Oldehoofsterkerkhof 2
www.leeuwarden.nl
Postbus 21000
E-mail
[email protected]
8900 JA Leeuwarden Telefoon 14058
Uitvoering: afschrift : kopie :
archief via BAG beheerder aanvrager team Toezicht en Handhaving team belastingen, bureau OZB gemachtigde: Enviso Bv, Dhr. H. Jeuring De Meerpaal 11 9206 AJ DRACHTEN 10830792 ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING Omgevingsvergunning voor het veranderen van een inrichting en strijdig gebruik Wij hebben op 20 december 2013 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van: Gascentrum Noord Nederland B.V. (verder Gascentrum) Stationsweg 92 te Grou. De aanvraag is ingediend in verband met het vergroten van het terrein van de inrichting. Het betreft een aanvraag om een revisievergunning. De vergunningaanvraag is aanvankelijk ingediend bij de gemeente Boarnsterhim. Sinds 1 januari 2014 is de gemeente Boarnsterhim heringedeeld en valt de inrichting van Gascentrum onder de bevoegdheid van de gemeente Leeuwarden. Wij zijn voornemens, gelet op de artikelen 2.1 en 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de omgevingsvergunning te verlenen. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de in het dictum genoemde delen van de vergunningaanvraag deel uitmaken van de vergunning. OVERWEGINGEN ACTIVITEIT WABO: WM-verg. (uitgebreid,wijzigen) (Art 2.1 lid 1e Wabo) Aanvraag Op 20 december 2013 hebben wij een aanvraag ontvangen van Gascentrum Noord Nederland B.V. voor een revisievergunning voor de inrichting aan de Stationsweg 92 te Grou. Binnen de inrichting worden gasflessen gevuld en opgeslagen. De aanvraag is ingediend in verband met het vergroten van het terrein van de inrichting. Een andere relevante verandering van de inrichting betreft de buiten bedrijfstelling van de spuitcabine voor het verven van gasflessen. Categorie inrichting Bor De inrichting is een bestaande bedrijf waar gasflessen met propaan en LPG worden gevuld en opgeslagen en verhandeld. De activiteiten van het bedrijf zijn omschreven in categorie 1a van bijlage 1, onderdeel B van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In deze categorie is aangegeven dat inrichtingen die onder de werking vallen van het Besluit risico’s zware ongevallen (verder Brzo) en of het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder Bevi), vergunningplichtig zijn.
Sjoch dizze stêd wat der rûnom bart –It âlde spegelet him yn wat de takomst hat –Piter Terpstra
Blad 2
Vanwege de hoeveelheid gassen die maximaal binnen de inrichting aanwezig kunnen zijn, valt de inrichting onder de werking van het Brzo en het Bevi. Daarnaast is categorie 2.7 onder l van bijlage 1, onderdeel C van het Bor van toepassing. In deze categorie is aangegeven dat het vullen van gasflessen vergunningplichtig is, met uitzondering van het vullen van gasflessen met propaan of butaan vanuit een gasfles van maximaal 150 liter of het vullen van gasflessen met koolzuur, stikstof of perslucht. Deze categorie is van toepassing omdat binnen de inrichting gasflessen met LPG worden gevuld vanuit een bovengronds reservoir van 5000 liter. Voor deze inrichting zijn wij het bevoegd gezag. Voor een uitgebreide beschrijving van de aangevraagde activiteiten verwijzen wij naar de vergunningaanvraag. Nieuw of bestaand bedrijf Aan het gascentrum is bij besluit van 26 januari 2011 een revisievergunning in het kader van de Wet milieubeheer verleend. Op grond van het overgangsrecht (artikelen 1.2 tot en met 1.10 van de Invoeringswet Wabo) is deze vergunning gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wabo. Bedrijfstijden De bedrijfstijden zijn van maandag t/m vrijdag van 6.00 tot 23.00 uur. Zaterdag en zondag is de inrichting gesloten. Ontvankelijkheid Aanvankelijk kon de vergunningaanvraag niet in behandeling worden genomen omdat deze onvoldoende informatie bevatte om over de aanvraag te kunnen beslissen. Daarom hebben wij per brief van 6 mei 2014 het gascentrum om aanvullende gegevens gevraagd. Na het aanvullen van de vergunningaanvraag op 8 september 2014 was de aanvraag ontvankelijk en is deze in behandeling genomen. NAW-gegevens De vergunning is aangevraagd door: Naam aanvrager: Gascentrum Noord Nederland B.V. Straat en Huisnummer: Stationsweg 92 te Grou Postcode en woonplaats: 9001 EJ GROU Voor de inrichting op het adres: Straat en Huisnummer: Stationsweg 92 te Grou Postcode en woonplaats: 9001 EJ GROU Kadastraal bekend:
Gemeente Grou, sectie H, nummer 359
Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) De inrichting is een inrichting type C, als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het Activiteitenbesluit is deels rechtstreeks van toepassing. De vergunninghouder moet, naast aan de voorschriften van deze vergunning, voldoen aan bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit. Ook bepaalde artikelen uit de Activiteitenregeling milieubeheer (verder: Activiteitenregeling) zijn rechtstreeks van toepassing. Voor wat betreft de aangevraagde activiteiten zijn in beginsel de volgende onderdelen van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing op de inrichting:
Blad 3
-
§ 3.1.3; lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; § 3.2.1; het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie; § 3.4.3; opslaan en overslaan van goederen; § 3.2.6; het in werking hebben van een koelinstallatie; hoofdstuk 1, de afdelingen 2.1, 2.2 en 2.10 van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit, voor zover deze betrekking hebben op de hiervoor genoemde activiteiten. De aanvraag voor de vergunning geldt als de op grond van het Activiteitenbesluit vereiste melding voor deze activiteiten. In de vergunning zijn geen voorschriften opgenomen voor deze activiteiten. Voor de opslag van propaan in een tank is paragraaf 3.4.1. van het Activiteitenbesluit niet van toepassing omdat propaan in vloeistoffase aan de tank wordt onttrokken. Voor het vullen van gasflessen is paragraaf 3.4.8 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing, omdat het vullen van gasflessen binnen de inrichting niet plaatsvindt vanuit een gasfles zoals bedoeld in artikel 3.54a van het Activiteitenbesluit, maar vanuit een reservoir. Besluit risico's zware ongevallen '99 (Brzo '99) Aangezien binnen de inrichting meer dan 50 ton zeer licht ontvlambare vloeibare gassen worden opgeslagen, valt de inrichting onder het Brzo '99. De Seveso ll-richtlijn van de Europese Unie is gericht op het beheersen van de risico's van zware ongevallen en de gevaren van zware ongevallen door gevaarlijke stoffen. De Seveso ll-richtlijn laat het aan de lidstaten van de EU over om de taken die uit de richtlijn voortvloeien toe te delen aan de nationale verantwoordelijkheidsstructuren. Ter uitvoering van voornoemde richtlijn is onder andere het Brzo '99 opgesteld. De uitvoering van het Brzo '99 richt zich op de werkvelden milieu, arbeidsveiligheid en rampbestrijding in relatie tot het omgaan met gevaarlijke stoffen bij de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Het doel van het Brzo '99 is om de kans op een zwaar ongeval of een ramp zo klein mogelijk te maken en het effect te beheersen. In het kader van het Brzo '99 is het bedrijf een zogenaamde Pbzo (preventie beleid zware ongevallen) inrichting. Dit is het lichtste type Brzo bedrijf, waarvoor een preventiebeleid zware ongevallen moet worden opgesteld. Gascentrum Noord Nederland B.V. dient aan te tonen dat: - passende maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van zware ongevallen; - in passende middelen is voorzien om de gevolgen van zware ongevallen te beperken. Veiligheidsregio Fryslân, Fumo en de Arbeidsinspectie zijn betrokken bij de periodieke inspectie in het kader van het Brzo '99. Het besluit en de hieraan verbonden voorschriften zijn direct werkend. In deze vergunning worden dan ook geen voorschriften opgenomen aangaande zaken die geregeld zijn in de voornoemde besluiten. Besluit externe veiligheid inrichtingen Aangezien de inrichting onder het Brzo '99 valt is ook het (Bevi) van toepassing. Het besluit heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Blad 4
Bij de vergunningaanvraag is een Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) gevoegd van 18 juni 2014. Deze QRA is opgesteld door Adviesgroep Save (projectnummer 266079, 140445 – DM94). De QRA is door de FUMO en Veiligheidsregio Fryslân beoordeeld, getoetst aan het Bevi en akkoord bevonden. Uit de QRA blijkt dat zich binnen de 10-6 contour geen (beperkt) kwetsbare objecten bevinden. Daarom is de aangevraagde situatie vergunbaar voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Verder blijkt uit het QRA dat het groepsrisico van de inrichting verwaarloosbaar klein is. Het groepsrisico is dermate laag dat geen FN-curve zichtbaar is. Conclusie is daarom dat ook voor wat betreft het groepsrisico de aangevraagde activiteiten vergunbaar zijn. Betrokken Adviseurs Het gascentrum betreft een PBZO-bedrijf. Dit betekent dat het gascentrum tot de lichtste categorie BRZO-bedrijven behoord en niet verplicht is een veiligheidsrapport op te stellen. PBZO staat voor PreventieBeleid Zware Omgevallen. Vanwege het feit dat Gascentrum Noord Nederland B.V. een Pbzo bedrijf is in het kader van het Brzo '99, is een exemplaar van de aanvraag verzonden aan de volgende wettelijke adviseurs en de betrokken overheidsorganen: De daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder; De burgemeester van de gemeente Leeuwarden; Het bestuur van de Veiligheidsregio Fryslân. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu; De inspecteur (Inspectie leefomgeving en transport); De daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder; Gedeputeerde Staten van Fryslân. Advies Veiligheidsregio Fryslân Naar aanleiding van de ingediende aanvraag heeft Veiligheidsregio Fryslân op 25 april en op 5 september 2014 een advies gegeven in verband met de vergunningprocedure. Het advies is op 12 september 2014 bij de FUMO binnengekomen. Zoals hierboven al is aangegeven, is de veiligheidsregio akkoord met de uiteindelijke QRA van 18 juni 2014 zoals is toegevoegd aan de vergunningaanvraag. Betreffende de bluswatervoorzieningen adviseert Veiligheidsregio Fryslân om in de vergunning op te nemen dat het bedrijf een brandveiligheidsplan moet opstellen en indienen waarin het volgende is beschreven: - het totaalbeeld van de geloofwaardige (brand)scenario’s; - de preventieve voorzieningen in relatie tot de inzet van de brandweer; - de benodigde bluswatervoorzieningen, en de locatie ervan. In deze vergunning is het advies van Veiligheidsregio Fryslân integraal overgenomen. In vergunningvoorschrift 13.1 is verplicht gesteld dat inrichtinghouder een brandveiligheidsplan opstelt dat goedkeuring behoeft door het bevoegd gezag. Goedkeuring gebeurt middels een goedkeuringsbesluit. Vervolgens moet inrichtinghouder, op grond van vergunningvoorschrift 13.2, binnen drie maanden nadat het plan is goedgekeurd alle benodigde maatregelen treffen die in het goedgekeurde brandveiligheidsplan zijn beschreven.
Blad 5
Coördinatie Waterwet De inrichting loost geen bedrijfsafvalwater waarvoor op grond van de Waterwet een vergunning is vereist. Coördinatie tussen de omgevingsvergunning en de watervergunning is niet aan de orde. Milieueffectrapportage De activiteiten binnen de inrichting vallen niet onder de activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De activiteiten zijn daardoor niet m.e.r.-plichtig of m.e.r.beoordelingsplichtig. Ongewone voorvallen Er is in deze vergunning geen meldingsplicht opgenomen ten aanzien van ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen, inclusief gevallen waarbij sprake is van het optreden van bodemverontreiniging, dienen op grond van artikel 17.2 van de Wet milieubeheer al bij ons te worden gemeld. Convenanten Het betreft hier een bedrijf dat niet behoort tot een branche waarvoor een product- dan wel een bedrijfsgericht convenant is afgesloten. Aspecten die bij deze beschikking worden betrokken Huidige toestand milieu De inrichting is gelegen aan de Stationsweg 92 te Grou. Op de locatie van de inrichting rust, zoals aangegeven in het bestemmingplan "buitengebied 2008”, de bestemming "niet agrarisch". De locatie van de inrichting is gelegen tussen de snelweg A32 Leeuwarden - Heerenveen en het spoor. Aan de noordzijde wordt de inrichting begrensd door de Rjochte Grou en aan de zuidzijde door de parkeerplaats van het NS station. In de directe omgeving is op circa 150 meter de rioolwaterzuiveringsinstallatie gelegen. De meest nabijgelegen woning is gelegen op een afstand van circa 300 meter. Aaneengesloten woningbouw is aanwezig aan de oostzijde van de A32, op een afstand van circa 400 meter. Het NS station ligt op circa 250 meter aan de zuidzijde van de inrichting. Toetsingskader Voor zover nodig is het bepaalde in artikel 2.14, eerste lid onder a van de Wabo betrokken, is met het bepaalde in artikel 2.14, eerste lid onder b van de Wabo rekening gehouden en is het bepaalde in artikel 2.14 eerste lid onder c van de Wabo in acht genomen, bij het beoordelen van de aanvraag. Algemeen Het algemene toetsingskader van de Wabo voor het verbinden van voorschriften aan de vergunning is vastgelegd in artikel 2.22, tweede lid van de Wabo. Op grond van artikel 2.22, tweede lid van de Wabo worden aan een omgevingsvergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20 van de Wabo. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende ‘beste beschikbare technieken’ (BBT) worden toegepast. In artikel 9.2 van de Ministeriële Regeling Omgevingsrecht (Mor) zijn de documenten aangewezen, waarmee het bevoegd gezag bij de bepaling van de BBT in het kader van de vergunningverlening rekening moet houden. Bijlage 1 van het Mor
Blad 6
bevat een overzicht van de hiervoor bedoelde documenten. Bij de vaststelling van de BBT voor de onderhavige vergunningaanvraag is rekening gehouden met alle relevante BBT-documenten. Milieuthema’s In het onderstaande gaan wij in op de relevante milieugevolgen die door de inrichting kunnen worden veroorzaakt. Geluid/trillingen Bij de vergunningaanvraag is een akoestische vragenlijst gevoegd. Uit deze vragenlijst blijkt dat geen nieuwe geluidsbronnen worden aangevraagd ten opzichte van de eerder vergunde situatie. De werkzaamheden blijven gelijk aan de eerder vergunde werkzaamheden. De wijziging betreft het vergroten van het terrein. Het bedrijf is gelegen naast de snelweg en het spoor. Hierdoor wordt het omgevingsgeluid in belangrijke mate bepaald. De bestaande normstelling wordt ook na de wijziging toereikend en passend geacht voor het bedrijf. Daarom is bij het opstellen van de geluidsvoorschriften de onderliggende vergunning van 26 januari 2011 als basis aangehouden. De inrichting mag niet meer geluid produceren dan in de vergunning van 26 januari 2011 is vastgelegd. Afvalwater In de vergunningaanvraag is aangegeven dat binnen de inrichting twee afvalwaterstromen worden geloosd. Ten eerste wordt niet-verontreinigd hemelwater geloosd op het oppervlaktewater. Daarnaast wordt huishoudelijk afvalwater geloosd op de gemeentelijke riolering. Op deze lozingen zijn de voorschriften van het Activiteitenbesluit van toepassing. Aan deze vergunning hebben wij verder geen voorschriften verbonden. Energie In de vergunningaanvraag is aangegeven hoeveel energie binnen de inrichting wordt gebruikt per jaar. Het gaat in totaal om circa 6.000 kWh aan elektriciteit en 5.000 m3 aan propaan. Aan de hand van de circulaire "Energie in de Milieuvergunning" is bepaald dat het niet redelijk is een energiebesparingsonderzoek voor te schrijven in de vergunning. In de vergunningvoorschriften is opgenomen dat het energieverbruik moet worden geregistreerd. Bodem Binnen de inrichting vinden verschillende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats. Bij de vergunningaanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd. Daarin zijn, aan de hand van de Nederlandse richtlijn bodembescherming 2012 (verder NRB), de aangevraagde potentieel bodembedreigende activiteiten beschreven. Bij elke activiteit is aangegeven welke combinaties van voorzieningen en maatregelen worden toegepast om de bodem te beschermen. Uit het bodemrisicodocument blijkt dat nog niet bij alle bodembedreigende activiteiten wordt voldaan aan een verwaarloosbaar risico. In de vergunningvoorschriften is vastgelegd dat binnen drie maanden na het in werking treden van de vergunning alle potentieel bodembedreigende activiteiten moeten voldoen aan een verwaarloosbaar risico voor de bodem. Daarmee wordt voldaan aan de beste beschikbare technieken.
Blad 7
Nulsituatie bodem Voor wat betreft het vastleggen van de nulsituatie is aangesloten bij de vergunning van 2011. Er zijn geen nieuwe potentieel bodembedreigende activiteiten aangevraagd. Op het nieuwe terreindeel zijn geen bodembedreigende activiteiten aangevraagd. Het opnieuw laten vastleggen van de nulsituatie is daarom niet zinvol. Als vastgelegde nulsituatie voor de bodem en het grondwater geldt de situatie zoals die is vastgelegd in: het rapport “Verkennend- en nader (water)bodemonderzoek NSemplacement Grouw-Irnsum en Balans-percelen NS Vastgoed gemeente Boarnsterhim”, opgesteld door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V, documentnr. 5530-151061, versie 01, van juli 2005; voor de WBB gevallen 10, 15 en 20, aangegeven in het bovenstaande rapport, de situatie zoals deze is vastgelegd in het rapport “NS Emplacement Grouw-Irnsum, Evaluatieverslag sanering spoorhaven en directe omgeving”, opgesteld door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V, projectnr. 19047-198486, revisie 02, van 20 oktober 2010. Het voorgaande is in de vergunningvoorschriften geborgd. Eindsituatie bodem Voor wat betreft het vastleggen van de eindsituatie hebben wij aansluiting gezocht bij het Activiteitenbesluit. Dat betekent dat binnen zes maanden na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten binnen de inrichting een eindsituatieonderzoek moet worden uitgevoerd. Wanneer zou blijken dat de bodem als gevolg van de bedrijfsactiviteiten verontreinigd is, moet deze verontreiniging worden opgeruimd. Het voorgaande is in de vergunningvoorschriften geborgd. Opslag gassen in flessen en gaspatronen In verband met de veilige opslag en behandeling van gasflessen en gaspatronen binnen de inrichting is de PGS 15 van december 2011 aangewezen als BBTdocument in de Regeling omgevingsrecht. In december 2012 is een aangepaste versie vastgesteld waarbij een aantal foutjes in de PGS 15 van december 2011 zijn hersteld. Om te borgen dat de van opslag gasflessen en gaspatronen veilig plaatsvinden kan, hebben wij de relevante delen van de PGS 15 van december 2012 in de vergunningvoorschriften van toepassing verklaard op de inrichting. Daarmee wordt voldaan aan de beste beschikbare technieken. Opslag van gas in reservoirs en het vullen van gasflessen Binnen de inrichting worden vanuit een bovengronds reservoir met een inhoud van 5.000 liter gasflessen gevuld met propaan en mengsels van propaan en butaan. Het betreft een vulstation type II zoals bedoeld in de PGS 23 van december 2013. Het betreft namelijk een vulstation voor het vullen van flessen met een waterinhoud van ten hoogste 150 liter. Een opslagtank voor propaan, inclusief bijbehorende leidingen en appendages, wordt beschouwd als drukapparatuur waarop het Warenwetbesluit drukapparatuur (WBDA) van toepassing is. Voor het WBDA is de Inspectie SZW bevoegd gezag. In deze milieuvergunning zijn geen voorschriften opgenomen met betrekking tot zaken die reeds in het WBDA zijn geregeld dan wel waarover in het kader van het WBDA een afweging is gemaakt. De PGS 23 van juli 2005 is aangewezen als BBT-document in de Regeling omgevingsrecht. Binnen de inrichting worden echter ook gasflessen gevuld met mengsels van propaan en
Blad 8
butaan (LPG). De verwachting is dat de gewijzigde PGS 23 binnenkort ook wordt aangewezen als BBT-document in de Regeling omgevingsrecht. De nieuwe PGS 23 van december 2013 heeft wel betrekking op het vullen van butaan, propaan en hun mengsels. Daarom hebben wij er voor gekozen om, vooruitlopend op de formele aanwijzing in de Regeling omgevingsrecht, de relevante delen van deze nieuwe PGS 23 op de inrichting van toepassing te verklaren in de vergunningvoorschriften. Door het van toepassing verklaren van de relevante delen van de PGS 23 van december 2013 is de veiligheid van het vulstation nu en in de toekomst geborgd. De PGS 23 beperkt zich tot de vulinstallatie. Vanuit de PGS 23 wordt voor de constructie van reservoirs, leidingen en toebehoren verwezen naar de PGS 19. Daarom hebben wij aan deze vergunning, naast de voorschriften uit de PGS 23, voorschriften verbonden vanuit de PGS 19 met betrekking tot het reservoir. In het kader van de vergunningverlening is getoetst of de PGS 18 (LPG depots) een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de PGS 19 en PGS 23. In de PGS 19 en PGS 23 zijn geen voorschriften opgenomen met betrekking tot de aarding van de vulinstallatie. Wij vinden het belangrijk dat de vulinstallatie is geaard. Daarom hebben wij voorschrift 4.10.3 van de PGS 18 als voorschrift 8.2 aan deze vergunning verbonden. Daarmee is de aarding van het vulstation geborgd. Afvalstoffen Binnen de inrichting komen afvalstoffen vrij. Op grond van artikel 10.37 van de Wet milieubeheer (Wm) moeten afvalstoffen worden afgegeven aan een erkend inzamelaar. Op grond van artikel 10.38 van de Wm dient van de afgifte een administratie te worden bijgehouden. Deze administratie moet worden bewaard en op verzoek aan een toezichthouder worden getoond. Deze regelgeving is rechtstreeks op de inrichting van toepassing. Het is niet noodzakelijk op dit punt vergunningvoorschriften op te nemen. Het is van belang afvalstoffen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk, gescheiden op te slaan en af te voeren om het nuttig toepassen van deze afvalstoffen mogelijk te maken. Hiervoor hebben wij voorschriften aan de vergunning verbonden. (Externe)Veiligheid De inrichting valt onder de werking van het Bevi en het Brzo ‘99. Voor de inhoudelijke beoordeling met betrekking tot externe veiligheid verwijzen wordt verwezen naar de paragrafen “Besluit Risico’s Zware ongevallen '99 (Brzo '99)”, “Besluit externe veiligheid voor inrichtingen” en “Advies veiligheidsregio Fryslân”. Toekomstige ontwikkelingen Er zijn momenteel geen toekomstige ontwikkelingen bekend die relevant kunnen zijn bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Aspecten waarmee rekening is gehouden Milieubeleidsplan Wij hebben op 29 november 2010 de visiedocument ‘Duurzaam Leeuwarden, Sterke Stad’ vastgelegd. Hiermee geven wij onze ambities aan op het gebied van duurzaamheid voor de periode tot 2020. Voor de uitvoering van de ambities is
Blad 9
‘Groen Werkt!’ opgesteld. Beide documenten hebben de status van een plan, zoals is bedoeld in paragraaf 4.6 ‘Het gemeentelijk milieubeleidsplan’ van de Wet milieubeheer. De werkingsduur van ‘Groen Werkt!’ is van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018. Luchtkwaliteitseisen Wij hebben het achtergrondniveau ten aanzien van de luchtkwaliteit vastgesteld. In de inrichting vinden geen werkzaamheden plaats die een significante verhoging van de concentraties luchtverontreinigende stoffen tot gevolg hebben. OVERWEGINGEN HANDELEN IN STRIJD MET REGELS VAN RUIMTELIJKE ORDENING; De gasopslag wordt uitgebreid op gronden met de bestemming ex artikel 10 ‘railverkeer’ van het bestemmingsplan buitengebied Boarnsterhim 2008. Deze gronden voorzien niet in een gebruik als gasopslag. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.10 lid 2 Wabo is de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a, onder 3° Wabo, kan worden afgeweken van het bestemmingsplan en medewerking worden verleend aan het plan indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan mits de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De activiteit is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Volgens de “Ruimtelijke onderbouwing gascentrum Noord Nederland Stationsweg 92 te Grou” is de uitbreiding van de gasopslag op deze locatie aanvaardbaar. Het gehele plangebied, dat een noord-zuid ligging kent, ligt tussen twee infrastructurele werken in. Het gebied wordt aan beide zijden begrensd door de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle en de snelweg A32. Noordelijk van het plangebied is de Rjochte Grou gelegen, met een voormalige havenmonding. De havenmonding is inmiddels gedempt en behoorde tot de oude spoorhaven. Deze functie is al ruimschoots vóór verkoop van het perceel door NS Vastgoed aan het Gascentrum Noord Nederland, buiten gebruik gesteld. Het zuidelijk, tussen het plangebied en de Stationsweg gelegen gebied, doet dienst als parkeerterrein voor forensen die gebruik maken van station Grou-Irnsum. De naastgelegen functies van de spoorweg en de autoweg maken het gebied onaantrekkelijk als vestigingsgebied voor bedrijvigheid in brede zin. Dit komt onder meer door de gebruiksmogelijkheden welke door de aanwezige geluidsbelasting in functionaliteit en aantrekkelijkheid worden ingeperkt. Echter, de ruime opslagmogelijkheden, goede toezicht mogelijkheden door eenzijdige toegankelijkheid van het terrein, alsmede de vrije ligging maken het terrein uiterst geschikt voor het onder andere het Gascentrum. De demping van de oude spoorhaven zorgt ervoor dat het bedrijf zijn specifieke activiteiten op de bestaande locatie kan optimaliseren. Dit uitgangspunt sluit aan op de door de provincie Fryslân en de gemeente genoemde uitgangspunten voor het (beter) benutten van bestaande in gebruik zijnde terreinen.
Blad 10
De bestaande bebouwing is planologisch vastgelegd. De uitbreiding voorziet slechts in de opslag van onder andere gasflessen aan de oostkant van het terrein, aan de kant van de snelweg. Dit heeft als gevolg dat het voor transportverkeer makkelijker toegankelijk is en dat laad- en loshandelingen op het terrein veiliger en overzichtelijker kunnen plaatsvinden. De ruimtelijke ingreep draagt daarmee bij aan verbetering van de economische mogelijkheden voor exploitatie van het terrein. Uitgaande van het beoogde terreininrichting en bedrijfsactiviteiten wordt niet ingezien dat de gebruikswijziging leidt tot een onevenredig afbreuk van het bestaande ruimtelijk beeld en de in de omgeving aanwezig zijnde kwaliteiten. De ruimtelijke onderbouwing inclusief bijlagen maakt deel uit van de omgevingsvergunning en is hierbij gewaarmerkt. De ontwerp-omgevingsvergunning heeft vanaf 28 mei 2015 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen om een ieder in de gelegenheid te stellen hiertegen zienswijzen in te dienen. Er zijn .. zienswijzen tegen de ontwerp-omgevingsvergunning ingediend. De ontwerp-verklaring van geen bedenkingen voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van de gasopslag heeft vanaf 28 mei 2015 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Op … heeft de raad van de gemeente Leeuwarden conform/niet conform het voorstel van burgemeester en wethouders van …………… besloten een/geen verklaring van geen bedenkingen conform artikel 6.5 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht af te geven voor de uitbreiding van de gasopslag op de locatie Stationsweg 92 te Grou. Er is dan ook, gelet op paragraaf 2.3 Wabo, geen grond om afwijzend op de aanvraag te beslissen. BESLUITEN I. de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen overeenkomstig de aanvraag voor de volgende activiteiten: - WM-verg. (uitgebreid, wijzigen) (Art 2.1 lid 1e Wabo) - Strijdig gebruik gronden/bouwwerken met het bestemmingsplan(art. 2.1 lid 1c Wabo) II.de omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning. Zie hiervoor de opgave bijgevoegde stukken (Ontwerp)VOORSCHRIFTEN: Zie bijlage.
Blad 11
Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag is beoordeeld voor de activiteit strijd gebruik gronden bouww. met RO (art. 2.1 lid 1c Wabo) en milieu neutraal veranderen van de inrichting (art. 2.1 en 2.14 Wabo) . Voorts is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriele regeling omgevingsrecht. Gebleken is dat uw aanvraag hieraan voldoet en daarom verlenen wij u de gevraagde omgevingsvergunning. Leeuwarden, .., verzonden: Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, namens dezen,
M.M. Stam, teamleider Vergunningen en Leefomgeving
Blad 12
Opgave bijgevoegde stukken De volgende onderdelen horen bij en maken deel uit van de omgevingsvergunning, verleend op [datum verleend] aan Gascentrum Noord Nederland Bv voor het project vergroten van het terrein voor de opslag van gassen op de locatie Stationsweg 92 te Grou. Niet gewaarmerkt: -
Beroepsschriftbijsluiter nummer 1
Het OLO-aanvraagformulier met nummer 897241 van 20 december 2013; De volgende onderdelen van de aanvullende gegevens van 8 september 2014; Gewaarmerkt: - aanvraagformulier - bijlage voorschriften - Kennisgeving BRZO; - Bedrijfsbeschrijving Gascentrum Noord Nederland (GNN); - Bepaling maximale aanwezige hoeveelheid van gevaarlijke stoffen bij het GNN; - Beschrijving ongewone voorvallen binnen de inrichting; - Overzicht terrein en inrichting huidige situatie, datum 10 juni 2014; - Overzicht terrein en inrichting toekomstige gewenste situatie, datum 10 juni 2014; - Akoestische vragenlijst; - QRA van 18 juni 2014, projectnr. 266079 140445 - DM94; - Bodemrisico document. -
Einde opgave bijgevoegde stukken.
Blad 13
Voorschriften 1. ALGEMEEN 2 2. MILIEULOGBOEK 2 3. GELUID 3 4. AFVALSTOFFEN 3 5. BODEMBESCHERMING 4 6. ENERGIE 6 7. DIESEL-HEFTRUCK 6 8. VULSTATION 6 9. OPSLAG GASFLESSEN EN GASPATRONEN 7 10. OPSLAG VAN PROPAAN IN BOVENGRONDS RESERVOIR 11. INSTRUCTIES BIJ CALAMITEITEN 7 12. NOODPLAN 8 13. BRANDVEILIGHEIDSPLAN 8 14. LASSEN 8 BEGRIPPEN 9
1.
7
ALGEMEEN
1.1 De inrichting, met inbegrip van het open terrein, moet worden schoongehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.2 De inrichting mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. Binnen de openingstijden mogen anderen dan het personeel van de inrichting uitsluitend onder toezicht in de inrichting aanwezig zijn. 1.3 Om de gehele inrichting moet een doelmatig hekwerk zijn geplaatst van tenminste 2 m hoog om te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot het terrein van de inrichting. Het hekwerk moet bestaan uit een omrastering van stevig metaaldraad vlechtwerk, met een maaswijdte van maximaal 50 mm en een draaddikte van minimaal 2 mm. De toegang moet, behoudens gedurende het doorlaten van personen of goederen, zijn gesloten. 1.4 Installaties of onderdelen van installaties, welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd, tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren. 1.5 Degene die de inrichting drijft is verplicht aan alle in de inrichting werkzame personen een schriftelijke instructie te verstrekken. Het doel van de instructie is gedragingen hunnerzijds uit te sluiten die het gevolg zouden kunnen hebben dat de inrichting niet overeenkomstig de vergunning en haar voorschriften in werking is. Een zodanige instructie behoort aan een daartoe aangewezen ambtenaar op diens verzoek te worden getoond. Er moet toezicht worden gehouden op het naleven van deze instructie. 1.6 Voor zover in andere voorschriften hieraan geen eisen zijn verbonden, dient de elektrische installatie in de inrichting te voldoen aan NEN 1010; de inspectie en het onderhoud moet plaatsvinden conform NEN 3140/NEN-EN
Blad 14
50110-1. Elektrische installaties die worden geplaatst binnen de gevarenzonering zoals bepaald volgens NEN-EN-IEC 60079-10 en de praktijkrichtlijn NPR 7910-1 moeten conform de bepaalde gevarenklassen en NEN-EN-IEC 60079-14 explosieveilig worden uitgevoerd. 1.7 Procesapparatuur, opslagtanks, leidingen en leidingondersteuningen met gevaarlijke stoffen welke zich aan een terreingedeelte bevinden waar gemotoriseerd verkeer plaatsvindt, moeten afdoende zijn beschermd door een vangrail of een gelijkwaardige constructie. 2.
MILIEULOGBOEK
2.1 In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoeken worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de volgende informatie zijn opgenomen: a. De schriftelijke instructies voor het personeel; b. De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties, metingen, registraties en onderzoeken (zoals visuele inspectie van bodembeschermende voorzieningen, bodemonderzoek, keuringen van tanks, keuringen van stookinstallaties etc.); c. Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van datum, tijdstip en de genomen maatregelen; d. Afgiftebewijzen van (gevaarlijke) afvalstoffen; e. Registratie van klachten van derden omtrent milieuaspecten en daarop ondernomen acties. 3.
GELUID
3.1. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) geproduceerd door de inrichting mag, gemeten en beoordeeld volgens de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999”, op 50 meter van de inrichtingsgrens niet meer bedragen dan: • 50 dB(A) in de dagperiode tussen 07.00 en 19.00 uur; • 45 dB(A) in de avondperiode tussen 19.00 en 23.00 uur; • 40 dB(A) de nachtperiode tussen 23.00 en 07.00 uur is. De beoordelingshoogte in de dagperiode is op 1,5 m en de avond- en nachtperiode op 5 meter boven maaiveld. 3.2. Het maximale geluidsniveau (LAmax) geproduceerd door de inrichting, mag, gemeten en beoordeeld volgens de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999”, op 50 meter van de inrichtingsgrens niet meer bedragen: • 60 dB(A) in de dagperiode tussen 07.00 en 19.00 uur; • 55 dB(A) in de avondperiode tussen 19.00 en 23.00 uur; • 50 dB(A) de nachtperiode tussen 23.00 en 07.00 uur is. De beoordelingshoogte in de dagperiode is op 1,5 m en de avond- en nachtperiode op 5 meter boven maaiveld.
Blad 15
4.
AFVALSTOFFEN
4.1 Het bewaren en het afvoeren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden. 4.2 Het bewaren en afvoeren van afvalstoffen moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 4.3 Het in de inrichting vrijkomende bedrijfsafval moet worden bewaard in doelmatige, goed gesloten afvalcontainers of tanks. Indien in de afvalcontainers brandbare afvalstoffen worden opgeslagen moet de container zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal. 4.4 Gevaarlijke afvalstoffen moeten, in afwachting van vervoer uit de inrichting, gescheiden naar soort worden bewaard in een goed gesloten doelmatige verpakking. In de inrichting ontstane gevaarlijke afvalstoffen mogen niet met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen of met andere stoffen worden vermengd of gemengd. 4.5 Gevaarlijke afvalstoffen moeten worden opgeslagen conform de opslageisen voor de stoffen waaruit zij zijn ontstaan. 4.6 Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, dienen te worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen. 4.7 Afvalstoffen mogen ten hoogste één jaar binnen de inrichting worden opgeslagen. 4.8 De in de inrichting vrijkomende afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik zoveel mogelijk naar soort worden gescheiden, verzameld, bewaard en afgevoerd. Dit geldt in ieder geval voor de volgende afvalstoffen: a. papier en karton; b. GFT-afval; c. Hout; d. Glas; e. Kunststof; f. Metalen; g. overige bedrijfsafvalstoffen. 5.
BODEMBESCHERMING
5.1 Het bodemrisico van de potentieel bodembedreigende activiteiten moet, binnen drie maanden na het in werking treden van deze vergunning, door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB. 5.2 Werknemers of medewerkers die bij hun werkzaamheden te maken hebben met bodembedreigende activiteiten dienen te worden voorgelicht door
Blad 16
middel van een schriftelijke werkinstructie, waarin de navolgende aspecten behandeld worden: a. hoe bodembedreigende stoffen opgeslagen dienen te worden; b. omgang met morsingen; c. waar de aanwezige absorptiematerialen binnen de inrichting aanwezig zijn; d. wat te doen bij een bodemcalamiteit (grote morsingen); e. controle en inspecties van bodembeschermende voorzieningen; f. schoonhouden van bodembeschermende voorzieningen. 5.3 Een afschrift van de schriftelijke werkinstructie dient in het milieulogboek te worden bewaard. 5.4 Gemorste bodembedreigende vloeistoffen als oliën, vetten en chemicaliën moeten direct worden opgeruimd. Hiertoe moeten absorptiemateriaal en neutraliserende stoffen in voldoende mate gebruiksgereed aanwezig zijn. Gebruikte absorptie- en/of neutralisatiemiddelen moeten worden bewaard en afgevoerd als gevaarlijk afval. 5.5 Inspecteerbare vloeistofdichte voorzieningen dienen zo vaak als nodig is om de vloeistofdichtheid te kunnen borgen aantoonbaar te zijn gekeurd aan de hand van CUR/PBV-aanbeveling 44. Op verzoek dient het in dit kader opgestelde keuringsrapport aan het bevoegd gezag te worden overgelegd. Bij afkeur dient binnen 3 maanden voldaan te worden aan de eis van lekdichtheid. 5.6 Een lekbak dient schoon te worden gehouden. Dat wil zeggen dat gemorste producten onmiddellijk moeten worden verwijderd. 5.7 Eenmaal per maand dienen alle lekbakken te worden geïnspecteerd op verontreiniging in de lekbakken. Van deze inspecties dient een registratie te worden bijgehouden en opgenomen te worden in het milieulogboek. 5.8 Een lekbak moet, indien het (licht) ontvlambare vloeistoffen betreft, de gehele inhoud van de totale hoeveelheid opgeslagen vloeistoffen kunnen bevatten. In de overige gevallen moet de bak een inhoud hebben van ten minste de grootste verpakkingseenheid vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige verpakkingen. 5.9 Een lekbak dient bestand te zijn tegen de stoffen die erin worden opgeslagen. 5.10 Boven een lekbak met vloeibare (afval)stoffen in emballage moet, indien deze buiten het bebouwde deel van de inrichting ligt, een afdak aanwezig zijn. Het afdak moet zo groot zijn dat regenwater niet binnen de vloeistofdichte lekbak kan komen. 5.11 Als vastgelegde nulsituatie voor de bodem en het grondwater geldt de situatie zoals die is vastgelegd in: het rapport “Verkennend- en nader (water)bodemonderzoek NSemplacement Grouw-Irnsum en Balans-percelen NS Vastgoed gemeente Boarnsterhim”, opgesteld door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V, documentnr. 5530-151061,versie 01, van juli 2005;
Blad 17
voor de WBB gevallen 10, 15 en 20, aangegeven in het bovenstaand rapport, de situatie zoals deze is vastgelegd in het rapport “NS Emplacement Grouw-Irnsum, Evaluatieverslag sanering spoorhaven en directe omgeving”, opgesteld door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V, projectnr. 19047-198486, revisie 02, van 20 oktober 2010. 5.12 Binnen zes maanden na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten binnen de inrichting dient een rapport met de resultaten van een onderzoek naar de bodemkwaliteit te worden toegezonden aan het bevoegd gezag. de bodem van de inrichting, inclusief het grondwater, te zijn onderzocht. In dit rapport wordt ten minste vermeld: a. de naam en adres van degene die het onderzoek heeft verricht; b. de wijze waarop het onderzoek is verricht; c. de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigende stoffen en de herkomst daarvan; d. de mate waarin de bodemkwaliteit is gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals vastgelegd in de in voorschrift 5.11 bedoelde onderzoeken; e. de wijze waarop en de mate waarin de bodemkwaliteit wordt hersteld als bedoeld in voorschrift 5.14. 5.13 Het bodemonderzoek zoals bedoeld in voorschrift 5.12 wordt uitgevoerd en opgesteld door een persoon of een instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Het onderzoek moet voldoen aan NEN 5740. 5.14 Indien uit het rapport, bedoeld in voorschrift 5.12, blijkt dat de bodem als gevolg van de activiteiten in de inrichting is aangetast of verontreinigd, draagt degene die de inrichting drijft er zorg voor dat binnen zes maanden na toezending van dat rapport aan het bevoegd gezag de bodemkwaliteit is hersteld tot ten minste de situatie die is vastgelegd in de in voorschrift 5.11 bedoelde onderzoeken. 5.15 Het herstel van de bodemkwaliteit als bedoeld in voorschrift 5.14 geschiedt door een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. 5.16 Degene die de inrichting drijft meldt de aanvang en de afronding van de werkzaamheden, bedoeld in voorschrift 5.15 direct aan het bevoegd gezag. 6.
ENERGIE
6.1. Teneinde inzicht te krijgen in het aardgas- en elektriciteitsverbruik en de variatie daarin moet, om onnodig verbruik te voorkomen, in de inrichting een jaarlijkse registratie worden bijgehouden van: het elektraverbruik in kWh; het gasverbruik in m3. 6.2 De registratie moet worden bewaard als onderdeel van het milieulogboek. Het is voldoende om de facturen met betrekking tot het gebruik van elektra en gas te bewaren.
Blad 18
7.
DIESEL-HEFTRUCK
7.1 De verbrandingsmotor van een heftruck moet zodanig zijn afgesteld dat de uitlaatgassen nagenoeg roet- en rookloos zijn. De verbrandingsmotor moet zijn voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat. De wielen van de heftruck moeten zijn voorzien van loopvlakken uit rubber of een ander geluiddempend materiaal. 8.
VULSTATION
8.1. Het vulstation moet, naast de eisen die van rechtswege op de installatie van toepassing zijn vanuit het Warenwetbesluit drukapparatuur, voldoen aan de volgende onderdelen van de PGS 23 van december 2013: voorschriften 3.3.1 t/m 3.3.4; voorschriften 3.4.1 t/m 3.4.3; voorschriften 3.5.1 t/m 3.5.7; voorschriften 4.1.3 t/m 4.1.6; de veiligheidsafstanden zoals opgenomen in tabel 4.1 en 4.2 moeten worden aangehouden; voorschriften 4.1.8 t/m 4.1.10; voorschrift 4.1.12; voorschriften 4.1.13 t/m 4.1.27; voorschriften 4.1.31 t/m 4.1.56; voorschriften 4.3.1 t/m 4.3.8; voorschriften 5.2.1 t/m 5.2.3; voorschriften 5.3.1 t/m 5.3.2; voorschriften 5.4.1 t/m 5.4.4; 8.2. Alle metalen onderdelen van de vulinstallatie moeten zijn geaard volgens NPR-CLC/TR 50404. De aardingsweerstand mag ten hoogste 1000 ohm bedragen om een doelmatige afvoer van statische elektriciteit te waarborgen. 9.
OPSLAG GASFLESSEN EN GASPATRONEN
9.1. Op de opslag van gasflessen zijn de volgende voorschriften van de PGS 15 (december 2012) van toepassing: voorschriften 6.1.2 t/m 6.1.4; voorschriften 6.2.1 t/m 6.2.7; voorschriften 6.2.9 t/m 6.2.18. 9.2. De opslagplaats van gasflessen moet zijn gelegen op tenminste 10 meter van een gebouw dat tot de inrichting behoort, en binnen deze 10 meter geen opslag van brandgevaarlijke stoffen/goederen en geen brandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden. 9.3 Op de opslag van gaspatronen zijn de volgende voorschriften van de PGS 15 (december 2012) van toepassing: voorschriften 7.1.1; voorschriften 7.3.1 t/m 7.3.5 en voorschriften 7.4.1 en 7.4.2.
Blad 19
10.
OPSLAG VAN PROPAAN IN BOVENGRONDS RESERVOIR
10.1 Het opslagreservoir voor propaan moet, naast de eisen die van rechtswege op de installatie van toepassing zijn vanuit het Warenwetbesluit drukapparatuur, voldoen aan de volgende onderdelen van de PGS 19 van oktober 2013: voorschriften 2.4.1 t/m 2.4.7; voorschriften 3.5.1 t/m 3.5.6; voorschriften 4.8.1 t/m 4.8.22; voorschriften 4.8.24 t/m 4.8.30; voorschriften 4.8.36 t/m 4.8.51; voorschriften 6.8.1 t/m 6.8.7; 11.
INSTRUCTIES BIJ CALAMITEITEN
11.1 Binnen de inrichting moet, op een voor het personeel goed bereikbare plaats, 'Instructies in geval van een incident/calamiteit' zijn aangebracht. Deze instructies zijn duidelijk zichtbaar en leesbaar en bevatten in ieder geval de volgende aspecten: een alarmregeling; de handelingen benodigd voor het herstellen van de veilige situatie; de maatregelen betreffende EHBO; een actueel overzicht van namen en telefoonnummers van instanties die moeten worden gewaarschuwd. 11.2 Het betrokken personeel en/of de gebruiker is op de hoogte van de aard en de gevaarsaspecten van de installaties binnen de inrichting en de te nemen maatregelen bij onregelmatigheden. Deze personen zijn tevens op de hoogte van de in het voorgaande voorschrift bedoelde instructies en het aanwezige noodplan.
12.
NOODPLAN
12.1 In de inrichting is een actueel noodplan aanwezig, waarin de getroffen organisatorische en technische maatregelen ter bestrijding van een redelijkerwijs te verwachten ongeval zijn beschreven. Het noodplan bevat ten minste de volgende onderdelen: overzicht van veiligheidsvoorzieningen in het bedrijf (blusmiddelen, EHBO middelen enz.); overzicht van de BHV (wie, welke opleiding, wanneer herhalingsopleiding enz.); calamiteitenplan (wat te doen bij brand, ongevallen, vergiftiging, milieuschade
Blad 20
enz.); lijst met actuele telefoonnummers van hulpdiensten en andere relevante organisaties; ontruimingsplan; oefenplan noodsituaties; leereffect noodsituaties. 12.2 Een noodplan wordt éénmaal per drie jaar geëvalueerd en zonodig gewijzigd. 12.3 Het noodplan moet binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van deze beschikking ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. 13.
BRANDVEILIGHEIDSPLAN
13.1 Binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze vergunning moet inrichtinghouder bij het bevoegd gezag een brandveiligheidsplan ter goedkeuring indienen waarin het volgende is beschreven: het totaalbeeld van de geloofwaardige (brand)scenario’s; de preventieve voorzieningen in relatie tot de inzet van de brandweer; bepalen van de benodigde bluswatervoorzieningen, en de locatie er van. 13.2 Binnen drie maanden na het goedkeuren van het brandveiligheidsplan door het bevoegd gezag moeten alle voorzieningen zoals beschreven in het goedgekeurde brandveiligheidsplan zijn getroffen. 14.
LASSEN
14.1 Het is niet toegestaan om binnen de inrichting geverfde materialen te lassen. 14.2 Het gebruik van lasdraad en/of laselektroden moet worden geregistreerd. Bij de registratie van het lasdraad moet worden aangegeven of het gaat om gevulde lasdraad of massieve lasdraad. Indien sprake is van incidenteel lassen hoeven geen emissiebeperkende maatregelen te worden genomen. Er is sprake van incidenteel gebruik wanneer op jaarbasis minder dan 200 kg lasdraad of elektrodes worden gebruikt.
BEGRIPPEN * Voor zover een DIN-, DIN-ISO-, NEN-, NEN-ISO-, NEN-EN, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen, werktuigen en installaties, wordt bedoeld de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel - voorzover het op
Blad 21
voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties betreft - de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. BESTELADRESSEN: NVN-, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-normen zijn te verkrijgen bij het NEN, Vlinderweg 6 te Delft, Postbus 5059, 2600 GB te Delft, tel. 015-2690390. (www.nen.nl) CUR/PBV-Aanbeveling 44 is te verkrijgen bij Stichting civieltechnisch centrum uitvoering, research en regelgeving/Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen, Postbus 420, 2800 AK Gouda, tel. 0182-540600, fax 0182-540601. (www.cur.nl) PGS-richtlijnen zijn te downloaden van de website van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). (www.vrom.nl, dossier Externe Veiligheid, Publicaties). De PGS-bladen zijn niet te bestellen. Stichting Bouwresearch, Postbus 1819, 3000 BV ROTTERDAM, - telefoon 0104117276/4123528, Telefax 010-4130175. BRL Richtlijnen (m.b.t. bodembeheer) zijn te downloaden op de website van www.sikb.nl. BBT; Beste Beschikbare Techniek. ADR De op 30 september 1957 te Geneve tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171). BEVOEGD GEZAG Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leeuwarden. BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT Bedrijfsmatige activiteit die blijkens het stoffenschema, bedoeld in bijlage 2 bij deel 3 van de NRB, de bodem kan verontreinigen. BODEMBEDREIGENDE STOF Stof die blijkens het stoffenschema, bedoeld in bijlage 2 bij deel 3 van de NRB, de bodem kan verontreinigen. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. BODEMRISICO(CATEGORIE): Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico zoals bedoeld in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming.
Blad 22
CE-MERK Conformité Européene; Europees keurmerk betreffende veiligheidseisen. CORROSIEVE STOF Een stof die bij aanraking een vernietigende werking op levende weefsels kan uitoefenen. CUR/PBV Stichting civieltechnisch centrum uitvoering, research en regelgeving/ Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 44 Aanbeveling van de CUR/PBV-voorschriftencommissie "Beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen", vierde herziene uitgave. EMBALLAGE Glazen flessen tot 5 l, kunststof flessen en vaten tot 60 l, metalen bussen tot 25 l, stalen vaten en kunststof drums tot 300 l, papieren en kunststof zakken en laadketels. GASFLES Een verplaatsbare drukhouder met een waterinhoud van niet meer dan 150 liter. GASPATROON Een gaspatroon is een niet-hervulbare houder, die een gas of gasmengsel onder druk bevat. De houder kan zijn voorzien van een afsluitventiel. Het gaat om kleine verpakkingen met gas van bijvoorbeeld het merk Campingaz. GEVAARLIJKE STOFFEN Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code. GIFTIGE STOF Een stof die door inademing of door binnendringing via de mond of door de huid ernstige acute of chronische gevaren en zelfs de dood kan veroorzaken. IRRITERENDE STOF Een stof die door directe, langdurige of herhaaldelijke aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kan veroorzaken. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT) Het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. LEKBAK Een voorziening waarvan de bodembeschermende werking door de daarop afgestemde bodembeschermende maatregelen is gewaarborgd, en die zich rondom of onder een bodembedreigende activiteit bevindt en in staat is de bij normale bedrijfsvoering gemorste of wegspattende vloeistoffen op te vangen.
Blad 23
MAXIMAAL GELUIDSNIVEAU (LAmax) Maximaal geluidsniveau gemeten in de meterstand «F» of «fast», als vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. NEN Een door het Nederlandse Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. In deze beschikking wordt onder de genoemde norm verstaan de versie zoals deze ten tijde van het verlenen van deze vergunning, inclusief eventuele correctiebladen, van kracht is. NEN 1010 De Nederlandse norm NEN 1010, getiteld: "Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties". NEN 5740 De Nederlandse norm NEN 5740, getiteld: "Bodem; Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek; Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond". NEN-EN Een door het Comitée Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. In deze beschikking wordt onder de genoemde norm verstaan de versie zoals deze ten tijde van het verlenen van deze vergunning, inclusief eventuele correctiebladen, van kracht is. NRB Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten 2012. OPSLAGPLAATS Een losse kast, een bouwkundige kast, een kluis, een opslaggebouw of een vatenpark, bestemd voor de bewaring van gevaarlijke stoffen. PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING Verklaring op basis van CUR/PBV Aanbeveling 44. PERIODIEKE INSPECTIE Het verrichten van een periodieke inspectie aan de hand van het basisverslag en de relevante voorschriften en het indien nodig opnieuw vaststellen van de marges waarbinnen afstellingen van regelingen zich mogen bevinden. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS 15 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, versie 1.1, december 2012. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid).
Blad 24
PGS 19 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 19, Propaan en butaan, opslag, oktober 2013. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). PGS 23: 2005 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 23, Propaan, vulstations van butaan- en propaanflessen, juli 2005. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). PGS 23: 2013 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 23, Vulstations voor flessen en balonvaarttanks (propaan, butaan en hun mengels), december 2013. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). SCHADELIJKE STOF Een stof die door inademing of door binnendringing via de mond of door de huid gevaren van beperkte aard kan opleveren. VERPAKKING Een verpakking die is toegelaten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. VLAMPUNT De laagste temperatuur van een vloeistof, waarbij de damp daarvan met lucht een ontvlambaar mengsel vormt. VLOEISTOFDICHTE VLOER Vloer direct op de bodem die waarborgt dat geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die vloer kan komen. VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING Fysieke voorziening in of direct op de bodem, niet zijnde een vloer, die waarborgt dat geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die voorziening kan komen. VLOEISTOFKERENDE VLOER OF VOORZIENING Een vloer of voorziening die niet volledig vloeistofdicht is maar voldoende dicht om bij calamiteiten te voorkomen dat de vloeistoffen direct aan de niet met vloeistofbelaste zijde van die voorziening of de bodem kunnen komen. Voor zover een DIN-, NVN-, NEN-, NEN-EN- of NEN-ISO-norm of richtlijn, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van gebouwen, constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de voor de datum waarop deze vergunning van kracht is geworden, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen, dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande gebouwen, constructies, toestellen en apparaten betreft - de norm of richtlijn die bij de aanleg en/of installatie van die gebouwen, constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
ONTWERP Verklaring van geen bedenkingen voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van de gasopslag van het Gascentrum Noord-Nederland gevestigd aan de Stationsweg 92 te Grou. --------------------------------------------------------------------------Kenmerk Aan de gemeenteraad. Inleiding Er is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van de gasopslag van het Gascentrum Noord-Nederland aan de Stationsweg 92 te Grou. De uitbreiding voorziet in de opslag van gasflessen aan de oostkant van het terrein. Hierdoor is het terrein voor het transportverkeer makkelijker toegankelijk en kunnen de laad- en loshandelingen veiliger en overzichtelijker plaatsvinden. De ruimtelijke ingreep draagt daarmee bij aan verbetering van de economische exploitatie van het terrein. Aanleiding Het gehele plangebied ligt tussen de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle en de snelweg A32. Noordelijk van het plangebied is een voormalige havenmonding gelegen. Deze is inmiddels gedempt. De toenmalige functie is al ruimschoots vóór verkoop van het perceel door NS Vastgoed aan het Gascentrum Noord Nederland, buiten gebruik gesteld. De bedrijfsactiviteiten van het Gascentrum zijn de laatste jaren gegroeid. De ruime opslagmogelijkheden die dit terrein biedt en de mogelijkheid op goed toezicht door eenzijdige toegankelijkheid van het terrein, alsmede de vrije ligging, maken het terrein uiterst geschikt voor de gewenste uitbreiding. Planologische situatie De uitbreiding is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan “Buitengebied 2008” van de voormalige gemeente Boarnsterhim. Het perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Niet-agrarische bedrijven’ (artikel 8) met als nadere aanduiding ‘groothandel gasproducten’ en voor een deel ‘Railverkeer’ (artikel 10). De beoogde uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten aan de noordzijde van het terrein is strijdig met artikel 10 lid 1 van de bestemmingsomschrijving ‘Railverkeer’ omdat deze gronden zijn bedoeld voor railverkeer, geluidwerende voorzieningen en de inrichting en het beheer van vaarwegen. Afwijkingsmogelijkheid Dit betekent dat er alleen medewerking kan worden verleend door af te wijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3°van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In het kader van deze afwijkingsprocedure is op grond van artikel 6.5 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) ook een ‘verklaring van geen bedenkingen’ van uw gemeenteraad vereist. Ten overvloede wordt opgemerkt dat op grond van de Wabo het college het bevoegd orgaan blijft bij de afgifte van de omgevingsvergunning. Projectenlijst Op 20 oktober 2010 heeft uw gemeenteraad een lijst van projecten vastgesteld, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Deze lijst geldt echter niet voor de gronden van de voormalige gemeente Boarnsterhim. Nu de aanvraag betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in de voormalige gemeente Boarnsterhim, is in voorliggende situatie wel een verklaring van geen bedenkingen vereist. Voorts hebben wij voor u het proces beschreven, als bij concrete projecten geen gebruik kan worden gemaakt van deze lijst. Conform deze werkwijze, leggen wij hierbij een initiatief aan u voor, voor het verkrijgen van een verklaring van geen bedenkingen. Overwegingen De afweging om medewerking te verlenen aan het bouwplan is het feit dat wordt voldaan aan de beleidskaders. De provincie streeft naar een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Ook een versterking van de economische structuur is daarbij gewenst om nieuwe
ONTWERP kansen en ontwikkelingsmogelijkheden te benutten. Ruimte voor lokale bedrijven draagt bij aan de levendigheid en de economische vitaliteit op het lokale schaalniveau. Primair wordt binnen het bestaande bebouwde gebied naar ruimte gezocht door functieveranderingen, het intensiveren en combineren van functies, of het benutten van open ruimten. De provincie zet tevens in op voldoende aanbod aan specifieke terreinen voor bedrijven en voorzieningen die vanwege veiligheid, hinder of verkeersaantrekkende werking niet gewenst zijn in kernen (centrummilieus). Een onderdeel hiervan is de reservering van terreinen voor inrichtingen met gevaarlijke stoffen en voor bedrijven en voorzieningen met veel verkeer- en vervoersstromen. De visie van de gemeente op het buitengebied richt zich op het principe dat economische dragers naast de landbouw belangrijk zijn voor de regio. Het ruimte bieden aan- en stimuleren van ondernemers die inspelen op plaatselijke mogelijkheden zijn daarbij belangrijk. Verrommeling, ongelimiteerde bebouwing, onoordeelkundige beplantingen, grootschalige industriële ontwikkeling passen niet in dit buitengebied. Openheid is juist de kernkwaliteit van het plangebied. Ruimte bieden betekent dan ook vooral: het benutten van de erven en de gebouwen die er al zijn. Voorwaarde is steeds dat ontwikkeling de kwaliteit van het landschap moet versterken. De bestaande bebouwing is planologisch vastgelegd. De uitbreiding voorziet slechts in de opslag van onder andere gasflessen. Van nieuwe bebouwing is geen sprake. De dynamiek van de opslag evenals de geringe hoogte van de te gebruiken stellingen, leiden niet tot een aantasting van de landschappelijke kwaliteit noch tot een verrommeling. Uitgaande van het beoogde terreininrichting en bedrijfsactiviteiten wordt niet ingezien dat de gebruikswijziging leidt tot een onevenredig afbreuk van het bestaande ruimtelijk beeld en de in de omgeving aanwezig zijnde kwaliteiten. Ook ten aanzien van alle omgevingsaspecten zijn geen redenen aanwezig om afwijzend op de uitbreiding te reageren. Ten aanzien van de volledige ruimtelijke afweging wordt verwezen naar de inhoud van de “Ruimtelijke onderbouwing uitbreiding Gascentrum Noord Nederland Stationsweg 92 te Grou”. Ter inzage De aanvraag heeft in het kader van de planologische procedure voor een periode van zes weken ter visie gelegen. Binnen de tervisie-termijn zijn geen/wel zienswijzen ingediend. Wij stellen u voor om een verklaring van geen bedenkingen conform artikel 6.5, lid 3 Bor af te geven voor de uitbreiding van de gasopslag van het Gascentrum Noord-Nederland gevestigd aan de Stationsweg 92 te Grou. Burgemeester en wethouders van Leeuwarden,
drs. F.J.M. Crone, burgemeester,
mr. drs. R.J. Hoek, secretaris.
ONTWERP Nummer
DE RAAD VAN DE GEMEENTE LEEUWARDEN; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van (kenmerk ); BESLUIT: een verklaring van geen bedenkingen conform artikel 6.5 lid 3 van het Besluit Omgevingsrecht, af te geven voor de uitbreiding van de gasopslag van het Gascentrum Noord-Nederland gevestigd aan de Stationsweg 92 te Grou. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering Van
voorzitter,
griffier.