BESCHRIJVING INTERVENTIE
AAN:
WEBSITE WWW.INTERVENTIESNAARWERK.NL
JOBS Training voor bijstandsmoeders en langdurig werklozen (evt. met psychosociale problemen) Beschrijving van de interventie
Datum beoordeling panel: Datum eerste herziening: Datum tweede herziening:
[01-05-2009] [dd-mm-jjjj] / nvt [dd-mm-jjjj] / nvt
1
Inhoudsopgave 1
Beschrijving van de interventie Jobs ............................................................................................... 3 1.1 Kernachtige omschrijving........................................................................................................ 3 1.2 Doel van de interventie ............................................................................................................ 3 1.3 Doelgroep van de interventie ................................................................................................... 3 1.4 Omschrijving van de interventie.............................................................................................. 5 1.4.1 Methodiek ........................................................................................................................ 5 1.4.2 Onderbouwing: probleem- of risicoanalyse..................................................................... 6 1.4.3 Onderbouwing: verantwoording doelen en aanpak ....................................................... 10 1.4.4 Eisen begeleiding, uitvoering en borging ...................................................................... 11 1.5 Beschrijving onderzoek effectiviteit ...................................................................................... 11 1.6 Beoordeling onderbouwing & onderzoek effectiviteit .......................................................... 15 1.7 Overige voorwaarden voor toepassing .................................................................................. 16 1.8 Overige informatie................................................................................................................. 17
2
1 1.1
Beschrijving van de interventie Jobs Kernachtige omschrijving
Het JOBS programma is een kortdurend intensief programma, oorspronkelijk ontwikkeld ter bestrijding van depressieve gevoelens bij werklozen, gebaseerd op het idee dat het hebben van werk de beste oplossing is voor het verminderen of voorkómen van een depressie. JOBS is een training gericht op het versterken van werkzoek vaardigheden en competentiebeleving voor mensen met grote afstand tot de arbeidsmarkt. De JOBS-training (JT) maakt onderdeel uit van de TNO ‘SKILLS-lijn’ waarin trainingen voor verschillende doelgroepen met een verschillende inhoudelijke focus zijn ontwikkeld, maar die allen werken volgens dezelfde methodiek. Deze beschrijving heeft betrekking op de toepassing van de interventie in de gemeenten Rheden en Arnhem.
1.2
Doel van de interventie
De interventie wordt voor kwetsbare doelgroepen ingezet om de arbeidsparticipatie te stimuleren Het gaat daarbij om het bevorderen van uitstroom naar regulier werk, activering en de mentale gesteldheid. Daarbij worden de volgende concrete doelen nagestreefd: 1. Het bewust maken van de eigen vaardigheden en van de eigen mogelijkheden tot netwerken 2. Het teweeg brengen van een attitude verandering ten opzichte van werken 3. Het richting geven aan de toekomst en 4. Het leren omgaan met en anticiperen op obstakels (bij bijstandsmoeders met name met betrekking tot kinderopvang). Toets beschikbare informatie tbv beschrijving en overdraagbaarheid Is er documentatie over de doelen van de interventie?
Ja X
Nee
Toets theoretische onderbouwing Zijn er expliciete doelen geformuleerd?
Ja X
Nee
1.3
Doelgroep van de interventie
Voor wie is de interventie bedoeld? 1. Werkloze vrouwen/ alleenstaande moeders in de bijstand met kinderen tot 5 jaar (zonder arbeidsplicht) en andere personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De verwachting was dat vrouwen met jonge kinderen en langdurig werklozen baat zullen hebben bij JOBS, aangezien er goede resultaten zijn behaald bij soortgelijke doelgroepen. De economische zelfstandigheid van deze kwetsbare groepen zal worden gestimuleerd, hetgeen voor bijstandsmoeders ook positief effect zal hebben op de zorg voor de kinderen. 2. Langdurig werkloze bijstandsgerechtigden. 3. Bijstandsgerechtigden met psychische klachten en/of ernstige psychosociale problemen.
3
Verwacht werd dat de mentale gesteldheid van zowel de moeders als die van langdurig werklozen en mensen met psychosociale problemen verbetert omdat JOBS aangrijpt op zaken als competentiebeleving, zelfvertrouwen en probleemoplossend vermogen. De veronderstelling is dat een afname in depressiviteit en ouderlijke stress een gunstig effect heeft op het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen. Hiermee sluit JOBS aan bij het streven naar een vernieuwende aanpak gericht op de keten werk, inkomen en zorg. Een ander voordeel van JOBS (en de SKILLS methodiek) is dat er veel aandacht is voor het versterken van psychologische hulpbronnen (zoals probleemoplossend vermogen en zelfvertrouwen), die de betrokkenen ook na de onderzoeksperiode in hun verdere leven kunnen gebruiken. Aangezien niet verwacht werd dat betrokkenen binnen een half jaar aan het werk zullen zijn, is tevens aandacht besteed aan tussentijdse uitkomsten op het gebied van activering en psychologische hulpbronnen. Prevalentie Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat het hebben van werk over het algemeen positieve gevolgen heeft voor zowel ouders als kinderen. Toch worden er in de literatuur ook negatieve gevolgen genoemd, die zich vooral lijken te manifesteren wanneer bepaalde randvoorwaarden ontbreken, zoals kinderopvang en een positieve houding van de moeder ten aanzien van haar werk. Hoewel het merendeel van de vrouwen in de bijstand zeer gemotiveerd is om op termijn een baan te vinden en de bijstand te verlaten, ervaren bijstandmoeders diverse belemmeringen bij het vinden van werk. Gezien de aard en omvang van deze belemmeringen, worden bij JT de interventies ter bevordering van arbeidsparticipatie onder deze groep niet uitsluitend gericht op het stimuleren van vaardigheden en dwang (sollicitatieplicht), maar op in het organiseren van randvoorwaarden (zoals kinderopvang). Bijstandsmoeders bewust maken van de eigen vaardigheden en mogelijkheden tot netwerken, het teweeg brengen van een attitude verandering ten opzicht van werken, het richting geven aan de toekomst en het leren omgaan met (en anticiperen op) obstakels zijn daarbij een speerpunten. -
Sinds de invoering van de Wet Werk en Bijstand is het aantal mensen met een bijstandsuitkering gedaald. Hoewel dit ook alleenstaande ouders betreft, ontvangen in half 2005 nog steeds bijna 90.000 alleenstaande ouders een uitkering (SZW, 2006).
-
Er zijn op dit moment 300.000 mensen met een bijstandsuitkering. Daarbinnen is 70% (ruim 200.000 mensen), langer dan een jaar werkloos, met de indicatie dat ze niet snel meer een baan zullen vinden. In deze groep van mensen met grote afstand tot een betaalde baan zijn alleenstaanden, 45-plussers, vrouwen en allochtonen oververtegenwoordigd1. Het zijn mensen die langdurig aangewezen zijn op bijstand en deels niet meer (41%) aan een vorm van betaald of gesubsidieerd werk toekomen of hooguit aan een baan met loonkostensubsidie of met aangepaste werksituatie zoals de sociale werkvoorziening (29%)2. Als we achter de cijfers kijken, zien we een groep mensen die minder meedoet aan de samenleving. Nog geen 30% is lid van een sportvereniging. Dat ligt over alle Nederlanders rond de 50%. Nog geen 20% doet vrijwilligerswerk. Ter vergelijking, dat ligt over alle Nederlanders op 30% tot 40%.3 30% is niet tevreden met het leven dat ze leiden en nog eens 50% heeft ambivalente gevoelens of ze goed in het leven staan.4 De ontevredenheid met hun bestaan heeft te maken met een gevoel van weinig erkenning voor wat ze aan de samenleving te bieden hebben. De tevredenheid met hun bestaan is toe te schrijven aan berusting in hun situatie, volgens de onderzoekers. Er is dan ook een grote
1
WWB monitor juni 2007, Divosa, Utrecht WWB monitor 2007, p.10. Jehoel-Gijsbers ea. 2000 4 Verweij-Jonker instituut. Lammers ea. 1999 2 3
4
groep die meer activiteiten zou willen ondernemen. Alleen zijn ze daar op eigen kracht niet (meer) toe in staat.5 Indicatiecriteria De doelgroep van dit project (veelal alleenstaande) ouders met jonge kinderen) kunnen voor een groot deel worden aangemerkt als onderkant van het klantenbestand. Ruim de helft van deze groep werkt namelijk al langer dan drie jaar niet en ondervindt specifieke hindernissen in het zoeken naar en vinden van werk. Contra-indicatiecriteria Deelname aan het JOBS programma vraagt een taalniveau op tenminste NT2. Daarnaast zijn deelnemers uitgesloten die leiden aan (psycho)pathologie (zoals sociale fobie) die het functioneren in een groep ernstig belemmeren Toets beschikbare informatie tbv beschrijving en overdraagbaarheid Is er documentatie over de doelgroep van de interventie?
Ja X
Nee
Toets theoretische onderbouwing Is er een duidelijke definitie van de doelgroep en de aard van de problematiek?
Ja X
Nee
1.4
Omschrijving van de interventie
1.4.1 Methodiek Intake, selectie en diagnostiek Alle SKILLS-trainingen betreffen een groepstraining die aangestuurd wordt door twee trainers. De grootte van de groep kan variëren van 10 tot 15 mensen. De groep deelnemers doorloopt een programma dat bestaat uit 5 dagdelen, gedurende 5 opeenvolgende dagen. Het programma is strak geprotocolleerd, waarbij elk dagdeel een vaste volgorde van oefeningen kent. Het bestaat uit een aantal oefeningen die gericht zijn op het aanleren van werkzoekvaardigheden die in de loop van de week steeds moeilijker worden. De oefeningen hebben betrekking op onderwerpen als: leren denken als werkgever; informatie inwinnen bij een bedrijf; een sollicitatiegesprek voeren; gebruik maken van je netwerk en het schrijven van sollicitatiebrieven en het opstellen van CV’s. Naast deze oefeningen wordt JOBS gekarakteriseerd door een ander belangrijk aspect, namelijk dat wordt aangehaakt bij de mogelijkheden van deelnemers in plaats van bij hun tekorten. De trainers nemen een faciliterende houding aan waarbij het ondersteunen, begeleiden en aanmoedigen van deelnemers centraal staat. De bedoeling hiervan is het vergroten van de eigenwaarde van de cliënten en het vertrouwen in de eigen werkzoekvaardigheden. De methodiek van SKILLS-trainingen onderscheidt zich van andere trainingsprogramma’s door een nietdidactische methodiek. Trainers hanteren een coachende houding in tegenstelling tot een instruerende of docerende aanpak. Naast het opdoen van kennis en vaardigheden is de training gericht op het versterken van de competentiebeleving en het probleemoplossend vermogen van de deelnemers. 5
SCP, Van der Pennen, 2003
5
Activiteiten De SKILLS-trainingen en dus ook JT, zijn gebaseerd op vier, deels overlappende, theoretische fundamenten (Van Ryn & Vinokur, 1992) waar veelal ook wetenschappelijke onderbouwing voor bestaat: • Actief leren: De oefeningen, discussie en brainstorming in kleine groepen, worden gebruikt om de aanwezige kennis in de groep aan het licht te brengen. De reden voor deze aanpak is dat deelnemers eerder oplossingen en adviezen aannemen van groepsgenoten dan van trainers (zie Caplan, Vinokur & Price, 1997). Door het centraal stellen van de kennis van de deelnemers en het bekrachtigen van effectief/positief gedrag kan men bovendien de zelfwaardering en het zelfvertrouwen van de deelnemers stimuleren en kunnen zij hun vaardigheden verbeteren. • Anticiperen op tegenslag: In de groep worden oplossingen bedacht om te leren anticiperen op belemmeringen en teleurstellingen. Dit aspect is gebaseerd op het werk van Meichenbaum (1985), op grond waarvan verondersteld wordt dat met name een verandering in de perceptie in de oplosbaarheid van deze belemmeringen een krachtige stimulans geeft aan het zoeken van en oriënteren op werk. • Sociale steun van de trainer en de groep: Empathie, oprechte betrokkenheid bij problemen en zorgen van deelnemers, en positieve bekrachtiging versterken constructief gedrag van de deelnemers. Sociale steun vanuit de trainer en vanuit de groep is noodzakelijk om enerzijds vaardigheden te (durven) oefenen en anderzijds om vol te houden bij tegenslagen. Deze sociale steun (in combinatie met actief leren en de referentie kracht van de trainers) zorgt ook voor een sterke groepscohesie, hetgeen mogelijkheden biedt uitoefenen van sociale druk en voor het veranderen van attituden ten opzichte van werken. • Referentiekracht: Het is gebleken dat invloed die trainers hebben op deelnemers afhankelijk is van de mate van waardering voor die trainers (e.g.Van Ryn & Vinokur, 1992). Het is daarom belangrijk dat trainers o.a. bouwen aan vertrouwen, onvoorwaardelijk acceptatie tonen, concrete positieve feedback geven en andere nondirectieve en gedragstherapeutische technieken hanteren om gezag te verwerven. Locatie van uitvoering De training wordt gegeven op een daarvoor ingerichte trainingsruimte. Toets beschikbare informatie tbv beschrijving en overdraagbaarheid Is de methodiek van de interventie beschreven? Bevat de methodiek een handleiding ten aanzien van de benodigde handelingen?
Ja X X
Nee
Toets theoretische onderbouwing Ja Bevat de methodiek een handleiding die de benodigde handelingen (volgorde, duur, X frequentie, intensiteit) en materialen aangeeft?
Nee
1.4.2 Onderbouwing: probleem- of risicoanalyse Kenmerken risico of probleem bij werkzoekende Om zicht te krijgen op de (problematiek van) de doelgroep is een voorbereidende literatuurstudie
6
uitgevoerd. Uit de literatuur komen verschillende obstakels naar voren die bijstandmoeders en langdurig werklozen kunnen belemmeren bij het vinden van werk: Twijfels aan de eigen kansen op de arbeidsmarkt (wat kan ik?). Onvoldoende zich op wat voor werk ze zouden willen (wat wil ik?). Onvoldoende werkzoekgedrag (o.a. gebruik netwerk). Ongunstige achtergrondfactoren (lage opleiding, gebrek aan werkervaring, relatief hoge leeftijd). Gebrek aan, en zorgen over, kinderopvang. Medische en psychosociale problemen (lichamelijke klachten, depressiviteit, armoede, behoefte aan levenspartner, opvoedingsproblemen). Moeite met combineren werk en zorg, spanningsveld moederrol en rol werknemer. Stereotypen over werkende moeders bij sollicitatieprocedures (moeders worden minder snel aangenomen omdat werkgevers bijvoorbeeld verwachten dat moeders meer verzuimen en minder betrokken bij het werk zullen). Met dit risico of probleem samenhangende factoren Bij het zoeken of hebben van werk kunnen moeders met jonge kinderen echter diverse obstakels ervaren. Uit de literatuur komen de volgende obstakels naar voren: 1. Houding ten opzichte van werk Veel vrouwen in de bijstand blijken zeer gemotiveerd om op termijn een baan te vinden en de bijstand te verlaten (Knijn & Van Wel, 1999; Van Wel & Knijn, 2001): Ongeveer 2/3 van de bijstandmoeders wil graag een baan. Meestal niet nu, maar zeker wel op termijn. Een betaalde baan vinden zij weliswaar niet allesbepalend voor hun geluk, maar werk en onafhankelijkheid van een uitkering worden wel belangrijk gevonden.Houding ten opzichte van werk is dus voor de meeste bijstandsmoeders geen obstakel. 2. Eigen inschatting van de kansen op de arbeidsmarkt Uit onderzoek van Knijn en Van Wel (1999) komt naar voren dat veel bijstandmoeders en langdurig werklozen twijfelen aan hun arbeidscompetenties (wat kan ik?) of weinig zicht hebben op wat voor werk ze zouden willen (wat wil ik?). Bij 1 op de 5 vrouwen is dit het geval. Bovendien voelt 1 op de 8 vrouwen zich echt kansloos op de arbeidsmarkt: ze zijn bang dat ze zonder begeleiding nooit een (leuke) baan kunnen vinden. Met name vrouwen van allochtone afkomst, vrouwen met weinig werkervaring, vrouwen met veel kinderen, of relatief ‘oudere’ vrouwen schatten hun kansen op de arbeidsmarkt laag in. Ongeveer 2 op de 5 vrouwen voorziet daarnaast problemen in het combineren van werk en zorg (zie ook hieronder). Uit onderzoek komt bovendien naar voren dat de groep aan de onderkant van de arbeidsmarkt over het algemeen minder vertrouwen heeft in hun vermogen een (nieuwe) baan te zoeken en te vinden dan mannen (Malen & Stroh, 1998). Ze vertonen ook minder effectief werkzoekgedrag, zoals het inschakelen van hun netwerk (bijvoorbeeld vrienden en oud-collega’s) voor het vinden van werk. Vrouwen zouden daarom ondersteund moeten worden bij het identificeren en inschakelen van hun netwerk. 3. Invloed achtergrondfactoren op kansen arbeidsmarkt Uit een onderzoek onder bijstandmoeders in Eindhoven (Vriens en Hogervorst (1997) komen verschillende achtergrondfactoren naar voren die de kans op het vinden van werk verkleinen. Bijstandsmoeders hebben veelal een laag opleidingsniveau (2/3 heeft de middelbare school niet afgerond) en een gebrek aan werkervaring (1/4 heeft nog nooit een baan gehad). Ook zijn ze redelijk lang werkloos (1/4 is al meer dan 10 jaar werkloos) en zijn ze relatief ‘oud’ (45 jaar en ouder). 4 Kinderopvang/kinderen uit handen geven In een onderzoek van IIssels en Oudshoorn (1998) kwam naar voren dat een belangrijk obstakel voor moeders, het gebrek aan kinderopvang is. Daarnaast zijn ouders in Nederland, zoals eerder besproken, vaak terughoudend met het uitbesteden van de zorg voor hun kinderen (Portegijs, Boelens & Keuzekamp, 2002; Portegijs, Boelens & Oltshoorn, 2004). Ook uit Amerikaans onderzoek (Lee, 1984) komt naar
7
voren dat ouders het vaak moeilijk vinden de zorg voor hun kind uit handen te geven. 5 Medische en psychosociale problemen Onderzoek laat zien problemen die samenhangen met hun leefsituatie (Knijn & Van Wel,1999). Zo blijken lichamelijk gezondheidsklachten relatief vaak voor te komen, bij 1 op de 6 bijstandsmoeders en bij langdurig werklozen. Daarnaast ervaart 1 op de 12 moeders lichamelijke gezondheidsproblemen van de kinderen. Voor wat betreft de geestelijke gezondheid worden ernstige gevoelens van depressie ervaren door 1 op de 11 moeders. Zij zijn erg somber en ongelukkig, hebben nergens meer interesse voor of plezier in en kunnen zich ‘moeilijk tot dingen zetten’. Ook geeft 1 op de 9 moeders aan een sociaal isolement te ervaren: ze voelen zich sociaal geïsoleerd en zouden graag meer steun willen krijgen van hun omgeving. Een dergelijk ervaren sociaal isolement houdt ook weer verband met de voor genoemde depressieve gevoelens. Daarnaast spelen de hormonale invloeden, bij moeders die onlangs bevallen zijn, ook nog een rol. Uit het onderzoek onder Amerikaanse moeders blijkt dat hormonale invloeden hevige emotionele reacties en conflicten kunnen veroorzaken, tot 8 maanden na de geboorte een kind (Lee,1984). Hoewel het moeilijk te onderscheiden is of deze psychische problemen een oorzaak of een gevolg zijn van werkloosheid, maken dergelijke problemen in de mentale gesteldheid het voor specifiek moeders maar ook voor mensen met een grote afstand in het algemeen moeilijker om de stap naar het zoeken van werk te maken (bijvoorbeeld door verminderd zelfvertrouwen of minder praktische steun bij vacatures zoeken), en verminderen ze de kans om aangenomen te worden. Onderzoek van Taris (2002) heeft aangetoond dat de geestelijke gezondheid af neemt naarmate werkloosheid langer duurt. Ook zijn er indicaties dat deze afgenomen geestelijke gezondheid op haar beurt belemmerend werkt voor het vinden van werk (Taris, 2002; Hamilton, Hoffman, Broman & Rauma, 1993). Het verbeteren van de mentale gesteldheid speelt dus een belangrijke rol bij het vergroten van iemands kansen op de arbeidsmarkt. Van Knijn en Wel (2001) noemen daarnaast nog de armoede waarin bijstandsmoeders leven: een kwart van de moeders geeft aan in ‘doffe armoede’ te leven. Geldgebrek kan bijvoorbeeld een belemmering zijn wanneer het gaat over kosten die gemoeid zijn met solliciteren (vervoer, internettoegang, krantenabonnement, oppas). Het dragen van de verantwoordelijkheid van de opvoeding van de kinderen valt veel bijstandsmoeders zwaar: driekwart ervaart dit als ‘ontzettend zwaar’. Het opvoeden zelf roept overigens bij een minder groot aantal moeders daadwerkelijk spanningen op: 1 op de 9 bijstandsmoeders heeft behoefte aan ondersteuning bij de opvoeding en ervaart stress en gevoelens van onzekerheid bij de opvoeding. Verder heeft een vijfde van de bijstandsmoeders een sterke behoefte aan een levenspartner. Het gaat hierbij om iemand ‘met wie men van het leven kan genieten’ en die een vader kan zijn voor de kinderen. Bovenstaande medische en psychosociale problemen blijken vaak in combinatie voor te komen (Knijn & Van Wel, 1999). Daarnaast blijkt dat deze problemen met name voorkomen onder allochtone vrouwen, laagopgeleide vrouwen, oudere vrouwen en vrouwen met weinig werkervaring (Van Wel & Knijn, 2001). Dan specifiek de langdurig werklozen. Analyse leert dat de onderkant van de arbeidsmarkt een groep betreft die minder gelukkig en actief is. Een gehospitaliseerde groep die niet het gevoel heeft het leven in eigen hand te hebben en daardoor niet zelf redzaam is. Het zijn door de bank genomen mensen die niet (meer) willen en die veelal denken niets te kunnen. De samenleving heeft vaak het beeld dat deze mensen hun eigen verantwoordelijkheid niet nemen. Hierdoor ontstaat lokaal een negatieve spiraalwerking. De groep krijgt van de omgeving geen respect, isoleert zich steeds meer en doet steeds minder mee. Zij krijgen steeds minder toegevoegde waarde en worden steeds meer als kostenpost gezien. In de wijken hebben zij als collectief weinig organiserend vermogen en hebben zo individueel weinig om op terug te vallen. Machteloosheid en inactiviteit zijn het resultaat. Dit beeld wordt ondersteund door onderzoek van Edzes onder 1.100 langdurig werklozen met grote afstand tot de arbeidsmarkt (in jargon fase-4)6. Het onderzoek toont aan dat het algemeen en sociaal 6
Fase 4 gefaseerd, Edzes ea, 1997
8
welbevinden van fase 4-cliënten aanmerkelijk slechter is dan dat van de gemiddelde Nederlander. De groep heeft veel schulden (44%) en financiële zorgen (74%). De gezondheid is veel slechter dan de gemiddelde Nederlander: 50% heeft gezondheidsklachten, 32% een lichamelijk gebrek en 29% was de afgelopen drie jaar voor overspannenheid bij de huisarts. Het zijn mensen die bezig zijn met overleven in de samenleving. Dat vertaalt zich in hun welbevinden. Langdurig werklozen voelen zich ongelukkiger, zijn minder tevreden met het leven, kennen een negatievere gemoedstoestand en voelen zich eenzamer. Dat beeld hangt niet af van leeftijd, geslacht, etnische afkomst of opleidingsniveau. Bij langdurig werklozen ligt het welbevinden over de gehele linie lager dan bij de gemiddelde Nederlander. Wat beïnvloedt het welbevinden dan wel? Volgens de onderzoekers kan worden gesteld dat naast meer geld om financiële problemen op te lossen en een betere gezondheid, meer deelname aan de lokale samenleving het (sociaal) welbevinden vergroot. Het hebben van werk is vanzelfsprekend de meest geëigende en, blijkens de resultaten, ook de meest effectieve weg om deze deelname te realiseren. Tegelijkertijd blijkt uit de resultaten dat andere vormen van participatie de afwezigheid van werk voor een deel kunnen compenseren en positief van invloed zijn op het welbevinden van mensen. Het gaat daarbij om vrijwilligerswerk, de deelname aan georganiseerde maatschappelijke activiteiten, de informele contacten met familie, vrienden en buren. 6 Combinatie werk en zorg Uit onderzoek van Van Wel en Knijn (2000) komen verschillende negatieve aspecten naar voren van het combineren van zorgen en werken. Deze zijn onder meer: De combinatie is te druk of te vermoeiend. Men moet te veel organiseren en regelen. Geen regelingen bij ziekte of vakantiedagen van de kinderen. Geen tijd voor zichzelf en voor ontspanning. Te weinig aandacht voor de kinderen. Daarnaast noemen Van Wel en Knijn een aantal positieve aspecten van het hebben van werktaken, zoals: Afwisseling en variatie. Financiële onafhankelijkheid, financiële armslag. Sociale contacten. Eigenwaarde/zelfontplooiing. Maatschappelijke participatie. 7 Moederrol vs. werknemerrol Gerelateerd aan de combinatie van werk en zorg, benadrukken Van Wel en Knijn (1999; 2001) het belang van een ‘care ethos’, in relatie tot ‘werk ethos’. Hoe belangrijk is de opvoeding van de kinderen als levensdoel, in verhouding tot het vinden van een baan? Het blijkt dat het ‘care ‘ethos’ vooral bij laag opgeleide bijstandsmoeders een rol speelt. Australisch en Amerikaans onderzoek illustreren de invloed van het ideaalbeeld van een goede moeder en de schuldgevoelens die daaruit kunnen ontstaan. Veel moeders hebben het gevoel dat een ideale moeder er ‘altijd is voor haar kinderen’ (Lupton en Schomied, 2002; Walzer, 1997). Werkende moeders voelen zich soms schuldig als ze merken dat werk hen voldoening geeft en een welkome onderbreking biedt in hun opvoedingsactiviteiten. Uit onderzoek van Lee onder Amerikaanse herintredende moeders komt naar voren dat het spanningsveld tussen de moederrol en de rol als werknemers het belangrijkste obstakel vormt voor het terugkeren naar de werkvloer. Ook Patterson (1995) beschrijft dit spanningsveld in een studie onder Amerikaanse alleenstaande moeder. Zij concludeert echter tegelijkertijd dat veel alleenstaande moeders juist tevreden en trots zijn ten aanzien van hun rol als ‘werkende moeder’. Het nastreven van een carrière blijkt bij moeders mede af te hangen van de carrière die de eigen moeder had. Uit onderzoek van Elder en MacInnis (1983) komt naar voren dat vrouwen van wie de moeder zelf werkte, vaker een carrière
9
nastreven dan vrouwen van wie de moeder niet werkte. De moeder leek te hebben gediend als rolmodel. Amstey en Whitbourne (2001) vinden juist het omgekeerde effect: vrouwen van nietwerkende moeders hechten meer waarde aan een carrière dan vrouwen van werkende moeders. De onderzoekers veronderstellen dat dit veroorzaakt wordt doordat vrouwen van werkende moeders vaak hun moeder gemist hebben toen zij jong waren. Zij willen niet dat hun eigen kinderen hetzelfde ervaren en blijven daarom thuis. Voor veel vrouwen is het werken buiten de deur overigens een economische noodzaak, ze kunnen niet anders (Ewer, Crimmins en Oliver; 1979). 8 Stereotiepen op de werkvloer Belemmeringen bij het zoeken van werk kunnen ook betrekking hebben de wijze waarop er op de werkvloer tegen moeders aan wordt gekeken. Hierbij kunnen stereotiepen en rolverwachtingen over moederschap een rol spelen. Zo worden vrouwen meestal gezien als meer betrokken bij de opvoeding van de kinderen dan mannen. Firth (1992) vond dat bij het beoordelen van sollicitatiebrieven, moederschap een belemmerende factor was om te worden aangenomen, terwijl vaderschap geen effect had. Ook uit onderzoek van Fuegen, Biernat, Haines en Deaux (2004) komt naar voren dat werkgevers extra streng kijken naar moeders als deze solliciteren. Van moeders wordt verwacht dat zij sterk betrokken zijn bij de opvoeding van hun kinderen en daardoor minder betrokken zouden zijn bij hun werk. Ook wordt er verwacht dat moeders relatief vaak zullen verzuimen als bijvoorbeeld één van de kinderen ziek is of vakantie heeft. Naar mannen wordt juist minder streng gekeken als deze kinderen hebben. Vaders worden juist gezien als stabiel en betrouwbaar. Ook wordt er verwacht dat vaders relatief weinig zullen verzuimen want ‘dat doen de moeders van de kinderen’. Toets Theoretisch Effectief Is het probleem duidelijk omschreven? Is duidelijk wie het probleem heeft? Is er een analyse gemaakt van de met het probleem samenhangende oorzakelijke, risico-, in stand houdende of verzachtende factoren?
Ja X X X
Nee
1.4.3 Onderbouwing: verantwoording doelen en aanpak Koppeling risico/probleem - doelen – aanpak De kennis uit deze literatuurstudie is vervolgens geïncorporeerd in de al bestaande JOBS training, om zo optimaal bij de doelgroep aan te sluiten. Geconcludeerd is dat de training zou moeten aangrijpen op factoren als: Het versterken van vaardigheden. Bewustmaking van de eigen vaardigheden. Bewustwording van netwerkmogelijkheden. Versterken van de competentiebeleving ten aanzien van werk zoeken en werken. Hulp bij richting te geven aan de toekomst. Leren omgaan met, en anticiperen op, obstakels (zoals kinderopvang). Het teweeg brengen van een attitude verandering ten opzichte van werken. Het faciliteren van sociale steun. Druk vanuit de omgeving om te gaan werken. In dit project is gekozen om met een grotendeels bestaande interventie te werken: de JOBS-training. De JOBS-training heeft als doel uitstroom naar werk door middel van het vergroten van het probleemoplossend vermogen en de competentiebeleving van de deelnemers. Het JOBS-programma
10
grijpt door de methodieken en onderwerpen dus aan op verschillende bovengenoemde factoren die het zoeken van werk stimuleren. Samenvatting werkzame ingrediënten voor werkzoekende Aanhaken bij mogelijkheden van de deelnemers i.p.v. bij hun tekorten Vergroten van de eigenwaarde van deelnemers Vergroten van vertrouwen in eigen (zoek)vaardigheden Faciliterende houding trainers Toets Theoretisch Effectief Is de verantwoording gebaseerd op een samenhangend betoog (een theorie) over met het probleem samenhangende factoren en de veronderstelde werkzame ingrediënten in de interventie (er wordt méér beschreven dan een algemene verwijzing naar een theorie zoals “De interventie is gebaseerd op de sociale leertheorie”)? Sluit de keuze van de doelen van de interventie aan bij de probleemanalyse? Is aannemelijk gemaakt dat de veronderstelde werkzame factoren in de methodiek leiden tot het bereiken van de genoemde doelen (uit onderzoek, theorie en / of praktijk blijkt dat de methodiek de beoogde doelen bij de doelgroep kan bereiken)?
Ja X
Nee
X X
1.4.4 Eisen begeleiding, uitvoering en borging Eisen uitvoerders en begeleiders Faciliterende rol en houding van trainers waarbij het ondersteunen, begeleiden en aanmoedigen van deelnemers centraal staat. Begeleiding van groepsdynamiek/-processen, waarbij deelnemers uiteindelijk elkaar (gaan) ondersteunen Borging: Voortgang- en kwaliteitbewaking Voor zover bekend:er zijn geen gegevens beschikbaar
1.5
Beschrijving onderzoek effectiviteit
Evaluatieonderzoek 1. Door TNO (Blonk en Brenninkmeijer, 2005) is onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het JOBS programma voor zeer moeilijk bemiddelbare bijstandsgerechtigden. In deze begeleidingsvorm is kennis over kortdurende en intensieve begeleiding van werklozen gecombineerd met kennis over de begeleiding naar en op het werk van mensen met een psychiatrische aandoening (IPS; van Weeghel et al.). Door de combinatie van deze kennis is een innovatieve begeleiding ontworpen voor zeer moeilijk bemiddelbaren die veelal kampen met psychische klachten en of ernstige psychosociale problemen. In dit onderzoek zijn twee ‘controle’ groepen gebruikt om het resultaat van experimentele groep tegen af te zetten. De eerste controle groep betrof deelnemers aan een traject bij een ander re-
11
integratiebedrijf dan het bedrijf dat de experimentele begeleiding uitvoerde. Echter omdat naderhand bleek dat deze controle groep teveel verschilde van de experimentele groep op, vooral de ernst van de psychosociale problematiek is besloten een tweede controle groep te creëren, een benchmark controle groep. Deze benchmark controle groep is gevormd met behulp van de gegevens van het Rotterdamse bestand bijstandsuitkeringgerechtigden. Op een aantal belangrijke kenmerken van de experimentele groep is op dit bestand een selectie uitgevoerd. Voor deze selectie is vervolgens de uitstroomkans berekend. Hierdoor kon in dit project het effect van de innovatieve interventie worden afgezet tegen wat regulier verwacht kan worden wat betreft uitstroom. Behalve op uitstroom, wat uiteraard een zeer belangrijke effectparameter is, is de begeleiding geëvalueerd op mate van activering en op een aantal constructen die werden gemeten met zelf rapportagelijsten. Deze constructen betroffen ‘stemming’, ‘zoekgedrag’, ‘zoekintentie’, ‘omgaan met tegenslag’ en ‘zelfeffectiviteit . Deze komen in hoge mate overeen met de werkzame elementen van JT. De volgende in het TNO onderzoek gevonden resultaten zijn getrokken voor een deels andere doelgroep (waarin wel mensen met psycho-sociale problemen zaten), maar kunnen desondanks als direct ondersteunend bewijs voor JT worden aangewend. 2. Er heeft in het rapport De effecten van JOBS op de activering van werkloze moeders met jonge kinderen een gecombineerde literatuurstudie resultaatevaluatie plaatsgevonden door TNO in september 2006. De onderzoekers zijn: Suzanne Lagerveld, Veerle Brenninkmeijer, Femke Bennenbroek, Jenny Huijs, Ferko Öry, m.m.v. Daan Ooms en Mindel Mozes. 3. TNO heeft, samen met Heuven & Co een aantal JOBS-trainingen verzorgd, waar 43 uitkeringsgerechtigde vrouwen uit de gemeenten Arnhem en Rheden aan hebben deelgenomen. Additioneel hebben 16 vrouwen met schoolgaande kinderen aan de training deelgenomen, maar zij participeerden niet in het onderzoek. Alle deelneemsters van de JOBS-groep en de controlegroep vulden drie maal een vragenlijst in over de periode van een half jaar. 4. Daarnaast is gebruik gemaakt van de systeemgegevens van beide gemeenten en een referentiebestand uit Rotterdam. De algemene probleemstelling voor deze resultaatevaluatie is: Hoe effectief is de JOBS training voor bijstandsmoeders zonder arbeidsplicht en voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt? Procesevaluatie Verbeterpunten Er is geen expliciete procesevaluatie bekend. Door het evaluatierapport heen, zijn wel enkele verbeterpunten op te rapen: Als verbeterpunt geven enkele deelnemers aan dat ze graag begeleiding zouden krijgen na afloop van de training. Nu hadden sommigen het gevoel dat ze er alleen voorstonden na deze week. De onderzoekers plaatsen een opmerking over de generaliseerbaarheid van de gegevens. Deze gegevens zijn verzameld in 2005 & 2006 in de regio Arnhem en Rheden onder een door de gemeente samengestelde steekproef bijstandsmoeders (deze steekproef is niet willekeurig uit het hele bestand geselecteerd). Daarnaast bleek er in dit onderzoek sprake van selectieve uitval: de vrouwen die het hele onderzoek hebben meegedaan hadden een iets minder grote afstand tot de arbeidsmarkt dan de oorspronkelijke groep. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen dus niet zondermeer worden gegeneraliseerd naar andere gemeenten en andere jaren, waarin mogelijk beleid, regelgeving en werkgelegenheid anders zijn.
12
Resultaatevaluatie Resultaten onderzoek langdurig werklozen 1. Het effect op activering. Activering is in dit onderzoeksproject gedefinieerd als: gestart met betaald werk, vrijwillig werk of een opleiding. Het aantal deelnemers dat volgens deze definitie is geactiveerd is in beide groepen even groot, namelijk rond de 40%. Dat is op zich een belangrijk resultaat in ogenschouw nemende dat dit voor de meeste deelnemers het eerste traject is dat zij doorlopen. Het laat zien dat participatie naar vermogen ook voor de doelgroep zeer moeilijk bemiddelbaren niet een uitzichtloze exercitie is. In tegendeel. Het laat zien dat concrete en intensieve begeleiding gestoeld op wetenschappelijke kennis tot resultaat kan leiden. Dat het, gegeven de verandering in de WWB in de afgelopen jaren, voor deze groep in meerderheid het eerste activeringstraject is, is opmerkelijk. Mogelijk heeft dit te maken met de moeilijkheidsgraad van de doelgroep en kan deze doelgroep getypeerd worden als behorende tot trede 1 van de re-integratieladder. Helaas is in dit project informatie over sollicitatieplicht of andere informatie over de inschaling in treden niet meegenomen, zodat dit punt wat speculatief blijft. Daarnaast bleken er duidelijke verschillen in het type activering. In de experimentele groep was dit vooral vrijwillig werk, in de controle groep vooral opleiding. De precieze oorzaak van dit verschil is niet te achterhalen. Een mogelijkheid is dat het traject in beide groepen wat meer gericht was op die specifieke vorm van activering. Tegelijkertijd kan het ook te maken hebben met verschillen tussen beide groepen en dat het type vrijwillig werk meer passend is bij de zeer moeilijke groep in de experimentele conditie en opleiding meer past bij de relatief minder complexe problemen van de controlegroep. Gegevens omtrent de keuzes hierin door de consulenten in samenspraak met de cliënten zijn niet voorhanden. 2. Ten slotte de voorspellers van activering. Naast de analyses op de effecten is gekeken naar mogelijk factoren die deze effecten voorspellen. Inzicht in dergelijk predictoren biedt de mogelijkheid om indicatiestelling voor de in dit project onderzochte begeleiding te verbeteren. Drie variabelen waren vertoonden relatie, namelijk ‘omgaan met tegenslag’, gemeten na een week, en ‘zoekgedrag’ en ‘zelfeffectiviteit’, gemeten na twee maanden. Dit is in lijn met de resultaten uit andere onderzoeken zoals dat van Vinokur en Schul (1997). Zij vonden in een groot onderzoek naar de effectiviteit van JOBS dat ‘sense of mastery’ in de vorm van zelfeffectiviteit en omgaan met tegenslagen de belangrijkste voorspellers van het effect waren. Beide variabelen zijn theoretisch verbonden met het begrip volharding. Mensen met een hoog gevoel van zelfeffectiviteit en die goed weten om te gaan met tegenslag zullen langer volharden in hun (werkzoek)gedrag dan mensen die dat minder hebben (Bandura, 1997). Trajecten dienen daarom met name op deze aspecten te zijn gericht. Onderzoek naar dit type variabelen geeft ook inzicht in het waarom van het effect. Behalve dat het noodzakelijk is zicht te krijgen op de effectiviteit van re-integratieactiviteiten is de vraag naar het waarom van de effectiviteit minstens zo belangrijk. Zonder inzicht in het proces van gedragsverandering bij langdurig werklozen die een traject volgen zal voor elk traject apart het effect moeten worden vastgesteld. Terwijl inzicht in het proces van verandering de mogelijkheid biedt voor de ontwikkeling van nieuwe en effectieve trajecten. Helaas is het huidige onderzoek qua aantallen deelnemers dusdanig klein dat verdere verdieping op deze variabelen niet mogelijk was. Bemoedigend is wel dat de variabelen die zijn gevonden goed passen bij al bestaande theorievorming. Resultaten onderzoek Bijstandsmoeders Uit de resultaten van het effectiviteitsonderzoek komt, tegen de verwachting in, op korte termijn geen eenduidig beeld naar voren. Zo blijkt dat JOBS voor moeders met kinderen onder de 5 jaar op korte
13
termijn niet effectiever is in het vergroten van de uitstroom naar regulier werk dan de reguliere begeleiding. De controle groep behaalde hier zelfs betere resultaten. Het beeld op de lange termijn is echter veelbelovend. Binnen 13 maanden zien we namelijk dat 30% van de JOBS-groep uit de uitkering is uitgestroomd en 20% van de JOBS-groep werk heeft gevonden. Hoewel deze lange termijn gegevens niet meer met de controlegroep te vergelijken waren, laat schatting op basis van econometrische modellen zien dat een dergelijk percentage beëindigde uitkeringen ruim twee keer zo hoog is dan kan worden verwacht bij vrouwen die reguliere begeleiding krijgen. Van de negen vrouwen uit de gemeente Rheden die meededen aan de training maar niet aan het onderzoek omdat de leeftijd van hun kinderen boven de 4 lag, hebben we ook uitstroomgegevens kunnen verzamelen. Zeven van deze negen vrouwen was binnen een half jaar uitgestroomd, hetgeen suggereert dat JOBS op korte termijn zeer effectief is voor de groep moeders met schoolgaande kinderen. Om hier betere uitspraken over te kunnen doen is echter onderzoek onder een groter aantal vrouwen nodig. Wanneer we naar de overige uitkomstmaten kijken (factoren die het vinden van werk beïnvloeden en mentale gesteldheid) zien we dat de JOBS training alleen effectiever is dan de controlegroep wat betreft de werkzoekactiviteiten op de korte termijn (binnen 1 maand). De controle groep blijkt effectiever met betrekking tot het omgaan met tegenslag op de lange termijn en de ervaren opvoedingsstress op de lange termijn. Ten slotte concluderen de onderzoekers dat het inzetten van JOBS bij werkloze vrouwen met kinderen tot 5 jaar een zinvolle interventie is, maar dat re-integratie-effecten pas binnen een jaar kunnen worden verwacht. Dit is consistent met het beeld dat deze specifieke doelgroep veel diverse serieuze belemmeringen ervaart. Klantbeleving Er is door de onderzoekers ook gekeken naar de tevredenheid van de deelnemers over het JOBS programma. Na 1 maand gaf 86,7% van de deelnemers aan dat ze tevreden waren over het JOBS programma. Daarnaast gaf 70% aan dat ze geholpen waren door de training bij het zoeken naar, of oriënteren op, werk. Uit de opmerkingen van de deelnemers in de vragenlijst blijkt bovendien dat zij erg tevreden waren over de training. Het gaf hen het gevoel dat ze er niet alleen voor stonden en zij niet de enige waren met deze problemen. Verder werd genoemd dat mensen door de training gemotiveerd werden, hun zelfvertrouwen groeide en hun positieve eigenschappen benadrukt werden. Als verbeterpunt geven enkele deelnemers aan dat ze graag begeleiding zouden krijgen na afloop van de training. Nu hadden sommigen het gevoel dat ze er alleen voorstonden na deze week. Toets beschikbare informatie tbv beschrijving en overdraagbaarheid Is er documentatie over de uitgevoerde effectiviteitonderzoeken (proces en/of resultaat)?
Ja X
Nee
Toets Procesevaluatie Ja Is de interventie uitontwikkeld en stabiel? X Is de werking van de interventie zelf in kaart gebracht alsmede de uitwerking op de X doelgroep? Zijn de organisatorische context en de randvoorwaarden in kaart gebracht? X
Nee
Toets Resultaatevaluatie Ja Heeft het onderzoek betrekking op de ingediende interventie zelf (direct bewijs)? X Wordt voor de onderbouwing gesteund op onderzoeken die elders zijn uitgevoerd (indirect X bewijs)? Is het onderzoek gericht op de doelen en de doelgroep van de interventie? X
Nee
14
Is een voormeting uitgevoerd? Is een nameting uitgevoerd? Is een follow-up meting uitgevoerd na minimaal 6 maanden? (duurzaamheid) Is er een experimentele of controlegroep gehanteerd?
1.6
X X X X
Beoordeling onderbouwing & onderzoek effectiviteit
Commentaar beoordelingspanel De JOBS-training is gericht op het versterken van vaardigheden, het zelfvertrouwen en het anticiperen op tegenslag. De (impliciete) hypothese is dat deze training nauw aansluit op de leefsituatie van (o.a.): 1. werkloze moeders met jonge kinderen,, 2. langdurig werkloze WWB-ers en 3. bijstandsgerechtigden met psychische klachten en/of ernstige psycho-sociale problemen. Voor de onderbouwing van deze aanname wordt verwezen naar verschillende artikelen. Voor de verschillende deelpopulaties worden steeds dezelfde problemen genoemd. Er wordt niet specifiek gedifferentieerd: wat is precies het probleem voor wie? De aanpak is gebaseerd op vier, deels overlappende, theoretisch onderbouwde fundamenten. In een sterk geprotocolleerd trainingsprogramma zijn verschillende werkzame bestanddelen geïntegreerd. Per groep wordt nagegaan hoe de integrale aanpak uitwerkt. Het is lastig te beoordelen welke werkzame bestanddelen nu specifieke uitwerking hebben op de verschillende groepen deelnemers. De onderzoeksontwerpen met controlegroepen zijn van hoog niveau. Het gemeten resultaat is voor de drie groepen echter verschillend. Daardoor is de overtuigingskracht wisselend. Zo verschillen bij bijstandsmoeders de korte termijn resultaten van diegenen met een JOBS training niet van die van de controlegroep, maar zijn er wel aanwijzingen voor een effect op langere termijn. Bij de langdurig werklozen werden wel significante verschillen tussen proef- en controlegroep gevonden, zowel op middellange als lange termijn. Bij bijstandsgerechtigden met psychische klachten en/of ernstige psychosociale problemen bleken proef- en controlegroep onvoldoende vergelijkbaar om harde uitspraken te doen. Het advies is dat de interventie aan kracht zou winnen als in de aanpak binnen de drie groepen specifiek onderscheid wordt gemaakt in termen van persoonskenmerken. Dan kan beter worden vastgesteld welke aanpak voor welke persoon met welke kenmerken onder welke onstandigheden werkzaam is.
Kwalificatie Theoretisch onderbouwd
Keuze
Operationalisering niveaus Een adequate theoretische onderbouwing ontbreekt Er is een probleemanalyse en een duidelijke en expliciete redenering op welke factoren de interventie aangrijpt en waarom deze zou werken
X
Deze redenering is bovendien gebaseerd op (getoetste) wetenschappelijke inzichten / theorieën, c.q. er worden technieken gebruikt die in de literatuur bekend staan als bewezen effectief.
Toelichting Veel achterliggende onderzoeken zijn gebruikt. De procesevaluatie zou nog aan zeggingskracht winnen als mogelijk
15
per deelpopulatie kritische succesfactoren worden achterhaald.
Procesevaluatie
Een adequate procesevaluatie ontbreekt X
De werking van de interventie zelf en de uitwerking op de doelgroep zijn duidelijk in kaart gebracht of de organisatorische voorwaarden en de organisatorische context zijn in kaart gebracht. De werking van de interventie zelf en de uitwerking op de doelgroep zijn duidelijk in kaart gebracht én de organisatorische voorwaarden en de organisatorische context zijn in kaart gebracht.
Toelichting De procesevaluatie zou nog aan zeggingskracht winnen als mogelijk per deelpopulatie kritische succesfactoren worden achterhaald.
Resultaatevaluatie
Een adequate effectevaluatie ontbreekt Er heeft een resultaatmeting plaatsgevonden met een voor- en een nameting zonder controlegroep (veranderingsonderzoek) X
Er heeft een resultaatmeting plaatsgevonden waarin gebruik is gemaakt van een experimentele groep en een controlegroep
Toelichting De onderzoeksontwerpen verdienen lof, maar verschillen onderling. De resultaten lijken wisselend significant. Vervolgonderzoek zou de interventie eenduidiger en daardoor sterker kunnen maken. Het advies is dit te richten op de vraag welke werkzame bestanddelen in welke mate voor welke deelnemers (persoonskenmerken) bijdragen aan het resultaat. Ook onderzoek naar effecten op langer termijn is zinvol.
1.7
Overige voorwaarden voor toepassing
Kosteneffectiviteit Voor zover bekend:er zijn geen gegevens beschikbaar over de kosteneffectiviteit.
Overige voorwaarden voor toepassing Voor de toepassing van de interventie is geen speciale indicatie vereist, die afwijkt van de voor de sector of aanbieder wettelijk gebruikelijke indicatie.
16
1.8
Overige informatie
Uitvoerende organisatie: TNO Contactpersoon: Prof. dr. Roland W.B. Blonk Teamleider/senior onderzoeker T: 0235549466 F: 0235549302 P: Postbus 718, 2130 AS Hoofddorp B: Polarisavenue 151, Hoofddorp
Overeenkomsten met andere interventies Doorbreking Bijstandsvererving (i.c.m. activeringscentra).
Overige informatie Voor zover mogelijk en relevant: De effecten van JOBS op de activering van werkloze moeders met jonge kinderen. Suzanne Lagerveld, Veerle Brenninkmeijer, Femke Bennenbroek, Jenny Huijs, Ferko Öry m.m.v. Daan Ooms en Mindel Mozes. Roland Blonk, Roel Cremer, Eva Bol, & Freek Heerema (2007). Jobs first. Een innovatief traject om werklozen met zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden naar werk. Verslag van een experiment. TNO Kwaliteit van Leven | Arbeid Roland Blonk, Veerle Brenninkmeijer. Experimenten in Activering. Drie onderzoeken naar het JOBS programma bij drie verschillende doelgroepen.TNO. 2005.
Lijst met aangehaalde literatuur In bovenstaand onderzoeksrapporten is een uitgebreide literatuurlijst opgenomen.
17