het werkplan opgegeven activiteiten worden bekostigd. Lasten Lokale Verkeersveiligheid Baten PZH
verhogen verhogen
€ 269.906 € 269.906
13. Bijdrage met betrekking tot Simulatie HOV corridor Voor het project Simulatie HOV is afgesproken dat de helft van de kosten worden bijgedragen door betreffende gemeenten. Lasten Baten Bijdrage gemeenten Resumerend wordt de begroting Ruimtelijke Agenda Ruimtelijke Agenda Reserve gebiedsfonds (pnt 8)
verhogen verhogen
€ €
binnen dit programma als volgt gewijzigd: Verhoging lasten € 239.046 Verhoging baten € 338.500 Verlaging baten € 99.454
5
16.557 16.557
Programma Sociale Agenda 09 Beëindiging Jongerenloket In het DB overleg van 4 juli 2013 is besloten het Jongerenloket te sluiten. De structurele bijdrage van 12 gemeenten, voor een bedrag van € 197.500, komt hiermee per 1 januari 2014 te vervallen. Ook de directe kosten die met het jongerenloket gemoeid zijn komen te vervallen. Afgesproken is dat de frictiekosten in de jaren 2014 en deels 2015 voor een totaal van € 99.127, worden gedekt uit de overlopende passiva “Jongerenloket”. Het resterende bedrag zal in 2015 maximaal 77.423 door de gemeenten worden bekostigd. Vanaf 2016 zal de gemeentelijke bijdrage structureel worden verhoogd met een bedrag van € 29.470 voor secretariële ondersteuning die noodzakelijk is voor onder andere de RMC taak. Lasten Jongerenloket Baten Bijdrage Gemeenten
verlagen verlagen
€ €
197.500 197.500
14 Beëindiging RAS subsidie Provincie Zuid-Holland stelde t.b.v. het lokaal preventief jeugdbeleid jaarlijks middelen beschikbaar aan regio Holland Rijnland onder de noemer Regionale Agenda Samenleving (RAS). Vooruitlopend op de transitie van het jeugdbeleid naar de gemeenten is de RAS per 1 juli 2013 beëindigd. Dit is pas na het opstellen van de begroting 2014 bekend geworden. De totale inkomsten die betrekking heeft op RAS € 1.159.550 komt daarmee te vervallen. Lasten Jeugdbeleid Baten PZH
verlagen verlagen
€ 1.159.550 € 1.159.550
15 Subsidie Transitiebudget 2014 Ter voorbereiding op de transitie van de jeugdzorg van provincie naar gemeente per 2015 stelt provincie Zuid-Holland voor 2014 een transitiebudget beschikbaar. Dit was nog niet bekend ten tijde van het opstellen van de begroting 2014. Lasten Transitiebudget Baten PZH
verhogen verhogen
€ 1.288.623 € 1.288.623
16. Subsidie Talentcoaching Naar aanleiding van een SP-motie in gedeputeerde staten van Zuid-Holland is er voor 2014 een eenmalig provinciaal budget voor kwetsbare jongeren beschikbaar gesteld waar regio’s middels een subsidieaanvraag een beroep op kunnen doen. Regio Holland Rijnland heeft namens de gemeenten een subsidieaanvraag van € 345.000,- ingediend t.b.v. het project Talentcoaching voor jongeren met lichte problematiek door het jongerenwerk en jongeren met zwaardere problematiek door Cardea Jeugdzorg Lasten Transitiebudget Baten PZH
verhogen verhogen
€ €
345.000 345.000
17. Subsidie Zorg 16+ Voor het project Zorg 16+ van JSO heeft Holland Rijnland bij provincie Zuid-Hollland een subsidieaanvraag ingediend ten laste van het budget Kwetsbare jongeren. Lasten Zorg 16+ Baten PZH
verhogen verhogen
6
€ €
13.000 13.000
18. Subsidie Volwassen Educatie (WEB) De Rijksbijdrage voor volwasseneneducatie blijkt lager te zijn dan vooraf begroot. De besteding zal daardoor met een bedrag van € 32.235 worden bijgesteld. Lasten Volwassen Educatie (WEB) Baten PZH
verlagen verlagen
€ €
32.235 32.235
Resumerend wordt de begroting binnen dit programma als volgt gewijzigd: Sociale Agenda Sociale Agenda
Verhoging lasten Verhoging baten
€ €
257.338 257.338
Programma Bestuur en Middelen 20. Subsidie Positioneren naar Profileren Er is bij de provincie subsidie van € 20.000 aangevraagd voor het project #Kracht 15. De subsidie is aangevraagd als bijdrage in de kosten van het project waarbij de offertes van het onderzoek Atzema en Van Hiemstra en de Vries als basis zijn gebruikt. De provincie heeft de subsidie toegekend. Lasten Positioneren naar Profileren Baten PZH
verhogen verhogen
€ €
Resumerend wordt de begroting binnen dit programma als volgt gewijzigd: Bestuur & Middelen Bestuur & Middelen
Verhoging lasten Verhoging Baten
Begrotingswijziging MARAP aug 2014 Zie bijlage
7
€ €
20.000 20.000
20.000 20.000
Bijlage Begrotingswijziging Holland Rijnland 2014
Het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland; gelet op het voorstel van het Dagelijks Bestuur d.d. 17 december 2014 nr. wijzigingen van de begroting voor een totaalbedrag van € 516.384 voor diverse aanpassingen opgenomen in de Marap 2014 bij Holland Rijnland ingevolge artikel 4 lid 3 uit de Gemeenschappelijke Regeling (dienstverlening) ; besluit: naar aanleiding van bovengenoemd voorstel de programmabegroting voor het jaar 2014 als volgt te wijzigen: Lasten: Programma: Ruimtelijke Agenda Sociale Agenda Bestuur & Middelen
verhoging verhoging verhoging
€ € €
239.046 257.338 20.000
Baten: Programma: Ruimtelijke Agenda Sociale Agenda Bestuur & Middelen
verhoging verhoging verhoging
€ € €
338.500 257.338 20.000
Functie 980
verlaging
€
99.454
Aldus besloten in de openbare vergadering op 17 december 2014.
Het Algemeen Bestuur Holland Rijnland, de secretaris,
de voorzitter,
R.M. van Netten
H.J.J. Lenferink
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 Basistaak
Datum: Informerend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
16 okt 2014 14 nov 2014
17 dec 2014
Akkoord met voorstel, met in acht name van enkele tekstuele wijzigingen. Deze zullen ambtelijk worden kortgesloten Een aantal technische vragen zullen per mail worden beantwoord.
Aanpassing statuut aan het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet financiering decentrale overheden (Fido) in verband met het rentedragend aanhouden van overtollige middelen in ’s Rijks schatkist (schatkistbankieren)” Nee
nvt
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: Wet Fido Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden Regeling schatkistbankieren decentrale overheden Eerdere besluitvorming:
11.
Lokale context
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota AB Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum: Locatie: Agendapunt: Kenmerk:
17 december 2014 Alphen aan den Rijn 08 14/
Onderwerp: Treasurystatuut 2014
Beslispunten: 1. Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011 in te trekken 2. Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 vast te stellen, ingaande 1 januari 2015, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014. Inleiding: Op 14 december 2011 heeft het Algemeen Bestuur het Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011 vastgesteld. In februari 2013 heeft het kabinet het voorstel “Wijziging van de Wet financiering decentrale overheden (Fido) in verband met het rentedragend aan houden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (schatkistbankieren)” bij de Tweede Kamer ingediend. Het huidige statuut voldoet daardoor niet meer. Beoogd effect: Het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op: de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. Argumenten: 2. Voldoen aan de wettelijke verplichtingen Het wetsvoorstel verplicht alle decentrale overheden om hun overtollige (liquide) middelen aan te houden in de schatkist. Het woord “overtollig” verwijst naar alle middelen, die decentrale overheden niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak. Op 4 juli 2013 is het voorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd, op 26 november 2013 door de Eerste Kamer. Op 13 december 2013 is de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden in de Staatscourant gepubliceerd. Kanttekeningen/risico’s: Effecten van Kracht#15 Het voorliggende statuut heeft een terugwerkende kracht tot 1 januari 2014. De effecten van de besluitvorming Kracht#15 zijn hierin niet meegenomen. Zodra Kracht#15 geheel is afgerond dient dit statuut voor wat betreft de artikelen 15 Bevoegdheden en artikel 16 Informatievoorziening opnieuw te worden herzien. Communicatie: Bijlagen: 1. Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 2. Overzicht wijziging Treasurystatuut 2014 tov 2011 en tov PHO
3
Wettechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
Officiële naam regeling
Treasurystatuut Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Citeertitel
Treasurystatuut Holland Rijnland 2014
Vastgesteld door
Algemeen Bestuur Holland Rijnland
Onderwerp
financiën
Eigen onderwerp
geen
Opmerking m.b.t. de regeling Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd Gemeentewet Wet financiering decentrale overheden Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten Besluit inwerkingtreding Wet financiering decentrale overheden Besluit leningsvoorwaarden decentrale overheden Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden Regeling schatkistbankieren decentrale overheden Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) Geen
Datum inwerkingtreding
Terugwerkende kracht t/m
Datum uitwerkingtreding
betreft
1 januari 2015
1 januari 2014
n.v.t.
Nieuwe regeling
Treasurystatuut van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 d.d.
Datum ondertekening Bron bekendmaking
Kenmerk voorstel
Inhoudsopgave Inleiding .................................................................................................................................................... 3 Artikel 1 Begrippenkader ....................................................................................................................... 5 Artikel 2 Doelstellingen van de treasuryfunctie ................................................................................ 6 Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer ................................................................................................ 6 Artikel 4 Renterisicobeheer ................................................................................................................... 7 Artikel 5 Koersrisicobeheer ................................................................................................................... 7 Artikel 6 Intern liquiditeitsrisicobeheer ............................................................................................... 7 Artikel 7 Valutarisicobeheer .................................................................................................................. 7 Artikel 8 Langlopende financiering....................................................................................................... 7 Artikel 9 Schatkistbankieren ................................................................................................................. 7 Artikel 10 Relatiebeheer ........................................................................................................................ 8 Artikel 11 Geldstromenbeheer .............................................................................................................. 8 Artikel 12 Saldo- en liquiditeitenbeheer ............................................................................................. 8 Artikel 13 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle ............................... 8 Artikel 14 Verantwoordelijkheden ........................................................................................................ 9 Artikel 15 Bevoegdheden ....................................................................................................................... 9 Artikel 16 Informatievoorziening........................................................................................................ 10 Artikel 17 Intrekking oude regeling ................................................................................................... 11 Artikel 18. Inwerkingtreding ............................................................................................................... 11 Artikel 20. Citeertitel ............................................................................................................................ 11 Memorie van toelichting .......................................................................................... 12
Treasurystatuut van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 d.d.
Treasurystatuut 2014
Inleiding In de Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet Fido) zijn kaders gesteld voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De belangrijkste doelstellingen van deze wet zijn: 1. het bevorderen van een solide financiering en kredietwaardigheid van de decentrale overheden 2. het beheersen van renterisico’s en 3. het vergroten van de transparantie. In februari 2013 heeft het kabinet het voorstel “Wijziging van de Wet financiering decentrale overheden (Fido) in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist” bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel verplicht alle decentrale overheden om hun overtollige (liquide) middelen aan te houden in de schatkist. Het woord “overtollig” verwijst naar alle middelen die decentrale overheden niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak. Een decentrale overheid behoudt, op basis van de wet Fido, de mogelijkheid om leningen te verstrekken en uitzettingen te verrichten uit hoofde van de publieke taak. De deelname aan schatkistbankieren verandert daar niets aan. Op 4 juli 2013 is het voorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd. Op 26 november 2013 heeft ook de Eerste Kamer haar goedkeuring aan het voorstel gegeven. Op 13 december 2013 is de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden in de Staatscourant gepubliceerd. In dit Treasurystatuut wordt het beleidskader vastgelegd met betrekking tot de treasuryfunctie. In de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is nader uitgewerkt hoe schatkistbankieren voor decentrale overheden werkt en welke rechten en verplichtingen decentrale overheden en de Staat hebben. In de Regeling uitzetting derivaten decentrale overheden (Ruddo) van het Ministerie Van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de normen met betrekking tot kredietwaardigheid vastgelegd, waaraan de partijen, waar de decentrale overheden middelen willen uitzetten, moeten voldoen en is vermeld, dat derivaten uitsluitend gebruikt mogen worden ter beperking van financiële risico’s. Het Beleidskader Derivaten vormt de uitwerking van het overkoepelende (huidige) kabinetsbeleid (beleidsregels) betreffende het gebruik van financiële derivaten door (semi) publieke instellingen. Deze uitgangspunten zullen door de betrokken ministeries worden verankerd in sectorale wet- of regelgeving. Voor onze organisatie zal dit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn. Het beleidskader Derivaten maakt duidelijk dat het gebruik van derivaten voor speculatieve doeleinden verboden is. Voor situaties waarin het gebruik van derivaten wenselijk is, wordt duidelijk welke producten zijn toegelaten en onder welke voorwaarden zijn toegestaan: 1. indien de organisatie hiervoor voldoende is geëquipeerd, 2. indien er een passende zorgplicht voor de financiële instelling van toepassing is, 3. indien er juiste contractuele voorwaarden worden gebruikt, 4. er evenwichtige afspraken over onderpand worden vastgelegd en 5. verantwoording, toezicht en controle goed zijn geregeld. Het treasurybeleid kent twee kwalitatieve randvoorwaarden waaruit volgt dat zogenaamd bankieren door decentrale overheden, niet is toegestaan. De eerste voorwaarde is dat het
1 januari 2014
Pagina 3 van 16
Treasurystatuut 2014
aangaan van leningen en het uitzetten van middelen evenals het verlenen van garanties, alleen zijn toegestaan voor de uitoefening van de publieke taak. De tweede houdt in dat uitzettingen en het gebruik van derivaten een prudent karakter dienen te hebben en niet gericht behoren te zijn op het genereren van inkomen door het lopen van risico’s. Binnen onze organisatie was en is het gebruik van derivaten niet toegestaan. In het verleden is de noodzaak voor het gebruik van derivaten niet aanwezig geweest en naar verwachting zal dat in de toekomst ook zo zijn. In verband met de vereisten van de Wet Fido zijn er twee instrumenten op het gebied van treasury; allereerst het onderhavige Treasurystatuut. In het statuut worden de kaders van de treasuryfunctie aangegeven. Het treasurystatuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk. Naast het treasurystatuut wordt jaarlijks een financieringsparagraaf in de programmabegroting en in de jaarstukken opgenomen. Hierin worden de specifieke beleidsvoornemens en de uitvoering van het beleid op het gebied van treasury besproken. In het treasurystatuut worden allereerst het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, bedrijfsfinanciering en kasbeheer. Daarna komen de administratieve organisatie en interne controle van de treasuryfunctie aan de orde. Daarbij ligt het accent op de eenduidigheid omtrent de verdeling van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Tot slot worden de uitgangspunten vastgelegd voor de informatie die noodzakelijk is om het gehele proces beheersbaar en meetbaar te maken en te houden. Tenslotte dient het treasurystatuut te worden geïmplementeerd in de organisatie. Een succesvolle implementatie vereist een breed draagvlak binnen de organisatie voor de geformuleerde beleidskeuzes. Een goede communicatie behoort hierbij tot de belangrijkste succesfactoren. Dit statuut is gerelateerd aan de Financiële verordening van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en aan de Controleverordening van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
1 januari 2014
Pagina 4 van 16
Treasurystatuut 2014
Artikel 1 Begrippenkader In dit statuut wordt verstaan onder: - Derivaten
Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren;
- Drempelbedrag
Het maximale bedrag op de rekening-courant bij de bank van de organisatie. Alles wat boven dit drempelbedrag komt wordt automatisch ten gunste van de schatkistbankierenrekening afgeschreven;
- Financiering
Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen;
- Geldstromenbeheer
Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);
- Intern liquiditeitsrisico
De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;
- Intradaglimiet
De intradaglimiet geeft het maximale bedrag weer dat de organisatie per dag van de schatkistbankieren werkrekening ten laste van de rekening-courant bij de schatkist kan opnemen;
- Kasgeldlimiet
Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de organisatie bij aanvang van het jaar;
- Koersrisico
Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;
- Kredietrisico
De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit;
- Liquiditeitenbeheer
Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar;
- Liquiditeitenplanning
Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld naar aard en tijdseenheid;
- Organisatie
Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
- Renterisico
Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de organisatie door rentewijzigingen;
- Renterisiconorm
Een bij de aanvang van enig jaar op basis van de Wet fido gefixeerd percentage van het totaal van de begroting van de organisatie van het betreffende jaar dat bij de realisatie niet mag worden overschreden;
1 januari 2014
Pagina 5 van 16
Treasurystatuut 2014
- Rentetypische looptijd
Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding;
- Rentevisie
Toekomstverwachting over de renteontwikkeling;
- Saldobeheer
Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen;
- Schatkistbankieren
Decentrale overheden dienen al hun overtollige middelen aan te houden in de schatkist bij het ministerie van Financiën;
- Treasuryfunctie
De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, bedrijfsfinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer;
- Uitzetting
Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.
Artikel 2 Doelstellingen van de treasuryfunctie De treasuryfunctie van de organisatie dient tot: 1. Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities; 2. Het beschermen van bedrijfsvermogens- en (rente-)resultaten tegen ongewenste financiele risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s; 3. Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities; 4. Het renterisico beperken en een zo gunstig mogelijk renteresultaat behalen binnen de kaders van de Gemeentewet, de wet Fido en de limieten en richtlijnen van het treasurystatuut. Het bereiken van een zo gunstig mogelijk renteresultaat dient afgewogen te worden met aannemelijke risico’s, die zich kunnen voordoen.
Risicobeheer Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten: 1. De organisatie mag leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” uitsluitend verstrekken aan door het bestuur goedgekeurde derde partijen, waarbij vooraf advies van de afdeling Financiën wordt ingewonnen over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende partij. 2. De organisatie kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd middels de richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut; 3. Het gebruik van derivaten is niet toegestaan.
1 januari 2014
Pagina 6 van 16
Treasurystatuut 2014
Artikel 4 Renterisicobeheer 1. De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido; 2. De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido; 3. Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning; 4. De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zo veel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie; 5. Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en lid 4, streeft de organisatie tevens naar spreiding in de rentetypische looptijden van uitzettingen.
Artikel 5 Koersrisicobeheer De organisatie beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury, door daarbij uitsluitend de volgende producten te hanteren: rekening courant en deposito’s met inachtneming van het gestelde onder artikel 9..
Artikel 6 Intern liquiditeitsrisicobeheer De organisatie beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar).
Artikel 7 Valutarisicobeheer Valutarisico’s worden in de organisatie uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in Euro’s.
Bedrijfsfinanciering Artikel 8 Langlopende financiering Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten: 1. Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak; 2. Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde de renterisico’s en het renteresultaat te optimaliseren; 3. Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen zijn: onderhandse leningen, kasgeldleningen, deposito’s; 4. De organisatie vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken. De offertes worden vastgelegd.
Artikel 9 Schatkistbankieren 1. Overtollige liquide middelen (boven het drempelbedrag) van de organisatie mogen alleen in rekening-courant en via deposito’s bij de schatkist worden aangehouden of onderling worden uitgeleend aan andere decentrale overheden.
1 januari 2014
Pagina 7 van 16
Treasurystatuut 2014
2. Het drempelbedrag voor de organisatie is gelijk aan 0,75% van het jaarlijkse begrotingsomvang met een maximum van € 500 miljoen. Het minimum drempelbedrag is € 250.000,-. 3. De intradaglimiet van het schatkistbankieren werkrekening bedraagt € 3.000.000,-.
Artikel 10 Relatiebeheer De organisatie beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor geldt het volgende uitgangspunt: Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht1 te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer en te voldoen aan de beschrijving zoals vermeld in artikel 1 van de laatst vastgestelde “Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden”(Ruddo).
Kasbeheer Artikel 11 Geldstromenbeheer Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt: 1. Het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op organisatieniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. 2. Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.
Artikel 12 Saldo- en liquiditeitenbeheer Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen: 1. De organisatie streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities; 2. Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de organisatie kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt – conform artikel 4 lid 1 - de kasgeldlimiet niet overschreden; 3. Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, deposito’s, kasgeldleningen, onderhandse leningen en kredietlimiet op rekening courant; 4. De organisatie vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken. De offertes worden vastgelegd.
Administratieve organisatie en interne controle Artikel 13 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle. 1. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn op eenduidige wijze schriftelijk vastgelegd in artikel 14 en artikel 15;
1
Onder de Europese Economische Ruimte (EER) vallen naast de lidstaten van de Europese Unie ook Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.
1 januari 2014
Pagina 8 van 16
Treasurystatuut 2014
2. Bevoegdheden zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd; 3. Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden: a. iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vierogen-principe); b. toetsing van de offertes voor het aangaan en uitzetten van gelden wordt door minimaal twee functionarissen verricht; c. de uitvoering en de controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen; d. de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen. 4. Tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestigingen van iedere transactie te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties; 5. Een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten.
Artikel 14 Verantwoordelijkheden De verantwoordelijkheden met betrekking tot de treasuryfunctie van de organisatie staan in onderstaande tabel gedefinieerd.
Functie
Verantwoordelijkheden
Algemeen Bestuur
Dagelijks Bestuur
De controller
Functionaris belast met treasury
Het vaststellen van treasurydoelstellingen, het treasurybeleid en limieten in het treasurystatuut; Het vaststellen van de treasuryparagraaf in de begroting; Het evalueren en als gevolg daarvan (eventueel) bijstellen van het treasurybeleid; Het uitvoeren van de niet aan het Dagelijks Bestuur overgedragen treasuryactiviteiten. Het uitvoeren van het treasurybeleid (formele verantwoordelijkheid); Het rapporteren aan het Algemeen Bestuur over de uitvoering van het treasurybeleid; Het opzetten van administratieve richtlijnen op het gebied van treasury. Het bewaken van de kwaliteit van de treasuryprocessen; Het controleren van de volledigheid en betrouwbaarheid van de informatievoorziening van de treasuryfunctie en hierover rapporteren aan het bestuur. Het uitvoeren van de aan hem gemandateerde treasuryactiviteiten conform het treasurystatuut en de treasuryparagraaf
Artikel 15 Bevoegdheden In onderstaande tabel staan bevoegdheden met betrekking tot treasuryactiviteiten weergegeven alsmede de daarbij benodigde fiattering.
1 januari 2014
Pagina 9 van 16
Treasurystatuut 2014
Uitvoering
Autorisatie
Saldo-, liquiditeiten- en geldstromenbeheer 1.
Het uitzetten van geld via deposito
Medewerker belast met treasury
Hoofd Middelen, Beheer en Control
2.
Het aantrekken van geld via deposito of onderhandse lening
Medewerker belast met treasury
Hoofd Middelen, Beheer en Control
3.
Betalingsopdrachten voorbereiden en versturen
Aangewezen medewerker Financiën
Hoofd Middelen, Beheer en Control
Bankrelatiebeheer 4.
Bankrekeningen openen/sluiten/wijzigen
Hoofd Middelen, Beheer en Control
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
5.
Bankcondities en tarieven afspreken
Hoofd Middelen, Beheer en Control
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
Financiering en belegging 6.
Het afsluiten van kredietfaciliteiten
Medewerker belast met treasury
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
7.
Het aantrekken van gelden via vaste of onderhandse leningen zoals vastgelegd in het treasurystatuut en de treasuryparagraaf
Medewerker belast met treasury
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
8.
Het afsluiten van deposito’s in het kader van schatkistbankieren
Medewerker belast met treasury
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
Artikel 16 Informatievoorziening Met betrekking tot de treasuryactiviteiten dient tenminste de in de onderstaande tabel opgenomen informatie te worden verstrekt door de betreffende functionarissen: Informatie
Frequentie
1.
Gegevens m.b.t. toekomstige uitgaven en ontvangsten voor de liquiditeitenplanning; Liquiditeitenplanning;
Kwartaal / Incidenteel
Beleidsplannen treasury in Treasuryparagraaf van begroting; Evaluatie treasuryactiviteiten in Treasuryparagraaf van jaarrekening;
Jaarlijks
2. 3. 4.
1 januari 2014
Jaarlijks
Jaarlijks
Informatieverstrekker Afdelingshoofden
Informatieontvanger Coördinator financiën
Coördinator financiën Coördinator financiën Coördinator financiën
Dagelijks Bestuur/controller Dagelijks Bestuur/controller Dagelijks Bestuur/controller
Pagina 10 van 16
Treasurystatuut 2014
5.
6.
Voortgang onderdelen treasuryparagraaf via voor- en najaarsrapportage; Verantwoording n.a.v. treasuryparagraaf via jaarverslag;
Jaarlijks
Coördinator financiën
Dagelijks Bestuur/controller
Jaarlijks
Coördinator financiën
Dagelijks Bestuur/controller
Slotbepalingen Artikel 17 Intrekking oude regeling Het Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011, vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 14 december 2011, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.
Artikel 18. Inwerkingtreding Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, in werking op 1 januari 2015.
Artikel 20. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als “Het Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland op 17 december 2014.
de secretaris,
de voorzitter,
R. van Netten
H.J.J. Lenferink
1 januari 2014
Pagina 11 van 16
Treasurystatuut 2014
Memorie van toelichting Artikel 2 In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de organisatie weergegeven, hieronder worden de afzonderlijk toegelicht. Artikel 2 lid 1 In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de organisatie “duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities”. De treasury dient te waarborgen dat de organisatie duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken op de financiële markten c.q. haar overtollige middelen uit te zetten conform de voorwaarden van het Schatkistbankieren. De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (ten minste marktconform) te zijn. Artikel 2 lid 2 De organisatie loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In de artikelen 4 tot en met 7 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd. Artikel 2 lid 3 De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren. Artikel 2 lid 4 De organisatie streeft er naar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de organisatie geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten), zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (“profit center”). Binnen het acceptabele risicoprofiel, zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut, dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten. Artikel 3 lid 1 De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de “publieke taak” waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen “uit hoofde van de publieke taak” en het uitzetten van middelen “uit hoofde van treasury”. De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: “Het Algemeen Bestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. Geadviseerd wordt dat het Algemeen Bestuur het advies van de afdeling Financiën inwint voordat zij een beslissing neemt t.a.v. het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak. Deze afdeling adviseert over bijv. financieringsvoorwaarden en de implicaties van de betreffende aanvraag voor de totale financiële positie van de
1 januari 2014
Pagina 12 van 16
Treasurystatuut 2014
organisatie. Daarnaast is het van belang dat de afdeling Financiën betreffende aanvraag opneemt in de liquiditeitenplanning. Artikel 3 lid 2 Conform de Wet fido, dienen uitzettingen “uit hoofde van treasury” (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben. In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2 lid 2 Wet fido en de memorie van toelichting op de Wet fido). Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet fido. De limieten en richtlijnen van dit treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen en hebben daarom géén betrekking op (eventueel) verstrekte leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” van de organisatie. Artikel 3 lid 3 Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten en de het belang van prudente karakter van de treasuryfunctie binnen de organisatie, is in het statuut opgenomen dat het gebruik van derivaten niet is toegestaan. Artikel 4 lid 1 Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe-) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido (evenals in de Wet filo) de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de organisatie bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden). Artikel 4 lid 2 Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. Voor berekening van de renterisiconorm zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden. Artikel 4 lid 3 Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten, gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn. Artikel 4 lid 4 Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen zal de organisatie haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële instellingen, zoals de
1 januari 2014
Pagina 13 van 16
Treasurystatuut 2014
huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd, indien men een rentestijging verwacht. Artikel 4 lid 5 Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn. Artikel 5 Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd. Bij het uitzetten van gelden op rekening courant of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). Artikel 6 Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de organisatie middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito), ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten. Ter beperking van dit risico baseert de organisatie haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de organisatie is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van vier jaar op te stellen. In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de organisatie en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de afdeling Financiën juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten. Artikel 8 lid 1 Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de wet Fido nadrukkelijk niet toegestaan. Artikel 8 lid 2 Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel intern gefinancierd. Artikel 8 lid 3 Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld. Artikel 8 lid 4 Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de organisatie een objectief
1 januari 2014
Pagina 14 van 16
Treasurystatuut 2014
beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. Artikel 9 lid 1 Schatkistbankieren is gebaseerd op het principe van zero-balancing. Dit houdt in dat dagelijks aan het einde van de dag, de overtollige middelen worden afgeroomd naar of aangevuld uit de schatkist. De organisatie heeft hiervoor een nieuwe rekening bij de BNG Bank geopend, de werkrekening schatkistbankieren (SKB) Artikel 9 lid 2 De organisatie is gerechtigd om een bepaald bedrag aan middelen buiten ’s Rijks schatkist aan te houden. Gerekend over een heel kwartaal mag het op dagbasis buiten ’s Rijks schatkist aangehouden bedrag gemiddeld niet hoger zijn dan het drempelbedrag. Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van de organisatie. Voor onze organisatie is het drempelbedrag gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 250.000 bedraagt. Schatkistbankieren kent ook een bepaling over onderling lenen. Dit betreft het uitlenen van overtollige middelen tussen decentrale overheden als alternatief voor het aanhouden van die overtallige middelen in de schatkist. Het gaat daarbij expliciet over leningen die verstrekt worden in het kader van de publieke taak en indien tussen de desbetreffende decentrale overheden geen sprake is van een toezichtrelatie. Indien de organisatie dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant bij de schatkist voor langere tijd worden vastgezet in een of meer deposito’s. Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Artikel 11 lid 1 Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de organisatie tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren. Artikel 11 lid 2 Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden. Artikel 12 lid 1 Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (courant) van de organisatie. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de organisatie bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend. Artikel 12 lid 3 Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage. Artikel 13
1 januari 2014
Pagina 15 van 16
Treasurystatuut 2014
Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Het treasurystatuut legt expliciet het delegatie- en mandateringspatroon vast, in casu welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de betrokken partijen hebben. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties. Artikel 14 De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de functionarissen die binnen de organisatie betrokken zijn bij de treasuryactiviteiten zijn in artikel 14 respectievelijk artikel 15 beschreven. De toekenning van de genoemde functies en bijbehorende bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan functies en/of functionarissen vindt plaats via de hiertoe dienende documenten (mandaten, besluiten e.d.). Deze verantwoordelijkheden dienen te worden gecommuniceerd naar de betrokkenen. De bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn conform de vastlegging in het Delegatie- en Mandaatbesluit. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de ambtelijke organisatie geven de situatie ten tijde van de vaststelling van dit statuut aan. Artikel 15 De eindverantwoordelijkheid voor het treasurybeleid ligt primair bij het bestuur van de organisatie. Teneinde niet onnodig te worden belast met het dagelijkse treasurybeheer draagt het bestuur een deel van haar bevoegdheden over aan de ambtelijke organisatie. De praktische uitvoering van het beleid heeft dus vooral op ambtelijk niveau plaats, met als voordeel een slagvaardiger optreden. Bij de toewijzing van bevoegdheden is zoveel mogelijk rekening gehouden met de vereiste functiescheiding tussen besluitvorming, uitvoering, administratie en controle. Artikel 16 De tabel in dit artikel geeft weer op welke wijze de informatievoorziening wordt gewaarborgd. Het verstrekken van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordingsinformatie moet gerekend worden tot de belangrijkste succesfactoren voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s van de organisatie. Afdelingen dienen “incidenteel” informatie te verschaffen in een zo vroeg mogelijk stadium waarin zich significante wijzigingen aandienen in hun verwachtingen omtrent tijdstip of omvang van toekomstige betalingen of ontvangsten (bijv. bij uitstel van een grote investering).
1 januari 2014
Pagina 16 van 16
Wettechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
Officiële naam regeling
Treasurystatuut Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Citeertitel
Treasurystatuut Holland Rijnland 2014
Vastgesteld door
Algemeen Bestuur Holland Rijnland
Onderwerp
financiën
Eigen onderwerp
geen
Opmerking m.b.t. de regeling Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd Gemeentewet Wet financiering decentrale overheden Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten Besluit inwerkingtreding Wet financiering decentrale overheden Besluit leningsvoorwaarden decentrale overheden Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden Regeling schatkistbankieren decentrale overheden Kaag en Braassem
Advies is om tevens de Gemeentewet en de wet Hof hierin op te nemen. Holland Rijnland is vrijgesteld voor de IV3 (informatie voor derden) waardoor de Wet Hof niet van toepassing. Gemeente zal worden opgenomen. Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) Geen
Datum inwerkingtreding
Terugwerkende kracht t/m
Datum uitwerkingtreding
betreft
1 januari 2015
1 januari 2014
n.v.t.
Nieuwe regeling
Treasurystatuut van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 d.d.
Datum ondertekening Bron bekendmaking
Kenmerk voorstel
Inhoudsopgave Inleiding .................................................................................................................................................... 3 Artikel 1 Begrippenkader ....................................................................................................................... 5 Artikel 2 Doelstellingen van de treasuryfunctie ................................................................................ 6 Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer ................................................................................................ 7 Artikel 4 Renterisicobeheer ................................................................................................................... 7 Artikel 5 Koersrisicobeheer ................................................................................................................... 8 Artikel 6 Intern liquiditeitsrisicobeheer ............................................................................................... 8 Artikel 7 Valutarisicobeheer .................................................................................................................. 8 Artikel 8 Langlopende financiering....................................................................................................... 8 Artikel 9 Schatkistbankieren ................................................................................................................. 9 Artikel 10 Relatiebeheer ...................................................................................................................... 10 Artikel 11 Geldstromenbeheer ............................................................................................................ 10 Artikel 12 Saldo- en liquiditeitenbeheer ........................................................................................... 10 Artikel 13 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle ............................. 11 Artikel 14 Verantwoordelijkheden ...................................................................................................... 11 Artikel 15 Bevoegdheden ..................................................................................................................... 12 Artikel 16 Informatievoorziening........................................................................................................ 13 Artikel 17 Intrekking oude regeling ................................................................................................... 14 Artikel 18. Inwerkingtreding ............................................................................................................... 14 Artikel 20. Citeertitel ............................................................................................................................ 14 Memorie van toelichting .......................................................................................... 15
Treasurystatuut van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 d.d.
Treasurystatuut 2014
Inleiding In de Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet Fido) zijn kaders gesteld voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De belangrijkste doelstellingen van deze wet zijn: 1. het bevorderen van een solide financiering en kredietwaardigheid van de decentrale overheden 2. het beheersen van renterisico’s en 3. het vergroten van de transparantie. In februari 2013 heeft het kabinet het voorstel “Wijziging van de Wet financiering decentrale overheden (Fido) in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist” bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel verplicht alle decentrale overheden om hun overtollige (liquide) middelen aan te houden in de schatkist. Het woord “overtollig” verwijst naar alle middelen die decentrale overheden niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak. Een decentrale overheid behoudt, op basis van de wet Fido, de mogelijkheid om leningen te verstrekken en uitzettingen te verrichten uit hoofde van de publieke taak. De deelname aan schatkistbankieren verandert daar niets aan. Op 4 juli 2013 is het voorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd. Op 26 november 2013 heeft ook de Eerste Kamer haar goedkeuring aan het voorstel gegeven. Op 13 december 2013 is de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden in de Staatscourant gepubliceerd. In dit Treasurystatuut wordt het beleidskader vastgelegd met betrekking tot de treasuryfunctie. In de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is nader uitgewerkt hoe schatkistbankieren voor decentrale overheden werkt en welke rechten en verplichtingen decentrale overheden en de Staat hebben. In de Regeling uitzetting derivaten decentrale overheden (Ruddo) van het Ministerie Van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de normen met betrekking tot kredietwaardigheid vastgelegd, waaraan de partijen, waar de decentrale overheden middelen willen uitzetten, moeten voldoen en is vermeld, dat derivaten uitsluitend gebruikt mogen worden ter beperking van financiële risico’s. Het Beleidskader Derivaten vormt de uitwerking van het overkoepelende (huidige) kabinetsbeleid (beleidsregels) betreffende het gebruik van financiële derivaten door (semi) publieke instellingen. Deze uitgangspunten zullen door de betrokken ministeries worden verankerd in sectorale wet- of regelgeving. Voor onze organisatie zal dit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn. Het beleidskader Derivaten maakt duidelijk dat het gebruik van derivaten voor speculatieve doeleinden verboden is. Voor situaties waarin het gebruik van derivaten wenselijk is, wordt duidelijk welke producten zijn toegelaten en onder welke voorwaarden zijn toegestaan: 1. indien de organisatie hiervoor voldoende is geëquipeerd, 2. indien er een passende zorgplicht voor de financiële instelling van toepassing is, 3. indien er juiste contractuele voorwaarden worden gebruikt, 4. er evenwichtige afspraken over onderpand worden vastgelegd en 5. verantwoording, toezicht en controle goed zijn geregeld. Het treasurybeleid kent twee kwalitatieve randvoorwaarden waaruit volgt dat zogenaamd bankieren door decentrale overheden, niet is toegestaan. De eerste voorwaarde is dat het
1 januari 2014
Pagina 3 van 19
Treasurystatuut 2014
aangaan van leningen en het uitzetten van middelen evenals het verlenen van garanties, alleen zijn toegestaan voor de uitoefening van de publieke taak. De tweede houdt in dat uitzettingen en het gebruik van derivaten een prudent karakter dienen te hebben en niet gericht behoren te zijn op het genereren van inkomen door het lopen van risico’s. Binnen onze organisatie was en is het gebruik van derivaten niet toegestaan. In het verleden is de noodzaak voor het gebruik van derivaten niet aanwezig geweest en naar verwachting zal dat in de toekomst ook zo zijn. In verband met de vereisten van de Wet Fido zijn er twee instrumenten op het gebied van treasury; allereerst het onderhavige Treasurystatuut. In het statuut worden de kaders van de treasuryfunctie aangegeven. Het treasurystatuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk. Naast het treasurystatuut wordt jaarlijks een financieringsparagraaf in de programmabegroting en in de jaarstukken opgenomen. Hierin worden de specifieke beleidsvoornemens en de uitvoering van het beleid op het gebied van treasury besproken. In het treasurystatuut worden allereerst het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, bedrijfsfinanciering en kasbeheer. Daarna komen de administratieve organisatie en interne controle van de treasuryfunctie aan de orde. Daarbij ligt het accent op de eenduidigheid omtrent de verdeling van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Tot slot worden de uitgangspunten vastgelegd voor de informatie die noodzakelijk is om het gehele proces beheersbaar en meetbaar te maken en te houden. Tenslotte dient het treasurystatuut te worden geïmplementeerd in de organisatie. Een succesvolle implementatie vereist een breed draagvlak binnen de organisatie voor de geformuleerde beleidskeuzes. Een goede communicatie behoort hierbij tot de belangrijkste succesfactoren. Dit statuut is gerelateerd aan de Financiële verordening van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en aan de Controleverordening van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
1 januari 2014
Pagina 4 van 19
Treasurystatuut 2014
Artikel 1 Begrippenkader In dit statuut wordt verstaan onder: - Derivaten
Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren;
- Drempelbedrag
Het maximale bedrag op de rekening-courant bij de bank van de organisatie. Alles wat boven dit drempelbedrag komt wordt automatisch ten gunste van de schatkistbankierenrekening afgeschreven;
- Financiering
Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen;
- Geldstromenbeheer
Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);
- Intern liquiditeitsrisico
De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;
- Intradaglimiet
De intradaglimiet geeft het maximale bedrag weer dat de organisatie per dag van de schatkistbankieren werkrekening ten laste van de rekening-courant bij de schatkist kan opnemen;
- Kasgeldlimiet
Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de organisatie bij aanvang van het jaar;
- Koersrisico
Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;
- Kredietrisico
De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit;
- Liquiditeitenbeheer
Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar;
- Liquiditeitenplanning
Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld naar aard en tijdseenheid;
- Organisatie
Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
- Renterisico
Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de organisatie door rentewijzigingen;
- Renterisiconorm
Een bij de aanvang van enig jaar op basis van de Wet fido gefixeerd percentage van het totaal van de begroting van de organisatie van het betreffende jaar dat bij de realisatie niet mag worden overschreden;
1 januari 2014
Pagina 5 van 19
Treasurystatuut 2014
- Rentetypische looptijd
Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding;
- Rentevisie
Toekomstverwachting over de renteontwikkeling;
- Saldobeheer
Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen;
- Schatkistbankieren
Decentrale overheden dienen al hun overtollige middelen aan te houden in de schatkist bij het ministerie van Financiën;
- Treasuryfunctie
De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, bedrijfsfinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer;
- Uitzetting
Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.
Artikel 2 Doelstellingen van de treasuryfunctie De treasuryfunctie van de organisatie dient tot: 1. Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities; Het beschermen van bedrijfsvermogens- en (rente-)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;
(Wim Nijbroek) In art 2 lid 2 wordt gesproken over het renterisico’s (art 4), koersrisico’s (art 5), kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s (art 6). Het advies is het kredietrisico hier niet meer op te nemen, omdat er geen kredietrisico is. Gelet op de definitie van kredietrisico’s (De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit) lijkt mij de opname van het kredietrisico zinvol. Blijft gehandhaafd Kaag en Braassem
Advies is om tevens het valutarisico als financieel risico op te nemen; refererend naar artikel 7 in het treasurystatuut. Getracht is om zoveel mogelijk doublures te voorkomen. Bij artikel 7 is het valutarisico voldoende afgedekt. Daarnaast kunnen we alleen met euro’s werken, omdat de mogelijkheden beperkt zijn tot Rijks schatkist en lagere overheden. Blijft gehandhaafd
2. Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities; 3. Het renterisico beperken en een zo gunstig mogelijk renteresultaat behalen binnen de kaders van de Gemeentewet, de wet Fido en de limieten en richtlijnen van het treasu-
1 januari 2014
Pagina 6 van 19
Treasurystatuut 2014
rystatuut. Het bereiken van een zo gunstig mogelijk renteresultaat dient afgewogen te worden met aannemelijke risico’s, die zich kunnen voordoen.
Risicobeheer Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten: 1. De organisatie mag leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” uitsluitend verstrekken aan door het bestuur goedgekeurde derde partijen, waarbij vooraf advies van de afdeling Financiën wordt ingewonnen over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende partij. 2. De organisatie kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd middels de richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut; Bij meerdere artikelen wordt gesproken over het middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie: Dit betreft art. art. 3 lid 2, art. 4 lid 3 en art. 15 lid 1. Dit is, agv het schatkistbankieren niet toegestaan, muv leningen tussen decentrale overheden waarbij geen sprake is van een toezichtrelatie. Ofwel : artikelen rondom uitzettingen kunnen vervallen of zijn te nuanceren : “leningen tussen decentrale overheden” opnemen. Andere uitzettingen zijn simpelweg niet meer toegestaan. Ook bij het schatkistbankieren worden gelden uitgezet : in rekening-courant bij het ministerie of vanuit deze rekening-courant op deposito bij het ministerie. Daarnaast zijn er leningen tussen decentrale overheden mogelijk. Dus bij elkaar drie soorten van uitzettingen uit hoofde van de Treasuryfunctie. Er is mijns inzijns sprake van definitie: Wat wordt verstaan onder middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie. Door opname van het nieuwe artikel 9 “Schatkistbankieren”, wordt de wijze van uitzetten van gelden beperkt. Blijft gehandhaafd Kaag en Braassem
Advies is om separaat een artikel over “kredietrisicobeheer” op te nemen; refererend naar artikel 2 lid 2 in het treasurystatuut. Is een risico waarop de organisatie moeilijk kan anticiperen. Om die reden hebben we het niet toegevoegd 3. Het gebruik van derivaten is niet toegestaan. Artikel 4 Renterisicobeheer 1. De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido; 2. De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido; 3. Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning; 4. De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zo veel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie; 5. Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en lid 4, streeft de organisatie tevens naar spreiding in de rentetypische looptijden van uitzettingen.
1 januari 2014
Pagina 7 van 19
Treasurystatuut 2014
Artikel 5 Koersrisicobeheer De organisatie beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury, door daarbij uitsluitend de volgende producten te hanteren: rekening courant en deposito’s.
(Wim Nijbroek) Deze tekst correspondeert niet helemaal met schatkistbankieren art 9.: Alle overtollige middelen mogen alleen in rekening courant en via deposito’s bij de schatkist worden aangehouden of onderling wordt uitgeleend aan andere decentrale overheden. Aan dit artikel toevoegen …. rekening courant en deposito’s met inachtname van het gestelde onder artikel 9. Wordt De organisatie beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury, door daarbij uitsluitend de volgende producten te hanteren: rekening courant en deposito’s met inachtname van het gestelde onder artikel 9. Kaag en Braassem
Advies is om in dit artikel erbij te vermelden dat uitzettingen van overtollige (liquide) middelen enkel bij de schatkist mogelijk is, waardoor het koersrisico nihil is. Is gebeurd. Artikel 6 Intern liquiditeitsrisicobeheer De organisatie beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar).
Artikel 7 Valutarisicobeheer Valutarisico’s worden in de organisatie uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in Euro’s.
Bedrijfsfinanciering Artikel 8 Langlopende financiering Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten: 1. Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak; 2. Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde de renterisico’s en het renteresultaat te optimaliseren; 3. Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen zijn: onderhandse leningen, kasgeldleningen, deposito’s; 4. De organisatie vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken. De offertes worden vastgelegd.
Alphen
Art. 8 lid 2 : de organisatie vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken. Bij Alphen aan den Rijn wordt uitgegaan van 3 offertes. 2 offertes is naar het idee van onze treasurer wat weinig.
1 januari 2014
Pagina 8 van 19
Treasurystatuut 2014
Aansluitend op het oude statuut is het aantal van 2 offertes gehandhaafd. Wij zijn vrij (minimaal 2!!) om meerdere offertes te vragen. Blijft gehandhaafd Kaag en Braassem
Gesproken wordt over toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen: o.a kasgeldlening en deposito’s. Advies is om de kasgeldlening, gezien het een kortlopende lening betreft, op te nemen in artikel 12. Advies is om deposito’s, gezien het uitzettingen betreft, op te nemen in artikel 9 en artikel 12. Er kunnen kasgeldleningen van meer dan twaalf maanden opgenomen worden. Ook zou er gebruik gemaakt kunnen worden van bij onze organisatie te storten deposito’s. Om die reden willen de we de mogelijkheid openhouden en handhaven we de artikelen. Artikel 9 Schatkistbankieren 1. Overtollige liquide middelen (boven het drempelbedrag) van de organisatie mogen alleen in rekening-courant en via deposito’s bij de schatkist worden aangehouden of onderling worden uitgeleend aan andere decentrale overheden. Kaag en Braassem
Advies is een derde lid eraan toe te voegen en hierin op te nemen dat in afwijking van het eerste lid openbare lichamen hun (liquide) middelen in de vorm van leningen kunnen uitzetten bij andere openbare lichamen, met dien verstande dat openbare lichamen geen leningen kunnen verstrekken aan openbare lichamen ten aanzien waarvan zij met het financiële toezicht zijn belast. Is gebeurd bij lid 1. 2. Het drempelbedrag voor de organisatie is gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal met een minimum van € 250.000,-. (Wim Nijbroek) De definitie van het drempelbedrag is niet volledig. De juiste definitie is: Het drempelbedrag is gelijk aan 0,75% van de jaarlijkse begrotingsomvang met een maximum van € 500 miljoen. Voor bedragen hoger dan € 500 miljoen begrotingsomvang is het percentage 0,2%. Het minimum drempelbedrag is € 250.000.
(Wim Nijbroek) De berekening van het drempelbedrag is opgenomen in de Ministeriële regeling en niet in de wet FIDO. Het is de vraag hoe lang deze berekening “houdbaar” is in dit treasurystatuut. Bij wijziging van het berekening zal het statuut aangepast moeten worden. Wellicht is het een optie om de berekening van het drempelbedrag niet expliciet te noemen. Wijzigen in: Het drempelbedrag voor de organisatie is gelijk aan 0,75% van het jaarlijkse begrotingsomvang met een maximum van € 500 miljoen. Het minimum drempelbedrag is € 250.000,-.
3. De intradaglimiet van het schatkistbankieren werkrekening bedraagt € 3.000.000,-. (Wim Nijbroek) De intradaglimiet is door de organisatie zelf te kiezen en is voornamelijk van toepassing voor de uitvoering van het schatkistbankieren en niet kaderstellend. Lid 3 zou daarom kunnen vervallen en roept waarschijnlijk meer vragen op dan het beantwoord. Dit is juist opgenomen om vragen te voorkomen. Dit bedrag is het maximum per dag aan betalingen . Lijkt mij juist om dit in het statuut op te nemen. Nadeel is dat bij aanpassing naar boven het statuut aangepast moet worden, maar zo blijft het wel zichtbaar voor het AB. Blijft gehandhaafd
1 januari 2014
Pagina 9 van 19
Treasurystatuut 2014
Artikel 10 Relatiebeheer De organisatie beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor geldt het volgende uitgangspunt: Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht1 te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer en te voldoen aan de beschrijving zoals vermeld in artikel 1 van de laatst vastgestelde “Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden”(Ruddo). Kaag en Braassem
Advies is om tevens in dit artikel op te nemen dat de financiële instellingen ten minste van een bepaalde rating moeten zijn (afgegeven door twee van de volgende erkende ratingbureau’s: Moody’s, Standard & Poors, Fitch of DBRS) en dat de tussenpersonen geregistreerd dienen te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen. Van financiële instellingen zal alleen gebruik gemaakt worden bij het aantrekken van gelden. Artikel 10 geeft daarom voldoende waarborgen.
Kasbeheer Artikel 11 Geldstromenbeheer Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt: 1. Het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op organisatieniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. 2. Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.
Artikel 12 Saldo- en liquiditeitenbeheer Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen: 1. De organisatie streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities; 2. Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de organisatie kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt – conform artikel 4 lid 1 - de kasgeldlimiet niet overschreden; 3. Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, deposito’s, kasgeldleningen, onderhandse leningen en kredietlimiet op rekening courant;
(Wim Nijbroek) Het offerte traject bij leningen met een looptijd korter dan 1 jaar ontbreekt. De volgende passage valt te verwachten onder artikel 4: De organisatie vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken. De offertes worden vastgelegd. Juiste constatering. 4. De organisatie vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken. De offertes worden vastgelegd. Kaag en Braassem
1
Onder de Europese Economische Ruimte (EER) vallen naast de lidstaten van de Europese Unie ook Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.
1 januari 2014
Pagina 10 van 19
Treasurystatuut 2014
Gesproken wordt over toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen: o.a. deposito’s. Advies is om het woord “aantrekken” te verwijderen uit de zin, waardoor gesproken wordt kortlopende middelen; deposito’s kan in dit verband dan blijven staan. Het aantrekken van zal worden verwijderd
-Tevens is het advies om het beschrevene in artikel 8 lid 4 over de offerte aanvraag ook op te nemen in artikel 12. Is gebeurd. -Advies is om in dit artikel tevens te verwijzen naar het schatkistbankieren. Wordt niet overgenomen. Daarvoor is art 9 opgenomen..
Administratieve organisatie en interne controle Artikel 13 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle. 1. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn op eenduidige wijze schriftelijk vastgelegd in artikel 14 en artikel 15; 2. Bevoegdheden zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd; 3. Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden: a. iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vierogen-principe); b. toetsing van de offertes voor het aangaan en uitzetten van gelden wordt door minimaal twee functionarissen verricht; c. de uitvoering en de controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen; d. de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen. 4. Tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestigingen van iedere transactie te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties; 5. Een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten.
Artikel 14 Verantwoordelijkheden De verantwoordelijkheden met betrekking tot de treasuryfunctie van de organisatie staan in onderstaande tabel gedefinieerd.
Functie
Verantwoordelijkheden
Algemeen Bestuur
Dagelijks Bestuur
1 januari 2014
Het vaststellen van treasurydoelstellingen, het treasurybeleid en limieten in het treasurystatuut; Het vaststellen van de treasuryparagraaf in de begroting; Het evalueren en als gevolg daarvan (eventueel) bijstellen van het treasurybeleid; Het uitvoeren van de niet aan het Dagelijks Bestuur overgedragen treasuryactiviteiten. Het uitvoeren van het treasurybeleid (formele verantwoordelijk-
Pagina 11 van 19
Treasurystatuut 2014
Functie
Verantwoordelijkheden
De controller
Functionaris belast met treasury
heid); Het rapporteren aan het Algemeen Bestuur over de uitvoering van het treasurybeleid; Het opzetten van administratieve richtlijnen op het gebied van treasury. Het opzetten van administratieve richtlijnen op het gebied van treasury; Het bewaken van de kwaliteit van de treasuryprocessen; Het controleren van de volledigheid en betrouwbaarheid van de informatievoorziening van de treasuryfunctie en hierover rapporteren aan het bestuur. Het uitvoeren van de aan hem gemandateerde treasuryactiviteiten conform het treasurystatuut en de treasuryparagraaf
Alphen Art. 14 bij DB en de controller is bij beiden het opzetten van administratieve richtlijnen op het gebied van treasury opgenomen. Dubbel of bewust? Nagekeken. Was nog niet eerder opgevallen. In de allereerste treasurystatuut (op basis van een VNG model), dat is opgesteld voor het SDB in 2002, stond deze dubbele verantwoordelijkheid er al in. Vermoedelijk ook in het toenmalige model van de VNG. Niet bekend is waarom. De zin er uit gehaald bij de controller.
Artikel 15 Bevoegdheden In onderstaande tabel staan bevoegdheden met betrekking tot treasuryactiviteiten weergegeven alsmede de daarbij benodigde fiattering.
(Wim Nijbroek) Het valt op dat het Hoofd middelen, beheer en control ongelimiteerd kan besluiten om leningen aan te trekken. De vraag is of dit wenselijk is of dat hier een limiet aan gesteld dient te worden met daarbij de rol van AB en DB (bij veel gemeenten is het afsluiten van een lening > 1 jaar een collegebesluit). Waar hier op gedoeld wordt is het aantrekken van geld inzake Saldo- en Liquiditeitbeheer. Artikel 12 geeft richtlijnen voor het Saldo- en liquiditeitenbeheer. Het betreft het aantrekken van kortlopende middelen. Artikel 13 geeft de IC weer. Het aantrekken van langlopende gelden (artikel 8 financiering) loopt via de wettelijke vertegenwoordiger. Dat zijn de voorzitter en secretaris. Daar zal een besluit van het bestuur voor nodig zijn. Blijft gehandhaafd
Alphen Art. 15 Autorisatie : bij bank geregistreerde vertegenwoordiger. Vraag : is dit een andere persoon dan degene die uitvoert ? Vraag is in het kader van functiescheiding. De wettelijke vertegenwoordigers zijn de voorzitter en secretaris. Zijn dus niet de uitvoerders. Kaag en Braassem
Advies is een extra lid eraan toe te voegen en hierin de bevoegdheden op te nemen omtrent het aantrekken en uitzetten van gelden bij een ander openbaar lichaam (cf schatkistbankieren). Wordt toegevoegd bij nummer 1.
1 januari 2014
Pagina 12 van 19
Treasurystatuut 2014
-Punt 2. Opgenomen is “het aantrekken van geld via deposito’s”. Advies is om deposito’s, gezien het uitzettingen betreft, te vervangen door daggeld en kasgeldlening. Zie antwoord bij vraag 8.
Uitvoering
Autorisatie
Saldo-, liquiditeiten- en geldstromenbeheer 1.
Het uitzetten van geld via deposito en Medewerker belast met het uitzetten van gelden bij een ander treasury openbaar lichaam
Hoofd Middelen, Beheer en Control
2.
Het aantrekken van geld via deposito of onderhandse lening
Medewerker belast met treasury
Hoofd Middelen, Beheer en Control
3.
Betalingsopdrachten voorbereiden en versturen
Aangewezen medewerker Financiën
Hoofd Middelen, Beheer en Control
Bankrelatiebeheer 4.
Bankrekeningen openen/sluiten/wijzigen
Hoofd Middelen, Beheer en Control
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
5.
Bankcondities en tarieven afspreken
Hoofd Middelen, Beheer en Control
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
Financiering en belegging 6.
Het afsluiten van kredietfaciliteiten
Medewerker belast met treasury
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
7.
Het aantrekken van gelden via vaste of onderhandse leningen zoals vastgelegd in het treasurystatuut en de treasuryparagraaf
Medewerker belast met treasury
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
8.
Het afsluiten van deposito’s in het kader van schatkistbankieren
Medewerker belast met treasury
Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger
Artikel 16 Informatievoorziening Met betrekking tot de treasuryactiviteiten dient tenminste de in de onderstaande tabel opgenomen informatie te worden verstrekt door de betreffende functionarissen: Informatie
Frequentie
1.
Kwartaal / Incidenteel
Gegevens m.b.t. toekomstige uitgaven en ontvangsten voor de liquiditeitenplanning;
1 januari 2014
Informatieverstrekker Afdelingshoofden
Informatieontvanger Coördinator financiën
Pagina 13 van 19
Treasurystatuut 2014
2.
Liquiditeitenplanning;
Jaarlijks
3.
Beleidsplannen treasury in Treasuryparagraaf van begroting; Evaluatie treasuryactiviteiten in Treasuryparagraaf van jaarrekening; Voortgang onderdelen treasuryparagraaf via voor- en najaarsrapportage; Verantwoording n.a.v. treasuryparagraaf via jaarverslag;
Jaarlijks
4. 5.
6.
Jaarlijks Jaarlijks
Jaarlijks
Coördinator ciën Coördinator ciën Coördinator ciën Coördinator ciën
finanfinanfinanfinan-
Coördinator financiën
Dagelijks Bestuur/controller Dagelijks Bestuur/controller Dagelijks Bestuur/controller Dagelijks Bestuur/controller Dagelijks Bestuur/controller
Slotbepalingen Artikel 17 Intrekking oude regeling Het Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011, vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 14 december 2011, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.
Artikel 18. Inwerkingtreding Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, in werking op 1 januari 2015.
Artikel 20. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als “Het Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland op 17 december 2014.
de secretaris,
de voorzitter,
R. van Netten
H.J.J. Lenferink
1 januari 2014
Pagina 14 van 19
Treasurystatuut 2014
Memorie van toelichting Artikel 2 In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de organisatie weergegeven, hieronder worden de afzonderlijk toegelicht. Artikel 2 lid 1 In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de organisatie “duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities”. De treasury dient te waarborgen dat de organisatie duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (ten minste marktconform) te zijn.
Alphen
memorie van toelichting op art.2 ld1. “…..c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken)” Dat kan niet meer. Lenen bij financiële instellingen is nog wel toegestaan. Dit zal aangepast worden . De zin wordt “.…. voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken op de financiële markten c.q. haar overtollige middelen uit te zetten conform de voorwaarden van het Schatkistbankieren. Artikel 2 lid 2 De organisatie loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In de artikelen 4 tot en met 7 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd. Artikel 2 lid 3 De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren. Artikel 2 lid 4 De organisatie streeft er naar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de organisatie geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten), zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (“profit center”). Binnen het acceptabele risicoprofiel, zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut, dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten. Artikel 3 lid 1 De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de “publieke taak” waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen “uit hoofde van de publieke taak” en het uitzetten van middelen “uit hoofde van treasury”. De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: “Het Algemeen Bestuur bepaalt de publieke taak. De be-
1 januari 2014
Pagina 15 van 19
Treasurystatuut 2014
groting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. Geadviseerd wordt dat het Algemeen Bestuur het advies van de afdeling Financiën inwint voordat zij een beslissing neemt t.a.v. het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak. Deze afdeling adviseert over bijv. financieringsvoorwaarden en de implicaties van de betreffende aanvraag voor de totale financiële positie van de organisatie. Daarnaast is het van belang dat de afdeling Financiën betreffende aanvraag opneemt in de liquiditeitenplanning. Artikel 3 lid 2 Conform de Wet fido, dienen uitzettingen “uit hoofde van treasury” (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben. In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2 lid 2 Wet fido en de memorie van toelichting op de Wet fido). Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet fido. De limieten en richtlijnen van dit treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen en hebben daarom géén betrekking op (eventueel) verstrekte leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” van de organisatie. Artikel 3 lid 3 Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten en de het belang van prudente karakter van de treasuryfunctie binnen de organisatie, is in het statuut opgenomen dat het gebruik van derivaten niet is toegestaan. Artikel 4 lid 1 Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe-) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido (evenals in de Wet filo) de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de organisatie bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden). Artikel 4 lid 2 Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. Voor berekening van de renterisiconorm zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden. Artikel 4 lid 3 Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten, gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.
1 januari 2014
Pagina 16 van 19
Treasurystatuut 2014
Artikel 4 lid 4 Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen zal de organisatie haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële instellingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd, indien men een rentestijging verwacht. Artikel 4 lid 5 Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn. Artikel 5 Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd. Bij het uitzetten van gelden op rekening courant of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). Artikel 6 Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de organisatie middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito), ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten. Ter beperking van dit risico baseert de organisatie haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de organisatie is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van vier jaar op te stellen. In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de organisatie en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de afdeling Financiën juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten. Artikel 8 lid 1 Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de wet Fido nadrukkelijk niet toegestaan. Artikel 8 lid 2 Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel intern gefinancierd. Artikel 8 lid 3 Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld.
1 januari 2014
Pagina 17 van 19
Treasurystatuut 2014
Artikel 8 lid 4 Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de organisatie een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. Artikel 9 lid 1 Schatkistbankieren is gebaseerd op het principe van zero-balancing. Dit houdt in dat dagelijks aan het einde van de dag, de overtollige middelen worden afgeroomd naar of aangevuld uit de schatkist. De organisatie heeft hiervoor een nieuwe rekening bij de BNG Bank geopend, de werkrekening schatkistbankieren (SKB) Artikel 9 lid 2 De organisatie is gerechtigd om een bepaald bedrag aan middelen buiten ’s Rijks schatkist aan te houden. Gerekend over een heel kwartaal mag het op dagbasis buiten ’s Rijks schatkist aangehouden bedrag gemiddeld niet hoger zijn dan het drempelbedrag. Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van de organisatie. Voor onze organisatie is het drempelbedrag gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 250.000 bedraagt. Schatkistbankieren kent ook een bepaling over onderling lenen. Dit betreft het uitlenen van overtollige middelen tussen decentrale overheden als alternatief voor het aanhouden van die overtallige middelen in de schatkist. Het gaat daarbij expliciet over leningen die verstrekt worden in het kader van de publieke taak en indien tussen de desbetreffende decentrale overheden geen sprake is van een toezichtrelatie. Indien de organisatie dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant bij de schatkist voor langere tijd worden vastgezet in een of meer deposito’s. Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Artikel 11 lid 1 Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de organisatie tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren. Artikel 11 lid 2 Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden. Artikel 12 lid 1 Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (courant) van de organisatie. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de organisatie bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend. Artikel 12 lid 3
1 januari 2014
Pagina 18 van 19
Treasurystatuut 2014
Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage. Artikel 13 Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Het treasurystatuut legt expliciet het delegatie- en mandateringspatroon vast, in casu welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de betrokken partijen hebben. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties. Artikel 14 De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de functionarissen die binnen de organisatie betrokken zijn bij de treasuryactiviteiten zijn in artikel 14 respectievelijk artikel 15 beschreven. De toekenning van de genoemde functies en bijbehorende bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan functies en/of functionarissen vindt plaats via de hiertoe dienende documenten (mandaten, besluiten e.d.). Deze verantwoordelijkheden dienen te worden gecommuniceerd naar de betrokkenen. De bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn conform de vastlegging in het Delegatie- en Mandaatbesluit. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de ambtelijke organisatie geven de situatie ten tijde van de vaststelling van dit statuut aan. Artikel 15 De eindverantwoordelijkheid voor het treasurybeleid ligt primair bij het bestuur van de organisatie. Teneinde niet onnodig te worden belast met het dagelijkse treasurybeheer draagt het bestuur een deel van haar bevoegdheden over aan de ambtelijke organisatie. De praktische uitvoering van het beleid heeft dus vooral op ambtelijk niveau plaats, met als voordeel een slagvaardiger optreden. Bij de toewijzing van bevoegdheden is zoveel mogelijk rekening gehouden met de vereiste functiescheiding tussen besluitvorming, uitvoering, administratie en controle. Artikel 16 De tabel in dit artikel geeft weer op welke wijze de informatievoorziening wordt gewaarborgd. Het verstrekken van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordingsinformatie moet gerekend worden tot de belangrijkste succesfactoren voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s van de organisatie. Afdelingen dienen “incidenteel” informatie te verschaffen in een zo vroeg mogelijk stadium waarin zich significante wijzigingen aandienen in hun verwachtingen omtrent tijdstip of omvang van toekomstige betalingen of ontvangsten (bijv. bij uitstel van een grote investering).
1 januari 2014
Pagina 19 van 19
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 Basistaak
Datum: Informerend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
16 okt 2014 14 nov 2014
17 dec 2014
Akkoord met voorstel. Afgesproken wordt dat als er over 5% met een minimumbedrag van € 10.000,- van het krediet wordt gegaan er gerapporteerd moet worden. Bij art. 8.2 wordt nagekeken of hierbij het woord “reservering” moet worden opgenomen. De verordening is hierop aangepast.
5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
Nee
9.
Financiële gevolgen
nvt
Aanpassing Financiële verordening als gevolg van een aantal wijzigingen in wet- en regelgeving en een aantal beleidsmatige aanpassingen.
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context
Relevante regelgeving: Wet Fido Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden Mededingingswet Hoofdstuk 4b Overheid en overheidsbedrijven Eerdere besluitvorming:
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota AB Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum: Locatie: Agendapunt: Kenmerk:
17 december 2014 Alphen aan den Rijn 09 14/
Onderwerp: Financiële verordening 2014
Beslispunten: 1. Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011 in te trekken 2. Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 vast te stellen, ingaande 1 januari 2015, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014. Inleiding: Op 14 december 2011 heeft het Algemeen Bestuur De Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011 vastgesteld. Door een aantal wijzigingen in wet- en regelgeving en een aantal beleidsmatige ontwikkelingen dient een nieuwe Financiële verordening te worden opgesteld. Het betreft de invoering van de Wet houdbare overheidsfinanciën (wet Hof), het invoeren van het schatkistbankieren en wijziging van Hoofdstuk 4b Mededingingswet (Overheden en overheidsbedrijven). De wet Hof heeft voor onze organisatie geen gevolg als gevolg van de vrijstelling IV3 (informatie voor derden). Het schatkistbankieren is geregeld in het nieuwe Treasurystatuut 2014. De grootste aanpassing betreft de gevolge van de Mededingingswet. In de onderhavige verordening is in verband hiermee artikel 9 Prijzen economische activiteiten opgenomen. Beoogd effect: Waarborgen dat wordt voldaan aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle door het formuleren van richtlijnen en voorschriften ter bewaking van de (financiële) beheersorganisatie in verordening ex artikel 212 Gemeentewet. Argumenten: 1. Voldoen aan de wettelijke verplichtingen Volgens de Gemeentewet is het verplicht een financiële beheersverordening op te stellen. 2. Duidelijke richtlijnen en voorschriften bevorderen naleving Een verordening moet werkbaar zijn. De opgenomen richtlijnen en voorschriften helder, de verplichtingen waartoe het dagelijks bestuur gesteld wordt redelijk en werkbaar. De VNG stelt en de ervaring is dat de mate waarin een verordening op de letter is na te leven wordt bevorderd, wanneer er géén onevenredige of onhaalbare eisen worden gesteld. De nieuwe verordening is op dat punt verbeterd. Kanttekeningen/risico’s: Effecten van Kracht#15 De voorliggende verordening heeft een terugwerkende kracht tot 1 januari 2014. De effecten van de besluitvorming Kracht#15 zijn hierin niet meegenomen. Zodra Kracht#15 geheel is afgerond dient deze verordening mogelijk opnieuw te worden herzien. Financiën: 3
Communicatie: Bijlagen: 1. Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 2. Financiële verordening wijziging tov 2011 en tov PHO
4
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
FINANCIËLE VERORDENING SAMENWERKINGSORGAAN HOLLAND RIJNLAND 2014 (DE VERORDENING EX ARTIKEL 212 VAN DE GEMEENTEWET)
Wettechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
Officiële naam regeling
Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Citeertitel
Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 (Verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet)
Vastgesteld door
Algemeen Bestuur Holland Rijnland
Onderwerp
financiën
Eigen onderwerp
geen
Opmerking m.b.t. de regeling Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd Artikel 212 Gemeentewet Artikel 28 Gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) Wet financiering decentrale overheden (wet Fido) Mededingingswet in casu het Hoofdstuk 4b Overheid en overheidsbedrijven. Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) Geen Datum inwerkingtreding
Terugwerkende kracht t/m
Datum uitwerkingtreding
betreft
1 januari 2015
1 januari 2014
n.v.t.
Nieuwe regeling
Datum ondertekening Bron bekendmaking
Kenmerk voorstel
Pagina 1 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Inhoudsopgave: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen ....................................................................................................... 3 Artikel 1. Begripsbepaling ........................................................................................... 3
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording ............................................................................................ 3 Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
2. 3. 4. 5. 6.
Programma-indeling ..................................................................................... 3 Inrichting begroting en jaarstukken ................................................................ 3 Kaders begroting ......................................................................................... 3 Autorisatie begroting en investeringskredieten................................................. 4 Tussentijdse rapportage................................................................................ 4
Hoofdstuk 3. Financieel beleid ................................................................................................................ 4 Artikel Artikel Artikel Artikel
7. Waardering en afschrijving vaste activa .......................................................... 4 8. Kostprijsberekening...................................................................................... 5 9. Prijzen economische activiteiten .................................................................... 5 10. Financieringsfunctie .................................................................................... 6
Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en financieel beheer ...................................................................... 6 Artikel 11. Administratie ............................................................................................. 6 Artikel 12. Financiële organisatie ................................................................................. 6 Artikel 13. Interne controle ......................................................................................... 6
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen ................................................................................................................... 7 Artikel 14. Intrekken oude verordening ........................................................................ 7 Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel ..................................................................... 7
Toelichting op de artikelen ...................................................................................................................... 8
Pagina 2 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepaling In deze verordening wordt verstaan onder: a. afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de organisatie van het samenwerkingsverband Holland Rijnland met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het dagelijks bestuur; b. inkomsten: totaal van de baten voor onttrekking reserves; c. administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de organisatie van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd. Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording Artikel 2. Programma-indeling 1. 2.
3.
Het algemeen bestuur stelt bij aanvang van iedere bestuursperiode een programmaindeling voor die bestuursperiode vast. Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de productie van goederen en diensten van Holland Rijnland en de maatschappelijke effecten van het beleid van Holland Rijnland. Het algemeen bestuur stelt bij aanvang van iedere bestuursperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken 1. 2.
3.
4.
Bij de begroting wordt per programmaonderdeel een overzicht gegeven van de projecten en bij de jaarstukken wordt een overzicht van de gerealiseerde lasten en baten per project ingedeeld naar programmaonderdelen weergegeven. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen. In de jaarstukken wordt van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.
Artikel 4. Kaders begroting 1.
Het dagelijks bestuur biedt voor 1 april aan het algemeen bestuur een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. Het algemeen bestuur stelt deze nota voor 15 april vast.
Pagina 3 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
2.
In de begroting wordt een post onvoorzien van 0,5% van de totale lasten opgenomen.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten 1. 2.
3.
4. 5.
Het algemeen bestuur autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma. Bij de begrotingsbehandeling geeft het algemeen bestuur aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd. Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur vooraf als ze verwacht dat de lasten de geautoriseerde lasten of de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden of de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. Het algemeen bestuur geeft vervolgens aan of hij hiervoor een voorstel wil voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid. Bij de behandeling van de tussenrapportages in het algemeen bestuur doet het dagelijks bestuur voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het dagelijks bestuur vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan het algemeen bestuur voor.
Artikel 6. Tussentijdse rapportage 1. 2.
3. 4.
5.
Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland; Eén tussenrapportage per 1 april van het lopende begrotingsjaar wordt aan het algemeen bestuur aangeboden vóór 1 juli van het lopende begrotingsjaar; Daarnaast kan het dagelijks bestuur gedurende de loop van het begrotingsjaar tussenrapportages aanbieden. De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de programma-indeling van de begroting. De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en gaat in op afwijkingen, zowel wat betreft de lasten en baten, de geleverde goederen en diensten en indien daar aanleiding voor is de maatschappelijke effecten. In de tussenrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en de lasten van prioriteiten en investeringskredieten in de begroting groter dan 5% met een minimum bedrag van € 10.000 toegelicht.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa 1.
Materiële vaste activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd. 2. Materiële vaste activa met economisch nut worden, te beginnen in het jaar na aanschaf, lineair afgeschreven, afhankelijk van de economische levensduur, in maximaal: a. 10 jaar voor telefooninstallaties, bekabeling en meubilair; b. 5 jaar voor automatiseringsapparatuur; c. 5 jaar voor software met een verkrijgingprijs van groter dan € 1.500 De afschrijving van de niet genoemde soorten investeringen wordt afgestemd op de verwachte economische levensduur.
Pagina 4 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
3. 4. 5.
De rentetoerekening vindt plaats op basis van de boekwaarde per 1 januari. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair in 4 jaar afgeschreven.
Artikel 8. Kostprijsberekening 1.
2. 3.
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland verleende diensten. Bij de kosten worden betrokken de bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa. Voor de inzet van materiele activa worden naast directe kosten, indirecte kosten en afschrijvingskosten, de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Deze rente is een vergoeding voor de inzet van vreemd vermogen en van eigen vermogen. Het rentepercentage voor deze vergoeding is in de nota bedoeld in artikel 4 opgenomen.
Artikel 9. Prijzen economische activiteiten 1.
2.
3.
4.
g.
Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het dagelijks bestuur vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een besluit van het algemeen bestuur, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het dagelijks bestuur vooraf een voorstel voor een besluit van het algemeen bestuur, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd. Bij het verstrekken van kapitaal door het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland aan overheidsbedrijven en derden gaat het dagelijks bestuur uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het dagelijks bestuur vooraf een voorstel voor een besluit van het Algemeen Bestuur, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd. Besluiten van het algemeen bestuur met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van: a. leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid; b. een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak; c. een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden; d. een bevoordeling van sociale werkplaatsen; e. een bevoordeling van onderwijsinstellingen; f. een bevoordeling van publieke media-instellingen; en een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.
Pagina 5 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Artikel 10. Financieringsfunctie In het door het algemeen bestuur vastgestelde Treasurystatuut zijn regels en richtlijnen opgenomen met betrekking tot de financieringsfunctie. Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en financieel beheer Artikel 11. Administratie De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor: a. het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland als geheel en in de afdelingen; b. het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enzovoort; c. het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties; d. het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het beleid van Holland Rijnland; e. het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; f. de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving. Artikel 12. Financiële organisatie Het dagelijks bestuur draagt zorgt voor: a. een eenduidige indeling van de organisatie van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen; b. een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden; c. de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten; d. de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie; e. de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen; en f. de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie; opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan. Artikel 13. Interne controle Het dagelijks bestuur zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het dagelijks bestuur maatregelen tot herstel.
Pagina 6 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen Artikel 14. Intrekken oude verordening De Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011, vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 14 december 2011, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken. Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel 1. 2.
Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, in werking op 1 januari 2015. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 17 december 2014 De secretaris,
de voorzitter,
R. van Netten
H.J.J. Lenferink
Pagina 7 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Toelichting op de artikelen Artikel 2. Programma-indeling Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door het algemeen bestuur vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het dagelijks bestuur de producten aan de programma’s toewijst. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar worden gesteld. Gedurende het begrotingsjaar kan het algemeen bestuur op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid artikel 189 Gemeentewet). Het algemeen bestuur kan kiezen op welk niveau budgetten beschikbaar worden gesteld. Er is voor gekozen een budget voor een samenstel van activiteiten beschikbaar te stellen. Op grond van het vierde lid van artikel 8 BBV kan een gemeente of provincie de baten en lasten van een programma onderverdelen in baten en lasten voor prioriteiten. (In sommige gemeenten wordt voor het begrip prioriteit ook wel de benaming deelprogramma gehanteerd.) Het algemeen bestuur kan in afwijking van het bepaalde in deze verordening er ook voor kiezen de budgetten per programma te autoriseren. Gelet op de gevolgen van Kracht#15 en de terugwerkende kracht van deze verordening tot 1 januari 2014 is gekozen voor handhaving van de autorisatie op het niveau van programma’s. Het tweede lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat op voorstel van het dagelijks bestuur het algemeen bestuur niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Het derde lid van artikel 8 BBV stelt namelijk dat per programma wordt aangegeven wat de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken. Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende. Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt het algemeen bestuur integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het derde lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat het algemeen bestuur bij aanvang een nieuwe raadsperiode kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid. Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. In het vierde lid wordt dit geregeld voor de jaarstukken. Het derde bepaalt dat in aanvulling op het bepaalde in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.
Pagina 8 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Artikel 4. Kaders begroting Artikel 4 van de financiële verordening biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het dagelijks bestuur bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het dagelijks bestuur voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast en deze nota draagt vaak de naam kadernota of voorjaarsnota. Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen. Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten Artikel 5 van de financiële verordening bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s (eerste lid). Zie ook de toelichting bij artikel 3. Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd – denk hierbij ook aan de grondexploitatie. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan het algemeen bestuur bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan het algemeen bestuur de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar het algemeen bestuur autoriseert de uitgaaf nog niet. Het dagelijks bestuur is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan. Het dagelijks bestuur dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan het algemeen bestuur te melden, zodat het algemeen bestuur kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (vierde lid). Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt dit lid aan het dagelijks bestuur op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Artikel 6. Tussentijdse rapportage Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor het algemeen bestuur zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt het algemeen bestuur geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het vierde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het vijfde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het dagelijks bestuur in de tussenrapportages moet toelichten. Deze afwijking kunnen ook als een percentage worden gedefinieerd.
Pagina 9 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Artikel 7. Waardering & afschrijving vaste activa In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 7 invulling gegeven. In dit artikel zijn de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa opgenomen. Optioneel is het stellen van een maximale afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een korte afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast. In de verordening is er voor gekozen activa met maatschappelijke nut te activeren in plaats van deze meteen ten laste van de exploitatie te brengen. Artikel 8. Kostprijsberekening Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het algemeen bestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de opbouw van de kostprijs van de goederen en diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 8 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten die worden geleverd aan derden. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. Het derde lid geeft aan dat in de kostprijs ook de kosten van de financiering van materiele activa moet worden meegenomen in de vorm van een rente over het eigen vermogen en over het vreemd vermogen. Kaders voor de kostprijzen staan voor heffingen, rechten en leges in artikel 229b Gemeentewet en voor prijzen in de artikelen 25i, 25j en 25m van de Mededingingswet. Artikel 9. Prijzen economische activiteiten Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten, werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht. Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een besluit van het algemeen bestuur het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het besluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland (Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht). Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het
Pagina 10 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter. Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd. Artikel 10. Financieringsfunctie De financieringsfunctie is opgenomen in het Treasurystatuut van Holland Rijnland, waarbij rekening is gehouden met in de modelverordening opgenomen artikel 15 en onderstaande toelichting. Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 15 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 27. In aanvulling op de regels uit de wet Financiering decentrale overheden en daaruit volgende besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten. Als in een gemeente wel gebruik mag worden gemaakt van financiële derivaten, dan moet deze bepaling uit de verordening worden weggelaten. Het tweede lid bepaalt dat het dagelijks bestuur het algemeen bestuur informeert als de kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigt te worden overschreden. Artikel 4 respectievelijk 6 van de Wet financiering decentrale overheden (hierna: Wet Fido) geeft aan dat de toezichthouder (provincie) wordt geïnformeerd als het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet respectievelijk renterisiconorm overschrijdt en dat het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland aan de toezichthouder een plan voorlegt om weer binnen deze limiet te komen. Dit plan dient door de provincie goed gekeurd te worden. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan de toezichthouder correctieve maatregelen treffen. Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat het algemeen bestuur een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het dagelijks bestuur heeft kunnen brengen. Het derde lid draagt het dagelijks bestuur op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland bloot komt te staan te verminderen. Dit is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als instellingen bij een gemeente aankloppen voor een lening of garantiestelling dan hebben de banken er in de regel niet al te veel vertrouwen meer in. Het vierde lid bepaalt dat voor het verlenen van garanties een voorziening wordt gevormd voor het risico dat het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland loopt. Daarmee komt de verlening van garanties expliciet onder het budgetrecht van het algemeen bestuur te vallen en is voor ook de verlening van garanties tegen marktconforme tarieven instemming van het algemeen bestuur vereist. Paragrafen Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in zijn artikel 9 aan welke paragrafen bij de begroting en jaarstukken moeten worden opgenomen, namelijk lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid. De paragrafen lokale heffingen en
Pagina 11 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
grondbedrijf zijn niet van toepassing op het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en derhalve niet opgenomen. In de financiële verordening kan het algemeen bestuur bepalen dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. Dit is tot op heden niet noodzakelijk geweest. Artikel 11. Administratie Onder artikel 11 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen. Artikel 12. Financiële organisatie Artikel 12 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het dagelijks bestuur op hiervoor zorg te dragen. Het dagelijks bestuur is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van het algemeen bestuur van State en het Nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 Gemeentewet. Artikel 12 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het dagelijks bestuur beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het dagelijks bestuur een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het dagelijks bestuur de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de kostentoerekening vastlegt. Bij het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden. Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen. Deze zijn opgenomen in de Algemene Subsidieverordening. In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarstukken. Artikel 13. Interne controle De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de financiën van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Artikel 13 draagt het dagelijks bestuur op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen. Artikel 14. Intrekken oude verordening en overgangsrecht Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan
Pagina 12 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later. De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in artikel 14 een overgangsbepaling opgenomen. Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel Het verdient de voorkeur de nieuwe verordening in werking te laten treden op een datum voor het vaststellen van de voorjaarsnota en anders voor het vaststellen van de begroting van het jaar t+1. Anders moet artikel 15 worden uitgebreid met een bepaling die voorziet in terugwerkende kracht, zodat de bepalingen uit de nieuwe verordening ook gelden voor de begroting voor het jaar t+1. Vaststelling Binnen twee weken na vaststelling door het algemeen bestuur moet het dagelijks bestuur de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).
Pagina 13 van 13
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
FINANCIËLE VERORDENING SAMENWERKINGSORGAAN HOLLAND RIJNLAND 2014 (DE VERORDENING EX ARTIKEL 212 VAN DE GEMEENTEWET)
Wettechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
Officiële naam regeling
Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Citeertitel
Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014 (Verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet)
Vastgesteld door
Algemeen Bestuur Holland Rijnland
Onderwerp
financiën
Eigen onderwerp
geen
Opmerking m.b.t. de regeling Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd Artikel 212 Gemeentewet Artikel 28 Gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) Wet financiering decentrale overheden (wet Fido) Mededingingswet in casu het Hoofdstuk 4b Overheid en overheidsbedrijven. Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) Geen Datum inwerkingtreding
Terugwerkende kracht t/m
Datum uitwerkingtreding
betreft
1 januari 2015
1 januari 2014
n.v.t.
Nieuwe regeling
Datum ondertekening Bron bekendmaking
Kenmerk voorstel
Pagina 1 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Inhoudsopgave: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen ....................................................................................................... 3 Artikel 1. Begripsbepaling ........................................................................................... 3
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording ............................................................................................ 3 Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
2. 3. 4. 5. 6.
Programma-indeling ..................................................................................... 3 Inrichting begroting en jaarstukken ................................................................ 3 Kaders begroting ......................................................................................... 4 Autorisatie begroting en investeringskredieten................................................. 4 Tussentijdse rapportage................................................................................ 5
Hoofdstuk 3. Financieel beleid ................................................................................................................ 5 Artikel Artikel Artikel Artikel
7. Waardering en afschrijving vaste activa .......................................................... 5 8. Kostprijsberekening...................................................................................... 6 9. Prijzen economische activiteiten .................................................................... 6 10. Financieringsfunctie .................................................................................... 7
Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en financieel beheer ...................................................................... 7 Artikel 11. Administratie ............................................................................................. 7 Artikel 12. Financiële organisatie ................................................................................. 8 Artikel 13. Interne controle ......................................................................................... 8
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen ................................................................................................................... 8 Artikel 14. Intrekken oude verordening ........................................................................ 8 Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel ..................................................................... 8
Toelichting op de artikelen .................................................................................................................... 10
Pagina 2 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepaling In deze verordening wordt verstaan onder: a. afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de organisatie van het samenwerkingsverband Holland Rijnland met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het dagelijks bestuur; b. inkomsten: totaal van de baten voor onttrekking reserves; c. administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de organisatie van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd. Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording Artikel 2. Programma-indeling 1. 2.
3.
Het algemeen bestuur stelt bij aanvang van iedere bestuursperiode een programmaindeling voor die bestuursperiode vast. Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de productie van goederen en diensten van Holland Rijnland en de maatschappelijke effecten van het beleid van Holland Rijnland. Het algemeen bestuur stelt bij aanvang van iedere bestuursperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.
Aanpassing t.o.v 2011 artikel 2 is bedoeld de begroting transparanter en SMARTer te maken Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken 1. 2.
3.
4.
Bij de begroting wordt per programmaonderdeel een overzicht gegeven van de projecten en bij de jaarstukken wordt een overzicht van de gerealiseerde lasten en baten per project ingedeeld naar programmaonderdelen weergegeven. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen. In de jaarstukken wordt van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.
Aanpassing t.o.v 2011 artikel 3 is een gevolg van aanpassing BBV (artikel 20 en 21) en is gebaseerd op de Wet houdbare overheidsfinanciën (wet HOF).
Pagina 3 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Artikel 4. Kaders begroting 1.
Het dagelijks bestuur biedt voor 1 april aan het algemeen bestuur een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. Het algemeen bestuur stelt deze nota voor 15 april vast. 2. In de begroting wordt een post onvoorzien van 0,5% van de totale lasten opgenomen. Kaag en Braassem
In de begroting wordt een post onvoorzien van 0,5% van de totale lasten opgenomen. Op zich is het verstandig dat deze post wordt opgenomen in de begroting en dat er een nadere bepaling in de vorm van een bedrag of percentage is vastgelegd in de Financiële verordening. Wat ik de bestuurder wel wil meegeven is, dat dit een knop is waar het bestuur aan kan draaien. De volgende vragen kunnen hierbij worden gesteld: Is dit percentage noodzakelijk dan wel toereikend (ook bezien in relatie tot het begrotingstotaal van de begroting Holland Rijnland en de ontwikkelingen hieromtrent (stijgt het bedrag voor onvoorzien evenredig mee met de uitbreiding van de begroting of is het met de wijzigingen en ontwikkelingen te hoog of te laag) ? Antwoord: Het percentage van 0,5 is gebaseerd op de begrotingen tot 2015. De gevolgen van Kracht#15 zijn daarin niet meegenomen. Indien daar aanleiding toe is zal de verordening moeten worden aangepast. Dit geldt voor alle gevolgen van Kracht#15. Verordening wordt niet aangepast In het hoofdstuk begroting en verantwoording ontbreken de artikelen over de informatieplicht en het EMU saldo. Holland Rijnland is vrijgesteld van de IV3 en derhalve is wet Hof niet van toepassing.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten 1. 2.
3.
4. 5.
Het algemeen bestuur autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma. Bij de begrotingsbehandeling geeft het algemeen bestuur aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd. Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur vooraf als ze verwacht dat de lasten de geautoriseerde lasten of de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden of de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. Het algemeen bestuur geeft vervolgens aan of hij hiervoor een voorstel wil voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid. Bij de behandeling van de tussenrapportages in het algemeen bestuur doet het dagelijks bestuur voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het dagelijks bestuur vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan het algemeen bestuur voor.
Aanpassing t.o.v. 2011 artikel 5 is een logische aanvulling voor de autorisatie bij tussentijdse rapportages
Pagina 4 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Artikel 6. Tussentijdse rapportage 1.
Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland; 2. Eén tussenrapportage per 1 april van het lopende begrotingsjaar wordt aan het algemeen bestuur aangeboden vóór 1 juli van het lopende begrotingsjaar; Daarnaast kan het dagelijks bestuur gedurende de loop van het begrotingsjaar tussenrapportages aanbieden. 3. De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de programma-indeling van de begroting. 4. De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en gaat in op afwijkingen, zowel wat betreft de lasten en baten, de geleverde goederen en diensten en indien daar aanleiding voor is de maatschappelijke effecten. 5. In de tussenrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en de lasten van prioriteiten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 10.000 toegelicht. Kaag en Braassem
In rapportages worden afwijkingen groter dan € 10.000 toegelicht. Is dit ook een reëel bedrag voor afwijking op investeringskredieten? Is het voor afwijking op investeringskredieten niet beter om afwijkingen, groter dan een x percentage toe te lichten. Bijvoorbeeld 5% of 10%? (afhankelijk van de gemiddelde omvang van de investeringskredieten bij Holland Rijnland) Dit bedrag is overgenomen uit het oude statuut. Dit is bewust gebeurd omdat dit statuut ook van toepassing is op het jaar 2014 en dit statuut achteraf met terugwerkende kracht wordt vastgesteld. De gevolgen van Kracht#15 kunnen leiden tot aanpassing van de verordening. In het PHO van 14 november is besloten hier minimaal 5% met eenminimun bedrag van € 10.000,- van te maken Hoofdstuk 3. Financieel beleid Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa 1.
Materiële vaste activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd. Kaag en Braassem
In de toelichting is geschreven dat er in de verordening voor is gekozen om MVA met een maatschappelijk nut te activeren in plaats van deze meteen ten laste van de exploitatie te brengen. Waarom is hiervoor gekozen ? MVA met een maatschappelijk nut hebben immers een lagere of geen economische waarde en dan zou de balans een te rooskleurig beeld van waarde van bezittingen geven. Ook hier geldt dat dit is overgenomen uit de oude verordening. Op zich het activeren van een MVA met meerjarig maatschappelijk nut niet voor bij Holland Rijnland. Gezien het lopende jaar niet wijzigen. Onze inschatting dat geen direct nut zien om het artikel aan te passen aangezien hier geen gebruik van gemaakt zal worden 2.
Materiële vaste activa met economisch nut worden, te beginnen in het jaar na aanschaf, lineair afgeschreven, afhankelijk van de economische levensduur, in maximaal: a. 10 jaar voor telefooninstallaties, bekabeling en meubilair; b. 5 jaar voor automatiseringsapparatuur; c. 5 jaar voor software met een verkrijgingprijs van groter dan € 1.500
Pagina 5 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
De afschrijving van de niet genoemde soorten investeringen wordt afgestemd op de verwachte economische levensduur. 3. De rentetoerekening vindt plaats op basis van de boekwaarde per 1 januari. 4. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. 5. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair in 4 jaar afgeschreven. Artikel 8. Kostprijsberekening 1.
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland verleende diensten. 2. Bij de kosten worden betrokken de bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa. 3. Voor de inzet van materiele activa worden naast directe kosten, indirecte kosten en afschrijvingskosten, de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Deze rente is een vergoeding voor de inzet van vreemd vermogen en van eigen vermogen. Het rentepercentage voor deze vergoeding is in de nota bedoeld in artikel 4 opgenomen. Kaag en Braassem
Tekstueel; het hierin genoemde artikel 4 zou ik specifieker maken en wijzigen in artikel 4, lid 1. Het vaststellen van het rentepercentage zal in artikel 4 lid 1 opgenomen Artikel 9. Prijzen economische activiteiten 1.
2.
3.
4. a. b. c.
Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het dagelijks bestuur vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een besluit van het algemeen bestuur, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het dagelijks bestuur vooraf een voorstel voor een besluit van het algemeen bestuur, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd. Bij het verstrekken van kapitaal door het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland aan overheidsbedrijven en derden gaat het dagelijks bestuur uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het dagelijks bestuur vooraf een voorstel voor een besluit van het Algemeen Bestuur, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd. Besluiten van het algemeen bestuur met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van: leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid; een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiek rechtelijke taak; een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;
Pagina 6 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
d. een bevoordeling van sociale werkplaatsen; e. een bevoordeling van onderwijsinstellingen; f. een bevoordeling van publieke media-instellingen; en g. een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is. Artikel 9 t.o.v. 2011 is nieuw en een gevolg van hoofdstuk 4b van de Mededingingswet. Kaag en Braassem
Informatieplicht: zijn er zaken waar het Algemeen Bestuur specifiek over wil zijn ingelicht alvorens het dagelijks bestuur hierover een besluit neemt ? Bijvoorbeeld: aan- en verkoop van goederen, werken en diensten waarbij het geraamde bedrag hoger is dan het Europees drempelbedrag. Ander voorbeeld: bij het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties, groter dan een x bedrag? (Zie ook artikel 9, lid 2. Als dit niet van toepassing is bij HR, is artikel 9 lid 2 ook niet van toepassing.) Artikel 9.2 gaat over het toepassen van de integrale kostprijs. Zodra het Dagelijks Bestuur hiervan af wil wijken dan zal het AB daarover geïnformeerd worden. Daarnaast zijn wij wel gehouden aan de Europese drempelbedragen wat betreft aanbestedingen.
Artikel 10. Financieringsfunctie In het door het algemeen bestuur vastgestelde Treasurystatuut zijn regels en richtlijnen opgenomen met betrekking tot de financieringsfunctie. Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en financieel beheer Artikel 11. Administratie De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor: a. het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland als geheel en in de afdelingen; b. het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enzovoort; c. het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties; d. het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het beleid van Holland Rijnland; e. het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; f. de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving. Kaag en Braassem
Er wordt hier gesproken over de maatschappelijke effecten van het gemeentelijk beleid. Is dat ook wat bedoeld is of is hier bedoeld beleid van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland ? Is er tussendoor geglipt. Zal aangepast worden.
Pagina 7 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Artikel 12. Financiële organisatie Het dagelijks bestuur draagt zorgt voor: a. een eenduidige indeling van de organisatie van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen; b. een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden; c. de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten; d. de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie; e. de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen; en f. de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie; opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan. Artikel 13. Interne controle Het dagelijks bestuur zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het dagelijks bestuur maatregelen tot herstel. Kaag en Braassem
Onder dit artikel is geen bepaling opgenomen waarin het dagelijks bestuur wordt opgedragen zorg te dragen voor een systematische controle van de registratie en ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van Holland Rijnland. In dit artikel kan worden geregeld dat de waardepapieren, uitstaande en opgenomen geldleningen en kortlopende schulden jaarlijks worden gecontroleerd en dat bij afwijkingen het dagelijks bestuur maatregelen neemt voor herstel van de tekortkomingen. Waarom is deze bepaling niet opgenomen ? Hoe is deze controle geborgd binnen Holland Rijnland, voorafgaand aan de accountantscontrole? Zie hiervoor het Treasurystatuut onder Administratieve organisatie en interne controle Hoofdstuk 5. Slotbepalingen Artikel 14. Intrekken oude verordening De Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011, vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 14 december 2011, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken. Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel 1. 2.
Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, in werking op 1 januari 2015. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014.
Zie toelichting bij artikel 14 en 15 waarom de terugwerkende kracht van toepassing is. De verordening kan pas ingaan op 1 januari 2015. Dit houdt in dat zonder terugwerkende kracht de oude verordening van toepassing is op 2014.
Pagina 8 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
De financiële verordening is van toepassing op de JR 2014 en moet daarom met terugwerkende kracht worden opgesteld (begroting t-1 wijst dus naar de JR van 2013) Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 17 december 2014 De secretaris,
de voorzitter,
R. van Netten
H.J.J. Lenferink
Kaag en Braassem
In de financiële verordening is geen hoofdstuk over de paragrafen opgenomen. Als het algemeen bestuur wil dat het dagelijks bestuur meer informatie opneemt in de begroting en jaarrekening, dan verplicht is volgens de BBV, dan heeft het algemeen bestuur hier de mogelijkheid om de gewenste extra informatie te benoemen. Dit kan een uitbreiding zijn van de informatie in de verplichte paragrafen, maar het kunnen ook geheel nieuwe paragrafen zijn (bijvoorbeeld over subsidies of duurzaamheid, zoals de voorbeeld Verordening noemt. Andere onderwerpen zijn ook mogelijk). (zie ook artikel 2 lid 3 van de verordening) Holland Rijnland voldoet aan de BBV wat betreft de paragrafen. Er zijn daarom geen artikelen opgenomen. Ook hier geldt de terugwerkende kracht tot en met het jaar 2014.
Pagina 9 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Toelichting op de artikelen Artikel 2. Programma-indeling Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door het algemeen bestuur vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het dagelijks bestuur de producten aan de programma’s toewijst. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar worden gesteld. Gedurende het begrotingsjaar kan het algemeen bestuur op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid artikel 189 Gemeentewet). Het algemeen bestuur kan kiezen op welk niveau budgetten beschikbaar worden gesteld. Er is voor gekozen een budget voor een samenstel van activiteiten beschikbaar te stellen. Op grond van het vierde lid van artikel 8 BBV kan een gemeente of provincie de baten en lasten van een programma onderverdelen in baten en lasten voor prioriteiten. (In sommige gemeenten wordt voor het begrip prioriteit ook wel de benaming deelprogramma gehanteerd.) Het algemeen bestuur kan in afwijking van het bepaalde in deze verordening er ook voor kiezen de budgetten per programma te autoriseren. Gelet op de gevolgen van Kracht#15 en de terugwerkende kracht van deze verordening tot 1 januari 2014 is gekozen voor handhaving van de autorisatie op het niveau van programma’s. Het tweede lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat op voorstel van het dagelijks bestuur het algemeen bestuur niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Het derde lid van artikel 8 BBV stelt namelijk dat per programma wordt aangegeven wat de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken. Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende. Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt het algemeen bestuur integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het derde lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat het algemeen bestuur bij aanvang een nieuwe raadsperiode kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid. Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. In het vierde lid wordt dit geregeld voor de jaarstukken. Het derde bepaalt dat in aanvulling op het bepaalde in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.
Pagina 10 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Artikel 4. Kaders begroting Artikel 4 van de financiële verordening biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het dagelijks bestuur bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het dagelijks bestuur voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast en deze nota draagt vaak de naam kadernota of voorjaarsnota. Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen. Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten Artikel 5 van de financiële verordening bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s (eerste lid). Zie ook de toelichting bij artikel 3. Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd – denk hierbij ook aan de grondexploitatie. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan het algemeen bestuur bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan het algemeen bestuur de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar het algemeen bestuur autoriseert de uitgaaf nog niet. Het dagelijks bestuur is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan. Het dagelijks bestuur dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan het algemeen bestuur te melden, zodat het algemeen bestuur kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (vierde lid). Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt dit lid aan het dagelijks bestuur op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Artikel 6. Tussentijdse rapportage Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor het algemeen bestuur zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt het algemeen bestuur geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het vierde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het vijfde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het dagelijks bestuur in de tussenrapportages moet toelichten. Deze afwijking kunnen ook als een percentage worden gedefinieerd.
Pagina 11 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
Artikel 7. Waardering & afschrijving vaste activa In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 7 invulling gegeven. In dit artikel zijn de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa opgenomen. Optioneel is het stellen van een maximale afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een korte afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast. In de verordening is er voor gekozen activa met maatschappelijke nut te activeren in plaats van deze meteen ten laste van de exploitatie te brengen. Artikel 8. Kostprijsberekening Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het algemeen bestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de opbouw van de kostprijs van de goederen en diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 8 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten die worden geleverd aan derden. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. Het derde lid geeft aan dat in de kostprijs ook de kosten van de financiering van materiele activa moet worden meegenomen in de vorm van een rente over het eigen vermogen en over het vreemd vermogen. Kaders voor de kostprijzen staan voor heffingen, rechten en leges in artikel 229b Gemeentewet en voor prijzen in de artikelen 25i, 25j en 25m van de Mededingingswet. Artikel 9. Prijzen economische activiteiten Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten, werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht. Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een besluit van het algemeen bestuur het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het besluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland (Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht). Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het
Pagina 12 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter. Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd. Artikel 10. Financieringsfunctie De financieringsfunctie is opgenomen in het Treasurystatuut van Holland Rijnland, waarbij rekening is gehouden met in de modelverordening opgenomen artikel 15 en onderstaande toelichting. Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 15 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 27. In aanvulling op de regels uit de wet Financiering decentrale overheden en daaruit volgende besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten. Als in een gemeente wel gebruik mag worden gemaakt van financiële derivaten, dan moet deze bepaling uit de verordening worden weggelaten. Het tweede lid bepaalt dat het dagelijks bestuur het algemeen bestuur informeert als de kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigt te worden overschreden. Artikel 4 respectievelijk 6 van de Wet financiering decentrale overheden (hierna: Wet Fido) geeft aan dat de toezichthouder (provincie) wordt geïnformeerd als het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet respectievelijk renterisiconorm overschrijdt en dat het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland aan de toezichthouder een plan voorlegt om weer binnen deze limiet te komen. Dit plan dient door de provincie goed gekeurd te worden. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan de toezichthouder correctieve maatregelen treffen. Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat het algemeen bestuur een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het dagelijks bestuur heeft kunnen brengen. Het derde lid draagt het dagelijks bestuur op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland bloot komt te staan te verminderen. Dit is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als instellingen bij een gemeente aankloppen voor een lening of garantiestelling dan hebben de banken er in de regel niet al te veel vertrouwen meer in. Het vierde lid bepaalt dat voor het verlenen van garanties een voorziening wordt gevormd voor het risico dat het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland loopt. Daarmee komt de verlening van garanties expliciet onder het budgetrecht van het algemeen bestuur te vallen en is voor ook de verlening van garanties tegen marktconforme tarieven instemming van het algemeen bestuur vereist. Paragrafen Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in zijn artikel 9 aan welke paragrafen bij de begroting en jaarstukken moeten worden opgenomen, namelijk lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid. De paragrafen lokale heffingen en
Pagina 13 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
grondbedrijf zijn niet van toepassing op het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en derhalve niet opgenomen. In de financiële verordening kan het algemeen bestuur bepalen dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. Dit is tot op heden niet noodzakelijk geweest. Artikel 11. Administratie Onder artikel 11 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen. Artikel 12. Financiële organisatie Artikel 12 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het dagelijks bestuur op hiervoor zorg te dragen. Het dagelijks bestuur is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van het algemeen bestuur van State en het Nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 Gemeentewet. Artikel 12 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het dagelijks bestuur beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het dagelijks bestuur een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het dagelijks bestuur de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de kostentoerekening vastlegt. Bij het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden. Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen. Deze zijn opgenomen in de Algemene Subsidieverordening. In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarstukken. Artikel 13. Interne controle De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de financiën van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Artikel 13 draagt het dagelijks bestuur op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen. Artikel 14. Intrekken oude verordening en overgangsrecht Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan
Pagina 14 van 15
Financiële Verordening samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014
de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later. De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in artikel 14 een overgangsbepaling opgenomen. Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel Het verdient de voorkeur de nieuwe verordening in werking te laten treden op een datum voor het vaststellen van de voorjaarsnota en anders voor het vaststellen van de begroting van het jaar t+1. Anders moet artikel 15 worden uitgebreid met een bepaling die voorziet in terugwerkende kracht, zodat de bepalingen uit de nieuwe verordening ook gelden voor de begroting voor het jaar t+1. Vaststelling Binnen twee weken na vaststelling door het algemeen bestuur moet het dagelijks bestuur de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).
Pagina 15 van 15
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
Regionale woonagenda Holland Rijnland
2.
Basistaak
3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Datum: Informerend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
Met de woonagenda willen de gemeenten de woningmarkt versterken, juist op het moment dat de woningmarkt zich lijkt te herstellen van de economische en kredietcrisis. Hierbij is voor wat betreft de concrete vertaling een onderscheid gemaakt naar de drie subregio's. Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
1-10-2014 2-10-2014 17-12-2014 Het PHO Ruimte heeft op 1 oktober 2014 het DB
geadviseerd om: 1. de Nota van beantwoording en wijzingen vast te stellen, onder voorbehoud van eventuele afwijkende reacties van gemeenteraden voor 29 september. 2. De regionale woonagenda Holland Rijnland 2014, die is aangepast op basis van de onder 1 genoemde Nota, aan het AB aan te bieden ter vaststelling. 6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Niet van toepassing. Er zijn geen afwijkende reacties van gemeenten ontvangen.
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
7.
Essentie van het voorstel
Beslispunten: 1. Nota van Beantwoording en wijzigingen met betrekking tot de (concept) Regionale woonagenda Holland Rijnland vast te stellen; 2. De Regionale woonagenda Holland Rijnland vast te stellen met inbegrip van de in de Nota van beantwoording (zie punt 1) voorgestelde wijzigingen; 3. De Regionale woonagenda Holland Rijnland ter instemming voor te leggen aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland; 4. Het besluit over de vaststelling van de Regionale woonagenda te publiceren.
8.
Inspraak
Ja, door gemeenten, (koepels van) huurdersorganisaties en corporaties (juni tot september 2014)
9.
Financiële gevolgen
n.v.t.
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit Eerdere besluitvorming:
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota AB Vergadering: Datum:
Algemeen Bestuur 17 december 2014
Locatie:
Gemeentehuis Alphen aan den Rijn 10
Agendapunt: Onderwerp: Regionale woonagenda Holland Rijnland
Beslispunten: 1. Nota van Beantwoording en wijzigingen met betrekking tot de (concept) Regionale woonagenda Holland Rijnland vast te stellen; 2. De Regionale woonagenda Holland Rijnland vast te stellen met inbegrip van de in de Nota van beantwoording (zie punt 1) voorgestelde wijzigingen; 3. De Regionale woonagenda Holland Rijnland ter instemming voor te leggen aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland; 4. Het besluit over de vaststelling van de Regionale woonagenda te publiceren. Inleiding: Naar verwachting neemt het aantal inwoners en huishoudens in Holland Rijnland de komende vijftien jaar verder toe en verandert de bevolking qua leeftijd en samenstelling van huishoudens flink door vergrijzing en gezinsverdunning. Om goed in te kunnen spelen op de nieuwe omstandigheden hebben de gemeenten in Holland Rijnland deze regionale woonagenda opgesteld. Met de woonagenda willen de gemeenten de woningmarkt versterken, juist op het moment dat de woningmarkt zich lijkt te herstellen van de economische en kredietcrisis. Hierbij is voor wat betreft de concrete vertaling een onderscheid gemaakt naar de drie subregio's. Deze agenda vervangt de vorige regionale woonvisie uit 2009 en het gaat om de uitvoering van een zgn. basistaak van Holland Rijnland. Met deze woonagenda wordt een belangrijke koppeling gelegd met het ruimtelijk beleid, zoals dat is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit, de Regionale StructuurVisie 2020 Holland Rijnland en de (inter)gemeentelijke structuurvisies. Het Dagelijks Bestuur heeft van medio juni tot eind augustus de gemeenteraden, corporaties en huurdersorganisaties en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te reageren op het concept van de Regionale woonagenda Holland Rijnland. Tien gemeenten hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt hun beschouwing of zienswijze te geven op het ontwerp. Vier van de veertien gemeenten dienden geen zienswijze in: Kaag en Braassem, Lisse, Nieuwkoop en Noordwijkerhout. Uit Kaag en Braassem en Nieuwkoop heeft de raadscommissie via de ambtenaar aandachtspunten meegegeven die verwerkt zijn. Daarnaast zijn reacties ontvangen van de (koepels van) huurdersorganisaties en corporaties. De hoofdlijn van de reacties was positief. Meest genoemde punten van discussie zijn het benodigde aandeel sociale huurwoningen bij nieuwbouw en de subregionale kwalitatieve afstemming. Voor de opmerkingen die daarover zijn geplaatst wordt verder verwezen naar de Nota van beantwoording en wijzigingen.
3
Beoogd effect: Een gezonde regionale woningmarkt met oog voor subregionale en lokale verschillen met een woningaanbod, dat in kwalitatief en kwantitatief opzicht aansluit bij de behoefte in de regio c.q. de subregio's. Tevens een kader waarmee op een transparante wijze kan worden ingespeeld op veranderende behoeften en dat aansluit bij het vastgestelde ruimtelijk beleid van provincie, regio en samenwerkende gemeenten in Holland Rijnland. Naar verwachting kunnen nieuwe woningbouwplannen hierdoor sneller gerealiseerd worden. Argumenten: 1. De ingediende zienswijzen zijn zorgvuldig gewogen Bij de beantwoording van de zienswijzen is gewogen in hoeverre de zienswijze bijdraagt aan de uitgangspunten van het regionale woonbeleid en of deze de regionale woonagenda deze verder verduidelijkt en aanscherpt. Als de reacties aanleiding gaven tot aanpassing, zijn de voorgestelde wijzigingen opgenomen in hoofdstuk 2 van bijlage 1 (Nota van beantwoording en wijzigingen). 2.1 Een regionale woonagenda geeft richting en biedt houvast De Regionale woonagenda richt zich op een beperkt aantal thema’s die regionaal van belang zijn. De gewenste ontwikkelingsrichting wordt op hoofdlijnen aangegeven. Het is een leidraad zodat de gemeenten binnen Holland Rijnland optimaal kunnen werken aan de versterking van de regionale woningmarkt. Een regionaal afgestemde woonagenda biedt bovendien een stevig kader op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen vastgelegd kunnen worden in (bestemmings)plannen. Ook zorgt zij voor een goede programmering waardoor vraag en aanbod in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin (meer) in balans is. 2.2. Het Algemeen Bestuur is bevoegd de regionale woonagenda vast te stellen Op basis van artikel 5 van de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland is het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland bevoegd om een regionale woonagenda vast te stellen. 3. Instemming door GS maakt eerdere realisering van plannen mogelijk Omdat de Regionale woonagenda de basis vormt voor de verantwoording van bestemmingsplannen hoeven gemeenten plannen, die zijn afgestemd binnen deze agenda, niet afzonderlijk meer voor te leggen aan de provincie, regio of buurgemeenten. Nut en noodzaak zijn immers al aangetoond, omdat hiermee - volgens de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit - de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking is afgelopen. GS heeft overigens al ingestemd met het concept van de Regionale woonagenda onder voorbehoud dat er geen wezenlijke wijzigingen worden aangebracht. 4. Publiceren van het besluit is verplicht Een besluit treedt niet in werking voordat het bekend is gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 3.40 en 3.42 van de Algemene wet bestuursrecht. Kanttekeningen/risico’s: 2. De Regionale woonagenda wordt maar één per drie jaar aangepast. De Regionale woonagenda is een kader met afspraken voor 3 jaar. Flexibiliteit is nodig om in te kunnen spelen op onvoorziene ontwikkelingen. De planlijst wordt jaarlijks gemonitord en geactualiseerd zodat kan worden ingespeeld op de veranderende praktijk. Stel dat een gemeente wil afwijken van de planlijst, dan moet dat verzoek een goede onderbouwing hebben. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet zijn gevolgd en het mag niet in strijd zijn met de algemene doelstelling van de Regionale woonagenda en het ruimtelijk beleid van Holland Rijnland. Afstemming vindt plaats op subregionaal niveau en zo nodig in het
4
portefeuillehoudersoverleg Ruimte gevolgd door een advies aan het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. Het DB beslist uiteindelijk over de planlijst en voorgestelde afwijkingen. Financiën: n.v.t. Communicatie: 1. De instanties en gemeenten die een zienswijze hebben ingediend ontvangen ter kennisname de Nota van Beantwoording en wijzigingen. 2. Na vaststelling door het Algemeen Bestuur wordt de regionale woonagenda Holland Rijnland gepubliceerd op de website van Holland Rijnland en op de gemeentepagina van de huis-aan huis bladen. 3. De definitieve versie van de regionale woonagenda wordt aangeboden aan de regiogemeenten en andere betrokkenen. Evaluatie: Jaarlijkse monitoring door de provincie en Holland Rijnland Wonen (de regionale koepel van corporaties) van ontwikkelingen op de (huur)markt en actualisering van de planlijst. Daarnaast driejaarlijkse (beperkte) actualisatie als nieuwe woningbehoefteramingen daartoe aanleiding geven. De planlijst wordt wel jaarlijks geactualiseerd. Bijlagen: 1. Nota van beantwoording en wijzigingen 2. Concept van de Regionale woonagenda Holland Rijnland
5
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
Inhoud 1 2
Inleiding ................................................................................................................ 2 Zienswijzen en beschouwingen: samenvattingen en reacties ........................................ 3 2.1 Overheden ...................................................................................................... 3 2.1.1 Gemeente Alphen aan den Rijn ................................................................... 3 2.1.2 Gemeente Hillegom ................................................................................... 3 2.1.3 Gemeente Kaag en Braassem ..................................................................... 4 2.1.4 Gemeente Katwijk ..................................................................................... 4 2.1.5 Gemeente Leiden ...................................................................................... 6 2.1.6 Gemeente Leiderdorp ................................................................................ 8 2.1.7 Gemeente Lisse ........................................................................................ 8 2.1.8 Gemeente Nieuwkoop ................................................................................ 8 2.1.9 Gemeente Noordwijk ................................................................................. 9 2.1.10 Gemeente Noordwijkerhout ...................................................................... 10 2.1.11 Gemeente Oegstgeest ............................................................................. 10 2.1.12 Gemeente Teylingen ................................................................................ 12 2.1.13 Gemeente Voorschoten ............................................................................ 12 2.1.14 Gemeente Zoeterwoude ........................................................................... 13 2.1.15 Provincie Zuid-Holland ............................................................................. 14 2.2 Vertegenwoordigers van huurders en corporaties............................................... 15 2.2.1 VWHR .................................................................................................... 15 2.2.2 SRH, HBE en FHLO .................................................................................. 16 2.2.3 SRH en Advonice..................................................................................... 17 3 Wijzigingen op het concept van de Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2014 ......... 19
2 oktober 2014 2014
Pagina 1 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
1
Inleiding
In deze Nota van Beantwoording en Wijzigingen zijn de zienswijzen en beschouwingen op de concept Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2014 samengevat en beantwoord door het Dagelijks Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Het concept van de regionale woonagenda is vastgesteld door het Dagelijks Bestuur en vrijgegeven voor inspraak. Het concept heeft van 18 juni tot en met 26 augustus 2014 ter inzage gelegen. Op 25 september heeft de laatste raad de eerder ingediende pro forma zienswijze bekrachtigd. De zienswijzen en beschouwingen zijn in deze nota samengevat en voorzien van een antwoord. Of de zienswijze of beschouwing leidt tot aanpassing van de concept Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2014, is in de beantwoording aangegeven. De aanpassingen zelf zijn beschreven in het laatste deel van deze nota: Wijzigingen op de concept regionale Woonagenda Holland Rijnland 2014. Het portefeuillehoudersoverleg Ruimte adviseerde 1 oktober 2014 positief over de Nota van beantwoording en de voorgestelde wijzigingen.
2 oktober 2014 2014
Pagina 2 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
2
Zienswijzen en beschouwingen: samenvattingen en reacties
In dit hoofdstuk zijn de samenvattingen van de zienswijzen en beschouwingen opgenomen en is een onderverdeling gemaakt in: 2.1 Overheden 2.2 Huurdersorganisaties en corporaties Er wordt verwezen naar paragrafen en/of pagina’s in het concept van de regionale Woonagenda. 2.1 2.1.1
Overheden Gemeente Alphen aan den Rijn
a. Voorzien in kwalitatieve woningbehoefte (§ 3.2): kwaliteit en woningtypen Het doel, de juiste typen woningen op de juiste plaats, wordt onderschreven. In de uitwerking licht de nadruk (te) sterk op de marktkansen op korte termijn, namelijk goedkope koopeengezinswoningen en goedkope koop- en huurappartementen. De gemeente stelt voor een duidelijker invulling te geven aan het toevoegen van kwalitatieve woningen, die nu goed afzetbaar zijn en tevens bijdragen aan de toekomstige woonbehoefte (onderscheidende woningen, aanvullend op de bestaande voorraad, kleinschalige complexen, duurzame woningen, flexibele woonconcepten, ruimte voor maatwerk). Reactie: Woningen staan er 75 jaar of langer. Het is daarom goed om het zwaartepunt niet te leggen op de korte termijn en (meer) aandacht te geven aan de kwaliteit (middel)lange termijn. Dit wordt verwerkt in de tekst. De verdere invulling daarvan is echter aan de gemeente in overleg met de subregio. Zienswijze leidt tot wijzingen. b. Kwaliteit en juiste plaats In het rapport van Companen (juli 2013) wordt meer recht gedaan aan de reeds aanwezige marktkansen en risico’s per gemeente, alsmede aan de interactie tussen de verschillende subregio’s. Verzoek is daarom de meer genuanceerde conclusies uit dat rapport met betrekking tot de plannen en woonmilieus (van subregio Oost) terug te laten komen. Reactie: De regionale woonagenda is bewust een nota op hoofdlijnen. De beschikbare informatie kan echter bijdragen aan betere afstemming op subregionaal niveau. Daarom wordt voorgesteld de uitkomsten van Companen op te nemen als bijlage. Zienswijze leidt tot wijzingen. 2.1.2
Gemeente Hillegom
Begin 2015 zal de gemeente een nieuwe lokale woonvisie opstellen. De regionale woonagenda vormt de kaders daarvoor. Ten aanzien van de sociale opgave (§ 3.4) benadrukt Hillegom de realisatie van 15% sociale huur bij nieuwbouw te zien als gemiddelde. Ter voorbereiding van de nieuwe lokale visie zal ze onderzoek doen naar de lokale behoefte aan sociale huur en dat als uitgangspunt nemen. Reactie: Er zijn veel onzekere externe factoren die de sociale opgave beïnvloeden. Verschillende gemeenten onderzoeken de lokale behoefte aan sociale huur om daar meer grip op te krijgen. We stellen voor in afwachting van de uitkomsten die begin volgend jaar
2 oktober 2014 2014
Pagina 3 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
verwacht worden en de afstemming in de subregio’s de 15% als ondergrens voor de regio te hanteren, i.p.v. als gemiddelde. (Zie ook reactie op zienswijze VWHR). Zienswijze leidt tot wijzingen. 2.1.3
Gemeente Kaag en Braassem
In de concept woonagenda (en de bijbehorende planlijst) wordt een aantal locaties genoemd waarvan verwacht wordt dat ze een bovenregionale functie vervullen. Benoem deze locaties consequent. (ambtshalve aanpassing) Reactie: Van verschillende locaties in Holland Rijnland wordt verwacht dat ze voorzien in een vraag van buiten de regio. Op bijv. p.6 wordt alleen gerefereerd aan de locaties in het kader van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek. Op p.21 staan alle locaties benoemd. Zienswijze leidt tot wijzigingen. 2.1.4
Gemeente Katwijk
Voor Katwijk is de Regionale agenda wonen (RAW) is een goede vertaling van de doelen, trends en acties die op regionaal niveau geformuleerd en waargenomen zijn en de komende jaren opgepakt zullen worden. Er zijn nog enkele kritische opmerkingen en vragen over het stuk. Deze punten worden hierna benoemd en toegelicht. a. Capaciteit Op pagina 10 en 11 wordt gesproken over de harde en zachte bestemmingsplancapaciteit voor woningen in relatie tot de behoefte aan woningen. Uit de cijfers blijkt dat er tot 2020 een beperkt overschot is aan harde capaciteit en na 2020 een flink tekort. Er is dus op regionaal niveau geen capaciteitsprobleem, maar een faseringsprobleem. Dit wordt door alle regiogemeenten opgepakt met behulp van het regionale afstemmingskader. Reactie: Juist, de fasering is een aandachtspunt. Afstemming in de subregio’s moet ertoe leiden dat de vraag en harde plancapaciteit na 2020 meer in evenwicht komt. Dat wordt jaarlijks gevolgd door de regio en de provincie. Zienswijze leidt tot wijzigingen. b. Kwalitatieve aspecten van de regionale woningbouwprogrammering In de RAW wordt wel aangegeven welke woningcategorieën kansrijk zijn in de verschillende sub-regio’s maar er ontbreekt een vergelijking van de geplande woningbouw in kwalitatief opzicht afgezet tegen de kansrijke, gewenste en/of benodigde nieuwbouw in kwalitatief opzicht. Het is de vraag waarom deze vergelijking niet gemaakt is. Het is niet ondenkbaar dat daar een stuk scheefheid in zit die stagnerend werkt. Daar enig inzicht in verschaffen kan mogelijk verhelderend werken en zodoende een positieve bijdrage leveren aan de regionale afstemming. Reactie: Deze slag is nog niet gemaakt omdat te weinig gemeenten voldoende zicht hadden op de (voorgenomen/gewenste) lokale kwaliteiten. Die slag zal gemaakt moeten worden bij het opstellen van de planlijst van 2015. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. c. Sociale woningbouw In de RAW staat dat er regionaal een tekort aan sociale huurwoningen is van gemiddeld 15% (per gemeente varieert dit van 7-24%). De berekening van het tekort is beredeneerd vanuit de woningvoorraad. Wanneer we meer vanuit de woningzoekenden redeneren, zien we het volgende beeld ontstaan:
2 oktober 2014 2014
Pagina 4 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
o De mutatiegraad is de afgelopen 5 jaar behoorlijk teruggelopen o De beschikbaarheid is sterk teruggelopen o De slaagkans daalt o De gemiddelde wachttijd voor een sociale woning is de afgelopen vijf jaar drie keer zo lang geworden De gemeente hecht eraan dat daarom iedere gemeente ten minste de 15% en bij gebleken noodzaak een hogere opgave realiseert. Dit om te voorkomen dat woningzoekenden gedwongen worden om uit te wijken naar andere gemeenten waar wel voldoende in sociale sector wordt gebouwd. Reactie: De factoren die de vraag en beschikbaarheid naar sociale huurwoningen bepalen zijn inderdaad erg onzeker. Daarom zullen we dit monitoren en hebben de gemeenten de mogelijkheid om op basis van lokale ervaringen en na (sub)regionaal overleg het aandeel sociaal aan te passen. Iedere gemeente moet zelf de verantwoordelijkheid nemen om - in overleg met de corporatie - voldoende sociale huurwoningen te realiseren. Zienswijze leidt tot wijzigingen. d. In paragraaf 2.4 wordt genoemd dat de economische groei heel veel effect heeft op de ontwikkeling van huishoudens met een inkomen tot de grens van € 34.000. Een andere externe factor die daar een sterke invloed op kan uitoefenen is de verhoging van de grens van de sociale sector tot een inkomensgrens van € 38.000. Stel dat de economische groei wat tegenvalt en de grens verhoogd wordt: op dat moment ontstaat er een compleet ander beeld. Daarom is het gevaarlijk om een percentage te noemen als de realiteit – zowel regionaal als per gemeente - er vrij sterk van af kan wijken. In onze optiek is het beter om met scenario’s en bandbreedtes te werken. Dat betekent dat we als gemeente – zeker op dit punt – niet 1 op 1 de RAW moeten volgen, maar onze lokale afweging moeten maken samen met de corporatie. Reactie: Een percentage halen is nooit een doel op zich. Er zullen altijd externe (lokale) factoren zijn die het noodzakelijk maken om het regionale bouwprogramma te nuanceren. (zie ook reactie Leiden) Zienswijze leidt tot wijzigingen. e. De afstemmingsmethodiek. De voorgestelde methodiek voor afstemming in de regio is dynamisch en flexibel. Hierbij is een goede gemeentelijke regie op de lokale woningbouwprogrammering wel een belangrijke randvoorwaarde. Reactie: De RAW stelt de kaders voor de afstemming. Hij geeft de gemeenten houvast, maar ook de ruimte voor hun verantwoordelijkheden als regisseur. Vervolgens toetst de regio, ondersteunt de afstemming tussen regiogemeenten en met andere overheden. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. f. Wat nog niet helemaal helder uit de beschrijving van de methodiek naar voren komt is hoe omgegaan kan worden met ruimte in het gemeentelijke programma. Kan deze worden “uitgeleend” of “weggegeven” aan een gemeente die wat ruimte te kort komt? Kan een gemeente zelf bepalen aan welke gemeente en/of voor welk project men die ruimte wil geven en of een gemeente daar voorwaarden aan kan verbinden? Reactie: De (landelijke) Ladder voor duurzame verstedelijking zegt dat moet worden afgestemd binnen de (sub)regio en dus dat kan worden uitgeruild. Uitgangspunt is dat het
2 oktober 2014 2014
Pagina 5 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
project qua omvang en kwalitatieve samenstelling vergelijkbaar is en dus een reële oplossing biedt voor de vraag. Een centrumlocatie kan niet worden ‘weggeven’ voor een uitleglocatie. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. 2.1.5
Gemeente Leiden
In deze bondige agenda zijn de juiste keuzes gemaakt voor de regionale thema’s. Er is een goede basis gelegd verdere afstemming. Het college wil de komende periode met de buurgemeenten die afstemming verder invulling geven. Daarnaast heeft ze een aantal aandachtspunten. a. Voldoende sociale huurwoningen (§ 3.4) – de methodiek De gemeente kan zich vinden in de systematiek van de berekening en waardeert het dat gewerkt is met een bandbreedte: een uitwerking naar subregionaal niveau. Echter, Leiden zou liever de harde planvoorraad tot 2020 als leidraad nemen bij de berekening van het aandeel sociaal, dan de WBR. Tot 2020 bouwt de subregio West minder dan de WBR nodig acht. Daardoor zouden er te weinig sociale huurwoningen voor de doelgroep komen. Reactie: Het gat tussen vraag en aanbod zal voor elke doelgroep groter worden als er te weinig wordt gebouwd. Het kan een lokale keuze zijn om dan het accent te leggen op sociale sectorwoningen als de markt dat toelaat, mits dat binnen de subregio en in het middellange termijnperspectief ook past. Zienswijze leidt tot niet tot wijzigingen. b. Voldoende sociale huurwoningen (§ 3.4) – percentage of aantallen Het feitelijk doel is dat er in absolute aantallen voldoende sociale huurwoningen zijn voor de doelgroep. Het halen van een percentage bij nieuwbouw is slechts richtinggevend, het is geen doel op zich. De gemeente vraagt die nuancering in de tekst op te nemen. Zienswijze leidt tot wijzigingen. c. Subregionale afstemming sociale huurwoningen (§ 3.4) Leiden vindt het van belang om met de buurgemeenten tot een goede verdeling van sociale huurwoningen te komen. In de concept regionale woonagenda staat dat er een differentiatie kan plaatsvinden, rekening houdende met het aandeel in de bestaande voorraad en geraamde tekorten per subregio. Om dat te borgen stelt de gemeente voor om de uitkomsten van nadere subregionale afspraken m.b.t. sociale huur bij nieuwbouw op te nemen bij de besluitvorming. Reactie: Ambtelijk is geadviseerd om als subregio’s binnen een jaar nadere invulling te geven aan het kwalitatieve programma waaronder de subregionale verdeling van sociale sectorwoningen. Daarvoor zal een procesafspraak worden opgenomen. De verdeling krijgt zijn weerslag in de planlijst (zie ook reactie op zienswijze VWHR). Zienswijze leidt tot wijzigingen. d. Lage slaagkansen Gezien de lage slaagkansen zal Leiden vooralsnog vasthouden aan 20% sociale huur bij nieuwbouw. Ze vraagt de regio of er, naast de inzet van lokaal maatwerk, nog andere mogelijkheden zijn om de wachttijden te verkorten. Reactie: De wachttijd kan verder alleen maar korter worden als er meer woningen beschikbaar zijn voor de doelgroep of als de doelgroep kleiner wordt. Door het bouwprogramma, maar ook door het voorkomen dat kwalitatief goede, goedkope sociale huurwoningen aan de voorraad worden onttrokken door sloop, verkoop, liberalisering of extreme huurharmonisatie kan een gemeente via prestatie-afspraken die wachttijden
2 oktober 2014 2014
Pagina 6 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
enigszins beïnvloeden. De regio streeft ernaar meer inzicht te krijgen in de genoemde ontwikkelingen. Zienswijze leidt tot wijzigingen. e. Wonen en zorg (§ 3.3) Uit de regionale woonagenda blijkt nog onvoldoende wat de woningbouwopgave (kwantitatief en kwalitatief) voor zorgbehoevenden is. De gemeente vindt het begrijpelijk dat er vooralsnog alleen procesafspraken hierover zijn gemaakt. Wel ziet ze graag op korte termijn behoefteramingen, een nadere uitwerking en aanpak hiervoor. Reactie: In het kader van de decentralisatie van de AWBZ zijn de gemeenten zelf in gesprek met de lokale zorgaanbieders over de gevolgen van de extramuralisering. Daarmee wordt de vraag lokaal aangepakt. De gezamenlijke regiogemeenten hebben een samenwerkingsverklaring met het zorgkantoor getekend. Als blijkt dat er lokaal knelpunten optreden kunnen deze op het regionale platform worden opgevoerd. Tot slot wordt ambtelijk verkend of aanvullend onderzoek (behoefteramingen o.b.v. demografische ontwikkelingen) een meerwaarde kunnen hebben in dit hele proces. De eerste indruk is dat dergelijke data te globaal zijn om van nut te zijn in dit vraagstuk. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. f. Studentenhuisvesting Leiden pleit ervoor om studentenhuisvesting op te nemen als hoofdonderwerp in de woonagenda. Ten eerste is de regio een kennisintensieve regio en wil ze dat blijven. Ten tweede zijn studenteneenheden een substantieel deel van de woningproductie (in subregio West). Tot slot is studentenhuisvesting al wel als categorie opgenomen in het afwegingskader woningbouwprogrammering. Reactie: Het belang van goede en voldoende studentenhuisvesting is evident. In het verleden is daar eerder over gesproken. Concrete initiatieven en de concrete vraag beperken zich tot de regiogemeenten direct rond Leiden. Daarom zijn we van mening dat het vooral subregionale aandacht vraagt. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. g. Uitvoeringsprogramma De gemeente stelt voor het uitvoeringsprogramma te concretiseren. Naast acties en randvoorwaarden zou moeten worden toegevoegd wie trekkers zijn, wie partners zijn, wat en wanneer er opgeleverd wordt (of dat het een doorlopende actie is) en of er extra middelen/capaciteit voor nodig is. Reactie: De wens om het uitvoeringsprogramma te concretiseren is begrijpelijk. Er is nu echter een takendiscussie gaande over de rol van de regio (#kracht15). Die discussie staat buiten de woonagenda, maar kan wel invloed hebben op de taakverdeling in het uitvoeringsprogramma (v.v.). het lijkt ons verstandig dat niet met elkaar te vermengen. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. h. Rijksvisie Infrastructuur en Ruimte De subregio West heeft op middellange en lange termijn een stevige woningbouwopgave. Ze moet zoeken naar nieuwe projecten en locaties. Om dat kracht bij te zetten vraagt de gemeente om een koppeling met de Rijksvisie. Geef daarbij een de doorkijk naar de lange termijn: zoeken naar nieuwe projecten en locaties om de verwachte groei te kunnen huisvesten.
2 oktober 2014 2014
Pagina 7 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
Reactie: Opgaven uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte werken door in de provincie VRM en in de regionale woonagenda. Het is logisch om dat te benoemen. De doorkijk naar de lange termijn komt tot uitdrukking in de aanpassing van de planlijst in juli 2015. Zienswijze leidt tot wijzigingen. 2.1.6
Gemeente Leiderdorp
a. Regionale afstemming woningbouwprogrammering Leiderdorp stelt voor bij de jaarlijkse monitoring ook veel aandacht te besteden aan afstemming in kwalitatieve zin zodat uiteindelijk passende, en tevens financieel haalbare, plannen in onderling verband kunnen worden afgestemd. Reactie: Afstemming in kwalitatieve zin zal verder vorm krijgen in (de voorbereiding van) de planlijst van 2015. De nadruk lag vooralsnog op de kwantitatieve afstemming, omdat te weinig gemeenten voldoende zicht hadden op de (voorgenomen/gewenste) lokale kwaliteiten. Op het lokale schaalniveau waar zinvolle invulling kan worden gegeven aan kwaliteitsaspecten. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. b. Aandeel sociaal (§ 3.4) Leiderdorp wijst erop dat het aandeel sociaal hoger moet zijn als sloop, verkoop of liberalisering toenemen en het aanbod sociale huur sneller kleiner wordt. Het is goed dat de regionale woonagenda daar ruimte voor laat. De gemeente doet de suggestie om corporaties in de (sub)regio te stimuleren goede afspraken met elkaar te maken en dit vast te leggen in prestatie-afspraken. Reactie: Het is een waardevolle suggestie. De ontwikkelingen in de bestaande voorraad bepalen voor een belangrijk deel de beschikbaarheid van sociale huurwoningen. Nu is onbekend welke sloop- of verkoopplannen etc. er zijn. De regiogemeenten zullen daarover in gesprek gaan met de woningcorporaties. De data kunnen een onderlegger zijn voor lokale en subregionale prestatie-afspraken. Zienswijze leidt tot wijzigingen. c. Wonen en zorg (§ 3.3) Uit de regionale woonagenda blijkt nog onvoldoende wat de woningbouwopgave (kwantitatief en kwalitatief) voor zorgbehoevenden is. De gemeente vindt het begrijpelijk dat er vooralsnog alleen procesafspraken hierover zijn gemaakt. Wel ziet ze graag op korte termijn behoefteramingen, een nadere uitwerking en aanpak hiervoor. Reactie: zie reactie e. onder Leiden Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. 2.1.7
Gemeente Lisse
De gemeente heeft geen zienswijze ingediend 2.1.8
Gemeente Nieuwkoop
Benoem de ontwikkelingen voor de Noordse Buurt (430 woningen) consequent als een bovenregionale ontwikkeling waarover afspraken zijn gemaakt in de VRM (advies uit commissievergadering). Reactie: zie onder Kaag en Braassem. Zienswijze leidt tot wijzigingen.
2 oktober 2014 2014
Pagina 8 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
2.1.9
Gemeente Noordwijk
a. Voorzien in kwantitatieve behoefte (§ 3.1) In de regionale woonagenda wordt de woningbehoefte op basis van de provinciale Woningbehoefteraming 2013 gehanteerd. Noordwijk stelt voor om de aantallen zoals opgenomen in de Verstedelijkingsafspraken aan te houden. Reactie: Het hanteren van een bandbreedte leidt niet tot meer woningen of een betere afstemming. Bovendien hebben de gemeenten erop aangedrongen om zo actueel mogelijk cijfers te hanteren. Ook eist de VRM dat elke drie jaar op basis van de meest recente data van de WBR en/of de BP de regionale woonagenda zo nodig wordt herijkt. De Verstedelijkingsafspraken dateren van 2010. Het is daarom niet logisch deze te gebruiken. Als het zo is dat een gemeente meer wil bouwen dan de lokale WBR, dan is dat aanleiding voor gesprek in de subregio. Dan kan in overleg bepaald worden óf en hoe de locatie ontwikkeld kan worden. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. b. Voorzien in kwalitatieve behoefte (§ 3.2) Toevoegen onder tabel 6: Deze tabel is veralgemeniseerd per subregio, dit kan inhouden dat er per gemeente in de subregio verschillen in marktkansen aanwezig zijn. Reactie: Ook Alphen aan den Rijn wijst op de differentiatie binnen de subregio (zie aldaar onder b.) Zienswijze leidt tot wijzigingen. c. Voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte (§ 3.4) Geadviseerd wordt in de regionale woonagenda tot uitdrukking te laten komen wat de effecten zijn van 30% sociale woningbouw in Noordwijk op subregionaal en/of bovenregionaal niveau. Reactie: Door dit percentage sociale woningbouw zal er meer evenwicht komen in de verdeling van de sociale voorraad in de Bollenstreek en zullen naar verwachting meer Noordwijkse woningzoekenden in hun eigen gemeente een passende woning kunnen vinden. Het heeft onzes inziens geen meerwaarde om dit in de regionale woonagenda te beschrijven. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. d. Lange termijn tot 2030 De Woningbehoefteraming 2013 gaat uit van een periode tot 2030. Het is van belang dit lange termijnperspectief goed op te nemen, ook voor de greenport. Als van 2020 wordt uitgegaan voor de greenportwoningen is er het risico dat locaties door de provincie worden geschrapt, terwijl de markt juist baat heeft bij continuïteit aan perspectieven. Reactie: Het (middel)lange termijnperspectief zal ook tot uitdrukking komen in de aanpassing van de planlijst 2015. Voor de Greenport zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met een looptijd voor de ontwikkeling tot 2020. De markt heeft enerzijds baat bij continuïteit aan perspectief, maar ook aan duidelijkheid over realisatie. Zienswijze leidt niet wijzigingen. e. Duurzaamheidsladder Pas de teksten over de duurzaamheidsladder aan zodat deze in overeenstemming is met de tekst in de (ontwerp) Verordening Ruimte (artikel 2.2.1 lid 1) (o.a. p.5) P.19 5e bullit schrappen ladder voor duurzame verstedelijking geldt voor elke locatie. Niet alleen greenportlocaties die voorheen binnen de contour lagen
2 oktober 2014 2014
Pagina 9 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
P.19 onder ‘voorzien in kwalitatieve woningbehoefte en ruimtelijke kwaliteit’. Het afwegingskader gaat niet in op een verdeling over de kernen. Pas tekst onder 4.1 daarop aan. Schrap vermeldingen over ‘ruimtelijke kwaliteit’ en breng deze desgewenst onder bij een verklaring over de toepassing van de duurzaamheidsladder
Reactie: Doel is om de juiste woningtypen op de juiste plaats te realiseren. Dat is meer dan alleen het toepassen van Duurzaamheidsladder. Daar waar de tekst in strijd is met de duurzaamheidsladder wordt deze aangepast. Zienswijze leidt tot wijzigingen. f. Bronsgeest (p.21) Bij Bronsgeest toevoegen dat deze 600 woningen expliciet zijn ‘geoormerkt zonder regionale afstemming’ op basis van het gestelde in de VRM en de gebiedsuitwerking HaarlemmermeerBollenstreek. Reactie: Alle genoemde onder 4a genoemde ontwikkelingen zijn plannen die (deels) bedoeld zijn voor een specifieke bovenlokale vraag en waarover afspraken bestaan. Dat is benoemd in de tekst. Afstemming is noodzakelijk bij grote verschuivingen van de invulling van het (kwalitatieve) programma. Dan trekt het project immers een andere doelgroep dan voorheen was beoogd en was afgesproken. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. g. Monitoring (p.22) Toevoegen dat iedere drie jaar een (beperkte) actualisatie plaatsvindt als de nieuwe WBRcijfers daartoe aanleiding geven. Dit is een eis uit de VRM/Afsprakenkader. Reactie: De tekst wordt aangepast aan de vereisten. Zienswijze leidt tot wijzigingen. p.23, derde bullit: Hier wordt kennelijk de bevolkingsprognose van de WBR afgetrokken. Omdat dit verwarring oproept en geen meerwaarde heeft wordt geadviseerd dit te schrappen. Reactie: We delen uw opmerking. Het verschil tussen WBR en BP heeft nauwelijks toegevoegde waarde. Zienswijze leidt tot wijzigingen. 2.1.10 Gemeente Noordwijkerhout De gemeente heeft geen zienswijze ingediend 2.1.11 Gemeente Oegstgeest a. Kwantitatieve woningbehoefte De gemeente vraagt om, in lijn met het afwegingskader, de Knoop Leiden West ook te noemen in de rest van de woonagenda, inclusief de daarbij behorende woningaantallen:
In 2.2. in de paragraaf op p. 6 over GHB en Greenport In 3.1 op pagina 10 in de paragraaf, die begint met “Naast het accommoderen..” In 4.1 op pagina 19 in de tabel, onder “Voorzien in de kwantitatieve woningbehoefte”.
Het gaat om de bouw van 1.435 woningen met ruimte voor 400 extra woningen. In totaal om 1835 woningen.
2 oktober 2014 2014
Pagina 10 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
Reactie: zie onder Kaag en Braassem. Zienswijze leidt tot wijzigingen. b. Kwalitatieve woningbehoefte Lokaal kan de behoefte verschillen van het algemene beeld voor de regio. Daarom wordt gevraagd om de volgende zin toe te voegen onder tabel 6 op pagina 12. “De lokale marktkansen kunnen verschillen van het algemene beeld per subregio. Gemeenten volgen de lokale marktkansen en houden rekening met de algemene vraag naar woningen en woonmilieus in de regio.” Reactie: zie Alphen aan den Rijn onder b. Zienswijze leidt tot wijzigingen. c. Klaarmaken voor scheiden wonen en zorg (§ 3.3) Oegstgeest herkent zich in het doel om voldoende passende woningen (bestaande en nieuw) beschikbaar te hebben voor zorgbehoevenden. Het zorgproof maken van woningen acht ze de verantwoordelijkheid van de eigenaren en bewoners. Dat is conform landelijk beleid (WMObeleid) en in lijn met de trend, dat ouderen (en anderen) steeds meer zelf willen bepalen hoe ze wonen, ook als ze zorg nodig hebben. Wij verzoeken u daarom de zin te veranderen in: ‘Concreet betekent dit dat cliënten met een zorgvraag die voorheen in een intramurale setting zorg zouden ontvangen, voortaan de zorg in eigen omgeving moeten organiseren. Reactie: De voorgestelde tekst sluit beter aan bij het landelijk beleid. Zienswijze leidt tot wijzigingen. d. Bij de drie belangrijkste opgaven voor Holland Rijnland staat (p.14): Stimuleren (preventieve) aanpassing van woningen aan wensen en behoeften van seniorenhuishoudens. Maar wel zo, dat de woning op lange termijn ook weer voor een andere doelgroep aantrekkelijk is. Voorgesteld wordt om de laatste zin te schrappen (Maar wel zo […] aantrekkelijk is). In de sociale huursector is het mogelijk om woningen in aangepaste staat te behouden, maar dit lukt alleen als ze worden gelabeld als zorgwoningen (en zodanig worden toegewezen). Daarom zou niet worden gepropageerd om voorzieningen uit de woning te halen bij mutatie. Reactie: Wellicht draagt het bij een efficiëntere inzet van Wmo-middelen. Feitelijk beogen we de woning levensloopgeschikt te maken en daarmee voor verschillende doelgroepen aantrekkelijk. Zienswijze leidt tot wijzigingen. e. Ter inzage legging Oegstgeest betreurt het dat de inzageperiode deels in het zomerreces van de gemeenteraden valt. Ze vraagt een toelichting hierop. Reactie: De provincie verlangde een goedgekeurde agenda. Holland Rijnland was daarin laat. Het proces om te komen tot een regionale woonagenda heeft lang geduurd. Ook liepen gemeenten er tegenaan dat bestemmingsplanprocedures onnodig vertraagden door het ontbreken van een actuele woonagenda. Om te voorkomen dat de regio echt te laat zou zijn is voor deze verlengde inzageperiode gekozen die helaas deels in het zomerreces viel. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen.
2 oktober 2014 2014
Pagina 11 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
2.1.12 Gemeente Teylingen Teylingen werkt aan een gemeentelijke woonvisie waar de regionale woonagenda de onderlegger voor zal vormen. Op onderdelen zal het lokaal beleid mogelijk (onderbouwd) afwijken. De verwachting is dat de nieuwe woonvisie in de eerste helft van 2015 kan worden vastgesteld. a. Kwalitatieve aspecten van woningbouwprogrammering Een vergelijking van de geplande woningbouw in kwalitatief opzicht is in de regio nog niet opgesteld. De afstemming is tot nu toe beperkt gebleven tot kwantitatieve aspecten. Teylingen ziet met belangstelling uit naar regionale initiatieven om de kwalitatieve afstemming verder uit te werken. Reactie: Kwalitatieve aspecten van de woningbouwprogrammering zullen vooral lokaal ingekleurd moeten worden. Op subregionaal niveau werken gemeenten het komend jaar kwaliteitscriteria uit ter verbetering van de afstemming. Deze moeten een plek krijgen in de planlijst van 2015. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. b. Sociale woningen (huur en koop) Teylingen zal, net als omliggende gemeente, laten onderzoeken hoeveel sociale huurwoningen bij nieuwbouw nodig zijn. Het resultaat daarvan zal ze afstemmen in de subregio. Lokaal zal ze ook bezien hoeveel sociale koopwoningen er gerealiseerd moeten worden nu daarover geen regionale afspraken meer zijn. Tot die tijd hanteert de gemeente het uitgangspunt van 30% sociale woningbouw (huur en koop) bij nieuwbouw. Reactie: De subregionale afstemming wordt van harte aangemoedigd. Het is goed dat het beoogde aandeel sociale huurwoningen bij nieuwbouw binnen de subregionale bandbreedte blijft, zolang er geen actuelere data zijn. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. 2.1.13 Gemeente Voorschoten a. Sociale woningen en kwantitatieve behoefte De gemeente Voorschoten twijfelt aan de cijfermatige onderbouwing van de 15% sociale nieuwbouw en de kwantitatieve woningbehoefte. Daarom stelt Voorschoten voor 30% sociale nieuwbouw als regionaal kader te handhaven. Reactie: De provinciale woningbehoefteraming ligt ten grondslag aan kwantitatieve opgave. Ook deze keuze is arbitrair, maar geeft gemeenten wel de zeker dat provincie bij de beoordeling van plannen deze behoefte niet opnieuw ter discussie stelt. Ook de berekening van het benodigde aandeel sociale huur in de nieuwbouw is een algemeen aanvaart model. Het toevoegen van minimaal 15% sociale huur bij nieuwbouw achten we een realistisch en haalbaar middel. Dat neemt niet weg dat verschillende onzekere factoren (zoals verkoop, sloop, ontwikkeling van de doelgroep) de uitkomst sterk kunnen beïnvloeden. Dan zal het percentage moeten worden bijgesteld. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. b. Monitoring Aansluiten pleit Voorschoten dat de regio de monitoring van de sociale voorraad voortvarend oppakt. In de monitor zouden in ieder geval ontwikkelingen op het gebied van mutaties, doorstroom, beschikbaarheid en wachttijden in de sociale voorraad opgenomen moeten
2 oktober 2014 2014
Pagina 12 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
worden. In het bijzonder vraagt de gemeente aandacht voor de effecten van liberalisatie en het aanstaande wetsvoorstel om de inkomensgrens te verhogen. In het verlengde hiervan spoort Voorschoten de regio aan om de aanvullende acties die de doorstroom moeten verhogen snel in werking te brengen. Reactie: De regio neemt de suggestie over en gaat in gesprek met de koepel van woningcorporaties die de uitvoering van de woonruimteverdeling op zich heeft genomen. Zienswijze leidt tot wijzigingen. 2.1.14 Gemeente Zoeterwoude a. Locatie Zwethof De provincie merkt in haar reactie op de woonnotitie op dat ze de woningbouwlocatie Zwethof alleen aanvaart als de woningen nodig zijn voor de herstructurering van zorginstelling Gemiva. Zoeterwoude ziet graag dat de Ladder voor duurzame verstedelijking consequent wordt toegepast. Zij heeft de behoefte om te reageren op het standpunt van de provincie en wil dat in eerste instantie bespreken met Holland Rijnland. Reactie: Het Dagelijks Bestuur deelt de opvatting dat beleidsregels consistent toegepast moeten worden en wacht een initiatief van de gemeente voor een gesprek hierover af. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. b. Subregionale indeling Zoeterwoude is ingedeeld bij de subregio Oost. Daar stelt ze vraagtekens bij. Hoewel de grenzen indicatief zijn ziet ze kanttekeningen bij de indeling, want ze ziet meer samenhang met gemeenten in subregio West. Reactie: Het DB kan zich de opmerking voorstellen. De gehanteerde grenzen zijn gebaseerd op verhuisbewegingen. Qua karakteristiek sluit de gemeente goed aan bij subregio Oost. Het voert nu te ver om de indeling te wijzigen. Maar als verhuisbewegingen in de toekomst wijzigen of bijvoorbeeld politiek-bestuurlijke samenwerking daar aanleiding toe geeft, kan dat leiden tot een heroriëntatie. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. c. Voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte (§ 3.4) Veel externe factoren beïnvloeden de behoefte aan nieuwbouw van sociale huurwoningen. De gemeente hecht daarom veel belang aan goed monitoren van factoren als de toename van het aantal ouderen die nauwelijks inkomensgroei hebben, de extramuralisering en het oprekken van de inkomensgrens van € 34.678 Reactie: Probleem is dat dergelijke specifieke data niet (vrij) beschikbaar zijn. Het heeft ook geen meerwaarde om nu al indicatoren en criteria vastleggen voor monitoring. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. d. Wonen en zorg (§ 3.3) De gemeente heeft begrip voor de procesafspraken, maar vraagt aandacht voor de sterke vergrijzing en de extramuralisering. Gemeenten zullen in overleg met corporaties en zorgaanbieders voortvarend moeten voorsorteren op deze ontwikkelingen. Reactie: Het Dagelijks Bestuur onderschrijft deze stelling. Gelukkig maken veel gemeenten daarover in het kader van de decentralisatie van de AWBZ al afspraken. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. e. Kansrijke productmarktcombinaties en woonmilieus (§ 3.2)
2 oktober 2014 2014
Pagina 13 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
De gemeente hecht er veel waarde dat de gemeenten hun identiteit behouden en versterken door de realisatie van de bijpassende pmc’s. Reactie: De regionale woonagenda biedt juist de ruimte voor versterking van de lokale en subregionale kwaliteiten. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. f. Uitvoeringsprogramma (h.4) Zoeterwoude gaat ervan uit dat de regio Holland Rijnland de acties coördineert en belangen behartigt van de regiogemeenten, maar dat de uitwerking vooral lokaal moet worden opgepakt. Reactie: Deze opvatting over de rolverdeling is een juiste interpretatie van de regionale woonagenda. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. 2.1.15 Provincie Zuid-Holland De provincie heeft in juli de woonagenda, de samenvattende woonnotitie en de planlijst aanvaart ervan uitgaande dat er naar aanleiding van de zienswijzen geen wezenlijke wijzigingen zullen zijn. Ze geeft alle regio’s voor de herzieningen in 2015 een aantal aandachtspunten mee. Voor Holland Rijnland zijn dat de volgende. a. Regionale afstemming op kwaliteit In Holland Rijnland regio ziet de provincie een toename in stedelijke woonmilieus, een afname in landelijke milieus en een toename in groenstedelijke en dorpse milieus. Gelet op de toepassing van de Ladder van Duurzame Verstedelijking is het de opgave om te bepalen of een zo groot mogelijk deel van deze vraag binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden ontwikkeld. Graag krijgt de provincie in de planlijst voor 2015 inzicht in de realisatie van deze kwalitatieve opgave. Reactie: De regio zal dit oppakken met de actualisering van de planlijst 2015 en zo nodig de provincie daarbij om advies vragen. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. b. Doorkijk na 2020: bestemmingsplanperiode Wij willen u daarnaast vragen om in de actualisering 2015 van (onderdelen van) uw regionale woonvisie niet alleen aandacht te hebben voor de korte en de middellange termijn tot 2020, maar vanaf nu ook aandacht te besteden aan de doorkijk voor de lange termijn 2020-2024 en 2025-2029. Actuele bestemmingsplannen hebben immers een looptijd van tien jaar. Op die manier ontstaat er een inzicht op de directe uitvoering van plannen voor de komende twee jaar, de verwachte realisatie in de vijf jaar daarna en een doorkijk naar de toekomstige opgaven voor de periode daarna. Wij willen u daarbij vragen, gezien het bovenstaande, om bij de actualisering 2015 ook rekening te houden met de kwalitatieve opgave. Reactie: Per subregio zal worden gewerkt aan het inzichtelijk maken en afstemmen van het kwantitatieve en kwalitatieve programma, ook op de middellange termijn. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. c. Recente fusie Gezien de recente fusie tussen de gemeenten Alphen aan den Rijn, Rijnwoude en Boskoop, willen wij u vragen bij de actualisatie van uw woonvisie ook inzicht te bieden in de planvorming van de voormalige gemeente Boskoop, die tot de regio Midden-Holland behoorde.
2 oktober 2014 2014
Pagina 14 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
Reactie: Bij de planlijst 2015 zal de regio de plannen in Boskoop opnemen. Als de regionale WBR2016 bekend is, met daarin de ramingen voor Boskoop, zal de regionale woonagenda daarop worden aangepast. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. d. Voorzien in voldoende sociale voorraad Wij zien een aantal beïnvloedingsmogelijkheden om te voorzien in voldoende sociale voorraad in de regio; 1) de mogelijkheden van sloop, herstructurering en renovatie, 2) de keuzes in verkoopbeleid en de resultaten daarvan, 3) de omgang met de huurharmonisatie en de tijdelijke of structurele consequenties daarvan en 4) het bijbouwen van sociale nieuwbouw. Wij noemen het geheel van deze mogelijkheden strategisch voorraadbeheer. Wij willen u dan ook vragen om bij de actualisering 2015 van (onderdelen van) uw regionale woonvisie hier inzicht in te bieden. Reactie: De regio en de afzonderlijke gemeenten zal in gesprek gaan met de vereniging van woningcorporaties, resp. de lokale corporaties om inzicht te krijgen in deze aspecten die de omvang van de sociale voorraad beïnvloeden. Zienswijze leidt wel tot wijzigingen. e. Aandacht voor scheiding wonen en zorg De gedachte achter de wetgeving is dat er meer keuzevrijheid en meer diversiteit in het wonen voor zorgbehoevenden ontstaat. Dit heeft gevolgen voor de huidige zorginstellingen (intramurale zorg) en de toekomstige zorg- en woningvoorraad (bijvoorbeeld geschiktheid voor extramurale zorg en levensloopbestendigheid). Wij vragen de gemeenten om in samenwerking met de uitvoerende partijen inzicht te geven in wat de consequenties kunnen zijn van de extramuralisering voor het ‘reguliere’ woonbeleid en hoe hier beleid op wordt vormgegeven. Reactie: Gemeenten werken hard aan een soepele implementatie van de uitgebreide Wmo a.g.v. de decentralisatie van de AWBZ. Er is intensief overleg met verschillende partijen. Daar komen ook de consequenties voor het reguliere woonbeleid aan de orde. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. f. Bestuurlijke afspraken en huisvesting doelgroepen Verder willen wij u vragen rekening te houden met de in het Programma Ruimte (VRM) genoemde aandachtspunten zoals bestuurlijke afspraken, planreductie, greenportwoningen en de huisvesting van doelgroepen zoals arbeidsmigranten en vergunninghouders. Reactie: Bij het monitoren van het regionale woon- en het huisvestingsbeleid is aandacht voor genoemde aspecten. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. 2.2 2.2.1
Vertegenwoordigers van huurders en corporaties VWHR
a. Kwantitatieve woningbehoefte (§ 3.1) Bovenop de opgave om in de regionale woningbehoefte te voorzien komen bovenregionale woningbouwopgaven als Valkenburg en de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek. De corporaties constateren dat het merkwaardig is dat deze laatste niet betrokken zijn bij de vergelijking van de plancapaciteit. Met name subregio Noord zou dan minder capaciteit hebben dan dat er behoefte is.
2 oktober 2014 2014
Pagina 15 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
Reactie: Een van de opgaven is de concretisering van locaties voor de Gebiedsuitwerking zodat deze vergelijking beter kan worden gemaakt. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. b. Kwalitatieve woningbehoefte (§ 3.2) Veel vragen over de kwaliteit kunnen alleen in lokale context beantwoord worden. Dat geldt ook voor de vraag naar geschikte woningen in het licht van wonen met zorg. Daarom komt de regionale woonagenda niet verder dan procesafspraken. De VWHR constateert in dat licht ook dat de beschouwing over woonmilieus, niet vertaald is in acties. Reactie: Het Dagelijks Bestuur beaamt dat. Het is een zoektocht naar kwalitatieve indicatoren die lokaal kunnen worden ingevuld, maar ook op (sub)regionale schaal voldoende informatie geven om de intergemeentelijke afstemming te kunnen verbeteren. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. c. Voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte (§ 3.4) De samenwerkende corporaties hebben ABF gevraagd ook de behoefte aan sociale huur te berekenen. Vooral omdat ABF uitgaat van een veel grotere groei van de doelgroep (7x-8x in vergelijking tot Stec en Companen) zal de verwachte behoefte veel groter zijn. De VWHR beveelt daarom dringend aan om uit te gaan van de percentages die nu gelden: 20% voor Leiden, 20-30% voor Katwijk en 30% voor de rest van de regio. Daarnaast zouden deze percentages ten minste tweejaarlijks heroverwogen moeten worden. Reactie: Er zijn vele onzekere factoren die de gewenste toevoeging van sociale huurwoningen beïnvloeden. Dat komt ook tot uitdrukking in de verschillende ramingen van de onderzoeksbureaus. ABF heeft geen onderverdeling naar subregio gemaakt. Stec verwacht in de Bollenstreek een benodigd aandeel van 41% sociale huur bij nieuwbouw. Als we de regionale aannames ABF zouden gebruiken voor de subregio, dan zou dat aandeel onvoorstelbaar groot zijn. Er is ook twijfel over de realiseerbaarheid van de grote sociale nieuwbouw opgave. Diverse gemeenten voeren nu lokaal onderzoek uit naar de benodigde omvang van de sociale voorraad en houden in afwachting daarvan vast aan de verdeling van de vigerende woonvisie. Ambtelijk wordt vanwege al die onzekerheden en mogelijke nieuwe informatie geadviseerd om de 15% sociale huur bij nieuwbouw vooralsnog te hanteren als ondergrens (en niet als gemiddelde) en in Noord een percentage tussen de 30% en 41%. De gemeenten in de subregio’s willen voor juli 2015 afspraken over de verdeling van het nieuwbouwprogramma sociale huurwoningen op basis van de meest actuele lokale data. Graag gaan we ook met de corporaties in gesprek over ontwikkelingen van de bestaande voorraad (sloop, verkoop, huurharmonisatie e.d.) om meer zicht te krijgen in de mogelijkheden om een gezonde en kwalitatief goede voorraad voor de doelgroep te realiseren. Zienswijze leidt tot wijzigingen. 2.2.2
SRH, HBE en FHLO
De SRH, HBE en de FHLO delen op hoofdlijnen de zienswijze van de corporaties Holland Rijnland op de regionale woonagenda, versie dd. 10 april 2014: het handhaven van de 30% sociale nieuwbouw op nieuwbouwlocaties in de regio en 2030% in Katwijk en 20% in Leiden: Gelet op de cijfers en de verwachte groei van de doelgroep, moet elke afname van de bestaande sociale voorraad voorkomen worden. Reactie: zie reactie bij VWHR onder c. Zienswijze leidt tot wijzigingen.
2 oktober 2014 2014
Pagina 16 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
2.2.3
SRH en Advonice
a. omvang van de sociale huurvoorraad Stel met elkaar een bandbreedte voor sociale huurwoningen vast die als vangnet kan functioneren waarin voldoende flexibiliteit zit om maatschappelijke ontwikkelingen op te vangen. De huidige omvang sociale huur is gemiddeld 29% en zou minimaal behouden moeten blijven. Het zou dus reëler zijn als de nieuwbouwproductie in Holland Rijnland voor de sociale huurwoning op 30% blijft staan en niet wordt terug gedrongen naar 15 %. Een percentage van 15% is daarom onverantwoord in het licht van alle genoemde ontwikkelingen in relatie tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het huisvesten van meest kwetsbare groepen. Reactie: zie reactie op brief VWHR Zienswijze leidt tot wijzigingen. b. Betaalbaarheid Het kwalitatieve aspect betaalbaarheid heeft geen vorm en inhoud gekregen. Dat is wel belangrijk om daadwerkelijk de beschikbaarheid van de sociale huurwoningen te vergroten. Niet alleen moet worden gekeken naar het percentage vrijkomende huurwoningen < €699,48, maar ook dient het percentage vrijkomende woningen < aftoppingsgrens € 556,82/€ 596,75 gemonitord te worden. Idem voor het totale marktaandeel op dit gebied. Reactie: De ontwikkelingen van huurharmonisatie en liberalisering bepalen voor een belangrijk deel de beschikbaarheid van de goedkope voorraad. De gemeenten gaan daarover in gesprek met de corporaties. Zienswijze leidt tot wijzigingen. c. Klaarmaken voor scheiden wonen en zorg (§ 3.3) Dit punt moet voortvarend door de gemeenten worden opgepakt. Het rapport stelt dat (pag. 14) nieuwbouwcomplexen vaak met moeite verhuurd of verkocht worden aan de doelgroep. Dit signaal zou een aanleiding moeten zijn tot het nader onderzoeken van de oorzaak. Wij dringen er op aan dat dit onderzoek (onder huurders) met spoed wordt opgepakt en meegenomen bij de besluitvorming over de Woonvisie. Wij verzoeken partijen af te spreken zich in te zetten om de oorzaken hiervan zoveel mogelijk weg te nemen. Een oplossingsrichting kan zijn te investeren in verhuisbegeleiding door gemeente en corporaties. De samenwerking tussen ouderenorganisaties, corporaties en gemeenten zal de komende jaren veel intensiever moeten zijn om de grote operatie AWBZ/WMO te realiseren. Goede communicatie is ook hierbij essentieel. In uw uitvoeringsprogramma zou een communicatieplan moeten worden opgenomen over de wijze waarop u de communicatie met de senioren vormgegeven gaat worden. Reactie: In het kader van de uitbreiding van de Wmo zijn gemeenten, zorgaanbieders en corporaties in gesprek. Het is een thema dat bij uitstek op lokaal niveau invulling krijgt net als de communicatie met de ouderen. Verhuisbegeleiding kan alleen op lokaal niveau goede invulling krijgen door de aanbieder. Zienswijze leidt niet tot wijzigingen. d. Uitvoeringsprogramma (H.4) De SRH vindt het uitvoeringsprogramma erg ambitieus en vrijblijvend. Opnemen van jaarlijkse monitoring (sloop, nieuwbouw, verkoop, overheveling naar vrije sector en prijsklasse tot aftoppingsgrens Huurtoeslag) en (financiële) sancties bij niet nakomen van de afspraken zouden op zijn plaats zijn als partijen in Holland Rijnland echt stappen voorwaarts willen zetten.
2 oktober 2014 2014
Pagina 17 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
Reactie: De vorige woonvisie bevatte veel gedetailleerde afspraken. Die konden niet worden waargemaakt. Daarom is het nu meer op hoofdlijnen. De regio zal wel in gesprek gaan met de corporaties om meer zicht te krijgen op de verschillende lokale situaties als het gaat om noodzakelijke of mogelijke verkoop, sloop etc. Dat kan de basis zijn voor lokale prestatieafspraken. Zienswijze leidt tot wijzigingen.
2 oktober 2014 2014
Pagina 18 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
3
p. 4
Wijzigingen op het concept van de Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2014
Belangrijk kader voor deze regionale woonagenda is de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). De vaststelling van deze visie is voorzien in de zomer van 2014. Wordt: Belangrijk kader voor deze regionale woonagenda is de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). Deze is vastgesteld in juli 2014. De opgaven voor de Zuidvleugel, en dus ook voor Holland Rijnland, uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk hebben hierin een plek gekregen.
p. 6
Naast het accommoderen [….] Valkenburg betreft 500 woningen in het internationaal topmilieu. Wordt: Daarnaast is er in aangrenzende regio’s een vraag die daar niet kan worden geaccommodeerd, maar wel in Holland Rijnland. Daarover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt o.a. voor de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (GHB), de financiering van de herstructurering van de Greenport Duin- en Bollenstreek door de bouw van z.g. Greenportwoningen in het buitengebied en de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel. Het betreft de projecten: topmilieu Valkenburg (500 woningen) Braassemerland Duivenvoordecorridor Knoop Leiden-West (1.435 woningen met ruimte voor 400 extra woningen) Noordse Buurt (430 woningen) locaties in het kader van het HOV-net Zuid-Holland Noord 5.200 woningen voor de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek, waaronder: o Bronsgeest 600 woningen; o 600 Greenportwoningen; deze kunnen vanwege hun eigen dynamiek onafhankelijk van een programmering worden ontwikkeld.
p.10 Waarom? (2e en 3e alinea) (…) in het internationale topmilieu. In sommige gemeenten is de plancapaciteit hoger dan de lokale behoefte omdat woningbouwplannen zijn verbonden aan bovenlokale gebiedsontwikkeling. Voorbeelden daarvan zijn 430 woningen in Nieuwkoop (transformatie Noordse Buurt), 340 woningen in Zoeterwoude (ontwikkeling A4/W4) en in Alphen aan den Rijn (stationslocatie HazerswoudeRijndijk). Wordt: (…) in het internationale topmilieu. Tot slot zullen ook de projecten Braassemerland, Duivenvoordecorridor, Knoop Leiden-West, Noordse Buurt en locaties in het kader van het HOV-net Zuid-Holland Noord (deels) worden ontwikkeld voor een bovenregionale vraag en zijn hierover bestuurlijke afspraken gemaakt (en vastgelegd in de VRM).
2 oktober 2014 2014
Pagina 19 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
In sommige gemeenten is de plancapaciteit hoger dan de lokale behoefte omdat woningbouwplannen zijn verbonden aan bovenlokale gebiedsontwikkeling. Een voorbeeld daarvan zijn 340 woningen in Zoeterwoude (ontwikkeling A4/W4). p.11 Toevoegen van juiste productmarktcombinaties (PMC’s) leidt tot een gezondere woningmarkt Om een gezonde regionale woningmarkt te creëren is het wenselijk om de juiste woningen aan de markt toe voegen. Dus naar welke woningen is tussen nu en 2020 behoefte? Verwijderen: Dus naar welke woningen is tussen nu en 2020 behoefte? Na 2020 minder planvoorraad dan behoefte Als we kijken (…) naar de periode 2020-2030 zien we dat sprake is van een tekort aan plancapaciteit in alle subregio’s. Deels kan in dit tekort worden voorzien door zachte plannen die uit de periode 2013-2019 worden doorgeschoven. Toevoegen: Er is een faseringsvraagstuk. Wat gaan we doen? (…) Per subregio brengen de gemeenten de plancapaciteit in overeenstemming met de opgave tot 2020 volgens het afwegingskader dat staat beschreven in hoofdstuk vier. Verwijderen: ‘tot 2020’ p.12 Toevoegen: Boven tabel 6 (…) grote waarde bij woningprogrammering. De marktkansen verschillen vanzelfsprekend ook binnen de subregio’s en tussen steden en dorpen. Zo blijkt uit bijlage E bijvoorbeeld dat de kansen voor sociale huurappartementen in de dorpen groter zijn dan in de steden omdat de bestaande voorraad in de eerste kleiner is. Gemeenten volgen de lokale marktkansen en houden rekening met de algemene vraag naar woningen en woonmilieus in de regio. p.14 Extramuralisering van de zorg (…) Concreet betekent dat deze cliënten met een zorgvraag die voorheen in een intramurale setting zorg zouden ontvangen, voortaan de zorg in eigen omgeving krijgen (…). Wordt: (…) Concreet betekent dat deze cliënten met een zorgvraag die voorheen in een intramurale setting zorg zouden ontvangen, voortaan de zorg in eigen omgeving moeten organiseren (…). p.14 Dit betekent drie belangrijke opgaven (…) Verwijderen (onder 1e bullit): Maar wel zo, dat de woning op langere termijn ook weer voor een andere doelgroep aantrekkelijk is. p.15 Als leidraad (…), zie bijlage C. Wordt: Als leidraad voor de woningprogrammering in de nieuwbouw houden de gemeenten in Holland Rijnland als regionale ondergrens 15% sociale woningbouw (huur) aan. Per subregio en gemeente zal dit medio 2015 worden gedifferentieerd op basis van actueel lokaal onderzoek rekening houdende met het aandeel sociale huurwoningen in de woningvoorraad, zie bijlage C. Uiteindelijk gaat het om een netto-toevoeging aan de bestaande voorraad zodat deze voldoende is om in de vraag van de doelgroep te voorzien. p.17, Wat gaan we doen? + Uitvoeringsprogramma p.20 Toevoegen: Het realiseren van ten minste 15% sociale huur (…)
2 oktober 2014 2014
Pagina 20 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
De gemeenten in de subregio’s maken voor juli 2015 afspraken over de verdeling van het nieuwbouwprogramma sociale huurwoningen, passend binnen de regionale agenda, op basis van de meest actuele lokale data. De gemeenten in Holland Rijnland monitoren jaarlijks de relevante ontwikkelingen in de sociale huurvoorraad (o.a. nieuwbouw, sloop, verkoop, liberalisering) in relatie tot de doelgroep. De regio zal daarover in gesprek gaan met de koepel van woningcorporaties en de gemeenten met de lokale corporaties;
In sommige gemeenten is de plancapaciteit hoger dan de lokale behoefte omdat woningbouwplannen zijn verbonden aan bovenlokale gebiedsontwikkeling. Een voorbeeld daarvan zijn 340 woningen in Zoeterwoude (ontwikkeling A4/W4). p.17, Wat gaan we doen? + Uitvoeringsprogramma p.19 Verwijderen: ‘Voor de Greenport DB geldt dat de duurzaamheidsladder ook van toepassing is op gebieden die voorheen binnen de rode contouren lagen. Voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte en ruimtelijke kwaliteit woningbouw zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied (bestaand stedelijk en dorps gebied). woningbouw waar mogelijk met een passende ontsluiting voor verschillende middelen van vervoer en bij voorkeur binnen invloedgebieden van haltes van Stedenbaan. de marktkansen per subregio (productmarktcombinaties), de behoefte aan woonmilieus en afgesproken bovenregionale opgaven zijn leidraad voor de woningprogrammering. verdelen woningbouw met behulp van afwegingskader en rekening houden met draagvlak onder voorzieningen. Wordt: Voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte woningbouw zoveel mogelijk binnen bestaand stads en dorpsgebied. als de ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk is, wordt gebruik gemaakt van locaties die o gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld; o passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en o zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare. de marktkansen per subregio (productmarktcombinaties), de behoefte aan woonmilieus en afgesproken bovenregionale opgaven zijn leidraad voor de woningprogrammering. verdelen woningbouw met behulp van afwegingskader en rekening houden met draagvlak van voorzieningen. p.19 Voorzien in kwantitatieve behoefte (3e bullit) Toevoegen: de bovenregionale opgave (…). Daarnaast betreft het de ontwikkelingen: o topmilieu Valkenburg (500 woningen) o Braassemerland o Duivenvoordecorridor o Knoop Leiden-West (1.435 woningen met ruimte voor 400 extra woningen) o Noordse Buurt (430 woningen)
2 oktober 2014 2014
Pagina 21 van 22
Concept Nota van beantwoording en wijzigingen Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014
o
locaties in het kader van het HOV-net Zuid-Holland Noord
p.22 Monitoring Toevoegen: Iedere drie jaar vindt een (beperkte) actualisatie plaats als de nieuwe cijfers van de WBR daartoe aanleiding geven. Verwijderen: De laatste kolom in tabel 1. De combinatie van WBR en BP (hoger of lager ten opzichte van elkaar) geeft vooral op regionaal niveau aan of er (kwantitatief gezien) druk op een woningmarkt kan worden verwacht of juist niet.
2 oktober 2014 2014
Pagina 22 van 22
Regionale woonagenda Holland Rijnland Stec Groep aan regio Holland Rijnland
Frans Wittenberg en Boudewijn Kuijl oktober 2014 1
Regionale woonagenda Holland Rijnland
Regionale woonagenda Holland Rijnland Stec Groep aan regio Holland Rijnland
Frans Wittenberg en Boudewijn Kuijl 1 oktober 2014 i
Regionale woonagenda Holland Rijnland
Inhoudsopgave 1
Inleiding 1.1 1.2 1.3
2
6
Inleiding...................................................................................................... 6 Groei van de woningbehoefte .................................................................... 6 Veranderende samenstelling van de huishoudens .................................... 7 Ontwikkeling inkomens sterk afhankelijk van economische groei ............. 7 Trendbreuken op de woningmarkt ............................................................. 8
Wat gaan we doen in Holland Rijnland? 10 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
4
Aanleiding .................................................................................................. 4 Regionale woonagenda met subregionale vertaling .................................. 4 Kaders........................................................................................................ 4
Wat komt op Holland Rijnland af? 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3
4
Voorzien in de kwantitatieve woningbehoefte .......................................... 10 Voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte ............................................ 11 Klaar maken voor scheiden wonen en zorg ............................................. 14 Voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte ................................ 15 Kansen verzilveren in de vrijesectorhuur ................................................. 17
Uitvoerings- programma Holland Rijnland19 4.1 4.2 4.3
Wat gaan we doen? ................................................................................. 19 Regionaal Afwegingskader Woningbouwplannen.................................... 20 Monitoring ................................................................................................ 22
Bijlage A: WBR en BP
23
Bijlage B: behoefte sociale voorraad
24
Bijlage C: omvang sociale voorraad
28
Bijlage D: beschikbaarheid
29
Bijlage D: rapport marktopname capaciteit 31
3
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
1 Inleiding 1.1 Aanleiding In de regio Holland Rijnland zal het aantal inwoners en huishoudens de komende vijftien jaar naar verwachting nog verder toenemen. Misschien nog wel belangrijker: de leeftijd en samenstelling van huishoudens verandert flink door vergrijzing en gezinsverdunning. Daar komt bij de economische en kredietcrisis met strengere hypotheekeisen, dalen van woningwaardes, stagnatie in de bouw en verkoop van nieuwbouw. Overigens zijn er sinds kort de eerste tekenen van herstel in de economie en op de woningmarkt. Om goed in te kunnen spelen op de nieuwe omstandigheden hebben de gemeenten in Holland Rijnland deze regionale woonagenda opgesteld. Met de woonagenda willen de gemeenten de woningmarkt versterken. Ook is er een belangrijke koppeling met het ruimtelijk beleid, zoals dat is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en (inter)gemeentelijke structuurvisies. Deze agenda vervangt de vorige regionale woonvisie uit 2009.
1.2 Regionale woonagenda met subregionale vertaling Deze woonagenda richt zich op een beperkt aantal thema’s die regionaal van belang zijn. De gewenste ontwikkelingsrichting wordt op hoofdlijnen aangegeven. Het is een leidraad zodat de gemeenten binnen Holland Rijnland optimaal kunnen werken aan de versterking van de regionale woningmarkt. Ook is deze agenda de basis voor verantwoording van bestemmingsplannen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Gemeenten hoeven plannen die zijn afgestemd binnen deze agenda niet afzonderlijk te rechtvaardigen aan de provincie, regio of buurgemeenten. Nut en noodzaak zijn dan al aangetoond. Onderscheid in subregio’s Naast het niveau van de regio als geheel maken we een vertaling naar de drie subregio’s. Gebieden die een redelijke samenhangende woningmarkt hebben. De subregio’s zijn: Noord: Hillegom, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen. West: Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Voorschoten. Oost: Alphen aan den Rijn1, Kaag en Braassem, Nieuwkoop, Rijnwoude en Zoeterwoude.
1.3 Kaders De provincie Zuid-Holland stelt de belangrijkste kaders voor de regionale woonagenda. Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) Belangrijk kader voor deze regionale woonagenda is de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). Deze is vastgesteld in juli 2014. De opgaven voor de Zuidvleugel, en dus ook voor Holland Rijnland, uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk hebben hierin een plek gekregen. Voor het wonen zet de provincie in op optimaal benutten van bestaand stads- en dorpsgebied, voldoende sociale woningen voor de doelgroep en het
1 Per 1 januari 2014 vormen Alphen aan den Rijn, Rijnwoude en Boskoop één gemeente. In deze woonagenda worden de voormalige gemeenten afzonderlijk benoemd analoog aan het onderscheid dat de provincie maakt in haar onderzoeken.
4
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
realiseren van de juiste woningen op de juiste plek. Belangrijk instrument hierbij is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Ladder voor Duurzame Verstedelijking De provincie Zuid-Holland vraagt de regio ook om een onderbouwing van de woningprogrammering op de basis van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Deze is inmiddels verankerd in het Rijksbeleid (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) en maakt onderdeel uit van de provinciale Verordening Ruimte en kent drie treden: Nieuwbouwplannen passen aantoonbaar in regionale dan wel bovenregionale behoefte; Eerst inbreiden, dan uitbreiden; Multimodale ontsluiting bij uitbreiding. WBR 2013 en BP2013 De provincie maakt elke drie jaar een berekening van de verwachte woningbehoefte (WBR2013) en een bevolkingsprognose (BP2013). In deze woonagenda is uitgegaan van de WBR2013 omdat dit een beleidsarme prognose is met als uitgangspunt migratiesaldo nul. Meer achtergrond over de prognoses staat in bijlage A. Verder is gebruik gemaakt van het onderzoek Marktopnamecapaciteit regio Holland Rijnland 2013 van Companen en de woningmarktverkenning Zuid-Holland 2013 van ABF Research. Wat verwacht de provincie van een regionale woonvisie? o Regionaal afgestemd kwalitatief en kwantitatief woningbouwprogramma met toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en gebaseerd op de actuele behoefteramingen (WBR 2013) en afspraken over de accommodatie van enkele specifieke bovenregionale opgaven. o Voldoende sociale woningbouw in relatie tot de doelgroep. o Aandacht voor kansrijke woonmilieus. o Aandacht voor locaties binnen bestaand stads- en dorpsgebied of daar aan grenzend; in dat geval is er bijzondere aandacht nodig voor een multimodale ontsluiting en landschappelijke kwaliteiten.
.
5
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
2 Wat komt op Holland Rijnland af? 2.1 Inleiding Voor de woningmarkt in Holland Rijnland is een aantal toekomstige ontwikkelingen van belang. Deze staan in dit hoofdstuk kort en bondig op een rij met daarbij de betekenis voor de woningmarkt. In het volgende hoofdstuk komt aan bod hoe de gemeenten in Holland Rijnland op deze ontwikkelingen willen inspelen.
2.2 Groei van de woningbehoefte De regio Holland Rijnland kent de komende jaren een groei van de woningbehoefte door toename van het aantal huishoudens en inwoners. De grootste groei van de woningbehoefte vindt plaats in West; kleinere groei vindt plaats in de subregio’s Noord en Oost (zie hiervoor ook tabel 1). Tabel 1: verwachte ontwikkeling woningbehoefte Holland Rijnland naar subregio (2013 – 2029) 2013-2019 2020-2029 Noord 4.152 2.823 West 9.235 7.718 Oost 4.273 3.419 Holland Rijnland 17.660 13.960 Bron: WBR 2013
In totaal gaat het dan van 2013 tot en met 2029 over 31.620 nieuwe woningen. Op een woningvoorraad van 220.000 woningen in Holland Rijnland is dat een toevoeging van 14% nieuwbouw in zestien jaar tijd. Per jaar betekent dat iets minder dan 1% nieuwbouw. Daarnaast is er in aangrenzende regio’s een vraag die daar niet kan worden geaccommodeerd, maar wel in Holland Rijnland. Daarover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt o.a. voor de Gebiedsuitwerking HaarlemmermeerBollenstreek (GHB), de financiering van de herstructurering van de Greenport Duin- en Bollenstreek door de bouw van z.g. Greenportwoningen in het buitengebied en de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel. Het betreft de projecten: topmilieu Valkenburg (500 woningen) Braassemerland Duivenvoordecorridor Knoop Leiden-West (1.435 woningen met ruimte voor 400 extra woningen) Noordse Buurt (430 woningen) locaties in het kader van het HOV-net Zuid-Holland Noord 5.200 woningen voor de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek, waaronder: o Bronsgeest 600 woningen; o 600 Greenportwoningen; deze kunnen vanwege hun eigen dynamiek onafhankelijk van een programmering worden ontwikkeld. Wat betekent dit voor de woningmarkt in Holland Rijnland? o Veel kansen voor nieuwbouw in alle subregio’s. o De planvoorraad dient afgestemd te worden op de woningbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, zie daarvoor paragraaf 3.1 en 3.2. 6
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Afstemming binnen de Greenport Duin- en Bollensteek van de bovenregionale opgaven vanuit de GHB en voor de locatie Valkenburg. Het maken van een goede en dynamische woningbouwprogrammering voor de lange termijn (minimaal tot 2030).
o o
2.3 Veranderende samenstelling van de huishoudens Uit figuur 1 blijkt dat tussen nu en 2029 sprake is van een sterke vergrijzing van de bevolking. Het aantal 75+ huishoudens neemt in alle drie de subregio’s sterk toe. Ook het aantal 55-74-jaren neemt de komende jaren toe. Verder stijgt het aantal eenpersoonshuishoudens sterk, in het bijzonder bij de 75-plussers. Gezinnen met kinderen laten in overeenstemming met de landelijke tendens een lichte daling zien. De veranderende samenstelling van de bevolking leidt tot andere behoeften aan woningen en woonmilieus. Elke doelgroep heeft immers andere wensen en eisen voor een woning en een woonomgeving. De vergrijzing leidt sowieso tot een toenemende behoefte aan nul-treden-woningen, appartementen met lift en huur. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3. Figuur 1: ontwikkeling aantal huishoudens naar samenstelling en leeftijd (2013 – 2029)
12.000 10.000 8.000 6.000 4.000
noord
2.000
west
0 alleenstaand en stellen 75+
alleenstaand en stellen 55- 74
alleenstaand en stellen 35- 54
Gezin met kinderen
alleenstaand en stellen 25- 34
-4.000
alleenstaand tm 24
-2.000
oost
Bron: huishoudensprognose Provincie Zuid-Holland, 2014
Wat betekent dit voor de woningmarkt in Holland Rijnland? Meer behoefte aan woningen en woonomgevingen die geschikt zijn voor ouderen (o.a. appartementen, 0-treden-woningen en huur). o Meer behoefte aan woningen voor (oudere) 1-persoonshuishoudens. o Lichte afname behoefte aan woningen voor gezinnen.
o
2.4 Ontwikkeling inkomens sterk afhankelijk van economische groei De groei van de economie heeft sterke invloed op de Inkomensontwikkeling. Tabel 2 en 3 geven een overzicht van de ontwikkeling van de inkomens tot 2020 per subregio. In tabel 2 staat de ontwikkeling van de inkomens bij 0-% groei van de economie en in tabel 3 de ontwikkeling bij 1,2% groei.
7
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Verwacht wordt dat bij 1,2% economische groei de lagere inkomensgroepen afnemen en bij 0 % groei behoorlijk gaan toenemen. De midden- en hogere inkomens nemen in beide varianten toe. Tabel 2: ontwikkeling aantal huishoudens naar inkomensklasse per subregio (2013 – 2020) 0%-groei2 Noord Oost West Holland Rijnland Tot € 34.678 1.050 1.350 3.050 5.450 € 34.678 - € 45.000 50 300 500 800 Vanaf € 45.000 1.350 1.850 2.800 6.000 Bron: Marktopnamecapaciteit regio Holland Rijnland, Companen 2013; bewerking Stec Groep
Tabel 3: ontwikkeling aantal huishoudens naar inkomensklasse per subregio (2013 – 2020) 1,2%-groei Noord Oost West Holland Rijnland Tot € 34.678 -600 -600 -750 -1.900 € 34.678 - € 45.000 700 750 1.500 2.950 Vanaf € 45.000 2.350 3.100 4.850 10.300 Bron: Marktopnamecapaciteit regio Holland Rijnland, Companen 2013; bewerking Stec Groep
De ontwikkeling van de inkomens is belangrijk voor de woningprogrammering naar prijsklassen. Speciale aandacht gaat uit naar de ontwikkeling van de lage inkomensgroepen in relatie tot de benodigde omvang van de sociale voorraad, zie daarvoor ook 3.4. Bovendien speelt hier nog de discussie dat de grens voor de doelgroep voor een sociale huurwoning door het Rijk mogelijk wordt opgetrokken naar € 38.000. In dat geval neemt de groep die aanspraak kan maken op een sociale huurwoning sterk toe.
Wat betekent dit voor de woningmarkt in Holland Rijnland? o Werken met bandbreedtes bij het programmeren van de benodigde woningvoorraad om in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden. o De benodigde omvang van de sociale voorraad goed in beeld brengen, zie daarvoor 3.4.
2.5 Trendbreuken op de woningmarkt Waardegroei ten einde Vijftien jaar lang nam de waarde van de woningen jaar in jaar uit toe. Eind 2008 is daar door de kredietcrisis een einde aan gekomen en omgebogen in waardedaling. Ook in Holland Rijnland was dat het geval. Dit had gevolgen voor de doorstroming en de koopbereidheid van mensen. Meer belangstelling voor huren Huren wordt populairder. Duidelijk zichtbaar is de kentering in de voorkeur voor huren (WoON2012 en ABF, 2013). Door de economische recessie, de waardedaling op de koopmarkt en de toenemende flexibiliteit op de arbeidsmarkt is huren steeds populairder aan het worden. Ook de vergrijzing speelt mee omdat oudere huishoudens vaker huren dan kopen. Verder is de regelgeving vanuit Europa van invloed. Middeninkomens kunnen nauwelijks meer terecht in een sociale huurwoning. Aangezien een koopwoning lang niet altijd financierbaar is voor deze groep, neemt de behoefte aan vrijesectorhuurwoningen (> € 699) toe. Beleggers investeren op dit moment volop in vrijesectorhuurwoningen (PropertyNL2013 en Capital Value 2013), waarbij de grote institutionele beleggers een voorkeur hebben voor nieuwbouw in de Randstad op aantrekkelijke plekken. De meeste investeringen zijn gericht op het prijssegment tussen € 700 en € 1.000 huur per maand.
2
De ontwikkeling van het aantal huishoudens wijkt af van WBR2013 omdat in het onderzoek marktopnamecapaciteit de WBR gegevens van 2010 als basis zijn gebruikt
8
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Stagnatie op de woningmarkt Er is sprake van duidelijke stagnatie op de woningmarkt. Aanstichter hiervan is de kredietcrisis die geleid heeft tot verscherpt toezicht op banken en de huidige economische crisis. Het verscherpt bankentoezicht veroorzaakt vervolgens weer strengere eisen aan de financiering van vastgoed, met als gevolg een vraagvermindering uit de markt. De huidige economische crisis leidt niet alleen tot meer werkloosheid, maar ook tot een gekelderd consumentenvertrouwen. De doorstroming stokt. Huishoudens willen eerst hun woning verkopen voordat een nieuwe woning gekocht wordt. Dat geldt ook voor de nieuwe koper. Er ontstaan situaties waarbij de verkoopwaarde lager ligt dan de hypotheekschuld van de verkoper. De afgelopen jaren is het aantal huishoudens met een potentiële restschuld flink toegenomen in Nederland: 14% in 2007/2008, 25% in 2011 (zie figuur 2). Dit komt overeen met circa 1 miljoen huishoudens. Vooral twintigers en dertigers die de afgelopen tien jaar een huis hebben gekocht kampen vaak met onderwaarde. De eerste lichtpuntjes op de woningmarkt zijn echter weer zichtbaar: de verkopen nemen weer iets toe, de executieveilingen nemen af en het vertrouwen in de woningmarkt is stijgende.
Figuur 2: ontwikkeling van het aandeel eigenwoningbezitters met een potentiële restschuld, 2007-2011
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 2007
2008
2009
2010
2011
Bron: CBS, 2013
Wat betekent dit voor de woningmarkt in Holland Rijnland? o Veel aandacht is nodig voor het bevorderen van de doorstroming. o Naast mogelijkheden voor koop kijken naar de kansen in de vrijesectorhuur, zie daarvoor 3.5.
9
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
3 Wat gaan we doen in Holland Rijnland? 3.1 Voorzien in de kwantitatieve woningbehoefte Doel Voorzien in de kwantitatieve woningbehoefte in Holland Rijnland. De gemeenten in Holland Rijnland scheppen de planologische voorwaarden om in de regionale woningbehoefte te voorzien. Tot 2020 gaat het om een behoefte van 17.660 woningen en 13.960 woningen in de periode 2020-2029 . Ruimte bieden voor bovenlokale en specifieke bovenregionale opgaven tot 2030. De te reserveren plancapaciteit in Holland Rijnland past bij de verwachte kwantitatieve woningbehoefte en bovenregionale opgaven voor de lange termijn.
Waarom? Tot 2020 meer planvoorraad dan lokale woningbehoefte in heel Holland Rijnland Voor de periode tot 2020 is in Holland Rijnland een lokale woningbehoefte van in totaal 17.660 woningen waarbij het merendeel van de behoefte voor rekening komt van de subregio West. Wanneer we deze lokale behoefte confronteren met de harde en zachte plancapaciteit (ruim 22.500 woningen) zien we een overaanbod van plancapaciteit in alle drie de subregio’s. Naast het accommoderen van de lokale en subregionale behoefte, zijn er ook bovenregionale woningbouwopgaven waarover bestuurlijke afspraken zijn gemaakt. Deze betreffen afspraken vanuit de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (GHB), de financiering van de herstructurering van de Greenport Duin- en Bollenstreek door de bouw van z.g. Greenportwoningen in het buitengebied en de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel. In de Greenport Duin- en Bollenstreek (bestaande uit de gemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) bedraagt tot 2030 de bovenregionale opgave 5200 woningen. Daarbij gaat het om 4000 extra woningen voor de zes bollengemeenten, 600 woningen specifiek voor de ontwikkeling van de locatie Bronsgeest te Noordwijk en 600 Greenportwoningen op niet nader geduide locaties in het buitengebied van de zes bollengemeenten. Daarnaast zal de realisering van z.g. Ruimte-voorRuimte-woningen in de Greenport Duin- en Bollenstreek als opgave moeten worden meegenomen. Hierdoor zal er tot 2020 een fors tekort zijn aan plancapaciteit in de Greenport Duin- en Bollenstreek. De bovenregionale opgave van op de locatie Valkenburg betreft 500 woningen in het internationaal topmilieu. Tot slot zullen ook de projecten Braassemerland, Duivenvoordecorridor, Knoop Leiden-West, Noordse Buurt en locaties in het kader van het HOV-net Zuid-Holland Noord (deels) worden ontwikkeld voor een bovenregionale vraag en zijn hierover bestuurlijke afspraken gemaakt (en vastgelegd in de VRM). In sommige gemeenten is de plancapaciteit hoger dan de lokale behoefte omdat woningbouwplannen zijn verbonden aan bovenlokale gebiedsontwikkeling. Een voorbeeld daarvan zijn 340 woningen in Zoeterwoude (ontwikkeling A4/W4). Duidelijk is dat de totale harde plancapaciteit in Holland Rijnland past binnen de woningbehoefte en qua aantal prima kan worden gerealiseerd. De zachte plancapaciteit overtreft de lokale behoefte. Dit komt waarschijnlijk
doordat door de crisis veel mensen hun aankoop hebben uitgesteld. Op dit moment ligt de daadwerkelijke bouw van nieuwbouwwoningen 70% lager dan voor de crisis. Deze vraag zal ooit manifest worden en leiden tot een inhaalslag op de woningmarkt. In Noord is er ruimte voor meer planontwikkeling voor de bovenregionale opgave. Hier zijn bestuurlijke afspraken over gemaakt. Dat vraagt wel concrete duiding van de plannen die in die specifieke behoefte gaan voorzien. 10
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Daarom is bij de zachte plancapaciteit fasering nodig zodat eigen behoefte, bovenregionale opgaven en planvoorraad in evenwicht komen. Harde plancapaciteit zijn plannen met een vastgesteld of onherroepelijk bestemmingsplan. Zachte plancapaciteit zijn plannen die in voorbereiding zijn zonder dat sprake is van planologische vaststelling: het gaat om visies en (voor)ontwerpen van bestemmingplannen. Conform de richtlijnen van de provincie programmeren we geen 30% extra plancapaciteit. Tabel 4: woningbehoefte en plancapaciteit (subregio’s) Holland Rijnland 2013 - 2019 Woningbehoefte Plancapaciteit (WBR 2013) Totaal Hard Zacht Noord 6.233 2.812 3.421 4.152 West 10.586 7.336 3.250 9.235 Oost 5.854 3.301 2.553 4.273 Holland Rijnland 22.673 13.449 9.224 17.660 Bron: WBR 2013 en plancapaciteit op basis van opgave gemeenten, 2014
Na 2020 minder planvoorraad dan behoefte in heel Holland Rijnland Als we kijken naar de periode 2020-2030 zien we dat sprake is van een tekort aan plancapaciteit in alle subregio’s. Deels kan in dit tekort worden voorzien door zachte plannen die uit de periode 2013-2019 worden doorgeschoven. Er is een faseringsvraagstuk. Tabel 5: woningbehoefte en plancapaciteit (subregio’s) Holland Rijnland 2020 - 2029 Woningbehoefte Plancapaciteit (WBR 2013) Totaal Hard Zacht Noord 2.823 1.794 907 887 West 7.718 4.868 839 4.029 Oost 3.419 1.891 1.280 611 Holland Rijnland 13.960 8.553 3.026 5.527 Bron: WBR 2013 en plancapaciteit op basis van opgave gemeenten, 2014
Wat gaan we doen? De gemeenten in Holland Rijnland gaan uit van een regionaal plafond voor netto toevoeging van woningen voor de periode tot 2020 van 17.660 woningen (excl. de bovenregionale opvangtaak). Per subregio brengen de gemeenten de plancapaciteit in overeenstemming met de opgave volgens het afwegingskader dat staat beschreven in hoofdstuk vier. De gemeenten in Holland Rijnland geven voorrang aan nieuwbouwplannen die kwalitatief goed zijn: goed product op de juiste plek.
3.2 Voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte Doel Het aanbod in kwalitatief opzicht zo goed mogelijk laten aansluiten op de toekomstige behoefte: de juiste typen woningen op de juiste plaats.
Waarom? Toevoegen van juiste productmarktcombinaties (PMC’s) leidt tot een gezondere woningmarkt Om een gezonde regionale woningmarkt te creëren is het wenselijk om de juiste woningen aan de markt toe voegen. Het toevoegen van de verkeerde PMC's kan leiden tot verlaagd afzettempo, leegstand, schaarste etc. Elementen die op een gezonde woningmarkt niet gewenst zijn. Marktkansen verschillen per subregio De gemeenten in Holland Rijnland willen aansluiten bij de marktkansen in de subregio’s. Tabel 6 geeft een 11
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
overzicht van de marktkansen per subregio, waarbij rekening is gehouden met de bestaande voorraad. Wat opvalt is dat de marktkansen voor de huursector op korte termijn groter zijn dan voor de koopsector. Van belang is dat het hier gaat om marktkansen op korte termijn. Deze zijn in beeld gebracht op basis van onderzoek en gesprekken met marktpanels midden in de economische recessie. Dit kan tot gevolg hebben dat de vraag naar goedkopere woningen op langere termijn wat is overschat. Bij economisch herstel zien we doorgaans de behoefte aan duurdere woningen weer stijgen, zie ook 3.5 voor de behoefte aan vrijesectorhuur. Het volgen van de marktontwikkelingen is daarom van grote waarde bij woningprogrammering. De marktkansen verschillen vanzelfsprekend ook binnen de subregio’s en tussen steden en dorpen. Zo blijkt uit bijlage E bijvoorbeeld dat de kansen voor sociale huurappartementen in de dorpen groter zijn dan in de steden omdat de bestaande voorraad in de eerste kleiner is. Gemeenten volgen de lokale marktkansen en houden rekening met de algemene vraag naar woningen en woonmilieus in de regio. Tabel 6: marktkansen naar subregio Noord Huur Eengezins <699 Eengezins >699 Appartement < 699 Appartement > 699 Koop Eengezins <200.000 Eengezins >200.000 Appartement < 200.000 Appartement > 200.000
Oost
West
zeer kansrijk kansrijk neutraal niet kansrijk
Bron: Marktopnamecapaciteit regio Holland Rijnland, Companen, 2013. Bewerking Stec Groep
Meer behoefte aan stedelijke woonmilieus in West en Noord en (centrum) dorps in Oost De woonomgeving is mede bepalend voor de beleving en leefbaarheid van de inwoners van Holland Rijnland. Daarom streven de gemeenten bij de woningprogrammering naar woonmilieus waar behoefte aan is. Tabel 7 geeft een overzicht van de woonvoorkeuren van huishoudens naar type locatie. Hieruit blijkt dat de komende jaren een toenemende behoefte is aan de woonmilieus centrum stedelijk en buiten centrum in West en Noord en aan (centrum) dorps in Oost (overigens zal de behoefte aan centrumstedelijk wonen zich meer in West manifesteren dan in Noord). Kern van het verhaal is dat de nabijheid en bereikbaarheid van voorzieningen door woonconsumenten steeds belangrijker wordt gevonden. De woonmilieus (van ABF) geven een indicatie voor de gewenste ontwikkeling die lokaal vorm wordt gegeven. Tabel 7: toekomstige voorkeuren voor woonmilieus verdeeld naar regio’s Centrum Buiten Groen stedelijk centrum stedelijk Holland Rijnland 25% 21% 9% West/Noord (2011-2019) Holland Rijnland 29% 29% 12% West/Noord (2020-2029) Trend toename toename toename Holland Rijnland Oost (2011-2019) Holland Rijnland Oost (2020-2029) Trend
(Centrum) dorps 18%
Landelijk wonen 28%
14%
16%
afname
afname
7%
14%
18%
41%
19%
3%
0%
18%
59%
20%
afname
afname
stabiel
toename
stabiel
Bron: WBR, 2013
Figuur 3: impressie woonmilieus: centrum stedelijk, buiten centrum, groenstedelijk, (centrum) dorps en 12
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
landelijk
Hieronder een korte definitie per woonmilieu. Daarnaast een kaartje (figuur 4) waar deze milieus nu zijn te vinden in Holland Rijnland. Centrum stedelijk: (historische) binnensteden, city/nieuwe stedelijke centra, centra van nieuwe steden. Essentie: centrale ligging, relatief hoge woondichtheid, functiemenging. Buiten centrum: rond het centrum gelegen compact en monofunctioneel woonmilieu. Vooroorlogse etage, vooroorlogse grondgebonden, vooroorlogse herenhuizen, vooroorlogse tuindorpen, naoorlogse etage, naoorlogse grondgebonden. Essentie: de stadswijk. Groen stedelijk: monofunctioneel woonmilieu dat ruim en groen van opzet is in grotere gemeenten. De uitbreiding aan de stad, groeikernen en actuele uitleg vallen hieronder. Essentie: huis met een tuin. (Centrum) dorps: historische kernen, nieuwe kernen. Essentie: multifunctionele centra in kleinere kernen. Landelijk wonen: lage bebouwingsdichtheid in een overwegend groengebied met weinig voorzieningen. Villa wijken, wonen in het landschap, landgoederen.
Figuur 4: woonmilieus in Holland Rijnland
Bron: ABF, bewerking provincie Zuid Holland, 2011 Wat gaan we doen? De gemeenten in Holland Rijnland kiezen voor woningbouw zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied (bestaand stedelijk en dorps gebied). 13
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Aanvullend hierop kiezen de gemeenten in de Greenport Duin- en Bollenstreek voor het mede realiseren van de bovenregionale opgaven door nu tevens woningbouwplannen te reserveren aangrenzend bebouwde gebieden en in het buitengebied (Greenportwoningen en Ruimte-voor-Ruimtewoningen). Dit ter bevordering van planologische rust en continuïteit van beleid voor de vernieuwing tot een vitale greenport. De marktkansen per subregio, de behoefte aan woonmilieus en de bovenregionale opgaven zijn voor de gemeenten in Holland Rijnland leidraad voor de woningprogrammering. De gemeenten in Holland Rijnland verdelen de woningbouw met behulp van het afwegingskader (zie hoofdstuk vier) over kernen en houden daarbij rekening met draagvlak onder voorzieningen.
3.3 Klaar maken voor scheiden wonen en zorg Doel Voldoende passende woningen (bestaand en nieuw) voor zorgbehoevenden waaronder ouderen en gehandicapten.
Waarom? Forse toename ouderen en daarmee behoefte aan zorgproof woningen Als gevolg van de vergrijzing groeit de behoefte aan geschikte woningen en woonmilieus voor seniorenhuishoudens. Een deel hiervan zal binnen de bestaande, reguliere woningvoorraad opgevangen moeten worden. Het kabinetsbeleid is immers gericht op het stimuleren van het zelfstandig blijven wonen van senioren (extramuralisering) en de intramurale capaciteit in verzorgingshuizen af te bouwen. Extramuralisaring van de zorg; naast ouderen ook gehandicapten en zorgbehoevenden Het beleid ten aanzien van zorgbehoevende ouderen en gehandicapten is erop gericht om deze zoveel mogelijk thuis te laten wonen. Dit geldt voor zorgbehoevenden met ZorgZwaartePakketten (ZZP) 1 tot en met 3. Concreet betekent dat deze cliënten met een zorgvraag die voorheen in een intramurale setting zorg zouden ontvangen, voortaan de zorg in eigen omgeving moeten organiseren (extramuralisering van de zorg). Dit geldt zowel voor ouderen als voor gehandicapten. Hoewel het beleid nieuw is, is de afname van de capaciteit van verpleeg- en verzorgingshuizen al langer geleden ingezet. Ter illustratie: terwijl het aantal 80-plussers sinds begin jaren ’80 is verdubbeld, is het aantal beschikbare plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per 80-plusser meer dan gehalveerd3. Dit betekent een grote opgave in de (bestaande) voorraad van zelfstandige woningen. Wat opvalt is dat hoewel de (latente) vraag naar geschikte seniorenwoningen groot is, nieuwbouwcomplexen vaak met moeite verhuurd of verkocht worden aan de doelgroep. Van intramurale naar extramurale capaciteit Momenteel brengt het zorgkantoor de actuele cijfers in beeld over het aantal intramurale plaatsen dat wordt geschrapt. Deze groep mensen zal een extra beroep doen op zorggeschikte woningen. Het tekort zorggeschikte woningen tot 2020 is op basis van de woonzorgmonitor van de RCG Zuid-Holland Noord (2011) geraamd op ten minste 4.200 woningen. De druk zal naar verwachting toenemen. Vanuit de WMO worden huishoudelijke hulp en individuele woningaanpassingen betaald. Vanaf 2015 wordt de verzorging vanuit de AWBZ overgeheveld naar de WMO. Verpleging aan huis komt voor rekening van de zorgverzekeraars (Wet langdurige zorg) en vanuit de AWBZ wordt straks alleen nog de intramurale zorg betaald. Vooral de middeninkomens met een eigen woning zijn een aandachtsgroep omdat deze steeds meer woningaanpassingen zelf moeten gaan betalen. Dit betekent drie belangrijke opgaven voor Holland Rijnland, op te pakken samen met corporaties en zorgaanbieders en private investeerders: Stimuleren (preventieve) aanpassing van woningen aan wensen en behoeften van seniorenhuishoudens.
3
Bron: indiceren zorgzwaartepakketten 1, 2 en 3. Aedes en Actiz, 2013
14
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Voorzien in behoefte aan geschikt4, verzorgd5 en intramuraal wonen. Transformatie van vrijkomend zorgvastgoed.
Daarnaast gaat het om zaken die een zeer sterke koppeling hebben met ander sociaal-maatschappelijk, zorg- en welzijnsbeleid, denk aan: Voldoende, bereikbare voorzieningen in levensvatbare clusters; Beperken regeldruk om ruimte te geven aan nieuwe woonvormen en woonomgevingen (wonen in achtertuin, mantelzorg woningen, kangoeroewoning, uitbouw beneden et cetera). Wat gaan we doen? Samen met zorgkantoor, zorginstellingen en corporaties gaan de gemeenten in Holland Rijnland de tekorten en overschotten aan zorgproof woningen in beeld brengen en nemen zo nodig passende maatregelen. De gemeenten in Holland Rijnland starten een communicatietraject richting bewoners om hen te informeren, bewustzijn te creëren, te begeleiden en te faciliteren bij aanpassingen van woningen om – met zorgvraag langer thuis te kunnen blijven wonen. De gemeenten in Holland Rijnland verkennen mogelijke belemmeringen in regelgeving om bestaande woningen “zorgproof” te maken. De gemeenten in Holland Rijnland gaan met de zorginstellingen in gesprek om een beeld te krijgen van de omvang van het vrijkomende zorgvastgoed en de mogelijkheden voor herinvulling (in relatie tot de woningprogrammering).
3.4 Voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte Doel Voorzien in voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte van de sociale doelgroep. Vergroten van de daadwerkelijke beschikbaarheid van sociale huurwoningen.
Waarom? Veranderingen ten opzichte van de vorige woonvisie In de vorige woonvisie was het uitgangspunt 30% sociaal (huur en koop) in de nieuwbouw voor geheel Holland Rijnland. Dit percentage was gebaseerd op de nieuwbouw die nodig was om de sociale voorraad in stand te houden omdat zo’n 30% gesloopt zou worden. Op die manier bleef de sociale voorraad op peil en werd voorzien in de behoefte. Ten opzichte van de vorige woonvisie zijn twee veranderingen van belang: Het norminkomen voor de sociale doelgroep is door het rijksbeleid veranderd. Nu gaat het om huishoudens met een inkomen tot € 34.678, prijspeil 2014; Sociale koopwoningen zijn in navolging van het regionale huisvestingsbeleid niet langer een regionaal instrument om in de behoefte te voorzien. Daarom gaat deze regionale woonagenda alleen over sociale huurwoningen. Tekort aan sociale huurwoningen De gemeenten in Holland Rijnland willen voorzien in voldoende huurwoningen voor de sociale doelgroep. Tot de sociale doelgroep behoren zoals gezegd de huishoudens die een inkomen hebben dat lager of gelijk is aan de rijksnorm om in aanmerking te kunnen komen voor sociale huur (€ 34.678 prijspeil 2014). Voor geheel Holland Rijnland verwachten we een tekort van sociale huurwoningen tussen 1.170 en 4.200 woningen tot 2020, met aanzienlijke verschillen per subregio, zie bijlage B. Procentueel gaat het voor Holland Rijnland om een tekort tussen de 7 en 24% (gemiddeld 15%). Bij de berekening van dit tekort is rekening gehouden met aannames over de ontwikkeling van de doelgroep, veranderingen in de voorraad door sloop, verkoop en huurverhogingen en het scheef wonen. 4
Nultredenwoningen, geen 24-uurs nabije zorg of zorg op afroep, wel zorg op afspraak (planbare zorg), zoals thuiszorg. Nultredenwoningen, waarbij de mogelijkheid tot het verkrijgen van extramurale verzorging, verpleging, begeleiding en hotel- en welzijnsdiensten onderdeel uitmaken van het geboden arrangement. In de directe fysieke nabijheid zijn zorgvoorzieningen en diensten aanwezig, al dan niet binnen een complex. 5
15
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Als leidraad voor de woningprogrammering in de nieuwbouw houden de gemeenten in Holland Rijnland als regionale ondergrens 15% sociale woningbouw (huur) aan. Per subregio en gemeente zal dit medio 2015 worden gedifferentieerd op basis van actueel lokaal onderzoek rekening houdende met het aandeel sociale huurwoningen in de woningvoorraad, zie bijlage C. Uiteindelijk gaat het om een netto-toevoeging aan de bestaande voorraad zodat deze voldoende is om in de vraag van de doelgroep te voorzien. Verder zullen gemeenten bedacht zijn op bijzondere situaties zoals de verkoop van Vestia bezit. Zo staan in Nieuwkoop bijvoorbeeld 500 sociale huurwoningen van Vestia te koop. Ook andere corporaties, waaronder de
Noordwijkse Woningstichting, hebben verkoopplannen die een significante invloed kunnen hebben op de totale voorraad sociale huurwoningen. In de berekening van het gemiddelde aandeel van 15% sociale huur is met deze verwachte ontwikkelingen geen rekening gehouden. Het toekomstig tekort aan sociale huurwoningen is geen statisch gegeven. Dit is sterk afhankelijk van factoren zoals economische ontwikkeling, het scheef wonen en de afname van de sociale voorraad door verkoop, sloop en huurverhogingen. De mogelijke wijziging van de inkomensgrens van de sociale doelgroep naar € 38.000 heeft eveneens een sterke impact. De gemeenten in Holland Rijnland monitoren daarom jaarlijks de ontwikkeling in de sociale huurvoorraad in relatie tot de doelgroep. Met de corporaties gaan de gemeenten afspraken maken over het realiseren van voldoende sociale huurwoningen in de nieuwbouw. Bijzonder aandachtspunt: de investeringsruimte van corporaties staat onder druk door verhuurdersheffing en heffingen als gevolg van corporaties in de problemen. De gemeenten in Holland Rijnland gaan hierover in gesprek met de corporaties en verkennen de mogelijkheden om de investeringsruimte te vergroten. Mogelijke knoppen om aan te draaien zijn bijvoorbeeld verkoop, samenwerking met beleggers en prijs/kwaliteitverhouding.
Box: inkomensgrens In Nederland geldt sinds 2011 een inkomensgrens voor sociale huurwoningen van circa € 33.000. Wie per jaar meer verdient, kan niet meer in een sociale huurwoning terecht. Deze toelatingsgrens staat in Nederland sterk onder druk vanuit de Tweede Kamer. Een meerderheid eiste vorig jaar van minister Blok dat die grens voor vijf jaar wordt opgerekt tot € 38.000. Ook is gevraagd om in Brussel na te gaan of de grens niet kan worden verhoogd tot € 43.000. Afnemende beschikbaarheid sociale huurwoningen Naast het tekort aan sociale huurwoningen zijn er zorgen over de afnemende beschikbaarheid van deze woningen. De doorstroming in de voorraad en de mutatiegraden zijn sterk gedaald. Enkele punten op een rij: Lage en afnemende mutatiegraad: in Nederland lag de mutatiegraad in 2012 op 7,9%. In Holland Rijnland kende het merendeel van de corporaties tussen 2009 en 2012 een jaarlijkse mutatiegraad tussen de 5 en 7%; duidelijk lager dan het Nederlands gemiddelde. Alleen de corporaties in Leiden kenden mutatiecijfers rondom het landelijk gemiddelde. Het aantal vrijgekomen woningen daalt zowel in het werkgebied van Woonmarkt Rijnstreek en Woonzicht. De slaagkans om aan een sociale woning te komen ligt in Woonmarkt Rijnstreek bijvoorbeeld op circa 25%. Dit betekent dat slecht één op de vier actief woningzoekenden daadwerkelijk een woning krijgt toegewezen. Voor het gebied van Woonzicht is de slaagkans nog lager en ligt op circa 16%. De gemeenten in Holland Rijnland vinden het belangrijk om de beschikbaarheid van sociale huurwoningen te vergroten en gaan hierover in overleg met de corporaties. Box: schaarste in de beschikbare voorraad: regionale huisvestingsverordening
16
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Om de schaarse voorraad sociale huurwoningen zo optimaal mogelijk te verdelen onder huishoudens horende tot de doelgroep, is de regionale Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2013 vastgesteld. Daarmee is er uniforme regelgeving voor een eenvoudig en transparant woonruimteverdeelsysteem. In de regionale huisvestingsverordening van Holland Rijnland is lokale beleidsruimte opgenomen. Dit betekent dat maximaal 30% van het aantal verhuringen jaarlijks lokaal mogen worden toegewezen om specifieke lokale en subregionale volkshuisvestelijke knelpunten op te lossen. Hiermee wordt gerichte doorstroming op gang gebracht. De gemeenten hebben hiervoor gekozen, omdat sprake is van schaarste in de regio. De schaarste moet worden verminderd door het toevoegen van woningen en het vergroten van de beschikbaarheid voor de doelgroep in bestaande voorraad. Wat gaan we doen?: Met de corporaties gaan de gemeenten in Holland Rijnland in gesprek over de uitdagingen voor Holland Rijnland: o het realiseren van ten minste 15% sociale huurwoningen in de nieuwbouw voor Holland Rijnland als geheel, met differentiatie naar subregio’s Noord, Oost en West uitgaande van verschillen in behoefte aan sociale huurwoningen binnen de subregio’s. o het vergroten van de beschikbaarheid van sociale huurwoningen. o het verkennen van mogelijkheden om investeringsruimte voor corporaties te vergroten. De gemeenten in de subregio’s maken voor juli 2015 afspraken over de verdeling van het nieuwbouwprogramma sociale huurwoningen, passend binnen de regionale agenda, op basis van de meest actuele lokale data. De gemeenten in Holland Rijnland verkennen de mogelijkheden om de doorstroming van de middeninkomens te vergroten door realisatie van vrije sector huur tussen de € 700 en 900 en de goedkope koop (tot circa € 200.000) en/of door de inzet van erfpacht of goedkope leningen (soort starterslening) voor de middeninkomens in een sociale huurwoning bij koop van een woning. De gemeenten in Holland Rijnland gaan in overleg met de corporaties de mogelijkheden onderzoeken om starters die tussen de € 34.000 en 43.000 verdienen een tijdelijk huurcontract aan te bieden. Als na vijf jaar blijkt dat het inkomen boven de € 43.000 is, kan deze starter doorstromen naar een vrijesectorhuurwoning en komt de sociale huurwoning weer beschikbaar voor de lagere inkomens. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het initiatief van de woningcorporatie Stadgenoot die tijdelijke huurcontracten aan jonge stedelingen aanbiedt. Of aan de recente toezegging van minister Blok aan Amsterdam en Utrecht om dit mogelijk te maken. De gemeenten in Holland Rijnland monitoren jaarlijks de relevante ontwikkelingen in de sociale huurvoorraad (o.a. nieuwbouw, sloop, verkoop, liberalisering) in relatie tot de doelgroep. De regio zal daarover in gesprek gaan met de koepel van woningcorporaties; Jaarlijks bespreken de gemeenten in Holland Rijnland de slaagkansen van ingeschreven woningzoekenden en nemen zo nodig passende maatregelen in overleg met de corporaties.
3.5 Kansen verzilveren in de vrijesectorhuur Doel Voorzien in de behoefte aan vrijesectorhuur in Holland Rijnland. Waarom? Vrijesector huur is belangrijk voor doorstroming en bedient een deel van de marktbehoefte Vrijesectorhuurwoningen zijn belangrijk omdat hiermee doorstroming op gang kan worden gebracht vanuit de sociale sector. Hierdoor komen woningen vrij voor de sociale doelgroep. Daarnaast bedient vrijesectorhuur een deel van de marktbehoefte. Er is toenemende behoefte aan vrijesectorhuur (>699): 8 tot 10% In de regio Holland Rijnland is marktruimte voor de vrijesectorhuur; dit is in overeenstemming met de landelijke ontwikkeling. Belangrijkste trends die de toenemende belangstelling naar vrijesectorhuur veroorzaken zijn: 17
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
De vergrijzing zorgt voor een toenemende behoefte aan huurwoningen waarvan een deel in de vrijesectorhuur. Bij de jongere generaties is steeds vaker sprake van gebruiksdenken in plaats van bezitsdenken: bezitten wordt minder belangrijk. Bovendien zien we een toenemende individualisering en mobiliteit in werk en relaties. Door te huren in plaats van te kopen wordt een huishouden mobieler. Financiële redenen. Vanwege de flexibilisering van de arbeidscontracten wordt het steeds lastiger een woning te kopen. Bovendien is de financierbaarheid van een woning lastiger (strengere eisen van banken) en wordt de hypotheekrenteaftrek beperkt. Tenslotte is het beleggingsargument (de woning wordt door de jaren heen steeds meer waard) door de huidige crisis komen te vervallen. De corporaties dienen sinds 2011 vanwege EU beleid 90% van hun woningen toe te wijzen aan de sociale doelgroep. Gevolg hiervan is dat de middeninkomens eerder uitwijken naar de vrijesectorhuur. Daartoe extra gestimuleerd door het huidige huurbeleid.
Als we kijken naar de woonvoorkeuren in Holland Rijnland zien we dat 8 tot 10% van alle huishoudens de voorkeur geeft aan een vrijesector huurwoning. Dit komt overeen met een behoefte van 1.400 tot 1.766 woningen tussen nu en 2020, zie tabel 8.
Tabel 8: behoefte aan vrije sector woningen naar subregio (2013 – 2020) Noord West Oost Holland Rijnland
groei woningbehoefte 4.150 9.240 4.270 17.660
Voorkeur vrijesector huur (8-10%) 330 - 415 740 - 924 340 - 427 1.400 - 1.766
Bron: WBR 2013 en Woon 2012
Wat gaan we doen? De gemeenten in Holland Rijnland stimuleren de ontwikkeling van meer vrijesectorhuur tot 2020. Dit is een gezamenlijke kans. De gemeenten onderzoeken de mogelijkheid om gezamenlijk beleggers naar Holland Rijnland te verleiden. Daarbij wordt verkend wat aantrekkelijke bouwlocaties zijn voor dit segment.
18
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
4 Uitvoeringsprogramma Holland Rijnland 4.1 Wat gaan we doen? In het overzicht hierna staat samengevat wat we gaan doen.
Voorzien in de kwantitatieve woningbehoefte netto toevoeging van 17.660 woningen voor de periode tot 2020 om te voorzien in de regionale behoefte. netto toevoeging van 11.000 woningen tot 2030 in de zes gemeenten van de Greenport DB voor de eigen behoefte. de bovenregionale opgave in de Greenport DB waar mogelijk faciliteren. In de Greenport Duin- en Bollenstreek (bestaande uit de gemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) bedraagt tot 2030 de bovenregionale opgave 5200 woningen. Daarbij gaat het om 4000 extra woningen voor de zes bollengemeenten, 600 woningen specifiek voor de ontwikkeling van de locatie Bronsgeest te Noordwijk en 600 Greenportwoningen op niet nader geduide locaties in het buitengebied van de zes bollengemeenten. Daarnaast zal de realisering van z.g. Ruimte-voor-Ruimte-woningen in de Greenport Duin- en Bollenstreek als opgave worden meegenomen. Daarnaast betreft het de ontwikkelingen: o topmilieu Valkenburg (500 woningen) o Braassemerland o Duivenvoordecorridor o Knoop Leiden-West (1.435 woningen met ruimte voor 400 extra woningen) o Noordse Buurt (430 woningen) o locaties in het kader van het HOV-net Zuid-Holland Noord per subregio de plancapaciteit in overeenstemming met de opgave brengen. Voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte woningbouw zoveel mogelijk binnen bestaand stads en dorpsgebied. als de ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk is, wordt gebruik gemaakt van locaties die o gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld; o passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en o zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare. de marktkansen per subregio (productmarktcombinaties), de behoefte aan woonmilieus en afgesproken bovenregionale opgaven zijn leidraad voor de woningprogrammering. verdelen woningbouw met behulp van afwegingskader en rekening houden met draagvlak van voorzieningen. Klaar maken voor scheiden wonen en zorg 19
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
de tekorten en overschotten aan zorgproof woningen in beeld brengen en zo nodig passende maatregelen nemen. communicatietraject richting bewoners – met zorgvraag – om langer thuis te kunnen blijven wonen. verkennen mogelijke belemmeringen in regelgeving om bestaande woningen “zorgproof” te maken. omvang van het vrijkomende zorgvastgoed in beeld brengen. Voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte met de corporaties in gesprek over de uitdagingen voor Holland Rijnland: o voorzien in voldoende sociale huurwoningen in de nieuwbouw voor Holland Rijnland als geheel, met differentiatie naar subregio’s Noord, Oost en West, waarbij een ondergrens van 15% voor geheel Holland Rijnland als leidraad geldt. o het vergroten van de beschikbaarheid van sociale huurwoningen. o het verkennen van mogelijkheden om investeringsruimte voor corporaties te vergroten. voor juli 2015 subregionale afspraken maken over de verdeling van het nieuwbouwprogramma sociale huurwoningen, passend binnen de regionale agenda, op basis van de meest actuele lokale data. verkennen van de mogelijkheden om de doorstroming van de middeninkomens te vergroten. mogelijkheden onderzoeken om starters die tussen de € 34.000 en 43.000 verdienen een tijdelijk huurcontract aan te bieden. jaarlijks monitoren van de ontwikkeling in de sociale huurvoorraad (o.a. nieuwbouw, sloop, verkoop, liberalisering) in relatie tot de doelgroep. De regio zal daarover in gesprek gaan met de koepel van woningcorporaties en de gemeenten met de lokale corporaties. bespreken slaagkansen van ingeschreven woningzoekenden en zo nodig passende maatregelen nemen. Kansen verzilveren in de vrijesectorhuur de ontwikkeling stimuleren van meer vrijesectorhuur tot 2020. In beeld brengen van de mogelijkheden om gezamenlijk beleggers naar Holland Rijnland te verleiden. Voor de uitwerking van dit uitvoeringsprogramma gelden de volgende uitgangspunten: Wat lokaal kan wordt lokaal opgepakt; Subregionale afstemming waar nodig. Daarbij zijn de grenzen van de subregio`s indicatief. Afhankelijk van de omvang en kwaliteiten van het plan kan het noodzakelijk zijn dat een gemeente afstemming pleegt met een gemeente uit een andere subregio; Regionale coördinatie, belangenbehartiging en monitoring.
4.2 Regionaal Afwegingskader Woningbouwplannen Het regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW) is het model waarmee regiogemeenten bepalen of een bestemmingsplan sub- of bovenregionale afstemming behoeft en waarmee het plan wordt verantwoord bij de provincie. Gemeenten toetsen hun woningbouwplannen aan het RAW als voor het plan een nieuw bestemmingsplan of een wijziging of herziening van het bestemmingsplan nodig is. Het gaat om zowel plannen uit de (actuele) lijst projecten als om reserveplannen en nieuwe initiatieven. Het resultaat is een dynamische lijst van woningbouwplannen met een realistische planning die jaarlijks wordt gemonitord en besproken. De afstemming is subregionaal of bovenregionaal, de terugkoppeling vindt plaats in het regionale portefeuillehoudersoverleg Ruimte. De grenzen van de subregio’s zijn indicatief. Een regiogemeente schat zelf in met welke buurgemeenten in overleg moet worden getreden over een specifiek plan. Jaarlijks biedt het dagelijks bestuur van de regio na advies van het portefeuillehoudersoverleg Ruimte de actuele planlijst aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan ter verantwoording van bestemmingsplannen. 20
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Uitgangspunten van de planlijst Bij de kwalitatieve afweging van plannen die in subregio’s plaatsvindt, worden in elk geval de volgende toetsingscriteria gehanteerd: a. ligging binnen bestaand stads- en dorpsgebied; in de Greenport kan ook sprake zijn ligging van plannen aangrenzend bestaand stads- en dorpsgebied, conform de locaties die onderdeel uitmaken van het Afsprakenkader tussen provincie Zuid-Holland en de zes bollengemeenten; hiermee geeft de provincie goedkeuring aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid; daarnaast zal er sprake zijn van locaties (al dan niet geclusterd) in het buitengebied voor de bouw van Greenportwoningen, die vanwege hun eigen dynamiek onafhankelijk van een programmering (maar wel daarin opgenomen) kunnen worden ontwikkeld. b. passende ontsluiting voor verschillende middelen van vervoer aanwezig of te ontwikkelen c. aanvullende kwaliteit op bestaande lokale en subregionale productmarktcombinaties (waaronder het aandeel sociale huurwoningen en vrije sector huurwoningen) en woonmilieus Opbouw van de planlijst De lijst is ingedeeld in verschillende categorieën die bepalen of en in welk verband afstemming noodzakelijk is. Categorie 1: direct uitvoerbaar (tot 2020) onherroepelijke bestemmingsplannen (al dan niet met uitwerkingsplicht) en/of vastgestelde bestemmingsplannen (door de raad) en/of projectstatus: ontwerp, voorbereiding of realisatie, mits - Totaal passend in WBR 2013 geen (sub)regionale afstemming nodig Categorie 2: reserveplannen (actuele kansen benutten) (tot 2020) Uitwisselbaar met categorie 1 als daar plannen vertragen onherroepelijke bestemmingsplannen zonder ontwikkelaar/ investeerder en/of onherroepelijke, maar uitgefaseerde bestemmingsplannen (of plandelen) en/of bestemmingsplannen met ten minste de status ‘in voorbereiding’ en/of nieuwe initiatieven 2a: reserveplannen totale capaciteit passend binnen WBR2013 geen (sub)regionale afstemming nodig want passend binnen WBR2013 2b: reserveplannen niet passend binnen WBR2013 (sub)regionale afstemming nodig Categorie 3: in meerdere opzichten onzeker (2012-2029 en verder) Uitwisselbaar met categorie 1 en 2 bij onvoorziene kans plannen na 2020 plannen met ten minste de status van ‘visie’ of ‘optie’ uitgefaseerde of voorgenomen plannen nieuwe initiatieven planologisch 'zachte' plannen niet passend binnen WBR2013 (sub)regionale afstemming nodig Categorie 4: plannen op basis van afspraken tussen verschillende overheden Sommige woningbouwplannen zijn bedoeld om een bovenlokale gebiedsontwikkeling die van belang is voor de kwaliteit in meerdere gemeenten mogelijk te maken. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen verschillende overheden. Deze plannen zijn (deels) bedoeld voor een bovenlokale vraag. Ze worden afgewogen en vinden doorgang los van de geraamde lokale woningbehoefte (WBR2013). Het gaat hier primair om kwalitatieve afstemming; alleen bij grote verschuivingen in het kwalitatieve programma is ook overleg over de kwantiteit aan de orde. Een deel van deze afgesproken ontwikkelingen valt buiten BSD2010, maar binnen de rode contour van de Provinciale Structuurvisie 2012. 4a: projecten voor een bovenregionale vraag Een aantal projecten in deze categorie voorziet, volgens provincie en regio, in een bovenregionale vraag: topmilieu Valkenburg (500 woningen) Braassemerland Duivenvoordecorridor Knoop Leiden-West (1.435 woningen met ruimte voor 400 extra woningen) 21
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Noordse Buurt (430 woningen) locaties in het kader van het HOV-net Zuid-Holland Noord 5.200 woningen voor de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek, waaronder: o Bronsgeest 600 woningen; o 600 Greenportwoningen; deze kunnen vanwege hun eigen dynamiek onafhankelijk van een programmering worden ontwikkeld. (sub)regionale en bovenregionale afstemming nodig 4b: projecten voor een (sub)regionale vraag Woningbouwplannen voor de volgende projecten hebben een (sub)regionale functie: A4/W4 Oude Rijnzonelocaties in de invloedssfeer van Stedenbaanstations Valkenburg subregionale afstemming nodig
4.3 Monitoring Aantallen en kwaliteit monitoren we aan de hand van de planmonitor. De regio Holland Rijnland bekijkt in overleg met de gemeenten welke toevoegingen nodig zijn om de afspraken uit deze agenda te kunnen volgen. Jaarlijks wordt de gerealiseerde en geplande woningbouw in de monitor geactualiseerd en vastgesteld in het portefeuillehoudersoverleg Ruimte. Vervolgens wordt deze ter beschikking gesteld aan de provincie Zuid Holland, ter kennisname. De monitor wordt zo een instrument voor Holland Rijnland en de subregio’s om te sturen op de juiste hoeveelheid en kwaliteit van nieuwbouwplannen. Regio Holland Rijnland en de gemeenten nemen zelf verantwoordelijkheid om individuele gemeenten aan te spreken op een overmaat aan plannen dan wel ongewenste kwaliteit als dat aan de orde is. Jaarlijks wordt deze woonagenda geëvalueerd en zo nodig herijkt door de gemeenten in Holland Rijnland. Iedere drie jaar vindt een (beperkte) actualisatie plaats als de nieuwe cijfers van de WBR daartoe aanleiding geven.
22
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Bijlage A: WBR en BP In de bijlage een kort overzicht van de uitkomsten van de WBR en BP voor de verschillende gemeenten in Holland Rijnland en een toelichting op de verschillen in beide prognoses. Tabel 1: uitkomsten WBR en BP WBR 2012-2019 Alphen aan den Rijn 1.779 Hillegom 553 Kaag en Braassem 987 Katwijk 2.007 Leiden 5.500 Leiderdorp 574 Lisse 776 Nieuwkoop 848 Noordwijk 1.031 Noordwijkerhout 723 Oegstgeest 637 Rijnwoude 517 Teylingen 1.069 Voorschoten 517 Zoeterwoude 142 Holland Rijnland 17.660 Bron: Provincie Zuid-Holland, 2014
2020-2029 1.623 166 942 2.107 4.880 305 522 612 733 399 578 317 1.003 -152 -75 13.960
BP 2012-2029 3.402 719 1.929 4.114 10.380 879 1.298 1.460 1.764 1.122 1.215 834 2.072 365 67 31.620
2012-2019 1.705 1.038 657 1.713 6.481 421 1.498 657 853 1.193 543 593 1.210 627 309 19.498
2020-2029 682 148 1.510 6.058 2.753 185 307 308 696 453 807 964 2.214 522 324 17.931
2012-2029 2.387 1.186 2.167 7.771 9.234 606 1.805 965 1.549 1.646 1.350 1.557 3.424 1.149 633 37.429
Nadere duiding verschillen tussen WBR en BP De WBR is gebaseerd op een bevolkingsraming waarbij ervan uitgegaan wordt dat de bevolkingsomvang kwantitatief niet wordt beïnvloed door vestiging of vertrek (migratiesaldo is nul) en geeft op basis daarvan voor elke regio (geaggregeerd vanaf gemeenten) aan hoeveel extra woningen er nodig zijn voor het huisvesten van nieuwe huishoudens ten behoeve van de “eigen behoefte”. De BP (Bevolkingsprognose) neemt de invloed van onder andere trendmatige migratie en de ontwikkelingskansen van toekomstige gemeentelijke bouwprogramma’s wel mee. Dat is echter gebaseerd op aannamen. De BP per gemeente is minder betrouwbaar dan de WBR vanwege de vele invoervariabelen.
23
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Bijlage B: behoefte sociale voorraad Toelichting werkwijze Om te bepalen of er een tekort of een overschot is aan sociale huurwoningen in Holland Rijnland voeren we vijf stappen uit: 1. Bepalen van de omvang van de doelgroep in de regio en de subregio’s 2. Bepalen van de ontwikkeling van de doelgroep tot en met 2020 3. Welk deel hiervan is woonachtig in een sociale huurwoning? 4. Bepalen goedkope scheefwoners 5. De voorraad confronteren met de behoefte (stap 3 en 4). De leidt tot de conclusie of er sprake van een overschot of een tekort. Vervolgens kan het tekort of overschot worden uitgedrukt als percentage van de woningbehoefte volgens de WBR (stap 6).
Stap 1: omvang doelgroep is 93.000 huishoudens Uit cijfers van ABF6 blijkt dat de totale doelgroep (huishoudens met een inkomen lager dan € 34.229) in Holland Rijnland 93.000 huishoudens omvat. Het merendeel hiervan woont in de subregio West (52%). De overigen in Oost (25%) en Noord (22%). De regionale verdeling van de doelgroep is gebaseerd op het onderzoek van Companen7.
Omvang doelgroep Percentage
Holland Rijnland 93.000 100%
Noord 20.755 22%
Oost 23.675 25%
West 48.750 52%
Bron: ABF en Companen, 2013
Stap 2: toename van 1.500 tot 2.500 huishoudens Op basis van cijfers van Companen bepaalden we vervolgens de toename van de doelgroep tussen 2012 en 2020. Companen maakt gebruik van twee scenario’s: het 0-scenario waar de economie tussen 2012 en 2020 geen groei kent het groeiscenario waarbij de economie jaarlijks met 1,2% groeit. Vervolgens bepaalden we op basis van bovenstaande twee scenario’s het gemiddelde groeiscenario. Voor Holland Rijnland betekent dit dat de doelgroep tussen nu en 2020 qua omvang met circa 2,2% groeit. Aan dit gemiddelde scenario voegden we een bandbreedte toe: + 25% en -/- 25%. Voor Holland Rijnland betekent dit een toename van 1,65 tot 2,75%. Kortom een toename van de doelgroep van 1.500 tot 2.500 tot en met 2020.
6 7
Woningmarktverkenning Zuid-Holland 2013; ABF Research Marktopname capaciteit Regio Holland Rijnland. Bouwstenen voor subregionale afstemming; 2013 24
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Toename doelgroep (minimaal) Toename doelgroep (maximaal) Gemiddeld Bandbreedte Toename
Holland Rijnland -2,4%
Noord -3,3%
Oost -2,9%
West -1,8%
6,9%
5,9%
6,7%
7,4%
2,2% 1,65 - 2,75% 1.500 – 2.500
1,3% 0,98 – 1,63% 200 - 350
1,9% 1,42 – 2,38% 350 - 550
2,8% 2,1 – 3,5% 1.000 – 1.700
Bron: ABF en Companen, 2013, bewerking Stec Groep
Stap 3: welk deel is hiervan woonachting in een sociale huurwoning? Wanneer we stap 1 en stap 2 bij elkaar optellen, krijgen we de totale omvang van de doelgroep in 2020. Uit cijfers van ABF blijkt dat 55% van deze doelgroep in een sociale huurwoning woont. Voor Holland Rijnland betekent dit dat circa 52.000 huishoudens van de doelgroep in een sociale woning wonen.
Omvang doelgroep Toename Doelgroep 2020 % in sociale huurwoning In sociale huurwoning
Holland Rijnland 93.000
Noord 20.755
Oost 23.675
West 48.750
1.500 – 2.500 94.500 – 95.500 55%
200 - 350 20.955 – 21.095 55%
350 - 550 24.010 – 24.240 55%
1.000 – 1.700 49.590 – 50.270 55%
52.010 – 52.580
11.525 – 11.600
13.210 – 13.330
27.275 – 27.650
Bron: ABF en Companen, 2013, bewerking Stec Groep
Stap 4: bepalen goedkope scheefwoners Uit diverse bronnen (o.a. ABF en Woon 2012) blijkt dat er in Holland Rijnland circa 12.000 huishoudens scheefwonen. Dit komt overeen met circa 19% van de sociale huurwoningvoorraad8. Door het ingezette rijksbeleid verwachten wij echter dat de komende jaren het scheefwonen afneemt. Over het tempo waarin dit gebeurt is nog weinig bekend. Gezien het relatief beperkte huurverhogingen (maximaal circa 4% bovenop de inflatie) betreft waardoor het een aantal jaren duurt voor dat het beleid effect heeft, gaan we uit van een daling van 0 tot maximaal 10%. Een afname van 10% komt neer op circa 10.800 (12.000 * 90%) sociale huurwoningen die goedkoop scheef worden bewoond. In de tabel hieronder is het aantal scheefwoners ook vertaald naar de subregio’s.
Scheefwoners
Holland Rijnland 10.800 – 12.000
Noord 2.410 – 2.680
Oost 2.750 – 3.055
West 5.640 – 6.270
Bron: ABF, 2013 en Woon2012, bewerking Stec Groep
Stap 5: confrontatie behoefte en voorraad Uit cijfers van de Provincie Zuid-Holland9 blijkt dat de voorraad sociale huurwoningen in Holland Rijnland uit circa 62.900 woningen bestaat. Deze voorraad corrigeren we met de effecten van sloop, verkoop, nieuwbouw en huurverhogingen. Uit de tabel hieronder blijkt dat de effecten van nieuwbouw, verkoop en sloop tegen elkaar zijn weg te strepen en samen dus verwaarloosbaar zijn in Holland Rijnland. De effecten van de huurverhoging hebben echter wel een substantieel effect. Uit cijfers van Ortec Finance10 blijkt dat circa 2 tot 4% van de sociale huurvoorraad naar de vrije sector overgaat als gevolg van huurverhogingen. We doen de aanname dat dit percentage ook geldt voor de regio Holland Rijnland. Op basis hiervan concluderen we dat de totale voorraad in 2020 uit ruim 60.000 woningen bestaat.
8
Dit percentage komt redelijke overeen met de landelijke cijfers. In Nederland wordt gemiddeld genomen in circa 16% van de sociale huurwoningvoorraad goedkoop scheef gewoond. 9 Databank Provincie Zuid-Holland 10 Verhuurdersheffing en corporaties ; alternatieve scenario’s. Ortec Finance februari 2013. 25
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Tabel 1: jaarlijkse veranderingen in sociale woningvoorraad als aandeel van totale sociale voorraad (20082011) Holland Rijnland Nederland nieuwbouw 1,1% 1,0% verkoop 0,9% 0,6% sloop 0,5% 0,6% huurverhoging 2 – 4% 2 – 4% Bron: CFV, 2013 en Ortec Finance, 2013
Voorraad Sloop / nieuwbouw Huurverhoging (2 tot 4%) Voorraad na huurverhoging Behoefte Resultaat
Holland Rijnland 62.900 verwaarloosbaar
Noord 12.800 verwaarloosbaar
Oost 16.500 verwaarloosbaar
West 33.550 verwaarloosbaar
60.385 – 61.640
12.290 – 12.545
15.890 – 16.220
32.210 – 32.880
62.810 – 64.580 1.170 – 4.200
13.940 – 14.280 1.395 – 1.990
15.960 – 16.390 -265 - 500
32.915 – 33.915 35 – 1.710
Bron: berekeningen Stec Groep
Dit confronteren we vervolgens met de behoefte die in stap 3 en 4 berekenden. Hieruit blijkt dat er in Holland Rijnland sprake is van een licht tekort aan sociale huurwoningen (1.170 tot 4.200 woningen). Een zelfde conclusie trekken we voor de subregio Noord. In Oost is sprake van een licht overaanbod tot een licht tekort en in West loopt die bandbreedte van balans tot een licht tekort.
Stap 6: uitgedrukt in cijfers van het WBR betekent dit een streven dat 15% van de nieuwbouw sociaal is Als we vervolgens het berekende tekort van sociale huurwoningen in Holland Rijnland (1.170 tot 4.200 woningen) tegen de WBR aanleggen, blijkt dat circa 15% van de nieuwbouw een sociale huurwoning dient te zijn. Uiteraard zijn er verschillen per subregio.
Tekort of overschot WBR Resultaat
Holland Rijnland 1.170 – 4.200 17.660 15%
Noord 1.395 – 1.990 4.152 41%
Bron: berekeningen Stec Groep
26
Oost -265 - 500 4.273 3%
West 35 – 1.710 9.235 9%
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
In onderstaande tabel hebben we de diverse stappen nogmaals samengevat. Stap 1 2
omvang doelgroep Toename Resultaat
3
4
Doelgroep in sociale huurwoning Resultaat
Bepalen goedkope scheefwoners Resultaat (stap 3 + stap 4)
Holland Rijnland 93.000 1.500 – 2.500 94.500 – 95.500
Noord
Oost
West
20.755 200 - 350
23.675 350 - 550
20.955 – 21.095
24.010 – 24.240
48.750 1.000 – 1.700 49.590 – 50.270
55%
55%
55%
55%
52.010 – 52.580
11.525 – 11.600
13.210 – 13.330
27.275 – 27.650
10.800 – 12.000
2.410 – 2.680
2.750 – 3.055
5.640 – 6.270
62.810 – 64.580
13.940 – 14.280
15.960 – 16.390
32.915 – 33.915
5
Voorraad Resultaat
62.900 1.170 – 4.200
12.800 1.395 – 1.990
16.500 -265 - 500
33.550 35 – 1.710
6
WBR Uitgedrukt in WBR
17.660 15%
4.152 41%
4.273 3%
9.235 9%
Bron: berekeningen Stec Groep
27
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Bijlage C: omvang sociale voorraad In deze bijlage een overzicht van het aandeel sociale huur in de voorraad per gemeente in Holland Rijnland
Gemeente
Sociale huur in voorraad
29% 27% 30% 31% 36% 26% 29% 23% 20% 29% 17% 25% 25% 20% 21% 29%
Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Holland Rijnland Bron: databank provincie Zuid-Holland, 2013
28
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Bijlage D: beschikbaarheid Afnemende beschikbaarheid sociale huurwoningen Uit diverse cijfers en bronnen blijkt dat het steeds lastiger wordt om een sociale huurwoning te krijgen. Daarom een nadere analyse van de beschikbaarheid van de sociale huurwoningen. Goed onderbouwde uitspraken doen over de beschikbaarheid van sociale huurwoningen, gaat altijd gepaard met de nodige nuances. Hieronder een toelichting op de belangrijkste indicatoren11: Aantal zoekenden: hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen actief en niet actief woningzoekenden. Actief woningzoekenden zijn mensen die het afgelopen jaar minimaal één keer gereageerd hebben op een woning. Vaak schrijven mensen zich in als voorzorg; deze mensen zijn eigenlijk niet direct op zoek naar een woning. Dus om de cijfers goed te duiden, kijken we naar het aantal actief zoekenden. Slaagkans: de slaagkans is de verhouding tussen het aantal actief woningzoekenden en het aantal toewijzingen. Dus: welk deel van de actief woningzoekenden krijgt uiteindelijk een woning toegewezen? Hierbij is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat een kritische zoeker tot een lagere slaagkans leidt. Dit hangt sterk samen met het aanbod en de mutatiegraad. Inschrijftijd: de inschrijftijd is het aantal maanden tussen het tijdstip van registreren en het moment van acceptatie van de woning door de woningzoekende. De inschrijftijd moet net als het aantal woningzoekenden en de slaagkans logischerwijs met de nodige nuancering geïnterpreteerd worden: ze zijn niet één op één door te vertalen naar de beschikbaarheid van sociale huurwoningen. Vervolgens een korte analyse van deze indicatoren: Werkgebied Woonmarkt Rijnstreek Het aantal ingeschreven personen is de afgelopen jaren in de Woonmarkt Rijnstreek licht toegenomen en ook de gemiddelde inschrijfduur is over de jaren heen flink gestegen. De afgelopen tien jaar is deze met bijna 100% toegenomen van 32 maanden in 2002 tot 57 maanden in 2012. Tussen 2011 en 2012 nam het aanbod van vrijgekomen woningen af met circa 11%. Tegelijkertijd wilden minder woningzoekenden verhuizen. Hierdoor loopt dat wachttijd op en daalt de slaagkans. Figuur 1: aantal woningzoekenden en inschrijfduur Woonmarkt Rijnstreek
80 60 40 20 0
Bron: jaarverslag stichting Woonmarkt Rijnstreek
11
Bron: o.a. Stichting Woonmarkt Rijnstreek diverse jaarverslagen
29
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Werkgebied Woonzicht Een soortgelijk beeld zien we in het werkgebied van Woonzicht. Tabel 1 geeft een overzicht van het aantal woningzoekenden, het aantal actief woningzoekenden en het aantal aangeboden woningen. Uit deze tabel blijkt dat het aantal (actief) woningzoekenden afneemt en ook het totale aanbod neemt af. Dit betekent dat er jaarlijks minder sociale huurwoningen op de markt komen. Dit heeft een negatief effect op de beschikbaarheid van sociale huurwoningen. Een fluctuatie van het woningaanbod heeft verschillende oorzaken. Door nieuwbouw of het opleveren van gerenoveerde woningen kan het woningaanbod toenemen, door sloop of verkoop kan de voorraad afnemen. Daarnaast zijn bewegingen tussen de corporatiesector en de koopsector of particuliere huursector ook van invloed op het woningaanbod. Ook zien we dat de inschrijfperiode ruim drie maal zo hoog is geworden. Tabel 1: diverse kengetallen beschikbaarheid woningen Woonzicht
Aantal woningzoekenden Aantal actief woningzoekenden Woningaanbod Inschrijfperiode
2007 60.248 17.936 3.411 15
Bron: Diverse jaarrapportages Woonzicht
30
2012 55.763 15.288 2.905 49
Regionale woonagenda Holland Rijnland 10042014
Bijlage D: rapport marktopname capaciteit Het rapport Marktopnamecapaciteit Holland Rijnland (Companen, 2013) is als afzonderlijke bijlage toegevoegd
31
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
Rapport van de gezamenlijke rekenkamercommissie van de gemeenten Hillegom, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen en Voorschoten Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente Het belang van het Regionaal Investeringsfonds als bestuurlijk instrument gestand te doen.
4.
Behandelschema:
Datum: Informerend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
4 sept 2014 26 sept 2014 29 okt 2014
5.
Advies PHO
Stukken aanvullen met de besluitvorming in de opdrachtgevende gemeenten. (Bijlage
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
nvt
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Bespreking van het rapport, de aanbevelingen van de gemeenteraden en het standpunt van het DB daarover
8.
Inspraak
Nee Ja, door: Wanneer:
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
Binnen begroting Holland Rijnland Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten: Structureel/incidenteel Relevante regelgeving: Beheerveroderning RIF Eerdere besluitvorming: DB 9 januari 2014: reactie op voorlopig rapport DB 8 mei 2014: kennisneming uitkomst rapport
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota AB Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum:
17 december 2014 20.00 Raadszaal Alphen aan den Rijn 09 14/
Locatie: Agendapunt: Kenmerk:
Onderwerp: Uitvoering aanbevelingen Rapport Gezamenlijke Rekenkamercommissies inzake het RIF
Beslispunten: 1. Bespreking van de aanbevelingen/het rapport ( bijlage1) 2. In te stemmen met de uitvoering van de aanbevelingen zoals het DB dat ter hand gaat nemen. (bijlage 2). Inleiding: In 2013 heeft de gezamenlijke rekenkamercommissie van de gemeenten Hillegom, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen en Voorschoten onderzoek verricht met als hoofdvraag: “In hoeverre geeft het samenwerkingsverband Holland Rijnland doelmatig en doeltreffend uitvoering aan de taken rond het Regionaal investeringsfonds, hoe zien de bestedingen van het Regionaal investeringsfonds er uit en wat zijn de mogelijkheden voor gemeenteraden voor sturing en controle?” De reactie van het Dagelijks Bestuur op het rapport is in de vergadering van 9 januari besproken en daarna ter kennis gebracht aan de commissie. Het is integraal opgenomen in het rapport (bladzijde 10 bestuurlijk deel: zie bijlage 2). De gezamenlijke rekenkamercommissies hebben het rapport aangeboden aan alle raden van de betrokken gemeenten. Naar aanleiding van de toezegging van de voorzitter tijdens de vergadering van het Algemeen Bestuur, wordt het rapport, de aanbevelingen en het standpunt van het Dagelijks Bestuur ter plenaire bespreking aangeboden. Beoogd effect: Uitvoering van de aanbevelingen consolideren. Argumenten: 1.1
De presentatie door de onderzoeker 25 juni jl. heeft niet tot plenaire bespreking geleid. Het is te eenvoudig daaruit te concluderen dat het Algemeen Bestuur daarmee instemt met de reactie van het Dagelijks Bestuur van 9 januari jl., zoals het nieuwe DB dat heeft herbevestigd op 4 september 2014 (zie bijlage 2). Het rapport is gericht aan negen gemeenteraden. Dat betekent dat 5 regionale gemeenten er niet uitvoerig kennis van hebben kunnen nemen. Daarnaast betreft het een onderzoek naar het RIF, waar de gemeenten Nieuwkoop, en Alphen aan den Rijn niet aan deelnemen. Dat beperkt ogenschijnlijk hun belang, maar sturing op gemeenschappelijke doelen en strategie is iets wat alle gemeenteraden aangaat. Plenaire bespreking in het Algemeen
3
Bestuur ondervangt dit. 1.2
Het RIF is vooral een bestuurlijk middel Het RIF is gevormd om (veel) geld te generen om bepaalde doelen in deze regio te kunnen realiseren. De belangrijkste conclusie: Daar is de regio in geslaagd. Het RIF heeft zijn doel gediend. De tweede belangrijke conclusie, de boekhoudkundige risico’s zijn er nauwelijks. Met het oog op de toekomst is het wel van belang eventuele risico’s te onderkennen. Plenaire bespreking van het rapport kan daaraan bijdragen.
2.1.
De aanbevelingen worden uitgevoerd, nu wat nu kan en de rest bij de inrichting van de nieuwe organisatie. Het Dagelijks Bestuur onderkent dat alle gemeenten belang hebben bij inzicht in het beheer van het RIF. De uitvoering van de aanbevelingen en de transparantie van informatie is voor de aangesloten gemeenten voorwaarde voor het eigenaarschap van de samenwerking. De aanbevelingen worden dan ook uitgevoerd en meegenomen in opbouw van de nieuwe organisatie.
Kanttekeningen/risico’s: 1.1 Er zijn geen verzoeken tot uitvoering van aanbevelingen ontvangen Vanuit de gemeenten voor wie het rapport bestemd was zijn er geen verzoeken ontvangen om de aanbevelingen uit te voeren. Plenaire bespreking kan echter leiden tot een duidelijker opdracht vanuit het Algemeen Bestuur. 2.1
Het rapport is ook van belang voor de nieuwe organisatie Bij de wijziging van de organisatie zal de wijsheid van nu meegenomen moeten worden in de nieuwe organisatie. Het RIF loopt tenslotte door.
Financiën: De verantwoording over het RIF zit standaard in de jaarrekening. Communicatie: De website is een bron van informatie. Deze is zo opgezet dat onder projecten (meestal de RIF projecten) de stand van zaken van de uitvoering is terug te vinden. Zoals gezegd, de financiële verantwoording en beleidsverantwoording zit inde P&C-cyclus. Evaluatie: Regelmatig de website checken op actualiteit. Bijlagen: 1. Rapportage gezamenlijke rekenkamercommissie (twee delen: rapport van bevindingen en bestuurlijk deel) 2. Memo DB: Uitvoering aanbevelingen. 3. Memo Overzicht gemeentelijke besluitvorming
4
Regionaal Investeringsfonds Holland Rijnland
Onderzoek door de samenwerkende rekenkamers en rekenkamercommissies van Hillegom, Lisse, Noordwijkerhout, Leiden, Leiderdorp, Noordwijk, Teylingen, Voorschoten en Oegstgeest
Bestuurlijk deel
2 december 2013
Inhoud 1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 3
2.
Regionaal Investerings Fonds ......................................................................................................... 3
3.
Conclusies ........................................................................................................................................ 4 3.1
Meerwaarde RIF ...................................................................................................................... 4
3.2
Risico’s RIF ............................................................................................................................... 5
4.
Aanbevelingen ................................................................................................................................. 7
5.
Bestuurlijke reactie Holland Rijnland ............................................................................................ 10
6.
Nawoord rekenkamer(commissie)s .............................................................................................. 10
2
1. Inleiding De samenwerkende rekenkamer(commissie)s in Holland Rijnland hebben onderzoek gedaan naar het Regionaal Investeringsfonds (RIF). Voor u ligt de rapportage van dat onderzoek. In opdracht van en in samenwerking met de samenwerkende rekenkamer(commissie)s heeft B&A/ PBLQ dit onderzoek uitgevoerd. Aanleiding tot het onderzoek vormt de grote hoeveelheid middelen die met het RIF is gemoeid. In de periode van 2008-2022 storten de deelnemende gemeenten gezamenlijk ruim € 140 miljoen in het fonds. Eind 2010 is daarnaast aan gemeenten gevraagd om ten behoeve van het project Rijnlandroute de investering te verdubbelen van € 37,5 miljoen naar € 75 miljoen. De bijdragen aan het fonds maken een substantieel deel uit van de begroting van de betrokken gemeenten. De rapportage bestaat uit twee delen: het bestuurlijk deel en de bevindingenrapportage. In het bestuurlijk deel treft u de conclusies en aanbevelingen aan, met daarnaast de bestuurlijke reactie van Holland Rijnland en het nawoord van de rekenkamer(commissie)s. De bevindingenrapportage bevat het rapport van onderzoek met de feitelijke onderzoeksbevindingen. Voor het vergaren van de informatie waarop de onderzoeksresultaten zijn gebaseerd, zijn naast het bestuderen van dossiers interviews gehouden. De samenwerkende rekenkamer(commissies) spreken hierbij dank uit aan de geïnterviewde personen voor de door hen beschikbaar gestelde tijd en de verstrekte informatie. Ook danken de rekenkamer(commissie)s de medewerkers van Holland Rijnland en de ambtenaren van de gemeenten die hun medewerking hebben verleend aan het opsporen en het ter beschikking stellen van de gevraagde documenten, voor hun bijdrage aan het onderzoek. Ten slotte spreken de rekenkamer(commissie)s hun dank uit voor de uitgebreide en gedegen reactie van Holland Rijnland in het kader van het ambtelijk hoor en wederhoor.
2. Regionaal Investerings Fonds Voordat nader wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen volgt eerst een korte beschrijving over het Regionaal Investerings Fonds (RIF). Op 28 maart 2007 hebben de twaalf gemeenten die toen aangesloten waren bij het samenwerkingsverband, ingestemd met het oprichten van een Regionaal Investeringsfonds (RIF). In de periode 2008 tot en met 2022 wordt in totaal € 142,5 miljoen door de samenwerkende gemeenten in dit fonds gestort. In 2013 is door de gemeenten besloten een tweede tranche aan het RIF toe te voegen. Deze tranche bestaat uit een aanvullende 3
bijdrage van € 37,5 miljoen voor het realiseren van de Rijnlandroute. Deze bijdrage wordt gerealiseerd door een verlenging van het RIF tot en met 2024. Met het RIF leveren de gemeenten een financiële bijdrage aan vijf projecten met een groot regionaal en infrastructureel belang: 1. Rijnlandroute 2. Hoogwaardige Openbaar Vervoer (HOV)-net Zuid-Holland Noord (voorheen genaamd: RijnGouwelijn) 3. Programma Ontsluiting Greenport, waaronder de Duinpolderweg, de noordelijke verbinding tussen de N206 en de A44 4. Versterking Greenport Duin- en Bollenstreek 5. Regionaal Groenprogramma (of ook wel genaamd: Groenfonds) Het onderzoek richt zich op de effectiviteit en efficiency van het RIF, de bestedingen vanuit het RIF en de mogelijkheden die gemeenteraden hebben voor sturing en controle.
3. Conclusies 3.1 Meerwaarde RIF Het instellen van het RIF heeft ontegenzeggelijk meerwaarde voor de deelnemende samenwerkende gemeenten. Die meerwaarde uit zich op drie vlakken: de concretisering van regionale solidariteit, de meerwaarde van de projecten en het genereren van invloed. Concretisering van regionale solidariteit De behoefte aan het RIF werd manifest toen circa 10 jaar geleden de regionale knelpunten en ambities binnen regioverband werden geïnventariseerd. Het bleek dat deze ambities de draagkracht van individuele gemeenten te boven gingen. Als reactie hierop hebben twaalf van deze gemeenten zich bereid getoond om gedurende verschillende jaren structureel bij te dragen aan een fonds dat zich richt op het realiseren van deze ambities. Daarmee wordt een forse materiële invulling gegeven aan gezamenlijk ervaren regionale belangen. Ook gemeenten die niet direct te maken zullen krijgen met de resultaten van de RIF-projecten hebben zich solidair getoond en dragen structureel bij aan de financiering. Meerwaarde projecten Met het RIF worden projecten mogelijk gemaakt die de draagkracht van de individuele gemeenten te boven gaan. Dat geldt niet alleen voor de grotere infrastructurele projecten, maar ook voor de projecten in het Regionaal Groenprogramma. Bij vrijwel alle nader onderzochte Projecten van het Regionaal Groenprogramma (zie bijlage 2 bij het bevindingenrapport) melden de betrokken projectleiders dat zonder de bijdrage vanuit het RIF (maximaal 25% van de totale projectkosten)het project nooit zou hebben plaatsgevonden. De bijdrage vanuit het RIF maakt de deelname en medefinanciering door andere overheden (provincie, hoogheemraadschap, Europa) gemakkelijker. Ook voor de bijdrage aan Versterking Greenport Duin en Bollenstreek geldt dat de omvangrijke, gegarandeerde en meerjarige bijdrage vanuit het RIF bijdraagt aan de
4
betrouwbaarheid en stabiliteit van dit bedrijf. Dat maakt de drempel voor andere partijen om te participeren in activiteiten de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij lager. Genereren van invloed Via het RIF treden de betrokken gemeenten als één partij op. Hun belangen zijn gebundeld en worden ook gezamenlijk behartigd. Gezamenlijk brengen zij een aanzienlijke hoeveelheid geld in. Daarmee hebben zij zich de nodige invloed in de besluitvorming en uitwerking van de plannen verworven. Aannemelijk is dat hun invloed verder reikt dan wanneer de gemeenten elk afzonderlijk een bijdrage hadden gegeven. Een afgeleid effect hiervan is dat samenwerkingspartners, zoals met name de provincie, zich tevreden tonen over de deskundige inbreng door de gemeenten. Bovendien is het voor de provincie prettig om niet (steeds opnieuw) met twaalf afzonderlijke gemeenten afspraken te moeten maken. Het RIF kan daarmee worden beschouwd als een instrument dat: een structurele basis verschaft voor het aangaan van regionale knelpunten en ambities; projecten mogelijk maakt die de afzonderlijke gemeenten niet zelfstandig zouden hebben kunnen uitvoeren; invloed van de regio als geheel op besluitvorming door provincie en Rijk mogelijk maakt, in een mate die groter is dan de som van de invloed van de afzonderlijke gemeenten.
3.2 Risico’s RIF De samenwerking in de gekozen constructie kent ook risico’s. Risico’s waar het gaat om: 1. De beïnvloeding van de projecten 2. De sturing van de projecten 3. De controle op de projecten 4. Risicomanagement 5. Bijdragen aan het fonds 1. De beïnvloeding van de projecten is ingewikkeld, verloopt over vele schijven en de eindverantwoordelijkheid ligt bij een andere instantie of medeoverheid De meer algemene opbrengsten van het RIF zijn wel ‘ten koste’ gegaan van de mogelijkheden die gemeenteraden hebben om sturing te geven aan de regionale ontwikkelingen en aan de mogelijkheden om deze te controleren. De betrokken gemeenten kunnen niet veel meer doen dan vanaf de zijlijn bezien of met hun bijdrage ook hun belangen en ambities van nu en in de toekomst voldoende zijn gediend. Weliswaar kunnen de gemeenten daar, via vertegenwoordigingen in gemeentelijke of provinciale stuur-, project- en werkgroepen, invloed op uitoefenen. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor alle projecten bij een andere instantie of medeoverheid. Pas na afronding van de infrastructurele projecten kan worden vastgesteld of deze hebben voldaan aan de doelstellingen (die in de regel ook weinig SMART zijn geformuleerd). In de nog te sluiten projectovereenkomsten voor de drie infrastructurele projecten dienen de doelen scherper en concreter te worden uitgewerkt, inclusief een duidelijke relatie met de doelstellingen uit het programma. Het Regionaal Groenprogramma vormt hierop enigszins een uitzondering. Voor 2015 is een evaluatie aangekondigd. Daarin kan onderzocht worden of de afzonderlijke projecten een 5
goede bijdrage leveren aan de ‘hogere’ regionale doelen. Mocht het antwoord negatief zijn, dan geldt toch ook dat de projecten tot en met de dag dat het evaluatierapport wordt gepubliceerd, al zijn uitgevoerd. Ook dat geld is dan al uitgegeven. 2. De sturing op de projecten door de gemeenten en gemeenteraden is lastig en begrensd Na vaststelling van de Beheersverordening in 2010 is sturing op het RIF niet meer in de gemeenteraden aan de orde geweest. Sturing op het niveau van de projecten is voor gemeenteraden, anders dan in de planvormingsfase, evenmin formeel mogelijk, omdat de eindverantwoordelijkheid voor deze projecten bij andere instanties berust. Individuele gemeenteraden kunnen slechts getrapt, via hun portefeuillehouder of het lid van het Algemeen Bestuur pogingen doen om enige invloed uit te oefenen op specifieke projecten. Dat leidt overigens niet automatisch tot een algemene kritische beoordeling. Immers, ook bij velerlei andere (infrastructurele) projecten is het voor gemeenten niet ongebruikelijk om eenmalig een besluit te nemen dat voor vele jaren vergaande en onomkeerbare consequenties heeft. De sturing is meer begrensd dan die bij projecten die volledig in eigen beheer van gemeenten worden uitgevoerd. 3. De controle op het RIF en de RIF-projecten is moeilijk door de getrapte en ingewikkelde verantwoording en gebrekkige informatie over de besteding en verloop van projecten Het samenwerkingsverband Holland Rijnland verstrekt via de eigen website nota’s en andere publicaties zoals voortgangsverslagen. Ook organiseert zij inloopbijeenkomsten of geeft zij presentaties aan de betrokken gemeenteraden. Verder wordt via de agenda van het Algemeen Bestuur en van de portefeuillehoudersoverleggen veel informatie aan gemeenteraden ter beschikking gesteld. Raadsleden kunnen zo beschikken over informatie over besluitvorming en bestedingen, maar die informatie is weinig gestructureerd toegankelijk. Ook kan de informatie niet beoordeeld worden als inhoudelijk of financiële ‘verantwoordingsinformatie’. Verder is vastgesteld dat aan de totstandkoming en inrichting van het RIF in de opstartfase tussen 2007 en 2010 veel aandacht is besteed. Na 2010 is er feitelijk op het niveau van het RIF geen sprake van verantwoording aan de raden over de besluitvorming en de bestedingen. Wat de controle betreft is er feitelijk geen relevante controle-informatie beschikbaar. Gezien deze omstandigheid kunnen de raden hun controlerende rol met betrekking tot het RIF als geheel niet uitoefenen. 4. Risicomanagement op het niveau van de projecten is beperkt vorm te geven Het beleid en het beheer van het RIF zijn nauwgezet en specifiek omschreven in de Beheersverordening voor het RIF, het treasurystatuut, de ‘instructie controller’ en de ‘instructie accountant’. De besluitvorming verloopt volgens de geldende regels en afspraken, zoals die in deze documenten zijn benoemd. Het beheer voldoet aan de eisen die in het algemeen aan ‘goed financieel beheer’ kunnen worden gesteld. Het risicomanagement op het niveau van het fonds is daarmee geregeld. Hiervan is geen sprake op het niveau van de projecten, althans niet door Holland Rijnland. Enerzijds doordat doelen en prestaties niet SMART zijn geformuleerd, anderzijds omdat vier van de vijf projecten (Groenprogramma uitgezonderd) niet onder regie of verantwoordelijkheid van Holland Rijnland of de gemeenten worden uitgevoerd en er sprake is van cofinanciering van een andere uitvoerende en regiepartij (provincie en Greenportontwikkelingsmaatschappij), kan op het niveau van Holland Rijnland niet per 6
project sprake zijn van risicomanagement. Daartoe dienen de gemeenten te vertrouwen op deze partners. Gezien de omvang van de bijdrage vanuit het RIF in relatie tot de totale financiële omvang van de projecten is deze verhouding en positie begrijpelijk. Het risicomanagement wordt daardoor noodgedwongen vormgegeven door continu aan tafel te zitten in de planvormings- en uitvoeringsfase maar formele middelen ontbreken nagenoeg. 5. Bijdragen aan het fonds Ten aanzien van de bijdrage van gemeenten kunnen twee belangrijke risico’s worden genoemd. Het eerste betreft artikel 15 lid 3 van de beheersverordening. Door tegenvallende grondexploitaties kunnen gemeenten in financiële problemen raken. En dat kan een effect hebben op de betalingen aan het RIF. De beheersverordening voorziet in deze situatie in artikel 15 lid 3: “het Algemeen Bestuur kan alleen besluiten tot verlaging van de financiële bijdrage van een Deelnemende gemeente, indien de betreffende gemeente in 2012 aannemelijk kan maken dat ten minste dertig procent van de bouwopgave zoals genoemd in bijlage 1 bij artikel 4 van de Verordening niet wordt gerealiseerd door externe oorzaken.” Geen van de gemeenten heeft tot op heden van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Dat kan betekenen dat gemeenten in 2012 de prognose van de bouwopgave nog eens goed hebben bekeken en daarin geen aanleiding zagen om gebruik te maken van artikel 15 lid 3. Formeel is de mogelijkheid om de financiële bijdrage aan te passen op grond van dit artikel gepasseerd. Het risico dat met artikel lid 15 lid 3 is geadresseerd, is niet verdwenen, immers de bouwopgave kan alsnog in een vertraging in termen van realisatie komen. Het tweede risico betreft de verhoging van de bijdrage aan de drie infrastructurele projecten als gevolg van wijzigingen in de scope. Verhoging van de bijdrage is volgens de verordening altijd mogelijk en blijkt in de praktijk in één geval (Rijnlandroute) ook noodzakelijk. Zolang het om scopewijzingen gaat of inpassingsoplossingen in de planvormingsfase is bijdrageverhoging te verdedigen. Deze situatie verandert vanaf het moment dat het ontwerp definitief is en ‘de spade’ de grond in gaat. Vanaf dat moment zijn kostenverhogingen het risico van de uitvoeringsverantwoordelijke, in casu de provincie. De verordening zou hierop aangepast en aangescherpt moeten worden.
4. Aanbevelingen Bovenvermelde conclusies geven aan dat het RIF op onderdelen belangrijke meewaarde heeft voor de regionale samenwerking. Bovendien is in het onderzoek gebleken dat het RIF conform de oorspronkelijk gemaakte afspraken wordt beheerd en dat het wordt aangewend voor de beoogde doelen. In de conclusies is eveneens gewezen op risico’s die aan het RIF zijn verbonden en de beperkte mogelijkheden voor gemeentebesturen voor zowel hun sturende als controlerende mogelijkheden. De huidige aansturing en beheer van het RIF hebben in essentie tot gevolg dat individuele raadsleden zowel hun sturende als hun controlerende verantwoordelijkheden inzake het RIF niet kunnen waarmaken. Dat belast ook hun volksvertegenwoordigende taak. In de huidige gang van zaken kunnen raadsleden over de ontwikkelingen rond het RIF nauwelijks verantwoording afleggen aan de lokale gemeenschap. Dat gaat in het bijzonder gelden voor nieuw te verkiezen gemeenteraden die geen bemoeienis hebben gehad met de inrichting van het RIF, maar daar wel (in de periode 2014 – 2022) mee te maken zullen hebben.
7
Hieronder volgen de aanbevelingen. De aanbevelingen dienen in het jaar 2014 te worden opgevolgd. 1. De sturing van projecten Een geconstateerde tekortkoming bij het RIF is dat er geen procedure is afgesproken indien doelstellingen en uitgangspunten van het RIF veranderen. Dit bleek onder meer bij de gewijzigde besluitvorming rond de RijnGouwelijn. Wellicht zouden de wijzigingen bij de RijnGouwelijn kunnen worden beschouwd als een bijzonder ‘incident’. Maar het RIF heeft betrekking op enkele andere grote infrastructurele projecten die nog in uitvoering moeten worden genomen. Het is niet ondenkbaar dat daar in de komende jaren nog sprake zal zijn van onverwachte tegenvallers of noodzakelijke aanpassingen. Aanbeveling: Het Dagelijks Bestuur bereidt een aanpassing van de beheersverordening voor waarin wordt aangegeven welke procedure/beheersmaatregel wordt gevolgd indien van eerder gestelde kaders afgeweken wordt of wanneer de kaders bijstelling behoeven. Deze aanpassing wordt besproken en vastgesteld in het Algemeen Bestuur 2. De beïnvloeding van projecten Geconstateerd kan worden dat de doelstellingen van het RIF nauwelijks specifiek en meetbaar zijn geformuleerd. Een consequentie daarvan is dat er geen afrekenbare prestatieindicatoren zijn geformuleerd die uit (specifieke en meetbare) doelstellingen zouden voortvloeien. Het feit dat deze doelstellingen betrekkelijk algemeen zijn geformuleerd maakt het lastig om risico’s scherp te krijgen, belemmert een adequate sturing en ontneemt betrokken gemeenteraden veel mogelijkheden tot controle. Aanbeveling: Het Algemeen Bestuur bereidt een discussie voor ten aanzien van de precisering van doelstellingen van de vijf RIF-projecten, voor zover dit nog niet afdoende heeft plaatsgevonden. Gemeenteraden dienen in de voorbereiding door de respectievelijke ABleden betrokken en geconsulteerd te worden. Aansluitend vindt in het Algemeen Bestuur een discussie over concretisering van de doelstellingen van de vijf projecten en van het RIF als instrument plaats. Het resultaat van de discussie is het formuleren van meetbare prestatieindicatoren. 3. De controle op de projecten / informatievoorziening Een volgende set van aanbevelingen heeft betrekking op het versterken van de informatievoorziening over het RIF, zowel in algemene zin als in het bijzonder wat de mogelijkheden om aan risicobeheersing te doen betreft. Implementatie van onderstaande aanbevelingen versterkt de controlerende mogelijkheden van de betrokken gemeenteraden. Aanbeveling: De raden van de Holland Rijnland-gemeenten geven, op grond van een daartoe strekkend voorstel van het DB, duidelijk aan aan welke eisen de informatievoorziening ten aanzien van het RIF zou moeten voldoen. Mogelijke aandachtspunten daarbij zijn: -
De vindbaarheid, overzichtelijkheid en actualiteit van de algemene informatie over het RIF op de website van Holland Rijnland. 8
-
Verstrekken van periodiek inzicht in de realisatie van doelstellingen van het RIF, de daaronder vallende projecten en de daarop gebaseerde plannen. Het vergelijken van realisatiegegevens met de oorspronkelijke en (eventueel) gewijzigde doelstellingen en plannen. Het vastleggen op welke wijze de uitkomsten van monitoring besproken worden en hoe besluitvorming naar aanleiding daarvan verloopt.
De uiteindelijk overeengekomen verbeteringen in de informatievoorziening worden door het DB van Holland Rijnland geïmplementeerd. 4. Risicomanagement Beargumenteerd kan worden dat het risicomanagement op de RIF-projecten formeel geen verantwoordelijkheid van Holland Rijnland is, omdat de uitvoeringsverantwoordelijkheid bij een medeoverheid of ontwikkelingsmaatschappij ligt. Dat betekent niet dat daarmee het risicomanagement niet nodig is. Juist vanwege de getrapte beïnvloeding en de beperkte sturingsmogelijkheden in combinatie met de grote uitgaven, is risicomanagement noodzakelijk. Juist ook om de regionale samenwerking te objectiveren en te verantwoorden. Aanbeveling: Het Dagelijks Bestuur: - voert geregeld een integrale risicoanalyse uit, waarbij onder meer inkomsten worden afgezet tegen lopende en toekomstige verplichtingen; - zorgt voor een deugdelijke verslaglegging van de risicoanalyse; - bespreekt de uitkomsten van de risicoanalyse in het AB en zorgt dat de analyse beschikbaar is voor bespreking in de raden of commissies van de betrokken gemeenten. Als het gaat om het versterken van het inzicht in de efficiency van het RIF strekt het tot aanbeveling om inzicht te verschaffen in de met het beheer van het RIF verbonden activiteiten en kosten. -
Het DB expliciteert de met het RIF verbonden beheersactiviteiten, evenals de daarmee verbonden inspanningen en kosten.
5. Bijdragen aan het fonds Ten aanzien van het risico van projectoverschrijding in de uitvoeringsfase kan een artikel in de beheersverordening worden opgenomen waarin wordt overeengekomen dat alle kostenoverschrijdingen die niet voortvloeien uit scopewijzigingen voor risico van de projectverantwoordelijke komen. Aanbeveling: In de beheersverordening wordt een artikel opgenomen waarmee projectoverschrijdingen die niet het gevolg zijn van scopewijzigingen ten laste worden gelegd aan de projectverantwoordelijke overheid.
9
5. Bestuurlijke reactie Holland Rijnland [PM]
6. Nawoord rekenkamer(commissie)s [PM]
10
Regionaal Investeringsfonds Holland Rijnland
Onderzoek door de samenwerkende rekenkamers en rekenkamercommissies van Hillegom, Lisse, Noordwijkerhout, Leiden, Leiderdorp, Noordwijk, Teylingen, Voorschoten en Oegstgeest
Bevindingenrapportage
Den Haag, 26 november 2013
Colofon Projectnummer: 35597
Auteurs:
Yorick van den Berg (B&A) Tessa van den Berg (PBLQ Zenc) Peter Castenmiller (PBLQ Zenc) Yermo Wever (B&A) m.m.v. Ruud Mollema (RA/RE) (PBLQ HEC)
B&A B.V. Prinses Margrietplantsoen 87 Postbus 829 2501 CV Den Haag t 070 - 3029500 f 070 - 3029501 e-mail:
[email protected] http: www.bagroep.nl
© Copyright B&A B.V. 2013. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. B&A is gevestigd in Den Haag, Arnhem en Amsterdam. 26-11-2013 14:28:00
Inhoudsopgave 1
Inleiding
5
1.1
De samenwerking in Holland Rijnland
5
1.2
Doel- en vraagstelling
6
1.3
Onderzoeksaanpak
7
1.4
Leeswijzer
8
2
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds
9
2.1
Inleiding
9
2.2
Inrichting en functioneren van het RIF
9
2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6 2.3
Aanleiding voor het RIF Taken Holland Rijnland rond het RIF Aansturing Besluitvorming Reserveringen Informatievoorziening en verantwoording Betalingen gemeenten en uitgaven RIF
9 10 12 14 15 16 18
2.3.1 Betalingen gemeenten 2.3.2 Uitgaven RIF 2.4 Effectiviteit en efficiency
18 20 21
2.4.1 Over de effectiviteit 2.4.2 Over de efficiency 2.5 Tussenbalans en beantwoording van onderzoeksvragen
21 23 26
3
29
Rol gemeenteraden
3.1
Inleiding
29
3.2
Aansturing en controle
29
3.3
Informatievoorziening over het RIF
30
3.4
Nadere verkenning van de informatievoorziening en beïnvloedingsmogelijkheden
32
3.5
Tussenbalans en beantwoording onderzoeksvragen
33
Bijlage 1: Bevindingen met betrekking tot de projecten van het RIF
35
Bijlage 2 Normenkader
51
Bijlage 3: Bevindingen betrokkenheid raden bij besluitvorming RIF(-projecten)
59
Bijlage 4: Informatie en bronnen
71
Bijlage 4: Tekst van artikel 17 in het Treasury Statuut
75
Inhoudsopgave 3
1 Inleiding 1.1
De samenwerking in Holland Rijnland
Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten. Samenwerking vindt plaats op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). De samenwerking betreft de gemeenten Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Dit is weergegeven op onderstaande kaart.
Op 28 maart 2007 hebben twaalf van de gemeenten, die toen aangesloten waren bij het samenwerkingsverband ingestemd met het oprichten van een Regionaal Investeringsfonds (RIF). In de periode 2008 tot en met 2022 wordt in totaal 142,5 miljoen euro door de samenwerkende gemeenten in dit fonds gestort. In 2013 is door de gemeenten besloten de tweede tranche aan het RIF toe te voegen. Deze tranche bestaat uit een aanvullende bijdrage van 37,5 miljoen Euro voor het realiseren van de Rijnlandroute en een verlenging van het RIF tot en met het jaar 2024. Met het RIF leveren de gemeenten een financiële bijdrage aan vijf projecten met een groot regionaal en infrastructureel belang: Rijnlandroute Hoogwaardige Openbaar Vervoer (HOV)-net Zuid-Holland Noord (voorheen genaamd: RijnGouwelijn)
Inleiding 5
Programma Ontsluiting Greenport, waaronder de Duinpolderweg, de noordelijke verbinding tussen de N206 en de A44 Versterking Greenport Duin- en Bollenstreek Regionaal Groenprogramma (of ook wel genaamd: Groenfonds) 1 De Rekenkamercommissies van negen bij het RIF betrokken gemeenten hebben de vraag gesteld in hoeverre het samenwerkingsverband Holland Rijnland doelmatig en doeltreffend uitvoering geeft aan de taken rond het RIF. Ook willen de Rekenkamercommissies inzicht in de bestedingen en de mogelijkheden voor de deelnemende gemeenteraden om te sturen en te controleren.
B&A en PBLQ Zenc hebben van maart tot en met juli 2013 aan het onderzoek uitvoering gegeven. Deze rapportage geeft de bevindingen weer.
1.2
Doel- en vraagstelling
De doelstelling van het onderzoek is het geven van inzicht in: de doelmatigheid en doeltreffendheid van de wijze waarop Holland Rijnland uitvoering geeft aan het Regionaal investeringsfonds, de bestedingen in het kader van het Regionaal investeringsfonds, de mogelijkheden voor de gemeenteraden om te sturen en te controleren op het Regionaal investeringsfonds. De hoofdvraag luidt als volgt: “In hoeverre geeft het samenwerkingsverband Holland
Rijnland doelmatig en doeltreffend uitvoering aan de taken rond het Regionaal investeringsfonds, hoe zien de bestedingen van het Regionaal investeringsfonds er uit en wat zijn de mogelijkheden voor gemeenteraden voor sturing en controle?” De bijbehorende deelvragen zijn de volgende: 1. Welke taken heeft Holland Rijnland rond het RIF en op welke wijze zijn die vastgelegd? 2. Welke bestedingen hebben tot nu toe plaatsgevonden en welke voorziene bestedingen zijn er tot en met 2022? 3. Hoe verloopt de besluitvorming over het beleid en het beheer van het RIF? 4. Hoe is de cofinaniering rond het Groenprogramma vormgegeven en wat zijn de effecten van dat beleid? 5. Hoe is de verantwoording aan de gemeenteraden over de besluitvorming en bestedingen geregeld? 6. In welke mate is sprake van een doelmatige uitvoering van de taken door Holland Rijnland? 7. In hoeverre kunnen de raden van de deelnemende gemeenten met de reguliere informatie over het RIF hun sturende en controlerende rol uitoefenen?
1
Het gaat om de Rekenkamercommissies van Hillegom, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen en Voorschoten. In voorkomende gevallen betekent dit dat geen aandacht is besteed aan de specifieke gang van zaken binnen de overige aan het RIF deelnemende gemeenten.
6
1.3
Onderzoeksaanpak
Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag is de volgende onderzoeksaanpak gevolgd: Stap 1: Documentstudie. In de eerste stap zijn relevante documenten bestudeerd, zoals: Verordeningen en overeenkomsten aangaande het Regionaal o investeringsfonds o Begrotingen, jaarrekeningen en financiële rapportages aangaande het Regionaal investeringsfonds Agenda’s, agendastukken en notulen van de vergaderingen van het Algemeen o Bestuur van Holland Rijnland o Agenda’s, agendastukken en notulen van de vergaderingen van de raden van de deelnemende gemeenten waarin het RIF aan bod is gekomen o Vergelijkingsmateriaal van fondsen van andere, soortgelijke gemeenschappelijke regelingen. In bijlage 4.1 is een overzicht van bestudeerde documenten te vinden. Stap 2: Interviews. In de volgende stap zijn de bevindingen uit de documentstudie nader verdiept door het houden van interviews. Wij hebben gesproken met: o Medewerkers vanuit de ambtelijke organisatie van Holland Rijnland Leden van het Dagelijks Bestuur en Algemeen Bestuur o o Leden van de Portefeuillehoudersoverleggen (PHO) Bestuur en Middelen Ruimte Verkeer en Vervoer o Betrokkenen bij de provincie Zuid-Holland Directeur van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) o In bijlage 4.2 is een overzicht van respondenten weergegeven. Stap 3: Bijeenkomst met het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. In deze stap zijn afgevaardigden namens het Algemeen Bestuur bevraagd over: o hun kennis over en beoordeling van (het functioneren van) het Regionaal Investeringsfonds, o de huidige en gewenste rol ten aanzien van het Regionaal Investeringsfonds, op het gebied van informatievoorziening, sturing en controle. In bijlage 4.3 is een overzicht van de deelnemers aan de bijeenkomst weergegeven. Stap 4: Rapportage. De bevindingen uit de voorgaande stappen zijn geanalyseerd op basis van een normenkader. Het normenkader is door de begeleidingscommissie vastgesteld en wordt aan het einde van deze paragraaf gegeven. De resultaten daarvan zijn beschreven in een conceptrapportage. Vervolgens is het feitendeel van de rapportage zowel bij de deelnemende gemeenten ingebracht voor ambtelijk wederhoor, als bij de ambtelijke organisatie van Holland Rijnland. Op basis van het ambtelijk commentaar is het rapport aangepast en aangevuld met conclusies en aanbevelingen. Een volgende versie van de rapportage is voor bestuurlijk wederhoor aangeboden aan de Colleges van de deelnemende gemeenten. Tot slot is de rapportage gepresenteerd aan de raden van de deelnemende gemeenten.
Inleiding 7
1.4
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden de uitgangspunten, de bestedingen en de effectiviteit en efficiency van het Regionaal investeringsfonds in beeld gebracht. In hoofdstuk 3 staat de rol van de gemeenteraden ten aanzien van het Regionaal investeringsfonds centraal. De bijlagen bevatten weergaven van specifieke bevindingen over de verschillende onderdelen van het RIF. De beantwoording van onderzoeksvraag 4, die betrekking heeft op één onderdeel van het RIF, wordt dientengevolge in bijlage 2 onderbouwd.
8
2 Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 2.1
Inleiding
Het onderhavige onderzoek richt zich op de effectiviteit en efficiency van het RIF, de bestedingen vanuit het RIF en de mogelijkheden die gemeenteraden hebben voor sturing en controle. In dit hoofdstuk staan de bestedingen, de effectiviteit en efficiency centraal. Om hier inzicht in te geven kent het hoofdstuk twee onderdelen. Paragraaf 2.2 geeft eerst overwegend feitelijke informatie over de inrichting en het functioneren van het RIF. Paragraaf 2.3 gaat vervolgens in op de effectiviteit, efficiency en bestedingen van het RIF.
2.2
Inrichting en functioneren van het RIF
2.2.1 Aanleiding voor het RIF In 2002 tekenen de gemeenten in de Duin- en Bollenstreek en de Leidse Regio samen met de provincie Zuid-Holland een Programma van Afspraken. Het programma bevat 14 afspraken over de belangrijkste ambities voor de regio. Voor de realisatie van de afspraken zijn diverse middelen en inspanningen nodig. In januari 2006 stellen de Colleges van de gemeenten in de regio Holland Rijnland vast dat vijf projecten in het Programma van Afspraken dusdanig grote investeringen vergen, dat deze de draagkracht van de individuele gemeenten ver overstijgen. De investeringen van de gemeenten betreffen cofinanciering van drie projecten die onder verantwoordelijkheid van de provincie worden uitgevoerd. Daarnaast zijn de investeringen bedoeld voor twee andere projecten, die hieronder worden geïntroduceerd. In oktober 2006 worden diverse ambtelijke en bestuurlijke regiobijeenkomsten georganiseerd waarin de aanwezigen worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in de regio, het Programma van Afspraken en de vijf projecten. In november 2006 wordt een intentieovereenkomst en de financiële uitwerking aan de Colleges gestuurd, met het verzoek deze voor te leggen aan hun gemeenteraden. Enkele gemeenteraden maken van deze gelegenheid gebruik om opmerkingen en kanttekeningen te plaatsen.2 Het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsverband Holland Rijnland heeft vervolgens op 28 maart 2007 ingestemd met de overeenkomst Regionale Investeringsstrategie (RIS) en de instelling van een Regionaal Investeringsfonds (RIF). “Het fonds heeft tot doel het medefinancieren door Holland Rijnland van de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de volgende vijf regionale projecten op het gebied van ruimtelijk-economische ontwikkeling, infrastructuur en landschap”3: a. de Rijnlandroute, b. het HOV-net Zuid-Holland Noord (voorheen RijnGouwelijn), c. de Noordelijke Ontsluiting Greenport, d. de Versterking Greenport Duin en Bollenstreek (voorheen Greenport Duin- en Bollenstreek) en e. het Regionaal Groenprogramma.
2 3
Hoofdstuk 3.3 bevat een specificatie van de gemaakte opmerkingen. Overeenkomst RIF, artikel 2, Doel oprichting fonds. De navolgende opsomming (a t/m e) is niet letterlijk geciteerd omdat inmiddels de naamgeving van de projecten is gewijzigd.
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 9
Hieronder lichten wij deze projecten kort toe:
Rijnlandroute De Rijnlandroute is een nieuwe provinciale wegverbinding tussen de kust (Katwijk) en de A4 bij Leiden. Deze nieuwe verbinding is van belang voor de regio Holland Rijnland, met name rondom Leiden en Katwijk. De Rijnlandroute is bedoeld om de economische potentie van de regio en de direct hieraan grenzende gemeenten als Wassenaar en Leidschendam-Voorburg te kunnen ontwikkelen en nieuwe woningbouw te kunnen ontsluiten.
HOV-net Zuid-Holland Noord De oorspronkelijke doelstelling van dit project van de provincie Zuid-Holland was het realiseren van een lightrailverbinding tussen Leiden en Katwijk: de RijnGouwelijnWest. In overleg met de gemeenten in de regio Holland Rijnland is de provincie tot een andere scope van het project gekomen. De aanleg van een lightrailverbinding is losgelaten. Nu heeft het project tot doel om te komen tot een hoogwaardig regionaal OV-netwerk, bestaande uit een verbeterde treinverbinding en meerdere buscorridors. Met de provincie is een bredere afspraak omtrent het Hoogwaardig Openbaar Vervoer in de regio gemaakt. Dit betreft eveneens een uitbreiding van de capaciteit van het spoor naar Utrecht. De afspraken beperken zich daarmee niet louter tot de regio.
Noordelijke Ontsluiting Greenport De doelstelling van de Noordelijke Ontsluiting Greenport is het verbeteren van de doorstroom van het wegennet tussen de noordelijke bollengemeenten (Hillegom, Lisse, Noordwijkerhout, Teylingen) en Amsterdam/ Schiphol, voor woon-werkverkeer, vrachtwagens en toeristisch verkeer. Het resultaat dient de gebiedskwaliteit, de economie en de leefbaarheid in de dorpskernen te versterken.
Regionaal Project Versterking Greenport Duin en Bollenstreek De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) is de uitvoerder van het Regionaal Project Versterking Duin- en Bollenstreek en is te beschouwen als het regionaal ontwikkelbedrijf voor de herstructurering van de Duin- en Bollenstreek. De GOM is in maart 2010 opgericht door de zes greenportgemeenten: Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen. De missie van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij is het door middel van actieve gebieds(her)ontwikkeling tot stand brengen van een economisch en ruimtelijk vitale Duin- en Bollenstreek.
Regionaal Groenprogramma Bij de inrichting van het samenwerkingsverband Holland Rijnland is geconstateerd dat de verstedelijking de kwaliteit van het landschap, bestaande uit kustgebied, bollenteelt, diverse landgoederen en het veenweide en plassengebied onder druk zet. Om de unieke en waardevolle kenmerken van de regio te behouden, is een deel van de gelden in het Regionaal Investeringsfonds bedoeld voor bijdragen aan groenprojecten. 2.2.2 Taken Holland Rijnland rond het RIF In de beheersverordening zijn de taken van Holland Rijnland rondom het RIF vastgelegd. In de verordening zijn verschillende taken benoemd voor het AB en DB.
10
Deze zijn in onderstaande tabel beschreven: Taken DB
Taken AB
Artikel 6 (Beheer en Voeding van het Fonds),
In artikel 8 (Programma Regionale
lid 1 legt het beheer van het fonds bij het DB.
Investeringsstrategie) krijgt het Algemeen
De beheerskosten (lid 5) komen ten laste van
Bestuur van Holland Rijnland de taak om per
het Samenwerkingsorgaan (Holland Rijnland).
Regionaal Project uiterlijk op 1 januari 2012 een Programma vast te stellen, waarin de activiteiten waarvoor de financiële bijdrage wordt verleend nader worden omschreven.
In artikel 8 (Programma Regionale
Artikel 13 (Tussentijds onderzoek naar
Investeringsstrategie), lid 4 en 5 is vastgelegd
inkomsten en te verwachten
dat het Dagelijks Bestuur in geen geval
uitgaven van het Fonds) geeft aan het AB de
overgaat tot de voorbereiding van een
taak om op basis van onderzoek dat het
Projectovereenkomst of de voorbereiding van
Dagelijks Bestuur daartoe heeft uitgevoerd te
verstrekking van enige financiële bijdrage ten
bepalen of er een reëel uitzicht bestaat op
laste van het Fonds, voordat een Programma
realisatie van een Programma voor 1 januari
voor het desbetreffende Regionaal Project is
2023.
vastgesteld. Het Programma dient als uitgangspunt voor de inhoud van de Projectovereenkomst. In lid 5 van hetzelfde artikel is vastgelegd dat het Dagelijks Bestuur bevoegd is om binnen de ruimte die een Programma hem daartoe laat, nadere invulling te geven aan deelprojecten. In artikel 9 (Inhoud en Voorbereiding van de
Artikel 15 (Wijziging gemeentelijke financiële
Projectovereenkomst) krijgt het DB de
bijdragen aan het Fonds) regelt dat het
volgende taak (lid 1): “ten behoeve van de
Algemeen Bestuur kan besluiten tot verlaging
uitvoering van een Regionaal Project als
of verhoging van de jaarlijkse bijdrage aan het
bedoeld in artikel 2, eerste lid, a tot en met c
Fonds. Dit onder de voorwaarde dat
stellen het Dagelijks Bestuur en de betrokken
de betreffende gemeente in 2012 aannemelijk
Medeoverheid gezamenlijk een
kan maken dat ten minste dertig procent van
Projectovereenkomst op, met inachtneming
de bouwopgave niet wordt gerealiseerd door
van het bepaalde in de leden 2 tot en met 11.
externe oorzaken. Of als van de deelnemende
Het Dagelijks Bestuur legt de ontwerp-
gemeente in 2012 redelijkerwijs verwacht mag
Projectovereenkomst ter finale beoordeling
worden dat de betreffende gemeente minstens
voor aan het Algemeen Bestuur, tezamen met
dertig procent meer zal realiseren van de
een overzicht van alle financiële
bouwopgave. Dit alles ook onder de
consequenties die het aangaan van de
voorwaarde dat dit pas kan na consultering
Projectovereenkomst heeft voor het beheer
van de gemeenteraden van de deelnemende
van het Fonds gedurende de resterende
gemeenten.
looptijd en de adviezen van de Portefeuillehoudersoverleggen Artikel 10 (Niet voorziene gevallen) legt de beslissingsbevoegdheid voor gevallen waarin de verordening niet voorziet bij het DB.
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 11
Taken DB
Taken AB
Artikel 11 (Rekening en verantwoording van het Fonds) legt een verantwoordingstaak bij het DB om “jaarlijks aan het Algemeen Bestuur door middel van de jaarrekening verantwoording af over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de inkomsten en uitgaven van het Fonds” af te leggen. Artikel 13 (Tussentijds onderzoek naar inkomsten en te verwachten uitgaven van het Fonds) geeft het DB de taak om onderzoek uit te voeren naar de financiële gevolgen voor het Fonds van: a. de mogelijk opgetreden vertraging in de vaststelling van één of meer Programma’s b. de mogelijk opgetreden vertraging in de uitvoering van één of meer Regionale Projecten waarvoor nog geen Projectovereenkomst is aangegaan d. de noodzaak van een wijziging van de door iedere gemeente jaarlijks te leveren financiële bijdrage aan het Fonds
De verordening legt geen expliciete taken bij de ambtelijke organisatie van Holland Rijnland. De ambtelijke organisatie van Holland Rijnland voert uiteraard wel taken uit, maar in opdracht van het DB en AB. In de praktijk betekent dit dat de ambtelijke organisatie van Holland Rijnland belast is met de uitwerking van de programma’s voor elk van de projecten, de verantwoording (inhoudelijk en financieel) en de voorbereiding van de besluiten in AB en DB. Daarnaast zijn medewerkers van Holland Rijnland op verschillende andere wijzen betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van projecten. Zo participeren medewerkers van Holland Rijnland in de provinciale projectgroepen die zich bezighouden met de drie infrastructurele projecten en ondersteunen zijn gemeenten in de uitvoering van de verschillende groenprojecten. De organisatie van Holland Rijnland beschouwt deze betrokkenheid en de daarmee gemoeide inspanningen als onderdeel van hun kerntaak. 2.2.3 Aansturing Het beheer van het RIF is ondergebracht bij het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland. De wettelijke grondslag voor het instellen en beheren van een Regionaal Investeringsfonds is te vinden in artikel 5 van de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland.
Algemeen Bestuur Zoals elk intergemeentelijk samenwerkingsverband kent Holland Rijnland een Algemeen Bestuur en een Dagelijks Bestuur. Het Algemeen Bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de gemeenteraden of Colleges van de deelnemende gemeenten. Het Algemeen Bestuur komt vier keer per jaar bijeen. Het Algemeen Bestuur is het hoogste besluitvormende orgaan van het samenwerkingsverband.
12
Holland Rijnland kent een ‘gemengd bestuursmodel’. Dat betekent dat gemeenten zelf kiezen of zij Collegeleden, raadsleden of een combinatie daarvan afvaardigen in het Algemeen Bestuur. Elke gemeente vaardigt minimaal twee personen af. Als een gemeente meer dan 20.000 inwoners telt mag dat er per 20.000 inwoners, 1 afgevaardigde meer zijn. Het aantal leden in het Algemeen Bestuur is echter niet van invloed op de stemverhouding. Voor elke 10.000 inwoners (afgerond naar boven) wordt één stem uitgebracht, met een minimum van twee stemmen. Daardoor kan het aantal stemmen per gemeente variëren van twee stemmen (voor kleine gemeenten) tot vierentwintig (Leiden).4
(Bron: Website Holland Rijnland) Dagelijks Bestuur Het Dagelijks Bestuur wordt door het Algemeen Bestuur aangewezen. De leden van het Dagelijks Bestuur worden verkozen uit het Algemeen Bestuur en blijven, ook na hun benoeming tot lid van het DB, deel uitmaken van het Algemeen Bestuur. In 2010 is de voordracht van de leden van het Dagelijks Bestuur door de voorzitter van het Algemeen Bestuur gedaan, in nauw overleg met de Colleges van B&W van de betrokken gemeenten. Het Dagelijks Bestuur bestaat uit zes leden én een voorzitter. Dit Dagelijks Bestuur vergadert in een tweewekelijkse frequentie. Holland Rijnland hanteert drie regioclusters: Duin- en Bollenstreek, de Leidse Regio en de Rijnstreek. Uit de drie clusters worden elk twee leden voor het Dagelijks Bestuur voorgedragen. Elk lid van het Dagelijks Bestuur is portefeuillehouder voor een of meerdere beleidsvelden. Het Dagelijks Bestuur doet na advisering door het Portefeuillehoudersoverleg voorstellen aan het Algemeen Bestuur, als de procedure dat verlangt dan wordt eerst een reactie gevraagd aan de Colleges van B&W van de deelnemende gemeenten. Ook is het Dagelijks Bestuur belast met de uitvoering van besluiten van het Algemeen Bestuur.
(Bron: Website Holland Rijnland) Portefeuillehoudersoverleg Over de besluiten die het Dagelijks Bestuur ter besluitvorming aan het Algemeen Bestuur wil voorleggen, wordt het DB wordt geadviseerd door het portefeuillehoudersoverleg. Elk lid van het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland voert over de inhoud en voortgang van diens portefeuille overleg met alle bij deze portefeuille betrokken lokale dagelijkse bestuurders (leden van de colleges van B&W). Tevens worden besluiten van het DB ter kennisname gebracht aan dit portefeuillehoudersoverleg. Deze overleggen vinden doorgaans 4 tot 6 keer per jaar plaats. De voorstellen worden meningsvormend besproken. Doorgaans drie weken voor ieder portefeuillehoudersoverleg vindt er ambtelijk vooroverleg (ambtelijke
4
Het aantal stemmen is verbonden met elke afgevaardigde van een gemeente. Aangezien elke gemeente twee afgevaardigden kent, is het minimum daardoor 2 (aantal stemmen van een gemeente met maximaal 10.000 inwoners) en maximaal 24 (ca 120.000 inwoners van Leiden resulteren in 2* 12 stemmen).
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 13
adviesgroep, afgekort AAG) plaats, waarbij de ambtenaren van de betrokken gemeenten overleggen met ambtelijk medewerkers van Holland Rijnland.
Stuurgroepen De drie infrastructurele projecten kennen alle een stuurgroep. De stuurgroepen hebben geen positie ten opzichte van het RIF. De stuurgroepen hebben wel een rol ten aanzien van de individuele projecten. Zowel ten aanzien van de scope (inhoud, middelen, etc.) als het proces. Veelal is deze rol adviserend, aangezien de provincie in deze projecteigenaar is. Een ieder zit vanuit zijn eigen belang in deze stuurgroep. De grondgemeenten vanuit hun belang (lokale inpassing, juridisch-planologisch), de regio vanuit haar belang en de rol die zij heeft vanuit de kaderstelling door het AB (ruimtelijk economisch, regionale verkeersafwikkeling, enzovoort). De samenstelling per stuurgroep varieert per project en de fase waarin dit project zich bevindt. In de regel bestaan deze uit de projecteigenaar (provincie(s)/gemeente), grondgemeenten, regio en overige belanghebbenden (RWS, NS, ProRail). Namens de regio zit de portefeuillehouder Verkeer en Vervoer in deze stuurgroepen, die in het DB deze stuurgroepvergaderingen voorbespreekt en indien nodig besluitvorming voorlegt. Daarnaast rapporteert de portefeuillehouder V&V na afloop over de uitkomsten. In het DB wordt ook bepaald of er verdere stappen moeten worden gezet richting AB (informerend, meningvormend, besluitvormend). 2.2.4
Besluitvorming
Beheersverordening en aanvullende regelgeving Het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland heeft op 19 december 2007 een Beheersverordening Regionaal Investeringsfonds vastgesteld (en op 17 februari 2010 gewijzigd). Deze verordening beschrijft de randvoorwaarden voor het gebruik en het beheer van het Regionaal Investeringsfonds. In deze verordening zijn de doelstelling (artikel 2) en reikwijdte (artikel 3) gespecificeerd. Verder is het nodige vastgelegd over de voeding van het fonds, het beheer en de manier waarop uitgaven kunnen worden gedaan. In artikel 13 is vastgelegd dat er in 2012 een tussentijds onderzoek plaatsvindt naar inkomsten en de te verwachten uitgaven. Dit onderzoek heeft inderdaad in 2012 plaatsgevonden (zie paragraaf 2.2.6). Op de aansturing en het beheer van het RIF zijn daarnaast nog het ‘Treasury Statuut’, een ‘Instructie Controllor’ en een ‘Instructie Accountant’ van toepassing. Deze documenten zijn niet specifiek verbonden met het RIF, maar gelden voor alle financiële aangelegenheden van Holland Rijnland. Het Treasury Statuut dient er onder meer toe te voorkomen dat onverantwoorde risico’s worden genomen met binnen Holland Rijnland beschikbare reserves.5 Als gezegd geldt dit automatisch ook voor het RIF. In het Treasury Statuut zijn eveneens de verantwoordelijkheden van diverse betrokkenen benoemd alsmede de informatievoorziening.
Vaststelling Programma’s en Projectovereenkomsten Het Algemeen Bestuur stelt per project dat wordt medegefinancierd door het RIF, een Programma vast. Hierin worden de activiteiten beschreven waarvoor de financiële bijdrage wordt verleend. Ook mag het Algemeen Bestuur, zij het alleen onder strikte
5
In het Treasury Statuut is onder meer vastgelegd dat het gebruik van derivaten niet is toegestaan (Artikel 3.3). Verder worden gelden alleen belegd bij Financiële instellingen met ten minste een AA-rating van een erkend rating-bureau (Artikel 6.1).
14
voorwaarden, een wijziging van een financiële bijdrage door een gemeente aan het RIF vaststellen. De uitvoering van het beheer van de Beheersverordening ligt bij het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. Voor het Dagelijks Bestuur geldt onder meer dat zij samen met de bij het project betrokken medeoverheid (of medeoverheden) een Projectovereenkomst opstelt, waarin de verstrekking van de financiële bijdrage ten laste van het RIF wordt geregeld. Het Dagelijks Bestuur kan pas overgaan tot de voorbereiding van een Projectovereenkomst of verstrekking van een financiële bijdrage, als het Algemeen Bestuur een Programma voor het desbetreffende project heeft vastgesteld.
Het RIF in de cyclus van mening- en besluitvorming Het Regionaal Investeringsfonds is geen zelfstandig onderwerp in de menings- en besluitvorming door Holland Rijnland. De projecten in het RIF hebben namelijk betrekking op verschillende thema’s. Deze thema’s zijn verspreid over de portefeuilles van drie leden van het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, namelijk: Verkeer en Vervoer, Natuur en Landschap en tot slot de portefeuille Ruimte. Een en ander leidt er toe dat deze thema’s in drie verschillende portefeuillehoudersoverleggen aan de orde komen. Daar worden de inhoudelijke ontwikkelingen rond het desbetreffende thema besproken. Ook in het Algemeen Bestuur is het RIF geen zelfstandig agendapunt. In de tweewekelijkse bijeenkomsten van het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland is het RIF wel een vast agendapunt. Bij dit agendapunt wordt melding gemaakt van voor de thema’s in het RIF relevante beleidsontwikkelingen, zoals afspraken met provincie en Rijk. 2.2.5 Reserveringen De totale reserveringen in het RIF lopen tussen 2008 en 2022 in totaal op tot 142,5 miljoen euro. Tijdens deze looptijd vinden er ook uitgaven plaats. Uitgesplitst naar de vijf RIF-projecten gaat het om de volgende reserveringen: de Rijnlandroute: 37,5 miljoen Euro het HOV-net Zuid-Holland Noord: 37,5 Miljoen Euro de Noordelijke Ontsluiting Greenport: 37,5 Miljoen Euro Versterking Greenport Duin en Bollenstreek: 10 Miljoen Euro het Regionaal Groenprogramma: 20 Miljoen Euro Tot het jaar 2022 storten de deelnemende gemeenten elk jaar een vast geldbedrag in het RIF. De omvang van het bedrag dat elke gemeente bijdraagt aan het RIF wordt bepaald door het aantal inwoners, het aantal nieuw te bouwen woningen en het aantal vierkante meter kantooroppervlak in een gemeente. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil 2007: indexering vindt in principe niet plaats, tenzij de opgebouwde rente van het RIF daartoe aanleiding geeft. Het uitgangspunt van de financiële bijdragen is dat als een project niet gerealiseerd wordt, de gemeenten hun investering terugkrijgen (inclusief de ontvangen rente). De financiële bijdrage van het RIF heeft een maximum van 37,5 miljoen Euro. In 2013 is besloten de tweede tranche aan het RIF toe te voegen. De tweede tranche bestaat uit een aanvullende bijdrage van 37,5 miljoen Euro voor het realiseren van de Rijnlandroute en een verlenging van het RIF tot en met het jaar 2024.
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 15
Zoals al opgemerkt vindt volgens artikel 8 van de Beheersverordening Regionaal Investeringsfonds daadwerkelijke verstrekking van een financiële bijdrage ten laste van het RIF plaats als er een Programma is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Op het moment van schrijven bestaan dergelijke Programma’s voor: Versterking Greenport Duin en Bollenstreek, de Noordelijke Ontsluiting Greenport en het Regionaal Groenprogramma. Voor de Rijnlandroute en het HOV-net ZHN is gewerkt met bestuursovereenkomsten waarvan is afgesproken dat deze de status van programma hebben. Vanuit Holland Rijnland is op ambtelijk niveau aangegeven dat juridisch is getoetst of de bestuursovereenkomsten inderdaad de status van programma konden krijgen zodat voldaan kon worden aan de eisen zoals gesteld in de Beheersverordening. Het antwoord daarop was positief. 2.2.6 Informatievoorziening en verantwoording Conform de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland kennen het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur een aantal informatieverplichtingen. Zo moet het Algemeen Bestuur binnen drie maanden reageren op schriftelijke vragen van de raden van de deelnemende gemeenten en aan de raden ongevraagd alle informatie geven die voor een goede beoordeling van het gevoerde of te voeren beleid nodig zijn. Het Dagelijks Bestuur moet binnen acht weken reageren op vragen van leden van het Algemeen Bestuur en aan hen ongevraagd alle informatie geven die voor een goede beoordeling van het gevoerde of te voeren beleid nodig zijn. In principe bieden de portefeuillehoudersoverleggen aan de gemeenteraden de mogelijkheid om enige invloed uit te oefenen op de menings- en besluitvorming binnen Holland Rijnland. Deze overleggen doen immers dienst als een meningsvormend platform binnen Holland Rijnland. Bovendien kunnen de raden via deze portefeuillehoudersoverleggen informatie verkrijgen over de ontwikkelingen en besluiten binnen het samenwerkingsverband. Van de leden van de Colleges van B&W in het portefeuillehoudersoverleg wordt verwacht dat zij in hun eigen gemeente een eerstvolgend portefeuillehoudersoverleg bespreken in de desbetreffende commissie van de gemeenteraad. Welke commissie dat is, hangt af van de structuur van de lokale menings- en besluitvorming. In zeven van de negen onderzochte gemeenten (zie bijlage 3) bestaat er een ‘commissie regionale zaken’, waar alle voor de regionale samenwerking relevante onderwerpen ter sprake komen. In de overige twee gemeenten komen de regionale onderwerpen in de reguliere vakcommissies en/of de raad aan de orde. In een gemeente waar een ‘regiocommissie’ bestaat, komt geregeld ook voor dat in de vakcommissies specifieke onderwerpen ter sprake komen. De overleggen in de commissies worden benut om de portefeuillehouder te verzoeken om de belangen van de gemeente in te brengen in het portefeuillehoudersoverleg. Ook is de regiocommissie de plek waar de portefeuillehouder informatie kan verstrekken over de regionale afspraken en ontwikkelingen. Artikel 11 van de Beheersverordening stelt dat het Dagelijks Bestuur jaarlijks aan het Algemeen Bestuur verantwoording aflegt over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de inkomsten en uitgaven van het Regionaal Investeringsfonds. Dit doet het Dagelijks Bestuur door middel van de jaarrekening van Holland Rijnland, waarin het RIF een apart hoofdstuk vormt. Tussentijds worden geen voortgangsverslagen opgesteld. Wel worden, conform het Treasury Statuut, de portefeuillehouder in het dagelijks bestuur van Holland Rijnland en de controller elk kwartaal bericht over de liquiditeitenplanning. Elk half jaar wordt ten behoeve van deze portefeuillehouder en controller een
16
Management rapportage opgesteld over de ontwikkelingen met betrekking tot de Treasury. In bijlage 5 is de tekst van artikel 17 van het Treasury Statuut opgenomen, waarin alle informatieverplichtingen zijn gespecificeerd. In de praktijk komt het er op neer dat verantwoording over het RIF louter jaarlijks plaatsvindt en alleen in het hoofdstuk over de jaarrekening. Zoals bepaald in artikel 13 van de Beheersverordening vond in 2012 een evaluatie van het Regionaal Investeringsfonds plaats. Doel van de evaluatie was om inzicht te geven in de voortgang van (de voorbereiding op) de projecten en in de eventuele noodzaak tot wijziging van de financiële bijdrage per gemeente. Het Algemeen Bestuur heeft op basis van de resultaten besloten tot voortzetting van de bestaande invulling van het RIF. In onderstaand schema is aangegeven welk type besluiten, voorstellen en verantwoordingsinformatie over het RIF (conform beheersverordening RIF) op welke wijze in de besluitvormingscyclus van Holland Rijnland en vervolgens in de gemeenteraden (niets over vastgelegd in de verordening, gegevens gebaseerd op de praktijk zoals aangetroffen in het onderzoek) worden gebracht.
Besluiten, voorstellen en verantwoordingsinformatie die aan DB en AB moeten worden voorgelegd zoals vastgelegd in de verordening: -Programma per RIF-project -Projectovereenkomsten drie infrastructurele projecten -Aanpassingen in de beheerverordening RIF -Tussentijds onderzoek naar inkomsten en uitgaven -Jaarlijkse verantwoording
Voorstel
DB PHO Elke 2 4-6 x weken pj
DB
Gemeenteraden
AB 4x pj
Besluit
of Lokale raadscommissie (regionale zaken)
en / of
Lokale raadscommissie (regionale zaken)
De cyclus Dagelijks Bestuur (DB), ambtelijke adviesgroep (AAG), portefeuillehoudersoverleg (PHO), DB, AB is altijd hetzelfde. De invulling van de besluitvorming van de gemeenteraden en raadscommissies verschilt per gemeente. Er zijn gemeenten waarin de raadscommissie voor het portefeuillehoudersoverleg in stelling worden gebracht zodat ze hun wethouder kunnen ‘laden’ over de voorstellen. Ook zijn er gemeenten waarin dit gebeurt voorafgaand aan de AB-vergadering. Ook de
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 17
combinatie komt voor. De regiocoördinatoren6 hebben in 2009 een Handboek bestpractices regio opgesteld (opvraagbaar via de website van Holland Rijnland) waarin gemeenten geadviseerd worden op welke wijze welke voorstellen, besluiten en verantwoordingsinformatie van Holland Rijnland ambtelijk en bestuurlijk verankerd kunnen worden in de eigen gemeente. Voor gemeenten die geen afvaardiging hebben in het DB zijn er in de praktijk (blijkend uit het onderzoek) vijf mogelijkheden om voorstellen over het RIF te beïnvloeden: 1. Via het ambtelijk vooroverleg (ambtelijk) 2. Via het portefeuillehoudersoverleg (college van B&W) 3. Via de raadscommissie (raad) 4. Via de gemeenteraad (raad) 5. Via het Algemeen Bestuur (college en/of raad afhankelijk van afvaardiging in AB) Het spreekt voor zich dat gemeenten met een vertegenwoordiging in het DB theoretisch twee extra momenten hebben voor beïnvloeding op het niveau van het college van B&W. Uiteraard is de kwaliteit van de beïnvloedingsmogelijkheden voor gemeenteraden erg afhankelijk van de kwaliteit van de inrichting daarvan in de raadscommissies en gemeenteraden. Holland Rijnland voorziet in teksten die gebruikt kunnen worden ter invulling van de raadsvoorstellen (formulering van besluiten en argumentatie), waar in de praktijk meestal één op één gebruik van wordt gemaakt. Het maakt ook uit in welke mate voorstellen ook ambtelijk voorbereid worden en worden gepositioneerd (ter kennisname, ter besluitvorming, opiniërend) in de commissie of raad. Hierover meer in hoofdstuk 3. Verder bestaat er een circuit van stuurgroepen. Juist de grondgemeenten zorgen via de stuurgroepen RijnlandRoute, destijds RGL, later HOV-ZHN, Valkenburg, en het breed bestuurlijk overleg in het kader van de NOG/POG voor hun inbreng. Deze stuurgroepen zijn te beschouwen a;s het cement tussen de formele bouwstenen (PHO, DB, AB, colleges).
2.3
Betalingen gemeenten en uitgaven RIF
2.3.1 Betalingen gemeenten De gemeentelijke bijdragen aan het RIF zijn volgens een sleutel bepaald die is vastgelegd in de beheersverordening en is geaccordeerd door alle gemeenteraden. De sleutel kent twee elementen: inwoneraantal en bouwopgave. Dat betekent dat er een inwonerbijdrage (€ 245 voor de gehele periode van 15 jaar) per gemeente is en een bijdrage per te bouwen woning (€ 2000 voor de gehele periode van 15 jaar) en kantooreenheid (€ 50 voor de gehele periode van 15 jaar). In onderstaand schema zijn de uitgaven per gemeente aan het RIF weergegeven. Gemeente
Jaarlijkse bijdrage conform verordening
Kaag en Braassem
6
€ 368.865
Bijdrage tot en met 2013
€ 2.213.190
Totale bijdrage gedurende looptijd
€ 5.532.974
Bijdrage tweede tranche in totaal (te betalen in 2023)
Aanvullende bijdrage tweede tranche
€ 737.730
Zie http://www.hollandrijnland.net/holland_rijnland/missie-en-aanpak1/Werkgroep%20Boeien-en-binden/handboek-best-practices-regio-werkgroep-boeien-enbinden-mei-2009.pdf
18
Hillegom
€ 430.127
€ 2.580.762
€ 6.451.900
€ 860.254
Katwijk
€ 1.764.337
€ 10.586.022
€ 26.465.062
€ 3.528.674
Leiden
€ 3.076.652
€ 18.459.912
€ 46.149.773
€ 6.153.304
Leiderdorp
€ 571.022
€ 3.426.132
€ 8.565.333
€ 1.142.044
Lisse
€ 409.567
€ 2.457.402
€ 6.143.504
€ 819.134
Noordwijk
€ 585.348
€ 3.512.088
€ 8.780.227
€ 1.170.696
Noordwijkerhout
€ 378.658
€ 2.271.948
€ 5.679.877
€ 757.316
Oegstgeest
€ 400.880
€ 2.405.280
€ 6.013.198
€ 801.760
Teylingen
€ 731.905
€ 4.391.430
€ 10.978.572
€ 1.463.810
Voorschoten
€ 572.420
€ 3.434.520
€ 8.586.303
€ 1.144.840
Zoeterwoude
€ 164.550
€ 987.300
€ 2.468.255
€ 329.100
€ 9.454.331
€ 56.725.986
€ 142.500.0007
€ 18.908.662 totaal 2e tranche
€ 8.627.300 € 16.372.700
€ 25.000.000 € 43.908.662
In totaal is er tot en met 2013 vanuit de gemeenten ruim 56 miljoen euro in het RIF gestort. De middelen van het RIF worden een bewaring gegeven van een bank met een AAA rating. Als gevolg van nieuwe wetgeving zal Holland Rijnland overgaan tot schatkistbankieren. De verdeelsleutel voor de gemeentelijke bijdragen herbergt een risico in zich, met name waar het gaat om de bijdrage per gerealiseerde woning of kantooreenheid. Op dit moment staat al enige jaren de woningbouwrealisatie onder druk als gevolg van de economische situatie. Door tegenvallende grondexploitaties kunnen gemeenten in financiële problemen raken. En dat kan een effect hebben op de betalingen aan het RIF. De beheersverordening voorziet in deze situatie in artikel 15 lid 3: “het Algemeen Bestuur kan alleen besluiten tot verlaging van de financiële bijdrage van een Deelnemende gemeente, indien de betreffende gemeente in 2012 aannemelijk kan maken dat ten minste dertig procent van de bouwopgave zoals genoemd in bijlage 1 bij artikel 4 van de Verordening niet wordt gerealiseerd door externe oorzaken.” Geen van de gemeenten heeft tot op heden van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Dat kan betekenen dat gemeenten in 2012 de prognose van de bouwopgave nog eens goed hebben bekeken en daarin geen aanleiding zagen om gebruik te maken van artikel 15 lid 3. Formeel is de mogelijkheid om de financiële bijdrage aan te passen op grond van dit artikel gepasseerd. Het risico dat met artikel lid 15 lid 3 is geadresseerd, is niet verdwenen, immers de bouwopgave kan alsnog in een vertraging in termen van realisatie komen. De verdeelsleutel is een manier om redelijk objectief een grondslag te vinden voor de uitwerking van het profijtbeginsel. De voeding is gebaseerd op solidariteit en profijt; het ging om geprognotiseerde woningbouw en kantoorontwikkeling. Hoe elke gemeente vervolgens zelf de dekking regelt voor de eigen bijdrage is aan die gemeente zelf. Als de woningbouwaantallen niet gerealiseerd worden is dat geen titel om niet of minder bij te dragen. Artikel 15 lid 3 is alleen van toepassing indien een gemeente onverhoopt een zeer grote woningbouwopgave (Valkenburg) niet realiseert. Is dit artikel van toepassing; dan volgt ook de discussie dat de andere gemeenten meer moeten bijdragen. 7
Rekenkundig komt volgt € 141.841.978 uit de optelling. Conform de overeenkomst moet er € 142.500.000 binnenkomen. Daarom heeft het AB destijds besloten de om de ontvangen rente jaarlijks toe te voegen.
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 19
De bijdragen voor de tweede tranche Rijnlandroute houden in dat gemeenten de doorlooptijd van hun bijdrage aan het RIF verlengen met 2023 en 2024 en dat de gemeenten Katwijk en Leiden separaat een specifieke aanvullende bijdrage leveren. De bijdrage per gemeente in 2023 en 2024 is gelijk aan die van de voorgaande jaren. Het resterende bedrag van €12,5 miljoen zal door alle 12 RIF-gemeenten bijeen worden gebracht door de huidige RIF-systematiek tot na 2022 te verlengen met een periode die nodig is om €12,5 miljoen in 2022 te realiseren (naar schatting maximaal twee jaar). Dit conform artikel 2, lid 2 van de Overeenkomst aanvullende bijdrage RIF. Het bedrag van de tweede tranche RIF is dus gemaximeerd op €37,5 miljoen. Er bestaat een risico dat de bijdrage voor de tweede tranche wellicht hoger kan uitpakken dan de tot nu toe gecommuniceerde 37,5 miljoen euro. De bijdragen per gemeente en per project zijn substantieel, maar op het geheel van te verwachten investeringen vormen zij slechts een gering percentage. In de volgende tabel wordt aangegeven welk percentage de gemeentelijke uitgaven op de totale uitgaven vertegenwoordigen.
Project Rijnlandroute HOV-net Zuid-Holland Noord Programma ontsluiting Greenport
Gemeentelijke bijdrage
Tweede Totale Percentage trance investeringen Rijnlandroute € 37.500.000 € 1.000.000.000 € 37.500.000 4% € 37.500.000 € 483.000.000 8% € 37.500.0008 € 295.000.000 13%
Greenport Ontwikkelingsmaatschappij
€ 10.000.000
€ 200.000.000
Regionaal Groenprogramma
€ 20.000.000
€ 80.000.000
Totaal
5% 25% € 142.500.000
€ 37.500.000
€ 2.058.000.000
9%
2.3.2 Uitgaven RIF Op dit moment vinden er vanuit het RIF enkele bestedingen plaats. Het gaat om de jaarlijkse bijdrage aan Versterking Greenport Duin en Bollenstreek van € 666.666,66 en aan de in uitvoering genomen projecten in het Regionaal Groenprogramma. Er is een bedrag van ruim 12 miljoen euro overgemaakt naar de provincie Zuid-Holland voor de toenmalige RijnGouwelijn. Met de scopewijziging (tot HOV-netwerk) zijn de betalingen in 2012 opgeschort en vanaf 2013 wordt conform de nieuwe bestuursovereenkomst jaarlijks € 2.488.600 overgemaakt aan de provincie. Tot besteding van de middelen is het nog niet gekomen. Het geld staat op de provinciale rekening9. De bestedingen en onttrekkingen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
8 9
€ 12,5 miljoen aan Duinpolderweg, € 20 miljoen aan middengebied en € 5 miljoen aan HOV De reden hiervoor is dat de provincie een hogere bijdrage verwachtte en op deze wijze de rente kan ontvangen, zie bijlage 2.
20
Project
Bestedingen tot en met 2013
Onttrekking
Rijnlandroute
Geen
Geen
HOV-net Zuid-Holland Noord
Geen
Programma ontsluiting Greenport
Geen
€ 12.477.200 Geen
Greenport Ontwikkelingsmaatschappij
€ 3.999.998 Idem als besteding
Regionaal Groenprogramma
€ 2.886.966 Idem als besteding
Totaal
€ 6.886.964
Besteding en ontrekking
€ 12.477.200
€ 19.364.164
In totaal is van de ruim 56 miljoen euro, bijna 20 miljoen euro besteed en onttrokken aan het RIF en daarvan is bijna 7 miljoen euro daadwerkelijk besteed. Beheerskosten (uitvoeringskosten Holland Rijnland) komen ten laste van het samenwerkingsorgaan en niet ten laste van het RIF.
2.4
Effectiviteit en efficiency
2.4.1 Over de effectiviteit Het RIF heeft tot doel financiële bijdragen te realiseren voor projecten die van regionaal belang worden geacht. Het merendeel van de projecten is op dit moment nog niet in de fase van uitvoering. Dit betekent dat er wel sprake is van inkomsten, maar dat er nog relatief weinig bestedingen hebben plaatsgevonden. Alleen in het kader van het Regionaal Groenprogramma en Versterking Greenport Duin en Bollenstreek zijn er al gelden vanuit het RIF ter beschikking gesteld. In bijlage 2 wordt dit op projectniveau nader inzichtelijk gemaakt.
Infrastructurele projecten (Rijnland Route, HOV-net ZHN en Noordelijke Ontsluiting Greenport) Omdat er nog nauwelijks bestedingen hebben plaatsgevonden binnen een van de drie infrastructurele projecten, is het ook vrijwel niet mogelijk om vast te stellen of met de beschikbare gelden de beoogde resultaten worden gerealiseerd. Dat geldt in ieder geval de drie grote infrastructurele projecten. Een belangrijk risico bij deze projecten is het feit dat de beleidsdoelen globaal zijn verwoord (zie bijlage 2, toetsing van elk van de projecten aan het normenkader) en het dus lastig is om achteraf te bepalen of doelen en resultaten bereikt zijn. Dat is weliswaar gebruikelijk in de planvormingsfase bij grote infrastructurele projecten, maar zodra ter uitwerking en uitvoering projectovereenkomsten gesloten worden, dan dienen in de doelen en resultaten daarin SMART te zijn geformuleerd. Die fase breekt nu aan bij deze projecten. Er is geen de sturing op de effectiviteit mogelijk. De sturing op deze projecten is in het algemeen vastgelegd in de bestuursovereenkomsten die zijn gesloten tussen de provincie en de gemeenten. Daarin zijn afspraken gemaakt over de organisatie, de ruimtelijke en financiële scope, etc. Sturing op effectiviteit wordt beperkt doordat de verantwoordelijkheid voor deze projecten niet berust bij de gemeenten zelf of bij het samenwerkingsverband Holland Rijnland. Op basis van de financiële bijdrage vanuit het RIF (die slechts een deel van de totale inzet van middelen omvat) kan Holland Rijnland participeren in de provinciale project- en werkgroepen die zich bezighouden
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 21
met de voorbereiding en uitvoering van deze projecten. Op die manier kunnen de gemeenten via Holland Rijnland invloed uitoefenen op de uitvoering. Maar uiteindelijk ligt de eindverantwoordelijkheid elders, namelijk bij de provincie Zuid Holland. Uiteindelijk is het Provinciaal Bestuur (Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten) verantwoordelijk voor de realisatie daarvan.
Regionaal Project Versterking Greenport Duin- en Bollenstreek Voor de dit project en de uitvoering door de GOM is een beoordeling van de mate van realisatie van de doelstellingen eveneens lastig. Enerzijds komt dat door de globale aard van de doelstellingen (bijvoorbeeld ‘het door middel van actieve gebieds(her)ontwikkeling tot stand brengen van een economisch en ruimtelijk vitale Duin- en Bollenstreek). Deze globale formulering vormt een risico voor de beoordeling van effectiviteit: wanneer kan geconstateerd worden of een doel bereikt is. Een ander risico betreft de sturing op de effectiviteit van de GOM. De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij is een privaatrechtelijke onderneming. Zowel de aansturing als het toezicht op deze onderneming berusten bij aandeelhouders. De aandeelhouders zijn zes gemeenten binnen Holland Rijnland, namelijk Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen. De bijdrage die vanuit het RIF aan de GOM wordt verstrekt, wordt onderdeel van de algemene exploitatie van de GOM. Het DB heeft ermee ingestemd (in 2011) dat de RIF middelen voorlopig onderdeel uitmaken van de algemene exploitatie van de GOM. Voorwaarde is wel dat deze middelen uiteindelijk duidelijk herkenbaar ingezet gaan worden voor projecten die (het landschap van) de Greenport gaan versterken. Dat DB-besluit past in het ABbesluit. Daarmee is het moeilijk om op dit moment te beoordelen in welke mate de RIFmddelen bijdragen aan het resultaat.
Regionaal Groenprogramma Binnen het Regionaal Groenprogramma vinden al diverse uitgaven plaats.10 Goedgekeurde projecten krijgen vanuit het RIF een bijdrage van maximaal 25% van de totale inrichtingskosten. De projecten worden onder verantwoordelijkheid van individuele gemeenten uitgevoerd. De bijdrage vanuit het RIF vormt een beperkt onderdeel van de totale projectuitgaven. Over het project wordt door de betrokken portefeuillehouder in de raad van diens gemeente verantwoording afgelegd. Holland Rijnland ontvangt een nota voor de bijdrage en overtuigt zich er van dat het door de gemeente gedeclareerde bedragen daadwerkelijk zijn besteed voor het bedoelde project. In bijlage 2 wordt uitgebreid aandacht besteed aan de gang van zaken rond de bestedingen binnen de Projecten van het Regionaal Groenprogramma en worden meer in detail uitspraken gedaan over de betekenis van de bijdrage vanuit het RIF. Op algemeen niveau kan worden vastgesteld dat een conclusie over de effectiviteit van de bijdrage vanuit het RIF aan de Projecten van het Regionaal Groenprogramma in algemene zin goed mogelijk is en ook gebeurt. Per project kan immers worden aangegeven of het project is uitgevoerd, of dit binnen de begroting was en op welke wijze aan de doelstellingen is bijgedragen.
10
Voor een gedetailleerd overzicht van de gang van zaken in het Het Regionaal Groenprogramma wordt verwezen naar bijlage 2.
22
Inhoudelijke verantwoordingsinformatie Op papier wordt er in de Programmarekening van Holland Rijnland, in het hoofdstuk over het RIF, verantwoording afgelegd over de bestede middelen. In de praktijk moet worden vastgesteld dat dit in essentie een ‘liquiditeitsoverzicht’ is. Het betreffende hoofdstuk bevat een overzicht van inkomsten en uitgaven in het RIF. Daarmee kunnen de door Holland Rijnland verstrekte financiële gegevens niet wordt beschouwd als inhoudelijke verantwoordingsinformatie. In artikel 13 van de Beheersverordening van het RIF wordt gesproken over een tussentijdse evaluatie van het RIF. Deze evaluatie is in 2012 uitgevoerd, maar moet eveneens worden beschouwd als een overzicht van ontvangen gelden en een prognose van verwachte uitgaven. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat inkomsten en uitgaven tot 2022 in verhouding zullen blijven. Dit maakt de uitgevoerde exercitie geen evaluatie. Er wordt immers geen verantwoording afgelegd over de bestedingen en de mate waarin deze bestedingen hebben bijgedragen aan de realisatie van de doelstellingen. Eveneens kan worden geconstateerd dat informatie over het functioneren van het RIF is verspreid over verschillende documenten en andere vindplaatsen. De ‘entry’ RIF die wordt aangeboden op de website van Holland Rijnland, bevat louter algemene informatie. Het vereist (van raadsleden) de nodige kennis en vaardigheden om relevante informatie te vinden en te begrijpen. Om te beginnen dient iemand een idee te hebben welke documenten als relevant kunnen gelden. Verder vereist het de nodige kennis van het lezen en begrijpen van financiële informatie om een goed overzicht te krijgen. Dat geldt in het bijzonder voor het doorgronden van de verdeelsleutel waarmee de jaarlijkse bijdrage aan het RIF door de deelnemende gemeenten wordt bepaald. Wat de toekomstige bestedingen betreft lopen de gemeenten op het eerste gezicht geen risico’s. De bijdragen aan alle projecten zijn vastgesteld. Dat betekent niet dat er geen risico’s zijn. De risico’s liggen op twee vlakken: in de planvormingsfase zou kunnen blijken dat op basis van wensen van provincie en gemeenten er meer middelen nodig zijn. Of gaandeweg de voorbereidingen en uitvoering op specifieke projecten zou kunnen blijken dat de uitvoeringskosten hoger zijn dan geraamd. In principe berust dat risico bij de uitvoerende instantie, veelal de provincie. Toch is het niet ondenkbaar dat, bijvoorbeeld, de provincie via het RIF aan de gemeenten zal verzoeken om een extra bijdrage te leveren aan de gestegen kosten. Het staat gemeenten, mocht deze situatie zich voordoen, vrij om dan zo’n extra bijdrage te weigeren. De gang van zaken rond de ‘tweede tranche’ van de Rijnlandroute laat zien dat het risico reëel is, en dat het bovendien voor individuele gemeenten lastig is om zich aan een extra bijdrage te onttrekken. Immers, afzien van een bijdrage kan tot gevolg hebben dat het project anders zal worden uitgevoerd dan de bedoeling was, waardoor zowel de belangen van direct betrokken gemeenten als het regionaal belang schade kunnen oplopen. 2.4.2
Over de efficiency
Beheerkosten In de onderzoeksopzet is aandacht gevraagd voor de vraag of het RIF efficiënt wordt beheerd. Dat roept direct de vraag op wat moet worden verstaan als het beheer van het RIF. In de meest beperkte zin betreft het beheer van het RIF louter het versturen van de nota aan de deelnemende gemeenten om hun jaarlijkse bijdrage aan het RIF ter beschikking te stellen, de binnenkomende bedragen te administreren, op een zo veilig
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 23
mogelijke wijze te beleggen en op de momenten dat daarom wordt gevraagd een bijdrage over te maken aan een relevant project. Verder dient er jaarlijks een overzicht te worden opgesteld van inkomsten en uitgaven. Deze activiteiten vormen een regulier onderdeel van alle financiële activiteiten die binnen Holland Rijnland plaatsvinden, zoals die onder meer zijn vastgelegd in het Treasury Statuut. Zij worden als zodanig niet apart en herkenbaar opgenomen in de administratie van de ureninspanningen van medewerkers van Holland Rijnland. Het financieel beheer voldoet aan de maatstaven van de accountant. Naast het directe financiële beheer zijn medewerkers van Holland Rijnland op verschillende andere wijzen betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van projecten. Zo participeren medewerkers en portefeuillehouders van Holland Rijnland in de provinciale projectgroepen die zich bezighouden met de drie infrastructurele projecten. In deze projectgroepen worden specifieke afspraken gemaakt over de uitvoering. Voor de projecten die vanuit het Regionaal Groenprogramma worden uitgevoerd, geldt dat deze onder gemeentelijke verantwoordelijkheid worden uitgevoerd. Dat neemt niet weg dat medewerkers van Holland Rijnland betrokken zijn bij de projectgroepen van clusters van gemeenten, daar geregeld in participeren of anders de gemeentelijk projectleiders ondersteunen met allerlei adviezen. Die adviezen kunnen op de inhoud van het project betrekking hebben maar ook op de inrichting van de financiële administratie en het afleggen van verantwoording over de bestedingen. Dat laatste is met name het geval als er in projecten ook sprake is van Europese subsidies zoals bij het Regionaal Groenprogramma het geval is. De organisatie van Holland Rijnland beschouwt deze betrokkenheid en de daarmee gemoeide inspanningen als onderdeel van hun kerntaak (adviseren van gemeenten en het behartigen van belangen van de gemeenten). Dat impliceert onder meer dat in de urenbesteding van medewerkers van Holland Rijnland niet expliciet wordt gemaakt of de geleverde inspanningen gerelateerd waren aan het RIF. Op basis van de urenadministratie van medewerkers van Holland Rijnland is alsnog een indicatie verkregen van de tijdsinvesteringen in de separate projecten. Hiervan wordt in bijlage 2 verslag gedaan. Aldaar blijkt dat de berekende tijdsinvestering gelijk staat aan tussen de 1 à 5% van de totale kosten van het desbetreffende onderdeel van het RIF. Deze percentages wijzen op alleszins redelijke beheerskosten. Het betreft uitdrukkelijk indicaties, waarbij het lastig is om een onderscheid te maken tussen ‘reguliere’ inspanningen die verbonden zijn met de kerntaken van Holland Rijnland en specifiek met de RIF-projecten verbonden inspanningen. Medewerkers van Holland Rijnland brengen met betrekking tot de met het RIFverbonden projecten expertise in en adviseren de gemeenten. Deze uitvoeringsstrategie is (kosten)efficiënt. Voor de negen individuele gemeenten zou het immers meer tijdsinvesteringen vereisen om zich deze expertise eigen te maken of om zich door externe partijen te laten adviseren en vervolgens met elkaar tot een gezamenlijk standpunt te komen. Verder geldt dat de medewerkers en portefeuillehouders van Holland Rijnland in de provinciale overleggen over de grote infrastructurele projecten het regionaal belang direct kunnen vertegenwoordigen. Zonder deze constructie zou elke gemeente afzonderlijk de relevante ontwikkelingen moeten volgen en bewaken. Gemeenten zouden elk voor zich meer inspanningen moeten doen en minder invloed zouden hebben dan nu het geval is.
24
Financieringsafspraken tot 2022 Omdat bij aanvang van het RIF de looptijd direct is vastgelegd tot 2022, is het onnodig geworden om gedurende deze periode de doelstellingen en bijdragen opnieuw ter discussie te stellen en vast te leggen. Een uitzondering is geweest toen er voor de Rijnlandroute aanvullende financiering nodig bleek. Ook de scopewijziging in de RijnGouwelijn is te beschouwen als een verandering met mogelijk financiële gevolgen. De besluitvorming over beide projecten maakten een nieuw, intensief bestuurlijk en besluitvormend traject noodzakelijk. De samenwerking in de vorm van een RIF kan worden vergeleken met intergemeentelijke samenwerking elders in Nederland, waarbij eveneens sprake is van een gezamenlijke betrokkenheid bij grote infrastructurele projecten. In onderstaand kader lichten wij een voorbeeld toe. Parkstad Limburg In Limburg werken acht gemeenten intensief samen in WGRplus-verband, onder de naam Parkstad-Limburg. Alle gemeenten betalen jaarlijks een bijdrage aan het samenwerkingsverband. Voor een deel wordt dit bedrag benut om de organisatie Parkstad-Limburg te faciliteren. Een ander deel is beschikbaar voor intergemeentelijke projecten. De besteding van deze gelden wordt op voordracht van het Dagelijks Bestuur vastgesteld door het Algemeen Bestuur. In deze regio worden twee infrastructurele verbindingen aangelegd, de zogenaamde ‘binnenring’ en de ‘buitenring’. Voor de aanleg van deze verbindingen is met de provincie Limburg de afspraak gemaakt dat de provincie en samenwerkingsverband elk de helft van de kosten dragen. Hiervoor is in november 2005 door de gemeenten binnen het samenwerkingsverband het Bestuursconvenant Ringwegen ondertekend. Het totale budget voor beide wegen werd toentertijd geraamd op € 163 miljoen. Dit is een taakstellend budget. Mochten de kosten stijgen, dan gaan de provincie Limburg en het samenwerkingsverband opnieuw aan tafel. Vastgelegd is wel dat provincie en het samenwerkingsverband elk de helft bijdragen. Voor het samenwerkingsverband geldt dat de gemeenten elk een wisselend aandeel hebben in de bijdrage. Ook het samenwerkingsverband levert uit eigen middelen een bijdrage. Hiervoor is een financieringsovereenkomst gesloten tussen de Parkstadgemeenten. In 2006 is vanuit het samenwerkingsverband Parkstad-Limburg direct het afgesproken bedrag overgemaakt aan de provincie. Allereerst is de binnenring aangelegd, onder verantwoordelijkheid van de gemeenten Landgraaf en Heerlen. Deze is inmiddels gereed en de kosten zijn binnen het geraamde budget gebleven. De geraamde kosten van de buitenring, waarvan de aanleg nog niet is gestart, zijn in de loop der jaren opgelopen. In 2009 is een nieuwe overeenkomst gesloten tussen de provincie Limburg en Parkstad-Limburg, waarbij Parkstad-Limburg een aanvullende verplichting op zich genomen heeft. De rechtsgeldigheid van deze overeenkomst wordt door één van de gemeenten betwist. Daarnaast is er sprake van discussie over de inbreng van de gronden door de gemeenten. Eén van de deelnemende gemeenten is het van het begin af aan niet eens geweest met de tracé keuze. Dit heeft er onder andere toe geleid dat deze gemeente geweigerd heeft zelf het eigen aandeel in de weg te financieren. Om dat te compenseren wordt de bijdrage van deze gemeente ‘voorgefinancierd’ door het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband heeft daarvoor een lening moeten afsluiten. De betrokken gemeente betaalt wel mee aan de rente en aflossing van deze lening.
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 25
De vergelijking laat met name zien dat in Parkstad-Limburg geen overeenstemming bestaat over de uitwerking van de gezamenlijke investeringen in de infrastructuur. Dat heeft tot gevolg dat daarover langdurig, meerjarig overleg plaatsvindt. Dit overleg vergt veel inspanningen van zowel de betrokken gemeenten als van het samenwerkingsverband. Ook leidt het uitblijven van de overeenkomst tot een financieel nadelige situatie voor alle betrokkenen. In vergelijking met ParkstadLimburg kan de situatie rond het RIF van Holland Rijnland als efficiënt worden beoordeeld. Alle beschreven indicaties wijzen op een positief oordeel over de efficiency van het RIF. Immers: - Het (enge) technische beheer van het RIF vereist weinig inspanningen en laat zich eenvoudig combineren met het reguliere financiële beheer van Holland Rijnland. - Medewerkers van Holland Rijnland investeren tijd en energie in de ontwikkeling, uitvoering, begeleiding en verantwoording van de RIF-projecten. Voor zover deze tijdsinvestering zich laat kwantificeren, wijst dit niet op een grote inspanning. Bovendien leveren deze inspanningen naar alle waarschijnlijkheid besparingen op voor de betrokken gemeenten. Deze besparingen zijn uit te drukken in het realiseren van gebundelde invloed, expertise en het voorkomen van ‘dubbel werk’. - Het RIF kent een vastgelegde looptijd tot 2022. Gedurende deze periode is overleg over de doelstellingen, werkwijze et cetera tussen de betrokken gemeenten overbodig geworden, mits in de doelen en middelen niets wijzigt.
2.5
Tussenbalans en beantwoording van onderzoeksvragen
In dit hoofdstuk is de structuur van het RIF en de inbedding van dit fonds binnen Holland Rijnland beschreven. Tevens zijn de reserveringen en bestedingen vanuit het RIF beschreven. Vervolgens is ingegaan op de effectiviteit en efficiency. Daarmee zijn twee van de drie centrale onderzoeksvragen en vijf van de zeven deelvragen geadresseerd, namelijk: 1. Welke taken heeft Holland Rijnland ten aanzien van het RIF en op welke wijze zijn die vastgelegd? 2. Welke bestedingen hebben tot nu toe plaatsgevonden en welke voorziene bestedingen zijn er tot en met 2022? 3. Hoe verloopt de besluitvorming over het beleid en het beheer van het RIF? 5. Hoe is de verantwoording aan de gemeenteraden over de besluitvorming en bestedingen geregeld? 6. In welke mate is sprake van een doelmatige uitvoering van de taken door Holland Rijnland? In deze afsluitende paragraaf worden deze vragen expliciet beantwoord. Daarbij maken wij gebruik van het voor dit onderzoek ontwikkelde normenkader (zie bijlage 1).
Ad 1. Taken en van Holland Rijnland ten aanzien van het RIF en wijze van vastlegging De totstandkoming van het RIF is vastgelegd in een Beheersverordening Regionaal Investeringsfonds, die is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Het beheer van het RIF is neergelegd bij het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. Binnen het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland vormt het RIF een vast agendapunt op de tweewekelijkse vergaderingen. Over belangrijke beslissingen en wijzigingen wordt verantwoording afgelegd aan het Algemeen Bestuur. Relevante ontwikkelingen worden besproken in de Portefeuillehoudersoverleggen.
26
Ad 2. Bestedingen en voorziene bestedingen Op dit moment vinden er vanuit het RIF enkele bestedingen plaats (bijna 5 miljoen euro van de ruim 56 miljoen euro die in het fonds zit). Het gaat om de jaarlijkse bijdrage aan Versterking Greenport Duin en Bollenstreek en de bijdrage aan in uitvoering genomen projecten in het Regionaal Groenprogramma. Deze bedragen zijn in bijlage 2 gespecificeerd. Voor de drie infrastructurele projecten hebben nog geen bestedingen plaatsgevonden. De reserveringen tot 2022 zijn bekend en verlopen volgens afspraak.
Ad 3. Besluitvorming over beleid en beheer Het beleid en het beheer van het RIF zijn nauwgezet en specifiek omschreven. Relevant voor het beleid en beheer zijn de bestuurlijke gang van zaken binnen Holland Rijnland in het algemeen, de Beheersverordening voor het RIF, het Treasury statuut, de ‘instructie controller’ en de ‘instructie accountant’. De besluitvorming verloopt volgens de geldende regels en afspraken. Daarbij past wel de nuancering dat na de instelling in 2007 het RIF als zodanig geen onderwerp van discussie en besluitvorming meer is geweest in het Algemeen Bestuur of Dagelijks Bestuur. Louter de noodzaak om tot aanvullende financiering voor de Rijnlandroute te komen resulteerde in nieuwe discussies. Deze discussies betroffen niet de uitgangspunten van het RIF of het beheer, maar de redelijkheid van een extra bijdrage en de wijze waarop de gemeenten de aanvullende financiering zouden verdelen. De gang van zaken rond de Rijnlandroute en de Rijngouwelijn / HOV-net ZHN toont aan dat er een risico schuilt in het gegeven dat budgetten zijn vastgesteld voordat de scope van projecten geheel duidelijk is. Of de bijdrage van het RIF aan het HOV, die is gebaseerd op de aanleg van lightrail voldoende is voor de aanleg van een aantal buscorridors is nog niet vastgesteld. Het is niet ondenkbaar dat ook ten aanzien van de Noordelijke ontsluiting een aanpassing van de bijdrage nodig is. Er schuilt hierin ook een zekere onevenwichtigheid omdat verlaging van de bijdrage door gemeenten volgens artikel 15 lid 3 na 2012 niet meer aan de orde is terwijl regels ten aanzien van de verhoging van de bijdrage ontbreken. Daar staat tegenover dat kostenverhogingen zorgvuldig worden onderbouwd en in de raden goedgekeurd, bovendien laten gemeenten hun invloed gelden bij tracébesluiten en inpassingsstudies die van invloed zijn op de begroting. Volgens Holland Rijnland zijn de financiële risico’s afgedekt omdat bijdragen zijn gemaximeerd voor de grote infrastructuurprojecten, toename investeringskosten leidt tot een financieel risico voor de provincie of een versoberingsopgave (zie bestuurlijke overeenkomsten). In een meer kwalitatieve beoordeling van het beleid en beheer van het RIF stellen wij vast dat het beleid en beheer voldoen aan de eisen die in het algemeen aan ‘goed financieel beheer’ kunnen worden gesteld. Met name de inrichting en voeding van het fonds zijn nauwgezet en specifiek omschreven. Het verdere beheer en de wijze van verantwoording hebben een meer algemeen karakter. Anders gezegd: er is veel aandacht besteed aan de manier waarop de deelname aan en inrichting van het RIF is geregeld. Eenmaal ‘voorbij de poort’ zijn louter algemene toezichts- en controlearrangementen van toepassing die niet projectspecifiek zijn. In de Beheersverordening is niets vastgelegd over de mogelijkheid dat één of meer
Het functioneren van het Regionaal Investeringsfonds 27
gemeenten hun bijdragen aan het RIF willen beëindigen. De Beheersverordening heeft een looptijd tot 2022 en is tot die tijd onherroepelijk. 11 De mogelijkheid bestaat dat de uitvoering van de projecten meer geld vergt dan momenteel wordt voorzien. Het daarmee gepaard gaande risico berust formeel bij de opdrachtgevende instantie of medeoverheid, die in alle gevallen niet Holland Rijnland is. Ook voor de projecten in het Regionaal Groenprogramma en de bijdrage aan de GOM geldt dat de bijdragen uit het RIF voor de looptijd zijn vastgelegd. Dit betekent niet dat er geen risico voor de gemeenten is. De gemeenten zijn weliswaar nooit verplicht om een hogere bijdrage te leveren, maar de praktijk rondom de Rijnlandroute bewijst dat in de planvormingsfase toch tot een besluit om meer middelen ter beschikking te stellen kan worden gekomen. Dat besluit vraagt een zware route door de gemeenteraden en het AB, maar het is daarmee niet uitgesloten dat het tot, weliswaar democratische gelegitimeerde, een grotere bijdrage aan het RIF komt.
Ad 5. Verantwoording aan de gemeenteraden over de besluitvorming en bestedingen Deze vraag komt nog uitgebreider in het volgende hoofdstuk aan de orde. Op basis van de bevindingen in dit hoofdstuk kan al worden vastgesteld dat aan de totstandkoming en inrichting van het RIF in de opstartfase tussen 2007 en 2010 veel aandacht is besteed. Na 2010 is er feitelijk op het niveau van het RIF in het algemeen geen sprake van verantwoording over de besluitvorming en de bestedingen aan de raden. Zo is al opgemerkt dat het RIF als zodanig geen thema is binnen Holland Rijnland. De beschikbare financiële overzichten bevatten geen inhoudelijke verantwoordingsinformatie. De inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de RIFprojecten ligt bij andere instanties dan Holland Rijnland. Holland Rijnland legt alleen verantwoording af over de inkomsten en uitgaven uit het RIF, maar niet over de resultaten die met dat geld zijn geboekt en wijze waarop deze zijn bereikt. Wel is het zo dat over de voortgang van individuele projecten informatie wordt verstrekt. Eveneens wordt geconstateerd dat informatie over het functioneren van het RIF is verspreid over verschillende documenten en andere vindplaatsen. Het vereist (van raadsleden) de nodige kennis en vaardigheden om relevante informatie te vinden en te begrijpen. Al met al kan wordt geconstateerd dat de verantwoording aan gemeenteraden moeilijk volgbaar en toegankelijk is.
Ad 6. Doelmatige uitvoering van de taken Vastgesteld is dat de beschikbare informatie over de besteding van uren wijst op een doelmatige uitvoering. Deze komt met name tot uitdrukking in de meerwaarde die Holland Rijnland biedt in de ondersteuning van en de regionale vertegenwoordiging bij de projecten.
11
De verordening, waaronder de looptijd, zou natuurlijk wel gewijzigd kunnen worden bij beslissing door het Algemeen Bestuur.
28
3 Rol gemeenteraden 3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk gaat de aandacht uit naar de laatste centrale onderzoeksvraag: de mogelijkheden voor de gemeenteraden om ten aanzien van het Regionaal investeringsfonds te sturen en te controleren. Uit deze vraag zijn twee deelvragen afgeleid: 1. Hoe is de verantwoording aan de gemeenteraden over de besluitvorming en bestedingen geregeld? 2. In hoeverre kunnen de raden van de deelnemende gemeenten met de reguliere informatie over het RIF hun sturende en controlerende rol uitoefenen? In het vorige hoofdstuk is al enige relevante informatie voor de beantwoording van deze vragen aan de orde geweest. Daar is ingegaan op de inrichting van het bestuur van Holland Rijnland. De samenstelling, het functioneren en de verantwoordelijkheden van het Algemeen en Dagelijks Bestuur zijn beschreven. Tevens is melding gemaakt van het bestaan van Portefeuillehoudersoverleggen en de wijze waarop gemeenten via de Portefeuillehoudersoverleggen informatie kunnen verkrijgen en invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming binnen Holland Rijnland. De in het vorige hoofdstuk gepresenteerde informatie betreft de (formele) mogelijkheden die het samenwerkingsverband aan de gemeenteraden biedt om invloed uit te oefenen op de gang van zaken binnen Holland Rijnland, waaronder het RIF. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de vraag hoe dit in de praktijk plaatsvindt Ook is bekeken hoe gemeenten zelf hun bestuurlijke arrangementen hebben ingericht om invloed uit te oefenen.
3.2
Aansturing en controle
Van belang is om op te merken dat in dit onderzoek niet de aansturing en het functioneren van het samenwerkingsverband Holland Rijnland centraal staan. Het gaat om het Regionaal Investeringsfonds. Echter, voor een belangrijk deel maken de mogelijkheden die gemeenteraden hebben om informatie te verkrijgen over het RIF, onderdeel uit van de reguliere procedures binnen Holland Rijnland. In dat kader is het relevant om deze algemene arrangementen te beschrijven en te beoordelen. Over dergelijke arrangementen is in het algemeen bekend dat democratische aansturing en controle door gemeenteraden in de praktijk lastig en vooral ingewikkeld is (zie ook het besluitvormingsfiguur in hoofdstuk 2).12 Dit geldt ook de uitgangssituatie voor het samenwerkingsverband Holland Rijnland. Op papier zijn de democratische aansturing en controle goed geregeld. Gemeenteraden en individuele raadsleden kunnen te allen tijde hun vertegenwoordigers in het Algemeen Bestuur aanspreken en vragen om informatie of om de belangen van de eigen gemeente in te brengen. Op deze wijze hebben de raden zowel in de aansturing als in de controle van de gang van zaken in het samenwerkingsverband een rol. In de praktijk is de situatie weerbarstiger. Immers, individuele raadsleden hebben weinig grip op hoe hun vertegenwoordigers in
12
Deze paragraaf is gebaseerd op de publicatie van Peter Castenmiller: ‘Dunken en Driepunters, Intergemeentelijke samenwerking en bestuurskracht in Nederland’. In Res Publica 2009 (51) 3, pagina 303 - 320.
Rol gemeenteraden 29
het Algemeen Bestuur handelen en of zij zich op een efficiënte en effectieve manier sterk maken voor de belangen van de gemeente. Onduidelijk is eveneens of de vertegenwoordigers van een gemeente in het Algemeen Bestuur in hun raad alle relevante informatie delen. Overigens is dit meestal geen onwil, maar zijn ook de leden van het Algemeen Bestuur beperkt in hun mogelijkheden. Via de portefeuillehoudersoverleggen kan eveneens informatie zijn weg vinden naar de raden, maar dit is afhankelijk van de wijze waarop de betreffende portefeuillehouder zijn rol invult en of er binnen de gemeente een commissie regio is ingesteld. Raadsleden kunnen op hun beurt via hun portefeuillehouder hun stem laten horen in de meningsvorming. Ook hiervoor geldt dat een goede inbreng en het overbrengen van relevante informatie staat of valt met de wijze waarop portefeuillehouders hieraan invulling geven. De ambtelijke organisatie van Holland Rijnland is zich, net als andere intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, bewust van deze beperkingen. Deze organisatie investeert de nodige tijd en energie in een actieve informatieverstrekking aan afzonderlijke gemeenteraden en raadsleden. Bovendien zijn er veel mogelijkheden voor raden en raadsleden om hun mening in te brengen in de gedachtevorming rond intergemeentelijke onderwerpen. Zo worden er inloop- en voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd, is er na verkiezingen sprake van kennismakingsbijeenkomsten en worden raadsleden uitgenodigd voor brainstorms. Verder verspreidt het samenwerkingsverband Holland Rijnland veel informatie via de eigen website, via nieuwsbrieven en brochures. Deze informatie is weinig gestructureerd toegankelijk en bovendien zeer beperkt projectspecifiek. Samenvattend kan gesteld worden dat de gemeenteraden veel mogelijkheden wordt geboden om invloed uit te oefenen, maar dat de getrapte besluitvorming op regionaal niveau procesmatig ingewikkeld is. Dat is een kenmerk van een Gemeenschappelijke Regeling, waaronder het RIF valt, maar de informatievoorziening zou kunnen worden verbeterd door een betere structurering.
3.3
Informatievoorziening over het RIF
De afzonderlijke gemeenteraden hebben bij het vaststellen van de Beheersverordening voor het RIF in 2007 een intensieve rol gespeeld. Het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland heeft in de fase voorafgaand aan de vaststelling uitgebreid met de afzonderlijke gemeenten gesproken over de meerwaarde van het RIF en de RIFprojecten voor de afzonderlijke gemeenten en voor de regio als geheel. Het voorstel om in te stemmen met de instelling van het RIF is in elke raad geagendeerd, zo is gebleken uit door ons ontvangen raadsagenda’s en notulen. In alle raden heeft hierover discussie plaatsgevonden. Daarbij is onder meer gerefereerd aan mogelijke financiële risico’s en de vraag of de doelen die met het RIF worden beoogd wel voldoende aansluiten bij de specifieke gemeentelijke doelen. In verschillende gemeenten is door de raden gevraagd om verduidelijking van onderdelen van het RIF. Zoeterwoude, Voorschoten en de gezamenlijke gemeenten in de Duin- en Bollenstreek hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om hun zienswijzen bekend te maken. Zoeterwoude heeft, verwijzend naar een misverstand, voor een aanpassing van de financiële bijdrage gepleit. De gemeente Voorschoten heeft succesvol aangedrongen op het opnemen van inpassingsmaatregelen voor de Rijnlandroute (via een amendement in de gemeenteraad en een motie in het AB). De gemeenten in de Duin- en
30
Bollenstreek zijn ingegaan op de laatste ontwikkelingen en wensen rondom de Greenport en de noordelijke ontsluiting. Uiteindelijk zijn alle gemeente(rade)n akkoord gegaan met de oprichting van het RIF en hebben zij de gevraagde financiële bijdrage structureel opgenomen in hun meerjarenbegroting. Daarna neemt de belangstelling voor het RIF in de betrokken gemeenteraden enigszins af, zo blijkt uit de raadsagenda’s en notulen. Louter de veranderingen met betrekking tot het tracé van de Rijnlandroute en de wijzigingen die hieruit voortvloeien voor de financiering, leiden er toe dat een en ander in alle gemeenteraden wederom wordt geagendeerd. In gemeenten die direct te maken hebben met deze verbinding komt deze kwestie dan uitgebreid aan de orde, in de overige gemeenten minder. Een belangrijke verklaring voor het gegeven dat in de raadsagenda’s en –notulen relatief weinig is terug te vinden over het RIF en de daarmee verbonden projecten, is dat veel van de informatievoorziening en meningsvorming plaatsvindt in raadscommissies. Voor 2010 gebeurde dat in het merendeel van de gemeenten in de verschillende ‘vakcommissies’, zoals ‘verkeer en vervoer’, ‘ruimte’ of ‘natuur en milieu’. In de betrokken gemeenten neemt rond de verkiezingen van 2010 het besef toe dat de gang van zaken binnen de regio van groot belang zijn voor de afzonderlijke gemeenten. Dit leidt er toe dat in verschillende gemeenten een aparte commissie ‘regionale zaken’ is ingesteld. Zoals al vermeld is hiervan in zeven van de negen13 gemeenten sprake. 14 De reden voor de instelling van een dergelijke commissie heeft vaak te maken met de onvrede over het soms ‘in een vloek en een zucht’ afdoen van regionale zaken in vakcommissies. De werkwijze van deze regiocommissies verschilt tussen de gemeenten. In het algemeen worden bijeenkomsten van deze commissie geagendeerd voorafgaand aan relevante bijeenkomsten in Holland Rijnland. In sommige gemeenten vinden bijeenkomsten van de regiocommissie steeds enkele weken voorafgaand aan de regionale portefeuillehoudersoverleggen plaats, in andere gemeenten voorafgaand aan vergaderingen van het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. In een enkele gemeente komt deze commissie zowel bijeen in de voorbereiding op het portefeuillehoudersoverleg als op de vergadering van het Algemeen Bestuur. In de regiocommissie ligt dan de agenda van het portefeuillehoudersoverleg of het Algemeen Bestuur voor. In veel gemeenten is elk agendapunt door de ambtenaren van de gemeente voorzien van een annotatie. In de commissie worden meningen en opvattingen geïnventariseerd en afgesproken welke de lokale portefeuillehouder of vertegenwoordiger in het Algemeen Bestuur zal inbrengen. In een volgende vergadering van de regiocommissie wordt dan op basis van het verslag van het regionale portefeuillehoudersoverleg of van het Algemeen Bestuur toegelicht wat er met de inbreng vanuit de gemeente is gebeurd. Het gegeven dat de agenda van de regiocommissie de agenda van ofwel het portefeuillehoudersoverleg of van het Algemeen Bestuur volgt, leidt er toe dat zelden andere regionale relevante onderwerpen aan de orde worden gesteld. Verschillende griffiers merken in deze context op dat de commissie wat ‘assertiever’ zou kunnen opereren. 13
14
Van drie van de twaalf gemeenten behoorde de rekenkamercommissie niet tot de samenwerkende rekenkamercommissies die opdracht hebben gegeven voor dit onderzoek. Van deze gemeenten zijn geen gegevens opgevraagd. In enkele gemeenten was er al voor 2010 sprake van een ‘commissie regiozaken’.
Rol gemeenteraden 31
Hierboven is de gang van zaken met betrekking tot alle regionale onderwerpen (binnen de regio Holland Rijnland) weergegeven. In het vorige hoofdstuk is reeds geconstateerd dat het RIF geen zelfstandig onderwerp is op de agenda’s van het portefeuillehoudersoverleg of het Algemeen Bestuur. Dat impliceert dat in de lokale regio- of vakcommissie zelden specifieke aandacht wordt besteed aan het RIF. Wel is het zo dat ontwikkelingen in de RIF-projecten met grote regelmaat worden geagendeerd. In dat geval komen zij vanzelfsprekend ook in de regio- of vakcommissies van de gemeenteraden aan de orde. Een bijzondere uitzondering op de beperkte aandacht voor het RIF binnen gemeenteraden vormt de besluitvorming over de zogenaamde ‘tweede tranche’ voor de Rijnlandroute. Hierboven zijn al kort de ontwikkelingen rond de (oorspronkelijke) RijnGouweLijn beschreven. De gang van zaken, die uitgebreider is beschreven in bijlage 2, leidde tot ingrijpende aanpassingen van de oorspronkelijke plannen. Deze brengen kosten met zich mee en maakt tevens een verlenging van de looptijd van het RIF relevant. Dit betekende dat de bijdragen aan het RIF en de verlenging van de looptijd opnieuw geagendeerd moesten worden in de raden van alle deelnemende gemeenten. Dit heeft ook in alle betrokken gemeenten plaatsgevonden. Uiteindelijk hebben alle raden, soms na intensieve discussies, hiermee ingestemd.
3.4
Nadere verkenning van de informatievoorziening en beïnvloedingsmogelijkheden
De communicatie- en informatievoorziening vanuit Holland Rijnland over het RIF vormde het centrale onderwerp van een discussiebijeenkomst met leden van het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Gedurende die bijeenkomst is eveneens ingegaan op de rol van raadsleden en de leden van het Algemeen Bestuur. Die rol betreft zowel de wijze waarop zij ‘namens hun gemeente’ invulling geven aan het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur als de invulling die zij geven aan hun rol als ‘vertegenwoordiger van dit Algemeen Bestuur’ in hun gemeente. Tijdens deze discussiebijeenkomst is door de deelnemers bevestigd dat zowel de institutionalisering van de intergemeentelijke samenwerking in Holland Rijnland als de inrichting van het RIF onderwerp zijn geweest van intensieve discussies in de raden van de betrokken gemeenten. Nadien is het functioneren van het RIF toch vooral beschouwd als een ‘uitvoeringskwestie’. Voortgang en eventuele tussenresultaten worden zowel in het AB als in de raden van de betrokken gemeenten geagendeerd, maar veelal ‘ter kennisneming’ aangenomen. Er bestaat groot vertrouwen in de professionaliteit van de organisatie van Holland Rijnland, zodat intensieve aandacht niet nodig wordt geacht. Louter als er sprake is van essentiële afwijkingen van de oorspronkelijke afspraken, zoals in het geval van de Rijnlandroute, moet dit leiden tot hernieuwde discussies in de raden. Er is algehele consensus dat leden van het Algemeen Bestuur in ieder geval hun eigen gemeente vertegenwoordigen binnen het samenwerkingsverband. Of leden van het Algemeen Bestuur zich ook als vertegenwoordiger van Holland Rijnland beschouwen en als dusdanig gedragen in hun raad, hangt sterk af van de lokale cultuur. De deelnemers aan de discussie wijzen er op dat in verschillende gemeenten ontwikkelingen rond het RIF ter sprake komen in een commissie ‘regionale zaken’, waarin de leden van het Algemeen Bestuur toelichting kunnen geven op de
32
ontwikkelingen binnen Holland Rijnland. Specifieke onderwerpen, zoals met name de voorbereiding op portefeuillehoudersoverleggen binnen Holland Rijnland, vindt veelal plaats in de regiocommissie of een vakcommissie. In een dergelijke setting is het veelal de betrokken wethouder die een toelichting geeft bij de punten die in het portefeuillehoudersoverleg aan de orde zijn. De deelnemers aan de discussie geven aan zich over het algemeen goed geïnformeerd te voelen door Holland Rijnland. Alle relevante informatie wordt naar hun idee aan hen (of aan de gemeenteraden) toegezonden, of is terug te vinden op de website van Holland Rijnland. Met betrekking tot de specifieke positie van het RIF zijn tijdens de bijeenkomst enkele kritische kanttekeningen gemaakt over de vindbaarheid van de informatie op de website. Tijdens de discussiebijeenkomst was er sprake van consensus over de beoordeling van het RIF. Deze werd beoordeeld als een goed instrument. Onder meer werd aan het RIF gerefereerd als ‘het cement van de samenwerking’. Er is veel vertrouwen dat het instrument wordt ingezet op de manier waarop het bedoeld en afgesproken is.
3.5
Tussenbalans en beantwoording onderzoeksvragen
De informatie in dit hoofdstuk heeft als doel de volgende twee onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. 1. Hoe is de verantwoording aan de gemeenteraden over de besluitvorming en bestedingen geregeld? 2. In hoeverre kunnen de raden van de deelnemende gemeenten met de reguliere informatie over het RIF hun sturende en controlerende rol uitoefenen? In antwoord op de eerste vraag is gebleken dat het samenwerkingsverband Holland Rijnland op verschillende manieren informatie verstrekt aan gemeenteraden. Dat betreft de website van Holland Rijnland, nota’s en andere publicaties, voortgangsverslagen, inloopbijeenkomsten of presentaties. Verder wordt via de agenda van het Algemeen Bestuur en van de portefeuillehoudersoverleggen veel informatie aan gemeenteraden ter beschikking gesteld. Raadsleden kunnen zo beschikken over alle relevante informatie over besluitvorming en bestedingen. Op de tweede vraag is antwoord: beperkt. Er past namelijk de nodige nuancering bij de positieve beantwoording van de eerste onderzoeksvraag. In het vorige hoofdstuk is betoogd dat weliswaar veel informatie beschikbaar is over de inrichting van het RIF, maar dat relevante documenten om de dagelijkse gang van te zaken te beoordelen, verspreid zijn over verschillende bronnen en vindplaatsen. Vaak is, in ieder geval voor personen zonder veel financiële expertise, niet duidelijk welke documenten (eveneens) relevant zijn om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen binnen het RIF. De jaarrekening van het RIF bevat louter een overzicht van inkomsten en bestedingen. De jaarrekening geeft geen inzicht in de mate waarin beoogde doelen worden gerealiseerd. Al met al kan worden vastgesteld dat er veel informatie beschikbaar is, maar dat zeer de vraag is of al die informatie als ‘verantwoordingsinformatie’ kan gelden. Deze nuances hebben direct consequenties voor de beantwoording van de vraag of de raden van de deelnemende gemeenten hun sturende en controlerende rol kunnen uitoefenen. Immers, in essentie is sturing door individuele gemeenten niet mogelijk
Rol gemeenteraden 33
omdat na vaststelling van de Beheersverordening verdere sturing tot 2022 niet aan de orde is. Formeel kan wel via Holland Rijnland invloed worden uitgeoefend. Sturing op projecten is evenmin formeel mogelijk, omdat de eindverantwoordelijkheid voor deze projecten bij andere instanties berust. Individuele gemeenteraden kunnen slechts getrapt, via hun portefeuillehouder of het lid van het Algemeen Bestuurpogingen doen om enige invloed uit te oefenen op specifieke projecten. Wat de controle betreft is in het vorige hoofdstuk al betoogd dat er feitelijk geen relevante controle-informatie beschikbaar is. Omdat de infrastructurele projecten nog niet in uitvoering zijn genomen, geven de financiële overzichten van deze projecten louter inzicht in de reserveringen. Of deze reserveringen zullen bijdragen aan het beoogde resultaat is niet te zeggen. Bij de GOM maakt de bijdrage vanuit het RIF deel uit van de totale exploitatie, waarover louter aan de aandeelhouders verantwoording wordt afgelegd. Bij de groenprojecten worden de uitgevoerde projecten beoordeeld op het niveau van de gemeente die de projectleiding heeft verzorgd. Gezien deze omstandigheden kunnen de raden hun controlerende rol met betrekking tot het RIF als geheel niet uitoefenen.
34
Bijlage 1: Bevindingen m.b.t. de projecten van het RIF Bijlage 1.1 Inleiding In deze bijlage worden relevante informatie en bevindingen met betrekking tot de RIFprojecten gepresenteerd. Deze bijlage wordt afgesloten met een toetsing van de bevindingen aan het normenkader. Voorafgaand aan de bevindingen met betrekking tot de RIF-projecten presenteren wij een overzicht van welke gemeenten uit de regio Holland Rijnland direct te maken hebben met de projecten. Rijnlandrout e
HOV-net ZHN
Leiden Katwijk Oegstgeest Voorschoten Zoetermeer
Alphen aan den Rijn Leiden Katwijk Leiderdorp Oegstgeest Rijnwoude Zoeterwoude + bredere scope buiten HR
Programma Ontsluiting Greenport Hillegom Katwijk Lisse Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen
Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Hillegom, Katwijk Lisse Noordwijk Noordwijkerhout Teylingen
Regionaal Groenprogramm a Alle bij het RIF betrokken gemeenten.
Bijlage 1.2. Rijnlandroute Algemeen De Rijnlandroute is de nieuwe provinciale wegverbinding tussen de kust (Katwijk) en de A4 bij Leiden. Deze nieuwe verbinding is van belang voor de regio Holland Rijnland, met name rondom Leiden en Katwijk. De Rijnlandroute is bedoeld om de economische potentie van de regio en de direct hieraan grenzende gemeenten als Wassenaar en Leidschendam-Voorburg te kunnen ontwikkelen en nieuwe woningbouw te kunnen ontsluiten. De provincie heeft een inpassingsplan (de provinciale variant van een bestemmingsplan) opgesteld om de realisatie van de Rijnlandroute mogelijk te maken. Het voorontwerp inpassingsplan is op 3 juli 2012 door Gedeputeerde Staten vrijgegeven voor inspraak. Met het inpassingsplan wordt beoogd de Rijnlandroute planologisch mogelijk te maken. Voor het deel van de Rijnlandroute dat samenvalt met de A44 zal het Rijk een besluit op grond van de Tracéwet nemen. Bestedingen Er zijn tot en met juli 2013 geen bestedingen gedaan in het kader van dit project. Wel is er een aanvullende financiering gevraagd van gemeenten. In de Financieringsovereenkomst RijnlandRoute (instemming door het Algemeen Bestuur op 23 september 2013, ondertekening van deze overeenkomst dient nog plaats te vinden) is opgenomen dat de Leidse en Katwijkse bijdrage van 25 miljoen euro voldaan zal worden wanneer de provincie een definitieve gunningsbeslissing heeft genomen over
35
het resp. Leidse en Katwijkse deel van het tracé (op zijn vroegst op 1 april 2015). De resterende 12,5 miljoen van de 2de tranche zal uiterlijk in 2022 worden overgemaakt. Besluitvorming Bij de besluitvorming over het RIF in 2007 is de motie Tjalma-Den Oudsten/ Staatsen aangenomen met daarin een aantal randvoorwaarden voor de bijdrage vanuit het RIF, waaraan voldaan dient te worden bij besluitvorming over de Rijnlandroute. Op 24 juni 2010 heeft het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland een brief naar Gedeputeerde van Zuid-Holland gestuurd, met een dekkingsvoorstel voor een van de varianten van de Rijnlandroute. Op 15 september 2010 heeft in regionaal verband een collegewerkconferentie plaatsgevonden over de Rijlandroute, de financiering en de te volgen gedragslijn, alsmede over de RijnGouwelijn-West en de Noordelijke Ontsluiting Greenport. Tijdens deze conferentie heeft het Dagelijks Bestuur de contouren van een voorstel geformuleerd. Het voorstel van het Dagelijks Bestuur is op 22 september 2010 tijdens een raadsledenbijeenkomst gepresenteerd. Op 30 november 2010 is aan het Algemeen Bestuur voorgesteld in te stemmen met het toevoegen van € 37,5 miljoen aan het RIF ten behoeve van de Rijnlandroute, te verdelen via een bepaalde systematiek. Onderdeel van het voorstel is het tekenen van een bestuursovereenkomst tussen de 12 betrokken gemeenten, in plaats van het direct aanpassen van het RIF. Met deze stap is het commitment van de twaalf ondertekenende gemeenten benadrukt. Dit voorstel is aan alle gemeenteraden voorgelegd. De gemeenten Voorschoten en Kaag en Braassem hebben aanvullende voorwaarden gesteld aan hun instemming met het voorstel voor een aanvullende bijdrage vanuit de gemeenten. Op 14 december 2011 is aan het Algemeen Bestuur voorgesteld om in te stemmen met het voornemen om het Programmaplan voor de Rijnlandroute pas vast te stellen na besluitvorming door de provincie over het voorkeurstracé voor de Rijnlandroute, gepland voor medio 2012. Op 12 juni 2012 is het AB voorgesteld in te stemmen met het voorkeurstracé Rijnlandroute, naar aanleiding van besluitvorming hierover door Gedeputeerde Staten. Dit tracé past binnen de door het Algemeen Bestuur op 30 november 2010 gestelde kaders voor een tracé. Gesteld wordt dat bij de huidige tracékeuze er lijkt te worden voldaan aan een groot aantal voorwaarden met betrekking tot de inpassing en functie van het tracé. Dat dient nog verder te worden onderzocht door de gestelde voorwaarden en het uiteindelijke tracé nauwgezet te vergelijken. Voorgesteld wordt om voor dit tracé de gereserveerde RIF-middelen van € 37,5 miljoen (1e tranche RIF) voor de Rijnlandroute beschikbaar te stellen. Ook wordt voorgesteld om door het Dagelijks Bestuur verdere besluitvorming over een additionele bijdrage aan het RIF van € 37,5 miljoen (2de tranche RIF) voor te laten bereiden in de raden en het Algemeen Bestuur. Verantwoording & informatievoorziening De provincie Zuid-Holland is projectleider voor de Rijnlandroute. Verantwoording over de voortgang vindt binnen Provinciale Staten plaats. Holland Rijnland verleent formeel louter een financiële bijdrage aan dit project. In besloten projectoverleggen verstrekt de provincie ook voortgangs- en verantwoordingsinformatie aan Holland Rijnland.
36
Hoewel deze informatie, vanwege het besloten en vertrouwelijke karakter van de projectoverleggen, niet rechtstreeks aan het Algemeen Bestuur ter kennisname kan worden gebracht, wordt in de Portefeuillehoudersoverleggen wel geregeld de voortgang en de verantwoording besproken. Via hun portefeuillehouder kunnen raadsleden informeren of de uitwerking en uitvoering van dit project voldoet aan de vooraf gestelde randvoorwaarden. Efficiency Volgens de interne urenverantwoording van Holland Rijnland was de Rijnlandroute in 2012 het project waar de meeste tijd en geld aan is besteed. In 2012 ging het om ruim € 60.000,-. Tot en met 2012 heeft er geen betaling uit het Regionaal investeringsfonds plaatsgevonden. Om toch een uitspraak te doen over efficiency gaan wij er van uit dat gemiddeld per jaar (over 14 jaar tot en met 2024) ongeveer € 5.300.000 uit het RIF aan de Rijnlandroute wordt besteed. In 2012 zou men kunnen stellen dat de overhead 1,1% was. Daarbij dient te worden aangetekend dat 2012 een uitzonderlijk jaar was waarin de Tweede Tranche aan gemeenten is voorgelegd. De behandeling daarvan vereiste de nodige inzet vanuit de organisatie van Holland Rijnland. In de komende jaren, als het project wordt uitgevoerd, is aannemelijk dat door de medewerkers van Holland Rijnland minder tijd aan het project zal worden besteed. In de uitvoeringsfase ligt de verantwoordelijkheid immers bij de provincie.
Bijlage 1.3. Hoogwaardig Openbaar Vervoer-net Zuid-Holland Noord (voorheen RijnGouwelijn) Algemeen De oorspronkelijke doelstelling van dit RIF-project was het realiseren van een lightrailverbinding tussen Leiden en Katwijk (RijnGouwelijn-West). Het is een project van de provincie Zuid-Holland, waarbij aan de gemeenten een financiële bijdrage werd gevraagd. In de oorspronkelijke bestuursovereenkomst is de projectscope beschreven en zijn afspraken over eigendom, voorbereiding, realisatie, exploitatie, beheer, onderhoud, financiën en bevoegdheden en organisatie gemaakt. Met het aantreden van een nieuw College van B&W in Leiden in 2010 is de scope van het project onder druk komen te staan. Dit omdat het College de lightrailverbinding niet door de binnenstad wilde laten lopen. Deze ontwikkeling heeft onder meer tot discussie en vragen bij andere gemeenten geleid. Bij het aantreden van een nieuw College van Gedeputeerde Staten in Zuid-Holland is besloten om de RijnGouwelijn niet meer te realiseren. In overleg met de gemeenten in Holland Rijnland is de provincie tot een andere scope van het project gekomen. Niet meer het instrument (lightrailverbinding) staat centraal, maar het doel (een hoogwaardige OV-verbinding). In 2013 heeft dat geleid tot een ontbinding van de oorspronkelijke bestuursovereenkomst en het afsluiten van een nieuwe bestuursovereenkomst. Bestedingen Voor de RijnGouwelijn zijn de middelen overgemaakt naar de provincie Zuid-Holland. Op 14 april 2010 is een bedrag van 7,5 miljoen euro overgemaakt naar de provincie. Op 28 maart 2011 is de tweede tranche van 2.488.600 euro overgemaakt. De middelen zijn door de provincie nog niet besteed. In de bestuursovereenkomst van februari 2010 was voorzien dat jaarlijks vanuit het fonds (na de eerste storting van 7,5 miljoen) een bijdrage van 2.488.600 euro zou worden overgemaakt naar de provincie, oplopend tot 37,5 miljoen euro. Omdat de provincie een hogere bijdrage had verwacht van de gemeenten, is afgesproken dat het bedrag van 7,5 miljoen direct werd overgemaakt
Bijlage 1: Bevindingen m.b.t. de projecten van het RIF 37
zodat de provincie daarop rente kon krijgen. Het mes sneed daarmee aan twee kanten: een lagere en gespreide bijdrage door de gemeenten en renteopbrengsten voor de provincie. De betalingen aan de provincie zijn in 2012 gestopt nadat duidelijk werd dat de RijnGouwelijn in de oorspronkelijke vorm (lightrailverbinding) niet meer door zou gaan na een besluit daarover door de provincie. Uiteindelijk is het idee van een breed OVnetwerk ingebracht en verder uitgewerkt. In afwachting van de besluitvorming daarover is de overdracht van geld uit het RIF aan de provincie stopgezet. In de bestuursovereenkomst HOV-net Zuid-Holland Noord die op 27 maart 2013 is vastgesteld, is geregeld dat de reeds gedane betalingen onder de vorige, inmiddels ingetrokken bestuursovereenkomst, worden verrekend. Dat betekent dat de bijna tien miljoen euro die reeds is betaald in mindering wordt gebracht op de in de overeenkomst afgesproken 37,4 miljoen. Jaarlijks wordt 2.488.600 euro betaald aan de provincie. Besluitvorming De besluitvorming over dit project kent een lange geschiedenis en vanaf 2011 is de scope van het project gaan schuiven en veranderen. Uiteindelijk is de provincie gekomen met een alternatief plan (HOV-net Zuid-Holland Noord), waarmee het Algemeen Bestuur in juni 2012 op hoofdlijnen heeft ingestemd. In maart 2013 is de oude bestuursovereenkomst ingetrokken en vervangen door een nieuwe. De aanleg van een lightrailverbinding is losgelaten. Nu heeft het project tot doel om te komen tot een hoogwaardig OV-netwerk. Concreet betekent dit dat het doortrekken van de lightrail naar Katwijk is komen te vervallen en dat in plaats daarvan meerdere buscorridors worden gerealiseerd. Uit de documentenstudie en interviews met de betrokken portefeuillehouders en leden van het Dagelijks Bestuur blijkt dat bij de direct bij dit project betrokken gemeenten op initiatief van de Colleges een uitgebreide consultatie van de raad heeft plaatsgevonden. Belangrijk discussiepunt hierbij was de vraag of de uitwerking van het project voldoet aan de voorwaarden zoals die bij aanvang zijn opgesteld. De raadsleden van grondgemeenten willen graag kennisnemen van de voortgang en de standpunten van de gemeenteraden van de andere grondgemeenten. In het Algemeen Bestuur van 17 februari 2010 is besloten de bestuursovereenkomst RijnGouwelijn te beschouwen als een programma conform artikel 8 van de beheersverordening RIF en tevens als projectovereenkomst conform artikel 9. In de bestuursovereenkomst zijn afspraken gemaakt over: a. De projectscope: inhoud van het project en spelregels gedurende het proces (bijvoorbeeld dat wijzigingen in de projectscope op specifiek verzoek van een van de partijen de eventuele meerkosten hiervan ook draagt) b. Eigendom en voorbereiding van het Project c. Verplichtingen over voorbereiding en realisatiefase d. Exploitatie, beheer en onderhoud e. Financiën f. Bevoegdheden en organisatie g. Ontbinding, voortdurende verplichtingen, geschillenregeling, inwerkingtreding, geheimhouding
38
In juni 2012 heeft het Algemeen Bestuur ingestemd met de hoofdlijnen van de conceptwijziging van de RijnGouwelijn naar een HOV-net Zuid-Holland Noord. Opdracht werd gegeven aan het Dagelijks Bestuur om te komen met een voorstel voor de ontbinding van de oude bestuursovereenkomst RijnGouwelijn-West en een nieuwe bestuursovereenkomst HOV-net Zuid-Holland Noord. In de bestuursovereenkomst van 2010 zijn ook afspraken gemaakt over het beheer van de RijnGouwelijn. Daarin wordt gesteld dat met elke (grond)gemeente beheersovereenkomsten worden opgesteld. In de bestuursovereenkomst van 2013 zijn daarover geen expliciete passages aangetroffen. Verantwoording en informatievoorziening Over de bestedingen wordt in de jaarrekening en begroting van Holland Rijnland verantwoording afgelegd aan het Algemeen Bestuur. Raadsleden kunnen deze documenten via de website van Holland Rijnland raadplegen. Uit de documentenstudie en de interviews met de portefeuillehouders en DB-leden blijkt dat de route van de besluitvorming over RGL /HOV-net ZHN getrapt plaatsvindt. Er zijn verschillende momenten waarop de raden hun invloed kunnen laten gelden. Voor het project RGL / HOV-net ZHN is een stuurgroep ingesteld met portefeuillehouders van de grondgemeenten. Zowel ambtelijk als bestuurlijk wordt opgemerkt dat de portefeuillehouders soms duidelijke opdrachten hebben meegekregen vanuit hun raad. De stuurgroep wordt voorbereid in het Portefeuillehoudersoverleg van Holland Rijnland (Verkeer en Vervoer). Dan wordt nagedacht over een gezamenlijke strategie in de stuurgroep en mogelijke noodzakelijke besluiten die moeten worden genomen door het AB en eventueel de gemeenteraden. Efficiency De beheerskosten van het RIF komen voor rekening van Holland Rijnland. Deze worden niet ten laste gebracht aan het RIF. Wel worden door de betrokken ambtenaren van Holland Rijnland uren geschreven op dit project. Uit gegevens van Holland Rijnland blijkt dat in 2012 voor € 38.417 aan uren is besteed voor dit RIF-project. Op een totale bijdrage van € 37,5 miljoen euro tot en met 2022 blijkt dat in een looptijd van 15 jaar ongeveer € 575.000 euro aan beheerskosten door Holland Rijnland wordt uitgegeven. Dat is ongeveer 1,5 procent van het totale budget.
Bijlage 1.4. Noordelijke Ontsluiting Greenport Algemeen In 2002 hebben de samenwerkende gemeenten van Holland Rijnland de bereikbaarheidsproblematiek in de noordelijke Bollenstreek onderkend. Met name betrof het de verbinding tussen de N206 en de A4/A44. Om een oplossing te vinden voor dit knelpunt is het project Noordelijke Ontsluiting Greenport benoemd. Doelstelling van de Noordelijke ontsluiting Greenport is het verbeteren van de doorstroom van het wegennet tussen de noordelijke bollengemeenten (Hillegom, Lisse, Noordwijkerhout, Teylingen) en Amsterdam/ Schiphol, voor woon-werkverkeer, vrachtwagens en toeristisch verkeer. Het resultaat dient de gebiedskwaliteit, de economie en de leefbaarheid in de dorpskernen te versterken. Bestedingen
Bijlage 1: Bevindingen m.b.t. de projecten van het RIF 39
Voor de noordelijke verbinding is er nog geen sprake van bestedingen. De totale kosten van de Noordelijke corridor bedragen tenminste 17,4 miljoen euro en maximaal 22,4 miljoen euro. De noordelijke ontsluiting betreft de aansluitingen op de A44, inclusief een mogelijke nieuwe verbinding tussen de N206 en de A44 ten noorden van Rijnsburg. Dit is feitelijk één van vier infrastructurele projecten onder de noemer ‘Ontsluiting Greenport’. Voor dat gehele programma wordt binnen het RIF een bedrag 37,5 miljoen euro opgebouwd. Welk deel daarvan voor de noordelijke corridor is bestemd, is niet bekend. Besluitvorming Er zijn vier infrastructurele projecten die gezamenlijk vallen onder de noemer Ontsluiting Greenport’. De noordelijke corridor is er daar één van. De provincie ZuidHolland is projectleider. Doordat de gemeenten binnen Holland Rijnland als één gesprekspartner optreden en bovendien medefinancierder zijn, leggen ze in de relatie met de provincie het nodige gewicht in de schaal. Ook kunnen ze de rol van katalysator vervullen. Door hun samenwerking zorgen ze voor draagvlak en commitment en weten ze het regionale belang goed te vertegenwoordigen. Verantwoording en informatievoorziening Voorstellen voor het Algemeen Bestuur worden ter kennisname gebracht aan de betrokken gemeenteraden. Deze beslissen hoe ze die behandelen. Dat geldt ook voor de jaarstukken van het RIF. Voor de noordelijke corridor is er tot februari 2013 geen sprake geweest van bestedingen. Efficiency Er hebben tot en met 2012 geen bestedingen plaatsgevonden uit het RIF. Volgens de urenverantwoording van Holland Rijnland zijn in 2012 nauwelijks tot geen uren aan dit project besteed door medewerkers van Holland Rijnland.
Bijlage 1.5. Regionaal Project Versterking Duin- en Bollenstreek Algemeen Voor de uitvoering van het Regionaal Project Versterking Greenport Duin- en Bollenstreek heeft het AB de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) aangewezen en het DB een uitvoeringsovereenkomst RIF afgesloten met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij. De GOM dat functioneert als het regionaal ontwikkelbedrijf voor de herstructurering van de Duin- en Bollenstreek. GOM is in maart 2010 opgericht door de zes greenportgemeenten: Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen. De missie van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij is het door middel van actieve gebieds(her)ontwikkeling tot stand brengen van een economisch en ruimtelijk vitale Duin- en Bollenstreek. Het beleidskader hiervoor is de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek die de gemeenten in december 2009 hebben vastgesteld. De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij is een private onderneming (besloten vennootschap) op publieke basis. De zes greenportgemeenten zijn aandeelhouder. De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij heeft geen winstoogmerk. Alle inkomsten worden geïnvesteerd in herstructureringsmaatregelen. Een onafhankelijke Raad van Commissarissen ziet toe op het bestuur van de onderneming.
40
Greenport Ontwikkelingsmaatschappij werkt uitsluitend op basis van financieel onderbouwde meerjarenprogramma’s. Deze worden vastgesteld door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Publieke en private verantwoordelijkheden zijn strikt gescheiden. De overheid (gemeenten en provincie) is verantwoordelijk voor het ruimtelijk beleid, waaronder het vaststellen van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG), bestemmingsplannen en het al dan niet toestaan van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen. De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij is niet meer en niet minder dan een uitvoerend grondbedrijf. Zij heeft met Holland Rijnland een overeenkomst gesloten in het kader van het Regionaal Investeringsfonds. Bestedingen De GOM is gestart in 2010. Het RIF was op dat moment al 3 jaar gevuld. GOM ontving op 8 juli 2010 € 1.999.998 uit het RIF. Daarna heeft de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij ieder jaar in maart of april € 666.666 ontvangen. In totaal heeft GOM dus tot en met 2013 bijna 4 miljoen euro uit het RIF ontvangen. Deze dotaties gaan door tot en met 2022 wanneer in totaal 10 miljoen euro zal zijn overgemaakt aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij. Feitelijk zijn er geen milestones/go no-go besluiten. Het project is gestart en zal doorlopen tot 2022. RIF gelden worden samen met middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) gebruikt om de onrendabele top van ontwikkelingsprojecten, de zogenoemde landschappelijke inpassing te financieren. In principe moeten alle projecten winst opleveren. Er is feitelijk geen procedure die gevolgd moet worden als projecten niet of gedeeltelijk doorgang vinden. Naast het RIF en subsidies kent de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij de volgende inkomsten: Verkoop woningbouw titels (400 van gemiddeld € 150.000 per kavel) Bollengrondcompensatiefonds Grondexploitatie Verwacht wordt dat in totaal voor 200 miljoen euro aan herontwikkeling zal plaatsvinden. Hiervan zijn tot nu toe 70 miljoen euro zeker en voor totaal 115 miljoen vrij zeker. Als projecten niet tot ontwikkeling komen dan worden geen uitgaven gedaan en komen geen inkomsten binnen. De balans is altijd 0. De middelen uit het RIF kunnen op dit moment niet worden teruggeleid naar bepaalde projecten. Iedere toerekening zou arbitrair zijn. De middelen worden besteed aan de opstart van projecten en de onrendabele top. De middelen uit het RIF zullen uiteindelijk wel teruggeleid kunnen worden naar bepaalde projecten, volgens medewerkers van Holland Rijnland. Het DB heeft ook heel nadrukkelijk aangegeven dat de RIF bijdrage juist niet in de overhead terecht moet komen. Besluitvorming Rond Versterking Greenport Duin en Bollenstreek heeft de volgende besluitvorming plaatsgevonden Algemeen Bestuur 28 maart 2007: Intentieovereenkomst RIF Holland Rijnland. Algemeen Bestuur 17 februari 2010: Besluit wijzigingen in de RIF verordening, Algemeen Bestuur 17 februari 2010: Verstrekking financiële middelen RIF aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij. De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij
Bijlage 1: Bevindingen m.b.t. de projecten van het RIF 41
wordt aangewezen als een rechtspersoon, die gemeenten hebben opgericht met het oog op de uitvoering van het Regionaal Project ‘versterking Greenport Duin- en Bollenstreek, conform artikel 3 lid 2 Beheersverordening RIF. Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) en Samenwerkingsovereenkomst Greenport Duinen Bollenstreek (SOK) worden samen Regionaal Project “Versterking van de Greenport Duin- en Bollenstreek”. Het Dagelijks Bestuur wordt gemandateerd het Meerjarenprogramma Greenport Ontwikkelingsmaatschappij goed te keuren. Het Dagelijks Bestuur wordt opgedragen een bijdrageovereenkomst op te stellen onder de volgende voorwaarden: o Het Meerjarenprogramma wordt vastgesteld door aandeelhouders. o De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij verricht alleen werkzaamheden ten behoeven van de zes aangesloten gemeenten. o De bij gemeenten geldende regelgeving (subsidies en uitbesteding) wordt in acht genomen. o De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij legt jaarlijks het Meerjarenprogramma en het jaarverslag over de besteding ter toetsing voor aan het Dagelijks Bestuur. o Het Dagelijks Bestuur overlegt het Meerjarenprogramma en het jaarverslag met het Algemeen Bestuur. Algemeen Bestuur 19 februari 2012: Evaluatie RIF. Het besluit over de oprichting van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij vormt een belangrijk ijkmoment waarop de afzonderlijke raden nadrukkelijk hun controlerende rol hebben kunnen uitoefenen. Het Algemeen Bestuur heeft geen bemoeienis gehad met de oprichting van de GOM. Dit was een zaak van de zes gemeenten. Het AB is wel betrokken geweest in de voorfase. Verantwoording en informatievoorziening De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij kent de volgende waarborgen: a. Governance bestuur b. Raad van Commissarissen c. Aandeelhouders vergadering (deelnemende gemeenten) d. het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. De relatie met het AB is als volgt: De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij legt jaarlijks het Meerjarenprogramma en het jaarverslag over de besteding ter toetsing voor aan Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur overlegt het Meerjarenprogramma en jaarverslag met het Algemeen Bestuur. De verantwoording is vrij summier, zoals te zien in het Jaarverslag 2011:
42
Uit het financieel jaarverslag: “De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij werkt met één geïntegreerde meerjarenbegroting waarin alle activiteiten, projecten en fondsen zijn ondergebracht. Ook alle organisatiekosten die Greenport Ontwikkelingsmaatschappij vanaf de start heeft gemaakt, worden hierin gedekt. Het verslagjaar 2011 is afgesloten met een nihil financieel resultaat. Dit is in overeenstemming met de doelstellingen van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij.” De jaarrekening en het meerjarenprogramma worden vanwege de vertrouwelijkheid van de informatie niet aan het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland aangeboden. Wel ontvangt het Algemeen Bestuur het jaarverslag van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij. De (door de accountant volledig goedgekeurde) jaarrekening en het (door aandeelhouders van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij vastgestelde) meerjarenprogramma van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij worden elk jaar ter bespreking aangeboden aan het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. Het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland heeft tot taak te bewaken dat de (gerealiseerde en geplande) investeringen gunstig zijn gedaan en passen binnen de gestelde (beleids)kaders. Met het accorderen van de jaarstukken geeft het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland indirect ook meteen het jaarlijkse deel van € 10 miljoen vrij, dus € 666.666,66. Als het Dagelijks Bestuur niet akkoord zou gaan met de jaarstukken, wordt het jaarlijkse deel in principe niet vrijgegeven. Volgens de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij verloopt de bespreking van de jaarstukken altijd constructief. De leden van het Dagelijks Bestuur zijn de spreekbuis voor het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland en stellen vragen zoals: Wat gebeurt er feitelijk aan modernisering (“Is er al een spa de grond ingegaan”)? Wat doe je met de bijdrage van het RIF? Wat kunnen andere gemeenten leren van de manier waarop de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij werkt? Naast het afleggen van verantwoording, beschouwt de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij het jaarlijkse gesprek met het Dagelijks Bestuur ook als een moment om de betrokken gemeenten nog eens te laten begrijpen waar de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij allemaal mee bezig is en wat de opbrengsten zijn. Breed draagvlak voor en vertrouwen in de inzet van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij is immers van groot belang voor het kunnen (blijven) werken aan de herstructurering en modernisering van de Duin- en Bollenstreek. Kritische noten vanuit de betrokken gemeenteraden, maar ook vanuit brancheorganisaties en ondernemers in de regio zullen er altijd zijn. Deze kritiek is veelal terug te voeren naar de politieke kleur van een fractie of coalitie, of naar het financieel belang van de individuele ondernemers binnen de regio. Zij vragen zich af of de investeringen wel echt nodig zijn en wat de investeringen daadwerkelijk opleveren. Efficiency De middelen uit het RIF worden in een geïntegreerde begroting gebracht. De overheadkosten van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij zijn jaarlijks ongeveer € 600.000 waarvan circa € 300.000 weer zijn toe te schrijven aan projecten.
Bijlage 1: Bevindingen m.b.t. de projecten van het RIF 43
Over een periode van 12 jaar gaat het om circa € 3.600.000 aan overheadkosten. De totale investeringen in die periode zijn minimaal 70 miljoen en maximaal 200 miljoen. De beheerskosten liggen dus, op de hele periode tussen 2% en 5%. Er zijn volgens de directeur geen vergelijkbare fondsen in Nederland.
Bijlage 1.6. Regionaal Groenprogramma Algemeen Bij de inrichting van het samenwerkingsverband Holland Rijnland is geconstateerd dat de verstedelijking de kwaliteit van het landschap, bestaande uit kustgebied, bollenteelt, diverse landgoederen en het veenweide en plassengebied onder druk zet. Om de unieke en waardevolle kenmerken van de regio te behouden, is een deel van de gelden in het Regionaal Investeringsfonds bedoeld voor bijdragen aan groenprojecten. In tegenstelling tot de grote, infrastructurele projecten die onderdeel vormen van het RIF, gaat het hier om een verzameling van betrekkelijk kleine projecten. Door middel van het Regionaal Groenprogramma vindt in feite een herverdeling van gelden plaats tussen gemeenten, waarbij de stedelijke gemeenten bijdragen aan investeringen in de randgemeenten. Hierdoor kunnen ook inwoners van stedelijke gebieden in de nabije omgeving gebruikmaken van groenvoorzieningen. In afwijking van de eerder beschreven projecten valt op dat met de financiering van de projecten een concrete, regionale doelstelling is omschreven, namelijk ‘het behoud van unieke en waardevolle natuurwaarden in het gebied’. Hoe de ‘unieke en waardevolle natuurwaarden’ kunnen worden geoperationaliseerd en hoe vervolgens kan worden getoetst of de projecten daar een bijdrage aan leveren, is overigens door Holland Rijnland niet verder uitgewerkt. Aannemelijk is dat dit een belangrijk aspect zal vormen van de aangekondigde evaluatie van het fonds in 2015. De projecten die in aanmerking komen om gefinancierd te worden uit het Regionaal Groenprogramma zijn in vijf gebiedsprogramma’s verdeeld. Deze zijn: Cluster Duin- en Bollenstreek: de kustzone en het bollengebied ten noorden van de stedelijke agglomeratie; Cluster Veenweide en Plassen: het veenweide-, plassen- en droogmakerijengebied in het noordoosten van de regio; Cluster Aaneengesloten stedelijke agglomeratie: het stedelijk gebied van Katwijk tot en met Zoeterwoude-Rijndijk; Cluster Duin Horst Weide: de kustzone, de horsten en het veenweide gebied tussen Den Haag en Leiden tot aan de Vliet; Cluster Land van Wijk en Wouden: het groene gebied vanaf de Vliet het Groene Hart in.15 De mogelijke projecten zijn verdeeld over drie lijsten. Deze zijn: Projectenlijst A: projecten die worden beoordeeld voor opname in de uitvoeringsovereenkomsten 2010-2014 (eerste tranche) en 2012-2016 (tweede tranche); Projectenlijst B: projecten die worden beoordeeld voor opname in een uitvoeringsovereenkomst vanaf 2014. Van deze projecten is op dit moment nog onvoldoende informatie beschikbaar om ze te toetsen aan de doelstellingen en criteria van het Groenprogramma;
15
Deze laatste twee worden geregeld ook als één gezamenlijk programma genoemd.
44
Projectenlijst C: overige groenprojecten, die in eerste instantie niet in aanmerking komen voor opname in een uitvoeringsovereenkomst. Op deze lijst staan projecten die niet bijdragen aan de regionale doelstellingen van het groenprogramma (bijvoorbeeld, geen inrichting, maar informatievoorziening), projecten gekoppeld aan en als (wettelijke) compensatie voor woningbouw of infrastructuur en lopende projecten waarvoor financiering al is geregeld, zoals projecten uit de Overeenkomst Zuidvleugel Zichtbaar Groener of de Ecologische Hoofdstructuur. Deze projecten worden in het programma genoemd om een zo volledig mogelijk beeld te geven van de groene plannen in de regio. De projectenlijst en informatie in het Regionaal Groenprogramma zijn indicatief.
Omdat het Regionaal Groenprogramma een wezenlijk ander karakter heeft dan de infrastructurele projecten, is bij aanvang van het onderzoek besloten om voor dit onderdeel enkele extra activiteiten te ontwikkelen. Van een aantal concrete projecten is nadere informatie verzameld over de doelstellingen, de uitvoering (binnen gestelde tijd en budget) en de resultaten. Bestedingen Gedurende de looptijd van het RIF wordt in totaal een bedrag van € 20 miljoen gereserveerd voor de projecten van het Regionaal Groenprogramma. Aan elk project wordt vanuit het RIF 25% van de totale kosten bijgedragen. Daarmee is het verder aan de projectleider (i.c. betrokken gemeente) om het resterende deel te verzamelen. Dit kan zijn door bijdragen door de gemeente zelf, vanuit de provincie of het Rijk, Europese gelden, bijdragen van diverse organisaties en bijdragen van particulieren. Voor 38 projecten is inmiddels een uitvoeringsovereenkomst afgesloten tussen Holland Rijnland en clusters van gemeenten. Hiermee is € 7.330.095 gereserveerd voor de uitvoering van deze projecten. Dit staat los van projectenlijst A. Hiervan is op dit moment (10 oktober 2013) € 2.886.966 overgemaakt aan de gemeenten voor de uitvoering van projecten. Uit de overzichten van Holland Rijnland blijkt dat niet alle voorgenomen projecten daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden. Vanuit het RIF is € 20 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het Regionaal Groenprogramma. Wanneer een individueel project niet doorgaat, is het hiervoor gereserveerde geld nog steeds beschikbaar voor de uitvoering van het Regionaal Groenprogramma, maar nu voor een ander project. Wanneer na de looptijd van het Regionaal Groenprogramma niet het gehele beschikbare budget is besteed, kan het Algemeen Bestuur besluiten tot restitutie aan de deelnemende gemeenten. Besluitvorming Het Regionaal Groenprogramma is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. Het Dagelijks Bestuur is gemandateerd voor de uitvoering. De algemene beheersovereenkomst voor het Groenprogramma is vastgesteld in het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland (17 februari 2010). In vergaderingen in 2010, 2011 en 2012 zijn de projecten voor de periode 2010 – 2014 vastgesteld. In december 2012 zijn de bestedingen voor de Tweede Tranche (2014-2016) vastgesteld. De gemeenteraden van de betrokken gemeenten zijn hier via diverse vergaderingen van het portefeuillehoudersoverleg Ruimte in het voorjaar van 2013 over geïnformeerd.
Bijlage 1: Bevindingen m.b.t. de projecten van het RIF 45
Verantwoording Aangezien het projectleiderschap van de afzonderlijke projecten berust bij individuele gemeenten, zijn deze projectleiders primair verantwoording over voortgang en resultaten verschuldigd aan hun gemeenteraad. Het is niet bekend in hoeverre over deze projecten structureel aan de betrokken raden daadwerkelijk verantwoording wordt afgelegd. Overigens laat zich dit voor een belangrijk deel verklaren door het feit dat menig project nog in uitvoering is. In het kader van dit rekenkameronderzoek is contact geweest met enkele gemeentelijke projectleiders die aangeven dat een interne evaluatie en het uitbrengen van een verslag aan de gemeenteraad onderdeel vormen van de gebruikelijke procedures in hun gemeente. Het samenwerkingsverband Holland Rijnland stelt met enige regelmaat een informatienota op. Deze nota bevat een overzicht van de eerdere besluiten, de projecten en de daarmee gemoeide gelden. Deze nota wordt besproken in het Portefeuillehoudersoverleg van Holland Rijnland. De portefeuillehouder kan er voor kiezen de nota toe te zenden aan de raad die desgewenst de nota kan agenderen. In 2015 is een evaluatie van de uitvoering van het Regionaal Groenprogramma op het niveau van Holland Rijnland voorzien. Informatie op projectenniveau Gezien het bijzondere karakter van de Projecten van het Regionaal Groenprogramma in het RIF, is afgesproken om ten behoeve van ons rekenkameronderzoek van een klein aantal projecten extra informatie te verkrijgen. Deze informatie heeft betrekking op het versterken van het inzicht in de uitvoering van deze projecten. Bovendien is één van de onderzoeksvragen gericht op het Regionaal Groenprogramma. Dit betreft onderzoeksvraag 4: Hoe is de cofinanciering van het Regionaal Groenprogramma vormgegeven en wat zijn de effecten van dat beleid? De informatie in dit onderdeel wordt tevens benut om deze vraag te beantwoorden. Op de projectenlijst A. bevinden zich ongeveer 30 projecten, zoals gezegd over vijf gebiedsprogramma’s, De laatste twee gebiedsprogramma’s worden geregeld in samenhang beschouwd. In elk gebiedsprogramma zijn tenminste twee – lopende of afgesloten – projecten op toevalsbasis geselecteerd. Vervolgens heeft een kort telefonisch interview plaatsgevonden met de betrokken gemeentelijk projectleider. Sommige van deze projectleiders zijn eveneens verantwoordelijk voor andere projecten van het Regionaal Groenprogramma, waardoor ook andere projecten ter sprake zijn gekomen. Bij de volgende projecten is meer informatie verkregen: Cluster Duin Horst Weide Wijk en Wouden Projectnaam Totaal Budget Recreatief Transferium € 1.892.414 Zoeterwoude Ecologische, bloemrijke en € 39.000 recreatieve verbindingen langs het Barrepad
Bijdrage RIF € 473.103 € 9.750
Verantwoordelijke gemeente Zoeterwoude Zoeterwoude
46
Cluster Veenweide en plassengebied Projectnaam Boterhuispolder fase 1 Eendekooi Warmond Cluster Duin- en Bollenstreek Projectnaam
Ecologische verbinding Elsbroekpolder – Elsbroekpark Natuur- en recreatiegebied Vosse- en Weerlanerpolder Cluster Stedelijke agglomeratie Projectnaam Stad-Landverbindingen Leiden Noord, Oost en West (drie projecten)
Totaal Budget € 2.290.893 € 145.000
Bijdrage RIF € 284.87216 2010-2014 € 36.300
Verantwoordelijke gemeente Leiderdorp Teylingen
Totaal Budget € 400.000
Bijdrage RIF € 100.000
Verantwoordelijke gemeente Hillegom
€ 951.067
€ 237.767
Hillegom
Totaal Budget € 5.219.522
Bijdrage RIF € 1.305.000
Verantwoordelijke gemeente Leiden
Het gaat hier om lopende of onlangs afgesloten projecten. Voor een enkel project geldt dat deze zich nog in de ontwerpfase bevindt. Voor één van de projecten bleek tijdens de voorbereiding dat een aantal uitgangspunten en verwachtingen in de praktijk anders waren dan bij het ontwerpen was verondersteld. Om die reden is het project niet in uitvoering genomen. Het bedrag dat de gemeente zelf had gereserveerd voor de uitvoering van dit project is doorgeschoven naar een ander groenfondsproject. Dit project kent enkele doelstellingen die sterk verwant waren aan het voorgenomen project, terwijl de projecten plaatsvonden in hetzelfde gebied. De gemeente in kwestie heeft Holland Rijnland voorgesteld om de bijdrage vanuit het RIF voor het oorspronkelijke project in te zetten bij het andere project. Het DB besluit over de uitvoering, het AB heeft het DB dit opgedragen bij het vaststellen van het Regionaal Groenprogramma. Wanneer een project niet doorgaat, kan een gemeente een project intrekken. Nieuwe projecten kan het cluster opnemen in het volgende verzoek om cofinanciering. Nadat getoetst is of een verzoek om cofinanciering voldoet aan de criteria van het Regionaal Groenprogramma, wordt een uitvoeringsovereenkomst opgesteld. Het Dagelijks Bestuur stelt deze vast. Over het algemeen verlopen deze projecten volgens planning. Aangezien sommige projecten ingrepen in het landschap noodzakelijk maken, kan het gebeuren dat (met name) onteigeningsprocedures of aanpassingen van het bestemmingsplan langer duren dan gehoopt. Vertragingen blijven beperkt
16
Omdat voor dit project relatief veel subsidie is verkregen van andere overheden, bedraagt de bijdrage vanuit het RIF minder dan de gebruikelijke 25% van de totale projectkosten.
Bijlage 1: Bevindingen m.b.t. de projecten van het RIF 47
De 25% bijdrage vanuit het RIF wordt van essentieel belang geacht om met het project aan de slag te gaan. Menigeen stelt dat zonder die bijdrage het project niet zou zijn gestart. Het gegeven dat er al één cofinancierder is, maakt het voor gemeenteraden (en andere partijen, zoals met name de provincie) makkelijker om eveneens geld ter beschikking te stellen. De uitvoering gebeurt onder verantwoordelijkheid van de gemeente zelf, waarbij de eigen gemeentelijke werkwijzen bij de uitvoering van projecten wordt gevolgd. Over het algemeen houden de gemeentelijk projectleiders hun counterparts bij het RIF goed op de hoogte van de voortgang en resultaten. In eerste instantie zijn de gemeentelijk projectleiders verantwoording schuldig aan hun portefeuillehouder en uiteindelijk aan de raad. Het Dagelijks Bestuur en het portefeuillehoudersoverleg Ruimte van Holland Rijnland wordt geïnformeerd over de voortgang. Eindverslagen worden zowel aan de raad als aan het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland aangeboden. In het geval dat er aan het einde van een project nog budget beschikbaar is, wordt dit naar rato teruggegeven aan de instanties die hebben bijgedragen. Op verzoek van B&A heeft Holland Rijnland inzicht gegeven in de overhead uitgaven ten behoeve van de Groenprojecten. Deze bedroegen in 2012 ongeveer € 35.000. In datzelfde jaar waren de investeringen uit het Regionaal Groenprogramma € 1.300.000. De beheerskosten bedragen daarmee circa 2,7% van de totale investeringen. Samenvatting Regionaal Groenprogramma Het Regionaal Groenprogramma bestaat uit een verzameling van grotere en kleinere projecten die verdeeld zijn over vijf gebieden die specifieke en waardevolle landschappelijke waarden voor het gebied kennen. Met de investeringen vanuit het Regionaal Groenprogramma kunnen deze waarden, ondanks de druk van de verstedelijking, in stand worden gehouden. Dat maakt het onder meer voor inwoners van stedelijke gebieden mogelijk om ook te genieten van deze waarden in de nabije omgeving. Of en in welke mate de projecten bijdragen aan deze doelstellingen kan niet uit de thans verkregen informatie worden afgeleid. Het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland heeft hier vooralsnog geen aandacht aan besteed. Voor de periode tot 2016 zijn door het Algemeen Bestuur de verschillende projecten benoemd. Tot nu is er een bedrag van meer dan € 7 miljoen voor de projecten ter beschikking gesteld, terwijl het fonds in totaal aan het einde van de looptijd van het RIF een bedrag van 20 miljoen zal hebben bevat. De ter beschikking gestelde bedragen hebben steeds betrekking op 25% van de totale kosten van het project in kwestie. De overige 75% wordt verkregen van bijdragen door gemeenten, provincie, rijk, Europa, diverse organisaties en particulieren. De gemeente waar een project wordt uitgevoerd geeft ook invulling aan het projectleiderschap. De rol van de het RIF is daarmee primair die van medefinancier van een project. Het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland is door het Algemeen Bestuur gemandateerd om invulling te geven aan deze rol. Gemeenten worden geregeld door middel van projectenoverzichten geïnformeerd over de voortgang. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van projecten berust bij betrokken gemeenten, die daar in hun eigen gemeente verslag over uitbrengen en verantwoording over afleggen. Op basis van een korte steekproef van lopende of recent uitgevoerde projecten wordt duidelijk dat de bijdrage vanuit het RIF ene belangrijke stimulans vormt voor de voorgenomen projecten. Voor zover bekend
48
worden projecten binnen de gestelde tijd en geraamde budget afgerond. Sommige projecten zijn nog in uitvoering. Voor andere geldt dat bijdragen door andere financierders (met name Europa) om een andere verantwoordingssystematiek vragen. Daardoor is niet altijd duidelijk welk deel van het budget afkomstig is van het RIF en of dit doelmatig en conform afspraken is besteed. Duidelijk is dat: Aan de projecten een duidelijke besluitvorming ten grondslag ligt; Er een planning is van bestedingen; De bestedingen gedocumenteerd zijn, echter de actuele stand van zaken met betrekking tot de bestedingen is op het niveau van Holland Rijnland niet te achterhalen. Het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland en de betrokken gemeenteraden worden geïnformeerd over de voortgang en de resultaten. Gedurende de uitvoering van een specifiek project de voortgang, het bereiken van eventuele milestones en mogelijke afwijkingen en vertragingen niet structureel worden teruggekoppeld aan het bestuur van Holland Rijnland. Dit komt omdat de uitvoering van het project de verantwoordelijkheid is van de uitvoerende gemeente. Informeel berichten projectleiders hun ambtelijke collega’s van Holland Rijnland wel over de voortgang. Met betrekking tot onderzoeksvraag 4 resulteert dit in het volgende antwoord:
4. Hoe is de cofinanciering van het Regionaal Groenprogramma vormgegeven en wat zijn de effecten van dat beleid? Voor het Groenprogramma is een Regionaal Programma opgesteld, waarna uitvoeringsovereenkomsten met een gemeente of clusters van zijn opgesteld. Hierin zijn te ondernemen projecten gespecificeerd. Deze documenten zijn betrokken in en vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. In deze documenten zijn doelstellingen en investeringen van de projecten benoemd. Doelstellingen zijn geformuleerd op het niveau van de gemeente (of gemeenten) waar het project plaatsvindt. De clusters van gemeenten hebben ter uitwerking van het Regionaal Groenprogramma en ter voorbereiding van de uitvoeringsovereenkomsten ieder een eigen Gebiedsprogramma Regionaal Groenprogramma voor hun cluster opgesteld en vast laten stellen in de raden van de gemeenten binnen het cluster. Of de projecten bijdragen aan de algemene doelstellingen van de regio Holland Rijnland (‘behoud natuurwaarden’) is op basis van de beschikbare informatie echter niet vast te stellen.
Bijlage 1: Bevindingen m.b.t. de projecten van het RIF 49
Bijlage 2 Normenkader Het volgende normenkader is in dit onderzoek toegepast. Onderzoeksvraag Feitenonderzoek 1. Welke taken heeft Holland Rijnland ten aanzien van het RIF en op welke wijze zijn die vastgelegd? Voldoen aan algemene wettelijke regelgeving en voorschriften Inning van gelden Beheer van gelden Investeringen in projecten Sturing op projecten (projectcontracten) Controle op investeringen Meting van beoogde doelstellingen 3. Welke bestedingen hebben plaatsgevonden en zullen komende tijd plaats vinden? Bestedingen tot medio februari 2013 Voorziene bestedingen tot en met 2022 Milestones/go – no go besluiten tot en met 2022
Beleidsevaluatie 4. Hoe verloopt de besluitvorming over beleid en beheer van het RIF? Besluiten over beleid Besluiten over beheer Wijze waarop raden hebben kunnen meepraten over besluiten / controle op besluiten
Norm a. Aan het beheer van het investeringsfonds ligt een stelsel van regels, voorschriften en procedures ten grondslag dat in lijn is met de geldende regels voor financiële controle en verantwoording. Deze regels zijn vastgesteld door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband. b. De geldende regels, voorschriften en procedures worden conform dit stelsel in de praktijk toegepast. a. De bestedingen tot en met februari 2013 zijn gedocumenteerd en inzichtelijk b. Er bestaat een planning van bestedingen tot en met 2022 en deze is inzichtelijk c. Ten aanzien van elk project zijn milestones en go-no go besluiten gepland d. Het is duidelijk welke middelen terug naar gemeenten kunnen vloeien als een project niet wordt uitgevoerd (no go besluit) a. De relevante beleidsdoelen, alsook de bijbehorende te bereiken resultaten en prestaties, zijn SMART geformuleerd. b. Voor de betrokken ambtenaren en bestuurders is helder welke concrete resultaten en prestaties van hun worden verwacht. c. Het Dagelijks Bestuur van het samenwerkingsverband legt conform de geldende afspraken verantwoording af over de ontwikkelde activiteiten (prestaties) en gerealiseerde resultaten. d. Het Dagelijks Bestuur maakt aantoonbaar dat er verband is tussen de activiteiten, resultaten en de beoogde beleidsdoelen e. Het Dagelijks Bestuur van het
Bijlage 2 Normenkader 51
Onderzoeksvraag
5. Hoe is de cofinanciering van de projecten in het Regionaal Groenprogramma vormgegeven en wat zijn de effecten van dat beleid? De doelstellingen van beleid De voorwaarden die aan de cofinanciering zijn verbonden De werking van de cofinanciering in de praktijk De effecten van de cofinanciering 6. Hoe is de verantwoording aan de gemeenteraden over de besluitvorming en bestedingen geregeld? De wijze waarop besluiten aan de gemeenteraden zijn verantwoord (kanalen en regelmaat) De wijze waarop bestedingen aan de gemeenteraden zijn verantwoord (kanalen en regelmaat) 7. In welke mate is sprake van een doelmatige uitvoering van de taken? Opbouw beheerskosten Beheerskosten in verhouding tot de investeringen Beheerskosten in verhouding tot investeringen bij vergelijkbare fondsen Informatievoorziening 8. Kunnen de raden van de deelnemende gemeenten met de reguliere informatie de sturende en controlerende rol uitoefenen?
Norm samenwerkingsverband evalueert de werking van de verstrekte subsidies en het onderliggende beleid. Aan de evaluatie worden leerpunten verbonden die concreet worden geïmplementeerd. a. De doelstellingen van de cofinanciering zijn voldoende omschreven b. Er heeft een analyse van mogelijke uitvoeringsstrategieën plaatsgevonden c. De uitvoering vindt plaats volgens de overeengekomen strategie d. Het beleid leidt tot de gewenste effecten
a. De raden hebben inzicht in de risico’s van de verplichtingen die in het kader van het RIF worden aangegaan en de raden hebben procedures tot hun beschikking om de risico’s te beperken indien nodig.
a. De beheerskosten zijn door Holland Rijnland inzichtelijk gemaakt b. De beheerskosten staan in redelijke verhouding tot de investeringen c. De beheerskosten zijn als percentage van de investeringen vergelijkbaar met die van investeringsfondsen in andere gemeenschappelijke regelingen (Benchmark) a. De gemeenteraden hebben een duidelijk beeld van hun huidige en gewenste rol in het beheer van het investeringsfonds. b. De gemeenteraden zijn tevreden over de rol die zij hebben in het beheer van het RIF.
52
Bijlage 2.1 Toetsing van de projecten aan het normenkader In onderstaande tabellen wordt de verkregen informatie over de projecten getoetst aan het normenkader. Toetsing aan het eerste stelsel van normen blijft achterwege. De reden om deze twee eerste normen niet te specificeren naar elk project is dat alle projecten op deze norm op dezelfde, algemene wijze, beoordeeld kunnen worden. In hoofdstuk 2 is betoogd dat het stelsel van regels, voorschriften en procedures ten aanzien van het RIF voldoende in lijn zijn met de geldende regels, en vastgelegd zijn in de Beheersverordening van het RIF. Deze afspraken worden ook in de praktijk toegepast. Evenmin wordt over de toetsing aan het vierde stelsel van normen in deze bijlage gerapporteerd. Deze normen hebben alleen betrekking op het Regionaal Groenprogramma en zijn als zodanig al hierboven ter sprake gekomen. Ook over de normen die betrekking hebben op de positie van de gemeenteraden bevat deze bijlage geen informatie. Deze zijn in hoofdstuk 3 al aan de orde geweest en komen eveneens aan de orde in bijlage 3. Dit betreft de normen onder categorie 5 en 7.
Bijlage 2 Normenkader 53
Norm
Rijnlandroute
HOV
Noordelijke ontsluiting
Regionaal Project Versterking Duin- en Bollenstreek Neen, bestedingen uit het RIF zijn integraal onderdeel van de totale begroting van de GOM.
Regionaal Groenprogramma
2a De bestedingen tot en met februari 2013 zijn gedocumenteer d en inzichtelijk 2b Er bestaat een planning van bestedingen tot en met 2022 en deze is inzichtelijk
Er hebben zich nog geen bestedingen voorgedaan.
Er hebben zich nog geen bestedingen voorgedaan.
Er hebben zich nog geen bestedingen voorgedaan.
Er bestaat een inzichtelijke planning
Er bestaat een inzichtelijke planning
Er bestaat een inzichtelijke planning
Ja, er bestaat een planning met zekere investeringen vanuit het RIF van in totaal 10 miljoen euro tot 2022.
Er bestaat een planning tot 2016, deze is inzichtelijk
2c Ten aanzien van elk project zijn milestones en go-no go besluiten gepland
Voor het project zijn geen specifieke milestones geformuleerd
Voor het project zijn geen specifieke milestones geformuleerd
Voor het project zijn geen specifieke milestones geformuleerd
milestones en go – no go besluiten zijn de verantwoordelijkheid van de gemeenten
Het is duidelijk dat alle middelen terug naar de gemeenten gaan als het project niet wordt uitgevoerd
Het is duidelijk dat alle middelen terug naar de gemeenten gaan als het project niet wordt uitgevoerd
Elk project is een milestone, de aandeelhoudende gemeenten beslissen daarover. Maar niet binnen het verband Holland Rijnland Nee, een no go besluit is onder normale omstandigheden niet meer mogelijk. Er zijn reeds voor 70 miljoen investeringsverplichtingen aangegaan. In essentie betekent dit overigens dat duidelijk is dat er geen middelen zullen terugvloeien.
2d Het is duidelijk welke middelen terug naar gemeenten kunnen vloeien als een project niet wordt uitgevoerd (no go besluit)
Het is duidelijk dat alle middelen terug naar de gemeenten gaan als het project niet wordt uitgevoerd
Ja, de bestedingen zijn gedocumenteerd en inzichtelijk.
Eventueel niet bestede gelden per project vloeien terug in het fonds, en gaan niet terug naar de gemeenten
Bijlage 2 Normenkader 54
Norm
Rijnlandroute
HOV
Noordelijke ontsluiting
3a De relevante beleidsdoelen, alsook de bijbehorende te bereiken resultaten en prestaties, zijn SMART geformuleerd.
De beleidsdoelen zijn nog globaal. Dat is inherent aan een omvangrijk infrastructureel project als deze dat zich feitelijk nog in de planvormingsfase bevindt. n.v.t., het project bevindt zich nog in de planvormingsfase
De beleidsdoelen zijn nog globaal. Dat is inherent aan een omvangrijk infrastructureel project als deze dat zich feitelijk nog in de planvormingsfase bevindt. n.v.t., het project bevindt zich nog in de planvormingsfase
Nee, de beleidsdoelen zijn vooral globaal opgeschreven; ‘het verbeteren van de doorstroom van het wegennet tussen de noordelijke bollengemeenten‘.
n.v.t. er vinden nog geen activiteiten plaats
n.v.t. er vinden nog geen activiteiten plaats
3b Voor de betrokken ambtenaren en bestuurders is helder welke concrete resultaten en prestaties van hun worden verwacht. 3c Het Dagelijks Bestuur van het samenwerkingsverban d legt conform de geldende afspraken verantwoording af over de ontwikkelde activiteiten (prestaties) en gerealiseerde resultaten.
Regionaal Project Versterking Duin- en Bollenstreek Nee, de doelstellingen zijn voornamelijk globaal: ‘het door middel van actieve gebieds(her)ontwikkeling tot stand brengen van een economisch en ruimtelijk vitale Duin- en Bollenstreek’.
Regionaal Groenprogramma
n.v.t., het project bevindt zich nog in de planvormingsfase
Ja, in de uitvoering is helder welke resultaten en prestaties worden verwacht. Prestaties worden gemeten in aantal hectaren herontwikkelde grond,
n.v.t. er vinden nog geen activiteiten plaats
Verantwoording wordt in eerste instantie afgelegd door de directeur van de GOM aan de aandeelhouders en de Raad van Commissarissen. Het DB van Holland Rijnland legt globaal verantwoording af aan de gemeenteraden,
Nee, de projecten zijn weliswaar voor de lokale betrokken ambtenaren en bestuurders helder, maar de vraag is of dit ook op het niveau van Holland Rijnland is. In het jaarverslag en de jaarrekening wordt verantwoording afgelegd over de ontwikkelde activiteiten en de realisatie.
De beleidsdoelen van het project als geheel zijn globaal. De doelen van de afzonderlijke projecten zijn SMART.
Bijlage 2 Normenkader 55
Norm
Rijnlandroute
HOV
Noordelijke ontsluiting
Regionaal Project Versterking Duin- en Bollenstreek
Regionaal Groenprogramma
3d Het Dagelijks Bestuur maakt aantoonbaar dat er verband is tussen de activiteiten, resultaten en de beoogde beleidsdoelen 3e Het Dagelijks Bestuur van het samenwerkingsverban d evalueert de werking van de verstrekte subsidies en het onderliggende beleid. Aan de evaluatie worden leerpunten verbonden die concreet worden geïmplementeerd
n.v.t. er vinden nog geen activiteiten plaats
n.v.t. er vinden nog geen activiteiten plaats
n.v.t. er vinden nog geen activiteiten plaats
n.v.t., er is geen relatie te leggen tussen de ingezette rif-middelen en de door het GOM bereikte resultaten
nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Afgeronde projecten worden gemeentelijk niveau geëvalueerd. Voor het Regionaal Groenprogramma is door Holland Rijnland een evaluatie in 2015 voorzien
56
Norm
Rijnlandroute
HOV
Noordelijke ontsluiting
6a De beheerskosten zijn door Holland Rijnland inzichtelijk gemaakt
Nee, de kosten zijn in eerste instantie niet inzichtelijk, maar kunnen dat wel worden gemaakt.
Nee, de kosten zijn in eerste instantie niet inzichtelijk, maar kunnen dat wel worden gemaakt.
Nee, de kosten zijn in eerste instantie niet inzichtelijk, maar kunnen dat wel worden gemaakt.
6b De beheerskosten staan in redelijke verhouding tot de investeringen
Ja, de verwachte beheerskosten over de gehele looptijd van het project staan met circa 1,1% in redelijke verhouding tot de investeringen. Er zijn geen vergelijkbare fondsen aangetroffen, zodat geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Ja, beheerskosten (1,5 %) zijn redelijk te noemen.
Niet bekend
Er zijn geen vergelijkbare fondsen aangetroffen, zodat geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Er zijn geen vergelijkbare fondsen aangetroffen, zodat geen uitspraken kunnen worden gedaan.
6c De beheerskosten zijn als percentage van de investeringen vergelijkbaar met die van investeringsfondsen in andere gemeenschappelijke regelingen (Benchmark)
Regionaal Project Versterking Duin- en Bollenstreek Nee, de beheerskosten zijn niet door HR inzichtelijk gemaakt. deze worden ook niet door HR gemaakt, maar door de GOM. De beheerskosten staan met 2% tot 5% in redelijke verhouding tot de investeringen.
Regionaal Groenprogramma
Er zijn geen vergelijkbare fondsen aangetroffen, zodat geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Er zijn geen vergelijkbare fondsen aangetroffen, zodat geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Nee, de kosten zijn in eerste instantie niet inzichtelijk, maar kunnen dat wel worden gemaakt
Met 2,7% staan de kosten in redelijke verhouding tot de investeringen.
Bijlage 2 Normenkader 57
Bijlage 3: Bevindingen betrokkenheid raden bij besluitvorming RIF(-projecten)
Gemeente
Besluitvorming totstandkoming RIF
Procedure behandeling stukken RIF
Rijnlandrou te
RGL / HOVnet
NOG
Regionaal Porject Versterkin Regionaal g D- en Groenprog Bstreek ramma
In onderstaande tabel is samengevat hoe de bestuurlijke gang van zaken met betrekking tot besluitvorming en behandeling van voor het RIF relevante stukken heeft plaatsgevonden.
Hillegom
Besluitvorming in de raad voorafgaand aan besluit in AB
ja
Nee
Ja
Ja
ja
Leiden
Besluitvorming in de raad voorafgaand aan besluit in AB
ja
ja
nee
nee
ja
Leiderdorp
Tijdens de besluitvorming in de raad zijn aanpassingen gedaan en zijn door het AB overgenomen Besluitvorming in de raad voorafgaand aan besluit in AB
Regionale zaken worden sinds 2013 in een regio-overleg besproken. Bij belangrijke besluiten, eerst besluitvorming door de raad, dan door het AB Stukken voor het AB worden besproken in de Regiocommissie
ja
nee
nee
nee
ja
Stukken voor het PHO (niet AB) worden besproken in de commissie Regionale Zaken Stukken voor het AB worden besproken in de commissie Regionale Zaken Voorafgaand aan de AB-vergadering worden de stukken voorgelegd en indien nodig wordt het in de commissie besproken De stukken voor het AB worden besproken in de commissie Regiozaken. De stukken voor het AB worden voorgelegd aan de Regiowerkgroep College informeert en adviseert de raad met een oplegnotitie over de regionale samenwerking voorafgaand aan de AB-vergaderingen
ja
ja
ja
nee
nee
nee
ja
ja
nee
nee
ja
ja
ja
nee
nee
ja
ja
ja
nee
ja
nee
ja
ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee
nee
Lisse
Noordwijk
Besluitvorming in de raad voorafgaand aan besluit in AB
Noordwijker hout
Besluitvorming in de raad voorafgaand aan besluit in AB
Oegstgeest
Besluitvorming in de raad voorafgaand aan besluit in AB
Teylingen
Besluitvorming in de raad voorafgaand aan besluit in AB
Voorschoten
Tijdens besluitvorming, besluit geamendeerd en College de opdracht gegeven dit in te brengen in het AB. Heeft tot aanpassing van het AB-besluit geleid.
Behandeling van specifieke RIFprojecten in de raad
Bijlage 3: Bevindingen betrokkenheid raden bij besluitvorming RIF(-projecten) 59
Leiden De gemeente Leiden heeft het besluit tot deelname aan het RIF en de vaststelling van de Beheersverordening ter besluitvorming in de raad gebracht. In aanloop naar elke vergadering van het Algemeen Bestuur wordt de raad geïnformeerd over de agendastukken en het standpunt van het College aangaande deze stukken. De raad van Leiden wordt gevraagd te besluiten over de groenprojecten, de RijnGouwelijn/ HOV-net en de Rijnlandroute. De besluitvorming door de raad vindt in de regel plaats voordat besluitvorming in het Algemeen Bestuur plaatsvindt. Rijnlandroute Raadsvoorstel d.d. 26 oktober 2010: De raad wordt gevraagd in te stemmen met de financiering en trajectkeuze voor de Rijnlandroute. Het voorstel wordt ongewijzigd overgenomen. Raadsvoorstel d.d. 31 mei 2012. De raad wordt gevraagd een besluit te nemen over de tracékeuze Rijnlandroute. Het voorstel wordt ongewijzigd overgenomen HOV-net Zuid-Holland Noord/ RijnGouwelijn Raadsvoorstel d.d. 31 mei 2012. De raad wordt gevraagd in te stemmen met de afsluiting van het project RijnGouwelijn en in te stemmen met het initiatief nieuw OV-project Zuid-Holland Noord. De raad wordt in het besluit geïnformeerd over de redenen waarom het project een andere scope krijgt en wordt gevraagd om in te stemmen met de verdere uitwerking van het nieuwe OV-project. Raadsvoorstel d.d. 5 februari 2013 waarin de raad gevraagd wordt te besluiten over de beëindiging van de bestuursovereenkomsten RijnGouwelijn en in te stemmen met een bestuursovereenkomst HOV-net Zuid-Holland Noord. Noordelijke Ontsluiting Greenport Geen stukken over aangetroffen. Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Geen stukken over aangetroffen. Regionaal Groenprogramma Het groenprogramma is op meerdere momenten aan de orde geweest in de raad: Raadsvoorstel d.d. 27 mei 2010. Vaststellen Gebiedsprogramma Stedelijke Agglomeratie als kader en aanvraag voor medefinanciering voor de regionale groenprojecten. B&W aanbiedingsformulier d.d. 18 mei 2010 waarin de raad wordt geïnformeerd over het gebiedsprogramma Veenweide / Plassengebied. B&W aanbiedingsformulier d.d. 9 november 2010 waarin de raad wordt geïnformeerd over de Uitvoeringsovereenkomst gebiedsprogramma Veenweide/ Plassengebied. B&W aanbiedingsformulier d.d. 9 april 2013 waarin de raad wordt geïnformeerd over de uitvoeringsovereenkomst 2012-2016 Regionaal Groenprogramma.
Leiderdorp Op 28 december 2006 stelt het College van B&W aan de raad voor om in te stemmen met het RIF en akkoord te gaan met bijdrage uit gemeentefonds van € 571.022 per jaar van 2008 t/m 2022. Op 12 februari 2007 stemt de raad in met oprichting van het RIF. Er is tijdens deze vergadering een motie aangenomen waarin Holland Rijnland wordt
60
verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een bijdrage van het bedrijfsleven. Op 18 september wordt de raad gevraagd in te stemmen met de ontwerp Beheersverordening RIF. Op 29 oktober stemt de raad in. Inclusief alle voorgestelde wijzigingen die voor een deel ook uit Leiderdorp afkomstig waren. De stukken voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur worden steeds aan alle raadsleden toegestuurd. Verder komt de RIF voornamelijk aan de orde in de Regiocommissie. In de periode 2008-2013 komen twee projecten aan de orde in de raad: de Rijnlandroute en de Groenprojecten. De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij, de Rijngouwelijn/ HOV-net ZHN en de Noordelijke Ontsluiting Greenport komen alleen in de algemene jaarstukken aan de orde en zijn geen onderwerp van discussie. Rijnlandroute Op 22 november 2010 besluit de raad niet akkoord te gaan met een bijdrage tweede tranche RIF. De raad is niet tegen de Rijnlandroute, maar kan de wijze van financiering niet steunen omdat hij niet overtuigd is van de financiële en bestuurlijke haalbaarheid van het voorstel. Rijk en Provincie zijn aan zet volgens de raad. Op 18 maart 2013 besluit de raad toch akkoord te gaan. Belangrijke argumenten zijn: regionale solidariteit, Leiderdorp was de enige gemeente die niet instemde. De Rijnlandroute is van belang voor de economische ontwikkelingen in de regio, een betere bereikbaarheid en doorstroming van het verkeer in de regio en het vrijwaren van bebouwing in o.a. het Groene Hart. HOV-net Zuid-Holland Noord/ RijnGouwelijn Geen stukken aangetroffen. Noordelijke Ontsluiting Greenport Geen stukken over aangetroffen. Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Geen stukken over aangetroffen. Regionaal Groenprogramma In de raad van 9 maart 2009 is de raad gevraagd het inrichtingsplan en het uitvoeringsprogramma Boterhuispolder Leiderdorp-Teylingen vast te stellen. De raad neemt een amendement met betrekking tot het afsluiten van paden ten noorden van de Nieuweweg tijdens het broedseizoen raadsbreed aan. Vervolgens stelt de raad het aldus gewijzigde besluit vast. Holland Rijnland biedt B&W op 17 juli 2009 het concept Regionaal Groenprogramma aan. De Raad wordt op 21 juli 2009 door B&W uitgenodigd wensen en bedenkingen ten aanzien van het concept Regionaal Groenprogramma kenbaar te maken. Raad wordt door B&W op 8 september aanbevolen kennis te nemen van het Regionaal Groenprogramma en eventuele wijzigingen mee te geven aan het College. Op 13 oktober 2009 gaat er een brief naar Holland Rijnland waarin door het College vragen worden gesteld over het Regionaal Groenprogramma. De raad heeft circa 30 opmerkingen ten aanzien van het Regionaal Groenprogramma kenbaar gemaakt aan Holland Rijnland.
Bijlage 3: Bevindingen betrokkenheid raden bij besluitvorming RIF(-projecten) 61
In de Raad van 13 juli 2009 besluit de raad unaniem een gemeentelijke bijdrage voor de uitvoering van de plannen Boterhuispolder en Polder Achthoven te reserveren en de kosten voor de planvoorbereiding Boterhuispolder te dekken. In de Raad van 11 okt. 2010 stelt de raad het bestemmingsplan Boterhuispolder, met inachtneming van de ‘Nota beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan’ en de ‘Staat van wijzigingen’ vast.
Oegstgeest
Op 30 oktober 2007 stemt de raad in met de Beheersverordening Regionaal investeringsfonds Holland Rijnland. In de commissie Regiozaken van 11 februari 2010 komt de aanpassing van de Beheersverordening aan de orde, evenals het Regionaal Groenprogramma en de RijnGouwelijn. Op 16 juni 2011 wordt in de commissie Regiozaken de bijeenkomst van het Algemeen Bestuur van 29 juni voor besproken. Daarbij komen de RijnGouwelijn en de Noordelijke Ontsluiting Greenport aan de orde. Op 13 december 2012 komt in de commissie Regiozaken de evaluatie van het RIF aan de orde ter voorbereiding van het Algemeen Bestuur van 19 december. Op 21 maart 2013 komt in de commissie Regiozaken aan de orde: Noordelijke Ontsluiting Greenport (geen opmerkingen) en HOV-net Zuid-Holland Noord (de onthouding Oegstgeest van stemming ten aanzien van oost heeft geen invloed op het project in west).
Rijnlandroute Geen stukken aangetroffen. HOV-net Zuid-Holland Noord/ RijnGouwelijn Het project wordt besproken in vergadering Regiozaken op 11 februari 2010: De Bestuursovereenkomst RijnGouwelijn-West wordt ter kennisgeving aangenomen, verder zijn er geen inhoudelijke inhoudelijk bijdragen. In vergadering Commissie Regiozaken van 21 maart 2013 heeft de portefeuillehouder aangegeven dat niet hij de bestuursovereenkomst HOV-net ZHN getekend heeft, maar Holland Rijnland. Noordelijke Ontsluiting Greenport Dit project komt aan de orde in de Regiocommissie van 16 juni 2011, waarin vragen worden gesteld over de bezuinigen. Regionaal Groenprogramma Het voorstel Regionaal Groenprogramma Holland Rijnland 2010-2020 is besproken in Regiocommissie op 1 februari 2010.
Voorschoten De gemeente Voorschoten heeft het besluit tot deelname aan het RIF en de vaststelling van de Beheersverordening ter besluitvorming in de raad gebracht. Dat heeft tot stevige discussie geleid in de raad van 25 januari in 2007. Op basis van die discussie is het raadsvoorstel op verschillende punten aangepast:
62
Aan de eerste bullit van punt 2 van het besluit is toegevoegd dat nut en noodzaak voor de aanleg van een wegverbinding "duidelijk en ten genoegen van de gemeenteraad" moeten zijn aangetoond. Aan de vierde bullit van punt 2 van het besluit is toegevoegd dat, indien wordt besloten voor de aanleg van de RW 11-variant, deze "volledig" ondergronds zal worden aangelegd. Aan punt 2 van het besluit is een vijfde bullit toegevoegd: "de regio trekt "schouder aan schouder" met Voorschoten op om een tweedeling van de gemeente Voorschoten door de Rijnlandroute te voorkomen". Punt 3 van het besluit begint met het woord "alleen". In punt 4 van het besluit wordt het zinsdeel "besloten wordt de Rijnlandroute niet volledig ondergronds aan te leggen" vervangen door "niet wordt voldaan aan alle onder punt 2. genoemde uitgangspunten".
Op 22 november wordt de Beheersverordening RIF vastgesteld door de raad. In aanloop naar elke vergadering van het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland worden de commissie en de raad geïnformeerd over de agendastukken en het standpunt van het College aangaande deze stukken (in een zogenaamde oplegnotitie aan de raad). Bij elk voorstel voor het Algemeen Bestuur formuleert het College een Voorschotens perspectief waarin wordt aangegeven hoe het College zich in het Algemeen Bestuur wil opstellen. Dit leidt ook geregeld tot vragen en discussies over de verschillende RIF-projecten. En in een aantal gevallen tot voorstellen voor amendering van de stukken voor het Algemeen Bestuur. Dit laatste veelal op initiatief van het College. De raad van Voorschoten wordt gevraagd in te stemmen met de handelingswijze die het college voorstelt voor het AB. De besluitvorming door de raad vindt plaats voordat besluitvorming in het Algemeen Bestuur plaatsvindt. De Rijnlandroute is het enige RIFproject waar Voorschoten actief invloed op uitoefent, meestal op instigatie van het College en soms naar aanleiding van discussie in de raad. Er is zelfs één keer in vertrouwelijkheid over gesproken. Bij de andere projecten wordt in de regel voorgesteld om akkoord te gaan met de AB-voorstellen, meestal omdat er geen direct Voorschotens belang in het geding is. Rijnlandroute In voorbereiding op de vergadering Algemeen Bestuur Holland Rijnland van 17 februari 2010 wordt gesteld dat trechtering MER Rijnlandroute zorgvuldig moet gebeuren. Ook moet er aandacht zijn voor inpassing in groen en het 3e alternatief ontsluiting langs Oostvlietpolder. Voorbespreken AB-vergadering Holland Rijnland van 30 november 2010: Met betrekking tot de aanvullende financiering Rijnlandroute deelt het College mee dat maandag 29 november nog een aanvullende brief komt van het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. Besloten wordt deze brief dan in de commissie Wonen, Ruimte en Groen te bespreken en tevens wordt afgesproken dat de portefeuillehouder een amendement zal voorbereiden voor het Algemeen Bestuur. Op 7 juni 2011 wordt in beslotenheid over de Rijnlandroute beraadslaagd. HOV-net Zuid-Holland Noord/ RijnGouwelijn Geen stukken aangetroffen.
Bijlage 3: Bevindingen betrokkenheid raden bij besluitvorming RIF(-projecten) 63
Noordelijke Ontsluiting Greenport Enkele keren genoemd in de oplegnotie voor de raad ter voorbereiding op de besluiten van het Algemeen Bestuur. Voorgesteld wordt om in te stemmen om dat er geen specifiek Voorschotens belang in het geding is. Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Enkele keren genoemd in de oplegnotie voor de raad ter voorbereiding op de besluiten van het Algemeen Bestuur. Voorgesteld wordt om in te stemmen om dat er geen specifiek Voorschotens belang in het geding is. Regionaal Groenprogramma Enkele keren genoemd in de oplegnotie voor de raad ter voorbereiding op de besluiten van het Algemeen Bestuur. Voorgesteld wordt om in te stemmen om dat er geen specifiek Voorschotens belang in het geding is.
Hillegom In de raadsvoorstellen betreffende het RIF wordt steeds benadrukt wat het belang is van het RIF, en in het bijzonder wat het belang is voor de gemeente Hillegom. Ook worden de overwegingen van het College nauwkeurig uiteengezet. Het College beschrijft bijvoorbeeld de kritische kanttekeningen die zij hebben ten aanzien van het RIF, maar ook de manier waarop ze deze kanttekeningen hebben neergelegd bij Holland Rijnland of om welke acties zij in het licht van deze kritiek hebben gevraagd. Bij besluit van 12 juli 2007 heeft de raad van Hillegom de besluitvorming over de instelling en het beheer van het RIF verdaagd, vanwege een aantal onduidelijkheden in de ontwerp Beheersverordening. Het College heeft vervolgens bij Holland Rijnland gestuurd op de gewenste verduidelijking. Op 11 oktober 2007 heeft de raad alsnog ingestemd met de ontwerp Beheersverordening. Met behulp van korte overzichten wordt inzichtelijk gemaakt welke adviezen er zijn gegeven over de agenda en stukken van alle Portefeuillehoudersoverleggen van Holland Rijnland. In de adviezen wordt, waar relevant, specifiek ingegaan op het belang van het betreffende agendapunt voor de gemeente Hillegom. De stukken voor de Portefeuillehoudersoverleggen betreffen meestal informatie over de wijze van besluitvorming over een van de RIF-projecten. De financiële verantwoording aan de raad vindt plaats op het algemene niveau van het samenwerkingsverband Holland Rijnland, en dus niet per project. Rijnlandroute Raadsvoorstel 18 november 2010: In dit voorstel wordt de raad van Hillegom geïnformeerd over de aanvullende bijdrage aan het RIF voor het kunnen realiseren van de Rijnlandroute. Het College geeft aan dat “het College bevoegd is tot het aangaan van overeenkomsten. Wij willen de raad echter vooraf in staat stellen om wensen en bedenkingen kenbaar te maken.” HOV-net ZHN/ RijnGouwelijn Geen stukken aangetroffen
64
Noordelijke Ontsluiting Greenport Raadsvoorstel 8 maart 2007: In dit raadsvoorstel wordt de meerwaarde van deelname aan het RIF toegelicht. Ook benadrukt het College van Hillegom dat “zij bij Holland Rijnland stuurt op een krachtige organisatorische en bestuurlijke inzet op het project Noordelijke Ontsluiting, en ook aandacht te hebben voor lokale infrastructurele knelpunten binnen de Greenport”. Het College laat benadrukt hiermee het bijzondere belang van het project Noordelijke Ontsluiting. Raadsvoorstel 18 november 2011: In dit raadsvoorstel wordt benadrukt wat het belang is van het project Noordelijke Ontsluiting Greenport voor de gemeente Hillegom en op welke manier Holland Rijnland zich inzet voor realisatie van dit project. Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Raadsvoorstel 8 maart 2007: In dit raadsvoorstel wordt de meerwaarde van deelname aan het RIF toegelicht. Ook benadrukt het College van Hillegom dat “zij bij Holland Rijnland stuurt op een krachtige organisatorische en bestuurlijke inzet op het project Offensief van Teylingen, en ook aandacht te hebben voor lokale infrastructurele knelpunten binnen de Greenport”. Het College laat benadrukt hiermee het bijzondere belang van het project Offensief van Teylingen. Regionaal Groenprogramma Raadsvoorstel 8 maart 2007: In dit raadsvoorstel wordt de meerwaarde van deelname aan het RIF toegelicht. Ook benadrukt het College van Hillegom dat “zij bij Holland Rijnland stuurt op een krachtige organisatorische en bestuurlijke inzet op het project Regionaal Groenprogramma, en ook aandacht te hebben voor lokale infrastructurele knelpunten binnen de Greenport”. Het College laat benadrukt hiermee het bijzondere belang van het project Regionaal Groenprogramma
Lisse De gemeente Lisse heeft op 25 oktober 2007 de intentieovereenkomst en de Beheersverordening RIF aangenomen en onderschreven. In het najaar van 2010 is besloten over de aanvullende bijdrage voor de Rijnlandroute (18 november 2010). Voor 2012 zijn de nodige raadsdocumenten gevonden met betrekking tot het voorkeurstracé van de Rijnlandroute, de scopewijziging in de RijnGouwelijn, evaluatie van de voortgang in het algemeen, apart over de voortgang van het Programma Ontsluiting Greenport. Lisse werkt met een commissie Regionale Zaken. Voordat de Portefeuillehoudersoverleggen plaatsvinden, worden de ambtelijke adviezen die zijn opgesteld over de agenda’s besproken in de commissie Regionale Zaken. Voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland gebeurt dit niet, omdat de agendapunten doorgaans al in de Portefeuillehoudersoverleggen aan de orde zijn geweest en de commissie Regio Zaken op dat moment al een standpunt heeft ingenomen en heeft meegegeven aan de portefeuillehouder. De agenda van het Algemeen Bestuur wordt dus niet door de gemeenteraad of commissie Regio Zaken besproken. Wanneer het RIF en de RIF-projecten op de agenda van een Portefeuillehoudersoverleg staan, wordt de commissie Regio Zaken hierover
Bijlage 3: Bevindingen betrokkenheid raden bij besluitvorming RIF(-projecten) 65
geïnformeerd via de ambtelijke adviezen aan het College van B&W, die worden doorgestuurd aan de commissie Regionale Zaken. Wanneer het voorkomt dat een besluit in het Algemeen Bestuur vereist dat de raad zich daar over uitspreekt, wordt er uiteraard een raadsvoorstel opgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het opstellen van verordeningen en wijzigingen van de gemeenschappelijke regeling.
Noordwijkerhout De gemeente Noordwijkerhout heeft een procesbeschrijving gemaakt voor de advisering en standpuntbepaling aangaande Holland Rijnland. Het streven is om een snel, maar wel nauwkeurig proces te volgen, met name omdat het risico bestaat dat het standpunt van Noordwijkerhout niet wordt overgenomen door het kleine aantal stemmen. De raad van Noordwijkerhout heeft in aanloop naar de besluitvorming over het RIF een aantal voorwaarden gesteld aan de instemming met deelname aan het RIF. Het College van Noordwijkerhout heeft in reactie op deze voorwaarden een bestuurlijk overleg aangevraagd met het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, om daarin de wensen en voorwaarden van de raad te bespreken. In een brief d.d. 28 maart 2007 beschrijft het College de uitkomsten van het bestuurlijk overleg. Ook geeft het een toelichting op mogelijke stemverklaringen die de gemeente zal afgeven bij de besluitvorming over de financiële bijdrageregeling van Holland Rijnland. In aanloopt naar elke vergadering van het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland wordt de raad geïnformeerd over de agendastukken en het standpunt van het College aangaande deze stukken. De raad van Noordwijkerhout wordt regelmatig geïnformeerd over binnengekomen stukken of over de wijze waarop de raad (of een raadscommissie) betrokken wordt bij de voorbereidingen op een vergadering van het Algemeen Bestuur of Dagelijks Bestuur. Een voorbeeld is de brief aan de raad d.d. 2 november 2011: De raad van Noordwijkerhout stelt kritische vragen over de gemeentelijke afdracht aan het RIF. Het College beantwoordt de vragen in een korte brief: “In de raadscommissie Ruimte en Wonen d.d. 26 oktober jl. is er een vraag gesteld over de vulling van het Regionaal Investeringsfonds. Jaarlijks dient de gemeente voor dit fonds een afdracht te doen van € 378.658,-. Geconstateerd is dat niet bij iedere woningbouwexploitatie er een bedrag per woning in rekening wordt gebracht voor de vulling van dit fonds. Via deze brief willen wij u informeren over het hoe en waarom.” Rijnlandroute Brief aan raad betreffende AB-vergadering 12 juni 2012: In deze brief laat het College aan de raad weten haar zorgen te hebben over het draagvlak bij de meest betrokken gemeenten van de Rijnlandroute: “Dit mede in relatie tot de voorgestelde landschappelijke inpassing, waaronder die aan de zijde van het Groene Hart. De gemeente Noordwijkerhout dringt er, met de andere gemeenten in de Bollenstreek, bij het Dagelijks Bestuur op aan om er bij de voorbereiding van de besluitvorming m.b.t. de 2e tranche nadrukkelijk naar te streven dat alle RIFgemeenten, ook die in de Leidse regio, hieraan hun bijdrage leveren.”
66
Raadsvoorstel d.d. 27 oktober 2010: De raad wordt gevraagd in te stemmen met een aanvullende bijdrage voor het kunnen realiseren van de Rijnlandroute.
HOV-net ZHN/ RijnGouwelijn Brief aan raad betreffende AB-vergadering 12 juni 2012: Het College laat de raad weten een voorwaarde te stellen aan de scopewijziging van de RijnGouwelijn: “De gemeente Noordwijkerhout spreekt de intentie uit om de gereserveerde RIFmiddelen van € 37,5 miljoen beschikbaar te houden voor hoogwaardig openbaar vervoer, onder de voorwaarde dat het totale budget van ruim € 450 miljoen geïnvesteerd wordt in het HOV- net Zuid-Holland Noord.” Noordelijke Ontsluiting Greenport Brief aan raad d.d. 20 december 2007: De raad van Noordwijkerhout heeft een aantal voorwaarden gesteld aan instemming met de Beheersverordening: “De raad heeft de Noordwijkerhoutse leden van het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland gemandateerd om in te stemmen met de Beheersverordening. Dit onder de belangrijkste voorwaarde, dat de realisatie van de Noordelijke Ontsluiting Greenport (een nieuwe verbindingsweg) niet gekoppeld is aan de ontwikkeling van grootschalige woningbouw en bedrijfsterreinen, die buiten de reeds gemaakte afspraken met de provincies en de regio vallen.” Het College geeft aan dat zij dit standpunt bevestigd wil zien door het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. Brief aan raad d.d. 29 november 2010: In deze brief komen diverse agendapunten over een van de RIF-projecten aan bod. Het agendapunt over de Noordelijke Ontsluiting Greenport wordt nader toegelicht, met name vanwege het belang dat Noordwijkerhout heeft bij het project Noordelijke Ontsluiting Greenport. Brief aan raad betreffende AB-vergadering 29 juni 2011: In deze brief spreekt het College uit dat zij haar zorgen heeft over de realisatie van de Noordelijke Ontsluiting Greenport. Onduidelijk is in hoeverre zij naar aanleiding van deze zorgen actie heeft ondernomen of tot welke discussies dit in de raad van Noordwijkerhout heeft geleid. Greenport Ontwikkelingsmaatschappij. Geen stukken aangetroffen. Regionaal Groenprogramma Geen stukken aangetroffen.
Noordwijk College van B&W van Noordwijk hebben op 9 oktober 2007 het voorgenomen besluit geformuleerd om deel te nemen aan de inrichting van het RIF. Dit besluit is op 28 november door de gemeenteraad van Noordwijk genomen. Tegelijkertijd is ingestemd met de Beheersverordening en de investeringsstrategie. Noordwijk kent een commissie regionale zaken, waarin alle relevante zaken ter sprake komen. Ook komen relevante onderwerpen in vakcommissies aan de orde. Rijnlandroute Geen stukken aangetroffen. HOV-net ZHN/ RijnGouwelijn
Bijlage 3: Bevindingen betrokkenheid raden bij besluitvorming RIF(-projecten) 67
Tijdens de vergadering van de Commissie voor Ruimte, Bereikbaarheid en Financiën van 6 juni 2012 worden de door Holland Rijnland voorgestelde wijzigingen in het tracé met instemming door de commissie besproken. Noordelijke Ontsluiting Greenport. Geen stukken aangetroffen. Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Geen stukken aangetroffen
Regionaal Groenprogramma Geen stukken aangetroffen.
Teylingen Op 1 juni 2006 stuurt het College van B&W een brief aan raad waarin staat dat College zich positief uitspreekt over het RIF. Holland Rijnland wordt door College uitgenodigd het belangrijk te vinden dat raadsleden door Holland Rijnland worden geïnformeerd over het fonds. Op 8 maart 2008 stemt de raad, onder voorwaarden in tot deelname een het RIF. De raad vraagt ook direct aan het College om plannen op te stellen voor projecten op Teylings grondgebied, te weten de Noordelijke rondweg en het NS-station Sassenheim, dat pas wordt gebouwd als de bus er kan stoppen en dus ook afhankelijk is van de Noordelijke rondweg. Op 20 september 2007 stemt de raad in met de inhoud van de ontwerp beheersovereenkomst. Teylingen werkt met het zogenoemde ‘Leiderdorps model’. Ambtelijke adviezen voor het College worden ter kennisgeving aangeboden aan de Regiowerkgroep. De Regiowerkgroep wordt uitdrukkelijk uitgenodigd om er iets van te vinden en vragen te stellen. Bij elke vergadering van het Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland vindt een dergelijke adviesronde plaats. Het RIF staat zodoende regelmatig op de agenda van de Regiowerkgroep. Rijnlandroute Geen stukken aangetroffen. HOV-net ZHN/ RijnGouwelijn Raad van Teylingen heeft op 27 januari 2009 ingestemd met de concept OV visie Holland Rijnland Noordelijke Ontsluiting Greenport In maart 2011 is onder leiding van de provincie het project Verkenning gestart. Op 29 juni 2011 is het Programmaplan door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld. Op 21 januari 2013 stuurt Holland Rijnland de actualisatie aan gemeente Teylingen. Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Op 12 maart 2009 wordt de raad gevraagd in te stemmen met de concept Regionale Structuurvisie 2020 en zienswijze in te dienen waar het concept niet strookt met het gemeentelijk beleid. De structuurvisie geeft de ruimtelijke kaders aan waarin de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij moet werken.
68
Op 6 januari 2010 wordt in de regiowerkgroep de verstrekking van de financiële middelen aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij besproken. Op 3 februari 2011 wordt de raad gevraagd in te stemmen met het verstrekken van een garantstelling van 7 miljoen aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij op voorwaarde dat de andere 5 greenportgemeenten dat ook doen. Er wordt de raad verschillende scenario’s voorgelegd.
Regionaal Groenprogramma Op 17 september 2009 biedt College het concept Groenprogramma Holland Rijnland ter meningsvorming aan de raad. Op 16 september 2010 wordt de raad gevraagd in te stemmen met bijdrage project Boterhuispolder. De bijdrage van de gemeente is € 200.000. RIF draagt € 234.872 bij. Andere subsidieverleners zijn de provincie (POP en Amendementsubsidie) en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De raad stemt hiermee in.
Bijlage 3: Bevindingen betrokkenheid raden bij besluitvorming RIF(-projecten) 69
Bijlage 4: Informatie en bronnen Bijlage 4.1 Literatuurlijst Voor dit onderzoek zijn de volgende documenten bestudeerd: Bedrijf Greenport Ontwikkelingsmaatschappij B.V. AB Holland Rijnland
Datum 27 mei 2012
Titel Jaarverslag 2012
Besluiten in de AB, 28 maart 2007
AB Holland Rijnland
Besluiten in de AB, 19 december 2007 Besluiten in de AB, 17 februari 2010 Besluiten in de AB, 17 februari 2010 Besluiten in de AB, 17 februari 2010 Besluiten in de AB, 28 januari 2010
Intentieovereenkomst Regionale Investeringsstrategie Beheersverordening Regionaal Investeringfonds RIFverordening
AB Holland Rijnland AB Holland Rijnland
AB Holland Rijnland
AB Holland Rijnland
Besluiten in de AB, 30 november 2010
AB Holland Rijnland
Besluiten in de AB, 30 november 2010 Besluiten in de AB, 26 juni 2011
AB Holland Rijnland
AB Holland Rijnland AB Holland Rijnland
Besluiten in de AB, 14 december 2011 Besluiten in de AB, 12 juni 2012
AB Holland Rijnland
Besluiten in de AB, 12 juni 2012
AB Holland Rijnland
Besluiten in de AB, 19 december 2012
Regionaal Groenprogramma 2010 Verstrekking financiële middelen RIF aan GOM Bestuursovereenkomst RijnGouwelijn-West als basis voor de RIF-bijdrage Financiering RijnlandRoute door aanvullende bijdrage RIF Noordelijke Ontsluiting Greenport (NOG) (Noordelijke) Ontsluiting Greenport Duin- en Bollenstreek Programmaplan RijnlandRoute in het RIF Besluitvorming RijnlandRoute (na besluit GS over voorkeursalternatief) Scope wijziging RijnGouwelijn/HOV-net ZuidHolland Noord Evaluatie Regionaal InvesteringsFonds (RIF)
Bijlage 4: Informatie en bronnen 71
Bijlage 4.2 Respondenten Voor dit onderzoek zijn in alfabetische volgorde de volgende respondenten geïnterviewd: Naam
Organisatie
Datum
Martin d’Anjou
Coördinator Financiën, Holland Rijnland Afdelingshoofd Ruimtelijke Agenda, Holland Rijnland Gedeputeerde Verkeer en Vervoer Provincie Zuid-Holland Wethouder, Gemeente Voorschoten Projectleider Ruimtelijke Agenda, Holland Rijnland Opdrachtgever Verkeer en Vervoer, Provincie Zuid-Holland Programmamanager Verkeer en Vervoer, Holland Rijnland Strategisch beleidsmedewerker Verkeer en Vervoer, Provincie Zuid-Holland senior projectleider Ruimtelijke Agenda Holland Rijnland Secretaris / Algemeen Directeur Holland Rijnland Programmamanager, Provincie Zuid-Holland Wethouder, Gemeente Leiden Wethouder, Gemeente Teylingen Wethouder, Gemeente Noordwijkerhout Wethouder, Gemeente Leiderdorp Burgemeester, Gemeente Katwijk Directeur, Greenport Ontwikkelingsmaatschappij
22 april 2013
Annejuul Baas Ingrid de Bondt Freddy Blommers Xandra van Ginkel Hilde Helleman Erik Kiers Marco Louwman Godelieve Mars Roelof van Netten Leo Persoon Robert Strijk John Stuurman Marcel Vissers Kees Wassenaar Jos Wienen Onno Zwart
9 april 2013 16 juli 2013 29 mei 2013 24 april 2013 22 april 2013 16 juli 2013 14 mei 2013 9 april 2013 14 mei 2013 22 april 2013 23 april 2013 17 mei 2013 16 mei 2013 23 april 2013 1 mei 2013 1 mei 2013 1 mei 2013 15 mei 2013
72
Bijlage 4.3 Deelnemers discussiebijeenkomst Algemeen Bestuur Holland Rijnland Op woensdag 26 juni 2013 vond voor het onderzoek naar het Regionaal investeringsfonds een bijeenkomst met afgevaardigden namens het Algemeen Bestuur plaats. Deze bijeenkomst had de volgende deelnemers: Naam
Gemeente
B. Bremer
Raadslid Gemeente Voorschoten
J. Uit den Boogaard
Wethouder Gemeente Kaag en Braassem
W. van Duijn
Wethouder Gemeente Katwijk
J. Gahrmann
Raadslid Gemeente Zoeterwoude
B. Gotink
Raadslid Gemeente Noordwijkerhout
G. van Gruting
Raadslid Gemeente Leiden
I. ten Hagen
Wethouder Gemeente Hillegom
J. Hofman
Raadslid Gemeente Leiderdorp
M. van Kampen
Burgemeester Gemeente Teylingen
M. Lamers
Raadslid Gemeente Voorschoten
B. Mulder-Veenema
Raadslid Gemeente Noordwijk
J. Staatsen
Burgemeester Gemeente Voorschoten
J. Stuurman
Wethouder Gemeente Teylingen
W. Tönjann
Wethouder Gemeente Oegstgeest
K. Wassenaar
Wethouder Gemeente Leiderdorp
Bijlage 4: Informatie en bronnen 73
Bijlage 5: Tekst van artikel 17 in het Treasury Statuut Artikel 17. Met betrekking tot de treasuryactiviteiten dient tenminste de in de onderstaande tabel opgenomen informatie te worden verstrekt door de betreffende functionarissen: Informatie
Frequentie
1.
Gegevens m.b.t. toekomstige uitgaven en ontvangsten voor de liquiditeitenplanning;
2.
Liquiditeitenplanning;
Kwartaal
3.
Beleidsplannen treasury in Treasuryparagraaf van begroting;
Jaarlijks
4.
Evaluatie treasury activiteiten in Treasuryparagraaf van jaarrekening;
Jaarlijks
5.
Voortgang onderdelen treasuryparagraaf via voor- en najaarsrapportage (Maraps);
6.
Verantwoording n.a.v. treasuryparagraaf via jaarverslag;
Jaarlijks
7.
Informatie aan derden (toezichthouder en CBS) zoals genoemd in art. 8 Wet fido.
Kwartaal
Kwartaal / Incidenteel
Halfjaarlijks
Informatieverstrekker Afdelingshoofden
Medewerker afd. Middelen en Projecten onderdeel Financiën Medewerker afd. Middelen en Projecten onderdeel Financiën Medewerker afd. Middelen en Projecten Onderdeel Financiën Medewerker afd. Middelen en Projecten onderdeel Financiën Medewerker afd. Middelen en Projecten onderdeel Financiën Medewerker afd. Middelen en Projecten onderdeel Financiën
Informatieontvanger Medewerker afd. Financiën Dagelijks Bestuur/ controller
Dagelijks Bestuur/ controller
Dagelijks Bestuur/ controller
Dagelijks Bestuur/ controller
Dagelijks Bestuur/ controller
Derden
Bijlage 5: Tekst van artikel 17 in het Treasury Statuut 75
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
MEMO
Aan: Algemeen Bestuur Van: Dagelijks Bestuur
Datum: 4 september 2014 Pagina’s: 2
Onderwerp: Uitvoering aanbevelingen rekenkameronderzoek Aanbeveling 1: Het Dagelijks Bestuur bereidt een aanpassing van de beheersverordening voor waarin wordt aangegeven welke procedure/beheersmaatregel wordt gevolgd indien van eerder gestelde kaders afgeweken wordt of wanneer de kaders bijstelling behoeven. Deze aanpassing wordt besproken en vastgesteld in het Algemeen Bestuur Reactie: Niet overnemen. Indien aanbeveling 1 opgevolgd wordt voorziet de beheerverordening in een procedure om in geval van de wens af te wijken van de kaders simpelweg een procedure te volgen. Nu is daar een wijziging van de beheerverordening voor nodig. De laatste procedure is zwaarder en met meer waarborgen omkleed, dan wanneer de mogelijkheid tot afwijken van kaders al in de beheerverordening is neergelegd.
Aanbeveling 2: Het Algemeen Bestuur bereidt een discussie voor ten aanzien van de precisering van doelstellingen van de vijf RIF-projecten, voor zover dit nog niet afdoende heeft plaatsgevonden. Gemeenteraden dienen in de voorbereiding door de respectievelijke AB-leden betrokken en geconsulteerd te worden. Aansluitend vindt in het Algemeen Bestuur een discussie over concretisering van de doelstellingen van de vijf projecten en van het RIF als instrument plaats. Het resultaat van de discussie is het formuleren van meetbare prestatieindicatoren Reactie: Dit gebeurt al.
Voor ieder project worden uitvoeringsprogramma’s opgesteld, dan wel bestuursovereenkomsten afgesloten. De uitvoeringsprogramma’s en de bestuursovereenkomsten bij infraprojecten vormen de precisering van de doelstellingen van het RIF. De risico’s zijn beperkt tot de genoemde bedragen in het RIF en de besteding is effectief te beïnvloeden via de opstelling en uitvoering van de overeenkomsten en programma’s. Zeker voor de gemeente die partij zijn bij de bestuursovereenkomsten is in verregaande mate beïnvloeding van de besluitvorming mogelijk. Aanbeveling 3: De raden van de Holland Rijnland-gemeenten geven, op grond van een daartoe strekkend voorstel van het DB, duidelijk aan aan welke eisen de informatievoorziening ten aanzien van het RIF zou moeten voldoen.
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
Mogelijke aandachtspunten daarbij zijn: o De vindbaarheid, overzichtelijkheid en actualiteit van de algemene informatie over het RIF op de website van Holland Rijnland. o Verstrekken van periodiek inzicht in de realisatie van doelstellingen van het RIF, de daaronder vallende projecten en de daarop gebaseerde plannen. o Het vergelijken van realisatiegegevens met de oorspronkelijke en (eventueel) gewijzigde doelstellingen en plannen. o Het vastleggen op welke wijze de uitkomsten van monitoring besproken worden en hoe besluitvorming naar aanleiding daarvan verloopt. Reactie: Uitvoeren waar het de website betreft. De informatievoorziening lijkt versnipperd doordat het beheer RIF de financiële werking is van de inzet van een groot deel van de medewerkers van Holland Rijnland. De RIF-projecten en het programma van afspraken vormen de ruggengraat van de organisatie en het werk dat uitgevoerd wordt. Voor een volledig beeld zal er altijd en verband gelegd moeten worden tussen informatie over de projecten en de planning en controlcyclus. Dit heeft zijn weerslag gekregen in e structuur van de webste, waar het grootste deel van de informatie te vinden is. Deze structuur is ingegeven door projectcommunicatie. Het beheer RIF is going concern, de uitgaven lopen via de programma’s en projecten. Dus voor een compleet inzicht is een combinatie nodig van begroting en jaarrekening, programma’s en voortgang erop, naast de uitvoeringsovereenkomsten en de stand van zaken van projecten. De kruisverwijzingen binnen de website zullen bekeken worden, De structuur wordt gezien het kostenaspect niet aangepast. Aanbeveling 4:
Het Dagelijks Bestuur: o voert geregeld een integrale risicoanalyse uit, waarbij onder meer inkomsten worden afgezet tegen lopende en toekomstige verplichtingen; o zorgt voor een deugdelijke verslaglegging van de risicoanalyse; o bespreekt de uitkomsten van de risicoanalyse in het AB en zorgt dat de analyse beschikbaar is voor bespreking in de raden of Het DB expliciteert de met het RIF verbonden beheersactiviteiten, evenals de daarmee verbonden inspanningen en kosten commissies van de betrokken gemeenten. Reactie: onderzoeken en zo nodig uitvoeren Geregelde risicoanalyse zou onderdeel kunnen zijn van de P&C-cyclus. Onderzocht kan worden in hoeverre een risicoanalyse noodzakelijk is. Dit kan onderdeel uitmaken van de jaarlijkse P&Ccyclus. Gezien de beperkte risico’s zal dit zich vooral uitstrekken tot het inzichtelijker maken van beheerinformatie. Zeker gezien het feit dat de risico’s geheel en al bij andere overheden en niet bij Holland Rijnland en dus de gemeenten ligt.
Aanbeveling 5: In de beheersverordening wordt een artikel opgenomen waarmee projectoverschrijdingen die niet het gevolg zijn van scopewijzigingen ten laste worden gelegd aan de projectverantwoordelijke overheid. Reactie: Niet overnemen. Projectoverschrijdingen zijn niet de verantwoordelijkheid van Holland Rijnland.
Het is niet opportuun in de beheerverordening een artikel op te nemen voor iets wat niet tot de verantwoordelijkheid van Holland Rijnland behoort. 2
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
MEMO
Aan: DB Van: Carmen van Schayk
Datum: 29 september 2014 Pagina’s: 2
Onderwerp: Gemeentelijke besluitvorming Rekenkamerrapport RIF Tijdens de vergadering van het Portefeuillehoudersoverleg Bestuur en Middelen van 26 september 2014 is het verzoek geuit een overzicht te geven van de gemeentelijke besluitvorming rond het Rekenkameronderzoek RIF. Holland Rijnland heeft de informatie opgevraagd via de griffies, voor zover het niet te vinden is in het Raadsinformatiesysteem van de gemeenten. Hieronder treft u het overzicht aan: Gemeente Hillegom
datum 24 april 2014
Lisse
28 mei 2014
Leiden
(nog) niet geagendeerd
Leiderdorp
(nog) niet geagendeerd Niet geagendeerd 10 juli 2014
Noordwijk Noordwijkerhout
besluit De aanbevelingen 2, 3, en 4 overnemen Het college opdracht te geven zorg te dragen voor de uitvoering van de aanbevelingen Het college te verzoeken om jaarlijks in de jaarrekening te rapporteren over de voortgang van de uitvoering van de aanbevelingen , te starten met de jaarrekening 2014. Neem de aanbevelingen over en geef het college opdracht zorg te dragen voor de uitvoering van de aanbevelingen en te verzoeken om jaarlijks in de jaarrekening, te starten vanaf de jaarrekening 2014, de raad te informeren over de voortgang van de uitvoering van deze aanbevelingen. Ligt op 9 okt a.s. voor in de Commissie Leefbaarheid en Bereikbaarheid met een advies van het college. Afhankelijk van de behandeling daar wordt het geagendeerd voor de raad. Reactie college: onderschrijft goeddeels de bevindingen van het Dagelijks Bestuur en dringt aan op verbetering informatievoorziening (aanbeveling 3). De aanbevelingen over te nemen en het college van
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
Oegstgeest
Commissie Burger op 8 mei 2014.
Teylingen Voorschoten
15 mei 2014 10 juli 2014
burgemeester en wethouders opdracht te geven zorg te dragen voor de uitvoering van de aanbevelingen en te verzoeken om jaarlijks in de jaarrekening, te starten vanaf de jaarrekening 2014, de raad te informeren over de voortgang van de uitvoering van deze aanbevelingen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de risico’s van het fonds zelf en de risico’s verbonden aan de projecten. Er zal tijdens de vergadering van het Algemeen bestuur op 25 juni gevraagd worden aan het DB om de gezamenlijke rekenkamercommissie bij elkaar te roepen met een oproep aan het DB om tot een betere reactie te komen dan dat nu het geval is. Geen vragen, geen reactie gevraagd aan het college Het Dagelijks Bestuur te vragen de informatie richting raden te verbeteren en (nog) beter te ontsluiten zodat de raden hun controlerende rol goed kunnen invullen (aanbeveling 3). De aanbevelingen over te nemen voor toekomstige vergelijkbare fondsen.
2
3
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Jaarverslag 2013-2014 Regionaal Bureau Leerplicht Efficiencytaak Door de uitvoering van de leerplichtwet en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Schoolverlaten op regionaal niveau te organiseren worden behalve schaalvoordelen ook kwalitatieve doelen gediend. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies aan PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
06/11/2014 11/2/2015
17/12/2014 Naar aanleiding van het jaarverslag RBL 2013-2014 meningsvormend te discussiëren over de signalen die de uitvoering van de leerplicht- en RMC-functie opleveren voor het lokale en regionale jeugd- en onderwijsbeleid en jeugdzorg, WMO en de participatiewet. -
Naar aanleiding van het jaarverslag RBL 2013-2014 meningsvormend te discussiëren over de signalen die de uitvoering van de leerplicht- en RMC-functie opleveren voor het lokale en regionale jeugd- en onderwijsbeleid en jeugdzorg, WMO en de participatiewet. Nee
Binnen begroting Holland Rijnland Structureel
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: De uitvoering van de leerplicht- en RMC-taak is opgenomen in artikel 5.7 lid b van de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland. Het beleidsplan leerplicht 2013-2014 is door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld op 19 december 2012. Het beleidsplan RMC 2011-2014 is door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld op 23 maart 2011. Eerdere besluitvorming: Het jaarverslag RBL 2013-2014 is op 6 november 2014 vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland.
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota AB Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum: Locatie: Agendapunt:
17 december 2014 Alphen aan den Rijn 10
Onderwerp: Jaarverslag 2013-2014 Regionaal Bureau Leerplicht
Beslispunt: Naar aanleiding van het jaarverslag RBL 2013-2014 meningsvormend te discussiëren over de signalen die de uitvoering van de leerplicht- en RMC-functie opleveren voor het lokale en regionale jeugd- en onderwijsbeleid , WMO en de participatiewet. Inleiding: Het Regionaal Bureau Leerplicht (RBL) voert voor 12 gemeenten1 in Holland Rijnland de leerplichtwet en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten2 uit. Het RBL is sinds 2007 ondergebracht bij de Sociale Agenda van samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. De uitvoering van de leerplichttaak en de RMC-functie zijn opgenomen in artikel 5.7 lid b van de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland. Het RBL doet jaarlijks verslag van haar werkzaamheden in het jaarverslag RBL. Het jaarverslag is op 6 november 2014 vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. Beoogd effect: Discussie over de signalen die de uitvoering van de leerplicht- en RMC-functie opleveren dienen tot input voor het lokale en regionale beleid op het gebied van jeugd, onderwijs, WMO en participatie in de 12 gemeenten die het RBL bedient. Argumenten: 1. Het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland is bestuurlijk verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het functioneren van het RBL. Het RBL-jaarverslag is de verantwoording van het dagelijks bestuur voor uitvoering van deze aan haar toebedeelde taken. Het Dagelijks Bestuur stelt het jaarverslag vast. Kanttekeningen/risico’s: 1.1 Het RBL-jaarverslag wordt ter bespreking geagendeerd op de vergadering van het Algemeen Bestuur. Het Algemeen Bestuur kan het Dagelijks Bestuur per motie opdragen wijzigingen in de uitvoering van taken of beleid aan te brengen. 1.2 Gemeenteraden kunnen het RBL-jaarverslag afzonderlijk in hun raad agenderen. Gemeenten(raden) kunnen middels hun vertegenwoordiging in het Algemeen Bestuur in de vorm van een motie een oproep kunnen doen om beleid/zaken aan te passen, speerpunten te benoemen, etc.. Aangenomen moties dienen door het Dagelijks Bestuur in principe te worden uitgevoerd. Gemeenteraden kunnen ook per brief zaken kenbaar maken aan het Dagelijks Bestuur. In deze vorm is het echter naar inzicht van Dagelijks Bestuur of, en zo ja op welke wijze zij hier invulling aan geven.
1
RBL Holland Rijnland voert de leerplichttaak uit voor de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. 2 Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Schoolverlaten wordt afgekort als de RMC-functie.
3
1.3 Het Portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda spreekt meningsvormend over het RBLjaarverslag. Het gaat hierbij om de signalen die de uitvoering van de leerplicht- en RMCfunctie opleveren voor het lokale en regionale jeugdbeleid. Bespreking in het PHO vindt plaats na vaststelling van het jaarverslag in het Dagelijks Bestuur en bespreking in het Algemeen Bestuur. Het PHO Sociale Agenda adviseert het Dagelijks Bestuur over te voeren beleid m.b.t. de uitvoering van haar taken. Het Dagelijks Bestuur kan deze adviezen doorvoeren in de werkplannen leerplicht en RMC. Financiën: Dit advies heeft geen financiële consequenties. De uitvoering van de leerplicht- en RMCfunctie maken onderdeel uit van de begroting van Holland Rijnland. In dit advies worden geen wijzigingsvoorstellen gedaan. Communicatie: Het jaarverslag RBL 2013-2014 wordt digitaal uitgegeven als pdf. Het jaarverslag wordt ter kennisname toegezonden aan alle scholen, ketenpartners en de gemeenteraden van de 12 opdrachtgevende gemeenten. Evaluatie: Het is aan (individuele) gemeenten om uitkomsten van de discussie die van belang zijn voor het te voeren jeugd- en onderwijsbeleid op de daartoe geëigende wijze te verwerken. Bijlagen: 1 Jaarverslag RBL Holland Rijnland 2013-2014
4
Jaarverslag Regionaal Bureau Leerplicht 2013-2014 Oktober 2014
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Voorwoord Het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland (RBL) is verantwoordelijk voor de leerplichttaak en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) voor twaalf gemeenten1 in de regio Holland Rijnland. Sinds 1 januari 2014 is met het opheffen van het Jongerenloket Holland Rijnland ook RMC-trajectbegeleiding weer onderdeel van het RBL. De leerplichtambtenaren en casemanagers mbo werken nu nog nauwer samen in het voorkomen en bestrijden van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten. Dit jaarverslag geeft u inzicht in de resultaten van het schooljaar 2013-2014 en de ontwikkelingen op het gebied van leerplicht, kwalificatieplicht en voortijdig schoolverlaten van deze twaalf gemeenten in de regio Holland Rijnland. Het vroegtijdig oppakken van verzuim is van groot belang om te voorkomen dat het verergert en resulteert in schooluitval. Het RBL is het afgelopen schooljaar 2013-2014 daarom meer preventief gaan werken. Niet alleen verzuim van leerplichtige jongeren, ook verzuim van jongeren van 18 jaar en ouder in het mbo wordt direct opgepakt. Een nauwe samenwerking met scholen, onderwijs- en hulpverleningsinstanties en justitie is essentieel voor het zo vroeg en effectief mogelijk aanpakken van verzuim en uitval. De preventieve aanpak lijkt te werken en wordt voortgezet in het nieuwe schooljaar. De omvang van het schoolverzuim is steeds beter in beeld bij het RBL. Het RBL heeft met dezelfde middelen als het schooljaar daarvoor meer meldingen opgepakt. Daar ben ik trots op. Het RBL maakt zich in samenwerking met partners hard voor het recht op onderwijs. Zodat kinderen zich kunnen ontwikkelen tot mondige, zelfstandige volwassenen, voldoende toegerust om te participeren in de samenleving.
R.A. van Gelderen Lid Dagelijks Bestuur Holland Rijnland, Portefeuillehouder voor het Regionaal Bureau Leerplicht
1
De twaalf gemeenten die deelnemen aan het RBL Holland Rijnland zijn: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Samenvatting en conclusies Het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland (RBL) voert de Leerplichtwet uit en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voor voortijdig schoolverlaten.
Leerplicht In het schooljaar 2013-2014 is 31 keer absoluut verzuim geconstateerd. Het niet ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling komt relatief vaak voor bij jongeren van 16 en 17 jaar, waaruit blijkt dat absoluut verzuim vooral problematiek is die samenhangt met voortijdig schoolverlaten (vsv). Scholen hebben 2382 keer een melding van ongeoorloofd verzuim gedaan bij het RBL in het schooljaar 2013-2014. Het RBL heeft alle meldingen opgepakt. Het aantal meldingen is een derde hoger dan vorig schooljaar en wordt veroorzaakt door de sterke toename van het aantal meldingen van het mbo. Deze stijging komt niet door een toename van het verzuim, maar door een verbeterde verzuimregistratie van scholen. De scholen hebben hun verzuimregistratie en meldgedrag verbeterd als gevolg van inzet van het RBL, waaronder het beter zichtbaar zijn op scholen en de strengere verzuimcontroles in het mbo. Het meldgedrag van scholen behoeft wel een kwalitatieve verbetering. Scholen melden ook verzuim wat niet gemeld had hoeven worden; van een aanzienlijk deel van de meldingen wordt geen verzuim geconstateerd. Door de verruiming van het aantal verzuimuren waarmee jongeren naar Halt gestuurd kunnen worden, is het aantal jongeren met een Halt-afdoening groter dan vorig jaar en zijn er minder verzuimprocessen afgedaan met een proces-verbaal. In het schooljaar 2013-2014 is een definitie opgesteld voor zorgleerlingen. Het RBL heeft de problematiek nog beter in beeld dan voorheen. Hierdoor is het aantal thuiszitters gehalveerd ten opzichte van vorig jaar en is het aantal zorgleerlingen verdubbeld. Het RBL wil al het verzuim in beeld hebben en controleert daarom de verzuimadministratie van scholen. Nagenoeg alle scholen voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs hebben hun verzuimadministratie op orde. In 2013-2014 zijn onderdelen van de mbo’s in de regio voor het eerst gecontroleerd volgens het format van de onderwijsinspectie. Deze wijze van controleren heeft geleid tot het beter melden van verzuim door de mbo’s.
RMC Het RBL heeft met de mbo-instellingen in de RMC-regio de afspraak gemaakt dat zij ook al het ongeoorloofd verzuim van 18 t/m 22-jarigen melden bij het RBL. Dit om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan, verzuim is immers de beste indicator voor dreigende schooluitval. In het schooljaar 2013-2014 hebben scholen 1595 keer verzuim gemeld, dat is bijna twee keer zoveel als het schooljaar daarvoor. Vooral ROC Leiden en ROC ID College hebben veel meer verzuim gemeld dan vorig schooljaar. De toename van het aantal meldingen komt net als bij leerplichtige leerlingen niet door een toename van het verzuim, maar door een verbeterde verzuimregistratie en beter meldgedrag van scholen. Vooral de schoolcontroles werpen hun vruchten af. Toch behoeft ook hier het meldgedrag nog een kwalitatieve verbeterslag. Van een derde van de meldingen wordt geen verzuim vastgesteld. Op 1 oktober 2014 waren er 1565 oude vsv’ers. Dat is tien procent minder dan vorig jaar. Volgens de indicatieve cijfers van oktober 2014, zijn er 703 nieuwe voortijdig schoolverlaters op 1 oktober 2014. Vorig jaar waren er op hetzelfde moment 709 vsv’ers. Dit aantal is later gecorrigeerd naar 611 vsv’ers. Volgens de indicatieve cijfers van DUO blijven alleen de onderbouw van het voortgezet onderwijs en de bovenbouw van het vmbo onder de maximale uitvalspercentages. Het RBL heeft op basis van eigen informatie alvast een inschatting gemaakt van de te verwachten correctie in maart 2015. Wanneer de te verwachten correctie van het aantal nieuwe vsv’ers wordt doorgevoerd, komt de schatting van het RBL uit op 611 vsv’ers. Dat is gelijk aan vorig jaar. Na deze correctie komen de bovenbouw van havo/vwo, mbo niveau 1 en mbo niveau 3 en 4 nog niet onder de uitvalsnormen. Voor mbo niveau 1 lijkt het maximale uitvalpercentage onhaalbaar, voor de bovenbouw van havo/vwo en niveau 3 en 4 kan dit mogelijk nog gehaald worden wanneer er nog inschrijvingen later bekend worden en voldoende niet-bekostigde leerlingen voor 1 januari alsnog hun startkwalificatie halen. Het RBL biedt jongeren die dreigen uit te vallen of jongeren die reeds uitgevallen zijn, trajectbegeleiding aan. Per 1 januari 2014 is het Jongerenloket in opdracht van de gemeenten gestopt; de Poortwachtersfunctie wordt nu door de gemeenten uitgevoerd. De formatie bij het RMC wordt nu ingezet om het toegenomen aantal 18+ meldingen te kunnen verwerken. Daarmee richt RMC-trajectbegeleiding zich steeds meer op preventieve begeleiding van jongeren. In het schooljaar 2013-2014 zijn 304 RMC-trajecten gestart. Een derde van de jongeren ging nog naar school en is preventief begeleid, twee derde van de begeleide jongeren was vsv’er. De RMC-begeleiding van jongeren die dreigen uit te vallen wordt relatief vaker positief afgerond dan van vsv’ers. Een teken dat de nieuwe aanpak van het RBL werkt.
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Inhoud Voorwoord
__________________________ 2
Samenvatting en conclusies ______________ 3
1
Inleiding __________________________ 5
2
Leerplicht _________________________ 6 Leerlingpopulatie _______________________________ 6 Absoluut verzuim _______________________________ 6 Relatief verzuim ________________________________ 7 Relatief verzuim per schoolsoort _______________________ 8 Relatief verzuim per gemeente ________________________ 9 Aantal meldingen en constateringen per leerling _________ 10 Afdoeningen relatief verzuim ________________________ 10 Vrijstellingen __________________________________ 12 Thuiszitters en zorgleerlingen ____________________ 13 Schoolbezoeken _______________________________ 14
3
RMC ____________________________ 15 18+ verzuim __________________________________ 15 Aantal meldingen en aantal deelnemers ________________ 15 Verzuim per gemeente _____________________________ 16 Verzuim per school ________________________________ 16 Afdoeningen 18+ verzuim ___________________________ 17 Voortijdig schoolverlaten ________________________ 18 Voortijdig schoolverlaten per school en onderwijsniveau ___ 19 Nieuwe vsv’ers: vooruitblik op voorlopige cijfers _________ 20 Rmc-begeleiding _______________________________ 21 Resultaten RMC-trajecten ___________________________ 22
Bijlagen:
- Factsheets per gemeente - Factsheet 'Meting prestatie- en effectindicatoren'
4
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
1 Inleiding Regionaal Bureau Leerplicht ‘Handreiking schoolverzuim en voorkomen van thuiszitten’ opgesteld. Hierin staat de rol van ouders, scholen, RBL en andere partners bij verzuim en het voorkomen van thuiszitten beschreven.
Alle kinderen in Nederland hebben recht op onderwijs. Het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland (RBL) ziet hierop toe door uitvoering van de Leerplichtwet. Daarnaast is het RBL verantwoordelijk voor de uitvoering van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) voor voortijdig schoolverlaten (zie kader).
Aanpak 18+ verzuim:
Er is een verband tussen verzuim en uitval. Het RMC pakt daarom al het gemelde schoolverzuim aan, niet alleen dat van leer- en kwalificatieplichtigen. Het RMC heeft in het schooljaar 2013-2014 veel aandacht besteed aan het preventief begeleiden van onderwijsdeelnemers die dreigen uit te vallen.
De missie van het RBL is het waarborgen van het recht op onderwijs van ieder kind. Ieder kind dat daartoe in staat is moet in de gelegenheid worden gesteld een startkwalificatie te halen: een diploma op tenminste vwo-, havo- of mbo 2-niveau.
Aanscherping controle verzuimbeleid scholen:
Leerplicht kan alleen effectief handelen wanneer het verzuim van leerlingen goed in beeld is. Daarvoor dienen alle scholen het ongeoorloofd verzuim tijdig en volledig te melden. Om vast te kunnen stellen of scholen daadwerkelijk al het verzuim juist melden, controleert het RBL de verzuimregistratie van alle scholen in de regio en geeft advies over het verzuimbeleid.
Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland Het RBL is verantwoordelijk voor de uitvoering van de leerplicht- en kwalificatieplichthandhaving, de RMC-functie voor voortijdig schoolverlaten en voert de leerlingenadministratie uit voor twaalf gemeenten in de regio Holland Rijnland. Dit zijn de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De overige twee gemeenten in de regio Holland Rijnland, Alphen aan den Rijn en Nieuwkoop, voeren de leerplichtwet zelf uit en zijn ingedeeld in een andere RMC-regio. Waar in dit jaarverslag over regio Holland Rijnland wordt gesproken, worden bovengenoemde gemeenten bedoeld, exclusief Alphen aan den Rijn en Nieuwkoop.
Verzuim is de beste indicator voor dreigende schooluitval. Aangezien het mbo het grootste aandeel voortijdig schoolverlaters kent, zijn de controles van het verzuimbeleid van mbo-instellingen vanaf 20132014 anders ingericht. De scholen worden gecontroleerd volgens het format van de Onderwijsinspectie en er zijn sancties verbonden aan het meerdere malen niet op orde hebben van de registratie.
Leeswijzer De medewerkers van het RBL richten zich op het realiseren van het recht op onderwijs van ieder kind in de regio. Het RBL neemt meldingen van schoolverzuim in behandeling en levert een bijdrage aan het voorkomen en bestrijden van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten. De inzet van het RBL is niet vrijblijvend; waar nodig zet het RBL (dwang)maatregelen in.
Dit jaarverslag geeft inzicht in de aanpak van het (gemelde) schoolverzuim en het voortijdig schoolverlaten van jongeren die in de regio Holland Rijnland wonen in het schooljaar 2013-2014. In hoofdstuk 2 staan de leerplichtcijfers van het RBL, met informatie over meldingen en de aanpak van ongeoorloofd schoolverzuim en vrijstellingen. Hoofdstuk 3 geeft de RMC-cijfers weer, waaronder het aantal 18+ meldingen, het aantal voortijdig schoolverlaters en de RMC-begeleiding van jongeren.
Voor het uitvoeren van de missie werkt het RBL nauw samen met verschillende partners in de regio (zie kader).
Als bijlage zijn twaalf gemeentesheets toegevoegd. Deze sheets geven informatie uit het jaarverslag per gemeente. Waar mogelijk wordt een vergelijking gemaakt met de regio Holland Rijnland (exclusief Alphen aan den Rijn en Nieuwkoop). De prestatie- monitoren effectindicatoren staan apart in een factsheet vermeld.
Samenwerking met partners Om oplossingen te bereiken bij (dreigend) schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten, werkt het RBL samen met verschillende partners. Het resultaat is in veel gevallen niet alleen het resultaat van het RBL, maar het resultaat van deze samenwerking. Het RBL werkt onder andere samen met: regiogemeenten, (samenwerkingsverbanden van) scholen, onderwijs- en hulpverleningsinstanties en het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Speerpunten In het schooljaar 2013-2014 heeft het RBL veel aandacht besteed aan de drie speerpunten van het beleid:
Aanpak thuiszitters:
De ambitie van het RBL is om het aantal thuiszitters zo laag mogelijk te krijgen. De invoering van passend onderwijs biedt hiervoor kansen. In het verslagjaar 2013-2014 heeft het RBL samen met samenwerkingsverbanden van scholen in de regio Holland Rijnland de
5
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
2 Leerplicht LEERLINGPOPULATIE Leerplicht Alle kinderen tussen 5 en 16 jaar die in Nederland wonen zijn leerplichtig. Zij moeten onderwijs volgen op de school waar ze staan ingeschreven. De leerplicht duurt tot en met het einde van het schooljaar waarin het kind 16 jaar wordt. De leerplichtambtenaar houdt toezicht op naleving van de Leerplichtwet.
Kwalificatieplicht Met de kwalificatieplicht wordt de leerplicht verlengd tot de dag dat de leerling een startkwalificatie heeft gehaald, of tot de dag dat de leerling 18 jaar wordt. Een startkwalificatie is (minimaal) een vwo-diploma, havo-diploma of een mbo-diploma op niveau 2 of hoger. Bron: Ministerie van OCW, 2014
De cijfers in dit hoofdstuk hebben betrekking op leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen. Gegevens over leerlingen van achttien jaar en ouder staan vermeld in hoofdstuk drie. Tabel 1 Leer- en kwalificatieplichtigen in Holland Rijnland naar leeftijd op 1 januari 2014 Hillegom
Kaag en Braassem
Katwijk
Leiden
Leiderdorp
Lisse
Noordwijk
5 jaar 6 jaar 7 jaar 8 jaar 9 jaar 10 jaar 11 jaar
227 234 221 233 257 247 232
278 263 291 295 334 292 348
819 799 797 828 836 792 892
1107 1090 1115 1050 1077 1121 1124
274 307 323 280 314 335 325
251 221 238 236 272 313 267
276 256 248 246 280 291 263
Noordwijkerhout 164 153 164 165 184 205 185
12 jaar 13 jaar 14 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar
263 265 255 231 212 222
354 331 350 337 301 319
830 829 853 820 744 819
1045 1125 1074 1154 1029 1091
361 343 370 339 353 349
284 284 254 261 287 275
281 274 308 290 282 292
Totaal
3099
4093
10658
14202
4273
3443
3587
Oegstgeest
Teylingen
Voorschoten
Zoeterwoude
Totaal HR
272 280 249 293 302 307 312
407 390 437 469 497 483 509
301 307 303 319 328 301 294
90 64 92 82 79 93 116
4466 4364 4478 4496 4760 4780 4867
227 209 237 231 197 218
325 321 301 298 315 321
522 494 523 537 515 511
323 322 318 327 334 329
83 127 105 103 123 96
4898 4924 4948 4928 4692 4842
2539
3896
6294
4106
1253
61443
Bron: CBS, 2014
ABSOLUUT VERZUIM Het RBL heeft 155 vermoedelijke gevallen van absoluut verzuim opgepakt in 2013-2014. Daarvan kregen 70 jongeren een vrijstelling, bleken 49 jongeren toch op school te zitten of verhuisd te zijn en waren 5 gevallen nog niet afgerond aan het eind van het schooljaar.
Katwijk
Leiden
Leiderdorp
Lisse
Noordwijk
Noordwijkerhout
Oegstgeest
Teylingen
Voorschoten
Zoeterwoude
Totaal HR
2012-2013 2013-2014
Kaag en Braassem
In 31 gevallen bleek er daadwerkelijk sprake van absoluut verzuim te zijn (tabel 2). Dat zijn er zes meer dan vorig schooljaar. Er is drie keer proces-verbaal opgemaakt naar aanleiding van absoluut verzuim.
Hillegom
Tabel 2 Aantal geconstateerde gevallen van absoluut verzuim
4 1
4 2
5 3
6 13
1 3
0 1
1 3
2 1
0 0
0 3
2 1
0 0
25 31
Bron: Leerling Basisadministratie (LBA) RBL, 2013-2014
Absoluut verzuim
De meeste jongeren met absoluut verzuim zijn 16- en 17-jarigen, de kwalificatieplichtigen (tabel 3).
Van absoluut verzuim is sprake als een leerplichtig kind niet staat ingeschreven bij een school en geen vrijstelling heeft van de inschrijvingsplicht. Ouders zijn verantwoordelijk voor de schoolinschrijving van hun kind.
Tabel 3 Geconstateerde gevallen van absoluut verzuim naar leeftijd 13 t/m 15 16 t/m 17 5 t/m 12 jaar jaar jaar
De administratie van het RBL signaleert automatisch absoluut verzuim door een koppeling van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs, Ministerie van OCW).
2012-2013 2013-2014 Bron: LBA RBL, 2013-2014
6
2 5
1 3
22 23
Totaal
25 31
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Zeventien jongeren met absoluut verzuim zijn aan het eind van het schooljaar 2013-2014 nog leerplichtig. Van hen:
Van de veertien jongeren die in de loop van het schooljaar achttien jaar geworden zijn:
-
-
-
staan negen jongeren weer ingeschreven bij een school; worden vier jongeren nog begeleid door leerplicht naar een schoolinschrijving; zijn twee jongeren met toestemming van leerplicht aan het werk en niet ingeschreven bij een school. zijn twee jongeren verhuisd en wonen niet meer in de regio.
staan er zes weer ingeschreven bij een school; is één jongere verhuisd en woont niet meer in de regio; gaan zeven jongeren niet naar school en zijn voortijdig schoolverlater2 (vsv’er) geworden.
Conclusie Absoluut verzuim is voornamelijk vsv-problematiek; het betreft vooral kwalificatieplichtigen. Het aantal gevallen van absoluut verzuim fluctueert per schooljaar. Aan het eind van het schooljaar stonden nog vier leerplichtige jongeren niet ingeschreven en zijn zeven jongeren met absoluut verzuim voortijdig schoolverlater geworden.
RELATIEF VERZUIM In het schooljaar 2013-2014 is over 1719 leerlingen een melding van relatief verzuim gedaan (zie kader hiernaast). Dat is 2,7% van alle leerlingen in de regio. Het aantal leerlingen van vijf t/m dertien jaar met een verzuimmelding is beperkt (figuur 4). Vanaf dertien jaar neemt het verzuim toe en geldt: hoe ouder, hoe meer leerlingen met een verzuimmelding.
Melden van relatief verzuim Scholen zijn verplicht om elke zestien uur die een leerling in vier lesweken ongeoorloofd afwezig is, te melden bij DUO. Alleen scholen voor primair onderwijs (po) en speciaal onderwijs (so) melden rechtstreeks bij het RBL. De leerplichtambtenaar start op basis van de melding een onderzoek naar het verzuim en de oorzaak daarvan en bepaalt aan de hand daarvan de verdere aanpak.
Figuur 4 Leerlingen met gemeld verzuim naar leeftijd
800
673
600 400 200
202 234 25
19
17
25
27
14
19
34
5
6
7
8
9
10
11
12
Er is sprake van relatief verzuim als een jongere wel staat ingeschreven, maar zonder geldige reden les- of praktijktijd verzuimt. Relatief verzuim wordt onderverdeeld in:
326
95
Luxeverzuim: het op vakantie gaan buiten de schoolvakantie zonder toestemming van school.
0 13
14
15
16
17
Spijbelverzuim: herhaaldelijk te laat komen of afwezig zijn, waarbij eventuele achterliggende problematiek geen rol speelt bij het verzuim. Bij spijbelverzuim kan als sanctie een HALT-maatregel worden opgelegd.
Bron: LBA, 2014
Het aantal meldingen van ongeoorloofd verzuim is in 2013-2014 gestegen van 1776 naar 2382 meldingen (tabel 5). Dit komt door de verdubbeling van het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim in het mbo (+121%). Het aantal meldingen van luxe-, spijbel- en signaalverzuim is ongeveer gelijk aan vorig schooljaar.
Signaalverzuim: verzuim waarbij achterliggende problematiek de oorzaak is van het schoolverzuim van de leerling. Spijbel/signaalverzuim (mbo): In het mbo blijken scholen het onderscheid tussen spijbel- en signaalverzuim moeilijk te kunnen maken, daarom worden de meldingen van het mbo bij elkaar opgeteld. Het RBL streeft er naar om in de toekomst ook bij meldingen van het mbo dit onderscheid te kunnen maken.
Tabel 5 Totaal aantal meldingen van relatief verzuim en percentuele ontwikkeling tussen 2012-2013 en 2013-2014 Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
% Ontwikkeling
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
201 400 662 513
202 408 636 1136
+0,5% +2% -4% +121%
Totaal
1776
2382
+34%
Gekoppelde meldingen
Bron: LBA, 2013-2014
Scholen moeten iedere zestien uur verzuim in vier weken melden. Dit betekent dat in veel gevallen opnieuw een melding gedaan wordt terwijl de leerplichtambtenaar nog bezig is met de eerste melding. Aan deze nieuwe meldingen zijn geen acties verbonden, maar zijn wel een teken dat het verzuim aanhoudt. De nieuwe melding wordt gekoppeld aan de eerste melding.
Jeugdmatch Het RBL meldt kinderen waar grote zorgen om bestaan aan in Jeugdmatch. Op het moment dat een andere hulpverlener het kind ook in Jeugdmatch zet, ontstaat er een ‘match’. Zo kunnen hulpverleners met elkaar afstemmen wie welke hulp biedt. In het schooljaar 2013-2014 heeft het RBL 23 kinderen gemeld in Jeugdmatch.
2
Er zijn 479 gekoppelde meldingen in het schooljaar 2013-2014. De gekoppelde meldingen geven een vertekend beeld van het verzuim, daarom worden deze meldingen niet meegerekend in dit jaarverslag.
Jongeren tot 23 jaar die zonder startkwalificatie van school gaan, zijn voortijdig schoolverlaters.
7
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Conclusie Het RBL gaat er vanuit dat de sterke stijging van het totaal aantal meldingen van ongeoorloofd verzuim niet voortkomt uit een toename van het verzuim, maar uit beter meldgedrag van scholen. Scholen zijn beter gaan melden door verschillende oorzaken:
Mbo-scholen zijn sinds twee jaar verplicht om al het 18+ verzuim te melden. Dit heeft als resultaat dat ook het verzuim van leerlingen jonger dan achttien jaar beter gemeld wordt. De leerplichtambtenaren zijn met name op de mbo’s veel zichtbaarder dan voorheen, waardoor het goed melden bij scholen hoger op de agenda staat. De verzuimcontroles in het mbo, die volgens het format van de onderwijsinspectie uitgevoerd worden, werpen hun vruchten af. Scholen hebben hun verzuimadministratie beter op orde waardoor het verzuim beter in beeld komt. Wanneer scholen niet goed melden riskeren zij een boete. Om dit te voorkomen melden scholen al het verzuim, vaak ook het geoorloofd verzuim. Leerplichtambtenaren besteden veel aandacht aan het melden van verzuim tijdens de schoolbezoeken.
Scholen merken de preventieve werking van het lik-op-stukbeleid.
Relatief verzuim per schoolsoort Om per verzuimsoort de vergelijking te kunnen maken tussen de verschillende schoolsoorten, is in tabel 8 het percentage leerlingen met een verzuimmelding berekend. Leerlingen kunnen meerdere meldingen hebben van verschillende verzuimsoorten. De leerling telt per gemelde verzuimsoort één keer mee.
Het percentage leerlingen in het primair onderwijs waarvan één of meerdere keren verzuim gemeld is in 2013-2014, is 0,4 (figuur 6). In het voortgezet onderwijs is dit 3,5. Het percentage leerlingen met een verzuimmelding in het speciaal onderwijs is 2,1. In het middelbaar beroepsonderwijs ligt het percentage veel hoger dan elders. Van één op de vijf leerlingen in het mbo is verzuim gemeld bij het RBL.
Luxeverzuim komt significant 3 minder vaak voor in het mbo dan bij andere schoolsoorten. In het speciaal onderwijs komt relatief weinig spijbelverzuim voor. Signaalverzuim komt vaker voor in het voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs dan in het primair onderwijs. Het percentage leerlingen in het mbo met een melding van spijbel/signaalverzuim is 20%, dat betekent dat van één op de vijf leerlingen verzuim gemeld is. Dit percentage is toegenomen van 13% naar 20%.
Figuur 6 Percentage leerlingen met melding relatief verzuim per schoolsoort 25%
21,3%
20% 15% 10% 3,5%
5%
2,1%
0,4%
0% Primair
Vo
Mbo
Tabel 8 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort per schoolsoort Soort verzuim PriVo Mbo Speciaal Gemidmair deld
Speciaal
% inwoners van 5 t/m 17 jaar met melding van relatief verzuim Regiogemiddelde Bron: LBA RBL, 2014
20122013
Het aantal meldingen van verzuim in het primair onderwijs is bijna een kwart gedaald, van 210 meldingen in 2012-2013 naar 161 meldingen in 2013-2014 (tabel 7). In het voortgezet onderwijs is het aantal meldingen met slechts 3% toegenomen. Opvallend is de stijging van het aantal meldingen van luxeverzuim in het vo, dat is gestegen van 51 naar 89 meldingen. Het aantal meldingen van ongeoorloofd verzuim in het mbo is ruim verdubbeld. In het speciaal onderwijs is ook een stijging te zien, maar dit gaat om zulke kleine aantallen, dat hier geen conclusies aan te verbinden zijn.
20132014
2012-2013 2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo) Totaal Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo) Totaal
Po
Vo
Mbo
0,4% 0,2%
0,2% 1,5% 2,1%
0%
0,4% 1,5% 2%
0,1%
0,5% 0,1% 1,0%
0,3% 1,4% 0,9%
0,3% 0,4% 1,4%
0,3% 1,4% 0,9%
13% 0,3% 0,1%
20%
13%
20%
Bron: LBA, standcijfer oktober 2012 en 2013
Tabel 7 Aantal meldingen van relatief verzuim naar schoolsoort* Soort verzuim
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo) Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
So
Geen
Totaal
142 68
51 397 575
1 -
7 3 18
1
201 400 662
-
-
513
-
-
513
210 105 56
1023 89 402 558
514 3 -
28 5 6 22
1 -
1776 202 408 636
-
-
1136
-
-
1136
161
1049
1139
33
0
2382
Conclusie Van één op de vijf leerlingen in het mbo jonger dan achttien jaar is in 20132014 verzuim gemeld. In het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs is het aandeel leerlingen met een melding beduidend lager. Het aantal meldingen in het primair onderwijs is met een kwart afgenomen. In het vo is het gemelde verzuim met 3% toegenomen, het luxeverzuim is als enige soort verzuim aanzienlijk toegenomen. Het aantal meldingen van ongeoorloofd verzuim in het mbo is ruim verdubbeld. In het speciaal onderwijs is het aantal meldingen zo klein dat er geen conclusie aan de toename kan worden verbonden.
Bron: LBA, standcijfer oktober 2012 en 2013
3
Als in dit jaarverslag wordt gesproken over verschillen zijn dit statistisch vastgestelde significante verschillen.
8
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Relatief verzuim per gemeente In figuur 9 is het percentage leerplichtige leerlingen met een melding van ongeoorloofd verzuim berekend. Er is over 2,7% van de leerlingen die in de leerplichtregio Holland Rijnland wonen een melding van ongeoorloofd verzuim gedaan. In Leiden ligt dit percentage hoger, hier is over 3,8% van de leerlingen die in Leiden wonen een verzuimmelding gedaan. In Kaag en Braassem, Noordwijkerhout, Oegstgeest en Teylingen zijn significant minder leerlingen met verzuim gemeld dan gemiddeld.
Figuur 9 Percentage leerlingen met melding relatief verzuim 5,0%
3,8%
4,0% 3,0%
2,2%
2,7%
2,5%
2,0%
2,2%
2,3%
2,1%
2,0%
1,7%
2,2%
2,5%
2,2%
1,0% 0,0%
De verzuimmeldingen zijn in tabel 10 weergegeven naar verzuimsoort per gemeente. Het gaat om meldingen over leerlingen die in de gemeente wonen. In alle gemeenten van de leerplichtregio Holland Rijnland is het totaal aantal meldingen toegenomen.
% inwoners van 5 t/m 17 jaar met melding van relatief verzuim Regiogemiddelde Bron: LBA, standcijfer oktober 2013
Katwijk
Leiden
Leiderdorp
Lisse
Noordwijk
Noordwijkerhout
Oegstgeest
Teylingen
Voorschoten
Zoeterwoude
Totaal HR
20132014
Kaag en Braassem
20122013
Hillegom
Tabel 10 Totaal aantal meldingen van relatief verzuim naar verzuimsoort per woongemeente
Luxe Spijbel Signaal Spijbel/Signaal (mbo)
8 23 23
0 17 28
37 74 94
58 114 250
0 21 47
6 20 22
9 34 36
5 19 33
12 30 29
19 42 41
43 18 50
4 3 9
201 400 662
8
31
98
153
32
34
36
17
11
42
30
6
513
Totaal
62
76
303
575
100
82
115
74
82
144
141
22
1776
Luxe Spijbel Signaal Spijbel/Signaal (mbo)
11 14 22
5 16 40
45 55 79
53 146 246
4 29 43
12 22 15
12 25 40
11 17 18
8 22 27
13 42 47
26 16 50
2 4 9
202 408 636
51
48
256
342
84
61
50
32
29
103
52
28
1136
Totaal
98
109
435
787
160
110
127
78
86
205
144
43
2382
Bron: LBA, standcijfer oktober 2012 en 2013
In tabel 11 is het percentage leerlingen met een verzuimmelding berekend per gemeente. Leerlingen kunnen meerdere keren gemeld zijn vanwege verschillende soorten verzuim. De leerling telt per gemelde verzuimsoort één keer mee.
Over 0,9% van de leerlingen die in Holland Rijnland wonen, is een melding van signaalverzuim gedaan. Dit percentage ligt aanzienlijk hoger in Leiden, waar over 1,5% van de leerlingen signaalverzuim gemeld is. Gemeenten waar relatief weinig signaalverzuim gemeld is, zijn Hillegom, Katwijk, Lisse en Oegstgeest.
Van de leerlingen die in Voorschoten wonen, is 0,6% bij het RBL gemeld wegens luxeverzuim. Dat is twee keer zo hoog als gemiddeld in de regio. In Kaag en Braassem en Leiderdorp is juist een significant lager percentage van de leerlingen vanwege luxeverzuim gemeld bij leerplicht. Het percentage leerlingen met een spijbelverzuimmelding is in Leiden hoger dan elders in de regio en hoger dan het regiogemiddelde. In Kaag en Braassem en Katwijk zijn juist relatief weinig leerlingen met een melding van spijbelverzuim.
In Katwijk en Leiden heeft 1,3% van de leerlingen een melding van spijbel/signaalverzuim van het mbo. Dit is hoger dan gemiddeld in de regio. In Kaag en Braassem, Oegstgeest en Voorschoten wonen in verhouding weinig leerlingen met een dergelijke melding van verzuim.
20122013
20132014
Totaal HR
Zoeterwoude
Voorschoten
Teylingen
Oegstgeest
Noordwijkerhout
Noordwijk
Lisse
Leiderdorp
Leiden
Katwijk
Kaag en Braassem
Hillegom
Tabel 11 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort per gemeente
Luxe Spijbel Signaal Spijbel/Signaal (mbo) Luxe Spijbel Signaal
0,2% 0,2% 0,6% 0,6% 0,3% 0,4% 0,6%
0,0% 0,4% 0,6% 0,6% 0,1% 0,3% 0,8%
0,3% 0,6% 0,7% 0,7% 0,4% 0,4% 0,6%
0,4% 0,7% 1,5% 0,8% 0,4% 0,8% 1,5%
0,0% 0,4% 0,9% 0,5% 0,1% 0,6% 0,9%
0,2% 0,5% 0,5% 0,7% 0,3% 0,5% 0,3%
0,2% 0,8% 0,9% 0,6% 0,3% 0,6% 0,8%
0,2% 0,6% 1,0% 0,5% 0,3% 0,5% 0,6%
0,3% 0,6% 0,6% 0,3% 0,2% 0,5% 0,6%
0,3% 0,6% 0,6% 0,5% 0,2% 0,6% 0,7%
1,0% 0,4% 1,1% 0,5% 0,6% 0,4% 1,0%
0,3% 0,2% 0,6% 0,5% 0,2% 0,3% 0,7%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6% 0,3% 0,6% 0,9%
Spijbel/Signaal (mbo)
0,8%
0,7%
1,3%
1,3%
1%
0,9%
0,8%
0,7%
0,4%
0,8%
0,5%
1,0%
1%
Bron: LBA, standcijfer oktober 2012 en 2013 * Door afrondingsverschillen verschilt het gemiddelde in sommige gevallen van de optelsom
9
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Conclusie Het is moeilijk te verklaren waardoor het groeipercentage per gemeente zo verschilt voor luxe-, spijbel- en signaalverzuim. Veranderingen in het verzuim, het meldgedrag van scholen en andere mogelijke factoren zoals schoolkenmerken en omgevingsfactoren kunnen van invloed zijn hierop.
Aantal meldingen en constateringen per leerling In Holland Rijnland wonen 1719 leerlingen waarvan relatief verzuim gemeld is in het schooljaar 2013-2014. Gezien het aantal van 2382 meldingen, zijn er leerlingen die meerdere keren gemeld zijn. Drie kwart van de leerlingen met gemeld verzuim is één keer gemeld, 18% twee keer en 9% drie keer of vaker (figuur 12). Vorig jaar werd nog 83% één keer gemeld.
Tabel 12 Aantal meldingen en constateringen van relatief verzuim per leerling Aantal meldingen van verzuim per leerling (n=1719)
6% 1% 2%
Het aantal meldingen van verzuim is in 2013-2014 ruim een derde hoger dan vorig schooljaar. Toch gaat het RBL er niet vanuit dat het verzuim is toegenomen maar dat scholen beter melden, waardoor het verzuim snel opgepakt kan worden. In totaal is van 1151 leerlingen ongeoorloofd verzuim geconstateerd, dat is twee derde van de leerlingen waarvan verzuim gemeld is. Dit aantal is lager dan je op basis van het aantal meldingen zou verwachten. Ter vergelijking, vorig jaar werd van 1098 leerlingen verzuim geconstateerd.
Aantal constateringen van verzuim per leerling (n=1151)
2%
15%
18%
73% 83%
1 Van de overgrote meerderheid is in het verslagjaar één keer verzuim geconstateerd (figuur 12). Voor 17% bleef het niet bij die enkele keer.
2
3
4
5 of meer
1
2
3
Bron: LBA, 2013-2014
Conclusie Het aantal leerlingen waarvan verzuim is vastgesteld door de leerplichtambtenaren, is lager dan je zou verwachten op basis van de toename van het aantal meldingen. In 20132014 waren er 1151 met geconstateerd verzuim, in 2012-2013 waren dat er 1098.
Afdoeningen relatief verzuim Na een melding van verzuim onderzoekt de leerplichtambtenaar of er daadwerkelijk sprake is (geweest) van ongeoorloofd verzuim. De leerplichtambtenaar sluit ieder verzuimproces af met een afdoening. Er is onderscheid tussen afdoeningen van geconstateerd verzuim, niet-geconstateerd verzuim en verzuim waarvan geen afdoening bepaald is (zie kader).
Afdoeningen Geconstateerd Wanneer verzuim geconstateerd wordt, nodigt de leerplichtambtenaar de leerling en de ouders uit voor een gesprek. In dit gesprek worden afspraken gemaakt om het verzuim te stoppen of wordt besloten andere hulpverlening in te schakelen. Houdt het verzuim aan en is het verwijtbaar, dan kan de leerplichtambtenaar de leerling doorsturen naar Bureau Halt of een proces-verbaal opmaken.
Alle 2382 verzuimmeldingen die gedaan zijn in het jaar 2013-2014, zijn opgepakt door leerplicht. Er is 1365 keer verzuim geconstateerd, 57% van alle meldingen (tabel 13). Dat is 58 keer vaker dan vorig schooljaar (toen werd 74% van de meldingen geconstateerd). Gezien de grote toename van het totaal aantal meldingen (+34%) is deze toename van 4% van het aantal geconstateerde gevallen van verzuim een relatief klein verschil. Dit staaft dan ook het vermoeden van het RBL dat het daadwerkelijke verzuim ondanks de fikse toename van het aantal meldingen niet zozeer is toegenomen, maar (vooral de mbo’s) het melden hoger op de agenda hebben staan.
Niet geconstateerd De leerplichtambtenaar kan vaststellen dat er geen sprake is van ongeoorloofd verzuim omdat de jongere bijv. toch wel aanwezig was of dat het verzuim niet verwijtbaar is. Ook kan het zijn dat de jongere onterecht gemeld is, verhuisd is, 18 jaar geworden is of een zorgtraject ingaat. Geen afdoening bepaald Van meldingen die ter kennisgeving aangenomen zijn, wordt geen afdoening bepaald. De school meldt het verzuim omdat het verplicht is te melden, maar onderneemt eerst zelf actie om het verzuim aan te pakken. Van openstaande meldingen is nog geen afdoening bepaald (in onderzoek).
Als gevolg van de toename van het aantal meldingen is het aantal waarschuwingen toegenomen (+11%). Ook het aantal HALT-afdoeningen is toegenomen (+22%), hier speelt niet alleen de toename van het aantal meldingen een rol, maar ook de verruiming van het aantal uren waarmee leerplicht leerlingen naar HALT kan sturen. Het aantal afspraken (-5%) en pv’s (-21%) is afgenomen ten opzichte van voorgaand schooljaar. Door de verruiming van het aantal uren verzuim voor HALT is ook het aantal pv’s afgenomen. Ook laat de afname zien dat waarschuwingen effect hebben.
10
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Bij 928 meldingen is geen ongeoorloofd verzuim geconstateerd, dat is een derde van het totaal. Het aantal meldingen waarvan geen verzuim geconstateerd werd is in 2013-2014 ruim verdubbeld ten opzichte van vorig schooljaar. Scholen hebben veel meldingen gedaan van verzuim dat ze niet hadden hoeven melden. Dit impliceert dat scholen er wel van bewust zijn dat ze moeten melden, maar dat de kwaliteit van het melden nog verbeterd kan worden.
Figuur 14 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim naar schoolsoort 100%
1% 21%
80%
8% 16%
9% 31% 36%
60% 40%
78%
45%
77%
55%
20% Van 89 meldingen is geen afdoening bepaald, 4% van alle meldingen. Dit zijn meldingen ter kennisgeving of verzuimprocessen die nog open staan. Vorig schooljaar werd nog nauwelijks gewerkt met meldingen ter kennisgeving.
25%
0% Primair Geconstateerd
Vo
Mbo
Niet geconstateerd
Speciaal
Geen afdoening bepaald
Bron: LBA, 2014
Tabel 13 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
20122013
20132014
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
825 272 151 59 1307
916 258 119 72 1365
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
413
900
2 1
17 4
Onterecht gemeld Verzuim afgehandeld: Leeftijdsgrens bereikt Niet bemiddelbaar Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek
1 7 424 45
4 3 928 71 18
Totaal
45
89
Totaal
1776
2382
Geen afdoening bepaald
Verzuim afgehandeld: verhuisd Verzuim afgehandeld: Zorgverwijzing
De afdoeningen van geconstateerd verzuim staan in tabel 15 weergegeven naar verzuimsoort. Bij luxeverzuim wordt relatief vaak een pv opgemaakt. Er zijn minder pv’s opgemaakt voor spijbelverzuim dan vorig schooljaar. Vooral in het mbo lijkt het lik-op-stukbeleid effect te hebben; er zijn meer waarschuwingen gegeven en minder pv’s opgemaakt dan vorig schooljaar. De meldingen van verzuim worden snel opgepakt, waardoor er minder vaak sprake is van een groot aantal verzuimuren. Dit doet vermoeden dat de waarschuwingen in veel gevallen voldoende zijn om het verzuim te stoppen.
Conclusie Ruim de helft van het gemelde verzuim is daadwerkelijk vastgesteld. Het geconstateerde verzuim is minder sterk toegenomen dan het aantal meldingen. Scholen zijn zich er bewuster van dat ze iedere zestien uur verzuim in vier weken moeten melden, er wordt veel verzuim gemeld. Dit betekent ook dat er verzuim gemeld wordt wat eigenlijk niet gemeld had hoeven worden. De kwaliteit van het melden behoeft een verbeterslag.
Bron: LBA, 2013-2014
Van ruim drie kwart van de meldingen van het primair en voortgezet onderwijs is verzuim geconstateerd (figuur 14). In het speciaal onderwijs ligt dit percentage iets lager, maar dit wijkt niet af van het regiogemiddelde. In het mbo duidt slechts een kwart van de meldingen daadwerkelijk op ongeoorloofd verzuim. Tabel 15 Afdoeningen van geconstateerd verzuim naar verzuimsoort Afdoeningen 20122013
20132014
Waarschuwing Afspraken Pv HALT Totaal Waarschuwing Afspraken Pv HALT Totaal
Luxe aantal 102 4 51 0 157 93 13 56 0 162
Spijbel % 65% 2,5% 32,5% 0% 100% 57% 8% 35% 0% 100%
aantal 234 39 20 53 346 248 35 11 66 360
Signaal % 68% 11% 6% 15% 100% 69% 10% 3% 18% 100%
aantal 366 109 50 1 526 322 105 32 1 460
Spijbel/signaal (mbo) % 70% 21% 10% 0% 100% 70% 23% 7% 0% 100%
aantal 123 120 30 5 278 253 105 20 5 383
% 44% 43% 11% 2% 100% 66% 27% 5% 1% 100%
Totaal aantal 825 272 151 59 1307 916 258 119 72 1365
% 63% 21% 12% 4% 100% 67% 19% 9% 5% 100%
Bron: LBA, 2013-2014
JUSTITIËLE AFDOENINGEN Tabel 16 Resultaat pv-processen Als preventieve maatregelen niet het gewenste resultaat hebben, kan de leerplichtambtenaar overgaan tot handhaving door een (Halt-)proces-verbaal op te maken. Het RBL heeft 138 keer proces-verbaal opgemaakt in 2013-2014. Daarvan zijn 102 pv’s ingestuurd naar het Openbaar Ministerie. Vorig jaar werden er nog 138 pv’s ingestuurd (tabel 16). Vooral het aantal dagvaardingen is aanzienlijk lager dan vorig jaar (-63%). Dit komt doordat scholen het verzuim eerder melden en het RBL in veel gevallen snel actie kan ondernemen als het verzuim nog niet heel hoog is. Een jongere ontvangt pas bij een groot aantal uren verzuim een dagvaarding.
2012-2013
2013-2014
PV Dagvaarding PV Boete PV TRIP-zitting PV Sepot Halt-verwijzing Nog niet op JCO Afgezien van
56 44 24 1 1 12 33
21 38 23 1 0 19 36
Totaal
171
138
Bron: LBA, 2013-2014
11
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
In 2013-2014 zijn 72 Halt processen-verbaal opgemaakt (tabel 18). Dat zijn er twaalf meer dan vorig schooljaar. Gezien de sterke toename van het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim in het mbo zou je verwachten dat dit aantal nog hoger zou zijn. Zoals gezegd heeft het RBL meer waarschuwingen gegeven die effect hebben gehad. Er hoefde in die gevallen geen Halt-pv opgemaakt te worden.
Proces-verbaal Het pv kan opgemaakt worden tegen de ouders, tegen de leerling van 12 tot 18 jaar of tegen hen allebei. Het OM toetst het pv en bepaalt de aanpak/strafmaat.
Halt-afdoening Bij spijbelverzuim of te laat komen kan een Halt proces-verbaal opgemaakt worden. Dit leidt in eerste instantie niet tot strafvervolging. Wanneer de jongere de opgelegde straf positief afrondt, wordt de overtreding geseponeerd. Wanneer de jongere de opgelegde straf negatief afrondt, wordt het pv naar de officier van justitie gestuurd. Die beslist over de verdere afhandeling.
In verhouding zijn meer Halt-pv’s negatief afgesloten. Leerlingen kunnen met een hoger aantal verzuimuren nog naar Halt gestuurd worden. Dit maakt de kans op een negatieve afronding van Halt groter. Tabel 18 Halt-afdoeningen Afdoening
Luxeverzuim was in 38% van de gevallen de aanleiding om een pv op te maken, het vaakst van alle verzuimsoorten (figuur 17). Absoluut verzuim is slechts in 4% van de gevallen de reden voor een pv.
2012-2013
2013-2014
Positief Negatief Nog niet afgesloten
36 4 20
32 13 27
Totaal
60
72
Bron: LBA, 2013-2014
Figuur 17 Verzuimsoort pv’s 2013-2014
Conclusie
4% 14%
De verzuimprocessen hebben in 2013-2014 minder vaak tot een justitiële afdoening geleid dan voorgaand schooljaar. Het RBL probeert eerst door middel van een waarschuwing en afspraken het verzuim te stoppen, dit heeft effect. De verruiming van het aantal uren verzuim waarmee leerlingen naar HALT gestuurd kunnen worden, heeft invloed gehad op het aantal pv-dagvaardingen en het aantal negatief afgesloten HALT-afdoeningen.
38% 26%
18% Absoluut verzuim
Luxe verzuim
Signaalverzuim
Spijbel/signaalverzuim
Spijbelverzuim
Bron: LBA, 2014
VRIJSTELLINGEN In tabel 19 staat het aantal vrijstellingsaanvragen in 2013-2014 en in 2012-2013. Er zijn vorig schooljaar 332 vrijstellingsaanvragen ingediend bij het RBL, dat zijn er 22 meer dan het schooljaar daarvoor (+7%). Vooral het aantal aanvragen voor vrijstelling van de inschrijvingsplicht is aanzienlijk toegenomen (+14%).
In een aantal gevallen kan een leerplichtig kind een vrijstelling krijgen van de leerplicht. Ouders kunnen op basis van een aantal gronden een vrijstellingsaanvraag indienen bij het RBL (zie kader op de volgende pagina). De leerplichtambtenaar bepaalt of de vrijstelling afgegeven wordt. De vrijstelling geldt voor één schooljaar. Een enkele keer wordt een vrijstelling afgegeven voor de duur van de leerplicht (op basis van lichamelijke gronden). Tabel 19 Vrijstellingsaanvragen in 2013-2014
2012-2013
2013-2014
Toegekend
Afgewezen
Teruggetrokken
In behandeling
Totaal
Toegekend
Afgewezen
Teruggetrokken
In behandeling
Totaal
Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: bedenkingen tegen richting van school Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Inschrijvingsplicht: trekkend bestaan Geregeld schoolbezoek: gewichtige omstandigheden Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school
102 11 98 2 13 6
1 2 0 0 4 1
0 0 1 0 1 0
1 0 4 0 0 0
104 13 103 2 18 7
120 12 115 1 10 4
0 0 0 0 4 1
2 0 0 0 3 0
1 0 0 0 0 0
123 12 115 1 17 5
Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school (16-jarigen) Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
3 57
0 0
0 2
0 1
3 60
1 58
0 0
0 0
0 0
1 58
Totaal
292
8
4
6
310
321
5
5
1
332
Artikel
Bron: LBA, 2013-2014
12
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Vrijstellingen Vrijstelling van de inschrijvingsplicht: -
Vervangende leerplicht:
op basis van psychische en/of lichamelijk gronden (art. 5 onder a) bedenkingen tegen richting van school (art. 5 onder b) het volgen van onderwijs in het buitenland (art. 5 onder c) trekkend bestaan (artikel 5a)
- inschrijving op een andere school of instelling (art. 3a) - inschrijving op een andere school of instelling (art. 3b) voor leerlingen die in hun laatste volledige leerplichtjaar zitten (16-jarigen).
Vrijstelling van geregeld schoolbezoek:
Vrijstelling van de kwalificatieplicht:
-
- het volgen van ander onderwijs (art. 15)
gewichtige omstandigheden (art. 11g)
Conclusie Er zijn meer vrijstellingsaanvragen gedaan in 2013-2014 dan in het schooljaar daarvoor. Vooral vrijstellingen op lichamelijke en psychische gronden zijn vaker aangevraagd. Dat het aantal kinderen die geen onderwijs kunnen volgen op basis hiervan is toegenomen, is niet waarschijnlijk. Mogelijke verklaring hiervoor is dat instellingen en ouders meer kennis hebben over vrijstellingen, waardoor deze vaker aangevraagd worden.
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN In 2013-2014 zijn 25 leerlingen als thuiszitter geregistreerd en 56 als zorgleerling. Deze aantallen zijn omgekeerd ten opzichte van vorig schooljaar (tabel 20). Het RBL heeft sinds begin van het schooljaar een definitie opgesteld voor zorgleerlingen, waardoor vermoedelijk nu meer jongeren als zorgleerling geregistreerd staan dan vorig jaar. Ook heeft het RBL de leerlingen die tijdelijk niet naar school gaan nog beter in het zicht waardoor het aantal zorgleerlingen nu hoger uitvalt dan vorig schooljaar en het aantal thuiszitters lager.
Thuiszitter Een thuiszitter is een leerplichtige jongere tussen de 5 en 16 jaar of een jongere van 16 of 17 jaar die valt onder de kwalificatieplicht en die ingeschreven staat op een school of onderwijsinstelling en die zonder geldige reden meer dan 4 weken verzuimt, zonder dat hij/zij ontheffing heeft van de leerplicht resp. vrijstelling van geregeld schoolbezoek wegens het volgen van ander onderwijs (Ingrado, 2012).
Tabel 20 Thuiszitters en zorgleerlingen per gemeente
Hillegom
Kaag en Braassem
Katwijk
Leiden
Leiderdorp
Lisse
Noordwijk
Noordwijkerhout
Oegstgeest
Teylingen
Voorschoten
Zoeterwoude
Totaal HR
Zorgleerling
Thuis
1
3
7
12
3
4
7
3
0
9
2
1
52
Zorg
0
1
3
4
2
1
3
1
2
4
1
1
23
Thuis
1
1
1
10
2
1
1
1
1
2
4
0
25
Zorg
1
3
7
17
6
1
5
2
2
10
2
0
56
1.
2013-2014
2012-2013
2.
Leerlingen die langer dan 4 weken wegens lichamelijke of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting. Leerlingen waarbij twijfel is over de lichamelijke of psychische gronden en om die reden langer dan 4 weken niet naar school gaan en wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium.
Figuur 21 Thuiszitters en zorgleerlingen naar leeftijd en onderwijssoort Po
Bron: LBA, 2013-2014
In figuur 21 zijn de thuiszitters en zorgleerlingen afgezet naar leeftijd en schoolsoort. Het valt op dat een groot deel van de leerlingen die tijdelijk niet naar school gaan in de leeftijdsgroep dertien t/m vijftien jaar zit en afkomstig is van het vo.
5 t/m 12 jaar
4
5
Mbo
Vo
5 t/m 12 jaar 1
Speciaal
In verhouding kent het speciaal onderwijs relatief veel thuiszitters en zorgleerlingen; 1,4% van alle leerlingen gaat momenteel niet naar school maar staat wel ingeschreven. In het po is dit 0%, in het vo en mbo 0,2%. In het speciaal onderwijs gaat het vaak om leerlingen waar geen passende onderwijsplek voor te vinden is.
13 t/m 15 jaar
8
16 t/m 17 jaar
3
16 t/m 17 jaar
2 3
5 t/m 12 jaar
5
13 t/m 15 jaar
4
16 t/m 17 jaar
4 0
Aan het eind van het schooljaar 2013-2014 gaan 31 jongeren weer naar school (tabel 22 op de volgende pagina). Er zijn dertien jongeren die een zorgverwijzing hebben. Een kleine groep jongeren is om een andere reden geen thuiszitter of zorgleerling meer. Een derde van de 81 gevallen in 2013-2014 is nog niet afgesloten.
Bron: LBA, 2013-2014
13
24 10
Thuiszitter Zorgleerling
4 4 5
10
15
20
25
30
35
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Tabel 22 Status thuiszitters en zorgleerlingen aan het eind van het schooljaar Thuiszitter
Zorgleerling
Totaal
Afgesloten: weer naar school Vrijstelling Verhuisd Open Zorgverwijzing Hulpverlening (algemeen)* Leeftijdsgrens bereikt
10 1 0 9 3 1 1
21 2 2 18 10 3 0
31 3 2 27 13 4 1
Totaal
25
56
81
Passend onderwijs Uit het aantal thuiszitters blijkt dat niet voor alle kinderen in de regio Holland Rijnland een passende onderwijsplek is. Ondanks de gemaakte afspraken en de vernieuwde wet- en regelgeving, zijn er soms thuiszitters door het niet voor handen zijn van een passende onderwijsplek. Er zijn bijvoorbeeld jongeren die door tegenstrijdige wet- en regelgeving geen aanspraak kunnen maken op onderwijs en zorg tegelijk. In de ‘Handreiking schoolverzuim en voorkomen van thuiszitten’, die het RBL met de samenwerkingsverbanden primair- en voortgezet onderwijs heeft gemaakt, staat opgenomen dat de ‘beleidstafel thuiszitters’ de opdracht heeft om ook voor deze kinderen een passende onderwijsplek te organiseren.
Bron: LBA, 2013-2014 *bijv. Oriëntatiejaar, trajectbegeleiding Jongerenloket, Kickstart, Campus Oudere Jeugd
Conclusie Het RBL heeft sinds begin van het schooljaar een definitie opgesteld voor zorgleerlingen, waardoor nu meer jongeren als zorgleerling geregistreerd staan dan vorig jaar. Ook heeft het RBL de leerlingen die tijdelijk niet naar school gaan nog beter in het zicht waardoor het aantal zorgleerlingen nu hoger uitvalt dan vorig schooljaar en het aantal thuiszitters lager.
SCHOOLBEZOEKEN Het RBL adviseert scholen over hun verzuimbeleid en verzuimregistratie. Leerplicht bezoekt jaarlijks alle scholen om de verzuimregistratie te controleren. Daarbij moet wel onderscheid gemaakt worden tussen po-, vo- en so-scholen en mbo-instellingen. Sinds begin van het schooljaar 2013-2014 controleert het RBL de verzuimregistratie van de ROC’s in de regio volgens het format van de Onderwijsinspectie. Er zijn in Holland Rijnland 184 scholen in de regio 4 (zonder mbo-instellingen), deze zijn in 2013-2014 allemaal bezocht door leerplicht. De verzuimadministratie was van 182 scholen op orde. Met twee scholen voor voortgezet onderwijs zijn afspraken gemaakt om de verzuimregistratie te verbeteren. Of deze afspraken leiden tot een verbeterde verzuimregistratie wordt in het nieuwe schooljaar onderzocht. Op het mbo is sinds begin van het schooljaar 2013-2014 een nieuw controleformat van kracht. Hierbij wordt gecontroleerd of al het verzuim gemeld is wat gemeld had moeten worden. De instellingen krijgen twee keer de kans om hun registratie te verbeteren voordat de inspectie overgaat tot het geven van boetes. Het RBL heeft enkele opleidingsonderdelen van de ROC’s in de regio gecontroleerd. Elk schooljaar rolt het RBL deze manier van controleren verder uit. Na de proefcontroles in 2012-2013 zijn de mbo’s steeds meer verzuim gaan melden.
Conclusie Van nagenoeg alle scholen in het po, vo, en so is de verzuimregistratie op orde. Met twee scholen voor voortgezet onderwijs zijn afspraken gemaakt om de verzuimadministratie te verbeteren. De mbo-instellingen zijn voor het eerst gecontroleerd volgens het format van de onderwijsinspectie. Deze wijze van controle heeft geleid tot het beter melden van verzuim door de mbo’s.
4
zowel voor de meldingen als voor de schoolbezoeken. Bij de schoolbezoeken dient vermeld te worden dat iedere school waar op zijn minst één locatie is bezocht als ‘bezocht’ wordt beschouwd.
Omdat de basisscholen niet per (sub)locatie worden ingeschreven door DUO worden de scholen ook niet per locatie in het jaarverslag vermeld. Deze indeling is tevens bij dit rapport aangehouden,
14
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
3
RMC RMC
Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) richt zich op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten in de regio. Er zijn 39 RMC-regio’s in Nederland. De RMC-regio ZuidHolland Noord bestaat uit dezelfde gemeenten als de leerplichtregio Holland Rijnland. Wanneer een onderwijsdeelnemer tussen de 18 en 23 jaar dreigt uit te vallen of zonder startkwalificatie van school gaat, krijgt deze deelnemer hulp van het RMC bij het vinden van een opleiding of baan. Waar nodig verwijst de RMC-medewerker (casemanager mbo) de deelnemer door naar zorg of hulpverlening.
De cijfers in dit hoofdstuk hebben betrekking op jongeren van 18 t/m 22 jaar zonder startkwalificatie die in de RMC-regio Zuid-Holland Noord wonen en niet op jongeren die hoger beroepsonderwijs volgen.
18+ VERZUIM De meldingen van 18+ verzuim hebben betrekking op jongeren tussen de 18 en 22 jaar die in de RMC-regio Zuid-Holland Noord wonen, naar middelbaar beroepsonderwijs gaan en geen startkwalificatie hebben (zie ‘18+ verzuim’ in kader hiernaast). Enkele scholen van voortgezet onderwijs hebben ook een melding van 18+ verzuim gedaan.
18+ verzuim Er is een verband tussen verzuim en uitval. Het RMC werkt zoveel mogelijk preventief en pakt daarom al het gemelde schoolverzuim aan en niet alleen dat van leer- en kwalificatieplichtigen. Wettelijk zijn scholen verplicht verzuim van 4 weken of langer te melden van deelnemers van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie. In het kader van de vsv-aanpak is in de RMC-regio Zuid-Holland Noord de afspraak met mbo-scholen gemaakt dat zij iedere 16 uur verzuim in 4 weken moeten melden net zoals dit bij leer- en kwalificatieplichtigen gebeurt. De melding komt net als bij leerplicht via DUO bij het RBL terecht en wordt opgepakt door de casemanager mbo.
Het aantal deelnemers waarover in het schooljaar 2013-2014 een 18+ melding gedaan kon worden is niet vast te stellen (zie ‘Geen standcijfer maar stroomcijfer’ in kader hiernaast). Het aantal meldingen van 18+ verzuim kan dan ook niet afgezet worden tegen een absoluut aantal deelnemers per leeftijd, gemeente of school.
Geen standcijfer maar stroomcijfer
Aantal meldingen en aantal deelnemers
Het precieze aantal deelnemers waarover een 18+ melding gedaan kon worden op een bepaalde datum in 2013-2014 is niet te bepalen. Het is een variabel cijfer, een stroomcijfer. Het aantal deelnemers van 18 t/m 22 jaar varieert per dag , afhankelijk van het aantal inschrijvingen en de leeftijd van jongeren. Er zijn 17-jarigen die in de loop van het schooljaar 18 worden en gemeld kunnen worden en 22-jarigen die in de loop van het schooljaar 23 worden en niet meer gemeld hoeven worden. Om toch een inschatting van de grootte van de groep te maken, is op basis van leeftijd en inschrijvingen op 1 december 2013, een grove schatting gemaakt.
In 2013-2014 zijn in totaal 1595 meldingen van ongeoorloofd verzuim gedaan bij het RBL. Het aantal meldingen van 18+ verzuim is gestegen van 824 naar 1595 meldingen. Dat is bijna twee keer zoveel als voorgaand schooljaar. De overgrote meerderheid (97%) van de meldingen is afkomstig van het middelbaar beroepsonderwijs (tabel 23). Net als bij de meldingen van het spijbel/signaalverzuim van leer- en kwalificatieplichtigen in het mbo, is het aantal meldingen van 18+ verzuim toegenomen doordat scholen beter zijn gaan melden.
Er zijn op dat moment ongeveer 7900 onderwijsdeelnemers van 18 t/m 22 jaar zonder startkwalificatie die in Zuid-Holland Noord wonen. Daarvan bestaat de groep 18-jarigen uit ongeveer 3000 deelnemers, aflopend naar ongeveer 550 deelnemers van 22 jaar.
Tabel 23 Aantal meldingen van 18+ verzuim per schoolsoort 2012-2013
2013-2014
Groeipercentage
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Overig
48 776 -
41 1551 3
-15% +100% -
Totaal
824
1595
+94%
Er zijn in 2013-2014 in totaal 1595 meldingen gedaan over 1035 deelnemers. In het schooljaar 2012-2013 zijn 824 meldingen gedaan over 593 deelnemers. Twee derde van de deelnemers met een melding is in 2013-2014 één keer gemeld, een kwart is twee keer gemeld en een tiende vaker dan drie keer (tabel 24).
Bron: LBA, 2013-2014
Tabel 24 Aantal meldingen 18+ verzuim per deelnemer
Gekoppelde meldingen
2012-2013
Scholen moeten iedere zestien uur verzuim in vier weken melden. De meldingen die gedaan worden terwijl de eerste melding nog in behandeling is bij het RBL, wordt gekoppeld aan de eerste melding. Aan deze meldingen zijn geen acties verbonden. Er zijn 470 gekoppelde meldingen in het schooljaar 20132014. De gekoppelde meldingen geven een vertekend beeld van het verzuim en zijn daarom niet meegerekend in dit jaarverslag.
1 melding 2 meldingen 3 meldingen 4 meldingen 5 keer gemeld of vaker Totaal Bron: LBA, 2013-2014
15
2013-2014
Aantal 471 76 23 9 14
% 79% 13% 4% 2% 2%
Aantal 677 233 78 29 18
% 65% 23% 8% 3% 2%
593
100%
1035
100%
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Jongeren van 18 jaar zijn het meest gemeld (figuur 25). Hoe ouder, hoe minder deelnemers met verzuim. Dit hangt samen met het aantal deelnemers per leeftijdscategorie (zie kader op vorige pagina).
Conclusie Het aantal meldingen van 18+ verzuim is in 2013-2014 94% hoger dan in het schooljaar daar voor.
Figuur 25 Deelnemers met gemeld verzuim per leeftijd 500
427 Het RBL gaat er niet van uit dat het daadwerkelijke verzuim is toegenomen, maar dat scholen beter zijn gaan melden sinds het voor mbo-scholen verplicht werd om al het 18+ verzuim te melden. Ook de schoolcontroles volgens het format van de onderwijsinspectie hebben het effect dat scholen hun verzuimadministratie beter op orde hebben en meer verzuim melden. Daarnaast zijn de casemanagers mbo vaker en zichtbaarder aanwezig op school dan voorheen, waardoor scholen er meer bewust van zijn dat zij verzuim moeten melden. Om inzicht te krijgen in het verzuim van onderwijsdeelnemers is het van belang dat al het verzuim gemeld wordt.
400 270
300
179
200
102
100
57
0 18 jaar
19 jaar
20 jaar
21 jaar
22 jaar
Bron: LBA, 2013-2014
Verzuim per gemeente Tabel 26 laat het aantal meldingen van 18+ verzuim per gemeente zien. Het verschilt per gemeente hoe sterk het aantal meldingen is toegenomen. Dit hangt vooral af van de toename van het aantal deelnemers dat gemeld is (tabel 26) en het aantal meldingen per deelnemer (zie tabel 27 hiernaast).
Tabel 27 Aantal onderwijsdeelnemers met 18+ meldingen per woongemeente
In een aantal gemeenten komt het groeipercentage van het aantal meldingen overeen met het groeipercentage van het aantal deelnemers met een 18+ melding. In gemeenten waar dit niet overeenkomt, wonen deelnemers met meerdere meldingen die het groeipercentage beïnvloeden. Tabel 26 Aantal meldingen van 18+ verzuim per woongemeente 2012-2013
2013-2014
Groeipercentage
Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp
34 58 100 328 58
38 97 235 663 102
+12% +67% +135% +102% +76%
Lisse
35
56
+60%
Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude
29 22 41 60 38 21
82 47 62 89 94 30
+183% +114% +51% +48% +147% +43%
Totaal
824
1595
+94%
2012-2013
2013-2014
Groeipercentage
Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp
26 35 74 233 40
29 76 167 392 64
Lisse
27
44
+12% +117% +126% +68% +60% +63%
Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude
25 18 28 43 30 14
51 32 42 63 55 20
+104%
Totaal
593
1035
+75%
+78% +50% +47% +83% +43%
Bron: LBA, 2013-2014
Conclusie In alle gemeenten is het aantal meldingen aanzienlijk toegenomen. Scholen zijn beter gaan melden waardoor het verzuim beter inzichtelijk wordt. De toename per gemeente hangt af van het aantal deelnemers dat gemeld is en het aantal meldingen per deelnemer.
Bron: LBA, standcijfer oktober 2012 en 2013
Verzuim per school
Tabel 28 Aantal meldingen van 18+ verzuim per school
ROC Leiden heeft met 910 meldingen veruit de meeste meldingen van 18+ verzuim gedaan, gevolgd door het ID College (tabel 28). ROC Leiden en het ID College zijn verantwoordelijk voor 80% van de meldingen. Het aantal meldingen is sterk toegenomen op beide scholen, net als het aantal deelnemers dat gemeld is (tabel 29 op de volgende pagina). Het aantal meldingen van het ROC van Amsterdam en het ROC Mondriaan is juist gedaald, net als het aantal gemelde deelnemers.
2012-2013
2013-2014
Groeipercentage
Wellantcollege
318 73 159 85 37 5
910 360 116 51 41 15
+186% +393% -27% -40% +11% +200%
LIS Overig
0
2
n.v.t.
147
100
-32%
Totaal
824
1595
+94%
ROC Leiden ID College ROC Mondriaan ROC Amsterdam ROC Nova College
De meldcijfers van de scholen zijn lastig te interpreteren. Een groot aantal factoren is van invloed op het aantal meldingen dat een school doet, onder andere het meldgedrag, het verzuim en het aantal deelnemers op die school uit onze regio.
Bron: LBA, 2013-2014
Tabel 29 Aantal deelnemers met 18+ verzuim per school
16
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
2012-2013
2013-2014
Groeipercentage
269 62 80 48 33
575 220 79 39 32
+114% +255% -1% -19% -3%
Wellantcollege
5
13
+160%
LIS
0
2
n.v.t.
Overig
96
75
-22%
Totaal
593
1035
+75%
ROC Leiden ID College ROC Mondriaan ROC Amsterdam ROC Nova College
Conclusie ROC Leiden en ID College hebben tachtig procent van de meldingen van 18+ verzuim in de regio gedaan. Omdat de scholen beter zijn gaan melden, hebben zij een hoog groeipercentage. Opvallend is de negatieve ontwikkeling van het aantal meldingen van het ROC van Amsterdam. Het aantal meldingen van de scholen met deelnemers uit de regio Zuid-Holland Noord laten niet allemaal dezelfde ontwikkeling zien. Verschillen tussen de scholen zijn afhankelijk van een groot aantal factoren waar het RBL maar in beperkte mate inzicht in heeft.
Bron: LBA, 2012-2014
Afdoeningen 18+ verzuim Van de 1035 deelnemers met een 18+ verzuimmelding is twee derde één keer gemeld en een derde vaker dan één keer. Van 664 meldingen over 525 deelnemers, is uiteindelijk ongeoorloofd verzuim vastgesteld (figuur 30). Van tachtig procent is één keer verzuim vastgesteld in 2013-2014, van één op de vijf deelnemers is dat twee keer of vaker.
Afdoeningen 18+ verzuim Geconstateerd Wanneer verzuim geconstateerd wordt, nodigt de ‘casemanager mbo’ de jongere uit voor een gesprek waar ook een studieloopbaanbegeleider bij aanwezig is. Vaak worden in deze gesprekken afspraken gemaakt met de leerling om het verzuim te stoppen. In sommige gevallen besluit de leerling zich uit te schrijven of is niet bereikbaar.
Figuur 30 Aantal constateringen van relatief verzuim per deelnemers 3% 1%
Aantal constateringen van verzuim per deelnemer (n=525)
Niet geconstateerd De leerplichtambtenaar kan vaststellen dat er geen sprake is van ongeoorloofd verzuim omdat de jongere bijv. toch wel aanwezig was of dat het verzuim niet verwijtbaar is. Ook kan het zijn dat de jongere verhuisd is of een zorgtraject ingaat.
16% 1
2
3
4
80%
Geen afdoening bepaald Van meldingen die ter kennisgeving aangenomen zijn, wordt geen afdoening bepaald. De school meldt het verzuim omdat het verplicht is te melden, maar onderneemt eerst zelf actie om het verzuim aan te pakken. Van openstaande meldingen is nog geen afdoening bepaald (in onderzoek).
Alle 1595 meldingen van 18+ verzuim zijn opgepakt door het RBL. In 2013-2014 is van 664 meldingen uiteindelijk verzuim vastgesteld, dat is 42% van alle meldingen. Een derde van alle meldingen is niet geconstateerd en van 24% is geen afdoening bepaald (tabel 31). Het geconstateerde verzuim is met de helft toegenomen, van 436 gevallen in 2012-2013 naar 664 gevallen in 2013-2014. Het merendeel van het geconstateerde verzuim heeft geleid tot afspraken die de casemanager mbo met de leerling heeft gemaakt. Bij een kwart van het geconstateerde verzuim gaf de leerling aan zich te gaan uitschrijven (tabel 31).
Tabel 31 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
Dat een derde van alle meldingen niet geconstateerd is, laat zien dat de scholen veel verzuim gemeld hebben wat eigenlijk niet gemeld had hoeven worden. De strengere verzuimcontroles op het mbo en de betere zichtbaarheid van de casemanagers mbo op de scholen, hebben ertoe geleid dat scholen zich ervan bewust zijn dat zij al het ongeoorloofd verzuim moeten melden. De kwaliteit van melden kan echter nog wel verbeterd worden.
20132014
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: onbereikbaar Totaal
436 436
150 480 34 664
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
338
542
Verzuim afgehandeld: verhuisd Verzuim afgehandeld: Zorgverwijzing Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
1 2 341 47 47
542 370 19 389
Totaal
824
1595
Geen afdoening bepaald
Hoewel het geconstateerde verzuim aanzienlijk is toegenomen, wordt de sterke toename van het aantal meldingen grotendeels veroorzaakt door meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL.
20122013
Bron: LBA, 2012-2014
Conclusie De aanwezigheid van het RBL en de opbouw van de relatie van het RBL met scholen leidt tot beter meldgedrag. Alle meldingen van 18+ verzuim zijn in 2013-2014 opgepakt door het RBL. De kwaliteit van de meldingen van scholen kan nog verbeterd worden.
17
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Op 1 oktober 2013 waren er nog 1738 oude vsv’ers in Holland Rijnland. Op 1 oktober 2014 zijn er 1565 (zie tabel 33). Dat is tien procent minder dan vorig jaar. Vorig jaar waren er 709 nieuwe vsv’ers op 1 oktober 2013, volgens de indicatieve cijfers van oktober 2013. Dit cijfer is in maart 2014 bijgesteld naar 611 nieuwe vsv’ers. Dit jaar zijn er 703 nieuwe vsv’ers op 1 oktober 2014 volgens de indicatieve cijfers van oktober 2014. Daaronder zijn ook 107 nieuwe vsv’ers die ingeschreven zijn zonder bekostiging (zie kader hieronder). Het aantal nieuwe vsv’ers wordt in maart 2015 gecorrigeerd (zie paragraaf ‘Nieuwe vsv’ers: vooruitblik op voorlopige cijfers’).
Voortijdig schoolverlaters Nieuwe voortijdig schoolverlaters (nieuwe vsv’ers): jongeren tot 23 jaar die in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgeschreven van school, nog geen startkwalificatie hebben en op 1 oktober 2014 niet ingeschreven staan op een opleiding. Een startkwalificatie is een vwo-diploma, havo-diploma of mbo-diploma op tenminste niveau 2. Oude voortijdig schoolverlaters: jongeren die in eerdere schooljaren zijn uitgevallen van school, nog geen 23 jaar zijn, geen startkwalificatie hebben en niet opnieuw staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling.
Tabel 33 Ontwikkeling aantal vsv’ers naar soort vsv’er Soort vsv’er
Op 1 oktober 2014 staan 2268 jongeren als voortijdig schoolverlater geregistreerd in de RMC-regio Zuid-Holland Noord. Het aantal oude vsv’ers is 1565. Er zijn 703 jongeren die in het schooljaar 20132014 zijn uitgevallen en als nieuwe vsv’er geteld worden, dit is een indicatief cijfer (zie kader ‘Indicatief cijfer vsv’).
2012-2013
2013-2014
Oud Nieuw
1738 611
1565 703*
Totaal
2349
2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
Ingeschreven zonder bekostiging Een aantal jongeren staat op 1 oktober 2014 ingeschreven bij een onderwijsinstelling als ‘niet-bekostigd’. Het zijn in de meeste gevallen leerlingen die nog één examenonderdeel moeten halen om zich te kwalificeren. Zij krijgen nog tot 1 januari 2014 de tijd om hun startkwalificatie te behalen voordat zij als vsv’er geregistreerd worden. Bij de indicatieve cijfers worden zij als nieuwe vsv’er meegeteld.
Indicatief cijfer vsv Bij het weergeven van het aantal nieuwe vsv’ers geldt een belangrijke kanttekening: het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werkt voor het bepalen van het aantal nieuwe vsv’ers met een teldatum van 1 oktober 2014 ten opzichte van 1 oktober 2013. Het ministerie publiceert niet eerder dan in maart 2015 de officiële voorlopige cijfers van 1 oktober 2014.
Vanaf 2012 wordt niet meer gewerkt met een regionale ambitie van een absoluut aantal nieuwe vsv’ers, maar met maximale uitvalspercentages per onderwijsniveau (zie volgende paragraaf). Vanuit de RMC-functie heeft het RBL wel een verantwoordelijkheid om het aantal nieuwe vsv’ers op regionale schaal in beeld te houden. In tabel 34 staat het aantal nieuwe vsv’ers weergegeven per gemeente.
De cijfers die in dit jaarverslag zijn opgenomen zijn slechts een indicatie van de voorlopige cijfers waar het ministerie rond maart mee komt. Het ministerie komt op 1 oktober 2015 met het definitieve aantal vsv’ers op 1 oktober 2014. In de tabellen worden de vsv-cijfers naast die van vorig jaar gezet. Het RBL hanteert daarbij de methodiek dat de cijfers per jaarverslag worden gecorrigeerd over voorgaand jaar. De cijfers van het schooljaar 2013-2014 zijn slechts indicatief, de cijfers van vorig jaar zijn de voorlopige cijfers van maart 2014. De definitieve cijfers worden in oktober vastgesteld door OCW, maar zijn te laat bekend bij het RBL om in dit jaarverslag op te nemen.
Tabel 34 Cijfers nieuwe vsv’ers per woongemeente 2012-2013
De meeste jongeren vallen uit van school als zij achttien jaar zijn (figuur 32). Er zijn ook relatief veel jongeren die zeventien jaar of negentien jaar zijn als zij zonder startkwalificatie stoppen met school. Voor de groep oude vsv’ers geldt: hoe hoger de leeftijd, hoe groter de groep. Figuur 32 Leeftijd van oude en nieuwe vsv’ers op 1 oktober 2014 (indicatief cijfer) 500
2013-2014*
Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp
32 28 128 181 42
31 42 102 244 49
Lisse
35
42
Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude
29 20 31 42 32 11
28 24 30 52 42 17
Totaal
611
703
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
400 300 200
Conclusie
100 0 12
13
14
15
16 17 18 nieuw oud
19
20
21
Het aantal oude vsv’ers is op 1 oktober 2014 1565, een tiende lager dan voorgaand schooljaar. Volgens de indicatieve cijfers van DUO waren er 703 nieuwe vsv’ers op 1 oktober 2014. Dit cijfer wordt in maart 2015 gecorrigeerd. Pas dan kan een vergelijking gemaakt worden met het aantal vsv’ers van vorig jaar.
22
Bron: DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014
18
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Voortijdig schoolverlaten per school en onderwijsniveau In het schooljaar 2013-2014 is 2,2% van de onderwijsdeelnemers zonder startkwalificatie gestopt met school. Er zijn 184 deelnemers uitgevallen van het voortgezet onderwijs en 519 van het middelbaar beroepsonderwijs. In figuur 35 en 36 staat het aantal vsv’ers dat in de regio woont per school van uitval.
Convenant Voortijdig Schoolverlaten Alle 39 RMC-regio’s in Nederland en vrijwel alle scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs hebben het ‘Convenant Voortijdig Schoolverlaten 2012-2015’ van het Rijk ondertekend.
Figuur 35 Vsv’ers uit Holland Rijnland per vo-school van uitval Andreas
19
6
Bonaventura
RMC-regio’s en scholen ontvangen subsidie van het Rijk om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters te verminderen tot maximaal 25.000 in 2016. Per regio zijn maximale uitvalpercentages per doelgroep opgesteld. In onderstaande tabel staan de maximale uitvalpercentages per onderwijsniveau vermeld voor de drie schooljaren van het lopende convenant.
25
7
28 29
Da Vinci 9 9
Fioretti Leonardo
7
1
RMC-regio 026
45
Marecollege 3 3
Northgo Rijnlands Oegstgeest
Onderbouw vo Vmbo bovenbouw Havo/vwo bovenbouw Mbo 1 Mbo 2 Mbo3/4
7
4 2 5 1 3 12
Rijnlands Sassenheim St. Gym. Athena St. Gym. Socrates Teylingen College
3
0 5 2013-2014
RMC-regio 026
16
9 10 15 2012-2013
20
25
20122013
Figuur 36 Vsv’ers uit Holland Rijnland per mbo-school van uitval 20132014 *
5 2 24 25 89 86
ROC ID College ROC Leiden
264
293
38 46 6 11
Wellant
50 2013-2014
100
% nieuwe vsv’ers
Maximaal uitvalpercentage
Onderbouw vo Vmbo bovenbouw Havo/vwo bovenbouw Mbo 1 Mbo 2 Mbo3/4 Totaal Onderbouw vo
19 57 30 32 240 233 611 53
0,4% 2,2% 0,4% 22,1% 13,6% 4% 2% 0,4%
1% 4% 0,5% 32,5% 13,5% 4,25%
Vmbo bovenbouw
86
2,0%
4%
Havo/vwo bovenbouw
45
0,6%
0,5%
Mbo 1
67
35,3%
27,5%
Mbo 2
212
12,7%
11,5%
Mbo3/4
240
4,2%
3,5%
Totaal
703
2,2%
1%
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, ‘Uitschrijvingen zonder startkwalificatie per niveau’, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
64 71
Overig 0
1% 4% 0,5% 22,5% 10% 2,75%
Aantal nieuwe vsv’ers
30
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
ROC Mondriaan
1% 4% 0,5% 27,5% 11,5% 3,5%
Tabel 37 Uitvalpercentages per onderwijsniveau
6
Overig vo
Nova
1% 4% 0,5% 32,5% 13,5% 4,25%
7
1
Wellant vo
Leidse Instrumentmakers
Max % vsv 2014-2015
22
11
Vlietland
Max % vsv 2013-2014
23
12
Visser 't Hooft
Max % vsv 2012-2013
150
200
250
300
2012-2013
Conclusie
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
Afgaand op de indicatieve cijfers van oktober 2014, voldoen alleen de onderbouw van het vo en de bovenbouw van het vmbo op 1 oktober 2014 aan de uitvalnormen voor hun niveau. In de bovenbouw van havo/vwo en in het mbo 1, mbo 2 en mbo 3/4 zijn meer jongeren vsv’er geworden dan de maximale uitvalpercentages. Echter, de exacte duiding daarvan vindt plaats op basis van de voorlopige cijfers in maart 2015.
Tabel 37 geeft de uitvalspercentages per onderwijsniveau weer. De uitval in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en van de bovenbouw van het vmbo voldoen aan de norm van het ‘Convenant Voortijdig Schoolverlaten 2012-2015’ (zie kader). De uitval in de bovenbouw van havo/vwo en het mbo is nog te hoog (zie tabel 37).
19
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Nieuwe vsv’ers: vooruitblik op voorlopige cijfers Op basis van de correctie van vorig jaar verwacht het RBL dat het aantal nieuwe vsv’ers van 1 oktober 2014 in maart 2015 naar beneden bijgesteld wordt, als gevolg van jongeren die vóór 1 januari alsnog hun startkwalificatie halen, witte vlekken en inschrijvingen die later bekend geworden zijn (zie kader).
Aanpassing vsv-cijfers De uitvalcijfers worden op 1 januari 2015 met terugwerkende kracht aangepast wegens:
Het RBL maakt op basis van informatie in de leerlingenadministratie, in dit jaarverslag een inschatting van het aantal nieuwe vsv’ers dat tot de witte vlekken behoort (zie kader) en in maart 2015 niet meer tot de nieuwe vsv’ers gerekend zal worden. Het RBL hoopt op deze manier beter inzicht te krijgen in het aantal nieuwe vsv’ers dan op basis van de indicatieve cijfers van DUO van oktober 2014 mogelijk is.
-
-
Er zijn 55 voortijdig schoolverlaters waar van verwacht wordt dat zij na 1 januari 2015 niet meer tot de nieuwe vsv’ers gerekend zullen worden tabel 38). Vijfentwintig jongeren hebben een vrijstelling van de leerplichtwet, van negentien jongeren is hun schoolinschrijving pas na 1 oktober bekend geworden en van elf jongeren is bekend dat zij een mbo-diploma niveau 1 behaald hebben en aan het werk zijn. Officieel moeten de laatstgenoemden een arbeidscontract hebben voor minimaal twaalf uur om niet tot de vsv’ers te behoren. De informatie over het aantal uren is echter niet bekend bij het RBL.
Afhankelijk van het aantal vsv’ers dat alsnog een startkwalificatie behaalt vóór 1 januari 2015, zal dit aantal nog verder afnemen. Vorig jaar behoorde een derde van deze vsv’ers niet meer tot de vsv’ers. Wanneer dat dit jaar weer het geval is, komt het aantal nieuwe vsv’ers uit op 611 nieuwe vsv’ers, hetzelfde aantal als vorig jaar (tabel 39). Dat zou betekenen dat de streefnorm voor het mbo niveau 2 behaald wordt.
Tabel 38 Witte vlekken en inschrijvingen die later bekend geworden zijn Reden
Aantal
Vrijstelling leerplicht Diploma MBO 1 en werk Inschrijving op 1 oktober later bekend
25 11 19
Totaal
55
Jongeren die op 1 oktober 2014 ingeschreven stonden bij een onderwijsinstelling, maar waarvan de inschrijving later bekend geworden is. Jongeren die op 1 oktober als ‘niet-bekostigd’ staan ingeschreven en vóór 1 januari een startkwalificatie halen. witte vlekken: jongeren met een mbo-diploma niveau 1 die minimaal 12 uur per week werken; jongeren onder de 18 jaar met een vrijstelling van de leerplichtwet; jongeren die een opleiding volgen bij politie of defensie.
Voor mbo niveau 1 lijkt het halen van de streefnorm, ondanks de te verwachten correcties, niet haalbaar. Het aantal vsv’ers moet nog met 7 afnemen om de streefnorm te halen. Voor de bovenbouw van havo/vwo kan de streefnorm nog behaald worden als er bijvoorbeeld nog een later bekend geworden inschrijving afgetrokken kan worden van het totaal. Het aantal vsv’ers moet nog met minimaal één afnemen. Voor de streefnorm van mbo niveau 3 en 4 geldt dat een groter deel van de examendeelnemers (namelijk twee derde) een startkwalificatie moet behalen vóór 1 januari dan het gemiddelde van vorig jaar, om onder het maximale uitvalpercentage te komen.
Bron: LBA, 2014
Het RBL gaat ervan uit dat het aantal nieuwe vsv’ers afneemt met in elk geval 58, tot 645 nieuwe vsv’ers in maart 2015 (tabel 39). Tabel 40 laat zien dat de normen voor havo/vwo bovenbouw en voor het mbo nog niet gehaald worden als de witte vlekken van het aantal nieuwe vsv’ers op 1 oktober zijn afgetrokken.
Tabel 39 Inschatting van het aantal nieuwe vsv’ers op 1 oktober 2014, na correctie van witte vlekken, inschrijvingen, geslaagde ingeschrevenen zonder bekostiging (examendeelnemers) Onderwijsniveau
Aantal inschrijvingen later bekend + witte vlekken
Aantal vsv’ers na aftrek inschrijvingen later bekend en witte vlekken.
Aantal ingeschreven zonder bekostiging op 1 okt. 2014
Aantal nieuwe vsv’ers na correctie van witte vlekken, inschrijvingen en examendeelnemers (uitgaande van slagingspercentage 33%).
Onderbouw vo Vmbo bovenbouw Havo/vwo bovenbouw Mbo 1 Mbo 2 Mbo 3/4
6 20 6 8 11 7
47 66 39 59 201 233
2 55 50
47 66 39 59 183 217
Totaal
58
645
107
611
Tabel 40 Inschatting van % nieuwe vsv’ers op 1 oktober 2014, na correctie van witte vlekken, inschrijvingen, geslaagde ingeschrevenen zonder bekostiging (examendeelnemers)
Onderbouw vo Vmbo bovenbouw Havo/vwo bovenbouw Mbo 1 Mbo 2 Mbo 3/4
% nieuwe vsv’ers indicatieve cijfers oktober ‘14
% nieuwe vsv’ers na aftrek witte vlekken en inschrijvingen (schatting op basis LBA)
% nieuwe vsv’ers na aftrek witte vlekken, inschrijvingen en examendeelnemers (uitgaande van slagingspercentage 33%) (schatting op basis LBA)
Max. uitvalpercentage
0,4% 2,0% 0,6% 35,3% 12,7% 4,2%
0,4% 1,5% 0,6% 31,1% 12% 4,1%
0,4% 1,5% 0,6% 31,1% 10,9% 3,8%
1% 4% 0,5% 27,5% 11,5% 3,5%
20
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Conclusie Het RBL verwacht dat het aantal nieuwe vsv’ers in maart 2015 naar beneden wordt bijgesteld als gevolg van examenkandidaten die alsnog hun startkwalificatie behaald hebben, witte vlekken en later bekend geworden inschrijvingen. Op basis van de informatie uit de leerlingenadministratie en informatie van vorig jaar, heeft het RBL een schatting gemaakt van het aantal nieuwe vsv’ers na correctie. Verwacht wordt dat het aantal nieuwe vsv’ers even hoog zal zijn als vorig schooljaar volgens de cijfers van maart. Dit zou betekenen dat de streefnorm behaald wordt door de onderbouw van het vo, de bovenbouw van het vmbo en het mbo niveau 2. Voor mbo niveau 1 lijkt het behalen van de streefnorm niet haalbaar. Voor de bovenbouw van havo/vwo moet het aantal met nog één afnemen door bijv. een witte vlek of latere inschrijving, om te voldoen aan de streefnorm. Voor mbo niveaus 3 en 4 geldt dat een groter deel van de examenkandidaten een startkwalificatie moet halen dan vorig jaar het geval was om onder het maximale uitvalpercentage te komen.
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn 304 RMC-trajecten opgestart voor 283 jongeren. Van de 283 jongeren met een traject, zijn er 19 die in 2013-2014 twee keer een traject hebben gehad, één jongere had er drie. Een vergelijking met het schooljaar 2012-2013 is niet mogelijk omdat het Jongerenloket werkte met kalenderjaren. Voor het eerst is nu het aantal trajecten per schooljaar berekend (zie kader).
RMC-begeleiding Begeleiding van jongeren tussen de 18 en 23 jaar zonder startkwalificatie of jongeren die nog op school zitten en dreigen uit te vallen. Het doel is het behalen van een startkwalificatie en daarmee het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. Begeleiding bestaat uit hulp bij het vinden van een nieuwe opleiding, werk of een combinatie van beide met als doel het behalen van een startkwalificatie.
Van alle trajecten was 63% voor vsv’ers 5 en 37% niet vsv’ers (tabel 39). Er zijn 34 jongeren begeleid die nog leer- of kwalificatieplichtig waren (figuur 40). Jongeren van achttien jaar vormen de grootste groep van de begeleide jongeren.
Van Jongerenloket naar RBL
Tabel 41 Aantal gestarte RMC-trajecten in 2013-2014 Vsv Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp
nieuw 3 0 6 25 3
oud 2 10 22 45 12
Niet-vsv
Totaal
totaal vsv 5 10 28 70 15
aantal 8 5 22 35 7
aantal 13 15 50 105 22
Lisse
2
5
7
9
16
Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude
4 1 3 2 5 0
10 3 8 9 10 1
14 4 11 11 15 1
2 6 6 6 6 1
16 10 17 17 21 2
Totaal
54
137
191
113
304
Tot 1 januari 2014 werden de jongeren begeleid door trajectbegeleiders van het Jongerenloket, een uitvoerende afdeling binnen de Sociale Agenda van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Het Jongerenloket was ook verantwoordelijk voor de Poortwachtersfunctie bij een uitkeringsaanvraag. Vanaf 1 januari 2014 is de RMC-begeleiding ondergebracht bij het RBL en heten de trajectbegeleiders ‘casemanagers mbo’. De Poortwachtersfunctie wordt vanaf 1 januari 2014 door de gemeenten zelf uitgevoerd.
De meeste jongeren die trajectbegeleiding hebben gekregen, zijn afkomstig van het mbo 2, 3 of 4 (figuur 41). Figuur 43 Aantal gestarte trajecten per opleidingsniveau (huidige of laatste school) vmbo
8 13
havo/vwo Figuur 42 Jongeren met RMC-traject naar leeftijd
94
mbo niveau 1
14 20
mbo niveau 2, 3 en 4
80
69
126
mbo overig 1 60
speciaal onderwijs 4 6
47
vavo
40
46 24
20
26 0
33
17 jaar
34
0
26
14
13
5
5
2
20 jaar
21 jaar
22 jaar
23 jaar
Preventief begeleid
Vsv'er
18 jaar
40
80
Preventief begeleid
19 jaar
8 16 jaar
8 17
overig 5 120
160
Vsv'er
Conclusie Voor het eerst is het aantal RMC-trajecten per schooljaar berekend, dit maakt vergelijking met vorig kalenderjaar niet mogelijk. In 2013-2014 zijn 304 trajecten gestart voor 283 jongeren. Van de begeleide jongeren is 63% vsv’ er en is 37% van de jongeren preventief begeleid.
5
Jongeren die tijdens het schooljaar 2013-2014 voortijdig schoolverlater zijn geworden en begeleid zijn, worden hier beschouwd als nieuwe vsv’er. Jongeren die voor dat schooljaar zijn uitgevallen, zijn oude vsv’ers.
21
200
JAARVERSLAG REGIONAAL BUREAU LEERPLICHT HOLLAND RIJNLAND 2013-2014
Resultaten RMC-trajecten De casemanager mbo sluit het traject af als de actieve begeleiding aan een jongere stopt. Wanneer de jongere het doel van de begeleiding bereikt heeft, wordt het traject positief afgesloten. Een traject wordt negatief afgesloten als de jongere het doel nog niet bereikt heeft, maar toch stopt met het traject.
(tabel 46). Tien procent van de trajecten is in overleg met de casemanager afgesloten. Van een enkeling is het traject om een andere reden negatief afgesloten. Tabel 46 Reden negatieve afsluiting traject Preventief
In 2013-2014 hebben de casemanagers mbo gewerkt aan 431 trajecten. Daarvan zijn er 344 afgesloten in dat schooljaar (tabel 44). Veertig procent van deze trajecten bestond uit preventieve begeleiding van deelnemers die dreigden uit te vallen. Een deel van deze trajecten is al voor het schooljaar 2013-2014 gestart. Aan het eind van het schooljaar waren 87 trajecten nog niet afgerond. Bijna de helft (47%) van het aantal afgesloten trajecten is positief afgesloten, 53% is negatief afgesloten. Preventieve begeleiding leidt vaker tot een positief resultaat dan de begeleiding van vsv’ers, namelijk 59% tegenover 40% (tabel 44). Tabel 44 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Preventief Positief afgesloten Negatief afgesloten Totaal
Vsv’er
Totaal
Aantal 82
% 59%
Aantal 81
% 40%
Aantal 163
% 47%
57
41%
124
60%
181
53%
139
100%
205
100%
344
100%
Naar school Naar werk Naar zorg of hulpverl. Uitkering Project JA! Totaal
Aantal 64 9 5 3 1 82
%
Vsv’er
78% 11% 6% 4% 1%
Aantal 44 30 2 4 1
100%
81
Totaal
%
Aantal
%
Aantal
%
Zonder overleg afgehaakt Niet gekomen 1e gesprek Na 1e gesprek niet verder geïnteresseerd Traject voortijdig afgesloten na overleg met begeleider Thans niet te begeleiden: zorg, medisch Onbereikbaar Onterecht begeleid
23
44%
52
40%
75
41%
4
8%
26
20%
30
17%
14
27%
26
20%
40
22%
6
12%
13
10%
19
10%
3
6%
2
2%
5
3%
0
0%
3
2%
3
2%
2
4%
7
5%
9
2%
Totaal
52
100%
129
100%
181
100%
Zomeractie Net als vorig jaar heeft het RBL samen met de ROC’s in de regio een zomeractie gehouden om het aantal vsv’ers op 1 oktober 2014 zo laag mogelijk te laten zijn. Daarbij zijn jongeren die zich uitgeschreven hebben in de laatste maanden van het schooljaar, benaderd door het RBL.
Twee derde van de positief afgesloten trajecten (tabel 45) is afgesloten omdat de leerling weer naar school ging, besloten heeft de mbo-opleiding te blijven volgen of herplaatst is op een andere mboopleiding. Een kwart van de trajecten is afgesloten omdat de jongere werk gevonden heeft. Preventief begeleide jongeren met een positief afgesloten traject sluiten het traject vaker af wegens het volgen van onderwijs. Vsv’ers sluiten hun traject vaker af omdat zij werk gevonden hebben dan niet-vsv’ers. Tabel 45 Reden positieve afsluiting traject Preventief
Vsv’er
Aantal
Tijdens de zomeractie van 2013-2014 zijn 148 jongeren benaderd via telefoon, e-mail, brief en/of huisbezoek. Van deze groep hebben 17 jongeren uiteindelijk RMC-begeleiding gekregen. Op 1 oktober 2014 staan 85 van de 148 jongeren als vsv’ er geregistreerd, 56 jongeren zijn geen vsv’ er en 7 jongeren wonen niet meer in de regio.
Totaal %
54% 37% 2% 5% 1%
Aantal 108 39 7 7 2
% 66% 24% 4% 4% 1%
100%
163
100%
FORWARD ‘Forward’ is een training van het RBL gericht op jongeren tussen 16 en 23 jaar zonder startkwalificatie. Jongeren die niet naar school gaan, leren een persoonlijk actieplan te maken om hun terugkeer naar school te bevorderen. In het afgelopen schooljaar hebben 23 jongeren deze training gevolgd.
Uit de negatief afgesloten trajecten blijkt dat de grote meerderheid uitvalt omdat de jongere besluit niet verder te gaan met het traject
Conclusie Een vergelijking met het aantal RMC- trajecten van vorig jaar is niet mogelijk omdat het aantal trajecten na opheffing van het Jongerenloket voor het eerst berekend is voor het schooljaar in plaats van het kalenderjaar. Een groot deel van de trajecten (63%) die in het schooljaar 2013-2014 gestart zijn, is voor vsv’ers en 37% voor jongeren die nog op school zitten maar dreigen uit te vallen. De grootste groep jongeren met begeleiding is achttien jaar. Bijna de helft van de trajecten die in 2013-2014 afgesloten zijn, is positief afgesloten. In verhouding wordt een traject van een preventief begeleide jongere vaker positief afgerond dan van een vsv’er.
22
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Hillegom
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM
Afdoeningen relatief verzuim
Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft vijf gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Hillegom wonen, daarvan is één keer absoluut verzuim vastgesteld.
Van de 98 meldingen over leerlingen uit Hillegom is 45 keer verzuim geconstateerd (tabel 4). De helft van alle meldingen is uiteindelijk niet geconstateerd (52%), vrijwel al deze meldingen zijn afkomstig van het mbo. Dit laat zien dat het mbo relatief veel verzuim meldt dat niet gemeld had hoeven worden.
Er is in 2013-2014 één keer absoluut verzuim geconstateerd. De jongere stond begin 2014-2015 nog niet ingeschreven.
Van 41 leerlingen is in 2013-2014 één keer verzuim geconstateerd, van 2 leerlingen twee keer. Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
RELATIEF VERZUIM In Hillegom wonen 3099 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 98 meldingen van verzuim gedaan (tabel 1) over 72 leerlingen. In 2012-2013 werden nog 62 meldingen gedaan. Het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim is net als in de leerplichtregio Holland Rijnland als geheel sterk toegenomen. De mbo-instellingen zijn verzuim beter gaan melden. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
8 23 23 8
11 14 22 51
Totaal
62
98
Totaal
7 3 -
4 14 19 -
51
11 14 22 51
Totaal
10
37
51
98
Over 2,2% van alle leerlingen in Hillegom is een verzuimmelding gedaan. Dat komt ongeveer overeen met het percentage van Holland Rijnland (tabel 3). Er is significant minder signaalverzuim gemeld in Hillegom dan in de leerplichtregio als geheel. Vorig jaar was er in Hillegom minder spijbelverzuim en signaalverzuim gemeld dan gemiddeld in de regio. Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Holland Rijnland
Hillegom
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
22 12 5 1 40
32 3 7 3 45
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
18 1 19 3 3
50 1 51 2 2
62
98
Niet bemiddelbaar Verzuim afgehandeld: leeftijdsgrens bereikt Totaal In onderzoek Totaal
VRIJSTELLINGEN
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
Hillegom
20132014
Geconstateerd
Totaal
Tien meldingen zijn afkomstig van het basisonderwijs, 37 van het voortgezet onderwijs en 51 van het mbo (tabel 2). Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo
20122013
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,2% 0,2% 0,6% 0,6%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,3% 0,4% 0,6% 0,8%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
1,6%
2,3%
2,2%
2,7%
In 2013-2014 zijn 10 vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Hillegom. Negen daarvan zijn toegekend (tabel 5). Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen Toegekend
Afgewezen
Totaal
Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: bedenkingen tegen richting van school Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school
1 1 6 -
1
1 1 6 1
Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
1
-
1
Totaal
9
1
10
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan 4 weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan 4 weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 is één thuiszitter en één zorgleerling geregistreerd in Hillegom. De thuiszitter gaat weer naar school. Het traject van de zorgleerling loopt nog.
SCHOOLCONTROLES De negen scholen in Hillegom zijn alle bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
Hillegom
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
RMC 18+ VERZUIM
12
4
7
-
-
-
4
-
-
-
1
1
-
1
-
-
-
1
-
-
-
-
-
1
1
-
-
2
2
-
1
5
13
31
Totaal
Mbo niveau 2
6
3
Mbo niveau 3-4
Mbo niveau 1
5
Havo/vwo bovenbouw
1
Vmbo bovenbouw
Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau V0 onderbouw
In 2013-2014 zijn in Hillegom 38 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 29 onderwijsdeelnemers. Nagenoeg alle meldingen zijn afkomstig van het mbo, op één melding na. Er zijn vier meldingen meer gedaan dan vorig schooljaar (tabel 6).
2013-2014
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
1 33
1 37
Totaal
34
38
Afdoeningen 18+ verzuim Van alle 18+ meldingen in Hillegom is 19 keer verzuim vastgesteld, dat verschilt vijf constateringen met vorig schooljaar (tabel 7).
ROC Leiden
-
-
-
ROC Nova College
-
-
-
Fioretti College
1
3
-
ROC Mondriaan
-
-
Da Vinci College
-
Wellantcollege Overige scholen Totaal
1
3
3
3
8
RMC-BEGELEIDING
Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
20122013
20132014
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Totaal
12 12
1 18 19
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
19
14
Totaal
19
14
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
3 3
5 5
Totaal
34
38
In 2013-2014 zijn vijftien nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Hillegom. Tien jongeren zijn vsv’er en er zijn vijf jongeren preventief begeleid (waarvan twee leerplichtig) omdat zij dreigden te stoppen met school. Er zijn tien trajecten afgesloten in 2013-2014 (een deel daarvan is in eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar). Er zijn zeven trajecten positief afgerond en drie negatief (tabel 10). Zes daarvan gingen weer naar school of zijn herplaatst op een andere opleiding en één heeft werk gevonden (tabel 11). Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Preventief
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven.
Vsv’er
Totaal
Positief afgesloten Negatief afgesloten
5 -
2 3
7 3
Totaal
5
5
10
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject Preventief Naar school 5 Naar werk Totaal
Op 1 oktober 2014 woonden er 117 voortijdig schoolverlaters in Hillegom, daarvan waren er tien nog leerplichtig. Van de vsv’ers behoorden er 86 tot de oude vsv’ers en 31 tot de nieuwe (tabel 8). Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er zes ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd. Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013
2013-2014
oud nieuw
Hillegom 82 32
Holland Rijnland 1738 611
Hillegom 86 31*
Holland Rijnland 1565 703*
Totaal
114
2349
117
2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
In Hillegom zijn de meeste nieuwe vsv’ers afkomstig van mbo opleidingen op niveau 2, 3 en 4 (tabel 9).
5
Vsv’er 1 1
Totaal 6 1
2
7
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Kaag en Braassem
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM
Afdoeningen relatief verzuim
Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft vier gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Kaag en Braassem wonen, daarvan is twee keer verzuim vastgesteld.
Van 64 meldingen is daadwerkelijk verzuim geconstateerd (tabel 4), dat is 59% van alle meldingen uit Kaag en Braassem. Van 45 leerlingen is in 2013-2014 één keer verzuim geconstateerd, van 8 leerlingen twee keer.
Eén van de jongeren is nog leerplichtig, de ander is achttien jaar geworden. Beiden gaan weer naar school.
Van dertig meldingen is geen verzuim geconstateerd, daarvan zijn er in verhouding veel afkomstig van het mbo. Ook zijn 15 meldingen ter kennisgeving gedaan bij het RBL; de schoolt meldt het verzuim, maar gaat eerst zelf met de leerling aan de slag om het verzuim tegen te gaan.
RELATIEF VERZUIM
Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
In Kaag en Braassem wonen 4093 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 109 meldingen van verzuim gedaan (tabel 1) over 85 leerlingen. Het aantal meldingen van relatief verzuim is in 2013-2014 43% hoger dan in 2012-2013. Vooral het aantal meldingen van signaalverzuim en spijbel/signaalverzuim in het mbo is sterk toegenomen. De toename van het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim in het mbo is een ontwikkeling die in de hele regio te zien is. De mbo-instellingen zijn verzuim beter gaan melden. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013 0 17 28 31
5 16 40 48
Totaal
76
109
Totaal
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
3 4 -
1 16 35
48
1 1 -
5 16 40 48
Totaal
7
52
48
2
109
Over 2% van alle leerlingen in Kaag en Braassem is een verzuimmelding gedaan (tabel 3). Dat is significant minder dan gemiddeld in de leerplichtregio. Kaag en Braassem heeft de laagste percentages van luxeverzuim en spijbelverzuim van alle gemeenten in de regio. Ook is relatief weinig spijbel/signaalverzuim gemeld. Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Kaag en Braassem
Holland Rijnland
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
39 13 1 3 56
42 14 4 4 64
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
19
29
Kaag en Braassem
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,0% 0,4% 0,6% 0,6%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,1% 0,3% 0,8% 0,7%
Totaal
1,5%
2,3%
2%
Verzuim afgehandeld: verhuisd
-
1
Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
19 1 1
30 15 15
Totaal
76
109
VRIJSTELLINGEN
Zeven meldingen zijn afkomstig van het po, 52 van het vo, 48 van het mbo en 2 van het so (tabel 2). Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo So
20132014
Geconstateerd
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
20122013
Holland Rijnland 0,3% 0,6% 0,9% 1%
In 2013-2014 zijn zeven vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Kaag en Braassem. Zij zijn alle toegekend (tabel 5). Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen Toegekend Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
4 2 1
Totaal
7
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan vier weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan vier weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 is er één thuiszitter in Kaag en Braassem geregistreerd. Aan het eind van het schooljaar was dit proces nog niet afgerond.
2,7% Er zijn drie zorgleerlingen in Kaag en Braassem geregistreerd; één gaat weer naar school, één jongere volgt een hulpverleningstraject en van één jongere was het proces aan het eind van het schooljaar nog open.
Kaag en Braassem
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
SCHOOLCONTROLES De dertien scholen in Kaag en Braassem zijn alle bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
RMC 18+ VERZUIM In 2013-2014 zijn in Kaag en Braassem 97 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 76 onderwijsdeelnemers. Nagenoeg alle meldingen zijn afkomstig van het mbo, op vier meldingen na (tabel 6). Het aantal meldingen is met twee derde toegenomen ten opzichte van vorig schooljaar (+67%).
Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er zeven ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd. Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013
Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden. Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013
2013-2014
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
2 56
4 93
Totaal
58
97
2013-2014
Holland Rijnland
oud nieuw
Kaag en Braassem 83 28
Holland Rijnland
1738 611
Kaag en Braassem 80 42
Totaal
111
2349
122
2268
1565 703*
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
De meeste jongeren zijn uitgevallen van een mbo opleiding van niveau 2, 3 of 4 (tabel 9).
-
1
10
6
17
-
-
-
-
5
Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
5
Visser ’t Hooft Lyceum
-
1
1
-
-
-
2
Wellantcollege
-
-
-
-
-
2
2
ROC Mondriaan
-
-
-
-
-
1
Geconstateerd
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: onbereikbaar Totaal
1
Da Vinci College
1
-
-
-
-
-
1
Bonaventuracollege
-
1
-
-
-
-
1
Leidse Instrumentmakers
-
-
-
-
-
1
1
24
Rijnlands Sassenheim
-
-
1
-
-
-
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
1
ROC Nova College
-
-
-
-
-
1
1
Scheepvaart en Transport
-
-
-
-
1
-
1
Overige scholen
2
1
1
3
1
1
9
12
17
42
20122013
20132014
32 32
12 39 2 53
24
Verzuim afgehandeld: Zorgverwijzing Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
24 2 2
24 20 20
Totaal
58
97
Totaal
3
3
3
4
Totaal
-
-
Mbo niveau 3-4
Mbo niveau 2
-
ID College
Een aanzienlijk deel van de toename van het aantal 18+ meldingen wordt veroorzaakt door meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL (tabel 7).
Havo/vwo bovenbouw
ROC Leiden
Van alle 18+ meldingen in Kaag en Braassem is uiteindelijk 53 keer verzuim vastgesteld over 39 leerlingen. Vorig jaar was dat 32 keer.
Vmbo bovenbouw
Mbo niveau 1
V0 onderbouw
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau
Afdoeningen 18+ verzuim
RMC-BEGELEIDING VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven. Op 1 oktober 2014 woonden er 122 voortijdig schoolverlaters in Kaag en Braassem, daarvan waren er veertien nog leerplichtig. Van deze vsv’ers behoren er 80 tot de oude vsv’ers en 42 tot de nieuwe (tabel 8).
In 2013-2014 zijn dertien nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Kaag en Braassem. Daarvan zijn vijf vsv’ers begeleid (drie nieuw, twee oud) en zijn acht jongeren preventief begeleid omdat zij dreigden te stoppen met school (waarvan één leerplichtig). Er zijn achttien trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. Zeven van de achttien trajecten zijn positief afgesloten (tabel 10). Eén jongere gaat weer naar school, vier hebben werk gevonden, voor één jongere is een hulpverleningstraject gestart en één jongere krijgt een uitkering (tabel 11).
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014 Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Positief afgesloten Negatief afgesloten Totaal
Preventief 2 2 4
Vsv’er 5 9 14
Totaal 7 11 18
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject Naar school Naar werk Naar zorg of hulpverlening Uitkering Totaal
Preventief
Vsv’er
Totaal
1 1 2
3 1 1 5
1 4 1 1 7
Kaag en Braassem
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Katwijk
LEERPLICHT Afdoeningen relatief verzuim
ABSOLUUT VERZUIM Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft veertien gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Katwijk wonen. Van drie jongeren is absoluut verzuim geconstateerd en van één jongere was het proces aan het eind van het schooljaar nog niet afgesloten. Eén van de jongeren is kort na het vaststellen van absoluut verzuim verhuisd. De twee jongeren met absoluut verzuim die nog in Katwijk wonen zijn inmiddels achttien jaar geworden; één van hen gaat weer naar school, de ander is vsv’er.
RELATIEF VERZUIM
Van 238 meldingen van 196 leerlingen is daadwerkelijk verzuim geconstateerd (tabel 4), dat is iets meer dan de helft van alle meldingen in Katwijk. Van 159 leerlingen is in 2013-2014 één keer verzuim geconstateerd, van 32 leerlingen twee keer en van vijf leerlingen zelfs drie keer. Het geconstateerde verzuim is nauwelijks toegenomen ten opzichte van vorig schooljaar. Het aantal meldingen waarvan uiteindelijk geen verzuim is vastgesteld is aanzienlijk groter dan vorig jaar. Dat is gestegen van 73 naar 182 meldingen. Het grootste deel van deze meldingen is afkomstig van het mbo. Twee derde van alle meldingen van het mbo is niet geconstateerd. Dit betekent dat het mbo veel verzuim meldt dat niet gemeld had hoeven worden. Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
In Katwijk wonen 10.658 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 435 meldingen van verzuim gedaan (tabel 1) over 304 leerlingen. Het aantal meldingen van luxeverzuim is toegenomen, de meldingen van spijbel- en signaalverzuim zijn afgenomen. Net als in de leerplichtregio als geheel is het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim ruim verdubbeld. De mbo-instellingen zijn verzuim beter gaan melden. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
37 74 94 98
45 55 79 256
Totaal
303
435
Van de meldingen zijn er 36 afkomstig van het po, 4 van het speciaal onderwijs, 139 van het vo en 256 van het mbo (tabel 2). Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo So
Totaal
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
28 8 -
15 54 70 -
256
2 1 1 -
45 55 79 256
Totaal
36
139
256
4
435
Over 2,7% van alle leerlingen in Katwijk is een verzuimmelding gedaan in 2013-2014 (tabel 3). Dat komt ongeveer overeen met het percentage van Holland Rijnland. Er is significant minder spijbel- en signaalverzuim gemeld dan in de leerplichtregio als geheel. In Katwijk is in verhouding meer spijbel/signaalverzuim van het mbo gemeld, het percentage van 1,3% komt overeen met de gemeente Leiden en is het hoogst van de regio. Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Katwijk
Holland Rijnland
Katwijk
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,3% 0,6% 0,7% 0,7%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,4% 0,4% 0,6% 1,3%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
2,1%
2,3%
2,7%
2,7%
20122013
20132014
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
141 55 18 10 224
161 41 18 18 238
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
73
181
Verzuim afgehandeld: verhuisd Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek
73 6
1 182 11 4
Totaal
6
15
Totaal
303
435
Geen afdoening bepaald
VRIJSTELLINGEN In 2013-2014 zijn 52 vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Katwijk. Zij zijn alle toegekend (tabel 5). Tabel 5 Vrijstellingen in Katwijk 2013-2014 Toegekend Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Geregeld schoolbezoek: gewichtige omstandigheden Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
26 2 3 1 20
Totaal
52
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan vier weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan vier weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 is er één thuiszitter geregistreerd in Katwijk. Deze jongere is inmiddels achttien jaar geworden en behoort tot de nieuwe vsv’ers.
Katwijk
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Er zijn zeven zorgleerlingen geregistreerd in Katwijk. Drie van hen gaan naar school, één jongere heeft een zorgverwijzing gekregen, één jongere volgt een ander hulpverleningstraject en van twee jongeren was het proces nog niet afgesloten aan het eind van het schooljaar.
SCHOOLCONTROLES De dertig scholen in Katwijk zijn bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
RMC 18+ VERZUIM
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN
In 2013-2014 zijn in Katwijk 235 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 167 onderwijsdeelnemers. Nagenoeg alle meldingen zijn afkomstig van het mbo, op twee meldingen na. Vorig schooljaar werden er 100 meldingen gedaan over 74 deelnemers (tabel 6). Het aantal meldingen is met 135% toegenomen.
Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven.
Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden. Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013
2013-2014
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
3 97
2 233
Totaal
100
235
Op 1 oktober 2014 kende Katwijk 420 voortijdig schoolverlaters. Daarvan waren er op dat moment nog vijftig leerplichtig. Van deze vsv´ers behoren er 318 tot de oude vsv´ers en 102 tot de nieuwe (tabel 8). Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014 en is lager dan vorig schooljaar. Van de nieuwe vsv’ers zijn er vijftien ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd. Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013
Afdoeningen 18+ verzuim Van alle 18+ meldingen in Katwijk is 99 keer verzuim geconstateerd (tabel 7), dat is 42% van alle meldingen. Vorig schooljaar werd 56 keer verzuim geconstateerd. Ruim dertig procent van het gemelde verzuim werd uiteindelijk niet geconstateerd of was niet verwijtbaar. Dat laat zien dat scholen veel verzuim melden wat eigenlijk niet gemeld had hoeven worden. Een aanzienlijk deel van de toename van het aantal 18+ meldingen wordt veroorzaakt door meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL.
2013-2014
oud nieuw
Katwijk 347 128
Holland Rijnland 1738 611
Katwijk 318 102
Holland Rijnland 1565 703*
Totaal
475
2349
420
2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
De grootste groep uitvallers is afkomstig van een mbo-opleiding niveau 2 (zie tabel 9). Opvallend is de uitval van het Andreas College.
21 76 2 99
Mbo niveau 3-4
Totaal
ROC Leiden
-
-
-
5
23
16
44
74
ID College
-
-
-
11
8
4
23
Andreas College
1
12
3
-
-
-
16
ROC Mondriaan
-
-
-
-
3
2
5
Scheepvaart en Transport
-
-
-
-
3
2
5
Visser ’t Hooft Lyceum
-
1
-
-
-
-
1
ROC Nova College
-
-
-
1
-
-
1
Teylingen College
-
1
-
-
-
-
1
Overige scholen
-
1
-
-
3
2
17
40
26
42
Verzuim afgehandeld: Zorgverwijzing Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
1 43 1 1
74 60 2 62
Totaal
100
235
Totaal
1
15
Havo/vwo bovenbouw
56 56
Mbo niveau 2
Geen afdoening bepaald
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
20132014
Mbo niveau 1
Niet geconstateerd
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: onbereikbaar Totaal
20122013
Vmbo bovenbouw
Geconstateerd
V0 onderbouw
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
3
6 102
Katwijk
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn vijftig nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Katwijk. Daarvan zijn 28 jongeren vsv’er, waarvan 6 nieuwe en 22 oude vsv’ers. Er zijn 22 jongeren preventief begeleid omdat zij dreigden te stoppen met school (waarvan 8 leerplichtig).
Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Preventief Positief afgesloten Negatief afgesloten Totaal
Er zijn 69 trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. Ruim de helft (54%) is positief afgerond, hierin is geen verschil tussen preventief begeleide jongeren en vsv’ers (tabel 10). De meeste jongeren stromen uit naar school of werk; 26 jongeren blijven op school, 7 jongeren hebben werk gevonden (tabel 11).
Vsv’er
Totaal
Aantal 19 17
% 53% 57%
Aantal 18 15
% 55% 54%
Aantal 37 32
% 54% 46%
36
100%
33
100%
69
100%
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject Naar school Naar werk Naar zorg of hulpverlening Naar uitkering Totaal
Preventief 16 1
Vsv’er 10 6
Totaal 26 7
1 1 19
2 18
1 3 37
Leiden
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft 53 gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Leiden wonen. Van dertien jongeren is absoluut verzuim geconstateerd en van één jongere was het proces aan het eind van het schooljaar nog niet afgesloten. Tien jongeren met absoluut verzuim zijn aan het eind van het schooljaar nog leerplichtig. Vier jongeren gaan inmiddels weer naar school, vier jongeren staan aan het begin van het schooljaar 20142015 nog niet ingeschreven op een school en twee jongeren zijn verhuisd. Van de vier jongeren die nog niet naar school gaan, zijn er twee aan het werk en gaan met toestemming van leerplicht niet naar school. Drie jongeren uit Leiden waarvan absoluut verzuim geconstateerd is, zijn in de loop van het schooljaar achttien jaar geworden. Eén van hen gaat weer naar school, de twee anderen behoren tot de nieuwe vsv’ers.
RELATIEF VERZUIM In Leiden wonen 14.202 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 787 meldingen van verzuim gedaan (tabel 1) over 577 leerlingen. Het aantal meldingen van relatief verzuim is met ruim een derde toegenomen sinds vorig schooljaar. Dit komt vooral door de verdubbeling van het aantal meldingen dat afkomstig is van het mbo. De mbo-instellingen hebben het melden van verzuim hoger op de agenda staan en zijn beter gaan melden. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
58 114 250 153
53 146 246 342
Totaal
575
787
De helft van de meldingen is afkomstig van het voortgezet onderwijs, 43% van het mbo en de overige meldingen zijn gedaan door het po en so (tabel 2). Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo So
Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Leiden
Holland Rijnland
Holland Rijnland
Leiden
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,4% 0,7% 1,5% 0,8%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,4% 0,8% 1,5% 1,3%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
3,1%
2,3%
3,8%
2,7%
Afdoeningen relatief verzuim Van alle meldingen is 477 keer verzuim geconstateerd (61%)(tabel 3) over 400 leerlingen. Er zijn 331 leerlingen waarvan in 2013-2014 één keer verzuim geconstateerd is, van 63 leerlingen twee keer, en van 6 leerlingen drie keer of vaker. Het geconstateerde verzuim is met een tiende toegenomen ten opzichte van vorig schooljaar. De sterke toename van het aantal meldingen komt vooral terug in het aantal niet-geconstateerde meldingen, dat is gestegen van 127 naar 280 meldingen. Twee derde van alle meldingen van het mbo is niet geconstateerd. Dit betekent dat er door mbo-instellingen veel verzuim gemeld is wat niet gemeld had hoeven worden. Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
20122013
20132014
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
271 93 54 19 437
311 103 39 24 477
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
121
274
2 1 1
3 1 1
2 127 11
1 280 21 9
Geen afdoening bepaald
Verzuim afgehandeld: verhuisd Verzuim afgehandeld: zorgverwijzing Onterecht gemeld Verzuim afgehandeld: Leeftijdsgrens bereikt Niet bemiddelbaar Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
11
30
Totaal
575
787
Totaal
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
27 22 -
23 145 212 -
2 342
1 1 12 -
53 146 246 342
Totaal
49
380
344
14
787
Over 3,8% van alle leerlingen in Leiden is een verzuimmelding gedaan in 2013-2014. Dat is het hoogste percentage van de regio en hoger dan het regiogemiddelde. Voor alle soorten verzuim, op luxeverzuim na, heeft Leiden het hoogste percentage leerlingen met een melding.
VRIJSTELLINGEN In 2013-2014 zijn 98 vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Leiden. Daarvan zijn er 95 toegekend en drie afgewezen (tabel 4). Tabel 5 Vrijstellingen in Leiden 2013-2014
Inschrijvingsplicht: lichamel. en/of psych. gronden Inschrijvingsplicht: bedenkingen tegen richting school Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenl. Inschrijvingsplicht: trekkend bestaan Geregeld schoolbezoek: gewichtige omstandigheden Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs Totaal
Toegekend 17 6 46 1 4 1 20
Afgewezen
Totaal
3 -
17 6 46 1 7 1 20
95
3
98
Leiden
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN
SCHOOLCONTROLES
Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan vier weken verzuimen.
De 49 scholen in Leiden zijn bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van 47 van deze scholen is op orde. Met twee scholen zijn afspraken gemaakt om de registratie te verbeteren.
Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan vier weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 zijn tien thuiszitters geregistreerd in Leiden. Vijf van hen gaan weer naar school, één heeft een zorgverwijzing, één een vrijstelling. Van drie jongeren is het proces aan het eind van het schooljaar nog niet gesloten. Er zijn zeventien zorgleerlingen geregistreerd in Leiden. Zeven jongeren gaan weer naar school, drie hebben een zorgverwijzing gekregen, twee zijn verhuisd en van vijf jongeren is het proces nog niet gesloten.
RMC 18+ VERZUIM
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN
In 2013-2014 zijn in Leiden 663 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 392 onderwijsdeelnemers. Nagenoeg alle meldingen zijn afkomstig van het mbo, op veertien meldingen na. Het aantal meldingen is verdubbeld ten opzichte van vorig schooljaar (+102%)(tabel 6), toen werd 328 keer verzuim gemeld over 233 deelnemers. Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden.
Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven.
Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013
2013-2014
Groeipercentage
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
21 307
14 649
-33% +111%
Totaal
328
663
+102%
Leiden kende 751 voortijdig schoolverlaters op 1 oktober 2014. Van deze vsv´ers behoren er 507 tot de oude vsv´ers en 244 tot de nieuwe (tabel 8). Daarvan waren er op dat moment nog 111 leerplichtig. Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er 31 ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd. Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013
Afdoeningen 18+ verzuim Van alle 18+ meldingen in Leiden is uiteindelijk 286 keer verzuim vastgesteld (43%). Vorig jaar was dat nog de helft. Een derde van het gemelde verzuim werd uiteindelijk niet geconstateerd of was niet verwijtbaar. Dat laat zien dat scholen veel verzuim melden wat eigenlijk niet gemeld had hoeven worden. Een aanzienlijk deel van de toename van het aantal 18+ meldingen wordt veroorzaakt door meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL. Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
20122013
20132014
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: onbereikbaar Totaal
168 168
62 200 24 286
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
141
220
Verzuim afgehandeld: Zorgverwijzing Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
1 142 18 18
220 149 8 157
Totaal
328
663
Geen afdoening bepaald
2013-2014
oud nieuw
Leiden 555 181
Holland Rijnland 1738 611
Leiden 507 244
Holland Rijnland 1565 703*
Totaal
736
2349
751
2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
In tabel 9 op de volgende pagina is te zien dat de meeste jongeren zijn uitgevallen van een mbo 2, 3 of 4 opleiding. Bijna de helft van de vsv’ers is afkomstig van ROC Leiden.
Leiden
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014 Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau V0 onderbouw
Vmbo bovenbouw
Havo/vwo bovenbouw
Mbo niveau 1
Mbo niveau 2
Mbo niveau 3-4
Totaal
ROC Leiden
-
-
-
16
54
41
111
ID College
-
-
-
2
8
21
31
Bonaventuracollege
4
9
4
-
-
-
17
Da Vinci College
4
7
4
-
-
-
15
Visser ’t Hooft Lyceum
8
3
1
-
-
-
12
ROC Mondriaan
-
-
-
2
3
6
11
Teylingen College
1
5
-
-
-
-
6
Leonardo
2
1
3
-
-
-
6
Wellantcollege
-
4
-
-
-
-
4
Leidse Instrumentmakers
-
-
-
-
-
2
2
Marecollege
-
1
1
-
-
-
2
ROC Nova College
-
-
-
-
-
2
2
Vlietland College
2
-
-
-
-
-
2
Rijnlands Oegstgeest
1
-
-
-
-
-
1
St. Gym Socrates
1
-
-
-
-
-
1
Overige scholen
1
1
2
3
6
8
21
Totaal
24
31
15
23
71
80
244
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn 105 nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Leiden. Daarvan zijn 35 jongeren preventief begeleid omdat zij dreigden te stoppen met school, zeventig jongeren zijn vsv’er. Er zijn in 2013-2014 119 trajecten afgesloten (een deel daarvan is in eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar). Van de trajecten is 45% positief afgesloten en 55% negatief (tabel 10). Jongeren die preventief begeleid zijn, hebben relatief vaker hun traject positief afgerond dan vsv’ers (tabel 11). Zij zijn in verhouding vaker voortijdig gestopt met een traject, een negatieve afsluiting van het traject.
Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Preventief
Positief afgesloten Negatief afgesloten
Vsv’er
Totaal
Aantal 27 17
% 61% 39%
Aantal 27 48
% 36% 64%
Aantal 54 65
% 45% 55%
44
100%
75
100%
119
100%
Totaal
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject Naar school Naar werk Naar zorg of hulpverlening Uitkering Project JA! Totaal
Preventief
Vsv’er
Totaal
16 5 3 2 1 27
19 7 1 27
35 12 3 3 1 54
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Leiderdorp
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM
Afdoeningen relatief verzuim
Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft elf gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Leiderdorp wonen. In acht gevallen is geen absoluut verzuim geconstateerd, van drie jongeren is wel absoluut verzuim geconstateerd.
Er is in het schooljaar 2013-2014 89 keer verzuim geconstateerd over 76 (tabel 4), dat is 56% van alle meldingen uit Leiderdorp. Van 64 leerlingen is in 2013-2014 één keer verzuim geconstateerd, van elf leerlingen twee keer en van één leerling drie keer.
De drie jongeren waarvan absoluut verzuim is vastgesteld zijn achttien jaar geworden in het schooljaar 2013-2014. Eén van hen gaat in het begin van het schooljaar 2014-2015 weer naar school, de andere twee behoren tot de nieuwe vsv’ers.
RELATIEF VERZUIM In Leiderdorp wonen 4273 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 160 meldingen van verzuim gedaan (tabel 1) over 113 leerlingen. Het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim is net als in de leerplichtregio Holland Rijnland als geheel sterk toegenomen. De mbo-instellingen zijn beter verzuim gaan melden.
Ruim een derde van de meldingen is uiteindelijk niet geconstateerd, relatief veel van deze meldingen zijn afkomstig van het mbo. Een deel van deze meldingen had niet gedaan hoeven worden. Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
2012-2013
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0 21 47 32
4 29 43 84
Totaal
100
160
20122013
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
51 13 8 1 73
61 21 3 4 89
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
25
62
Totaal
25
62
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
2 2
9 9
100
160
Totaal Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
20132014
VRIJSTELLINGEN In 2013-2014 zijn 24 vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Leiderdorp. Zij zijn alle toegekend (tabel 5).
Vier meldingen zijn afkomstig van het po, 71 van het vo, 84 van het mbo en één van het speciaal onderwijs (tabel 2).
Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen Aantal
Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo So Totaal Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
1 3 -
3 29 39 -
84
1 -
4 29 43 84
Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: bedenkingen tegen richting van school Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Geregeld schoolbezoek: gewichtige omstandigheden Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school (16-jarigen) Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
Totaal
4
71
84
1
160
Totaal
Over 2,5% van alle leerlingen in Leiderdorp is een verzuimmelding gedaan (tabel 3). Dat komt ongeveer overeen met het percentage van Holland Rijnland. Er is significant minder luxeverzuim gemeld in Leiderdorp dan in de leerplichtregio als geheel. Over 0,1% van de leerlingen is een melding van luxeverzuim gedaan, dat is het laagste percentage van alle gemeenten in de regio. Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Leiderdorp
Holland Rijnland
Leiderdorp
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0% 0,4% 0,9% 0,5%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,1% 0,6% 0,9% 1%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
1,9%
2,3%
2,5%
2,7%
7 3 8 1 1
24
1 3
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan vier weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan vier weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 zijn twee thuiszitters en zes zorgleerlingen geregistreerd in Leiderdorp. Eén van de thuiszitters gaat naar school, de ander heeft een zorgverwijzing gekregen. Van de zorgleerlingen hebben er drie een zorgverwijzing gekregen en waren drie processen aan het eind van het schooljaar nog niet afgerond.
Leiderdorp
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
SCHOOLCONTROLES De twaalf scholen in Leiderdorp zijn alle bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
RMC 18+ VERZUIM
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN
In 2013-2014 zijn in Leiderdorp 102 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 64 onderwijsdeelnemers. Nagenoeg alle meldingen zijn afkomstig van het mbo, op drie meldingen na. Vorig schooljaar werden er 58 meldingen gedaan over 40 deelnemers (tabel 6). Het aantal meldingen is met 76% toegenomen.
Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven.
Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden. Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013
2013-2014
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
2 56
3 99
Totaal
58
102
In Leiderdorp stonden op 1 oktober 2014 138 jongeren als voortijdig schoolverlater geregistreerd. Daarvan waren er op dat moment twintig leerplichtig. Van deze vsv´ers behoren er 89 tot de oude vsv´ers en 49 tot de nieuwe (tabel 8). Het aantal oude vsv’ers is bijna gehalveerd ten opzichte van vorig schooljaar. Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er zeven ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd.
Afdoeningen 18+ verzuim Van alle 18+ meldingen in Leiderdorp is 34 keer verzuim geconstateerd (tabel 7), een derde van alle meldingen. Hoewel er in 20132014 meer meldingen gedaan werden, werd er vorig schooljaar 36 keer verzuim geconstateerd. Ruim veertig procent van het gemelde verzuim werd uiteindelijk niet geconstateerd of was niet verwijtbaar. Dat laat zien dat scholen veel verzuim melden wat eigenlijk niet gemeld had hoeven worden. Een aanzienlijk deel van de toename van het aantal 18+ meldingen wordt veroorzaakt door meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL.
Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013 Leiderdorp Holland Rijnland oud 170 1738 nieuw 42 611 Totaal 212 2349
2013-2014 Leiderdorp Holland Rijnland 89 1565 49 703* 138 2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
In tabel 9 is te zien dat de grootste groep uitvallers afkomstig is van mbo niveau 2.
-
-
1
13
6
20
42
-
-
-
1
3
4
8
ROC Mondriaan
-
-
-
-
-
3
3
Da Vinci College
1
1
-
-
-
-
2
Leidse Instrumentmakers
-
-
-
-
-
1
1
Bonaventuracollege
1
2
1
-
-
-
4
Visser ’t Hooft Lyceum
4
-
1
-
-
-
5
Wellantcollege
1
-
-
-
-
-
1
Teylingen College
-
1
-
-
-
-
1
Overige scholen
-
-
-
-
4
-
4
20
14
49
11 20 3 34
19
Verzuim afgehandeld: verhuisd Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
1 20 2 2
42 25 1 26
Totaal
58
102
Totaal
7
4
2
2
Totaal
-
ID College
36 36
Mbo niveau 3-4
ROC Leiden
20132014
Havo/vwo bovenbouw
Mbo niveau 2
Geen afdoening bepaald
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
Mbo niveau 1
Niet geconstateerd
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: onbereikbaar Totaal
20122013
Vmbo bovenbouw
Geconstateerd
V0 onderbouw
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn 22 nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Leiderdorp. Daarvan zijn vijftien jongeren vsv’er, waarvan drie nieuwe en twaalf oude vsv’ers. Er zijn zeven jongeren preventief begeleid omdat zij dreigden te stoppen met school (waarvan 2 leerplichtig). Er zijn 27 trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. Vijftien hiervan zijn positief afgerond (tabel 10). Preventief begeleide jongeren hebben hun traject in verhouding vaker positief beëindigd dan vsv’ers. Elf jongeren gaan weer naar school of blijven op school; vier jongeren hebben werk gevonden (tabel 11). Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Positief afgesloten Negatief afgesloten Totaal
Preventief 8 1 9
Vsv’er 7 11 18
Totaal 15 12 27
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject Naar school Naar werk Totaal
Preventief 8 -
Vsv’er 3 4
Totaal 11 4
8
7
15
Leiderdorp
Lisse
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM
Afdoeningen relatief verzuim
Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft drie gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Lisse wonen. In één geval is absoluut verzuim geconstateerd. De jongere gaat weer naar school en is inmiddels achttien jaar geworden.
In 2013-2014 is 63 keer verzuim vastgesteld van 54 leerlingen (tabel 4). Dat is 57% van alle meldingen uit Lisse. Van 45 leerlingen is één keer verzuim geconstateerd, van 9 leerlingen twee keer.
RELATIEF VERZUIM
Bijna vier tiende (39%) van alle meldingen is uiteindelijk niet geconstateerd. Al deze meldingen zijn afkomstig van het mbo. Dit laat zien dat het mbo veel verzuim meldt dat niet gemeld had hoeven worden. Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
In Lisse wonen 3443 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 20132014 zijn 110 meldingen van verzuim gedaan over 79 leerlingen. Het aantal meldingen van luxeverzuim is verdubbeld van zes naar twaalf meldingen (tabel 1). Er is in 2013-2014 minder signaalverzuim gemeld dan voorgaand schooljaar. Het gemelde spijbel/signaalverzuim is net als in de leerplichtregio Holland Rijnland als geheel sterk toegenomen. De mbo-instellingen zijn verzuim beter gaan melden. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
6 20 22 34
12 22 15 61
Totaal
82
110
Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo Totaal 6 -
5 22 15 -
1 61
12 22 15 61
Totaal
6
42
62
110
Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Holland Rijnland
Lisse
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
33 11 7 4 55
31 17 10 5 63
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
25
42
Zorgverwijzing Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
25 2 2
3 45 1 1 2
Totaal
82
110
Geen afdoening bepaald
In 2013-2014 zijn elf vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Lisse. Zij zijn alle toegekend (tabel 5). Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen Toegekend
Over 2,2% van alle leerlingen in Lisse is een verzuimmelding gedaan (tabel 3). Dat komt ongeveer overeen met het percentage van Holland Rijnland. Er is significant minder signaalverzuim gemeld in Lisse. Het percentage leerlingen met een melding van signaalverzuim is het laagst van alle gemeenten in de regio.
Lisse
20132014
VRIJSTELLINGEN
Zes meldingen zijn afkomstig van het primair onderwijs, 42 van het voortgezet onderwijs en 62 van het mbo (tabel 2).
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
20122013
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,2% 0,5% 0,5% 0,7%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,3% 0,5% 0,3% 0,9%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
1,8%
2,3%
2,2%
2,7%
Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
8 2 1
Totaal
11
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan 4 weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan 4 weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 is één thuiszitter en één zorgleerling geregistreerd in Lisse. De thuiszitter is later in het schooljaar weer naar school gegaan. De zorgleerling heeft een zorgverwijzing gekregen.
SCHOOLCONTROLES De elf scholen in Lisse zijn alle bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
Lisse
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
RMC 18+ VERZUIM In 2013-2014 zijn in Lisse 56 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 44 onderwijsdeelnemers. Nagenoeg alle meldingen zijn afkomstig van het mbo, op één na (tabel 6). Het aantal meldingen is met 60% toegenomen sinds vorig schooljaar. Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden.
2013-2014
oud nieuw
Lisse 64 35
Holland Rijnland 1738 611
Lisse 66 42
Holland Rijnland 1565 703*
Totaal
99
2349
108
2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
In tabel 9 is te zien dat ruim de helft van de vsv’ers in Lisse afkomstig is van ROC Leiden.
2013-2014 1 55 56
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau Mbo niveau 2
Mbo niveau 3-4
Totaal
-
-
-
1
12
10
23
ROC Nova College
-
-
-
1
2
2
5
Fioretti College
-
3
-
-
-
-
3
Van 45% van de meldingen is geen verzuim vastgesteld. Dat laat zien dat scholen veel verzuim melden wat eigenlijk niet gemeld had hoeven worden.
ID College
-
-
-
-
-
1
1
ROC Mondriaan
-
-
-
-
1
1
2
Da Vinci College
1
-
-
1
-
-
2
De toename van het totaal aantal meldingen is terug te zien in de meldingen waarvan geen verzuim geconstateerd is en het aantal meldingen ter kennisgeving.
Teylingen College
-
1
-
-
-
-
1
Visser ’t Hooft Lyceum
-
-
1
-
-
-
1
Leidse Instrumentmakers
-
-
-
-
-
1
1
Rijnlands Sassenheim
-
1
1
-
-
-
2
Overige scholen
-
-
-
-
1
-
1
16
15
42
Van vijftien meldingen is het verzuim vastgesteld, dat zijn zes constateringen minder dan vorig jaar (tabel 7).
Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Totaal
20122013 21 21
20132014 5 10 15
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
12
25
Totaal
12
25
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal Totaal
2 2 35
14 2 16 56
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven. In Lisse stonden op 1 oktober 2014 108 jongeren als voortijdig schoolverlater geregistreerd. Daarvan waren er op dat moment achttien leerplichtig. Van de vsv´ers behoren er 66 tot de oude vsv´ers en 42 tot de nieuwe (tabel 8). Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er vijftien ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd.
Totaal
1
5
Havo/vwo bovenbouw
ROC Leiden
Afdoeningen 18+ verzuim
Vmbo bovenbouw
Mbo niveau 1
V0 onderbouw
Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013 Voortgezet onderwijs 1 Middelbaar beroepsonderwijs 34 Totaal 35
Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013
2
3
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn zestien nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Lisse. Daarvan waren er zeven vsv’er (twee nieuwe, vijf oude). Negen deelnemers zijn preventief begeleid omdat zij dreigden uit te vallen van school (waarvan twee leerplichtigen). Er zijn negentien trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. Negen van de negentien zijn positief afgesloten (tabel 10). Vijf jongeren blijven op school of gaan weer naar school, drie hebben werk gevonden en één jongere is verwezen naar een ketenpartner voor hulpverlening (tabel 11). Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014
Positief afgesloten Negatief afgesloten Totaal
Preventief 6 6 12
Vsv’er 3 4 7
Totaal 9 10 19
Vsv’er 1 1 1 3
Totaal 5 3 1 9
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject Naar school Naar werk Naar zorg of hulpverlening Totaal
Preventief 4 2 6
Noordwijk
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft achttien gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Noordwijk wonen. In drie gevallen is absoluut verzuim geconstateerd. Van één jongere was het proces aan het eind van het schooljaar 2013-2014 nog niet afgesloten. De drie jongeren met absoluut verzuim zijn inmiddels achttien jaar. Twee van hen gaan weer naar school, één jongere behoort tot de nieuwe vsv’ers.
RELATIEF VERZUIM In Noordwijk wonen 3587 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 127 meldingen van verzuim gedaan over 84 leerlingen. Het aantal meldingen van relatief verzuim is met een tiende toegenomen (tabel 1). Dat is een minder sterke toename dan in de regio als geheel, waar het aantal meldingen met een derde is gestegen. Er zijn in 2013-2014 beduidend minder meldingen van spijbelverzuim gedaan dan voorgaand schooljaar. Het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim (mbo) is toegenomen. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo) Totaal
9
12
34
25
36
40
36
50
115
127
Totaal
3 2 -
9 25 38 -
50
12 25 40 50
Totaal
5
72
50
127
Over 2,3% van alle leerlingen in Noordwijk is een verzuimmelding gedaan (tabel 3). Het aantal meldingen in Noordwijk wijkt niet significant af van de gemiddelden in de regio. Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Holland Rijnland
N oordwijk
Het aantal meldingen waarvan geen ongeoorloofd verzuim geconstateerd is, is wel toegenomen. Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
20122013
20132014
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
48 13 11 6 78
56 9 9 5 79
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
35
43
Onterecht gemeld Verzuim afgehandeld: Leeftijdsgrens bereikt Niet bemiddelbaar Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek
1 36 1
1 1 45 2 1
Totaal
1
3
Totaal
115
127
Geen afdoening bepaald
In 2013-2014 zijn 32 vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Noordwijk. Dertig daarvan zijn er toegekend (tabel 5).
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
Noordwijk
Van 79 meldingen over 60 leerlingen is daadwerkelijk verzuim geconstateerd (tabel 4). Vorig jaar is er 78 keer verzuim geconstateerd.
VRIJSTELLINGEN
Vijf meldingen zijn afkomstig van het primair onderwijs, 72 van het voortgezet onderwijs en 50 van het middelbaar beroepsonderwijs. (tabel 2). Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo
Afdoeningen relatief verzuim
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,2% 0,8% 0,9% 0,6%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,3% 0,6% 0,8% 0,8%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
2,4%
2,3%
2,3%
2,7%
Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen Toegekend
Afgewezen
Inschrijvingsplicht: lichamel. en/of psych. gronden Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenl. Geregeld schoolbezoek: gewichtige omstandigheden Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
22
-
Teruggetrokken 1
6
-
-
6
1
1
-
2
1
-
-
1
Totaal
30
1
1
32
Totaal 23
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan 4 weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan 4 weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 is één thuiszitter geregistreerd. Deze jongere heeft een zorgverwijzing gekregen. Er zijn vijf zorgleerlingen geregistreerd. Vier van hen gaan weer naar school, één zorgleerling heeft een vrijstelling gekregen.
Noordwijk
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
SCHOOLCONTROLES De twaalf scholen in Noordwijk zijn alle bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
RMC 18+ VERZUIM In 2013-2014 zijn in Noordwijk 82 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 51 onderwijsdeelnemers. Nagenoeg alle meldingen zijn afkomstig van het mbo, op vijf meldingen na (tabel 6). Het aantal meldingen is bijna drie keer zo hoog als vorig schooljaar (+183%). Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden. Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013 Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Totaal
In Noordwijk stonden op 1 oktober 2014 115 jongeren als voortijdig schoolverlater geregistreerd. Daarvan waren er op dat moment zestien leerplichtig. Van deze vsv´ers behoren er 87 tot de oude vsv´ers en 28 tot de nieuwe (tabel 8). Het aantal oude vsv’ers is aanzienlijk gedaald. Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er twee ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd.
2013-2014
3 26
Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013
5 77
29
2013-2014
oud nieuw
Noordwijk 105 29
Holland Rijnland 1738 611
Noordwijk 87 28
Holland Rijnland 1565 703*
Totaal
134
2349
115
2268
82
Afdoeningen 18+ verzuim
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
Van alle 18+ meldingen in Noordwijk is 27 keer verzuim vastgesteld, een derde van de meldingen. Vorig schooljaar was 62% van de meldingen geconstateerd verzuim.
In Noordwijk is bijna de helft van de vsv’ers afkomstig van een opleiding op niveau 3-4 (zie tabel 9).
De toename van het aantal meldingen waarvan geen verzuim geconstateerd is, laat zien dat scholen veel verzuim melden wat niet gemeld had hoeven worden. Een aanzienlijk deel van de toename van het aantal 18+ meldingen wordt veroorzaakt door meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL. Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen Geconstateerd Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau Vmbo bovenbouw
Havo/ vwo bovenbouw
Mbo niveau 1
Mbo niveau 2
Mbo niveau 3-4
Totaal
ROC Leiden
-
-
2
3
9
14
ID College
-
-
-
2
2
4
Andreas College
2
1
-
-
-
3
ROC Mondriaan
-
-
-
1
1
2
20122013
20132014
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Totaal
18 18
5 22 27
Teylingen College
2
-
-
-
-
2
Northgo College
1
-
-
-
-
1
Rijnlands Oegstgeest
-
1
-
-
-
1
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
7
28
ROC Nova College
-
-
-
-
1
1
Totaal
7
28
Totaal
5
2
2
6
13
28
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
4 4
26 1 27
Totaal
29
82
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven.
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn zestien nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Noordwijk. Onder hen zijn veertien vsv’ers (vier nieuwe en tien oude vsv’ers) en twee jongeren (één leerplichtige) die preventief begeleid zijn omdat zij dreigden te stoppen met school. Er zijn achttien trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. Tien trajecten zijn positief afgesloten, waarvan negen voor vsv’ers (tabel 10). Vier jongeren gaan weer naar school, vijf jongeren hebben werk gevonden en één jongere is doorgestuurd naar Project JA! (tabel 11).
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014 Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Positief afgesloten Negatief afgesloten Totaal
Preventief 1 2 3
Vsv’er 9 6 15
Totaal 10 8 18
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject Naar school Naar werk Naar Project JA! Totaal
Preventief
Vsv’er
Totaal
1 1
3 5 1 9
4 5 1 10
Noordwijk
Noordwijkerhout
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM
Afdoeningen relatief verzuim
Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft drie gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Noordwijkerhout wonen.
Van 43 meldingen over 38 leerlingen is in 2013-2014 verzuim geconstateerd (tabel 4). In het schooljaar daarvoor was dat nog 52 keer. Van 33 leerlingen is één keer verzuim geconstateerd, van 5 leerlingen twee keer.
Er is één keer absoluut verzuim vastgesteld. Deze jongere is in de loop van het schooljaar achttien jaar geworden en behoort tot de nieuwe vsv’ers.
Dat het aantal meldingen toch is toegenomen komt door het aantal meldingen waarvan geen verzuim geconstateerd is. Een aantal van deze meldingen had niet gedaan hoeven worden. Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
RELATIEF VERZUIM In Noordwijkerhout wonen 2539 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 78 meldingen van verzuim gedaan (tabel 1) over 56 leerlingen. Het verschilt vier meldingen met voorgaand schooljaar. Het aantal meldingen van signaalverzuim is gedaald. Het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim van het mbo is toegenomen, net als in de leerplichtregio Holland Rijnland als geheel. De mbo-instellingen zijn verzuim beter gaan melden. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
5
11
19
17
33
18
17
32
74
78
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo) Totaal
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
3 1 -
7 17 17 -
32
1 -
11 17 18 32
Totaal
4
41
32
1
78
Over 2,1% van alle leerlingen in Noordwijkerhout is een verzuimmelding gedaan (tabel 3). Dat is significant lager dan het percentage leerlingen met een verzuimmelding in de leerplichtregio. Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Noordwijkerhout
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
31 7 10 4 52
29 4 8 2 43
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
21
34
Geen afdoening bepaald
Onterecht gemeld
-
1
Totaal In onderzoek
21 1
35 -
Totaal
1
-
Totaal
74
78
In 2013-2014 zijn twaalf vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Noordwijkerhout. Zij zijn alle toegekend (tabel 5).
Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo So Totaal
Holland Rijnland
20132014
VRIJSTELLINGEN
Vier meldingen zijn afkomstig van het primair onderwijs, 41 van het voortgezet onderwijs, 32 van het middelbaar beroepsonderwijs en 1 van het speciaal onderwijs (tabel 2).
Noordwijkerhout
20122013
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,2% 0,6% 1,0% 0,5%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,3% 0,5% 0,6% 0,7%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
2,0%
2,3%
2,1%
2,7%
Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen Toegekend Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
7 3 2
Totaal
12
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan 4 weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan 4 weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 is één thuiszitter geregistreerd. Deze jongere gaat weer naar school. Er zijn twee zorgleerlingen geregistreerd in Noordwijkerhout. Eén van hen zit in een hulpverleningstraject, van de andere zorgleerling is het proces aan het eind van het schooljaar nog niet gesloten.
SCHOOLCONTROLES De zes scholen in Noordwijkerhout zijn alle bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
Noordwijkerhout
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
RMC 18+ VERZUIM
Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er
In 2013-2014 zijn in Noordwijkerhout 47 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 32 onderwijsdeelnemers. Alle meldingen zijn gedaan door het middelbaar beroepsonderwijs (tabel 6). Het aantal meldingen is ruim verdubbeld ten opzichte van vorig schooljaar (+114%). Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden.
Totaal
22
47
-
1
2
2
5
-
-
1
1
3
5
Teylingen College
1
3
-
-
-
-
4
Van alle 18+ meldingen in Noordwijkerhout is in 2013-2014 twintig keer verzuim vastgesteld. Vorig schooljaar werd tien keer verzuim geconstateerd (tabel 7).
ID College
-
-
-
1
1
-
2
Fioretti College
-
1
-
-
-
-
1
Marecollege
-
-
1
-
-
-
1
De toename van het aantal meldingen wordt naast het toegenomen geconstateerde verzuim, veroorzaakt door de toename van de meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL.
Wellantcollege
-
1
-
-
-
-
1
Overige scholen
-
-
-
-
-
5
5
Totaal
1
5
1
3
4
10
24
Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
20122013
20132014
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Totaal
10 10
5 15 20
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
11
12
Totaal
11
12
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
1 1
14 1 15
Totaal
22
47
Totaal
-
-
Mbo niveau 3-4
-
ROC Nova College
Havo/vwo bovenbouw
ROC Leiden
Afdoeningen 18+ verzuim
Vmbo bovenbouw
Mbo niveau 2
47
Mbo niveau 1
1 21
Tabel 9 laat zien dat tien van de 24 vsv’ers afkomstig zijn van hetmbo niveau 3-4. Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau
2013-2014
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
2013-2014 NoordwijHolland Rijnland kerhout 58 1565 24 703* 82 2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
V0 onderbouw
Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013
oud nieuw Totaal
2012-2013 NoordwijHolland Rijnland kerhout 69 1738 20 611 89 2349
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn tien nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Noordwijkerhout. Onder hen zijn vier vsv’ers (één nieuwe en drie oude vsv’ers) en zes jongeren die preventief begeleid zijn omdat zij dreigden te stoppen met school (twee leerplichtigen). Er zijn elf RMC-trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. De begeleiding is zes keer positief afgesloten (zie tabel 10). Vier deelnemers blijven na de begeleiding op school en één vsv’er gaat weer naar school. Eén jongere is begeleid naar werk (zie tabel 11).
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven. In Noordwijkerhout stonden op 1 oktober 2014 82 jongeren als voortijdig schoolverlater geregistreerd. Daarvan waren er op dat moment acht leerplichtig. Van de vsv´ers behoren er 58 tot de oude vsv´ers en 24 tot de nieuwe (tabel 8). Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er drie ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd.
Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Preventief Positief afgesloten 4 Negatief afgesloten 2 Totaal 6
Vsv’er 2 3 5
Totaal 6 5 11
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject Preventief
Vsv’er
Totaal
Naar school Naar werk
4 -
1 1
5 1
Totaal
4
2
6
Oegstgeest
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM
Afdoeningen relatief verzuim
Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft zeventien gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Oegstgeest wonen.
Van 55 meldingen over 47 leerlingen is verzuim geconstateerd (tabel 4), dat is 64% van alle meldingen uit Oegstgeest. Van veertig leerlingen is in 2013-2014 één keer verzuim geconstateerd, van zes leerlingen twee keer en van één leerling drie keer. Het geconstateerde verzuim is lager dan in het schooljaar 2012-2013.
Van geen van deze gevallen is absoluut verzuim geconstateerd. Twee processen zijn aan het eind van het schooljaar 2013-2014 nog niet afgesloten.
Dat het aantal meldingen toch is toegenomen komt door het aantal meldingen waarvan geen ongeoorloofd verzuim geconstateerd is. Een aantal van deze meldingen had niet gedaan hoeven worden. Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
RELATIEF VERZUIM In Oegstgeest wonen 3896 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 86 meldingen van verzuim gedaan (tabel 1) over 69 leerlingen. Het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim is net als in de leerplichtregio Holland Rijnland als geheel sterk toegenomen. De mbo-instellingen zijn beter verzuim gaan melden. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
12
8
30
22
29
27
11
29
Totaal
82
86
Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo So Totaal Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
5 1 -
3 22 25 -
29
1 -
8 22 27 29
Totaal
6
50
29
1
86
Over 1,7% van alle leerlingen in Oegstgeest is een verzuimmelding gedaan (tabel 3). Dat is het laagste percentage van alle gemeenten in de regio en lager dan het regiogemiddelde. Er is significant minder signaalverzuim en spijbel/signaalverzuim gemeld in Oegstgeest dan in de leerplichtregio als geheel. Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Holland Rijnland
Oegstgeest
20122013
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
40 17 4 2 63
38 10 5 2 55
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
16
26
Totaal
16
26
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
3 3
4 1 5
Totaal
82
86
VRIJSTELLINGEN
Zes meldingen zijn afkomstig van het primair onderwijs, 50 van het voortgezet onderwijs, 29 van het middelbaar beroepsonderwijs en 1 van het speciaal onderwijs (tabel 2). De meeste meldingen zijn gedaan door het vo.
Oegstgeest
20132014
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,3% 0,6% 0,6% 0,3%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,2% 0,5% 0,6% 0,4%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
1,7%
2,3%
1,7%
2,7%
In 2013-2014 zijn 32 vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Oegstgeest. Daarvan zijn er 29 toegekend, twee teruggetrokken en één aanvraag stond nog open aan het eind van het schooljaar (tabel 5). Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen
Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: bedenkingen tegen richting van school Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Geregeld schoolbezoek: gewichtige omstandigheden Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs Totaal
Toegekend
Teruggetrokken
Open
Totaal
5
-
1
6
2
-
-
2
21
-
-
21
-
2
-
2
1
-
-
1
29
2
1
32
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan vier weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan vier weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 is één thuiszitter geregistreerd en zijn twee zorgleerlingen geregistreerd. De thuiszitter volgt een hulpverleningstraject. Van de zorgleerlingen gaat er één weer naar school en is van de ander is het proces aan het eind van het schooljaar nog niet afgesloten.
Oegstgeest
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
SCHOOLCONTROLES De veertien scholen in Oegstgeest zijn alle bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
RMC 18+ VERZUIM In 2013-2014 zijn in Oegstgeest 62 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 42 onderwijsdeelnemers. Het voortgezet onderwijs heeft zes meldingen gedaan, het mbo 56 (tabel 6). Het aantal meldingen is met de helft toegenomen sinds vorig schooljaar (+51%). Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden. Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013
2013-2014
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
9 32
6 56
Totaal
41
62
Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er drie ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd. Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013
2013-2014
oud nieuw
Oegstgeest 64 31
Holland Rijnland 1738 611
Oegstgeest 55 30
Holland Rijnland 1565 703*
Totaal
95
2349
85
2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemer
De grootste groep uitvallers is afkomstig van mbo niveau 3-4 (tabel 9).
Afdoeningen 18+ verzuim
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau
Geconstateerd
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
-
3
1
5
9
-
-
-
1
4
5
Da Vinci College
2
2
-
-
-
-
4
Teylingen College
-
2
-
-
-
-
2
Stedelijk Gymn. Athena
-
-
1
-
-
-
1
Totaal
-
-
Mbo niveau 3-4
Mbo niveau 2
-
ROC Mondriaan
Havo/vwo bovenbouw
Mbo niveau 1
Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
ROC Leiden
Vmbo bovenbouw
De toename van het aantal meldingen wordt naast het toegenomen geconstateerde verzuim veroorzaakt door de toename van de meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL.
V0 onderbouw
Van alle 18+ meldingen in Oegstgeest is in 2013-2014 25 keer verzuim vastgesteld. Vorig schooljaar werd achttien keer verzuim geconstateerd (tabel 7).
20122013
20132014
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: onbereikbaar Totaal
18 18 18
6 18 1 25
Rijnlands Oegstgeest
-
-
4
-
-
-
4
Marecollege
-
-
1
-
-
-
1
Overige scholen
-
-
-
-
-
4
4
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
21
22
Totaal
2
4
6
3
2
13
30
Totaal
21
22
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
2 2
14 1 15
Totaal
41
62
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven. In Oegstgeest stonden op 1 oktober 2014 85 jongeren als voortijdig schoolverlater geregistreerd. Daarvan waren er op dat moment achttien leerplichtig. Van de vsv´ers behoren er 55 tot de oude vsv´ers en 30 tot de nieuwe (tabel 8). Het aantal oude vsv’ers is aanzienlijk afgenomen.
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn zeventien nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Oegstgeest. Onder hen zijn elf vsv’ers (drie nieuwe en acht oude) en vijf jongeren die preventief begeleid zijn omdat zij dreigden te stoppen met school (één leerplichtige). Er zijn elf RMC-trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. De RMC-begeleiding is vijf keer met een positief resultaat afgesloten (zie tabel 10); de jongeren blijven of gaan onderwijs volgen (twee preventief begeleide jongeren en drie vsv’ers). Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Preventief Positief afgesloten 2 Negatief afgesloten 2 Totaal 4
Vsv’er 3 4 7
Totaal 5 6 11
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Teylingen
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft zes gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Teylingen wonen. In drie gevallen is absoluut verzuim geconstateerd. Twee van hen zijn nog leerplichtig en gaan weer naar school, één jongere is in de loop van het schooljaar achttien jaar geworden en gaat ook weer naar school.
RELATIEF VERZUIM In Teylingen wonen 6294 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 205 meldingen van verzuim gedaan over 146 leerlingen. Dat zijn er 61 meer dan het schooljaar daarvoor. Het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim is net als in de leerplichtregio Holland Rijnland als geheel sterk toegenomen (tabel 1). De mbo-instellingen zijn verzuim beter gaan melden. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
19
13
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
42
Totaal
Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
47
42
103
144
205
Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo So
65 24 13 8 110
78 15 4 4 101
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
28
91
Verzuim afgehandeld: verhuisd Onterecht gemeld Niet bemiddelbaar Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek
2 30 4
10 1 102 2 -
Totaal
2 4 -
11 38 38 -
103
4 5 -
13 42 47 103
Totaal
6
87
103
9
205
Over 2,2% van alle leerlingen in Teylingen is een verzuimmelding gedaan. Dat is significant lager dan het percentage leerlingen met een melding in de leerplichtregio als geheel (tabel 3). Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Teylingen
Totaal
4
2
Totaal
144
205
VRIJSTELLINGEN
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
Holland Rijnland
20132014
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
42
41
20122013
Geconstateerd
Geen afdoening bepaald
Zes meldingen zijn afkomstig van het primair onderwijs, 87 van het voortgezet onderwijs, 103 van het mbo en negen van het speciaal onderwijs (tabel 2).
Teylingen
Van 68 leerlingen is in 2013-2014 één keer verzuim geconstateerd, van 15 leerlingen twee keer en van 1 leerling drie keer. Van de andere helft van de meldingen is geen verzuim vastgesteld. Dit betekent dat een aanzienlijk deel van de meldingen niet gedaan had hoeven worden.
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,3% 0,6% 0,6% 0,5%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,2% 0,6% 0,7% 0,8%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
1,9%
2,3%
2,2%
2,7%
Afdoeningen relatief verzuim Van 101 meldingen over 84 leerlingen is daadwerkelijk verzuim geconstateerd (tabel 4). Dat is de helft van de meldingen over leerlingen uit Teylingen en minder dan het geconstateerde verzuim van vorig schooljaar.
In 2013-2014 zijn 28 vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Teylingen. Daarvan zijn er 26 toegekend en 2 teruggetrokken (tabel 5). Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen Toegekend
Teruggetrokken
Totaal
Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school Geregeld schoolbezoek: gewichtige omstandigheden Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
12 9 1 4
1 1 -
13 9 1 1 4
Totaal
26
2
28
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan 4 weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan 4 weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 zijn twee thuiszitters geregistreerd in Teylingen. Eén van hen gaat weer naar school, van de ander is het proces aan het eind van het schooljaar nog niet afgesloten. Er zijn tien zorgleerlingen geregistreerd. Daarvan gaan er vijf weer naar school en hebben er twee een zorgverwijzing gekregen, heeft één jongere een vrijstelling gekregen, is er één een thuiszitter geworden en van één jongere is het proces aan het eind van het schooljaar nog niet afgerond.
Teylingen
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
SCHOOLCONTROLES De zestien scholen in Teylingen zijn alle bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
RMC 18+ VERZUIM In 2013-2014 zijn in Teylingen 89 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 63 onderwijsdeelnemers. Het mbo heeft nagenoeg alle meldingen gedaan, op één melding na (tabel 6). Het aantal meldingen is de helft hoger dan vorig schooljaar (+48%). Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden.
2013-2014
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
3 57
1 88
Totaal
60
89
Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013 Teylingen Holland Rijnland oud 126 1738 nieuw 42 611 Totaal 168 2349
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
-
-
-
2
8
5
15
ID College
-
-
-
1
3
4
8
2
3
-
-
-
-
5
Totaal
Mbo niveau 2
ROC Leiden
Mbo niveau 3-4
Mbo niveau 1
Een aanzienlijk deel van de toename van het aantal 18+ meldingen wordt veroorzaakt door meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL.
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau Havo/vwo bovenbouw
De toename van het aantal meldingen waarvan geen verzuim geconstateerd is, laat zien dat scholen veel verzuim melden wat niet gemeld had hoeven worden.
In tabel 9 is te zien dat de meeste vsv’ers zijn uitgevallen bij een mbo opleiding op niveau 2, 3 of 4.
Vmbo bovenbouw
In Teylingen is van 38 meldingen verzuim geconstateerd (tabel 7). Vorig schooljaar werd 36 keer verzuim vastgesteld.
Geconstateerd
2013-2014 Teylingen Holland Rijnland 108 1565 52 703* 160 2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemer
Afdoeningen 18+ verzuim
Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er drie ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd.
V0 onderbouw
Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013
In Teylingen stonden op 1 oktober 2014 160 jongeren als voortijdig schoolverlater geregistreerd. Daarvan waren er op dat moment 25 leerplichtig. Van de vsv´ers behoren er 108 tot de oude vsv´ers en 52 tot de nieuwe (tabel 8). Het aantal oude vsv’ers is aanzienlijk afgenomen.
20122013
20132014
Teylingen College Da Vinci College
1
1
-
-
-
-
2
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: onbereikbaar Totaal
36 36
4 33 1 38
Northgo College
-
1
1
-
-
-
2
Rijnlands Sassenheim
-
2
-
-
-
-
2
ROC Mondriaan
-
-
-
-
1
1
2
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
18
32
ROC Nova College
-
-
-
-
1
1
2
Totaal
18
32
Bonaventuracollege
1
-
-
-
-
-
1
Fioretti College
-
1
-
-
-
-
1
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
6 6
16 3 19
Rijnlands Oegstgeest
1
-
-
-
-
-
1
Scheepvaart en Transport
-
-
-
-
-
1
1
Wellantcollege
-
-
-
-
1
-
1
Totaal
60
89
Overige scholen
-
-
1
-
1
7
9
Totaal
5
8
2
3
15
19
52
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven.
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn zeventien nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Teylingen. Van deze zeventien zijn er elf vsv’er (twee nieuw, negen oud) en zes jongeren die preventief begeleid zijn omdat zij dreigden te stoppen met school (één leerplichtige). Er zijn twintig RMC-trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. Zeven trajecten kennen een positieve afsluiting (tabel 10). Vier jongeren blijven onderwijs volgen en twee vsv’ers gaan ook weer naar school. Eén jongere is begeleid naar werk (tabel 11). Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Preventief Positief afgesloten 4 Negatief afgesloten 4 Totaal 8
Vsv’er 3 9 12
Totaal 7 13 20
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject
Naar school Naar werk Totaal
Preventief 4 4
Vsv’er 2 1 3
Totaal 6 1 7
Teylingen
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Voorschoten
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM
Afdoeningen relatief verzuim
Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft achttien gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Voorschoten wonen. Daarvan is één keer absoluut verzuim geconstateerd. Deze jongere is inmiddels achttien jaar en behoort tot de nieuwe vsv’ers.
Van 92 meldingen is daadwerkelijk verzuim geconstateerd (tabel 4), dat is 64% van alle meldingen uit Voorschoten. Van 73 leerlingen is in 2013-2014 één keer verzuim geconstateerd, van acht leerlingen twee keer en van één leerling drie keer.
RELATIEF VERZUIM
Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
In Voorschoten wonen 4106 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 144 meldingen van verzuim gedaan (tabel 1) over 106 leerlingen. Het aantal meldingen van luxeverzuim in Voorschoten is in 20132014 aanzienlijk lager dan het schooljaar daarvoor. Het aantal meldingen van spijbel/signaalverzuim is net als in de leerplichtregio Holland Rijnland als geheel toegenomen. De mbo-instellingen zijn beter verzuim gaan melden. De daling van het aantal meldingen van luxeverzuim heeft ervoor gezorgd dat het totaal aantal meldingen maar met drie is toegenomen sinds vorig schooljaar. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
43 18 50 30
26 16 50 52
Totaal
141
144
Een derde van alle meldingen is uiteindelijk niet geconstateerd, 80% van deze meldingen is afkomstig van het mbo. Dit laat zien dat het mbo veel verzuim meldt wat niet gemeld had hoeven worden.
20122013
20132014
73 10 20
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
103
64 17 10 1 92
Niet geconstateerd
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
27
46
Verzuim afgehandeld: verhuisd Niet bemiddelbaar Totaal Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek
1 28 10
2 48 4 -
Totaal
10
4
Totaal
141
144
Geen afdoening bepaald
VRIJSTELLINGEN In 2013-2014 zijn zeventien vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Voorschoten. Zij zijn alle toegekend (tabel 5).
Er zijn 25 meldingen afkomstig van het po, één melding van het speciaal onderwijs, 66 van het vo en 52 van het mbo.
Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo So
Toegekend
Totaal
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
19 6 -
7 16 43
52
1 -
26 16 50 52
Totaal
25
66
52
1
144
Over 2,5% van alle leerlingen in Voorschoten is een verzuimmelding gedaan (tabel 3). Dat komt ongeveer overeen met het percentage van Holland Rijnland. Ondanks de sterke daling van het aantal meldingen van luxeverzuim, is er significant meer luxeverzuim gemeld in Voorschoten dan in de leerplichtregio als geheel. Er is relatief weinig spijbel/signaalverzuim gemeld. Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Voorschoten
Holland Rijnland
Voorschoten
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
1,0% 0,4% 1,1% 0,5%
0,3% 0,% 0,9% 0,6%
0,6% 0,4% 1,0% 0,5%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
2,9%
2,3%
2,5%
2,7%
Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Geregeld schoolbezoek: gewichtige omstandigheden Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
4 8 1 4
Totaal
17
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan vier weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan vier weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 zijn vier thuiszitters en twee zorgleerlingen geregistreerd in Voorschoten. De processen voor deze jongeren waren aan het eind van het schooljaar 2013-2014 nog niet afgesloten.
SCHOOLCONTROLES De acht scholen in Voorschoten zijn bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
Voorschoten
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
RMC 18+ VERZUIM In 2013-2014 zijn 94 meldingen van 18+ verzuim gedaan over 55 deelnemers uit Voorschoten. Het aantal meldingen is anderhalf keer zo groot als vorig schooljaar toen er 38 meldingen over 30 deelnemers gedaan zijn. Nagenoeg alle meldingen zijn afkomstig van het mbo, op drie meldingen van het vo na (tabel 6). Het RBL gaat er niet van uit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden. Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013 Voortgezet onderwijs 2 Middelbaar beroepsonderwijs 36 Totaal 38
Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er dertien ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd. Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013 VoorschoHolland Rijnland ten oud 91 1738 nieuw 32 611 Totaal 123 2349
2013-2014 VoorschoHolland Rijnland ten 92 1565 42 703* 134 2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemer
2013-2014 3 91 94
In Voorschoten is bijna de helft van de nieuwe vsv’ers afkomstig van ROC Leiden (tabel 9).
V0 onderbouw
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau
-
1
9
9
19
Mbo-scholen zijn beter gaan meldingen waardoor het aantal meldingen is toegenomen. Maar de toename van het aantal meldingen waarvan geen verzuim geconstateerd is, laat zien dat scholen ook veel verzuim melden wat niet gemeld had hoeven worden.
-
-
-
2
2
4
ROC Mondriaan
-
-
-
-
2
1
3
Vlietland College
2
-
1
-
-
-
3
Bonaventuracollege
-
-
1
-
-
-
1
Een aanzienlijk deel van de toename van het aantal 18+ meldingen wordt veroorzaakt door meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL.
Da Vinci College
1
-
-
-
-
-
1
Leonardo College Marecollege
-
1
1 -
-
-
-
1 1
Teylingen College
-
1
-
-
-
-
1
Visser ’t Hooft Lyceum
1
-
-
-
-
-
1
Wellantcollege
-
-
-
-
-
1
1
Overige scholen
-
1
3
-
2
-
6
Totaal
4
3
6
1
15
13
42
Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen Geconstateerd Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
20122013 20 20 15
20132014 15 24 39 34
Totaal
15
34
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal Totaal
3 3 38
21 21 94
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Totaal Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven. In Voorschoten stonden op 1 oktober 2014 134 jongeren als voortijdig schoolverlater geregistreerd. Daarvan waren er op dat moment 25 leerplichtig. Van de vsv´ers behoren er 92 tot de oude vsv´ers en 42 tot de nieuwe (tabel 8).
Totaal
-
-
Mbo niveau 3-4
Mbo niveau 2
-
ID College
Havo/vwo bovenbouw
ROC Leiden
Van alle 18+ meldingen in Voorschoten is 39 keer verzuim vastgesteld, 41% van de meldingen. Het geconstateerde verzuim is ruim verdubbeld vergeleken met vorig jaar.
Vmbo bovenbouw
Mbo niveau 1
Afdoeningen 18+ verzuim
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn 21 nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Voorschoten. Vijftien van hen zijn vsv’er (vijf nieuwe en tien oude vsv’ers). Zes jongeren zijn preventief begeleid omdat zij dreigden te stoppen met school. Er zijn achttien trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. Vijf trajecten hebben tot een positief resultaat geleid (tabel 10). Drie jongeren blijven op school, één vsv’er gaat weer naar school. Eén jongere is begeleid naar werk (tabel 11). Tabel 10 Afgesloten trajecten in 2013-2014 Preventief Positief afgesloten 3 Negatief afgesloten 4 Totaal 7
Vsv’er 2 9 11
Totaal 5 13 18
Tabel 11 Reden positieve afsluiting traject Preventief
Vsv’er
Totaal
Naar school Naar werk
3 -
1 1
4 1
Totaal
3
2
5
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Zoeterwoude
LEERPLICHT ABSOLUUT VERZUIM
Afdoeningen relatief verzuim
Wanneer een leerplichtig kind niet staat ingeschreven is sprake van absoluut verzuim. Het RBL heeft drie gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim opgepakt van jongeren die in Zoeterwoude wonen. In deze drie gevallen is een vrijstelling verleend. Er is in 2013-2014 geen absoluut verzuim geconstateerd.
Van negentien meldingen over 17 leerlingen is daadwerkelijk verzuim geconstateerd (tabel 4). Van 15 leerlingen is in 2013-2014 één keer verzuim geconstateerd, van 2 leerlingen twee keer.
RELATIEF VERZUIM
Van de helft van de meldingen is geen verzuim vastgesteld. Vrijwel al deze meldingen zijn afkomstig van het mbo. Scholen hebben meer gemeld, maar hebben ook meldingen gedaan die zij niet hadden hoeven doen. Tabel 4 Wijze van afsluiten verzuimprocessen relatief verzuim Afdoeningen
In Zoeterwoude wonen 1253 jongeren van vijf t/m zeventien jaar. In 2013-2014 zijn 43 meldingen van verzuim gedaan (tabel 1) over 28 leerlingen uit Zoeterwoude. Net als in Holland Rijnland als geheel is het aantal verzuimmeldingen van spijbel/signaalverzuim van het mbo sterk toegenomen doordat mbo-instellingen beter zijn gaan melden. Tabel 1 Aantal meldingen relatief verzuim Soort Verzuim
2012-2013
2013-2014
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
4 3 9 6
2 4 9 28
Totaal
22
43
Geconstateerd
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
20122013
20132014
Verzuim afgehandeld: Waarschuwing Verzuim afgehandeld: afspraken Verzuim afgehandeld: pv Verzuim afgehandeld: HALT Totaal
11 4 1 16
13 4 2 19
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
5
22
Ter kennisgeving aangenomen
-
2
In onderzoek Totaal
1 1
2
Totaal
22
43
Drie meldingen zijn afkomstig van het basisonderwijs, 12 van het voortgezet onderwijs en 28 van het mbo.
VRIJSTELLINGEN
Tabel 2 Aantal meldingen relatief verzuim naar soort verzuim per schoolsoort Soort Verzuim Po Vo Mbo
In 2013-2014 zijn negen vrijstellingsaanvragen gedaan voor leerlingen uit Zoeterwoude. Zij zijn alle toegekend (tabel 5).
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
1
Totaal
Totaal
2 -
1 4 7 -
28
2 4 9 28
3
12
28
43
Tabel 5 Vrijstellingsaanvragen Toegekend Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psych. gronden Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland
7 2
Totaal
9
Er is over 2,2% van de leerlingen uit Zoeterwoude een melding van verzuim gedaan. Dit percentage komt ongeveer overeen met het percentage van de leerplichtregio Holland Rijnland (tabel 3). Tabel 3 Percentage leerlingen met een verzuimmelding naar verzuimsoort Soort Verzuim 2012-2013 2013-2014 Zoeterwoude
Holland Rijnland
Zoeterwoude
Holland Rijnland
Luxeverzuim Spijbelverzuim Signaalverzuim Spijbel/signaalverzuim (mbo)
0,3% 0,2% 0,6% 0,5%
0,3% 0,6% 0,9% 0,6%
0,2% 0,3% 0,7% 1,0%
0,3% 0,6% 0,9% 1%
Totaal
1,6%
2,3%
2,2%
2,7%
THUISZITTERS EN ZORGLEERLINGEN Thuiszitters zijn jongeren die staan ingeschreven op een school, maar zonder geldige reden meer dan vier weken verzuimen. Zorgleerlingen zijn leerlingen die langer dan vier weken wegens lichamelijk of psychische gronden niet in staat zijn om naar school te gaan en meewerken aan of in afwachting zijn van een opname, een behandeltraject of een (andere) schoolsetting of wachten op een advies van de GGD, GGZ, Kristal of Curium. In het schooljaar 2013-2014 zijn geen thuiszitters of zorgleerlingen geregistreerd in Zoeterwoude.
SCHOOLCONTROLES De vier scholen in Zoeterwoude zijn alle bezocht door de leerplichtambtenaar. De verzuimregistratie van deze scholen is op orde.
Zoeterwoude
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
RMC 18+ VERZUIM In 2013-2014 zijn in Zoeterwoude dertig meldingen van 18+ verzuim gedaan over twintig onderwijsdeelnemers. Nagenoeg alle meldingen zijn afkomstig van het mbo, op vier meldingen na (tabel 6). Vorig schooljaar zijn er 21 meldingen gedaan over 14 deelnemers. Het RBL gaat er niet vanuit dat het verzuim is toegenomen, maar dat mbo-scholen 18+ verzuim beter zijn gaan melden. Tabel 6 Meldingen 18+ verzuim naar schoolsoort 2012-2013 Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Overig Totaal
2013-2014
21 21
1 26 3 30
Het aantal nieuwe vsv’ers is gebaseerd op de indicatieve cijfers van 2014. Van de nieuwe vsv’ers zijn er twee ingeschreven zonder aanmelding voor bekostiging. In maart 2015 wordt het aantal nieuwe vsv’ers gecorrigeerd. Tabel 8 Ontwikkeling aantal vsv’ers Soort vsv’er 2012-2013 ZoeterHolland Rijnland woude oud 19 1738 nieuw 11 611 Totaal 30 2349
Zoeterwoude 36 17 53
2013-2014 Holland Rijnland 1565 703* 2268
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, maandrapportage voorlopige cijfers 2013-2014, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemer
Tabel 9 geeft het aantal vsv’ers per school per onderwijsniveau weer.
Afdoeningen 18+ verzuim Van 9 meldingen is verzuim vastgesteld. Dat is hetzelfde aantal als vorig schooljaar.
Tabel 9 Indicatieve vsv-cijfers per 1 okt.'14 per school naar onderwijsniveau Vo onMbo niMbo niMbo derveau 1 veau 2 niveau bouw 3-4
Totaal
ROC Leiden
-
1
1
2
4
ID College
-
1
-
2
3
Van de helft van de meldingen is geen verzuim geconstateerd, dat aantal is 6 meldingen hoger dan vorig jaar. De toename van deze meldingen laat zien dat scholen ook verzuim melden wat niet gemeld had hoeven worden.
ROC Mondriaan
-
1
2
-
3
Vlietland College
2
-
-
-
2
Bonaventuracollege
1
-
-
-
1
Da Vinci College
1
-
-
-
1
Een deel van de toename van het aantal 18+ meldingen wordt veroorzaakt door meldingen die ter kennisgeving gedaan zijn bij het RBL.
Wellantcollege
-
-
-
1
1
Overige scholen
-
-
-
2
2
Totaal
4
3
3
7
17
Tabel 7 Wijze van afsluiten verzuimprocessen 18+ verzuim Afdoeningen
20122013
20132014
Geconstateerd
Verzuim afgehandeld: gaat zich uitschrijven Verzuim afgehandeld: afspraken Totaal
9 9
Niet geconstateerd Geen afdoening bepaald
Verzuim niet geconstateerd/niet verwijtbaar
9
3 6 9 15
Totaal
9
15
Ter kennisgeving aangenomen In onderzoek Totaal
3 3
6 8
Totaal
21
30
RMC-BEGELEIDING In 2013-2014 zijn twee nieuwe RMC-trajecten gestart voor jongeren uit Zoeterwoude. Eén van hen is een jongere die vóór het schooljaar 2013-2014 vsv’er geworden is. De ander is een jongere die preventief begeleid is omdat deze dreigde te stoppen met school. Er zijn vier trajecten afgesloten in 2013-2014. Een deel daarvan is in een eerder schooljaar gestart, een deel in het verslagjaar. Eén jongere is preventief begeleid en heeft het traject positief afgesloten door op school te blijven. Drie vsv’ers hebben hun begeleiding negatief afgesloten; zij zijn voortijdig afgehaakt.
VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Oude vsv’ers zijn jongeren die vóór het schooljaar 2013-2014 zonder startkwalificatie zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven bij een school. Nieuwe vsv’ers zijn jongeren die op 1 oktober 2013 stonden ingeschreven, in het schooljaar 2013-2014 zijn uitgevallen van school en op 1 oktober 2014 niet staan ingeschreven. In Zoeterwoude stonden op 1 oktober 2014 53 jongeren als voortijdig schoolverlater geregistreerd. Daarvan waren er op dat moment negen leerplichtig. Van de vsv´ers behoren er 36 tot de oude vsv´ers en 17 tot de nieuwe (tabel 8).
Preventief
Vsv’er
Totaal
Naar school Naar werk
3 -
1 1
4 1
Totaal
3
2
5
Tabel 10 Reden positieve afsluiting traject
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Meting prestatie- en effectindicatoren 2014 LEERPLICHT PRESTATIE-INDICATOREN UITVOERI NG LEERPLICHTFUNCTIE Doel:
Stand 2012-2013
Stand 2013-2014
100% 84%
100% 83%
Op 100% van het gemelde wettelijke verzuim volgt actie van leerplicht 80% van de constateringen van verzuim wordt met één interventie afgedaan en leidt niet tot een tweede constatering
EFFECTINDICATOREN LE ERPLICHTFUNCTIE Doel:
Stand 2012-2013
Stand 2013-2014
96%
99%
Het percentage scholen voor po, vo en so dat wettelijk verzuim tijdig en volledig meldt is 100%. De mbo-instellingen zijn in dit percentage niet meegerekend omdat zij anders dan de po-, vo- en so-scholen, vanaf 2013-2014 volgens het format van de Onderwijsinspectie gecontroleerd worden. Per mbo-instelling zijn enkele opleidingsonderdelen gecontroleerd. Alle leerplichtige en kwalificatieplichtige jongeren in de leerplichtregio Holland Rijnland volgen passend onderwijs of hebben indien noodzakelijk een vrijstelling.
Aan het eind van het schooljaar 2012-2013 volgden 59 jongeren geen passend onderwijs.
Aan het eind van het schooljaar volgden 36 jongeren geen passend onderwijs.
Op basis van de definitieve cijfers, waren er op 1 oktober 2013 84 vsv’ers jonger dan 18 jaar en leerplichtig.
Volgens de indicatieve vsv-cijfers waren er 256 leerplichtige vsv’ers op 1 oktober 2014. Dit aantal wordt nog gecorrigeerd; er zijn 25 leerplichtige jongeren met een vrijstelling, 1 jongere heeft een mbo 1 diploma en werkt, van 14 jongeren is de inschrijving pas later bekend geworden. Dit betekent dat er 216 leerplichtige vsv’ers waren op 1 oktober 2014.
Hieronder vallen leerplichtige jongeren waarvan absoluut verzuim geconstateerd is en die nog niet naar school gaan en jongeren met een openstaand thuiszitters-, zorgleerling- of absoluut verzuimproces.
Geen van de leerplichtige jongeren in de regio is voortijdig schoolverlater
MONITORGEGEVENS UITV OERING LEERPLICHTFUN CTIE 2013-2014
11 14 22 51
5 16 40 48
Totaal HR
Zoeterwoude
Voorschoten
Teylingen
Oegstgeest
Noordwijkerhout
Noordwijk
Leiderdorp
45 55 79 256
53 146 246 342
4 29 43 84
12 22 15 61
12 25 40 50
11 17 18 32
8 22 27 29
13 42 47 103
26 16 50 52
2 4 9 28
202 408 636 1136
Lisse
Leiden
Luxe Spijbel Signaal Spijbel/Signaal (mbo)
Katwijk
Aantal meldingen relatief verzuim
Kaag en Braassem
Hillegom
PER GEMEENTE
Totaal
98
109
435
787
160
110
127
78
86
205
144
43
2382
Leerlingen met meerdere meldingen (van gemelde ll.)
Aantal %
18 25%
21 25%
86 28%
155 27%
33 29%
20 25%
27 32%
16 29%
13 19%
36 25%
21 20%
6 21%
452 26%
Leerlingen met meerdere constateringen (van ll. met geconstateerd verzuim)
Aantal %
2
9
37
69
12
9
16
5
7
16
9
2
193
5%
17%
19%
17%
16%
17%
27%
13%
15%
19%
11%
12%
17%
Leerlingen gemeld na eerdere HALT-afdoening
Aantal
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Absoluut verzuim
Aantal geconstateerd
1
2
3
13
3
1
3
1
0
3
1
0
31
Thuiszitters Zorgleerlingen
Aantal Aantal
1 1
1 3
1 7
10 17
2 6
1 1
1 5
1 2
1 2
2 10
4 2
0 56
25 56
Correct meldende scholen
Aantal %
9 100%
13 100%
30 100%
47 96%
12 100%
11 100%
12 100%
6 100%
14 100%
16 100%
8 100%
4 100%
182 99%
1
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Meting prestatie- en effectindicatoren 2014
PER SCHOOLSOORT Aantal meldingen relatief verzuim
Soort verzuim
Po
Vo
Mbo
So
Totaal HR
Luxeverzuim
105
89
3
5
202
Spijbelverzuim
-
402
-
6
408
Signaalverzuim
56
558
-
22
636
-
-
1136
-
1136
Totaal
161
1049
1139
33
2382
Aantal % Aantal %
6 4% 4
167 20% 128
277 40% 60
2 6% 1
452 26% 193
3%
18%
19%
6%
17%
Aantal Aantal Aantal %
4 5 140 100%
11 35 31 96%
2 3 n.v.t. n.v.t.
8 13 11 100%
25 56 182 99%
Spijbel/signaalverzuim (mbo) Leerlingen met meerdere meldingen (van gemelde ll.) Leerlingen met meerdere constateringen (van ll. met geconstateerd verzuim) Thuiszitters Zorgleerlingen Correct meldende scholen
VRIJSTELLINGSAANVRAGEN Toegekend
Afgewezen
Teruggetrokken
In behandeling
Totaal
Inschrijvingsplicht: lichamelijke en/of psychische gronden Inschrijvingsplicht: bedenkingen tegen richting van school Inschrijvingsplicht: het volgen van onderwijs in buitenland Inschrijvingsplicht: trekkend bestaan Geregeld schoolbezoek: gewichtige omstandigheden Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school Vervangende leerplicht: inschrijving op andere school (16-jarigen) Vrijstelling kwalificatieplicht: volgen van ander onderwijs
120 12 115 1 10 4 1 58
0 0 0 0 4 1 0 0
2 0 0 0 3 0 0 0
1 0 0 0 0 0 0 0
123 12 115 1 17 5 1 58
Totaal
321
5
5
1
332
Artikel
LEEFTIJD EN KLAS LEERLINGEN MET VERZUIM Constateringen van relatief verzuim naar schoolsoort en klas in 2013/2014
Leerlingen met gemeld en geconstateerd verzuim naar leeftijd 2013/2014 800
673
Basisonderwijs 1-4
69
Basisonderwijs 5-8
600
57
Voortgezet onderwijs 1 326
400 202 200 25
19
17
25
7
8
27
14
19
34
234
6
9
10
gemeld
11
487
Voortgezet onderwijs 4-6
95
241
MBO
386
Praktijkonderwijs
0 5
73
Voortgezet onderwijs 2-3
12
13
14
15
16
34
SO
17
geconstateerd
18 0
JEUGDMATCH Het RBL heeft in 2013-2014 23 meldingen gedaan in Jeugdmatch.
2
200
400
600
Factsheet Jaarverslag RBL 2013-2014
Meting prestatie- en effectindicatoren 2014 RMC PRESTATIE-INDICATOR RMC-FUNCTIE Doel:
2013-2014
100% van de voortijdig schoolverlaters krijgt een aanbod voor trajectbegeleiding
100%
EFFECTINDICATOREN RM C-FUNCTIE Uitvalpercentages voortijdig schoolverlaten per onderwijsniveau RMC-regio 026
20122013
20132014 *
Reden positieve afsluiting RMC-trajecten
Aantal nieuwe vsv’ers
% nieuwe vsv’ers
Maximaal uitvalpercentage
Onderbouw vo Vmbo bovenbouw Havo/vwo bovenbouw Mbo 1 Mbo 2 Mbo3/4 Totaal Onderbouw vo
19 57 30 32 240 233 611 53
0,4% 2,2% 0,4% 22,1% 13,6% 4% 2% 0,4%
1% 4% 0,5% 32,5% 13,5% 4,25%
Vmbo bovenbouw
86
2,0%
4%
Havo/vwo bovenbouw
45
0,6%
0,5%
Mbo 1
67
35,3%
27,5%
Mbo 2
212
12,7%
11,5%
Mbo3/4
240
4,2%
3,5%
Totaal
703
2,2%
Preventief
Naar school Naar werk Naar zorg of hulpverl. Uitkering Project JA! Totaal
Aantal 64 9 5 3 1 82
%
Vsv’er
78% 11% 6% 4% 1%
Aantal 44 30 2 4 1
100%
81
Totaal %
54% 37% 2% 5% 1%
Aantal 108 39 7 7 2
% 66% 24% 4% 4% 1%
100%
163
100%
1%
Bron: DUO, voorlopige cijfers 2012-2013, maart 2014; DUO, ‘Uitschrijvingen zonder startkwalificatie per niveau’, oktober 2014. *Indicatief cijfer op 1 oktober 2014, inclusief examendeelnemers
Doel: Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters met vmbo-diploma Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters dat zonder vmbo-diploma uitvalt van een mbo-opleiding. Het aantal RMC-trajecten van voortijdig schoolverlaters Het aantal RMC-trajecten van jongeren die preventief begeleid zijn Percentage positief afgeronde RMC-trajecten van voortijdig schoolverlaters Percentage positief afgeronde RMC-trajecten van preventief begeleide onderwijsdeelnemers.
Stand 2012-2013
Stand 2013-2014
38 (definitieve cijfers oktober 2015) 505 n.v.t.* n.v.t.* n.v.t.* n.v.t.*
54 (indicatieve cijfers oktober 2014) 519 205 139 40% 59%
*Er kan geen vergelijking gemaakt worden met vorig schooljaar omdat toen nog met het kalenderjaar gewerkt werd. Vanaf dit jaar werkt het RBL ook voor de RMC-functie met schooljaren.
3
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
Benoeming en terugtreding secretaris-directeur
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente In het kader van #Kracht15voor de toekomstige samenwerking het scenario 2 uitwerken, om de transitie van de organisatie Holland Rijnland op goede wijze te begeleiden
4.
Behandelschema:
Datum: Informerend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
27 nov 2014
17 dec 2014 nvt
De heer F. van Ardenne te benoemen als tijdelijk secretaris- directeur /kwartiermaker om de transitie te begeleiden. Hem opdracht te verlenen scenario 2 uit te werken teneinde Holland Rijnland als herkenbare zelfstandige organisatie te positioneren en ervoor te zorgen dat die gehuisvest en gehost wordt een deelnemende gemeente. Nee Ja, door: Ondernemingsraad Wanneer: Positief advies uitgebracht d.d.10 december 2014
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
Binnen begroting Holland Rijnland mobiliteitsfonds /incidenteel Relevante regelgeving: Art 25 lid 1 onder b Gemeenschappelijke regeling Eerdere besluitvorming:
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota AB Vergadering:
Algemeen Bestuur
Datum:
17 december 2014 Tijd: 20.00 uur Alphen aan den Rijn 13 14/
Locatie: Agendapunt: Kenmerk: Onderwerp: Benoeming nieuwe tijdelijke secretaris-directeur
Beslispunten: 1. Kennis te nemen van het terugtreden van de heer R. van Netten als secretarisdirecteur per 1 januari 2015. 2. De heer F. van Ardenne te benoemen in de functie van secretaris-directeur van Holland Rijnland met ingang van 1 januari 2015 3. De heer Van Ardenne opdracht te geven scenario 2 uit te werken (Holland Rijnland als herkenbare zelfstandige organisatie gehuisvest bij en gehost door een gemeente.) Inleiding: De heer Van Netten heeft aangegeven terug te treden te willen treden als secretaris-directeur Hij is sinds oktober 2004 bij Holland Rijnland in dienst een heeft de samenwerking als zodanig groot gemaakt. Onder zijn ambtelijke leiding zijn verschillende resultaten geboekt, zoals de succesvolle lobby voor projecten als de RijnlandRoute, het HOV-programma Zuid-Holland Noord, de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij en het Regionaal Investeringsfonds. Het Dagelijks Bestuur heeft daarin aanleiding gezien op zoek te gaan naar een nieuwe (tijdelijke) secretaris-directeur, die tevens op kan treden als kwartiermaker voor de nieuwe organisatie van Holland Rijnland. De OR heeft positief geadviseerd. Beoogd effect: Het samenwerkingsverband van Holland Rijnland zodanig gepositioneerd en vormgegeven dat het als zelfstandige organisatie herkenbaar is en gehuisvest bij een gemeente (scenario 2), zodat de samenwerking inhoudelijk nieuwe vorm krijgt en versterkt wordt. Argumenten: 1.1.
De heroriëntatie op de samenwerking van Holland Rijnland “#Kracht15 is een natuurlijk moment De heer Van Netten geeft vanaf de start van Holland Rijnland (oktober 2004) leiding aan de ambtelijke organisatie. Hij speelde een belangrijke rol bij de ontwikkeling en de resultaten van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. De samenwerking gaat met de uitvoering van #Kracht15 een nieuwe koers in.
2.1
De voordracht is per brief al aangekondigd. Per brief van 27 november jl. (bijgevoegd) bent u op de hoogte gebracht dat de voorzitter voorbereidingen trof voor de opvolging en dat een voorstel daartoe zou voorliggen.
3.1.
De uitwerking van scenario twee beantwoordt aan de gewenste samenwerking
3
Doelstelling van Holland Rijnland is de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen. Holland Rijnland biedt het kader waarbinnen de gemeenten op deze terreinen kunnen samenwerken om efficiencyvoordelen te behalen, overleg en afstemming te plegen en streekbelangen te behartigen. Scenario 2 beantwoordt aan dit doel. Kanttekeningen/risico’s: 2.1. Er zou vertraging op kunnen treden in het proces Er vindt een gedegen overdacht plaats en de heer Van Netten blijft enige tijd beschikbaar voor vragen, zodat er geen vertraging optreedt. De heer Van Ardenne aangegeven flexibel te zijn in overdrachtsmomenten voor 1 januari. Financiën: Kosten worden gedekt uit de mobiliteitsreserve Communicatie De terugtreding is met een persbericht gecommuniceerd in de media. De terugtreding is via brieven gecommuniceerd aan het Algemeen Bestuur en aan de Colleges van de deelnemende gemeenten van Holland Rijnland. De ondernemingsraad is betrokken in het proces, heeft nader kennis gemaakt met de heer Van Ardenne en vervolgens een positief advies uitgebracht. Bijlagen: 1. Brief van 27 november jl. aan de AB-leden 2. Verslag van de selectieprocedure 3. CV van de heer Van Ardenne
4
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Aan het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland
Leiden: 27 november 2014 Kenmerk: UIT-14-07150
Contact: C. van Schayk Telefoon: (071) 523 90 81 E-mail:
[email protected] Bijlage: 1
Onderwerp: Terugtreden secretaris-directeur Geachte leden van het Algemeen Bestuur, Wij willen u langs deze weg laten weten dat de heer Roelof van Netten per 1 januari 2015 zijn functie van secretaris-directeur van Holland Rijnland neerlegt. De heroriëntatie op de samenwerking van Holland Rijnland “#Kracht15” en de daaruit voortvloeiende reorganisatie is voor de heer Van Netten een natuurlijk moment van herbezinning geweest. Onlangs zijn we tot overeenstemming gekomen over het terugtreden per 1 januari. De heer Van Netten geeft vanaf de start van Holland Rijnland (oktober 2004) leiding aan de ambtelijke organisatie. Hij speelde een belangrijke rol bij de ontwikkeling en de resultaten van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Onder zijn ambtelijke leiding zijn verschillende resultaten geboekt, zoals de succesvolle lobby voor projecten als de RijnlandRoute, het HOV-programma Zuid-Holland Noord, de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij en het Regionaal Investeringsfonds. Zijn inzet voor de organisatie wordt zeer gewaardeerd. Daarnaast hebben wij in de afgelopen periode voorbereidingen getroffen voor het aantrekken van een voorlopig tijdelijke opvolger van Roelof van Netten. Wij hebben gezocht naar een kandidaat die de samenwerking op de kaart kan blijven zetten en tevens de transitie naar de nieuwe organisatie kan begeleiden. Wij verwachten dat begin december bekendgemaakt kan worden wie als opvolger aan u zal worden voorgedragen. Een voorstel tot benoeming en het terug treden van de huidige secretaris-directeur wordt aan u voorgelegd in de vergadering van 17 december a.s. Hoogachtend, het Dagelijks Bestuur Holland Rijnland, de secretaris,
de voorzitter,
R. van Netten
H.J.J. Lenferink
Bijlage: persbericht
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
Verslag selectie secretaris-directeur/kwartiermaker De selectie gesprekken voor kwartiermaker Holland Rijnland hebben plaatsgevonden op maandag 17 november en op vrijdag 21 november. De gesprekken zijn gevoerd op het gemeentehuis in Alphen aan den Rijn. De selectiecommissie bestond uit: Tseard Hoekstra, lid DB Holland Rijnland, portefeuillehouder Economie Roos van Gelderen, lid DB Holland Rijnland, portefeuillehouder Sociaal Domein Trudy Veninga, lid DB Holland Rijnland, portefeuillehouder Middelen Brigitte Willems, manager P&O gemeente Alphen aan den Rijn De selectiecommissie heeft met 6 kandidaten gesproken. Vier kandidaten zijn voorgedragen uit het netwerk van de gemeenten en twee kandidaten zijn op verzoek van het DB voorgedragen via Public Spirit. De selectie commissie heeft de gesprekken voorbereid aan de hand van de profielschets, de sollicitatieleidraad, de scorelijst en het CV van de betreffende kandidaat. Van te voren is bepaald dat de competenties organisatiesensitiviteit, overtuigingskracht en abstractievermogen van belang zijn. Na elk selectiegesprek is individueel de scorelijst ingevuld voor een kandidaat en vervolgens is dit met elkaar besproken. De van te voren benoemde competenties en de scorelijst hebben geholpen de keuze te objectiveren en concreet te maken. De uitkomst van de selectie gesprekken heeft geleid tot een eenduidige keuze voor de heer van Ardennen. De selectie commissie was unaniem in deze keuze. Met alle kandidaten zijn plezierige en goede gesprekken gevoerd. De kandidaten zijn persoonlijk gebeld met een toelichting over de uitkomst van het selectie gesprek.