Tekst SDU Publicatie
Page 1 of 6
JOR 2013/149 Rechtbank Utrecht, 15-10-2012, KG ZA 12-678, LJN BY1887 Hypotheek, Onderhandse verkoop op grond van zaakwaarneming, Geen bevoegdheid tot zaakwaarneming door hypotheekhouder nu onvoldoende aannemelijk is dat belanghebbenden in casu zouden willen verkopen Publicatie
JOR 2013 afl. 5
Publicatiedatum
03 mei 2013
College
Rechtbank Utrecht
Uitspraakdatum
15 oktober 2012
Rolnummer
KG ZA 12-678 LJN BY1887
Rechter(s)
mr. Heuveling van Beek
Partijen
SNS Bank NV te Utrecht, eiseres, advocaat: mr. L.A.L. Westerwoudt, tegen 1. T.L. Braun, zonder bekende woon- of verblijfplaats, 2. L.S. Johansson, zonder bekende woon- of verblijfplaats, gedaagden, niet verschenen.
Trefwoorden
Hypotheek, Onderhandse verkoop op grond van zaakwaarneming, Geen bevoegdheid tot zaakwaarneming door hypotheekhouder nu onvoldoende aannemelijk is dat belanghebbenden in casu zouden willen verkopen,
Regelgeving
BW Boek 3 - 268 BW Boek 3 - 300 BW Boek 6 - 2 BW Boek 6 - 198
» Samenvatting
Het ongevraagd verkopen van andermans huis is bepaald geen gebruikelijke vorm van zaakwaarneming. Het is evident dat de bank zelf groot belang heeft bij verkoop van de woning van gedaagde sub 1 om daarmee een zo groot mogelijk deel van haar vordering voldaan te krijgen. Dat verzet zich er niet tegen om hier van zaakwaarneming te kunnen spreken. Wel vereist is dat ook gedaagden belang hebben bij de verkoop. Daarnaast moet echter een redelijke grond aanwezig zijn. Die zal gewoonlijk daarin liggen dat mag worden aangenomen dat de rechthebbende de handeling wil, maar niet in staat of de gelegenheid is om die (tijdig) zelf te verrichten. Zaakwaarnemingen tegen de wil van de rechthebbende is (met uitzondering van bepaalde bijzondere situaties) niet mogelijk. Ook als aan deze vereisten voldaan is, zodat het handelen van de bank beschouwd kan worden als een vorm van zaakwaarneming, neemt dat echter niet weg dat het daarnaast óók als een vorm van executie gezien moet worden. Vaststaat dat gedaagden in gebreke zijn: zij voldoen niet meer aan hun verplichtingen tegenover de bank en hebben inmiddels een grote achterstand opgebouwd. Uit de toelichting van de bank blijkt dat het er haar primair om te doen is om haar vordering voldaan te krijgen en dat de redenen om te kiezen voor deze werkwijze in plaats van voor parate executie vooral gelegen zijn in het tijdsbeslag en de te verwachten opbrengst van een reguliere executie. Materieel gezien komt wat de bank beoogt echter neer op een vorm van parate executie ter voldoening van haar vordering. Executie is een dwangmaatregel, die diep ingrijpt in de eigendomsrechten van de geëxecuteerde. Daarom schrijft de wet nauwkeurig voor op welke wijze een hypotheekhouder kan executeren, onder meer in art. 3:268 BW. Deze voorschriften zijn van openbare orde en zijn bedoeld om de belangen van executant, geëxecuteerde en eventueel andere schuldeisers te beschermen. Zij zijn gericht op een maximale opbrengst en een minimale kans op misbruik, door openbaarheid van de verkoop. In de praktijk functioneert dat niet altijd zo. De vraag is of een andere vorm van executie die met de wettelijke regeling op gespannen voet staat, moet worden toegelaten. Feitelijk is het niet zo dat art. 3:268 lid 5 BW iedere andere route uitsluit. Het sluit bijvoorbeeld niet uit dat de hypotheekgever, in overleg met en eventueel op aandringen van de bank, de woning zelf ondershands verkoopt. In dat geval is de eigenaar zelf
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=857032...
6-5-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 2 of 6
echter degene die de woning verkoopt, dat wil zeggen: degene die daartoe bij uitstek bevoegd is. In dit geval is feitelijk de bank degene die verkoopt. Dat vereist een hoge mate van zorgvuldigheid bij de bank en wanneer daarvoor een beslissing van de rechter nodig is, ook bij de rechter. Wanneer de zaak met die mate van zorgvuldigheid beoordeeld wordt, rijst de vraag of kan worden aangenomen dat gedaagden deze verkoop willen. Uit de e-mail aan de makelaar kan worden afgeleid dat zij niet instemden met verlaging van de verkoopprijs (althans de vraagprijs) tot minder dan € 600.000 omdat zij dan teveel verlies zouden lijden. De overeengekomen vraagprijs is niet alleen veel lager dan € 600.000, maar ligt ook aanzienlijk dichter bij de executiewaarde dan bij de getaxeerde marktwaarde. Daarnaast bestaat er onduidelijkheid over de consequenties van deze verkoop. Gedaagden zijn er kennelijk van uitgegaan dat de bank het huis zou “terugnemen” en verkopen, maar het lijkt erop dat zij daarbij verondersteld hebben dat in dat geval de restschuld voor rekening van de bank zou komen. Dat is naar Nederlands recht niet het geval. De bank heeft ook niet te kennen gegeven van de rest van haar vordering te willen afzien, al is zij er kennelijk wel van uitgegaan dat die onverhaalbaar zou zijn. Onder deze omstandigheden is onvoldoende aannemelijk dat gedaagden de woning inderdaad tegen deze prijs en met deze consequenties zouden willen verkopen. Van een bijzondere reden waarom SNS in dezen tegen de wil van de rechthebbenden hun belangen zou mogen behartigen is niet gebleken. Daarom kan de bank in dezen niet als zaakwaarnemer optreden. Daarom zijn gedaagden tegenover haar niet verplicht om mee te werken aan de door haar overeengekomen verkoop. » Uitspraak
(...; red.) 2. De feiten
2.1. Braun en Johansson zijn eigenaar van de woning Schoolstraat 14 te Utrecht. Zij hebben bij akte van 30 december 2004 aan SNS een hypotheekrecht op deze woning verleend als zekerheid voor een geldlening van € 600.000. 2.2. Braun en Johansson zijn op 1 november 2005 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens wegens vertrek naar Frankrijk. 2.3. Op enig moment is bij de hypotheekrentebetalingen een achterstand ontstaan. Braun en Johansson hebben de woning te koop gezet via Waltmann Makelaars. 2.4. Op 12 april 2012 hebben gedaagden hun makelaar per e-mail onder meer het volgende bericht: “Lena and have come to the conclusion that we must abandon the house that we owned at Schoolstraat 14. We are in the process of defaulting on the mortgage and have stopped paying all bills related to the property. Waltmann should immediately stop trying to sell the house, as currently there is effectively no owner. Soon the bank will take the property back from us and, I assume, will sell it in order to recover their losses. Perhaps Waltmann will be the natural agent to handle the sale under those circumstances. (...) We won’t try to explain all the details to you at this point but we have already lost a huge amount of money (around $ 100,000) and to lower the asking price below 600k and sell would mean we would lose an additional 40-80,000 Euro, and that simply is not possible. The property is no longer our home, it is a rental property. An investment. A business. And it is a business that has gone bankrupt. We are in the process of informing SNS. (...)” 2.5. Aan SNS hebben zij op 21 mei 2012 het volgende gemaild: “Our apologies for this difficulty. We have simply spent ALL of our savings on Schoolstraat 14 and then I lost my job in late 2011. We are simply unable to pay the endless the expenses for this house in Utrecht and we have no other choice but to default. You will of course want to collect from us, but you will find that there is nothing here to collect. A bad situation for
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=857032...
6-5-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 3 of 6
everyone, and we are truly sorry. We never expected to find ourselves in such a terrible financial situation. If you would like us to sign papers saying that you have full ownership of the house and can proceed to sell it in whatever manner you find best, we will of course sign them.” 2.6. Korte tijd later heeft de makelaar een koper gevonden. SNS heeft als zaakwaarnemer voor Braun en Johansson een koopovereenkomst gesloten met EdificaVerde Vastgoed B.V. en Rima Montfoort B.V. De overeenkomst is ondertekend op 30 juli en 6 augustus 2012. De koopprijs bedraagt € 475.000. 2.7. In een taxatierapport van J.P. Welter van Brecheisen Makelaars te Utrecht is de marktwaarde van de woning per 1 mei 2012 gesteld op € 560.000 en de executiewaarde op € 450.000. De hypotheekschuld, inclusief achterstand, bedroeg per 21 augustus 2012 ruim € 628.000. 3. De beoordeling
3.1. Ten aanzien van het exploot van dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en een (gezien de omstandigheden) redelijke termijn in acht genomen, zodat het gevraagde verstek kan worden verleend. 3.2. SNS vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van gedaagden aan levering van de woning Schoolstraat 14 te Utrecht aan de kopers. Zij geeft daarbij de toelichting dat zij als zaakwaarnemer de woning verkocht heeft namens gedaagden, omdat bij executieverkoop de woning aanzienlijk minder zou opbrengen, waardoor een hogere restschuld zou overblijven. Ook onderhandse verkoop in het kader van een executie, zoals geregeld in artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), kost meer tijd en veroorzaakt extra kosten. Bovendien schrikt dit traject volgens SNS particuliere kopers af, waardoor alleen handelaren bereid zijn te bieden. Dezen bieden gewoonlijk net boven de getaxeerde executiewaarde. 3.3. Omdat de onroerende zaak waarop de vordering betrekking heeft gelegen is in Utrecht, is de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd om van de zaak kennis te nemen. 3.4. Dat de zaak spoedeisend is, is voldoende aannemelijk. De woning staat leeg, maar de hypotheekrente loopt door. Dit is nadelig voor Braun en Johansson. Hoewel SNS dit niet stelt, is aannemelijk dat ook zij een spoedeisend belang heeft, vanwege de kans dat haar vordering onverhaalbaar blijkt. Zij kan daarom in haar vordering worden ontvangen. 3.5. SNS beroept zich op artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als rechtsgrond voor haar vordering. Daar is onder meer het volgende bepaald. “Is iemand jegens een ander gehouden een rechtshandeling te verrichten, dan kan, tenzij de aard van de rechtshandeling zich hiertegen verzet, de rechter op vordering van de gerechtigde bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is (...).” 3.6. De aard van de rechtshandeling vormt in dit geval geen probleem. Levering van een huis is niet een type rechtshandeling dat zich niet laat vervangen door een vonnis. De vraag is dus of Braun en Johansson jegens SNS gehouden zijn om mee te werken aan levering van de woning aan deze kopers. 3.7. Voor de beantwoording van die vraag is van belang dat SNS hierbij stelt op te treden als zaakwaarnemer voor Braun en Johansson. Artikel 6:198 BW geeft daarvan de volgende definitie. “Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen.” Gewoonlijk moet men dan denken aan het bellen van de glaszetter voor een ingeslagen ruit bij de buren, die met vakantie zijn. Het ongevraagd verkopen van andermans huis is bepaald geen gebruikelijke vorm van zaakwaarneming.
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=857032...
6-5-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 4 of 6
3.8. Het is evident dat SNS zelf groot belang heeft bij verkoop van de woning van Braun en Johansson, om daarmee een zo groot mogelijk deel van haar vordering voldaan te krijgen. Dat verzet zich er niet tegen om hier van zaakwaarneming te kunnen spreken. Wel vereist is dat ook Braun en Johansson belang hebben bij de verkoop. Daarnaast moet echter een redelijke grond aanwezig zijn. Die zal gewoonlijk daarin liggen dat mag worden aangenomen dat de rechthebbende de handeling wil, maar niet in staat of in de gelegenheid is om die (tijdig) zelf te verrichten. Zaakwaarneming tegen de wil van de rechthebbende is (met uitzondering van bepaalde bijzondere situaties) niet mogelijk. 3.9. Ook als aan deze vereisten voldaan is, zodat het handelen van SNS beschouwd kan worden als een vorm van zaakwaarneming, neemt dat echter niet weg dat het daarnaast óók als een vorm van executie gezien moet worden. Vast staat dat Braun en Johansson in gebreke zijn: zij voldoen niet meer aan hun verplichtingen tegenover SNS en hebben inmiddels een grote achterstand opgebouwd. Uit de toelichting van SNS blijkt dat het er haar primair om te doen is om haar vordering voldaan te krijgen, en dat de redenen om te kiezen voor deze werkwijze in plaats van voor parate executie vooral gelegen zijn in het tijdsbeslag en de te verwachten opbrengst van een reguliere executie. Materieel gezien komt wat SNS beoogt echter neer op een vorm van parate executie ter voldoening van haar vordering. 3.10. Executie is een dwangmaatregel, die diep ingrijpt in de eigendomsrechten van de geëxecuteerde. Daarom schrijft de wet nauwkeurig voor op welke wijze een hypotheekhouder kan executeren, onder meer in artikel 3:268 BW. Deze voorschriften zijn van openbare orde. Artikel 3:268 lid 5 bepaalt dan ook: “De hypotheekhouder kan niet op andere wijze zijn verhaal op het verbonden goed uitoefenen. Een daartoe strekkend beding is nietig.” 3.11. Deze voorschriften zijn bedoeld om de belangen van executant, geëxecuteerde en eventueel andere schuldeisers te beschermen. Zij zijn gericht op een maximale opbrengst en een minimale kans op misbruik, door openbaarheid van de verkoop. In de praktijk functioneert dat niet altijd zo. Berichten in de media wijzen erop dat handelaren van het systeem gebruik maken om de prijs laag te houden, dat de manier waarop de executie feitelijk is ingericht particuliere kopers afschrikt, en dat het systeem zo feitelijk leidt tot een lagere opbrengst dan nodig is. Daardoor kan het gebeuren dat met een reguliere executie feitelijk vooral het belang van de handelaren gediend is, terwijl eigenaar en hypotheekhouder daardoor voor grote bedragen worden benadeeld. De vraag is of dit gegeven tot gevolg heeft dat een andere vorm van executie, die met de wettelijke regeling op gespannen voet staat, moet worden toegelaten. 3.12. Feitelijk is het niet zo dat artikel 3:268 lid 5 BW iedere andere route uitsluit. Het sluit bijvoorbeeld niet uit dat de hypotheekgever, in overleg met en eventueel op aandringen van de bank, de woning zelf ondershands verkoopt. In dat geval is de eigenaar zelf echter degene die de woning verkoopt, dat wil zeggen: degene die daartoe bij uitstek bevoegd is. In dit geval is feitelijk de bank degene die verkoopt. Dat vereist een hoge mate van zorgvuldigheid bij de bank, en wanneer daarvoor een beslissing van de rechter nodig is, ook bij de rechter. 3.13. Wanneer de zaak met die mate van zorgvuldigheid beoordeeld wordt, rijst de vraag of kan worden aangenomen dat Braun en Johansson deze verkoop willen. Uit de e-mail aan Waltmann kan worden afgeleid dat zij niet instemden met verlaging van de verkoopprijs (althans de vraagprijs) tot minder dan € 600.000, omdat zij dan teveel verlies zouden leiden. De overeengekomen vraagprijs is niet alleen veel lager dan € 600.000, maar ligt ook aanzienlijk dichter bij de executiewaarde dan bij de getaxeerde marktwaarde. Daarnaast bestaat er onduidelijkheid over de consequenties van deze verkoop. Braun en Johansson zijn er kennelijk van uitgegaan dat de bank het huis zou “terugnemen” en verkopen, maar het lijkt erop dat zij daarbij verondersteld hebben dat in dat geval de restschuld voor rekening van de bank zou komen. Dat is naar Nederlands recht niet het geval. SNS heeft ook niet te kennen gegeven van de rest van haar vordering te willen afzien, al is zij er kennelijk wel van uitgegaan dat die onverhaalbaar zou zijn. 3.14. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat Braun en Johansson de woning inderdaad tegen deze prijs en met deze consequenties zouden willen verkopen. Van een bijzondere reden waarom SNS in dezen tegen de wil van de rechthebbenden hun belangen zou mogen behartigen is niet gebleken, terwijl voor een nader feitenonderzoek in kort geding geen plaats is. Daarom kan SNS in dezen niet als zaakwaarnemer optreden. Zij heeft ook geen andere reden aangevoerd waarom Braun en
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=857032...
6-5-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 5 of 6
Johansson tegenover haar verplicht zouden zijn om mee te werken aan de door haar overeengekomen verkoop. Bij de vereiste zorgvuldigheid van de beoordeling moet de vordering daarom worden aangemerkt als kennelijk onrechtmatig of ongegrond, zodat zij zal worden afgewezen. 3.15. SNS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Braun en Johansson worden begroot op nihil. 4. De beslissing
De voorzieningenrechter 4.1. wijst de vorderingen af; 4.2. veroordeelt SNS in de proceskosten (...; red.). » Noot
1. De executie door hypotheekhouders staat al enige tijd in de belangstelling. Onderzoek naar het functioneren van de openbare veiling heeft aangetoond dat deze wijze van executeren niet leidt tot de hoogst mogelijke opbrengst. Sterker nog, de opbrengst op veilingen van onroerend goed zou door onderlinge afspraken van handelaren structureel naar beneden worden gehaald (zie bijv. I. Visser, ‘Wetsvoorstel Executieveilingen: enige aspecten nader belicht’, NTBR 2013, 11). Als alternatief biedt art. 3:268 lid 2 BW hypotheekhouders de mogelijkheid van onderhandse verkoop, waarvoor de goedkeuring van de voorzieningenrechter noodzakelijk is. Ook dit alternatief wordt niet gezien als de meest optimale wijze van executie. In de afgelopen jaren is daarom de constructie van “executoriale” verkoop door middel van een verkoopvolmacht ontwikkeld, waarbij de hypotheekhouder in naam van de hypotheekgever het verhypothekeerde verkoopt (zie hierover uitgebreid bijv. L.C.A. Verstappen en S.E. Bartels, ‘Verkoop krachtens volmacht/lastgeving of executoriale verkoop?’, WPNR 2011 (6882)). Op 22 november 2012 is het wetvoorstel ten aanzien van de executoriale verkoop van onroerende zaken gepubliceerd (zie Kamerstukken II 2012/2013, nr. 2). Met de voorgestelde wetswijzigingen tracht de wetgever de executoriale veiling van onroerende zaken transparanter en voor een breder publiek toegankelijk te maken met als uiteindelijke doel om de opbrengst hoger te maken (Kamerstukken II 2012/2013, nr. 3, p. 1). Zolang deze wetswijziging echter nog niet in werking is getreden, zal de praktijk zich bedienen van alternatieven. De hiervoor weergegeven procedures zijn een voorbeeld van zo een (niet geregeld voorkomend) alternatief. 2. In beide procedures is sprake van een financiering aan hypotheekgevers die, na niet meer te kunnen voldoen aan hun financieringslasten, zijn vertrokken naar het buitenland. Daarna hebben zij (min of meer) aangegeven dat de bank hun huizen maar moet verkopen ter aflossing van hun schuld aan de bank. In plaats van over te gaan tot executoriale verkoop van de aan haar verhypothekeerde panden, verkoopt de bank deze onderhands namens de hypotheekgevers met een beroep op zaakwaarneming (art. 6:198 BW). In verband met de levering van de panden heeft de bank de hypotheekgevers in kort geding gedagvaard waarbij zij vordert dat het vonnis in de plaats treedt van de notariële akte van levering (zie art. 3:300 (lid 2) BW). In slechts één van de zaken («JOR» 2013/148 (SNS Bank/Van Druten c.s.)) wijst de rechter de vordering toe. 3. Voor een beroep op zaakwaarneming is onder andere vereist dat iemand zich op redelijke grond inlaat met de behartiging van andermans belangen. Evident is echter dat de bank hier met name haar eigen belangen behartigt. In beginsel hoeft dat niet aan zaakwaarneming in de weg te staan (TM, Parl. Gesch. 6, p. 790). Materieel gezien komt hetgeen de bank in deze zaken beoogt neer op een vorm van parate executie ter voldoening van haar vordering, aldus de rechtbank. Verder overweegt de rechtbank dat de wet nauwkeurig omschrijft op welke wijze een hypotheekhouder kan executeren (onder andere in art. 3:268 BW). De door de wetgever bepaalde wijze van executeren is bedoeld om met name de belangen van de hypotheekhouder en de hypotheekgever te beschermen. Een andere wijze van verhaal door de hypotheekhouder is ook niet mogelijk (zie art. 3:268 lid 5 BW). Dit neemt echter niet weg dat de verkoop door de hypotheekhouder op grond van zaakwaarneming niet mogelijk is. De rechter overweegt dat deze beoordeling met een grote mate van zorgvuldigheid moet worden bekeken en dat moet worden gekeken naar de bedoelingen (de wil) van de hypotheekgevers (zie ook HR 19 april 1996, NJ 1997, 24). Slechts in de hiervoor genoemde zaak komt de rechter tot de conclusie dat de hypotheekgevers de verkoop door de bank daadwerkelijk hebben gewild en kon de bank namens de hypotheekgevers op grond van zaakwaarneming het pand verkopen (zie art. 6:201 BW). Nu daarvan sprake is, zijn de hypotheekgevers volgens de rechtbank op grond van de
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=857032...
6-5-2013
Tekst SDU Publicatie
Page 6 of 6
eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 lid 2 BW) gehouden om mee te werken aan de levering en treedt het vonnis in plaats van de akte van levering (art. 3:300 lid 2 BW). 4. De vraag rijst waarom in dit geval een vordering ex art. 3:300 BW noodzakelijk is. In de literatuur (zie o.m. Asser-Kortmann 2-I (2004) nrs. 135 en 136 en Pitlo/Reehuis-Heisterkamp (2012), nr. 142 en (recentelijk) in de jurisprudentie (HR 14 januari 2011, «JOR» 2012/34, m.nt. Schuijling (Van der Plas/Janssens c.s.) en NJ 2012, 88, m.nt. Verstijlen) is aangenomen dat een niet-eigenaar op basis van een overeenkomst (van opdracht) beschikkingsbevoegd kan zijn. De niet-eigenaar kan als zodanig aan de eisen dat levering krachtens een geldige titel door een beschikkingsbevoegde plaatsvindt, voldoen (art. 3:84 lid 1 BW). In het onderhavige geval was er echter geen sprake van handelen door de bank op basis van een overeenkomst, maar van zaakwaarneming. Op grond van art. 6:201 BW is de zaakwaarnemer bevoegd namens de belanghebbende rechtshandelingen te verrichten. Deze bevoegdheid verschilt niet veel van een contractueel toegekende volmacht (zie art. 3:78 BW). Verdedigbaar lijkt dan ook dat de bank die bevoegd is op basis van zaakwaarneming een aan haar verhypothekeerd pand te verkopen, ook bevoegd is over dit pand te beschikken. Om die reden lijkt een procedure ex art. 3:300 BW overbodig. Zoals de rechter in beide procedures terecht overweegt, is “het ongevraagd verkopen van andermans huis bepaald geen gebruikelijke vorm van zaakwaarneming”. Nu in essentie ook nog eens sprake is van verhaal door de hypotheekhouder op een andere wijze dan door de wetgever is voorgeschreven, is bij de beoordeling van de bevoegdheid tot zaakwaarneming een grote mate van zorgvuldigheid vereist. Met name dat laatste zou in de praktijk wel eens een probleem kunnen opleveren. Zonder rechterlijke toetsing zou het uiteindelijk aan de aangezochte notaris zijn om te beoordelen of de hypotheekhouder bevoegd is te handelen op grond van zaakwaarneming (en of hij dus medewerking verleent aan het passeren van de akte van levering). Goed denkbaar is dat een notaris een dergelijke beoordeling niet wenst te maken en dat daarom een voorafgaande rechterlijke toetsing van de zaakwaarneming noodzakelijk is. In dat geval lijkt het voor de hand te liggen tevens een vordering ex art. 3:300 BW in te stellen. mr. M.J.H. Orval en mr. B.W. Wijnstekers, advocaten bij NautaDutilh NV in Amsterdam
http://www.legalintelligence.com/Frontend/Doc.aspx?docid=857032...
6-5-2013