Omgevingsanalyse Gezondheid Gent 2012
Gezondheidsdienst, Gezondheidsdienst, Departement Departement Milieu, Groen Milieu, en Gezondheid Groen en Gezondheid Botermarkt 1, 9000 Gent Botermarkt 1, 9000 Gent 09/235.22.50 09/235.22.50 Teksten: Gezondheidsdienst Fotografie: Stad Gent tenzij anders Teksten: Gezondheidsdienst vermeld Stad Gent tenzij anders vermeld Fotografie: Grafischevormgeving: vormgeving: Grafische Dienst Communicatie Dienst Communicatie Druk: Stadsdrukkerij Druk: Stadsdrukkerij D/2012/0341/12
Woord vooraf Als je aan mensen vraagt wat het belangrijkste is in het leven, dan behoort een goede gezondheid steevast tot het antwoord. De gezondheid van de Gentenaar staat met het gezondheidsbeleidsplan duidelijk op de agenda van het Gentse stadsbestuur. De Gezondheidsdienst van de Stad Gent werkt hiervoor nauw samen met de mensen uit het werkveld van de gezondheidssector. Om een algemeen beeld te schetsen van de gezondheid van de Gentenaars, heeft de Gezondheidsdienst in samenwerking met de Gentse Gezondheidsraad alle beschikbare gegevens rond gezondheid voor Gent gebundeld in een omgevingsanalyse. Niet over alle aspecten van gezondheid zijn voldoende cijfers beschikbaar. Daarom werden de cijfers aangevuld met kwalitatieve data van de lokale gezondheidspartners. Zo kunnen tendensen in kaart gebracht worden die zij ervaren op het werkveld. Deze publicatie kon enkel tot stand komen dankzij de medewerking van vele gezondheidswerkers en –organisaties in Gent zoals artsen, apothekers, kinesisten, psychologen, tandartsen, wijkgezondheidscentra, de ziekenfondsen, ziekenhuizen en hun sociale diensten, psychiatrische instellingen en begeleidingsdiensten, de centra voor leerlingenbegeleiding, Kind en Gezin en thuisverpleging. Ik wil al deze partners dan ook bedanken voor hun goede samenwerking. Op basis van deze cijfers kan het stadsbestuur onderbouwde keuzes maken voor een aantal gezondheidstopics, zodat er gericht kan geïnvesteerd worden in het gezondheidsbeleid in Gent. Uit de omgevingsanalyse komen een aantal grote gezondheidsnoden naar voor zoals ongelijkheid in gezondheid. Wie in een kwetsbare positie geboren wordt, heeft ook minder kansen op een goede gezondheid. Het verder inzetten op het dichten van deze gezondheidskloof is een noodzaak in een grootstedelijk beleid. Verder kan ook het belang van preventie en gezondheidspromotie niet genoeg benadrukt worden. Als het op gezondheid aankomt geldt de gouden regel: ‘voorkomen is beter dan genezen’. Als lokale overheid is het belangrijk om gezondheidspromotie te stimuleren en mensen aan te zetten tot een gezonde leefstijl. Hoe geestelijk gezond te blijven wordt daarbij hét item van de toekomst. Ons geestelijk welzijn staat onder druk en daar zetten we alvast op korte termijn bijzonder op in. In de komende jaren werkt de Gezondheidsdienst verder aan het verzamelen van Gentse gegevens om de gezondheidssituatie blijvend in kaart te brengen. Ik wens u een boeiende lectuur en ... een goede gezondheid! Guy Reynebeau schepen van Welzijn en Gezondheid
1
1 INLEIDING
5
2 BEVOLKING EN SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE
8
2.1 Bevolkingsevolutie Gent __________________________________ 8 2.2 Demografische kenmerken _______________________________ 13 2.2.1Bevolkingsstructuur ................................................................... 13 2.2.2Prognoses ................................................................................. 17 2.2.3Etnisch-culturele herkomst .......................................................... 18 2.2.4Huishoudenstructuur .................................................................. 21 2.3 Socio-economische positie _______________________________ 22 2.3.1Inkomen ................................................................................... 22 2.3.2Werk ........................................................................................ 26 2.3.3Armoede .................................................................................. 27 CONCLUSIES en UITDAGINGEN ........................................................... 28 3 GEZONDHEIDSTOESTAND
29
3.1 Fysieke gezondheid ____________________________________ 30 3.1.1Levensverwachting .................................................................... 30 3.1.2Sterftecijfer en doodsoorzaken .................................................... 31 3.1.3Vermijdbare sterfte .................................................................... 33 3.1.4Zelf gepercipieerde gezondheid .................................................... 35 3.1.5Incidentie van kanker ................................................................. 36 3.1.6Coronaire aanvallen ................................................................... 37 3.1.7Infectieziektes ........................................................................... 39 3.1.8Hospitalisaties ........................................................................... 41 3.1.9Vroeggeboortes ......................................................................... 43 3.1.10Overgewicht en obesitas ........................................................... 44 3.2 Psychische gezondheid __________________________________ 45 3.2.1Psychisch welbevinden ............................................................... 45 3.2.2Psychiatrische opnames .............................................................. 46 3.2.3Patiënten Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg ........................ 47 3.2.4Suïcide en suïcidepogingen.......................................................... 48 3.2.5Depressie en psychische aandoeningen ......................................... 51 3.2.6Medicatiegebruik........................................................................ 52 GEZONDHEIDSTOESTAND: CONCLUSIES en UITDAGINGEN .................... 52 4 LEEFSTIJL
54
4.1 Voeding en beweging ___________________________________ 55 4.1.1Groenteconsumptie .................................................................... 57 4.1.2Fruitconsumptie ......................................................................... 58 4.1.3Waterconsumptie ....................................................................... 59 4.1.4Ontbijt ..................................................................................... 60 4.1.5Vleesconsumptie ........................................................................ 60 4.1.6Borstvoeding ............................................................................. 61 4.1.7Lichaamsbeweging ..................................................................... 62 4.2 Middelengebruik _______________________________________ 64
2
4.2.1Alcoholgebruik ........................................................................... 64 4.2.2Tabaksgebruik ........................................................................... 68 4.2.3Druggebruik .............................................................................. 69 4.3 Ander gezondheidsgerelateerd gedrag______________________ 70 4.3.1Mondhygiëne ............................................................................. 70 4.3.2Lichaamshygiëne ....................................................................... 71 4.3.3Seksueel gedrag ........................................................................ 71 4.4 Gezondheidszorggerelateerd gedrag _______________________ 73 4.4.1Borstkankerscreening ................................................................. 73 4.4.2Overige vaccinaties en screenings(programma’s) ........................... 74 LEEFSTIJL: CONCLUSIES en UITDAGINGEN ........................................... 75 5 LEEFOMGEVING
77
5.1 Fysieke omgeving ______________________________________ 77 5.1.1Openbaar groen......................................................................... 77 5.1.2Indruk netheid buurt .................................................................. 78 5.1.3Luchtverontreiniging .................................................................. 79 5.1.4Binnenmilieu ............................................................................. 80 5.1.5 Drinkwaterkwaliteit .................................................................... 82 5.2 Sociale omgeving ______________________________________ 83 5.2.1Veralgemeend vertrouwen (generalized trust)................................ 83 5.2.2Sociale contacten/isolatie ............................................................ 83 LEEFOMGEVING: CONCLUSIES en UITDAGINGEN ................................... 85 6 GEZONDHEIDSZORGSYSTEEM
86
6.1 Eerstelijnsgezondheidszorg in Gent ________________________ 86 6.1.1Aanbod en profiel van de huisartsen in Gent .................................. 86 6.1.2Vaste huisarts ........................................................................... 91 6.1.3Gebruik huisartsenwachtposten ................................................... 91 6.1.4Gebruik wijkgezondheidscentra .................................................... 92 6.1.5Globaal medisch dossier ............................................................. 93 6.1.6Apothekers ............................................................................... 94 6.1.7Tandartsen ............................................................................... 94 6.2 Andere zorg: preventief, tweede en derde lijn ________________ 94 6.2.1Inschrijvingsgraad consultatiebureaus .......................................... 94 6.2.2Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg ...................................... 95 6.2.3Aanbod residentiële ouderenzorg ................................................. 96 6.3 Gebruik van en drempels in de zorg ________________________ 97 6.3.1Tussenkomst medische zorgen .................................................... 97 6.3.2Medische kaart .......................................................................... 97 6.3.3Gerechtigden zorgverzekering ..................................................... 98 6.3.4Voorkeursregeling zorgverzekering ............................................... 99 6.3.5OMNIO-statuut .......................................................................... 99 6.3.6Afstand huisarts en apotheker ................................................... 100 6.3.7Tevredenheid aanbod huisartsen, apothekers en ouderenzorg ........ 100 6.3.8Uitstel dokters- en tandartsbezoek ............................................. 100 6.3.9Zorggebruik, uitstelgedrag en drempels in de geestelijke gezondheidszorg .......................................................................................... 102 GEZONDHEIDZORGSYSTEEM: CONCLUSIES en UITDAGINGEN............... 104
3
7 SAMENVATTING
106
8 BRONVERMELDING
108
9 BIJLAGEN
111
4
1
INLEIDING
Het huidige Gentse gezondheidsbeleid bestaat uit vier strategische pijlers: 1. gezondheidsbevordering (preventie); 2. toegankelijkheid van de (eerstelijns)gezondheidszorg; 3. kwalitatieve regie; 4. risicobeheersing (gezondheidsrisico’s identificeren en aanpakken). Doorheen deze pijlers gaat aandacht uit naar gezondheidsongelijkheid . Interventies gericht naar de gehele bevolking maar met specifieke aandacht voor bepaalde doelgroepen moeten resulteren in een betere gezondheidstoestand voor alle bevolkingsgroepen. Via de ontwikkeling van een Gentse Gezondheidsmonitor kan deze regiefunctie kwalitatief worden opgenomen. Via deze gezondheidsmonitor moeten de Gezondheidsdienst en de gezondheidsactoren een zicht krijgen op de gezondheidssituatie van de Gentenaren1 en evoluties hierin kunnen opvolgen. Deze omgevingsanalyse kwam tot stand op basis van de analyse van de cijfers uit de Gentse Gezondheidsmonitor, aangevuld met relevante informatie uit de praktijk en uit onderzoek. De omgevingsanalyse moet de basis vormen om ook in de toekomst steeds meer en gerichter informatie over verschillende gezondheidsthema’s te bundelen en analyseren Het concept gezondheid werd zorgvuldig afgebakend en gedefinieerd volgens de gangbare modellen hiervoor – onder andere op basis van het model van Whitehead & Dahlgren (zie figuur 1 en 2). Hierop verzamelde en selecteerde de Gezondheidsdienst in samenspraak met de lokale gezondheidsactoren van de stad Gent en met ondersteuning van het studiebureau IdeaConsult NV de meest relevante en beschikbare indicatoren die gezondheid in cijfers weergeven.
Figuur 1: Model Whitehead & Dahlgren
Bron: Dahlgren G and Whitehead M (1991)
1
Onder ‘Gentenaren’ wordt verstaan: iedereen die op het grondgebied van de stad Gent (inclusief de deelgemeenten en vroegere randgemeenten) verblijft. Het is niet beperkt tot de mensen met een domicilie in Gent. Ook studenten, vreemdelingen of mensen zonder vaste verblijfplaats in Gent noemen we ‘Gentenaars’.
5
Figuur 2: Componenten van de Gentse Gezondheidsmonitor
Bron: Idea Consult/Ready2improve, 2011
De lichtblauwe cirkel duidt aan dat er binnen de verschillende thema’s aandacht gaat naar specifieke doelgroepen (volgens geslacht, leeftijd, etniciteit en socio-economische positie) en geografische verschillen tussen delen van Gent (wijken2). Ook de globale Gentse demografische en socio-economische context is van belang voor een goed begrip van de Gentse gezondheidssituatie. Figuur 32: Structuur gezondheidsmonitor Territoriaal (wijken)
Etnischculturele achtergrond
Socioeconomische positie
Leeftijd
Geslacht
Componenten Gezondheid Gentenaars Leefstijl Fysieke omgeving Sociale context Gezondheidszorgsysteem Bron: Idea Consult/Ready2Improve, 2011
De gezondheidsmonitor is een omgevingsmonitor die ontwikkelingen in de gezondheidssituatie van de Gentenaren over de jaren heen wil opvolgen. Dit is een instrument dat moet groeien. Per gezondheidscomponent werd nagedacht over de meer geschikte indicatoren (relevantie en databeschikbaarheid), maar dit kon niet alle aspecten binnen de verschillende componenten afdekken. Deze geven een goede indicatie van hoe het in Gent met het betreffende thema is gesteld, maar aanvullende indicatoren of cijfers zijn soms nodig om het beeld te vervolledigen3. Daarnaast is ook
2
Zie bijlage 1 voor een toelichting bij de wijkindeling van Gent.
3
Zie bijlage 2 voor een overzicht van alle indicatoren en het totaalcijfer.
6
het in kaart brengen van de gezondheidssituatie van alle Gentenaren niet evident. Slechts een beperkt aantal indicatoren en cijfers zijn hier volledig in. Over de doelgroepen die voorwerp zijn van gezondheidsongelijkheden en de focus zijn voor het gezondheidsbeleid, missen we daarenboven vaak specifieke of vergelijkende gegevens4. De monitor en deze omgevingsanalyse moeten bijdragen aan het onderbouwen van de prioritaire Gentse beleidskeuzes, zowel van het stedelijk beleid als van het beleid van de organisaties die zijn vertegenwoordigd in de Gentse Gezondheidsraad. Deze bundel werd opgemaakt door de Gezondheidsdienst in samenwerking met de leden van de Gezondheidsraad. Het is een analyse van de Gentse situatie, met een aantal beleidsaanbevelingen, maar zonder beleidskeuzes, doelstellingen of beleidsplan. Dat zijn volgende stappen. Een definitieve visie op de stedelijke beleidsprioriteiten vraagt een confrontatie met verschillende informatiebronnen en met aanbevelingen, kennis en ervaringen van experten uit het werkveld.
4
Zie bijlage 3 voor een overzicht van de indicatoren met de beschikbare socio-demografische gegevens.
7
2
BEVOLKING EN SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE
Het is relevant om bij een Gentse gezondheidsanalyse ook de bevolkingsevolutie, de prognoses voor Gent en de demografische kenmerken van deze bevolking te kennen. Evoluties in omvang, leeftijdsstructuur en type van de huishoudens hebben implicaties voor lokale ruimtelijke planning en inplanting van wooneenheden, mobiliteit,.. en voor gezondheidsvoorzieningen –en beleid. De samenstelling van de bevolking, de leeftijdsstructuur en de aanwezigheid van specifieke groepen is bovendien gerelateerd aan de algemene, globale gezondheidstoestand van deze bevolking. Daarna wordt het socio-economische profiel van de Gentse bevolking besproken. Er is immers een sociale gradiënt in gezondheid: men stelt vast dat mensen met een lagere sociaaleconomische positie een slechtere gezondheidstoestand hebben. Sociaaleconomische determinanten zoals inkomen en opleiding zijn bepalend voor verschillen en ongelijkheden in gezondheid (TAHIB, 20105). Ook is armoede in belangrijke mate schadelijk voor de gezondheid. Zowel demografische als socio-economische kenmerken van een bevolking vormen hiervoor een risicofactor. Alleenstaanden, personen in eenoudergezinnen en oudere koppels lopen een hoger risico op armoede dan personen uit andere huishoudgroepen (SVR, 20116). Ook werk vormt een belangrijke buffer tegen armoede: het armoederisicopercentage ligt het hoogst bij werklozen, gevolgd door gepensioneerden en andere niet-actieven. Gent wordt opgedeeld in 7 stadsdelen en 25 wijken. De cijfers worden tot op wijkniveau in kaart gebracht om verschillen en ongelijkheden weer te geven.7 Maar ook binnen wijken kunnen er tussen buurten
2.1
Bevolkingsevolutie Gent
Op 31 december 2011 waren er 247.262 inwoners ingeschreven in het bevolkingsregister van Gent en zijn deelgemeenten8. Van 1999 tot 2010 is de bevolking met 10% toegenomen. De grootste bevolkingstoenames situeren zich in de 19de-eeuwse gordel. Gent heeft een bevolkingsdichtheid van 1.565 inwoners per km². De dichtstbevolkte wijk is Rabot-Blaisantvest (9.684 inwoners/km²), het dunst bevolkt zijn de Kanaaldorpen en zone (58 inwoners/km²).
5
Tackling Health Inequalities in Belgium, een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk Instituut
Volksgezondheid (WIV), de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de Université Catholique de Louvain (UCL) in opdracht van de POD Wetenschapsbeleid, 2010. 6 7
Vlaamse armoedemonitor 2011, rapport van de Studiedienst van de Vlaamse Regering De weergegeven cijfers zijn beschikbaar bij de stad Gent en terug te vinden via “Gent in Cijfers” (http://gent.buurtmonitor.be/) met de nodige toelichting.
4 Bron: Bevolkingsregister Stad Gent.
8
Uit bevolkingsprognoses (Studiedienst van de Vlaamse regering, 2011) blijkt dat de stijging van de bevolking in Gent zich nog een aantal jaren, zij het iets minder sterk dan tot nu toe, zal doorzetten. Tegen 2018 gaat het om een groei van 15% ten opzichte van 1999. Gent kende in 2006 een record aantal geboortes, dat daarna steeds bleef stijgen. De hoogste aandelen 0-2-jarigen bevinden zich in de 19de-eeuwse gordel en Nieuw Gent. Er is een stijging van zowel emigratie als immigratiebewegingen: er wordt meer verhuisd. Er verhuizen meer niet-Belgen naar Gent dan dat er vertrekken, en er verhuizen meer Belgen uit Gent dan dat er aankomen. De top 5 van nationaliteiten die aankomen in Gent (2004-2009) zijn Bulgaren, Turken, Slovaken, Polen en Nederlanders. Het migratiesaldo is het verschil tussen het aantal inwijkelingen en uitwijkelingen, en dit zowel binnen Gent (tussen wijken) als buiten Gent (van en naar andere steden en gemeenten). Uit onderstaande figuur blijkt dat in Sluizeken-Tolhuis-Ham er het grootste vestigingsoverschot is en dat in de Stationsbuurt Noord het meest mensen wegtrekken (absolute aantallen).
9
10
Bovenstaande figuur maakt duidelijk welke wijken de meeste verhuisbewegingen kennen. Het intern migratiesaldo geeft weer hoeveel personen er binnen Gent (Gentse wijken) wegtrekken of komen/blijven wonen. Het extern migratiesaldo gaat over mensen die verhuizen uit Gent of naar Gent uit een andere plaats. In Elisabethbegijnhof – Papegaai en de Binnenstad komen relatief veel mensen van buiten Gent wonen; in Zwijnaarde in verhouding het meest personen van binnen Gent. Vooral in de Binnenstad en MachariusHeirnis trekken veel mensen weg naar andere Gentse gebieden, terwijl uit de Kanaaldorpen en –zone veel mensen naar een andere stad of gemeente verhuizen. Asielzoekers In 2011 waren er 932 asielzoekers ingeschreven in het wachtregister. Dit aantal is licht gestegen ten opzichte van 2011, na een sterke daling de voorgaande jaren . De meeste asielzoekers - zowel in absolute aantallen als per 1000 inwoners - wonen in de wijken Muide-Meulestede-Afrikalaan, Sluizeken-Tolhuis-Ham, Ledeberg, Brugse PoortRooigem, Rabot-Blaisantvest, Macharius Heirnis en de Binnenstad.
Naast de officiële bevolking en de personen in het wachtregister zijn er een aantal moeilijker meetbare groepen die in Gent verblijven. Ze worden omschreven als ‘Gentgebruikers’, en zijn ook voorwerp van het Gentse (gezondheids)beleid.
11
Studenten Naar schatting zijn er 65.000 studenten aan de Gentse hogescholen en universiteit, waarvan er 28.000 op kot wonen9. De meerderheid woont in de Binnenstad, Elisabethbegijnhof – Papegaai, en de Stationsbuurt. Meestal zijn ze nog bij hun ouders gedomicilieerd. In 2010 waren er 8.154 studenten aan de hogescholen en universiteit gedomicilieerd in Gent10. Mensen zonder papieren Het aantal medische kaarten11 geeft een beeld, al is dit een schatting, van het minimum aantal mensen zonder wettig verblijf. Voor wat betreft het aantal personen (volwassenen en kinderen) dat minimum 1 medische kaart heeft ontvangen, gaat het om 2.187 personen in 2011. De meeste personen met een medische kaart zijn afkomstig uit Bulgarije of de Slovaakse Republiek.
F%$& *! % * $!%& 6;:%&*!!$! 7 @<4
A4<4
><=< ><==
Bron: OCMW Gent
Daklozen In 2010 werden er door het centraal onthaal van het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) Artevelde en CAW Visserij in Gent 2.684 aanvragen geregistreerd voor een plaats in een daklozenopvangcentrum12. Hieronder vallen ook mensen van buiten Gent of uit de regio Gent-Eeklo. Naast deze reguliere opvang zijn er nog andere plekken (kraakpanden, caravans, overbezette panden, onbewoonbare panden, op de sofa bij vrienden, acute nachtopvang, nachtopvang plus) waar mensen bij gebrek aan een thuis noodgedwongen verblijven.
9
Bron: Stad Gent, departement Onderwijs en Opvoeding: 19.480 kotstudenten gekend in 2007, dus een (onder)schatting, er is geen officiële registratie)
10
Bron: Vlaamse gemeenschap, Departement Onderwijs
11
Het OCMW verleent de medische kaart aan mensen zonder wettig verblijf. Hiermee kunnen zij dringende medische zorgen krijgen bij vb. de huisarts en apotheker. Het OCMW betaalt deze kosten rechtstreeks aan de zorgverstrekker
12
Cijfers worden per persoon gerekend, maar één persoon kan zich in één jaar mogelijks twee keer aanmelden.
12
2.2
Demografische kenmerken 2.2.1 Bevolkingsstructuur
Er zijn meer vrouwen als mannen in Gent. Dit komt vooral door de oververtegenwoordiging van vrouwen op oudere leeftijd. Onder de 80-plussers zijn er bijna dubbel zo veel vrouwen als mannen. In de jongste leeftijdscategorieën (0-19 jaar) zijn meer jongens dan meisjes en ook bij de 30-49-jarigen zijn er meer mannen dan vrouwen. In Gent zijn de 30-39-jarigen, gevolgd door de 20-29-jarigen de meest vertegenwoordigde leeftijdsgroep, gevolgd door de 40-59-jarigen. De Gentse piramide heeft hierdoor in mindere mate dan de Belgische bevolkingspiramide de vorm van een urne (uitstulping bij de 40-50-jarigen) die de bevolkingspiramide van België heeft, met de gekende vergrijzing veroorzaakt door de grote proportie babyboomers. Daarnaast is hierdoor ook de arbeidskrapte in Gent relatief minder hoog. Ook het probleem van de stijgende zorgbehoefte - doordat aan de behoeften van een steeds groter wordende oudere bevolking moet worden tegemoet gekomen door een steeds kleiner wordende actieve bevolking - wordt hierdoor een stuk opgevangen of uitgesteld.
13
' *! "$%&!$6<:;:7 EA%$( E<7E@!( DA7DE!( D<7D@!( CA7CE!( C<7C@!( BA7BE!( B<7B@!( AA7AE!( A<7A@!( @A7@E!( @<7@@!( ?A7?E!( ?<7?@!( >A7>E!( ><7>@!( =A7=E!( =<7=@!( A7E!( <7@!(
%* #%(%
<4<4<
van
de
Algemene
Directie
Statistiek
(verwerking
dwh-demografie)
op
Er zijn meer vrouwen in verhouding tot mannen in Gent: 50,8 % van de bevolking tegenover 50,7 % in Vlaanderen (2010). Een vergelijking met de Vlaamse bevolkingsstructuur van per leeftijdsgroep toont de relatief grote aanwezigheid van 0-4jarigen, en 20-39-jarigen binnen de Gentse bevolking. De stad is een aantrekkingspool voor jongeren, maar ook voor buitenlanders. Grote steden trekken relatief veel (jongere) migrantengroepen aan en veel studenten blijven na het afstuderen in Gent wonen. Tegelijk verliest Gent veel jonge gezinnen aan de buurgemeenten.
14
Wijken
De jongste bevolkingsgroepen (0-2 jarigen en 3-5-jarigen) situeren zich eerder in de 19de eeuwse gordel, maar het aandeel middelbare schooljeugd is dan weer hoger in de rand ten opzichte van het centrum.
15
De potentiële beroepsbevolking, de 18-64-jarigen, wonen vooral in en rond de Binnenstad. De 18-24-jarigen situeren zich vooral in de Binnenstad, Rabot-Blaisantvest, Elisabethbegijnhof-Papegaai en Nieuw Gent – UZ.
16
De hoogste percentages 65-plussers zijn terug te vinden in Watersportbaan – Ekkergem, Mariakerke en Sint-Denijs-Westrem. De hoogste proporties 90-plussers situeren zich in de wijken Watersportbaan-Ekkergem, Sint Denijs Westrem, Sluizeken-Tolhuis-Ham en Binnenstad. 2.2.2 Prognoses13 Volgens de bevolkingsprognoses die in 2011 opgemaakt werden voor elke Vlaamse gemeente tussen 2010 en 2020 kent de baby- en peuterbevolking in Gent tegen 2017 een snelle en sterke relatieve groei van 30%. Ook voor de populatie 5-jarigen wordt een sterke relatieve groei verwacht: +40% tegen 2020 ten opzichte van 2008. De stijging van de 3-11-jarigen zet zich ook door, als gevolg van de hoge geboortecijfers van de laatste jaren. In absolute aantallen gaat het in Gent over een stijging met 7.300 personen van het aantal personen tussen 0 en 12 jaar. In het Vlaams Gewest gaat het om bijna 75.000 personen die er bijkomen, een stijging van 8%. Het aandeel middelbare schooljeugd zal licht stijgen. De potentiële beroepsbevolking (tussen 20 en 64 jaar), in Gent vooral vertegenwoordigd door de 25-35-jarigen, telde in 2010 voor 64% van de totale bevolking en zal niet meer zo snel stijgen als de totale bevolking. De bevolking op beroepsactieve leeftijd neemt in heel Vlaanderen eerst nog licht toe, maar gaat na 2017 in omvang dalen. Vergrijzing en verzilvering van de bevolking zetten zich door: zowel het aantal 65-plussers als het aantal 80-plussers gaat in
13
Bron: Bevolkingsregister Stad Gent en prognoses SVR (Studiedienst van de Vlaamse Regering). Cijfers en grafieken bij Data-Analyse & GIS - Departement Strategie en Coördinatie - Stad Gent
17
stijgende lijn. In Gent is de groep 65-plussers de laatste jaren stabiel gebleven. De prognoses voorspellen een eerder gelijkmatige stijging vanaf 2014. Er wordt wel een vrij grote stijging van 90-plussers verwacht de komende jaren, namelijk een groei van bijna 50%. Dit zet druk op de balans tussen de generaties en heeft gevolgen voor de zorgcapaciteit: in de komende jaren gaat de niet-professionele opvang van de zorgvraag meer en meer knellen. 2.2.3 Etnisch-culturele herkomst % etnisch-culturele minderheden14 Etnisch-culturele minderheden (ECM) vertegenwoordigen zowel Belgen als niet-Belgen, die hun origine hebben buiten de westerse rijke landen. Het aandeel etnisch-culturele minderheden15 in de Gentse bevolking blijft toenemen, tot 18,8 % in 2011. Dit percentage is een onderschatting van het reële aantal etnisch-culturele minderheden omdat de 3e generatie en de 2e generatie die de Belgische nationaliteit al had verkregen niet wordt meegerekend. Ook personen zonder een domicilie zijn niet opgenomen in deze indicator. Afkomst Er waren in 2011 5.656 personen met de Bulgaarse nationaliteit ingeschreven in Gent, en 4.558 met de Turkse.
14
Etnisch culturele minderheden zijn alle personen van niet-Belgische nationaliteit ingeschreven in het bevolkingsregister met uitzondering van: Alle personen uit de lidstaten van de EU(15) en Monaco, Andorra, Japan, Noorwegen, Hong Kong, Zwitserland, Canada, San Marino, VSA, IJsland, Australië, Liechtenstein, Nieuw-Zeeland, Malta Alle personen van vreemde origine uit het bevolkingsregister, die de Belgische nationaliteit verkregen hebben na 01/01/1985, uitgezonderd diegenen met een vorige nationaliteit uit bovenstaande uitzonderingslijst. Alle personen ingeschreven in het wachtregister.
15 berekend als de verhouding inwoners die behoren tot de groep ‘Etnisch-Culturele Minderheden’ (ECM) uit het Bevolkings- (BR) en Wachtregister (WR) t.o.v. de totale bevolking in BR en WR
18
De meest voorkomende origines in Gent in 2011 waren Turken (15.600), vervolgens Bulgaren (6.011) en Marokkanen (3.180). Personen van Bulgaarse, Slovaakse, Poolse en Ghanese origine zijn sterk toegenomen de laatste 10 jaar, deze van Turkse origine nauwelijks. Wijken
19
Er is een hoge concentratie aan ECM in de 19de eeuwse gordel. De wijk met het hoogste aandeel ECM, is Rabot-Blaisantvest, waar meer dan de helft van de inwoners tot een etnisch-culturele minderheid behoort.
% ECM Rabot - Blaisantvest
51,2
Sluizeken - Tolhuis - Ham
44,1
Muide - Meulestede - Afrikalaan
39,8
Brugse Poort - Rooigem
34,1
Bloemekenswijk
32,6
Dampoort
31,7
Ledeberg
30,3
Nieuw Gent - UZ
29,2
Macharius - Heirnis
24,5
Bron: Bevolkings- en wachtregister Stad Gent
Gekleurde vergroening In verhouding zijn er veel geboortes bij moeders van vreemde origine, waardoor er in deze verschillende wijken een hoge multiculturele concentratie is van jonge kinderen. Zo registreerden de verpleegkundigen van Kind en Gezin in de regio Gentbrugge-Ledeberg bij de 478 kinderen die tijdens het werkjaar 2011 geboren zijn 63,6 % (304) met een moeder die over de Belgische nationaliteit beschikt en 36,4 % (174) met een moeder van vreemde herkomst. Deze groep is multinationaal en multicultureel samengesteld: en komt uit 38 verschillende landen. Tabel: aantal geboortes en aandeel met moeder van vreemde herkomst in GentbruggeLedeberg (2010 – 2011) 2010 aantal geboorten in het werkgebied moeder van vreemde herkomst
2011 437
478
37,52 %
36,40%
Bron: Jaarverslag Kind en Gezin Gentbrugge – Ledeberg 2011
20
2.2.4 Huishoudenstructuur16 Aantal huishoudens en gezinsgrootte In 2011 waren er in totaal 114.588 huishoudens in Gent. Dit aantal steeg de laatste jaren gemiddeld sterker dan het aantal inwoners, waardoor er ‘gezinsverdunning’ is. Het gemiddeld aantal personen per huishouden is 2,16. De Vlaamse projecties voorspellen een continue toename van het aantal 1-persoons- en de 2-persoonshuishoudens. De huishoudensgrootte zal krimpen, hetgeen een impact heeft op het milieu, welvaart, mobiliteit, woningbehoefte, zorgbehoeften.. De groei van de kleine huishoudens zal zich hoofdzakelijk voordoen in de oudere leeftijdsgroepen, zeker de groei van de 2-persoonshuishoudens en van de alleenwonende oudste (vrouwelijke) ouderen. Aandeel alleenstaanden In Gent bedraagt het aandeel alleenstaanden 42,8 % van de gezinnen. Tussen 1999 en 2007 is deze indicator jaarlijks gestegen met enkele percentpunten (van 41,3 % in 1999 tot 43,6 % in 2007), maar sinds 2008 is deze stabiel gebleven. De concentratie alleenstaanden is algemeen hoger in de grote steden (vb. in Antwerpen 46,4%) Aandeel eenoudergezinnen De verhouding tussen het aantal eenoudergezinnen en het totaal aantal huishoudens bedraagt 7,9% (2011). Het aandeel eenoudergezinnen is tussen 1999 en 2010 vrij stabiel. In volgende wijken vinden we de hoogste relatieve aandelen: Tabel: Percentage éenoudergezinnen)
eenoudergezinnen
[%],
2011
(Wijken
met
>
Percentage eenoudergezinnen [%] Rabot - Blaisantvest
10,7
Brugse Poort - Rooigem
10,6
Nieuw Gent - UZ
10,5
Muide Afrikalaan
Meulestede
- 10,2
Bloemekenswijk
10,1
Ledeberg
9,7
Oud Gentbrugge
9,5
Moscou – Vogelhoek
9,1
Bron: Bevolkingsregister Stad Gent
16
Bron: Bevolkingsregister – Stad Gent, Bevolkingskubussen – Stad Gent, verwerking: Departement Strategie en Coördinatie – ABIS – Data-Analyse & GIS, 2012
21
9%
2.3
Socio-economische positie 2.3.1 Inkomen
Gemiddeld netto belastbaar inkomen per aangifte In Gent is het gemiddelde netto inkomen dat per belastingsaangifte wordt aangegeven 26.696,27 euro. Volgende tabel verdeelt de wijken die onder dit gemiddelde zitten en deze met een hoger gemiddeld inkomen: Tabel: Gemiddeld netto belastbaar inkomen per aangifte 2009 per wijk Gemiddeld netto inkomen. Wijken onder gemiddelde
Gemiddeld netto inkomen. Wijken boven gemiddelde
Rabot - Blaisantvest
17.689,48
Kanaaldorpen en -zone
25.656,18
Sluizeken - Tolhuis - Ham
18.910,97
Moscou Vogelhoek
Muide - Meulestede - Afrikalaan
20.226,76
Sint Amandsberg
28.196,91
Bloemekenswijk
21.020,67
Wondelgem
28.226,43
Brugse Poort - Rooigem
21.129,21
Stationsbuurt Noord
30.575,60
Nieuw Gent - UZ
21.269,53
Oostakker
31.175,97
Ledeberg
22.142,19
Gentbrugge
31.745,03
Dampoort
23.339,36
Mariakerke
32.413,66
Watersportbaan - Ekkergem
24.303,32
Zwijnaarde
33.045,70
Binnenstad
25.166,46
Stationsbuurt Zuid
33.699,23
Elisabethbegijnhof - Papegaai
25.543,47
Sint-DenijsWestrem
34.974,26
Oud Gentbrugge
25.593,68
Drongen
35.267,59
Macharius - Heirnis
25.632,25
-
26.862,29
22
17,7 % van de aangiften in 2008 in Gent lag onder de 10.000 euro. In Vlaanderen was dit 15,9 %, in Antwerpen 18,3 %17.
Aandeel van de inkomens van alleenstaanden onder de armoederisicogrens In 2006 lag 22,4 % van de fiscale inkomens van alleenstaanden onder de kritische grens van 60 % van het mediaaninkomen (van alle alleenstaanden in Gent). Relatieve verdeling inkomens senioren Van de 32.993 senioren in Gent (2008) zijn er 22% met een inkomen onder de 12.000 euro. Meer dan de helft van de senioren (56,4%) heeft een netto belastbaar jaarinkomen onder de 18.000.
17
Bron: Lokale statistieken
23
Aandeel rechthebbenden op een leefloon Het aantal rechthebbenden op het leefloon en levensminimum is – na een langere periode van stabiliteit met 19 rechthebbenden per 1000 inwoners van 2005 tot 2008 toegenomen tussen 2008 en 2010 tot 24 rechthebbenden per 1000 inwoners in 201018. De toename van het aantal rechthebbenden is voornamelijk toe te schrijven aan mensen van niet-Belgische nationaliteit. Het aandeel leefloners is hoogst (in de wijk Rabot-Blaisantvest. Tabel: Aantal rechthebbenden op een leefloon of levensminimum bij het OCMW Gent per 1000 inwoners – Wijken boven het gemiddelde Rabot - Blaisantvest
63
Sluizeken - Tolhuis - Ham
51
Muide - Meulestede - Afrikalaan
48
Brugse Poort - Rooigem
47
18
Bron: OCMW Gent, 2011. De data van deze indicator kent wijzigingen ten opzichte van 2009: door bepaalde beslissingen van de OCMW-raad, bijvoorbeeld schorsingen, verandert deze indicator terugwerkend. Indien een gerechtigde op het leefloon door een bepaalde beslissing zijn/haar leefloon kwijtgeraakt en met terugwerkende kracht dit leefloon moet terugbetalen, dan verdwijnt deze persoon uit de cijfers. Daardoor zijn een aantal kleine verschuivingen binnen de jaarcijfers mogelijk.
24
Nieuw Gent - UZ
45
Bloemekenswijk
37
Ledeberg
35
Elisabethbegijnhof - Papegaai
33
Watersportbaan - Ekkergem
32
Macharius - Heirnis
31
Binnenstad
30
Dampoort
26
Stationsbuurt Noord
16
Oud Gentbrugge
15
Bron: OCMW Gent
25
2.3.2 Werk Een hoge werkloosheid is een typisch grootstedelijk fenomeen. De werkloosheidsgraad, het aandeel niet-werkende werkzoekenden ten opzichte van de totale beroepsbevolking in Gent, was 11,7% in 2010 (Steunpunt Werk en Sociale Economie). Vlaanderen scoort in vergelijking 6,8 %. De werkloosheidsdruk, de verhouding tussen het aantal niet-werkende werkzoekenden op 31/03 t.o.v. de potentiële beroepsbevolking tussen 18 en 64 jaar is 7,9 %. Dit varieert sterk per wijk: in RabotBlaisantvest is de werkloosheidsdruk het hoogst met 14,6%. Tabel: Werkloosheidsdruk 2011 - Wijken % Rabot - Blaisantvest
14,6
Sluizeken - Tolhuis - Ham
13,3
Muide - Meulestede - Afrikalaan
13,0
Brugse Poort - Rooigem
12,4
Nieuw Gent - UZ
11,5
Elisabethbegijnhof - Papegaai
11,5
Bloemekenswijk
10,9
Ledeberg
10,6
Watersportbaan - Ekkergem
10,5
Macharius - Heirnis
9,4
Dampoort
8,9
Binnenstad
8,3
Oud Gentbrugge
7,0
Stationsbuurt Noord
6,7
Sint Amandsberg
6,3
Moscou - Vogelhoek
5,7
Wondelgem
5,2
Stationsbuurt Zuid
4,5
Gentbrugge
4,4
Mariakerke
4,1
26
Kanaaldorpen en -zone
3,8
Sint Denijs Westrem
3,8
Oostakker
3,6
Zwijnaarde
3,5
Drongen
3,0
Totaal
7,9
Bron: VDAB
2.3.3 Armoede Kansarme geboortes In 2007 werd 13,6% van de geboren kinderen in Gent in een kansarm gezin geboren. In Vlaanderen was dit 6,7%, in Antwerpen 21,5%19. Dit is gestegen tegenover de voorgaande jaren. Cijfers uit het jaarverslag van Kind en Gezin in Gentbrugge-Ledeberg tonen aan dat dit sterk verschilt op wijkniveau. In dit werkgebied werd in 2011 23,2% van de kinderen binnen een kansarm gezin geboren. Ook hier is een stijging waar te nemen. Tabel: Verhouding kansarme geboortes – aantal geboortes Gentbrugge-Ledeberg 2010 aantal geboorten in het werkgebied behorend tot kansarm gezin
2011 437
478
19,7 %
23,2 %
Bron: Jaarverslag Kind en Gezin 2011 Schulden Het aandeel personen met overmatige schuldenlast20 (ten opzichte van de totale bevolking van 18 jaar en ouder) evolueert van 3,9 % in 2008 tot 4,0 % in 2009 in Gent. In relatieve termen uitgedrukt is deze indicator als stabiel te bestempelen over de ganse periode 2006-2010. Het gaat hier enkel om achterstallen als gevolg van consumptie- en hypothecaire kredieten, niet om schulden voor huur, nutsvoorzieningen of gezondheidskosten.
19
De index wordt door Kind en Gezin berekend aan de hand van 6 volgende indicatoren: Arbeidsmarktsituatie van de ouders, Inkomenssituatie van het gezin, Onderwijssituatie van de ouders, Huisvestingssituatie, Gezondheid van het kind, Ontwikkelingskansen van het kind
20
Overmatige schuldenlast wordt gedefinieerd als een persoon van 18 jaar en ouder die bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België geregistreerd staat met een betalingsachterstand van minstens 3 maanden voor een consumentenkrediet of hypothecair krediet. (Stadsmonitor, Studiedienst Vlaamse Regering, 2011)
27
CONCLUSIES en UITDAGINGEN
De bevolking van Gent blijft uitbreiden. Er komen meer jonge kinderen, maar ook de vergrijzing zal toenemen. Daarnaast leven in Gent een aanzienlijk aantal studenten.
De etnisch-culturele diversiteit blijft toenemen. Terwijl de hoogst vertegenwoordigde ECM-groepen in Gent, Turken en Marokkanen maar licht toenemen, is er de laatste jaren vooral instroom van Bulgaren en Slovaken.
De bevolkingsgroepen met een verhoogd armoederisico, de alleenstaanden en alleenstaande ouders blijven stabiel. Er is er een stijgend aantal leefloners, vooral nietBelgen. De kans- en kinderarmoede neemt toe. Het aantal mensen zonder wettig verblijf is moeilijk in te schatten, maar het OCMW stelt bij deze groep een toename in het aandeel Bulgaarse en Slovaakse personen vast.
Er zijn binnen Gent soms grote verschillen tussen de 25 wijken op vlak van bevolkingssamenstelling en op socio-economisch vlak. De meest kwetsbare groepen concentreren zich grotendeels in dezelfde aandachtswijken in de 19e eeuwse gordel.
28
3
GEZONDHEIDSTOESTAND
De Wereldgezondheidsorganisatie omschrijft gezondheid in het Ottowa Charter van 1948 als “een algemeen fysiek, psychisch en sociaal welbevinden en niet alleen de afwezigheid van ziekte of gebrek” (WHO, 1948). De indicatoren uit de Gezondheidsmonitor brengen een aantal verschillende aspecten van de gezondheid van de Gentenaar in beeld. Dit gaat over de mortaliteit (sterfte) en de morbiditeit (ziektes), maar ook over de subjectieve of zelf gepercipieerde gezondheid. Ook de geestelijke gezondheid van de Gentenaar (psychiatrische opnames, suïcidaal gedrag, psychisch welbevinden) wordt in kaart gebracht. Er is ook aandacht voor ongelijkheden in gezondheid tussen bevolkingsgroepen. De gezondheid kan gemiddeld wel goed zijn of erop vooruitgaan, maar voor veel gezondheidsuitkomsten is er een sociale gradiënt aanwezig: er is een positieve correlatie tussen de plaats op de sociale ladder en de gezondheidssituatie. In de nationale Gezondheidsenquête (2008) werd voor verschillende indicatoren aangetoond dat ook in Vlaanderen de gezondheid van iemand met een hogere opleiding verschilt van die van een persoon met een lagere opleiding: Hogere prevalentie bij de lager opgeleiden: 7
Slechte subjectieve gezondheid
7
Lage rugproblemen of andere chronische aandoeningen
7
Diabetes
7
Depressie
7
Zelfmoordgedachten
7
Gebruik van psychotrope geneesmiddelen
7
Beperkingen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten
7
Beperkingen in het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten
Hogere prevalentie bij de hoger opgeleiden: 7
Geen indicatoren
Het verschil werd in kaart gebracht voor één van deze gezondheidsindicatoren, namelijk depressie.
29
Grafiek: Evolutie percentage 21 van de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) zelfgerapporteerde depressie in de afgelopen 12 maanden, Vlaams Gewest, 1997-2008
met
Bron: Gezondheidsenquête, België, 1997-2008 via http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Socialeongelijkheden-voor-ziekten-en-aandoeningen/
3.1
Fysieke gezondheid
3.1.1 Levensverwachting De levensverwachting van de Gentenaren22 was in 2009 voor mannen 78,4 jaar en voor vrouwen 84,8 jaar. De levensverwachting blijft stijgen, zowel voor mannen als voor vrouwen. De gemiddelde levensverwachting van de Vlaming is respectievelijk 78,3 en 83,2 jaar23 . De tendens dat mannen vrouwen op het vlak van levensverwachting langzaam bijbenen, zet door: de levensverwachting van een pasgeboren jongetje steeg tussen 2000 en 2009 met 3,1 maand per jaar, voor een meisje met 2 maanden per jaar. De gezondheid gaat er dus gemiddeld op vooruit, maar de kloof tussen geschoolden en niet-geschoolden in België neemt toe24. Iemand die geen enkele opleiding heeft gehad, sterft gemiddeld 7,5 jaar vroeger dan iemand met een diploma hoger onderwijs. Daarnaast is er een verschil in de levensverwachting in goede gezondheid (zonder ongeschiktheid) volgens het opleidingsniveau. Op 25-jarige leeftijd, mag een vrouw die een hogere opleiding genoten heeft, nog hopen op 47 jaar in goede gezondheid. Een vrouw van dezelfde leeftijd met een diploma hoger of lager secundair mag nog rekenen op 41 of 42 jaar in goede gezondheid. Voor een vrouw met een diploma van de lagere school is dat 36 jaar en voor een vrouw zonder diploma slechts 29 jaar, oftewel 18 jaar minder in goede gezondheid dan een vrouw met de hoogste opleiding. De factoren die hierbij een rol spelen zijn complex. De levenswijze (roken, voeding, fysieke activiteit...)
21
Correctie voor leeftijd en/of geslacht op basis van logistisch regressiemodel (Belgische bevolking van 2001 als referentie)
22
Berekend aan de hand van de mediane leeftijd, via de bevolkings- en sterftecijfers in dat jaar, en de mediane sterfte per leeftijdsklasse (van 5 jaar).
23
Berekening door het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid via de sterftecertificaten van alle overlijdens in het Vlaams Gewest in 2009. Deze levensverwachting wordt berekend rekening houden met de leeftijdsspecifieke sterftekansen van dat jaar op elke leeftijd, geprojecteerd op de bevolking.
24
TAHIB (Tackling Health Inequalities in Belgium), een onderzoek uitgevoerd door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de Université Catholique de Louvain (UCL) in opdracht van de POD Wetenschapsbeleid, 2010.
30
en de toegang tot gezondheidszorg (informatie, financiële toegankelijkheid...) worden in grote mate beïnvloed door de sociaaleconomische groep waartoe men behoort. 3.1.2 Sterftecijfer en doodsoorzaken Sterftecijfer De ruwe sterftecijfers voor Gent volgens leeftijdsgroep in de periode 2004-2008 zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel: totaal aantal overlijdens in Gent - 2004-2008 Leeftijdsgroep 1-14 jaar 15-24 jaar 25-44 jaar 45-64 jaar 65-74 jaar > 75 jaar alle leeftijden
mannen 17 46 237 980 1144 3147 5571
vrouwen 14 25 132 556 757 4342 5826
totaal 31 71 369 1536 1901 7489 11397
Bron: Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
De sterfte bij vrouwen is in absolute cijfers hoger dan voor mannen, maar in verhouding tot het aantal inwoners zijn er geen verschillen (977 en 978 sterftes per 100.000 inwoners in 2004-2008). Het Gentse sterftecijfer was hoger dan in Vlaanderen met respectievelijk 977 tegenover 918 overlijdens per 100.000 inwoners. Het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, dat de indirect gestandaardiseerde sterfteratio's25 per gemeente berekende, noteerde in de periode 2004-2008 voor Gent vooral bij mannen een grotere sterfteratio dan verwacht. Oorzaak van sterfte De belangrijkste doodsoorzaken in Gent, zowel bij mannen als vrouwen zijn kankers en andere nieuwvormingen, hart- en vaatziekten en longaandoeningen. Mannen sterven relatief vaker aan kanker, bij vrouwen zijn hart- en vaatziekten de voornaamste doodsoorzaak. Tabel: Belangrijkste doodsoorzaken (hoofdcategorieën) Gent, 2004-2008, % van totale overlijdens bij mannen en bij vrouwen Mannen Kankers en andere nieuwvormingen
%
Vrouwen
31,1
Alle hart- en vaatziekten
30,5
Alle hart- en vaatziekten Kankers en andere nieuwvormingen
Alle longaandoeningen Alle uitwendige doodsoorzaken
13,2
25
7,4
Alle longaandoeningen Psychische en neurologische aandoeningen
% 36 24,3 11,3 8,1
Het aantal sterfgevallen in een bepaalde regio en het aantal sterfgevallen dat theoretisch verwacht werd als in die regio dezelfde leeftijdsspecifieke sterfte zou voorkomen als in het Vlaams Gewest
31
Psychische en neurologische aandoeningen
5,2
Ziekten spijsverteringstelsel
Ziekten spijsverteringstelsel
4,8
Alle uitwendige doodsoorzaken
4,5
Andere oorzaken
2,2
3,3
Slecht gedefinieerde condities
2,1
Andere oorzaken Endocriene en stofwisselingsstoornissen
Algemene infectieziekten Endocriene en stofwisselingsstoornissen
1,9
Slecht gedefinieerde condities
2,6
1,5
Algemene infectieziekten
2,1
5
2,9
Bron: Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid De meest voorkomende subcategorieën (zie onderstaande tabel) zijn, naast uiteenlopende soorten kankers (bij mannen 29 % en bij vrouwen 30% van de overlijdens) bij mannen longkanker en ischemische hartaandoeningen (onvoldoende doorbloeding o.a. hartinfarct). Bij vrouwen is dit hartdecompensatie (verzwakking), complicaties en onduidelijk omschreven hartaandoeningen en ischemische hartaandoeningen, gevolgd door cerebrovasculaire aandoeningen, pneumonie en borstkanker. Tussen 1 en 44 jaar zijn uitwendige doodsoorzaken (zoals val- of vervoersongevallen, geweld, verstikking, suïcide) de meest voorkomende reden van overlijden. Tussen 45 en 74 jaar is kanker de grootste doodsoorzaak. Bij mannen gaat het hierbij vooral om longkanker, bij vrouwen om borstkanker. Vanaf 75 jaar sterft men het meest aan hart- en vaatziekten, bij mannen ischemische hartaandoeningen en bij vrouwen hartdecompensatie, complicaties en onduidelijk omschreven hartaandoeningen. Tabel : Belangrijkste doodsoorzaken (subcategorieën) 2004-2008, % van totaal aantal overlijdens bij mannen en bij vrouwen in Gent en aantal sterftes per 100.000 inwoners in Gent en Vlaanderen
Mannen Ischemische hartaandoeningen Longkanker Hartdecompensatie, complicaties en onduidelijk omschreven hartaandoeningen Chronische aandoeningen van de onderste luchtwegen Cerebrovasculaire aandoeningen
Vrouwen Hartdecompensatie, complicaties en onduidelijk omschreven hartaandoeningen Ischemische hartaandoeningen Cerebrovasculaire aandoeningen Pneumonie Borstkanker
Gent– per Vlaanderen 100.000 per 100.000 % Gent inwoners inwoners 10,6 103,6 103,9 9,7 95,2 98,5 8,4 6,3 5,9
% Gent 10,6 9,7 8,4 6,3 5,9
82,4 68,5 61,6 54,8 57,9 60,2 Gent– per Vlaanderen– per 100.000 100.000 inwoners inwoners 112,8 89,2 85,3 51,5 49
96,1 76,4 84,5 39,8 43,6
bron: Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; bevolkingscijfers via Lokale Statistieken (Algemene Directie Statistiek, bevolkingsaantallen, verwerking dwh-demografie)
32
In vergelijking met Vlaanderen (zie bovenstaande tabel) sterven in Gent meer mannen aan hartfalen en andere –complicaties en aandoeningen van de onderste luchtwegen. Bij vrouwen zijn er relatief meer sterftes omwille van hartfalen en andere –complicaties, ischemische hartaandoeningen, pneumonie en borstkanker dan in Vlaanderen. Verschillen hebben mogelijk te maken met de specifieke bevolkingsstructuur van Gent, bijvoorbeeld het groter aandeel (oudere) vrouwen. In 2008 kwamen in Gent de volgende doodsoorzaken relatief vaker voor dan in Vlaanderen26: gelijke inspring bij opsomming 7 7 7 7 7
overlijdens omwille van borstkanker, prostaatkanker, longkanker, colorectale kanker diabetes (in Oost-Vlaanderen komt dit relatief meer voor dan in Vlaanderen) iets meer psychische aandoeningen (niet-dementie) longaandoeningen (vooral pneumonie) iets meer uitwendige doodsoorzaken waaronder ‘andere’, suïcide, en vervoersongevallen
Wat relatief minder voorkomt in Gent is leukemie en ‘andere kankers’. 3.1.3 Vermijdbare sterfte Een aantal doodsoorzaken kunnen door primaire preventie worden vermeden. Dit betekent dat we proberen voorkomen dat mensen ziek worden of een aandoening ontwikkelen, vooral door mensen te informeren en sensibiliseren over een gezonde levensstijl (vb. gezond eten en bewegen, beperken van tabak en alcohol). Dit kan vooral voor longkanker, ischemische hartziekten, huidkanker, levercirrose en verkeersongevallen. Daarnaast zijn er doodsoorzaken die zich minder zouden voordoen als de gezondheidszorg perfect georganiseerd en optimaal doeltreffend zou zijn. De belangrijkste doodsoorzaken in deze categorie zijn borstkanker bij vrouwen en cerebrovasculaire aandoeningen en colorectale kanker bij zowel mannen als vrouwen. Het gaat daarbij om sterfgevallen die gedeeltelijk vermeden kunnen worden door medische interventies zoals vaccinatie, vroegtijdige opsporing en/of gepaste behandeling Bij secundaire preventie wil men iets snel opsporen om verergering van de toestand te voorkomen. 14% van de overlijdens bij vrouwen en 24 % bij mannen in Gent in 2008 kan worden beschouwd als vermijdbare sterfte27. Bij mannen waren 6 van de sterftes (20%) en bij vrouwen 3 (16%) van de sterftes ten gevolge van ischemische hartziekten vermijdbaar door meer beweging, gezonde voeding en niet roken. Van de overlijdens omwille van borstkanker zijn er 14 van de 36 overlijdens (meer dan 38%) vermijdbaar door secundaire preventie en medische interventie. Voor longkanker waren bij mannen 40 (van de 68) en bij vrouwen 18 (van de 32) sterftes vermijdbaar door niet te roken. In totaal is dit 58% van de overlijdens door longkanker. In Vlaanderen kan bijna 25 % van de overlijdens bij mannen voor de leeftijd van 75 jaar beschouwd worden als vermijdbaar door primaire preventie, bij vrouwen is dit 12,5%
26
Berekening (bewerkingen van Logogezondplus op de ruwe sterftecijfers van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid) van de relatieve proporties per subcategorie, afgezet tegenover de Vlaamse verdeling. Bij doodsoorzaken die minder voorkomen, zijn er grotere relatieve variaties en verschillen bij het vergelijken van Gent en Vlaanderen, en is het minder betrouwbaar om uitspraken over het meer of minder voorkomen ervan te doen.
27
Berekeningen Logo Gezond+ op basis van de sterftecijfers 2008 van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
33
(Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2009). Eén van de belangrijkste oorzaken van vermijdbare sterfte is nog altijd tabaksgebruik (longkanker en een deel van de ischemische hartziekten), zowel bij mannen als bij vrouwen. Longkanker veroorzaakt respectievelijk 58% en 59% van alle primair vermijdbare sterfte bij mannen en vrouwen.
Tabel: Percentage vermijdbare sterfte, 0-74 jaar, Vlaams Gewest, 2009 Mannen
Aantal
%
Vermijdbaar door primaire preventie
2.823
23,8%
Vermijdbaar door medische interventies (sec. preventie inbegrepen)
1.858
Totaal vermijdbaar
4.681
Totale sterfte in de leeftijdsgroep 0-74 jaar
11.867
Vrouwen
Aantal
Totaal
%
Aantal
%
867
12,5%
3.690
19,6%
15,7%
2.036
29,4%
3.894
20,7%
39,4%
2.903
41,9%
7.584
40,4%
6.925
18.792
Bron: Sterftecertificaten, Vlaams Gewest, 2009
16% van de sterfgevallen bij mannen tussen 0 en 74 jaar is vermijdbaar door medische interventie. Cerebrovasculaire aandoeningen zijn de belangrijkste oorzaak van deze voortijdige sterfte: meer dan 1 op de 4 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (28%). Op de tweede plaats volgt colorectale kanker: 1 op de 4 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (25%). Op de derde plaats komen ischemische hartziekten: 1 op de 6 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (18%). Op de vierde plaats komt pneumonie met 1 op de 12 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (8%). Bij vrouwen is bijna 1 op de 3 overlijdens (29%) vermijdbaar door medische interventie. Borstkanker is de belangrijkste oorzaak van voortijdige sterfte met ruim 1 op de 3 van de medisch vermijdbare sterfte (38%). Op de tweede plaats komen cerebrovasculaire aandoeningen: 1 op de 6 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (17%). Colorectale kanker staat op de derde plaats: 1 op de 8 van de medisch vermijdbare sterfgevallen (13%).
34
3.1.4 Zelf gepercipieerde gezondheid De subjectieve evaluatie van de gezondheid omvat de lichamelijke, sociale en emotionele dimensie van gezondheid. Ze weerspiegelt goed de impact van klachten en ziekten waaraan de persoon lijdt en hangt samen met mortaliteit, morbiditeit, functionele beperkingen en het gebruik van gezondheidszorg. Naast de objectieve gegevens uit de gezondheidsstatistieken geeft deze indicator een beeld van de algemene gezondheidstoestand van de Gentenaar. In het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) gaf 14,7% van de Gentenaren aan dat ze altijd of regelmatig geconfronteerd worden met een persoonlijk gezondheidsprobleem zoals ziekte of handicap. Bij mannen gaat het om 12,5% van de respondenten, bij vrouwen 16,2%.
F! $! &$& "$%!! .! %"$! & C< B< A< @< ?< >< =< < !%%&& *
4%*&
4(#$+
4#+!
Bron: Leefbaarheidsonderzoek Stad Gent, 2010
De perceptie van de eigen gezondheidstoestand wordt negatiever naarmate men ouder wordt (van ongeveer 7% met een gezondheidsprobleem in de leeftijdsgroep 10-17 tot 26% bij de 65-79-jarigen). De gezondheidstoestand verbetert duidelijk naarmate het opleidingsniveau (van 21% in de laagste naar 10 % in de hoogste opleidingscategorie) en inkomen (van 25% in de laagste naar 10 % in de hoogste inkomenscategorie) hoger is en indien men werk heeft (22% tegenover 10% met een gezondheidsprobleem). Het Leefbaarheidsonderzoek bevestigt dus net als de nationale Gezondheidsenquête de relatie tussen ouder worden, een lager inkomen, geen werk hebben en de aanwezigheid van gezondheidsproblemen. In een recenter onderzoek geeft 3,1% van de Gentenaren aan in slechte tot zeer slechte gezondheid te zijn, 13,9% was in matige gezondheid en 83 % is in goede tot zeer goede gezondheid28. Personen uit een meer achtergestelde buurt29 bleken significant vaker in slechtere gezondheid te zijn.
28
Willems, S., Hardyns, W. & Vyncke, V. Onderzoek sociale samenhang, veiligheid en gezondheid in Gentse buurten: data pretest 2011. Ongepubliceerde data. Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent.
29
volgens de “Dynamische analyse van de buurten in moeilijkheden in de Belgische stadsgewesten” van 2006
35
In de nationale Gezondheidsenquête werd vastgesteld dat stedelingen meer langdurige aandoeningen hebben dan plattelandsbewoners. In grote steden rapporteert men vaker astma, chronisch longlijden, maagzweer en zweer van de dunne darm dan in plattelandsgemeenten (Gezondheidsenquête, 2008). 3.1.5 Incidentie van kanker De registratie van nieuwe kankerdiagnoses in België is verplicht voor ziekenhuizen (oncologische zorgprogramma’s en basiszorg) en pathologische anatomie laboratoria. De incidenties voor Gent werden opgevraagd bij de Stichting Kankerregister, die de gegevens verzamelt en verwerkt. Voor mannen was er in Gent voor de periode 2004-2008 een incidentie (aantal nieuwe gevallen in een periode) van 600 gevallen per 100.000 inwoners, bij vrouwen 523 per 100.000 inwoners (Nationale Kankerregistratie 2008). Het aantal nieuwe gevallen van kanker neemt toe in de hogere leeftijdsklassen. Tot 60 jaar zijn de cijfers gelijk voor mannen en vrouwen en voor de leeftijdsgroep 30-49 jaar voor vrouwen zijn ze zelfs hoger. Daarna neemt dit cijfer voor de mannen toe. De kankerincidentie voor mannen ligt 10% lager in Gent in vergelijking met Vlaanderen (664 per 100.000 inwoners), voor vrouwen 3% hoger (509 per 100.000 inwoners). Mannen krijgen vaker kanker op latere leeftijd, terwijl het bij vrouwen al op iets jongere leeftijden voorkomt. Figuur 3: Cijfers kankerregistratie
Bron: Stichting Kankerregister België
Voor beide geslachten domineert één specifieke kanker. Onder Gentse mannen is dit prostaatkanker (28% van alle kankers), met daarnaast veel long- (17,3%) en dikke darmkanker (13,6%). Onder Gentse vrouwen is een derde van alle kankers borstkanker (33,2%). Dit is vrij gelijkaardig als bij de Vlaamse cijfers, net zoals de gehele top 5. Figuur : Relatief aandeel van de vijf meest voorkomende kankers volgens type tumor bij mannen en bij vrouwen in Gent in de periode 2004-2008.
36
F $
*! %&-"&)!$1 &1<::>5<::B
?AH >
&%
""($
&&7%#)
#)
F $*$!)+ *! %&-"&)!$1 &1<::>5<::B @
?
>
=
""($
&%
($&(# $ # %$#%&&$
Bron (cijfers): Stichting Kankerregister en Lokale Statistieken
Andere veel voorkomende kankers in België bij mannen zijn leukemie, non-Hodgkin lymphoma en nier- en maagkanker. Bij vrouwen zijn dit eierstok-, baarmoederhals en alvleesklierkanker, en eveneens non-Hodgkin lymphoma. 3.1.6 Coronaire aanvallen Een acute coronaire aanval of hartinfarct is één van de belangrijkste manifestaties van cardiovasculaire ziekten of hart- en vaatziekten (naast kanker de meest voorkomende doodsoorzaak in Vlaanderen). Een hartinfarct is het afsterven van een deel van de hartspier en ontstaat vrijwel altijd doordat zich in de kransslagader een bloedstolsel ofwel een bloedpropje vormt waardoor de toevoer van bloed wordt afgesneden. Hartinfarcten zijn sterk leeftijds- en geslachtsafhankelijk en worden sterk bepaald door via preventie beïnvloedbare risicofactoren: hoge bloeddruk, obesitas, diabetes, roken, cholesterol.
37
Alle acute coronaire aanvallen (fataal en niet fataal, gehospitaliseerd of niet) in Gent en Brugge worden bijgehouden in het Register voor Acute Coronaire Aanvallen (RACA) van de Universiteit Gent. Er werden in 2007 bij 183 mannen en bij 73 vrouwen in Gent coronaire aanvallen geregistreerd. Dit wordt omgerekend naar het aantal per 10.000 persoonsjaren, om vergelijking mogelijk te maken.
)&!$! D< C< B< A< @< ?< >< =< <
$ * *! %6 &"$;:3::: "$%!! %$ 71<::A BD4@ B>4D A=4< @A4? %*
?=4@?<4D =C=E4?
&*#
=A4>=?4@ =4C <4C
@4> ?4C
>A7?@
?A7@@
@A7A@
AA7B@
BA7BE
C<7C@
Zowel in Gent als in Brugge komen coronaire aanvallen onder mannen (24,3) een stuk vaker voor dan onder vrouwen (9,8). Voor vrouwen ligt dit aantal in Gent hoger dan in Brugge (8,2), in tegenstelling tot het aantal voor mannen (31,3).
?A
)&!$! $ * *! %%&6"$;:3::: "$%!! %$ 71<::A ?=4?
?< >A
>@4>
><
%%%
=A
E4D
=<
D4>
A < %*
(-
Het aantal coronaire aanvallen bij Gentse mannen is in 2008 gedaald tegenover 2007 (27,4 per 10.000), maar voor vrouwen is het gestegen (8,6 per 10.000). Het percentage personen dat een coronaire hartziekte rapporteert in België (Gezondheidsenquête 2008) hangt duidelijk samen met de leeftijd en is ook hoger bij mannen dan bij vrouwen. Bij mannen van 75 jaar en ouder gaat het om meer dan 10% van de bevolking. In het Vlaams Gewest verklaart 12,6% van de totale bevolking in de 12 maanden voorafgaand aan de enquête een hoge bloeddruk te hebben gehad (Gezondheidsenquête 2008).
38
3.1.7 Infectieziektes Hoewel we niet meer kampen met de grote epidemieën uit het verleden, duiken er soms nog nieuwe, tot nog toe onbekende infectieziekten op. Bekende pathogene organismen worden resistent tegen geneesmiddelen en 'oude' ziekten steken de kop op zodra de hygiënische omstandigheden slechter worden of er minder gevaccineerd wordt. Er wordt op Vlaams niveau een registratie van infectieziektes georganiseerd, via een aantal systemen die in grote mate onafhankelijk van elkaar opereren en volgens een eigen methodologie werken. Voor de drie meest voorkomende infectieziektes in Vlaanderen, tuberculose (TBC), syfilis en gonorroe werd het Gentse cijfer opgevraagd bij de afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.
Bron: Toezicht Volksgezondheid, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Voor TBC werden er in 2010 36 gevallen geregistreerd. Het aantal nieuwe gevallen van TBC in Gent bedroeg in 2010 14,6 per 100.000 inwoners. Gemiddeld voor Vlaanderen gaat het over een incidentie van 6,7 per 100.000 inwoners (voor België 10,6). De aandoening dook een aantal jaren terug weer op in de statistieken door de toenemende migratie uit risicogebieden en groeiende kansarmoede in de grote steden. Er is een relatie met ondervoeding, met overbewoning, met gebrekkige luchtverversing en met slechte sanitaire voorzieningen. Tuberculose komt vaker voor in stedelijke dichtbevolkte gebieden, de systematische screening van risicogroepen - nieuwkomers of asielzoekers, IVdruggebruikers, dak- en thuislozen en gedetineerden - beperkt zich dan ook tot risicogebieden. De coördinatie en opvolging van deze screening is een taak van de VRGT (Vlaamse vereniging voor respiratoire gezondheidszorg en tuberculosebestrijding vzw). Voor syfilis en gonorroe waren er in 2010 respectievelijk 17 en 62 gevallen. Deze 2 SOA’s komen meer voor onder mannen dan vrouwen. Dit kan te wijten zijn aan een hogere registratie bij mannen omdat de klinische symptomen bij de man manifest zijn en bij vrouwen vaker sluimerend aanwezig zijn.
39
Bron: Toezicht Volksgezondheid, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Bron: Toezicht Volksgezondheid, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Gonorroe komt in Gent meer dan gemiddeld in Vlaanderen (25,1 tov 12,2 per 100.000 inwoners) voor. Het verschil voor syfilis is verwaarloosbaar (6,9 tov 6 per 100.000 inwoners). Uit Vlaamse cijfers blijkt dat de SOA’s syfilis, gonorroe en vooral chlamydia sinds 2002 substantieel zijn toegenomen30.
30
Variaties in de cijfers kunnen te wijten zijn aan verschillen in registratie, dus de stijgingen kunnen te maken hebben met een betere registratie.
40
Figuur 4 Evolutie SOA’s geregistreerd door peillaboratoria in Vlaanderen, 2002-2009 uit: Jaarrapport SOA’s 2009, Verbrugge & Sasse (WIV, 2010).
Chlamydia is geen infectieziekte, maar is de meest voorkomende SOA en is in Vlaanderen van 2002 tot 2009 meer dan verviervoudigd tot meer dan 1.623 gevallen. De grootste stijging doet zich voor onder vrouwen jonger dan 35. 1 op de 20 jongeren tussen 15 en 25 jaar in ons land zou besmet zijn31. In het merendeel van de gevallen geeft chlamydia geen symptomen. Vooral voor vrouwen vormt de aandoening echter toch een gevaar. Wanneer chlamydia niet behandeld wordt, kan dat leiden tot een urineweginfectie of een ontsteking van de eileiders. Zonder behandeling kan de aandoening ook littekenweefsel achterlaten, wat in 15 procent van de gevallen tot onvruchtbaarheid leidt. Het aantal gevallen van gonorroe is volgens deze gegevens in 2008 en 2009 gestabiliseerd op 364 gevallen na een stijging in de jaren daarvoor, vooral onder mannen. Syfilis kent een continue toename sinds 2002 tot 308 gevallen in 2009. Deze toename is het sterkst onder homoseksuele mannen32. 3.1.8 Hospitalisaties In 2007 werden 75.026 Gentenaars gehospitaliseerd (Minimale Klinische Gegevens MKG, FOD Volksgezondheid). Dit is 3,5% minder dan gemiddeld in Vlaanderen (3191 t.o.v. 3303 per 10.000 inwoners). Er worden meer vrouwen gehospitaliseerd dan mannen (3484 t.o.v. 2885 per 10.000 inwoners), wellicht veroorzaakt door opnames voor zwangerschap.
31
Voor chlamydia is geen verplichte officiële registratie, er zijn geen exacte cijfers bekend.
32
http://www.sensoa.be/sites/default/files/feitencijferssoa2011_1.pdf
41
MKG (2007) per 10.000 inwoners 8000,0 7000,0 6000,0 5000,0 Gent
4000,0
Vlaanderen
3000,0 2000,0 1000,0 0,0 Kinderen (tot 15jr)
Actieven (15-64)
Bejaarden (65+)
Gentse kinderen tot 15 jaar worden relatief meer gehospitaliseerd dan Vlaamse kinderen (2030 t.o.v. 1735); Gentse bejaarden worden dan weer minder gehospitaliseerd (6632 t.o.v. 6756). Mogelijke oorzaken zijn het ruime aanbod aan ziekenhuisbedden in Gent (voor Gentse kinderen) en anderzijds (bij bejaarden) een sterkere organisatie van de thuiszorg, een groter aanbod van daghospitalisatie,…
MKG (2007) per 10.000 inwoners volgens opnamereden 600,0 500,0 400,0 Gent
300,0
Vlaanderen
200,0 100,0
Oogaandoeningen
Ademhalingsstelsel
Zenuwstelsel
Zwangerschap en bevalling
Hart en vaatstelsel
Neus, keel en oren
Myeloproliferatieve en weinig gediff. Neoplasmata
Spijsverteringsstelsel
Bewegingsstelsel en bindweefsel
0,0
Opnames omwille van (aandoeningen aan) het bewegingsstelsel en bindweefsel33, spijsverteringsstelsel, zwangerschap en bevalling, zenuwstelsel, en in mindere mate ademhalingsstelsel en oogaandoeningen kwamen in 2007 onder Gentenaren relatief meer voor dan gemiddeld in Vlaanderen. Uit de analyse van de geografische spreiding (relatieve frequentie per arrondissement) van de hospitalisaties blijkt dat in vergelijking met het nationaal gemiddelde en rekening houden met het verwachte aantal opnames voor de regio, inwoners van
33
ziekten van spieren, pezen, botten, gewrichten en bindweefsel zoals reumatoïde artritis, artrose, nek- en rugklachten en osteoporose, heupfracturen
42
het arrondissement Gent significant meer worden opgenomen voor prostaatkanker, astma, en diabetes type 234. In de Gezondheidsenquête 2008 werd vastgesteld dat in Vlaanderen socio-economische status niet meespeelt in het aantal hospitalisaties. 3.1.9 Vroeggeboortes Samen met laag geboortegewicht zijn vroeggeboortes verantwoordelijk voor 75% van de perinatale sterfte (Agentschap Zorg en Gezondheid). Vroeggeboortes maken in Gent 7,7% van de geboortes uit (Kind & Gezin, 2009). Er is nauwelijks een verschil met Vlaanderen (7,3%); in Antwerpen gaat het om 6,2% van de geboortes. Onderstaande grafiek laat zien dat er verschillen zijn afhankelijk van het opleidingsniveau: bij vrouwen met een opleiding hoger onderwijs eindigden in 2009 in Gent 6,1 % van de zwangerschappen in een vroeggeboorte, bij vrouwen die geen of een lagere opleiding hebben genoten is dit 9 tot 10,5 % van de geboortes.
*$!!!$&%*! %!" % *)!$6<::C7 =<4A
B4<
D4>
E4C
#(&% &%(/ !)
&(&%(/ !) )-% ( )-% ( &%(/ !)=%> &%(/ !)?( (% % (&')&%(/ !) (&')&%(/ !) C!( B!(
In Vlaanderen is het percentage vroeggeboortes al sinds 2001 stabiel rond de 7,2% (Agentschap Zorg en Gezondheid)35. Het percentage vroeggeboortes kan deels verklaard worden uit het aantal meerlingzwangerschappen, aantal kunstmatige bevruchtingen, extern ingrijpen (keizersnede) en de leeftijd van de moeder. Het aantal vroeggeboortes hangt volgens deskundigen ook samen met het milieu en leefgewoonten, al is niet bekend wat precies de risico’s zijn. In stedelijke agglomeraties blijken over het algemeen meer zwangerschappen te eindigen in een vroeggeboorte dan op het platteland. Dit zou ook meer voorkomen in lagere sociale klassen dan in hogere36. Samen met laag
34
MKG 2007 in beeld, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
35
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Geboorte-enbevalling/Belangrijkste-trends-in-geboorte-en-bevalling/ Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 2005 3 september;149(36)
36
43
geboortegewicht zijn vroeggeboortes verantwoordelijk voor 75% van de perinatale sterfte (Agentschap Zorg en Gezondheid). Volgens het Observatorium voor gezondheid en welzijn van Brussel-Hoofdstad is het verschil in foeto-infantiele mortaliteit tussen de armste en de meest welstellende sociale klassen tussen de periodes 1998- 2002 en 2003-2007 groter geworden. Deze stijging is voornamelijk het gevolg van de toename van de doodgeboorten bij kinderen uit de armste gezinnen (Gezondheidindicatoren 2010, p. 148). “Vooral wiegendood en sterfte door ongevallen of infectie (post-neonatale sterfte) komen vaker voor bij sociaal zwakkere groepen37. De ongelijkheid is minder uitgesproken bij vroeggeboorte en laag geboortegewicht. Dit wordt ten dele verklaard doordat een deel van de kinderen geboren in een huishouden zonder inkomen uit arbeid een Marokkaanse of Turkse moeder hebben. Deze moeders hebben minder vaak een vroeggeboren baby of een baby met een laag geboortegewicht, ondanks hun vaak minder gunstige sociaal-economische situatie”. 3.1.10 Overgewicht en obesitas Obesitas, een ernstige vorm van overgewicht, bereikt momenteel epidemiologische proporties in de westerse landen. Het is de oorzaak van tal van complicaties en comorbiditeiten op korte termijn zoals kortademigheid, hoge bloeddruk, problemen bij fysieke handelingen,.. maar zeker op lange termijn: ontwikkeling van o.a. diabetes type 2, cardiovasculaire aandoeningen en sommige vormen van kanker38. Ook de trend in kinderobesitas is aan het stijgen. De Gentse CLB signaleren dat dit meer en meer voorkomt. Een gezond gewicht bij volwassenen tussen 19 en 59 jaar verwijst naar een BMI (Body Mass Index) tussen 18,5 en 24,9 (kg/m²). Vanaf 30 kg/m² spreekt men over obesitas of zwaarlijvigheid. Naar aanleiding van een onderzoek van de UGent (2007-2008) berekende men op basis van zelfgerapporteerde lengte en gewicht de BMI van de 1200 deelnemende volwassenen Gentenaars39. Hun gemiddelde BMI was 24,3. Voor mannen was dit 25,3, voor vrouwen 23,5. De laag opgeleiden (= geen hoger onderwijs gevolgd) hadden een hoger BMI (25,3) dan hoger opgeleiden (23,7). De BMI is hoger naarmate men ouder wordt. Bij 20-35 jarigen was het gemiddelde BMI 22,9; bij 36-50 jarigen 24,8 en bij de 51-65 jarigen 25,2. De gemiddelde BMI-waarde voor volwassenen in het Vlaams Gewest is 25,3 (nationale Gezondheidsenquête 2008). Dit is significant hoger bij mannen (25,7) dan bij vrouwen (24,9). 60% van de volwassen Vlaamse bevolking heeft een BMI onder de 2540. In België is 18% van de jongeren van 2 tot 18 jaar te dik (overgewicht) en kampt 5% met zwaarlijvigheid (obesitas). Hoe lager het opleidingsniveau, hoe hoger de prevalentie van overgewicht en zwaarlijvigheid. Jongeren behorend tot huishoudens waarin het opleidingsniveau eerder laag is, lopen relatief meer risico om een overgewicht te hebben (32% in de categorie ‘lager secundair’) in vergelijking met jongeren behorend tot huishoudens met een hoog opleidingsniveau (14% in de categorie
37
Buekens P, Masuy-Stroobant G, Delvaux T. High Birthweights among Infants of North African Immigrants in Belgium. American Journal of Public Health. 1998; 88(5): 808-811.
38
The challenge of obesity in the WHO European region and the strategies for response: summary. Branca F, Nikogosian H, Lobstein T, editors. 1-323. 2007. World Health Organization.
39
Van Dyck D, Cardon G, Deforche B, Sallis JF, Owen N, De Bourdeaudhuij I. Neighborhood SES and walkability are related to physical activity behavior in Belgian adults. Prev Med 2010; 50: S74-S79.
40
Aan de andere kant kan worden vastgesteld dat 3% van de volwassen bevolking te mager is. Dit komt vooral voor bij de vrouwelijke populatie (4,4%), de jongste leeftijdsgroepen (18-34 jaar) en in stedelijke gebieden (Gezondheidsenquête 2008).
44
hoger onderwijs). Voor obesitas is dit percentage respectievelijk 13% en 3% (nationale Gezondheidsenquête 2008). De cijfers uit de HBSC-studie (internationale studie Health Behaviour in School-Aged Children) bevestigen de toename bij de Vlaamse jongeren41. In 2010 waren 3,2% van de Vlaamse jongens en 2,1% van de meisjes obees. 9,8% van de jongens en 7,5% van de meisjes lopen het risico obees te worden. In 2002 waren nog 1,8% van de jongens en 1,5% van de meisjes obees, in 2006 2,3% van de jongens en 1,7% van de meisjes. Iets meer jongens waren pre-obees en obees dan meisjes. Meer jongens en meisjes uit het secundair beroepsonderwijs bevinden zich in de pre-obese en obese groep in vergelijking met jongens en meisjes uit het algemeen secundair onderwijs.
3.2
Psychische gezondheid
Onder de psychische of geestelijke gezondheid vallen ziekten, aandoeningen en beperkingen die (hoofdzakelijk) van geestelijke aard zijn. Dit zijn onder andere angststoornissen, depressies en stress. Maar geestelijke gezondheid is niet enkel de afwezigheid van deze zaken. Het is een toestand van welzijn waarin elk individu kan omgaan met normale spanningen van het leven, productief en vruchtbaar werk kan verrichten en een bijdrage leveren aan zijn of haar gemeenschap (WHO, 2007). Een aantal indicatoren uit de Gentse Gezondheidsmonitor geven een eerste inzicht in hoe Gent op het vlak van geestelijke gezondheid presteert. Het aantal cliënten in begeleiding bij de Centra voor Geestelijke Gezondheid (CGG) en de opnames in psychiatrische ziekenhuizen geven een beeld van het gebruik van publieke zorginstanties. Over gebruik van privé-initiatieven of niet-formele gezondheidzorg, zoals psychotherapie, e-mental health, anonieme telefoonlijnen,.. hebben we weinig gegevens. Daarnaast geraken niet alle personen tot bij de juiste zorg onder andere door financiële, sociale en culturele drempels, het niet herkennen van geestelijke gezondheidsproblemen en de aard en kwaliteit van het aanbod. In het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) werd een representatief staal van de Gentse bevolking bevraagd over hun psychisch welbevinden. Cijfers over het aantal zelfdodingen en suïcidepogingen geven ook een indicatie van de geestelijke gezondheid van de Gentenaren. Door dit aan te vullen met (Vlaamse) gegevens over psychische aandoeningen, medicatiegebruik en risicofactoren en -groepen worden een aantal trends duidelijk. 3.2.1 Psychisch welbevinden Volgens het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) heeft 84% van de Gentenaren een goed psychisch welbevinden, 6% slecht, en 10% matig42. Hoe ouder, hoe beter het psychisch welbevinden. Een hoger diploma, inkomen en hebben van een vaste job gaat samen met een hoger welbevinden. Autochtone respondenten43 hebben een hoger psychisch welbevinden dan respondenten die zich allochtoon voelen.
41
Anne Hublet, Carine Vereecken en Lea Maes, Jongeren en Gezondheid, Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent (2010).
42
Gemeten met de Affective Balance Scale van Bradburn: Aan de hand van acht uitspraken, waarvan vier positieve en vier negatieve, werd berekend of de respondent goed, middelmatig of slecht functioneert op affectief vlak.
43
Dit is een subjectieve variabele gebaseerd op vraag 67 uit de Leefbaarheidsmonitor (Stad Gent, 2010). Deze vraag luidt als volgt: voel je je autochtoon of allochtoon. Volgende antwoordcategorieën zijn voorzien: 1. Autochtoon; 2. Allochtoon; 3. Beiden; 4. Geen van beiden; 5. Weet niet.
45
Dit psychisch welbevinden is gedaald ten opzichte van 2003 en 2006, toen scoorde respectievelijk 87% en 89% van de respondenten nog goed. 3.2.2 Psychiatrische opnames In 2008 waren er 4113 psychiatrische opnames van Gentenaren (Minimale Psychiatrische Gegevens MPG, FOD Volksgezondheid). Dit gaat over residentiële opnames of intakes in psychiatrische ziekenhuizen (PZ), psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ), initiatieven voor beschut wonen (IBW), of psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT). In vergelijking met Vlaanderen, wordt een relatief hoog aandeel inwoners van Gent opgenomen, namelijk 173 per 10.000 inwoners in vergelijking met 96 per 10.000 inwoners in Vlaanderen. Vooral bij mannen is ongeveer twee keer zoveel als gemiddeld in Vlaanderen (207 tegenover 99 per 10.000 inwoners). De hoogst opgeleiden worden minder opgenomen dan de lager opgeleiden (49 tegenover 165 of meer per 10.000 inwoners).
%-&$%!" %* *$!)+ 1 &"$;:3::: +! $% 6<::B7 >A<4<
>
><<4< =A<4<
=@=4? EE4=
=<<4<
E?4?
A<4< <4< %*
#%(%
Bron: MPG FOD Volksgezondheid, bevolkingscijfers Lokale statistieken, bewerkingen IdeaConsult
Voor opnames omwille van alcoholgebruik (28,6 tegenover 15,5 per 10.000 inwoners) en drugsmisbruik (17,2 tegenover 4,9) is het verschil tussen Gent en België vrij groot; voor depressie (21,7 tegenover 17) is het verschil minder uitgesproken. Ook opnames voor schizofrenie (14,1 tegenover 6), psychotische stoornissen (10,7 tegenover 5,4) en borderline/narcisme (8,5 tegenover 4,2) komen relatief vaker voor bij Gentenaren.
46
%* C4A
C4@
#%(%
' ()*&&(% )
D4A
%')) %))*&&(% )
=<4C
()&&%# !" ))*&&(% ) 8&((# %4%+)& # * *4 %( )$9
=@4=
)0&+))*&&(% )
=C4>
1&(%
'())
>=4C
(-)$ )(- "
>D4B
#&$ )(- "
?A4< ?<4< >A4< ><4< =A4< =<4< A4< <4<
%-&$%!" %"$!! !%$!"1 &"$ ;:3::: +! $%6<::B7
Bron: MPG FOD Volksgezondheid, bevolkingscijfers Lokale statistieken, bewerkingen IdeaConsult
Het aantal psychiatrische opnames in Gentse instellingen (dus niet enkel van Gentenaren) is de afgelopen 10 jaar sterk gestegen, vooral onder volwassenen (MPG FOD Volksgezondheid). Deze stijging in zorggebruik is vooral te wijten aan het aantal opnames voor stemmingsstoornissen en stoornissen in middelenmisbruik, die beide met 50% toenamen. Opnames voor schizofrenie en andere psychotische stoornissen bleven gelijk. De aanwezige residentiële capaciteit in Vlaanderen werd op 31/12/2009 voor meer dan de helft ingenomen door de categorieën stemmingsstoornissen en stoornissen in middelenmisbruik. Ook uit ESEMed (European Study on Epidemiology of Mental Disorders, Vlaamse gegevens 2001-2002) bleek dat de stemmingsstoornissen en stoornissen in het gebruik van middelen het vaakst voorkomen. 30% van de capaciteit werd ingenomen door de doelgroep schizofrenie of andere psychotische stoornissen (FOD Volksgezondheid). 3.2.3 Patiënten Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg In 2010 waren 2311 Gentenaren in begeleiding bij een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg of CGG (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 2010). Het aantal CGG patiënten in Gent is iets hoger dan gemiddeld in Vlaanderen (9,5 tov 8,6 per 1.000 inwoners). Gentse vrouwen worden vaker begeleid door een CGG dan mannen (10,1 tegenover 8,8 per 1.000 inwoners), net zoals in Vlaanderen gemiddeld het geval is.
47
&5"' & "$;3::: +! $% =>4<
=<4=
=<4<
D4D
D4<
E4= D4= %*
B4<
#%(%
@4< >4< <4< $%%%
.(&-/%
Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en Lokale Statistieken
De problemen die de CGG behandelen zijn representatief voor de psychische problemen die bij de algemene bevolking voorkomen44: angst- en stemmingsstoornissen en verslavingsproblemen nemen een belangrijke plaats in. Bij de centra geestelijke gezondheidszorg stellen we eenzelfde patroon vast als bij de psychiatrische ziekenhuizen. Meer dan de helft van de cliënten zijn mensen zijn met een angst- en/of stemmingsstoornis of een stoornis in middelen. Uit de cijfers van de Vlaamse CGG blijkt dat mannen vooral begeleid worden voor gedrags- en verslavingsproblematiek, vrouwen kampen vaak met psychische problemen, maar ook met verwerkings- en interactieproblemen. In de CGG komt de groep met schizofrenie of andere psychotische stoornissen vrijwel helemaal niet voor, terwijl deze wel een groot deel van de residentiële capaciteit innemen. Deze cijfers over het zorggebruik zeggen dus niet wat de prevalentie of incidentie in een bevolking is, enkel in welke mate een beroep wordt gedaan op hulpverleners of zorgvoorzieningen. De manier waarop de geestelijke gezondheidszorg georganiseerd is heeft een impact op deze cijfers (zie hoofdstuk gezondheidszorgsysteem). 3.2.4 Suïcide en suïcidepogingen Suïcidecijfers In Gent waren er in 2007 18 suïcides per 100.000 inwoners (Sterftecertificaten Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2007). Mannen plegen vaker suïcide dan vrouwen: 23 mannen tegenover 12 vrouwen per 100.000 inwoners. Suïcide is de grootste doodsoorzaak bij 25-44-jarigen, zowel bij mannen als vrouwen (Sterftecertificaten VAZG, 2004-2008).
44
European Study on Epidemiology of Mental Disorders (ESEMeD) naar de prevalentie en incidentie van psychische problemen bij de Vlaamse bevolking (2001-2002) via interview
48
Suïcide rates, Groot Gent, 1996-2007, opgesplitst volgens geslacht
rate/100.000 inwoners
60 50 40 30 20 10 0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
mannen
42
33
50
46
45
50
39
45
35
39
22
23
vrouwen
19
9
17
19
22
8
21
15
14
10
14
12
totaal
30
21
33
32
33
28
30
30
24
24
18
18
Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
Suïcide komt in Gent meer voor dan gemiddeld in Vlaanderen (15,9 per 100.000)45. De zelfmoordratio ligt in Gent hoger dan in Antwerpen, Brugge en Leuven, maar lager dan in Oostende, Ronse en ook Eeklo (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid46). Recent onderzoek (Hooghe, Vanhoutte, 2011) wijst aan dat hoge zelfmoordcijfers vooral voorkomen in gemeentes met een relatief arme en oudere bevolking en/of veel alleenstaanden. Steden hebben over het algemeen lagere zelfdodingscijfers omdat ze een relatief jonge bevolking hebben en dit heel sterk het voorkomen van zelfdoding reduceert, ook bij de ouderen. Zelfdodingscijfers zijn bovendien lager bij allochtone minderheden, en deze groepen dragen ook bij aan de dynamiek van het sociaal leven binnen een stad. Dit is echter geen garantie, Gent telt dan wel meer inwoners dan gemiddeld, meer migranten en veel jongeren, maar ook veel werklozen, alleenstaanden en senioren, wat de slechte score verklaart. Een andere factor is dat er in Gent door het hoge aantal psychiatrische bedden een hogere concentratie is van ernstige psychiatrische problematiek, een belangrijke risicofactor voor suïcide. Uit een vergelijkend onderzoek tussen Vlaanderen en Nederland, waar de zelfmoordcijfers veel lager zijn (9 per 100.000 inwoners), blijkt dat de risicofactoren voor suïcide (vroegere suïcidale gedachten en psychische problemen) in Vlaanderen en Nederland vergelijkbaar zijn (Reynders ea, 2011). Nederlanders blijken echter voor die problemen vaker hulp gekregen te hebben dan Vlamingen en er zijn ook meer Nederlanders die hulp willen zoeken. De betere toegankelijkheid en beschikbaarheid van de geestelijke gezondheidszorg-hulpverlening in Nederland is een gedeeltelijke verklaring. Daarnaast hebben Nederlanders een duidelijk positievere houding tegenover hulp zoeken: ze ervaren minder zelfstigma en schaamte om formele hulp te zoeken.
45
De Vlaamse zelfmoordcijfers zijn relatief hoog in vergelijking met andere Europese landen. Op basis van wetenschappelijk onderzoek werden reeds verschillende beleidsadviezen geformuleerd zoals de verbetering van de geestelijke gezondheidszorg met aandacht voor getrapte zorg, een multidisciplinaire aanpak, goede samenwerking tussen eerste- en tweedelijnszorg, erkenning van psychotherapie, een adequater gebruik van psychofarmaca, aandacht voor participatie van de patiënt, goede opvolging van suïcidepogers. Daarnaast is het ook belangrijk dat de overheid stappen onderneemt om stigma en zelfstigma ten gevolge van psychiatrische stoornissen en hulp zoeken voor deze stoornissen via sensibiliseringscampagnes te reduceren (Reynders ea, 2009).
46
Team Gegevensverwerking en Resultaatsopvolging http://www.zorg-engezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Sterfteatlas-Vlaanderen/Sterfteatlas--zelfdoding/
49
Daarnaast blijkt dat regio’s met een hoog zelfmoordcijfer een minder tolerante houding tegenover suïcide hebben dan regio’s met een laag zelfmoordcijfer. Suïcidepogingen Groot-Gent is sinds 1996 opgenomen als één van de 21 catchment areas van de WHO Multicentre Study of Suicidal Behaviour. Dit houdt in dat er een registratieproject loopt van zelfmoordpogingen in het AZ St.-Lucas, Jan Palfijn en UZ. Sinds 2007 wordt voor Vlaanderen het aantal suïcidepogingen geschat via de registratie in spoeddiensten van algemene ziekenhuizen (registratie sinds 2010 in 26 ziekenhuizen, in 2011 in 40 ziekenhuizen) (Eenheid voor Zelfmoordonderzoek UGent)47. Hierdoor kan er sprake zijn van registratie-bias: doordat er beter wordt gemeten, liggen de cijfers hoger. In 2010 werden in Gent 238 suïcidepogingen per 100.000 inwoners geregistreerd. Gemiddeld voor Vlaanderen ging het om 150 pogingen per 100.000 inwoners Het aantal pogingen is zowel in Gent als in Vlaanderen afgenomen48. In Gent zijn het vooral jongeren die zelfmoordpogingen doen. Volgens de Sterfteatlas van Vlaanderen was in Gent in 2010 ongeveer één derde van de mannelijke (33,9%) en vrouwelijke suïcidepogers (34,2%) tussen de 15 en 29 jaar oud. Grafiek: suïcidepogingen per leeftijdscategorie Gent, 2000-2010 (aantal pogers per 1.000 inwoners)
Bron: registratie suïcidepogingen Gent, Eenheid voor Zelfmoordonderzoek
Voor de vrouwelijke suïcidepogers is er een piek op 15-19 jaar, maar ook in de categorie 20 tot 24 jaar zijn de cijfers hoog. Bij mannen komen suïcidepogingen relatief het frequentst voor tussen 20 en 24 jaar, gevolgd door 35 tot 39 jaar. In Vlaanderen bevond het hoogste aantal suïcidepogers zich in de leeftijdscategorie 45-49 jaar. Mogelijk verklaart de specifieke bevolkingsstructuur van Gent (groter aandeel 20-39-jarigen) een deel van dit verschil.
47
Er kan registratiebias zijn: mogelijk zijn de cijfers in Gent hoger doordat er nauwgezet wordt geregistreerd in de Gentse ziekenhuizen.
48
Registratie suïcidepogingen Gent, Eenheid voor Zelfmoordonderzoek, 2010
50
De meeste suïcidepogingen komen procentueel van inactieven (41,7%) (invaliden, studenten). In Gent is het aandeel van werklozen (22,2%) onder de suïcidepogers daarnaast een stuk hoger dan gemiddeld in Vlaanderen (14,9%). Ook uit literatuur blijken lager opgeleiden en (langdurig) werklozen een hogere kans voor zowel suïcidepogingen als suïcides vertonen. Daarnaast vormen alleenstaanden of – wonenden en gescheiden personen risicogroepen voor suïcidaal gedrag. Meer dan de helft van de suïcidepogers (56% in de 26 Vlaamse spoeddiensten, 63% in de Gentse registratie) geeft aan dat ze minstens 1 voorgaande suïcidepoging ondernomen hadden. Zowel in Vlaanderen als in Gent werd 7 op de 10 van deze personen al psychisch behandeld. Gemiddeld ondernemen vrouwen meer pogingen dan mannen, maar zijn de zelfdodingscijfers minder hoog. Dit zou te verklaren zijn doordat mannen meer agressievere en efficiëntere middelen gebruiken en omdat depressie49, een belangrijke risicofactor, bij mannen vaak langer gemaskeerd blijft en meer uitmondt in zelfmoord (Kenniscentrum CPZ). 3.2.5 Depressie en psychische aandoeningen Cijfers over de prevalentie van depressie in Gent zijn niet gekend. In De Sociale Staat van Vlaanderen (SVR, 2011) wordt de stand van zaken in Vlaanderen toegelicht: Volgens de gezondheidsenquête 2008 heeft ongeveer 1 op de 10 Belgen het voorbije jaar met depressieve symptomen gekampt. Bij Vlaamse jongeren hebben ongeveer 15% van de jongens en 21% van de meisjes tussen 13 en 18 jaar reeds twee keer of meer aan zelfdoding gedacht (Universiteit Gent, 2006). Depressieve gevoelens gaan samen met meer middelenmisbruik (Universiteit Gent, 2006), zelfdodingsgedachten en zelfdoding (Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid). In 2010 was 90% van de Vlaamse jongeren (11-18-jarigen) sterk tevreden over zijn leven (Universiteit Gent, 201050). Zo’n 5 tot 10% van de Vlaamse adolescenten zou op dit moment depressief zijn. Meisjes geven meer blijk van onwelbevinden dan jongens. Ook neemt het onwelbevinden bij jongeren toe naarmate ze ouder worden (Katholieke Universiteit Leuven, 2010). Allochtone jongeren blijken eveneens kwetsbaarder (De Clercq e.a., 1996 in: Bayingana e.a., 2002). Sociaal-economisch valt duidelijk op dat laaggeschoolden en jongeren die in armoede leven zich slechter voelen (Universiteit Gent, 2006). Zo blijkt dat vrouwen, lageropgeleiden en etnisch-culturele minderheden een groter risico lopen op depressieve klachten. Socio-economische factoren zoals werkloosheid, alleenstaand zijn, een lager opleidingsniveau en een laag inkomen zijn medebepalend voor een verhoogd risico op depressie en zelfdoding. Maar tegelijkertijd zijn werkloosheid, armoede een eenzaamheid ook vaak een gevolg van depressie. Uit het KANS-onderzoek51 blijkt dat het cliënteel van OCMW, CAW en ICAW in grote mate met ernstige psychische klachten kampt. Ongeveer 70% van de eerstelijnswelzijnszorggebruikers (OCMW, CAW en ICAW)
49 50
Onderzoek bevestigt dat ongeveer 70% van de personen die een suïcidepoging ondernamen depressief was. Jongeren en Gezondheid 2010, resultaten mentale gezondheid. De studie maakt deel uit van de internationale studie Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC), uitgevoerd onder toezicht van de Wereld Gezondheidsorganisatie.
Internationale 4- jarige studie vanuit de WHO waarbij 43 landen of regio’s hebben deelgenomen, met 204.534 respondenten (schoolgaande kinderen) waarvan 4.311 Vlamingen. 51
“Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin.” Enquête bij welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009. Depressieve klachten en suïcidaliteit in de (I)CAW en OCMW: onderzoek naar de ernst en de relatie tot armoede. Ann DeSmet, Koen Hermans, Evelyn Verlinde, Sara Willems, Jan De Maeseneer & Chantal Van Audenhove, Onderzoeksgroep KANS (2011)
51
bevestigen psychisch onwelbevinden. De helft van de welzijnszorggebruikers met psychisch onwelbevinden vertoont tekenen van milde tot ernstige depressiviteit. Bij tewerkgestelden is dit 39% en bij werklozen 60%. Bij personen met chronische ziektes is dit 65%. Ongeveer de helft van de welzijnszorggebruikers kent iemand die een suïcidepoging ondernam, 1/3 heeft zelf een poging ondernomen. Uit de Gezondheidsenquête 2008 blijkt dat 19% van de inwoners van het Vlaamse Gewest slaapproblemen ervaart (minstens één slechte nacht in de vorige 4 weken). Vrouwen (23%) worden vaker dan mannen (15%) geconfronteerd met een slechte nachtrust. Bijna 75% van welzijnszorggebruikers met psychisch onwelbevinden heeft ook slaapproblemen (KANS-onderzoek52). Daarnaast klaagt in Vlaanderen globaal 3% over chronische angst, en blijkt dat vooral vrouwen en laaggeschoolden aangeven angstproblemen te hebben. 3.2.6 Medicatiegebruik In een recente enquête gaf 16,1% van de bevraagde Gentenaren aan psychofarmaca te gebruiken (Willem, Hardyns en Vyncke, 2011). Het gaat vooral over slaapmiddelen en kalmeermiddelen, naast antidepressiva of pijnstillers. Personen uit een achtergestelde buurt gaven significant meer aan dat ze 1 van deze geneesmiddelen gebruikten (20,4% tegenover 13,9%). Het gebruik van psychofarmaca kan samen met de suïcidecijfers en verslavingsgegevens een graadmeter zijn van het welbevinden van een bevolking (SVR, 2011). Sinds de jaren 1980 hoort België bij de grootste gebruikers van benzodiazepine ter wereld (Balter e.a., 1984). Benzodiazepines en aanverwanten zijn de enige overblijvende soort geneesmiddelen die bij ons als ‘slaap-en kalmeringsmiddelen’ worden gebruikt. Uit de Gezondheidsenquête blijkt dat in Vlaanderen 13% van de ondervraagde 15-plussers een benzodiazepine gebruikte op het moment van de bevraging, tweemaal meer vrouwen dan mannen. De analyses in functie van de sociaaldemografische factoren identificeerden vrouwen en laagopgeleide personen als risicogroepen.
GEZONDHEIDSTOESTAND: CONCLUSIES en UITDAGINGEN
De gemiddelde levensverwachting gaat erop vooruit, maar er is nog een grote gezondheidskloof. Mensen leven langer (mortaliteit) en in betere gezondheid (morbiditeit), naarmate ze een hogere sociaal-economische status (opleidingsniveau en/of inkomen) hebben. De gezondheid van personen in achtergestelde buurten in Gent is slechter dan deze van personen in niet-achtergestelde buurten. Zowel het psychisch welbevinden als de zelf gepercipieerde gezondheid zijn positief gerelateerd aan het inkomen (hoe hoger, hoe beter het welbevinden en de gezondheidstoestand).
Er is een relatief hoge sterfteratio in Gent. Mannen sterven vooral aan kankers en hartfalen en andere -complicaties, en meer dan gemiddeld aan aandoeningen van de onderste luchtwegen; bij vrouwen zijn hartfalen en andere –complicaties gevolgd door kankers belangrijke doodsoorzaken.
Ook de (stijgende) incidentie van een aantal kankers of beschavingsziektes als diabetes en obesitas gerelateerd aan leefstijl (gezonde voeding, beweging, roken) veroorzaken
52
Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin. Enquête bij welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009.
52
een groot aantal verloren (gezonde) levensjaren. Ook bij jongeren en kinderen nemen overgewicht en obesitas toe.
Bij een aantal van de belangrijkste of in Gent relatief meer voorkomende doodsoorzaken (longkanker, borstkanker, colorectale kanker, hart- en vaatziekten, uitwendige doodsoorzaken, diabetes) kan via preventie – zowel een gezondere leefstijl als medische preventie (gerichte) en screening - een deel van de sterfte worden vermeden.
Infectieziektes zoals TBC en gonorroe komen meer voor in Gent dan in de rest van Vlaanderen. TBC is een typisch grootstedelijk fenomeen. Het gaat echter om relatief lage incidenties, waarbij de registratiebias niet te onderschatten valt. De toename van de SOA’s gonorroe, syfilis en chlamydia (in Vlaanderen) is een aandachtspunt en ook verder als indicator voor seksueel gedrag te bekijken.
Er is een hoog aantal psychiatrische opnames in Gent, vooral voor alcohol- en drugsmisbruik en depressie, maar ook voor schizofrenie, psychotische stoornissen, borderline. Algemeen is dit gestegen. Het hoger aantal psychiatrische opnames heeft voor een deel te maken met het aanbod (nergens ter wereld zijn er meer intramurale psychiatrie-bedden dan in Gent – ook in België is dit gemiddeld zeer hoog). Dit moet gezien worden in samenhang met de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg (de rol van de CGG’s en de eerstelijnszorg, preventie en vroegdetectie) en de huidige evoluties hierin zoals de vermaatschappelijking van de zorg.
Het aantal zelfmoordpogingen en –slachtoffers ligt in Gent hoger dan gemiddeld. Dit kan gerelateerd worden aan verschillende risicofactoren en de aanwezigheid van een aantal risicofactoren in Gent. Er kan “registratie-bias” zijn: in Gent loopt een internationaal registratieproject rond zelfmoord. Daarnaast is er een concentratie van psychiatrische bedden. Risicogroepen zijn sociaal-economisch kwetsbare groepen, lager opgeleiden, etnisch-culturele minderheden, alleenstaanden, .. Deze zijn meer vertegenwoordigd in Gent. Het aantal zelfdodingspogingen is vrij hoog bij jongeren en adolescentenkomt zelfdoding relatief veel voor. Er is een relatie met psychische problemen zoals depressie, en ook het verband met middelengebruik is relevant, zie het hoge aantal psychiatrische opnames omwille van alcohol- en drugsmisbruik en depressie. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid van de zorg en het (stigma op) zoeken van hulp aandachtspunten.
53
4
LEEFSTIJL
Een aantal aspecten van het dagelijkse leven spelen een rol in het behoud en/of de opbouw van een goede gezondheidstoestand, zoals bewegen, gezonde voeding en vaccinaties. Daartegenover staan bepaalde gedragingen die de gezondheid schaden, met name consumptie van tabak, alcohol of drugs. Leefstijl is daarbij sterk gerelateerd met socio-economische status en etnisch-culturele achtergrond. Een lage socio-economische status gaat vaker samen met (structureel) ongezond gedrag op het vlak van voeding, beweging, roken, gebruik van alcohol en verdovende middelen, maar ook (etnisch-) culturele factoren (bv religie) kunnen in deze aspecten een zowel negatieve als positieve rol spelen. Tijdens de ontwikkeling van de Gezondheidsmonitor werd een selectie gemaakt van relevante en beschikbare indicatoren die iets zeggen over de voedings- (groente, fruit, water, borstvoeding) en bewegingsgewoonten, het middelengebruik (alcohol en tabak) en seksueel gedrag (tienermoeders) van de Gentenaar. Indicatoren inzake druggebruik, vis- of vleesconsumptie en gebruik van anticonceptie en de onderwerpen mondhygiëne en ander gezondheidsgerelateerd gedrag zijn geen onderdeel van de Gezondheidsmonitor - onder andere door een gebrek aan Gentse cijfers -, maar werden toegevoegd aan deze omgevingsanalyse omwille van hun relevantie. Aan de hand van de kwantitatieve en kwalitatieve informatie die hierover beschikbaar is, probeerden we een aantal belangrijke thema’s toch te beoordelen. De Gentse cijfers waarbij dit van toepassing is, worden vergeleken met de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen die door de Vlaamse overheid en door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) worden gehanteerd. Op die manier wordt duidelijk in welke mate Gent aan deze doelstellingen voldoet, hoewel dit niet betekent dat de aanbevelingen worden behaald.
54
4.1
Voeding en beweging
De actieve voedingsdriehoek geeft je een idee van wat je dagelijks zou moeten eten en hoeveel je per dag moet bewegen.
Bron: © Vigez
Naast evenwichtig eten is voldoende bewegen essentieel in een gezonde levensstijl. De aanbevelingen zijn opgesteld voor iedereen vanaf 6 jaar, maar kunnen variëren voor wie zware fysieke arbeid doet, intensief sport of een bepaald dieet moet volgen. Wie gevarieerd en evenwichtig eet, verschaft zijn lichaam alle nodige energie en voedingsstoffen om optimaal te functioneren. De actieve voedingsdriehoek bestaat uit negen groepen: de groep lichaamsbeweging, zeven essentiële voedingsgroepen en de restgroep. De essentiële gekleurde voedingsgroepen zijn onmisbaar in een evenwichtige voeding. Het topje van de actieve voedingsdriehoek, de restgroep, is een toemaatje. De reële inname bij de Vlaamse bevolking (2004) wijkt nog sterk af van de aanbevelingen:
55
Bron: © Vigez
Mensen eten te veel producten uit de restgroep en uit de groep ‘vlees, vis, eieren en vervangproducten53. Van de andere producten verbruikt men te weinig tot veel te weinig, bv. groenten, melk, water,… Er wordt veel te weinig bewogen om gezondheidswinst te behalen. De resultaten van de gezondheidsenquête in 2008 toonden al aan dat de voedingsgewoonten van de Belg zeker niet optimaal zijn, maar dat er toch sprake is van een verbetering (Gislé, 2010). Bevolkingsgroepen die qua voeding (dagelijkse consumptie van fruit, groenten en bruin brood en wekelijkse consumptie van vis) het best naar voor komen zijn vrouwen en hoog opgeleide mensen. Jongvolwassenen scoren hierop het slechtst. Een bijkomende problematiek bij jongvolwassen is dat de helft van hen dagelijks gesuikerde frisdrank drinkt. Er moet hierbij rekening worden gehouden met de gezondheidskloof, die sterk samenhangt met het opleidingsniveau en het inkomen: wie weinig verdient of laag geschoold is, heeft meer kans om obesitas en andere gezondheidsproblemen te ontwikkelen. De meeste gegevens waarover we beschikken (Leefbaarheidsonderzoek, Gezondheidsenquête, ..) zijn zelfgerapporteerd, waardoor de resultaten vermoedelijk een vrij positief beeld geven. Het eten van bijvoorbeeld fruit en groenten valt onder een sociaal wenselijk gedrag, wat tot hogere rapportages kan leiden. Het is daarnaast eenvoudiger fruitconsumptie (aantal stuks) in te schatten dan groenteconsumptie.
53
Uit de Samenvatting Vlaams actieplan voeding en beweging 2008-2015
56
De beschikbare Gentse cijfers over de groente-, fruit- en waterconsumptie, borstvoeding, en lichaamsbeweging worden per indicator overlopen in relatie tot de cijfers die er op Vlaams niveau zijn en de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. Dit werd aangevuld met een aantal algemene cijfers en trends in voedingsgewoonten over frisdrankconsumptie, ontbijtgedrag en vleesconsumptie. 4.1.1 Groenteconsumptie Groenten zijn een bron van voedingsvezels, vitaminen en mineralen. De aanbeveling is 300 gram groenten per dag te consumeren, gespreid over de verschillende maaltijden (©VIGeZ 2012). Slechts 16% van de Gentenaren geeft aan dat ze 2 of meer keer per dag groenten eten (Stad Gent, 2010). De hoeveelheid geconsumeerde groenten werd echter niet bevraagd.
! %)"'* $! & !%6,3 $"" $! & %"7 &1F D4@
>"(&$('( ="('(
=>4?
=*&*?"('(/"
%(%="('( /"
Bron: Stad Gent, 2010
77 % van de respondenten eet minstens dagelijks groenten. Vrouwen consumeren meer groenten dan mannen: 82% tegenover 72% eet dagelijks groenten. Er is een positief verband met de leeftijd. In de oudste leeftijdsgroep (65-79 jaar) consumeert 83% dagelijks groente, bij de jongste leeftijdsgroep (10-17 jaar) 71%. Er is een significant verband tussen de groenteconsumptie en het opleidingsniveau en het inkomen. Van de Gentse laagst opgeleiden geeft 72,9% aan dat ze dagelijks groente consumeren, en van de hoogst opgeleiden 82%. Voor inkomen is dit 66,6% in de laagste tegenover 81% in de hoogste inkomenscategorie54. Allochtone respondenten55 eten minder frequent groenten of salade dan autochtone respondenten. In de nationale gezondheidsenquête (2008) rapporteert 87,5% van de Vlaamse respondenten dat ze dagelijks groente of salade consumeren (Gislé, 2010). Dit ligt hoger dan de Gentse steekproef, maar we kunnen niet uitsluiten dat dit niet aan toeval bij samenstelling van de steekproef te wijten is. Voor Vlaanderen vindt men geen significant verschil tussen mannen en vrouwen of naar opleiding, enkel naar leeftijd: in de 54
Eindrapport (technisch rapport) Leefbaarheidsonderzoek Stad Gent, M.A.S 2009.
55
Dit is een subjectieve variabele gebaseerd op vraag 67 uit de Leefbaarheidsmonitor 2009. Deze vraag luidt als volgt: voel je je autochtoon of allochtoon. Volgende antwoordcategorieën zijn voorzien: 1. Autochtoon; 2. Allochtoon; 3. Beiden; 4. Geen van beiden; 5. Weet niet.
57
leeftijdsgroep 15-24 jaar is de dagelijkse groenteconsumptie het laagst, namelijk 80%, en in de leeftijdsgroep 55-64 jaar is deze het hoogst, namelijk 94%. Men stelt wel vast dat het percentage dat dagelijks groenten eet significant lager is in de stedelijke gebieden (82%) dan in de halfstedelijke en landelijke gebieden (beiden 88%). Dit geldt ook voor het percentage van de bevolking dat minstens 200g groenten per dag eet. Meer dan drie vierde van de jongvolwassenen (15-24 jaar) eet dagelijks groenten, maar slechts 58% eet 200g groenten per dag. De Vlaamse gezondheidsdoelstelling56 voor groenteconsumptie streeft ernaar dat tegen 2015 het percentage personen dat de aanbeveling voor groenten (dagelijks 300 g) haalt van 1% naar 11% gaat, en de gemiddelde inname van groenten met 10% (van 147 naar 162g/dag) stijgt. 4.1.2 Fruitconsumptie Fruit bevat net als groenten enkelvoudige koolhydraten, voedingsvezels, vitaminen en mineralen, maar toch kunnen fruit en groenten elkaar niet vervangen omdat ze verschillende soorten en hoeveelheden vitaminen en mineralen bevatten (©VIGeZ 2012). De aanbeveling is om twee tot drie stuks fruit per dag te eten. 25,4% van de bevraagden in het Gentse leefbaarheidsonderzoek consumeert 2 keer per dag of meer fruit. Daarmee voldoet Gent op het vlak van fruitconsumptie wel aan de Vlaamse Gezondheidsdoelstelling (‘15% consumeert dagelijks 2 of meer stukken fruit’).
$)&! %)"' &1F =4BH
>"(&$('(
=<4=H >A4@H =B4@H
="('( @*&*B"('(/"
=<4=H
=*&*?"('(/" ?B4@H
%(%="('( /"
Bron: Stad Gent, 2010
61,4 % van de Gentenaren eet minstens 1 keer per dag fruit. Vrouwen consumeren meer fruit dan mannen: de dagelijkse fruitconsumptie is in Gent bij vrouwen (67,7%) hoger dan bij mannen (53,7%). De dagelijkse fruitconsumptie verbetert vanaf 18 jaar naarmate men ouder is en is het hoogst bij 65-79 jarigen (77,8%). Er is een significant verschil in de mate van fruitconsumptie tussen Belgen en niet-Belgen en personen waarvan 1 van de ouders geen Belg is. De dagelijkse fruitconsumptie is voor Belgen 60,3%, lager dan bij niet-Belgen (65,6%) of ECM (66,4%). Er werd een negatief
56
Gezondheidsdoelstelling voeding en beweging 2008-2015
58
verband vastgesteld tussen fruitconsumptie bij niet-beroepsactieve personen (gepensioneerden, huisvrouwen,..) versus beroepsactieve personen. In Vlaanderen consumeert volgens de gezondheidsenquête (2008) 66,3% dagelijks fruit57 (Gislé, 2010). Vrouwen doen het beter (70,5%) dan mannen (62%). 39% van de Vlaamse respondenten eet minstens twee stukken fruit per dag. Amper de helft van de jongvolwassenen in België eet dagelijks fruit. Bovendien consumeert slechts 25% van hen 2 porties fruit per dag. Uit de enquête blijkt ook dat het de jongvolwassenen zijn die het minst vaak bruin brood en vis eten. Daarnaast is er een duidelijke socio-economische gradiënt: de hoogst opgeleiden hebben betere eetgewoonten. 4.1.3 Waterconsumptie Er wordt aanbevolen om dagelijks 1,5 liter te drinken waarvan minstens 1 liter water (68 glazen). 28% van de Gentenaren drinkt minder dan 3 glazen water per dag, 72% drinkt 3 glazen of meer, slechts een derde haalt de aanbeveling.
%+&$! %)"' &1F
==H >DH >=H
<7>#1% ?7A#1% B7D#1%
(%D#1%
@
Bron: Stad Gent, 2010
Vrouwen drinken meer water per dag dan mannen, 75,6% tegenover 67,8% drinkt 3 glazen of meer. Er is een negatief verband tussen waterconsumptie en leeftijd. Vanaf 18 jaar neemt het aandeel dat meer dan 3 glazen water per dag drinkt af van 78% tot 67% in de hoogste leeftijdscategorie. Belgen drinken volgens deze cijfers minder water in vergelijking met ECM (69% tov 82,2% drinkt 3 of meer glazen) of niet-Belgen (88,1%). Er is geen verband met opleiding en inkomen. In totaal drinkt slechts 22% van de Vlaamse bevolking tussen 15 en 59 jaar 1 liter water per dag58. Tegen 2015 moet volgens de Vlaamse gezondheidsdoelstelling het percentage personen dat de aanbeveling voor water haalt naar 32%. De gemiddelde inname van water zou met 10% moeten stijgen (van 669 naar 736 ml/dag). In het leefbaarheidsonderzoek werd echter geen inhoudsmaat toegekend bij de bevraging van
57
Vlaanderen scoort gemiddeld opnieuw iets beter dan Gent, maar opnieuw kunnen we niet uitsluiten dat het verschil door toeval veroorzaakt wordt.
58
Tegen 2015 moet volgens de Vlaamse gezondheidsdoelstelling het percentage personen dat de aanbeveling voor water haalt naar 32%. De gemiddelde inname van water zou met 10% moeten stijgen (van 669 naar 736 ml/dag).
59
het aantal glazen water dat men per dag drinkt, waardoor dit niet aan de Vlaamse cijfers en de gezondheidsdoelstelling kan getoetst kan worden. Frisdranken / energiedrankjes De helft van de Belgische jongeren drinkt dagelijks gesuikerde frisdranken, voor mannen is dit zelfs twee op drie (Gislé, 2010). Uit de Gentse signalenbundel 2011 59 blijkt dat steeds meer en steeds jongere kinderen energydrinks (Red Bull, Burn, Golden Power,…) nuttigen. Deze dranken bevatten hoge doses cafeïne en taurine en zijn niet onschuldig. De Hoge Gezondheidsraad beveelt aan om van deze stoffen niet meer dan 2,5 mg/kg/dag in te nemen. Overmatig gebruik van cafeïne of taurine kan tot gedragsstoornissen (waaronder angstgevoelens) en aantasting van de ontwikkeling van het zenuwstelsel leiden60. Sensibilisering hierrond lijkt aangewezen.
4.1.4 Ontbijt Ondanks dat het ontbijt een van de belangrijkste maaltijden is, ontbijt 18% van de Vlaamse 17-18-jarigen nooit (Universiteit Gent, 201061). Op 11-12-jarige leeftijd ontbijt 5,2% van de jongens en 4,5% van de meisjes nooit op een weekdag. Toch is er in vergelijking met 2006 een stijging in het dagelijks ontbijten bij de 11-12-jarigen en 1315-jarigen. Jongeren uit het secundair beroepsonderwijs ontbijten het minst dagelijks in vergelijking met de andere opleidingen. Deze relatie is nog versterkt in vergelijking met de resultaten in 2006. 4.1.5 Vleesconsumptie Uit de Gezondheidsenquête blijkt dat mensen teveel consumeren uit de groep ‘vlees, vis, eieren en vervangproducten (cfr. voedingsdriehoek). Uit de voedselconsumptiepeiling (WIV, 2004) bleek dat voor vlees en/of vleesvervangers de inname 1,6 maal te groot is in vergelijking met de bovengrens van de voedselaanbeveling (75-100g per dag) van de actieve voedingsdriehoek. Uit de iVOX-enquête (2011) die het succes van de Donderdag Veggiedag-campagne wou meten blijkt dat 30% van de Gentenaars afgelopen jaar minstens één keer per maand meedeed aan Donderdag Veggiedag (Vlaanderen: 17%). 15% heeft naar aanleiding van de campagne vaker vegetarisch gegeten (Vlaanderen: 13%). 19% eet momenteel al 1 dag per week geen vlees of vis (Vlaanderen: 13%), en een extra 43% geeft aan in de toekomst minstens één keer te zullen participeren (Vlaanderen: 42%).
59
60
61
De Gentse signalenbundel bundelt signalen van de Gentse veldwerkers binnen de Centra Algemeen Welzijnswerk, Samenlevingsopbouw Gent, Intercultureel Netwerk Gent, vzw JONG, de wijkgezondheidscentra, De Sloep, de KRAS-diensten, het straathoekwerk, de Gezondheidsdienst, OCMW Gent en Welzijnsoverleg Regio Gent. 1 blikje Red Bull van 250 ml bevat 1000 mg taurine en 80 mg cafeïne. Advies van de Hoge Gezondheidsraad nr. 8689: Gebruik van cafeïne in voedingsmiddelen, 11 januari 2012 – Hoge Gezondheidsraad (p. 3) http://www.health.belgium.be/internet2Prd/groups/public/@public/@shc/documents/ie2divers/19076526.p df HBSC-studie , Health Behaviour in School-Aged Children. Jongeren en Gezondheid: rapport voeding.
60
4.1.6 Borstvoeding De mate waarin moeders borstvoeding geven zegt iets over het voedingspatroon van de jongste Gentenaars. Borstvoeding is de ideale voeding vanaf de geboorte. Moedermelk bevat afweerstoffen die de baby beschermen tegen infecties en veel voedingsstoffen zoals eiwittten, koolhydraten, vetten, vitamines en mineralen. In 2009 kreeg 61,6% van de Gentse baby’s op drie maand nog borstvoeding (Gemeentelijke Kindrapporten Kind en Gezin, 2010). Dit is meer dan in Vlaanderen (52%) en Antwerpen (53,7%). We zien dat in Afsnee (40%), Sint-Denijs-Westrem (47,2%) en ook Zwijnaarde (54,5%) minder dan in de andere deelgemeenten borstvoeding werd gegeven. Onderstaande grafiek toont dat het geven van borstvoeding in Gent verschilt volgens het opleidingsniveau. Van de moeders met een opleiding hoger of universitair onderwijs gaf 71,8% borstvoeding, dus deze scoren beter dan het gemiddelde.
F* $ 6!"$ 7!$%&*! $& *! %&!" % *)* !$6<::C7 C=4DH
BD4@H A@4DH
AD4AH
%*8I>5@D=9 #%(%8I@B5>BE9 &( (&% =)*%> ?(& &%(/ !) &%(/ !) ( &( )-% ( 8"&(*&#% 849& *0'9& #()-% ( -% .() * ( Bron: Kind en Gezin
F* $ 6!"$ 7!$%&*! $&*! %!%&* !$6<::C7 C<
BA4D
BB4>
B=4B A@4@
B< A< @<
#
?<
*7#
>< =< < %*
#%(%
Bron: Kind en Gezin
61
Tussen niet-Belgen en Belgen in Gent is er geen verschil, terwijl er in Vlaanderen een verschil is van ongeveer 7%: meer niet-Belgen dan Belgen geven borstvoeding. Binnen het Brussel Gewest wordt er meer borstvoeding gegeven in gemeenten met een laag socio-economisch profiel, het borstvoedingscijfer voor babys van buitenlandse moeders ligt ongeveer 6 % hoger dan dat voor baby’s van Belgische moeders (Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010). Gemiddeld start in Vlaanderen 67,8% van de moeders met borstvoeding. Dit percentage ligt veel lager bij moeders uit kansarme autochtone gezinnen (39%). Slechts 66,5% van de vrouwen (gemeten op dag 6 na de bevalling) in Vlaanderen geeft borstvoeding. Tegen 2015 moet dat cijfer 74% bedragen62. In Gent gaf in 2009 78,5 % van de vrouwen op dag 6 exclusief borstvoeding. 4.1.7 Lichaamsbeweging Uit de Stadsmonitor (2011) blijkt dat ongeveer 46,7 % van de Gentenaren regelmatig actief aan sport doet. Het gemiddelde voor de 13 centrumsteden is 47,1%. Beweging is echter breder dan louter sporten, ook matige of actieve lichamelijke inspanningen zijn goed voor de gezondheid. Om gezondheidswinst te behalen is het al voldoende om dagelijks minstens een half uur te bewegen met een matige fysieke inspanning. Voor kinderen en jongeren is dit minstens een uur per dag. Uit het leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) blijkt dat slechts 26,1% van de Gentenaars dagelijks, en 54,3% minder dan 5 dagen per week een matige lichamelijke inspanning63 doen.
& ' %!" ++$!" ' %" 1F & ?<
>B4=
>A ><
=A4D
=A
==4=
=<
=>4C
=>4? D4D
A4E
C4>
A < <%
=
>% ?% @% A% B% C%
Bron: Stad Gent, 2010
62
Vlaams actieplan voeding en beweging 2009-2015,
63
Activiteiten waardoor men sneller en dieper ademt dan normaal: goed doorwandelen, dragen van lasten, poetsen, fietsen, de trap nemen, recreatief zwemmen en sporten...
62
Gemiddeld genomen besteden respondenten die minstens één dag matige lichamelijke inspanning doen, hier 2,2 uur per dag aan. De meerderheid (36%) besteed 1 tot 2 uur per dag aan zulke inspanningen, bij 5% is dit minder dan 30 minuten. Men doet in Gent vaker lichamelijke inspanningen naarmate men een hoger opleidingsniveau heeft, een hoger inkomen heeft en hoe makkelijker men maandelijks rondkomt. Niet-Belgen en respondenten waarvan beide ouders niet-Belg zijn, blijken minder vaak matige lichamelijke inspanning te doen.
In het BEPAS-onderzoek (Belgian Environmental Physical Activity Study 2007-2008, vakgroep Bewegingswetenschappen UGent)64 werd de lichamelijke activiteit van 1200 Gentenaars onderzocht. Dit werd objectief gemeten met een bewegingsmeter. De gehanteerde beweegnorm (fysieke activiteit waarbij men gezondheidswinst boekt) is 150 minuten per week fysieke activiteit, of minstens 30 minuten fysieke activiteit op 5 dagen van de week. 52,3% haalt deze beweegnorm. Van de mannen haalt 56,5% de norm, van de vrouwen 48,4%. Er is ook een verschil volgens leeftijd en opleiding. Onder de 2035 jarigen haalt 56,5% de norm, bij de 36-50 jarigen is dit 53,4% en bij de 51-65 jarigen 46,7%. Naargelang men wel of geen hoger diploma (hogeschool of universiteit) heeft, haalt 57,1% tegenover 44,9% de beweegnorm. Van de niet-werkenden (=werkloos, huisman/vrouw, gepensioneerd) haalt 42,5% de norm, bij de werkenden is dit 55,2%. In Vlaanderen doet 46% van de bevolking tussen 15 en 59 jaar minstens 30 minuten per dag aan lichaamsbeweging(Gislé, 2010)65. Vlaanderen is actiever dan Brussel (25%) en Wallonië (29%). 26% van de Belgische bevolking loopt een gezondheidsrisico door een gebrek aan lichaamsbeweging in hun vrije tijd – in Vlaanderen is dit 22%. De betere
64
65
Van Dyck D, Cardon G, Deforche B, Sallis JF, Owen N, De Bourdeaudhuij I. Neighborhood SES and walkability are related to physical activity behavior in Belgian adults. Prev Med 2010; 50: S74-S79. Dit werd in het leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) niet op identieke wijze bevraagd als in de Gezondheidsenquête, en de vragen werden anders geïnterpreteerd, dus het is niet aangewezen de Gentse cijfers te toetsen aan deze Vlaamse cijfers of de Vlaamse gezondheidsdoelstelling.
63
scores zouden voor een deel te wijten zijn aan meer betaalbare sportinfrastructuur in Vlaanderen. Jongeren, vooral jongens, zijn actiever en senioren veel minder actief66. Ook de socioeconomische verschillen vallen op: hoe lager het opleidingsniveau, hoe minder tijd men aan lichamelijke inspanning besteedt, en hoe minder men beweegt in de vrije tijd. Vrouwen, mensen van 65 jaar en ouder, maar ook achtergestelde sociale klassen worden onderscheiden als specifieke doelgroepen voor acties. Men stelt vast dat het meten van lichamelijke activiteit methodologisch geen sinecure is. Naast voldoende lichamelijke inspanning is een sedentaire leefstijl (te veel zitten) een belangrijke factor met een negatief gezondheidseffect, gerelateerd aan obesitas en chronische ziekten. In 2008 kon 17% van de Vlaamse bevolking tussen 15 en 59 jaar inactief of sedentair worden genoemd. Bij jongeren67 ligt dit tussen 5 en 16%, bij senioren loopt dit op tot 44%.
4.2
Middelengebruik
Middelengebruik verwijst naar het gebruik van psychoactieve stoffen, waaronder alcohol, illegale drugs en tabak. Gebruik van deze stoffen kan leiden tot verslaving en andere gedrags-, cognitieve en fysiologische verschijnselen. Ze houden in meerdere of mindere mate risico's in voor de gezondheid en het welzijn van de gebruiker en zijn omgeving. De problematiek van de verschillende middelen verschilt sterk, gegevens over de gezondheidsschade die ze veroorzaken zijn niet goed vergelijkbaar. Voor elke drugdode zijn er 4 sterfgevallen voor alcohol en 40 sterfgevallen voor tabak. Uitgedrukt in Verloren Potentiële Levensjaren (VPJ) zien we 1 VPJ door drugs, 3 VPJ door alcohol en 18 VPJ door tabak. De maatschappelijke kost van middelengebruik wordt het hoogst geschat voor alcohol. Tabak komt op de tweede plaats en illegale drugs staat op de laatste plaats68. 4.2.1 Alcoholgebruik Frequentie alcoholgebruik De frequentie waarmee men in Gent alcohol drinkt, werd in 2011 bevraagd bij een representatief staal van de Gentse bevolking. Hieruit blijkt dat 17 % nooit drinkt, terwijl 10,6 % dagelijks drinkt (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011).
66
De gezondheidsdoelstellingen maken een onderscheid tussen bepaalde leeftijdscategorieën, en volgens geslacht.
67
Bij jongeren spreekt men van sedentair gedrag als zij minder dan 1 uur per week fysiek actief zijn (naast de les LO).
68
Startrapport gezondheidsconferentie tabak, alcohol en drugs: Middelengebruik in Vlaanderen, een stand van zaken. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 2007.
64
$#) '!!$) & $ *!!$;< 1F6 H;3:<=7 >@4AH =B4EH
>=4EH
=A4AH =<4AH
&& *
="('( >*&*@"( >*&*?"( @*&*B"( $%& '($% '(/" '(/" $ %(
=<4BH
#"
Bron: ongepubliceerde data Vakgroep Huisartsengeneeskunde UGent, 2011.
Via het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) werden vrij gelijkaardige percentages gerapporteerd69, maar gaf één vierde van de Gentenaren aan dat ze het voorbije jaar geen alcohol consumeerden. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is de samenstelling van de steekproef. Het leefbaarheidsonderzoek is representatief voor etnisch-culturele minderheden, die over het algemeen minder alcohol consumeren. De consumptie van alcohol hangt in Gent samen met verschillende socio-demografische kenmerken (Stad Gent, 2010). Vrouwen consumeren minder vaak alcohol dan mannen. Hoe ouder, hoe vaker men alcohol consumeert. Naar nationaliteit zien we dat nietBelgen en respondenten waarvan één of beide ouders niet-Belg is, minder vaak alcohol drinken dan Belgen en respondenten waarvan beide ouders Belg zijn. Ook allochtone respondenten70 drinken minder vaak alcohol dan autochtone respondenten. Hoe hoger het diploma, hoe makkelijker men het heeft om maandelijks rond te komen en hoe hoger het inkomen, hoe vaker men alcohol consumeert. Naar beroepsactiviteit blijkt dat niet-beroepsactieve respondenten minder vaak alcohol drinken dan tijdelijk tewerkgestelden, die op hun beurt minder alcohol drinken dan personen met een vaste job. Arbeid(st)ers consumeren minder vaak alcohol in vergelijking met (hoger) bedienden. In de Gezondheidsenquête van 2008 gaf 17% van de Vlamingen aan dat ze nooit drinken, 11% drinkt dagelijks (Gislé, 2010). Het percentage dagelijkse gebruikers is in België gemiddeld hoger in stedelijke gebieden. Vooral bij de Gentse mannen komt dagelijks drinken echter minder voor dan gemiddeld in Vlaanderen (11,4% tegenover 14,2%) bij vrouwen is het verschil minder groot (6,9% tegenover 7,3%). Dagelijks alcoholgebruik bij mannen hangt samen met de opleiding: van de laagopgeleiden geeft 7,7% aan dat ze dagelijks drinken, van de hoogopgeleiden 15,6%71. Dagelijks alcoholgebruik komt zowel voor vrouwen als mannen meer voor onder werklozen dan onder werkenden/actieven (dit in tegenstelling tot de frequentie van alcoholconsumptie), en minder onder etnisch-culturele minderheden.
69
9% van de respondenten dronk dagelijks, 9 % 4 tot 6 keer per week, 20% 2 tot 3 keer per week, 23 % 2 tot 4 keer per maand, 13% minder dan 1 keer per maand
70
Dit is een subjectieve variabele gebaseerd op vraag 67 uit de Leefbaarheidsmonitor 2009. Deze vraag luidt als volgt: voel je je autochtoon of allochtoon. Volgende antwoordcategorieën zijn voorzien: 1. Autochtoon; 2. Allochtoon; 3. Beiden; 4. Geen van beiden; 5. Weet niet.
71
Bewerkingen en berekening percentages door IdeaConsult
65
Overmatig en problematisch alcoholgebruik Overmatig of aanhoudend alcoholgebruik resulteert in alcoholgerelateerde problemen, op lichamelijk, sociaal of psychisch vlak. Vooral chronische consumptie, alcoholafhankelijkheid en alcoholintoxicatie of piekdrinken (‘bingedrinken’) zijn gerelateerd aan verschillende gezondheidsrisico’s. Er zijn richtlijnen voor aanvaardbaar alcoholgebruik72 die overeenkomen met een minimaal gezondheidsrisico73. Voor mannen is dit maximaal 21 eenheden (standaardglazen) per week, en niet meer dan 5 eenheden per keer, voor vrouwen maximaal 14 eenheden per week en niet meer dan 3 glazen per gelegenheid. Dit in combinatie met minimum 2 alcoholvrije dagen per week. Ook de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen74 voor alcoholgebruik hanteren deze grenswaarden. In Gent drinkt 16,2% van de mannen en 15,9 % van de vrouwen meer dan het maximaal aantal eenheden per week75. In combinatie met het beperktere dagelijkse alcoholgebruik in Gent, kan dit wijzen op een consumptie die meer geconcentreerd is op bepaalde dagen. Cijfers uit het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) bevestigen dit: het gemiddeld aantal glazen alcohol op een weekdag is 0,93 en op een doorsnee weekenddag drinkt men gemiddeld 2,54 glazen alcohol. Volgens de nationale gezondheidsenquête (2008) scoren mannen slechter op alle indicatoren van alcoholgebruik76. Ook jongeren en vrouwen tussen 55 en 65 jaar scoren opvallend hoog voor overmatig alcoholgebruik. Bij de mannen ligt de kritieke leeftijd voor het drinken van alcohol (gemiddeld gebruik en overconsumptie) tussen 25 en 34 jaar en tussen 45 en 64 jaar. Bij de vrouwen ligt de piek in de leeftijdsgroep 45-54 jaar. Het merendeel van de 500.000 probleemdrinkers in ons land behoort tot de leeftijdsgroep 45-64 jaar. Ook bij vrouwen stijgt het dagelijks drinken en de drankverslavingen, vooral bij vrouwen van 40 tot 50 jaar oud (Gislé e.a., 2010). De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert de combinatie van dagelijks drinken en de hoeveelheid alcohol (voor mannen 21 glazen of meer, voor vrouwen 14 glazen of meer per week) om een standaard te bepalen voor eventueel problematisch alcoholgebruik. Op basis hiervan loopt in Gent 4,9% van de mannen en 4,7% van de vrouwen een risico als problematisch gebruiker. Hoe ouder men is, hoe groter de kans op problematisch gebruik.
72
VAD, Richtlijnen voor aanvaardbaar alcoholgebruik & definitie bingedrinken, 2009
73
Dit betekent niet dat er helemaal geen risico is. De kwetsbaarheid verschilt van individu tot individu. Deze waarden zijn ook niet van toepassing voor jongeren, voor hen geldt dat elk alcoholgebruik de gezondheid kan schaden.
74
Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs 2009-2015: Niet meer dan 10% van de mannen van 16 jaar en ouder drinkt meer dan 21 eenheden per week; Niet meer dan 4% van de vrouwen van 16 jaar en ouder drinkt meer dan 14 eenheden per week.
75
Op basis van de resultaten uit het leefbaarheidsonderzoek, berekening door Data-analyse en GIS, Stad Gent
76
frequentie van alcoholconsumptie, dagelijks drinken, de hoeveelheid (aantal eenheden), overconsumptie, piekdrinken en problematisch gebruik
66
!!$) & $ 6G;@5$ 71F =D
=B4> =A4E
=B =@
=>
=> =< D B
C4@ @4E
A
%%% (&-/%
@ > < (&#$+) ( %"(
( %"*#" ( %"*>=6=@&$( #1%
Bron: Stad Gent, 2010
Daarnaast is ook bingedrinken, de consumptie van 6 glazen of meer bij 1 gelegenheid, schadelijk voor de gezondheid. Dit komt bij 4% van de Gentenaren meer dan 2 keer per week voor, bij 10% 2 tot 4 keer per maand, bij 25,3 % minder dan 1 keer per maand, bij 60,7% van de Gentenaren nooit77. Naar schatting 8% van de Vlamingen doet minstens 1 keer per week aan bingedrinken (Gislé e.a., 2010). Dit is duidelijk een meer mannelijk fenomeen: 14% van de mannen en 4 % van de vrouwen die vertonen dit gedrag. Jongeren van 15 tot 24 jaar, meer bepaald de jongens, zijn een belangrijke risicogroep waarbij piekdrinken en de frequentie ervan meer voorkomt78. Adolescenten zijn nochtans gevoeliger voor alcoholgeïnduceerde schade: bepaalde hersengebieden zijn nog in ontwikkeling en daarnaast kan jeugdig problematisch drinken bijdragen tot problemen in de overgang van de adolescentie naar volwassenheid en allerlei gedrags-, emotionele en interpersoonlijke problemen in het latere leven in de hand werken (VAD, 2009). Alcoholgebruik jongeren 72% van de leerlingen in het secundair onderwijs dronken al ooit alcohol (leerlingenbevraging VAD, schooljaar 2009-2010, Vlaanderen). 24% van de jongens drinkt regelmatig (1 keer per week tot dagelijks) alcohol tegenover 16% van de meisjes. Jongens beginnen vroeger met alcohol drinken dan meisjes. De Vlaamse gezondheidsdoelstelling stelt dat tegen 2015 bij personen van 15 jaar en jonger het percentage dat meer dan 1 keer per maand drinkt niet hoger mag zijn dan 14%. Men streeft ook naar een verhoging van de beginleeftijd waarop jongeren starten met het drinken van alcohol. In de bevraging stelt de VAD vast dat 'drinken om dronken te worden' de motivatie is van 15% van de jongeren tussen 12 en 18 jaar en dit aantal stijgt tot 23% bij de 17-18 jarigen. Andere motieven zoals 'om mijn zorgen te vergeten', 'om me goed te voelen' en 'om verveling tegen te gaan' komen ook voor en vormen een reëel risico voor toekomstige problemen als gevolg van alcoholgebruik.
77
Bron: Willems, S., Hardyns, W. & Vyncke, V. Onderzoek sociale samenhang, veiligheid en gezondheid in Gentse buurten: data pretest 2011. Ongepubliceerde data. Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent.
78
De Vlaamse gezondheidsdoelstelling streeft ernaar dat bij de 15 - tot 25-jarigen het percentage jongeren dat minstens 1 keer per week 6 glazen op 1 dag drinkt onder de 13% komt te liggen (in 2008 was dit al 12%).
67
De jongerenbevraging van de VAD haalt de extreme gevallen er niet uit. Men stelde al vast dat meer jonge tieners met een alcoholintoxicatie op de spoed belanden. De afgelopen twee jaar ving het UZ Gent twaalf 11- tot 15-jarigen op die te diep in het glas hadden gekeken. Ook het Gentse Jan Palfijnziekenhuis heeft hier ervaring mee. Om dit te staven wordt momenteel aan een registratiesysteem gesleuteld. Een onderzoek (2007-2008) op de spoeddiensten van de 4 Gentse ziekenhuizen van jongeren tot 18 jaar met een alcoholspiegel die hoger was dan 0,5 ‰, registreerde 73 jongeren met een alcoholspiegel van gemiddeld 1,9 ‰. De piekmomenten waren periodes van feestactiviteiten ( a.g.v. paniekreacties). De belangrijkste oorzaken van het hoge alcholgebruik zijn enerzijds fuiven en anderzijds psychosociale factoren zoals het zich minder goed voelen in z’n vel, zelfmoordpogingen, relatieproblemen of problemen met de ouders. Men stelt ook vast dat de verschillen tussen meisjes en jongens afvlakken. Alcoholgebruik studenten 97% van de studenten in de Associatie Universiteit Gent en in de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen zei in de studentenbevraging van 2009 dat ze ooit alcohol dronken (Rosiers e.a., 2011). Bijna al deze studenten, 92%, dronken ook het afgelopen jaar alcohol. Mannelijke studenten drinken opmerkelijk vaker alcohol dan vrouwelijke studenten. Zo geeft 60% van de mannelijke studenten die het laatste jaar bier gedronken hebben, aan dit meermaals per week te doen tijdens het academiejaar (niet tijdens de examenperiode). Bij de vrouwelijke studenten die het laatste jaar bier gedronken hebben, is dit percentage 24,1%. 11,1% van de mannelijke studenten vertoont kenmerken van problematisch alcoholgebruik, tegenover 1,7% van de vrouwelijke studenten (volgens de AUDITvragenlijst79). 29,6% van de mannen en 13,4% van de vrouwen drinken minstens eens per maand respectievelijk minstens 6 glazen alcohol in twee uur tijd (mannen) of minstens 4 glazen alcohol in twee uur tijd (vrouwen). Kotstudenten drinken tijdens het academiejaar frequenter bier en wijn en doen vaker aan binge drinking. Kotstudenten vertonen dan ook vaker sterkere indicaties voor problematisch alcoholgebruik. Hoe lager de beginleeftijd voor alcoholgebruik, hoe groter de kans op problematisch alcoholgebruik in de studententijd. 4.2.2 Tabaksgebruik Cijfers over het aantal rokers in Gent worden niet systematisch bevraagd of bijgehouden. Uit een recent onderzoek blijkt dat 16,2% van de Gentenaren dagelijks rookt, 7,6% af en toe (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011). In achtergestelde buurten ligt dit percentage significant hoger: 22,6 % tegenover 12,9% rookt dagelijks. Volgens de schattingen van de Gezondheidsenquête waren er in België in 2008 25% rokers: 21% dagelijkse rokers en 4% occasionele rokers. Gemiddeld roken de dagelijkse rokers ongeveer 16 sigaretten per dag. Als men meer dan 20 sigaretten per dag rookt, spreekt men van een “zware roker” – het gaat om 7% van de bevolking (Gislé e.a., 2010). Het aandeel rokers neemt af: in Vlaanderen daalt het aandeel rokers tussen 2004 (22,6%) en 2008 (18,6%) Het percentage rokers ligt het hoogst voor de leeftijdsgroep 45-54 jaar. De afname is onder jongeren tussen 15-24 zeer groot (10%), en ook onder 25 tot 44 jarigen ook vrij groot. Vanaf 45 tot 75+ is er geen of maar een kleine daling waar te nemen. Er bestaat nog altijd een verschil tussen hoger opgeleiden (10,8%) en andere opleidingsniveaus (22,2% tot 26%). Dit verschil is sinds 2004 nog groter geworden
79
'Alcohol Use Disorder Identification Test' ontwikkeld door de WHO
68
door de sterkere daling onder hoogopgeleiden dan onder lager opgeleiden. Alleen onder de hoogst opgeleiden rookt minder dan 20%. De HBSC studie80 wijst aan dat de eerste sigaret of nicotineverslaving van de meeste rokers dateert van hun adolescentieperiode (Universiteit Gent, 2010). Van zowel de 15jarige jongens als meisjes in Vlaanderen rookt rond de 17,5% minstens eenmaal per week. Onder 11-jarigen is dit nog geen 0,5%. Van de ondervraagde 15-jarige Vlamingen, geeft ongeveer 23% aan hun eerste sigaret te hebben aangestoken voor de leeftijd van 13 jaar. Ongelijkheden volgens opleidingsniveau bestaan al op jonge leeftijd. Jongeren uit het BSO roken aanmerkelijk meer en beginnen er eerder mee dan jongeren uit het TSO, die dan op hun beurt weer meer roken dan jongeren uit het ASO. De HBSC studie toont aan dat de directe omgeving een grote impact heeft op rookgedrag van jongeren: Van de jongeren die thuis mogen roken, rookt 70% dagelijks. Van de jongeren die dit niet mogen, rookt slechts 4% dagelijks; Als de vader rookt, heeft de jongere 1,67 keer meer kans om zelf te roken. Als de moeder rookt is dat zelfs 2,66 keer. Als de beste vriend(in) rookt, heeft de jongere 16,34 keer meer kans om zelf te roken. Uit de Gezondheidsenquête blijkt dat de directe omgeving van de jongere de meest voorkomende reden is om te stoppen met roken, samen met de hoge prijs voor tabaksproducten (Gislé e.a., 2010). Ook voor vrouwen is druk uit de omgeving een belangrijke reden, samen met zwangerschap/geboorte. Ouderen (mannen) stoppen vooral vanwege gezondheidsproblemen. Daarnaast concludeert de enquête dat invloed van de omgeving en schrik voor de gezondheidsgevolgen voor hoogopgeleiden de voornaamste redenen zijn om te stoppen. Voor lager opgeleiden gebeurt dit vooral omwille van gezondheidsproblemen. 4.2.3 Druggebruik Het druggebruik in kaart brengen, op lokaal of hoger niveau, is geen sinecure en is tot nu toe beperkt gebleven81. In de nationale Gezondheidsenquête van 2008 wordt het gebruik van cannabis bevraagd, maar ook de consumptie van cocaïne, amfetamines, ecstasy en opiaten bij de Belgische bevolking van 15 tot 64 jaar. Eén inwoner op zeven heeft al een derivaat van cannabis gebruikt en 3% van de bevolking gebruikt regelmatig cannabis (Gislé e.a., 2010). Het gebruik van cannabis is typisch iets voor adolescenten en jongvolwassenen (tussen 15 en 34 jaar), meestal mannen, afkomstig van alle sociale milieus. Het gebruik van cannabis is bij uitstek een stedelijk fenomeen, hetgeen wordt bevestigd door de hoge percentages huidige gebruikers in Brussel (6,5%), en Gent en Antwerpen (6,7%). Jonge huidige gebruikers neigen meer naar een chronisch gebruik en minder naar een recreatief gebruik van cannabis. Het profiel van de gebruikers van andere verdovende middelen is gelijkaardig aan deze beschreven voor de gebruikers van cannabis: voornamelijk mannelijk, jong en stedelijk. In Gent komen een aantal nieuwe trends in illegale drugs naar voren (Gentse signalenbundel 2011 82). Bij sommige doelgroepen blijkt er een sterke toename van het gebruik van anabole steroïden. Deze zijn illegaal, maar via internet vlot te verkrijgen.
80
81
82
Jongeren en Gezondheid gezondheid.ugent.be/
2010,
HBSC-studie
resultaten
tabaksgebruik
http://www.jongeren-en-
De Belgische overheid start vanaf 2012 met de registratie van elke alcohol- en drugsverslaafde die in behandeling is, maar dit is geen goede gegevensbron of maatstaf ikv preventief beleid. De Gentse signalenbundel bundelt signalen van de Gentse veldwerkers binnen de Centra Algemeen Welzijnswerk, Samenlevingsopbouw Gent, Intercultureel Netwerk Gent, vzw JONG, de wijkgezondheidscentra, De Sloep, de KRAS-diensten, het straathoekwerk, de Gezondheidsdienst, OCMW Gent en Welzijnsoverleg Regio Gent.
69
Verder zien we een aantal gevaarlijke trends zoals ketamine (“Special K”) en lijm/ether snuiven. Het Medisch-Sociaal Opvangcentrum Gent, een centrum voor ambulante zorg en behandeling van illegale drugsgebruikers, registreert alle personen die zich aanmelden uit de provincie. Iets minder dan de helft hiervan (341 in 2009) zijn Gentenaren. In 2009 waren er 730 personen in begeleiding. Het methadonprogramma, in samenwerking met apothekers tot ver buiten Gent, staat in voor de methadonverstrekking bij een 180-tal apothekers voor een 450-tal cliënten83.
4.3
Ander gezondheidsgerelateerd gedrag 4.3.1 Mondhygiëne
De mondgezondheid heeft impact op de levenskwaliteit en op de algemene gezondheid van een individu. Een goede mondgezondheid vraagt een regelmatig bezoek aan de tandarts en een goede mondhygiëne. Hierover zijn echter geen cijfers op Gents niveau beschikbaar, enkel de resultaten van de nationale mondgezondheidsenquête 2008-2010 (N= 2755) (RIZIV, 2011). De helft (50,44%) van de Belgen poetst zijn tanden minstens twee maal per dag. Daarnaast is er een grote groep (40,54%) die zijn tanden eenmaal per dag poetst. Minder dan 3% gaf aan nooit zijn tanden te poetsen en 5,58% poetst het gebit niet dagelijks. Over een periode van 5 jaar (2005-2009) had 90,53% van de onderzochten minstens één contact met een tandarts; 56,41% had op regelmatige basis contact met de tandarts en 40,04% had minstens één urgente raadpleging. Iets meer dan 10% geeft aan tandartsbezoek uit te stellen omwille van financiële redenen. Uit de Gezondheidsenquête (2008) bleek al dat mannen minder frequent poetsen dan vrouwen, ouderen minder dan jongeren (Van der Heyden e.a., 2010). 54% van de hoogst opgeleiden geeft aan dagelijks twee maal de tanden te poetsen. Dit percentage daalt systematisch naarmate het opleidingsniveau daalt. Bij de laagst opgeleiden gaat het nog om 36%. Personen uit de hoogste opleidingscategorie gaan bijna twee keer zo vaak naar de tandarts als de laagst geschoolden. Socio-economische verschillen hebben met financiële, maar ook met cognitieve barrières te maken84. De mondgezondheid van de Gentse kinderen, en zeker specifieke kwetsbare doelgroepen, is verontrustend te noemen op basis van een onderzoek door de Universiteit van Gent (Martens e.a., 2006). Bij 18,5% van de onderzochte Gentse kinderen tussen 24 en 34 maand (n=385) werd matige tot zeer ernstige cariës vastgesteld. Er was een duidelijk verband tussen etniciteit en wonen in een achtergestelde buurt: kinderen van wie de moeder de Oost-Europese nationaliteit heeft en in een achtergestelde buurt wonen, hebben meer kans om zuigflescariës en tandplak te hebben. De meerderheid van deze kinderen krijgen dagelijks een fles gesuikerde drank en poetsen minder dan 1 keer per dag hun tanden. Tandartsen en andere gezondheidswerkers signaleren dat deze toestand nog steeds actueel is.
83
Het gaat hier om zorg en hulpverlening aan een zeer specifieke groep van middelengebruikers, die bijdraagt bij tot een verbetering van de maatschappelijke positie van gebruikers. Naast levensbedreigende problemen als hepatitis B, C en HIV, vertonen deze druggebruikers ook vaker psychiatrische stoornissen, huidinfecties, gynaecologische infecties en zwangerschapsproblemen dan niet-gebruikers. Een belangrijk deel van de gezondheidsproblematiek ontstaat eveneens doordat hoger genoemde aandoeningen niet of te laat behandeld worden en doordat drugsgebruikers onvoldoende bereikt worden door preventie.
84
“Het blijft in de komende jaren een belangrijke uitdaging om ook mensen uit de lagere opleidingscategorieën tot bij de tandarts te krijgen. Aangepaste gezondheidspromotie naar sociaal zwakkeren toe, waarin het belang van een jaarlijks bezoek aan de tandarts wordt benadrukt, blijft meer dan ooit aangewezen.”
70
4.3.2 Lichaamshygiëne Uit het Stedelijk Overleg Gezondheidszorg Asielzoekers (SOGA) kwam het gedeelde signaal dat bij sommige ECM de kennis van het eigen lichaam vaak zeer beperkt is waardoor het moeilijk is om een ziektebeeld of behandeling te duiden (Gentse signalenbundel 2011). Tevens wordt er een probleem vastgesteld naar hygiëne en ongewenste (tiener)zwangerschappen. 4.3.3 Seksueel gedrag
Tienermoeders Het percentage van de geboortes waarbij de moeder jonger is dan 20 jaar kan via de registratie van Kind & Gezin worden berekend. In 2009 ging het in Gent over 3% van alle moeders, een daling ten opzichte van 2008 (4,2%). Tienermoeders onder de 14 jaar komen niet voor. Wanneer enkel de moeders waarbij het om een eerste kind gaat in rekening worden gebracht, waren in 2009 6,2% van deze moeders jonger dan 20 jaar (7,7 % in 2008). In Vlaanderen waren er in 2009 1,9% borelingen met een tienermoeder (3,6 % indien we dit berekenen voor de geboortes waarbij het om een eerste kind gaat). In Antwerpen was dit 2,9%. Daarnaast lag het percentage tienermoeders in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest volgens cijfers tot 2007 in een constant dalende trend vanaf 2004 onder de 3%, en dus ook lager dan in Gent (Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010). Volgens het Agentschap Zorg & Gezondheid was het percentage Vlaamse vrouwen jonger dan 20 bij de bevalling nog nooit zo laag als in 2010, terwijl het percentage vrouwen ouder dan 40 nog nooit zo hoog was85. Onderzoek uit 2009 van het Centrum voor Sociaal Beleid (UAntwerpen) (De Wilde, 2009) geeft enkele interessante achtergronden bij de tienermoeders in Vlaanderen86: Slechts tegen de 70% van hen is van Vlaamse/Belgische origine. De grootste overige groepen zijn meisjes uit het Midden-Oosten (vooral Turkije), uit Oost-Europa (vooral exJoegoslavië) en uit Noord-Afrika (vooral Marokko). Van de schoolplichtige moeders is 37% niet actief (noch studerend, noch werkend), en van de niet-schoolplichtigen is dit zelfs bijna drie kwart. Dit is hoger dan voor de hele groep Vlaamse tienermeisjes. De helft van de tienermoeders heeft een diploma hoger middelbaar of hoger onderwijs. Van de kinderen van tienermoeders wordt 39% in kansarmoede geboren. In sommige etnieën (bv. Roma’s) is het eerder normaal om op jonge leeftijd moeder te worden. Dit maakt dat het taboe om moeder te worden bij sommige meisjes niet zo zwaar weegt. Vanuit dit perspectief hebben de problemen waar vele tienerouders mee geconfronteerd worden niet rechtstreeks met het tienerouderschap zelf te maken, maar met andere leefomstandigheden (De Wilde, 2009). Uit analyse van de Gentse cijfers komt duidelijk naar voor dat tienerzwangerschap (hier beschouwd voor moeders waarbij het gaat om een eerste kind) meer voorkomt in Gent bij niet-Belgen (11,7% van de moeders is jonger dan 20) dan bij Belgen (3,6%) en dubbel zo veel bij niet-Belgen in Gent (11,7 %) in vergelijking met deze groep in Vlaanderen (5,8%), terwijl er voor de groep Belgen geen verschil is tussen Gent en Vlaanderen (3,6 % tov 3,1%). Dit bevestigt dat de grotere aanwezigheid van tienermoeders in Gent te maken heeft met de afkomst van deze moeders. De verhouding worden geschetst in volgende grafieken. 85
http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Cijfers-over-geboorte-en-bevalling/ De Wilde (2009) Socio-demografische kenmerken Tienerouders in Vlaanderen http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/welzijn/bijlagen/2009-09-21-tienermoeders.pdf
86
71
'! &&6! &571F* !$%1 & 6<::C7 B?4@H
B<4BH
?B4BH
?E4@H # % *7#
$&()8I=A>?9
+%($&()8IE@9
Bron: Kind en Gezin
'! &&6! &571F* !$%1 $ 6<::C7 D<4@H BE4?H
# >E4DH
*7#
=D4@H
$&()8I>B5BB=9
+%($&()8ID>C9
Bron: Kind en Gezin
In de laagste opleidingsniveaus zijn tienermoeders meer vertegenwoordigd. Het is ook mogelijk dat tienermoeders nog geen opleiding hoger onderwijs hebben gevolgd, waardoor hier het aandeel zo laag is (< 1 %). Anticonceptie Aan tienerzwangerschap gerelateerde indicatoren of factoren zijn de leeftijd waarop men aan seks begint en de kennis en het gebruik van anticonceptie. Dit wordt in Gent niet systematisch gemeten of bevraagd. Cijfers over abortus in Vlaanderen worden wel geregistreerd en gerapporteerd door de Nationale Evaluatie Commissie Zwangerschapsafbrekingen87.
87
Cijfers over het aantal zwangerschapsonderbrekingen worden bijgehouden door de Nationale Evaluatie Commissie Zwangerschapsafbreking. In 2009 bedroeg het aantal abortussen per 1000 meisjes en
72
In Gent moeten we ons beperken tot cijfers naar aanleiding van een onderzoek en analyse bij de 14- tot 18- jarige meisjes van het Wijkgezondheidscentrum Botermarkt in Ledeberg88. Bij de respondenten (N=239) was 4.5% reeds 1 of meerdere keren zwanger; daarnaast kwam nog eens 4.2% van deze meisjes op consultatie met de vraag naar een zwangerschapstest. Een kleine 3% onderging reeds een abortus. 50% van de seksueel actieve jongeren gaf aan reeds één of meerdere keren seksuele betrekkingen te hebben gehad zonder enige vorm van voorbehoedsmiddel te gebruiken. Dit onderzoek bevestigt de gebrekkige kennis en het seksueel risicogedrag van de jongeren van het WGC. Vooral gelovige jongeren en jongeren met een allochtone achtergrond moeten als een extra kwetsbare groep worden beschouwd, maar zijn tegelijk ook minder seksueel actief. SOA’s Een aantal cijfers over het voorkomen van SOA en HIV werden weergegeven onder het hoofdstuk gezondheid. De toename hiervan, vooral van chlamydia, in Vlaanderen bij jonge vrouwen viel op. De opmars van chlamydia zou samenhangen met het feit dat de angst voor HIV bij jongeren de laatste jaren is afgenomen door het bestaan van remmende medicatie. Uit de nationale gezondheidsenquête (2008) bleek dat kennis en houding t.o.v. HIV/AIDS sterk samenhangt met het opleidingsniveau.
4.4
Gezondheidszorggerelateerd gedrag 4.4.1 Borstkankerscreening
Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen: een vrouw heeft een kans van een op negen om ooit in haar leven borstkanker te krijgen. Borstkanker kan tegenwoordig goed behandeld worden. Om de kans op vroege ontdekking van borstkanker te vergroten, krijgen vrouwen tussen de 50 en 75 jaar elke twee jaar een uitnodiging om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek, waarbij een mammografie wordt gemaakt. De cijfers van de CBO (Centra voor Borstkankeronderzoek) geven het aantal vrouwen weer uit de doelgroep van 50 tot 69 jaar in dat via verwijzing door de huisarts of gynaecoloog of via individuele uitnodigingsbrieven heeft deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. In Gent is de deelnamegraad 42,9 % (periode 2008-2009). Dit is lager dan gemiddeld in Vlaanderen (47,8%), en hoger dan in Antwerpen (39%). In Brussel ligt de participatie een stuk lager, rond de 15% (Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010). Het aandeel vrouwen dat deelneemt aan de borstkankerscreening neemt in heel Vlaanderen en ook in Gent langzaam toe, maar blijft nog altijd ver achter bij de Vlaamse gezondheidsdoelstelling van 75%.
88
vrouwen in de vruchtbare leeftijd (15 tot 44 jaar) voor België 9,28. België scoort daarmee nog steeds naast Nederland en Duitsland bij de laagste cijfers ter wereld. Volgens berekeningen van Marjolein De Wilde (Centrum Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen) bedraagt het abortuscijfer voor de min-20 jarigen 4.34 in België. Bij 4 op de 1000 meisjes werd dus een abortus uitgevoerd. Vlaanderen is het gewest met het laagste abortuscijfer: 3 op de 1000 Vlaamse meisjes (n=1050; abortuscijfer 3.03) lieten een abortus uitvoeren in 2009 (tabel 4). Op de 100 zwangere tieners zijn er 57,9 die moeder worden en 42,1 die een abortus ondergaan. Het ging vooral om vrouwen in de leeftijdsklasse 15 tot 20 jaar. Beneden de 15 jaar waren er in 2007 36 abortussen en 10 bevallingen.) Kennis en gebruik van anticonceptie bij 14- tot 18-jarige meisjes. Een analyse van de kwetsbare groepen in het Wijkgezondheidscentrum (WGC) Botermarkt. Haio: Dr. Hannah DE RUELLE Vakgroep Huisartsengeneeskunde UGent, 2011.
73
Een rapport opgemaakt door het Centrum voor Borstkankeropsporing (CBO) van de Universiteit Gent89 analyseert de deelnamecijfers bij de doelpopulatie van 2007-2008 in Groot-Gent (N=28.025), op wijkniveau. De wijk Rabot kent met 28,5% de laagste participatiegraad, en ook de Bloemekenswijk (34,8%), Muide-Meulestede-Afrikalaan (35,1%) en de Brugse Poort (35,4%) scoren lager. De hoogste deelnamegraad komt voor in Gentbrugge (49,6%) en Oostakker (49,4%). Uit de analyse op doelgroepniveau blijkt dat etnisch-culturele minderheden, specifiek personen van Turks-Maghrebijnse herkomst, minder participeren aan deze screening. Ook in Antwerpen stipt men dit verband aan (Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2009). Vóór de introductie van het georganiseerd screeningprogramma in 2001 ondergingen vrouwen met een diploma hoger onderwijs duidelijk vaker een mammografie dan andere vrouwen. Binnen dit programma was in 2001 en 2004 het verschil tussen onderwijsniveaus niet langer statistisch significant (WIV, 2004). Het totaal aantal mammografieën zowel binnen als buiten het programma was in Vlaanderen lager voor vrouwen met een lagere socio-economisch status (51% versus 63%, een verschil van 12% - in de zorgregio Gent bedraagt dit verschil ongeveer 14,5%), maar binnen het georganiseerde screeningsprogramma is dit verschil nog maar ongeveer 4%. Dit wijst er weer op dat dit programma er in slaagt vrouwen met een lager inkomen beter te bereiken. 4.4.2 Overige vaccinaties en screenings(programma’s) Het merendeel van de kinderen wordt gevaccineerd voor ziektes zoals polio (de enige wettelijk verplichte vaccinatie), mazelen, rubella en hepatitis B. De vaccins hebben bewezen dat ze de ziektes goed kunnen voorkomen en dat met relatief weinig bijwerkingen. Onder zeer jonge kinderen (1,5-2 jaar) en adolescenten zijn de vaccinatiegraden tegen verschillende aandoeningen zeer hoog (90%+).90 Voor beide groepen geeft de etnische en nationale (niet-Belg) herkomst van de ouders verschil in deelname. Socio-economische status van de ouders (opleiding, werksituatie) heeft geen invloed op de vaccinatiedeelname bij jonge kinderen en speelt alleen voor adolescenten een rol (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 200991). De Vlaamse vaccinatiegraden tegen tetanus en hepatitis B zijn redelijk hoog, zeker onder de beoogde leeftijdsgroepen. Ze namen vanaf 1997 geleidelijk af en voldoen op deze manier niet aan de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. Hier verschillen de graden wel afhankelijk van de socio-economische status, net als voor screening voor diabetes (controle bloedsuikerspiegel) en (risico op) cardiovasculaire aandoeningen (controle cholesterolgehalte). Voor griep is de vaccinatiegraad toegenomen naar een acceptabel niveau, hoewel het voor specifieke risicogroepen nog veel beter kan. Socio-economische status speelt hier geen rol (Demarest e.a., 2010). Baarmoederhalskanker kan gescreend worden door middel van een uitstrijkje. Hiervoor bestaat in België alleen een aanbeveling, een georganiseerd programma start in 2013. Volgens de Gezondheidsenquête ondergingen in 2008 68% van de Vlaamse vrouwen tussen de 25 en 65 jaar een dergelijke screening, op initiatief van de patiënt of huisarts. Dit is lager dan in Brussel (73%) en Wallonië (75%), en is sinds 1997 ook constant gedaald (van 73% naar 68%). Deze screeningsgraad neemt ook af met leeftijd. De groep 28-39 jarigen heeft een dekking van meer dan 70%, terwijl dat voor 60-64
89
Dr. Luc Bleyen, Centrum voor Preventie en Vroegtijdige Opsporing van Kanker, CBO UGent (2011). Analyse deelname vrouwen 50-69 jaar aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker (2007-2008). Een exploratie naar mogelijk beïnvloedende factoren op de al dan niet deelname. Universiteit Gent,.
90
De recente opstoot van de bof zou bijvoorbeeld te wijten zijn aan de nonchalante vaccinatie (75 tot 80%) van 15 à 20 jaar geleden. Ouders gingen er toen van uit dat inenten weinig zin had omdat de ziekte bijna niet meer voorkwam. Tegenwoordig wordt 96% van de zuigelingen ingeënt. Ook de mazelenepidemie in Gent in het voorjaar van 2011 was te wijten aan onvoldoende vaccinatie.
91 Studie van de vaccinatiegraad bij jonge kinderen en adolescenten in Vlaanderen in 2008. online: http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Infectieziekten-en-vaccinatie/Vaccinatiegraadstudies/
74
jarigen minder dan 50% is. Volgens het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg is de Belgische screeningsgraad slechts 59% (Hulstaert e.a., 2006). Bepalende factoren voor deelname zijn inkomen, onderwijsniveau, en ook etnische herkomst. Dit terwijl de prevalentie onder juist deze groepen het hoogst is. Hetzelfde rapport stelt (met bevestiging in Europese studies), dat de kennis bij vrouwen over baarmoederhalskanker, het seksueel overdraagbare HP-virus (humaan papillomavirus) waaruit de kanker kan ontstaan en de mogelijke preventieve acties laag is. In landen waar een georganiseerde screening plaats vindt (UK, Scandinavië) is het bereik een stuk hoger (80%-85%), en is de prevalentie met tientallen procenten gedaald. De vaccinatiegraad tegen het HP-virus (Humaan Papillomavirus) onder vrouwen tussen de 12-20 jaar is met 15% laag (Gezondheidsenquête, 2008). Sedert het schooljaar 20102011 voorziet de Vlaamse overheid gratis vaccinatie van alle meisjes in het eerste jaar secundair onderwijs. In het eerste jaar maakte ongeveer 85%-90% van de meisjes gebruik van dit aanbod, wat als een groot succes wordt beschouwd92. In deze (georganiseerde) programma’s worden de grootste risicogroepen het minst bereikt, waardoor de gezondheidsongelijkheid blijft bestaan93.
LEEFSTIJL: CONCLUSIES en UITDAGINGEN
Er is onvoldoende groente- en fruitconsumptie in Gent. Vrouwen en hoger opgeleiden scoren relatief goed. Vooral bij lager opgeleiden en bij jongeren zijn de voedingsgewoonten minder gezond.
De waterconsumptie in Gent is te laag, en daarnaast staat een hoge consumptie van andere ongezondere dranken zoals frisdrank en energiedrankjes. De waterconsumptie neemt bovendien af naarmate men ouder wordt.
Er wordt nog te veel gegeten uit de groep vlees, vis en eieren. Wel zien we dat de campagne Donderdag Veggiedag een positieve impact had op de vleesconsumptie van de Gentenaren.
Gent scoort relatief goed voor het geven borstvoeding, vooral dan de hogere opgeleide vrouwen.
Op vlak van lichaamsbeweging scoort Gent niet goed. Gemiddeld wordt er te weinig bewogen in Vlaanderen. Beweging neemt over het algemeen af met leeftijd en personen met een lage opleiding sporten gemiddeld minder en blijken ook minder vaak te bewegen. Dit in kaart brengen en vergelijken is complex, aangezien zelden identieke vraagstellingen bij de verschillende enquêtes werden gehanteerd, en verschillende aspecten van beweging van belang zijn om tot gezond bewegingsgedrag te komen.
Verschillende aspecten van gezonde leefstijl zijn minder sterk aanwezig bij inwoners uit de lagere socio-economische klassen. Het verband tussen gezonde leefstijl en socio-economische status is in Gent vastgesteld specifiek op vlak van rookgedrag, groenteconsumptie en lichaamsbeweging. Niet-Belgen of ECM leven op bepaalde vlakken gezonder dan gemiddeld (alcohol-, fruit-, en waterconsumptie) en op andere minder gezond (groenteconsumptie, beweging).
We zien dat jongeren te weinig fruit en groente eten, te weinig ontbijten, te veel frisdranken en energiedranken consumeren. Andere aandachtspunten zijn de gebrekkige kennis van seksueel risicogedrag, middelengebruik op jonge leeftijd.
Het alcoholgebruik in Gent is een aandachtspunt. Er is een verhoogd risico ingeval van overmatig en geconcentreerd alcoholgebruik en bij alcoholgebruik bij jongeren. Aandachtspunten zijn bingedrinking bij studenten en het verhoogde risico
92 93
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Vaccinnet, HPV rapport 2011, Geert Top en Annick Paeps HPV Vaccination across Europe, ECCA (European Cervical Cancer Association), april 2009
75
op alcoholafhankelijkheid bij mannen – zowel jonge mannen als oudere – maar ook vrouwen tussen de 50-65. In Gent stellen we een hogere alcoholconsumptie in het weekend vast. Mannen consumeren meer alcohol, maar wat betreft de mate van overconsumptie en problematisch gebruik zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen opvallend klein. Hoger opgeleiden drinken vaker of regelmatiger dan lager opgeleiden, terwijl probleemdrinken eerder samenhangt met een lagere socio-economische status. Allochtonen of bepaalde etnisch culturele minderheden consumeren mogelijk minder alcohol.
Het aantal dagelijkse rokers daalt algemeen in Vlaanderen. Ook het totaal aantal rokers, zowel bij +16 als -16 jarigen, gaat dit in dalende lijn. Er zijn grote verschillen naargelang het opleidingsniveau. Het verschil volgens socio-economische achtergrond is ook in Gent aanwezig.
Het percentage tienermoeders ligt in Gent hoger dan gemiddeld. Socio-economische achtergrond en etnische herkomst hangen sterk samen met tienermoederschap; in Gent zien we vooral bij niet-Belgen een groter aandeel tienermoeders. Cijfers en signalen over het aantal zwangerschappen en abortus bij specifieke groepen bevestigen dit. Vooral de kennis en gebruik van anticonceptie is hierbij van belang bij alle jongeren, maar specifiek gelovige en allochtone jongeren blijken hierbij een kwetsbare doelgroep.
Mondhygiëne is een groot aandachtspunt bij kwetsbare doelgroepen. Vooral bij jonge kinderen is tandzorg al vroeg van belang. Kennis hierover bij kwetsbare doelgroepen isbeperkt. Naast poetsen is de relatie met voeding en consumptie van frisdranken cruciaal.
Participatie aan borstkankerscreening is net als gemiddeld in België relatief laag in Gent, maar specifiek in bepaalde wijken. Voornamelijk bij etnisch-culturele minderheidsgroepen is het screeningsprogramma minder succesvol.
76
5
LEEFOMGEVING
“Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die uitnodigt tot gezond gedrag, en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is.” (RIVM, 201194). De fysieke omgeving waarin iemand geboren wordt, opgroeit, woont en werkt kan een grote invloed uitoefenen op die persoon zijn of haar gezondheid, zijn leefstijl en sociaal welbevinden. Er zijn directe effecten op de gezondheid, bijvoorbeeld bij blootstelling aan chemische, fysische en biologische factoren, via stoffen in de bodem, het water en de lucht. Groen in de leefomgeving heeft positieve effecten op gezondheid en leefbaarheid, als ontmoetingsplek, plek om te bewegen, spelen, recreëren, of om tot rust te komen. Ook de kwaliteit van de fysieke omgeving in gebouwen (binnenmilieu) kan tot gezondheidseffecten leiden. De aan- of afwezigheid van groen, stilte of water heeft indirect een invloed op het stressniveau en zo een effect op gezondheid. Ook de beleving van de leefomgeving door bewoners is van belang. De sociale omgeving omvat zowel de sociale omstandigheden in de (woon)buurt van een persoon als het sociale netwerk waartoe die persoon behoort. Groepen met een lagere socio-economische status kunnen zich een gunstige fysieke omgeving minder veroorloven (Observatorium Brussels Gewest, 2010). Ze worden bijvoorbeeld vaker geconfronteerd worden met minder goede huisvesting of arbeidsomstandigheden en de gevolgen ondervinden van moeilijk of gevaarlijk werk, van een giftige of stresserende omgeving, van precaire – ongezonde – woonomstandigheden. Vaak worden deze groepen al sinds (of zelfs voor) hun geboorte en hun leven lang geconfronteerd met een opeenstapeling van zulke negatieve factoren. Ook de sociale context, meer concreet de beschikbaarheid van sociale middelen en blootstelling aan risicofactoren, hangt samen met socio-economische factoren, met geslacht en leeftijd. Sociale netwerken functioneren bijvoorbeeld verschillend per socio-economische, etnischculturele groep en leeftijdsgroep (Observatorium Brussels Gewest, 2010). De onderstaande indicatoren hiervoor zeggen iets over de (indruk van de) woonomgeving (groen en netheid), het binnen- en buitenmilieu (lucht- en woningkwaliteit) en het sociaal kapitaal (veralgemeend vertrouwen, sociale contacten) van de Gentenaar.
5.1
Fysieke omgeving 5.1.1 Openbaar groen
Gent had volgens de Stadsmonitor in 2008 meer bereikbaar openbaar groen (87%) binnen haar stadsgrenzen dan Antwerpen (70,8%) en Brugge (60%), maar dit is in 2011 naar 78% gewijzigd (tegenover respectievelijk 84,1 en 73 %). Dit is te verklaren door wijzigingen in meetmethode95, verbeterde inventarisatie,.. 70% van de Gentenaren is tevreden over het groen in de buurt (Stadsmonitor 2011), dit ligt in de lijn van het gemiddelde (73,9%) voor de dertien centrumsteden.
94
RIVM. Website van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).
95
De berekening gebeurt nu nauwkeuriger waarbij er niet simpelweg een buffer wordt getrokken rond een park maar effectief de loopafstand van de toegangen wordt berekend.
77
Figuur 5: Buurtgroen Gent in kaart, 2008
Er zijn wat betreft de indruk over het groen verschillen tussen de Gentse stadsdelen. Over het algemeen heeft men in Gent Centrum Rand (grotendeels de 19e–eeuwse gordel) een minder positieve reactie op deze stelling; Gent Zuidwest (Mariakerke, Drongen, Sint Denijs Westrem, Zwijnaarde) kent de hoogste tevredenheid (Leefbaarheidsonderzoek 2010). Volgens het Gentse Leefbaarheidsonderzoek is 56% tevreden met het onderhoud van het groen in de buurt. Inwoners van het stadsdeel Gent Centrum Rand zijn het minst tevreden, net als met het aanbod van groen op zich. Hier is men ook omwille van nachtlawaai en de kwaliteit van het milieu het meest ontevreden.
5.1.2 Indruk netheid buurt Uit de Stadsmonitor van 2011 blijkt dat in vergelijking met de andere 13 centrumsteden men in Gent minder tevreden is over de netheid in de buurt (53,4% versus 61,7% gemiddeld). Opvallend is dat ruim 30% het niet eens is met de stelling dat de buurt netjes is. Het Gentse Leefbaarheidsonderzoek geeft aan dat hondenpoep (58,9%) en zwerfvuil of sluikstorten (57,2%) de belangrijkste storende elementen blijken van vervuiling of onnetheid die regelmatig voorkomen in de buurt.
78
De ‘netheidsbarometer’96 van IVAGO kan inzicht geven in de feitelijke situatie en evoluties. Op basis van de tellingen voor de barometer wordt een maandelijkse score op een schaal van 0-20 samengesteld. De onderstaande tabel geeft de trend voor deze scores weer van 2008 tot 2010. Hieruit blijkt dat de netheid in de stad Gent objectief verbetert. Figuur 6: Netheid Gent – barometer IVAGO
mrt/10
jan/10
nov/09
sep/09
jul/09
mei/09
mrt/09
jan/09
nov/08
sep/08
jul/08
mei/08
mrt/08
16,00 14,00 12,00 10,00 8,00 6,00 4,00 2,00 0,00
jan/08
Netheid zwerfvuil
Verloop netheid 01-08/01-10
Maanden Bron: IVAGO
In 2010 werden er 11.177 meldingen van sluikstorten gedaan en werd 495 ton opgehaald. Dit is een daling van het aantal meldingen, maar een stijging van het aantal ton opgehaalde sluikstorten ten opzichte van 2009 (Jaarverslag Ivago, 2010). 5.1.3 Luchtverontreiniging De ziektelast op één mensenleven door blootstelling aan luchtverontreinigende polluenten zoals fijn stof, ozon, kankerverwekkende stoffen (benzeen, polyaromatische koolwaterstoffen), lood en geluid wordt geschat op ongeveer 0,4 DALY’s97, ongeveer een half gezond levensjaar voor de Vlaming98 . Van deze verontreinigingen draagt fijn stof de grootste verantwoordelijkheid bij het verlies van gezonde levensjaren. De voornaamste gezondheidseffecten zijn hart- en luchtwegenaandoeningen en kankers. Fijn stof wordt uitgestoten door de industrie, dieselwagens en vrachtwagens, maar ook door de huishoudens via allesbranders en open haarden, de barbecue,…. Het is een verzamelnaam voor deeltjes met een verschillende grootte en een verschillende samenstelling. Afhankelijk van de doorsnede wordt meestal gesproken van PM2,5 of PM10 (PM10 = Particular Matter, doorsnede tot 10 micrometer of één honderdste
96
De netheidsbarometer is een meetinstrument om de netheid van de stad objectief in beeld te brengen. Elke maand wordt onderzoek (tellingen) verricht naar vijf parameters: zwerfafval, uitpuilende afvalkorven, sluikstorten, huisvuil in verkeerd recipiënt of op verkeerd tijdstip en externe factoren (graffiti, leegstand, verstopte rioolkolken,…)
97
DALY staat voor Disability-Adjusted Life-Years. Het is een maat van gezondheid die de ziektelast ('Burden of Disease') of de hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie die veroorzaakt wordt door ziekten uitdrukt. De DALY kwantificeert gezondheidsverlies en is opgebouwd uit twee componenten: de jaren verloren door vroegtijdige sterfte en de jaren geleefd met ziekte.
98
ARGUSdebat “Milieu: een ziekmaker?” 1 februari 2005 en Dossier Milieu en Gezondheid in ARGUS Milieumagazine jg. 2, nr. 4. online: http://www.argusmilieu.be/NL/index.php?page=40&detail=317&lkz=1
79
millimeter). Op basis van de metingen van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) wordt zowel de concentratie fijn stof per dag als het jaargemiddelde in μg/m³ berekend. Gent voldoet niet aan de Europese fijnstofdagnorm: de grenswaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid (50 μg/m³) mag maximum 35 dagen in een jaar overschreden worden, in Gent werd deze in 2010 41 dagen overschreden in het meetstation Baudelo. Het jaargemiddelde in 2010 was 33 μg/m3 en voldoet aan de Europese norm (40 μg/m3). In 2011 werd de norm 52 dagen overschreden, het jaargemiddelde was 31 μg/m3. In totaal werd in 2010 in 5 van de 33 Vlaamse meetstations de grenswaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid (max. 35 keer per kalenderjaar meer dan 50 μg/m3) overschreden. In 2009 was dit nog in 9 van de 33 meetstations. In beide jaren was minstens één van deze meetstations in Gent gevestigd. In Vlaanderen als geheel is de fijnstofconcentratie van 1995 tot 2008 met 46% gedaald (VMM, 2010). Uit modelleringen voor 2015 blijkt dat de daggrenswaarde van PM10 mogelijk wel in een ruim gebied in de Gentse binnenstad en in het havengedeelte meer dan 35 maal overschreden zal worden, net als in een aantal street canyons99 die buiten deze zone gelegen zijn. Meer gegevens over fijnstof- en andere concentraties kan bij de Milieudienst van de Stad Gent worden nagevraagd Naast haar fijnstofmetingen stelt de VMM een indicatieve algemene ‘luchtkwaliteitsindex’ samen, op basis van ozon, stikstofdioxide, zwaveldioxide en fijn stof. Deze index vertoont een geleidelijke verbetering voor Gent. In 2008 werd in Gent Centrum voor 62% van de dagen een goede tot uitstekende (index 1-4) luchtkwaliteit gemeten. In 1996 was dit nog 46%100. Wisselende concentraties in de afgelopen jaren hebben vaak te maken met meteorologische omstandigheden of sterk wijzigende economische situaties. Door de economische crisis was de uitstoot in 2008 en 2009 beperkter, daarna volgde er een opleving en dus ook een grotere vervuiling.
5.1.4 Binnenmilieu De aanwezigheid van schadelijke stoffen in huis heeft eveneens een invloed op de gezondheid. Mensen zijn gemiddeld 85% van hun tijd binnen, waarvan 70% in hun eigen woning101. Bij een ongezond binnenmilieu hebben bewoners last van gezondheidsklachten zoals luchtwegklachten, allergieën, irritatie van neus- en keelslijmvlies, vermoeidheid en hoofdpijn. De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door de woning zelf, maar ook het bewonersgedrag in huis heeft invloed op de kwaliteit van het binnenmilieu: de wijze van ventileren, roken, gebruik van schoonmaakmiddelen…102. Woningkwaliteit Volgens het Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) is de tevredenheid van de Gentenaars over hun woning met 83% behoorlijk groot, maar dit is wel afgenomen sinds 2006 (88%). Over de kwaliteit van hun woning is 75,2% tevreden, hier is er ook een dalende trend. Ongeveer 78 % van de woningen in Gent is in goede staat tegenover 83% in Vlaanderen. De oudere rijwoningen in de kernstad en de grotere opgedeelde
99
Smalle straten met aan weerszijden hoge bebouwing
100 101 102
Luchtkwaliteitsplan Gent, 2010-2015 Informatie online beschikbaar bij het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid, 2011 Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
80
burgerwoningen zijn doorgaans in de slechtste staat. Het woningcomfort is vooruit gegaan, nog 5,5% van de woningen heeft geen comfort tegenover 16,7% in 1991103. Naast veiligheidsredenen en comfortvereisten is het binnenmilieu (vb. omwille van vochtigheid, CO-gevaar) één van de factoren om een woning onbewoonbaar te verklaren. In Gent is het aantal ongeschikt en onbewoonbaar verklaarde woningen toegenomen tot 9,4 per 10.000 inwoners in 2009104. In Antwerpen zien we de omgekeerde trend (van 11,3 naar 8,9). Voor alle 13 Vlaamse centrumsteden is het aantal ongeschikte en onbewoonbare woningen in de periode 2005-2010 sterk gestegen (van 1.965 tot 3.599). Van alle centrumsteden bevonden de meeste ongeschikte en onbewoonbare woningen zich in Antwerpen (1.487), gevolgd door Gent (622). Gent heeft ook het hoogste aantal leegstaande panden (172). CO-vergiftiging Koolstofmonoxide (CO) is een kleurloos en reukloos gas dat vrijkomt door onvolledige verbranding van substanties die koolstof bevatten. De vergiftiging door koolstofmonoxide is een oorzaak van ziekte en sterfte, die theoretisch gemakkelijk vermijdbaar is, aangezien de preventie ervan niet afhangt van het gedrag van het individu (zoals bij de zwaarlijvigheid of de nicotinevergiftiging), maar van technische maatregelen (juiste installatie, regelmatig onderhoud van de apparaten). Het aantal ongevallen in recente woningen is al opvallend afgenomen.
&$%&$$ 5 &!,'% &6<::?5<:;;7
=@< =>< =<<
%.##%
D<
#*&()
B< @< >< < ><
><
><
><
><<E
><=<
><==
Bron: Federaal Register der CO Intoxicaties. Rapport 1 januari – 31 december 2010. Dr Bernadette Tissot, Antigifcentrum, Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
Het Antigifcentrum verzamelt gegevens over het aantal gevallen van acute COintoxicatie105. In Gent werden er in 2010 33 ongevallen geteld met 75 slachtoffers – dit is een jaarlijkse incidentie van 30/100.000 inwoners - en er was 1 overlijden. In 2010 werden in België 694 ongevallen geteld met 1465 slachtoffers. Er waren 30 dodelijke ongevallen (40 overlijdens) te wijten aan CO. De totale jaarlijkse incidentie van COvergiftiging in België in 2010 is 13,51/100.000 inwoners. Voor Oost-Vlaanderen is dit 15,01/100.000 inwoners.
103 104 105
Jaarverslag 2009 Dienst Wonen stad Gent Cijfers vrijgegeven door de Vlaamse Overheid, 2011 Op basis van nauwkeurig onderzoek van artikels verschenen in de pers, van dossiers geopend bij de parketten en vooral van de spoedgevallendiensten en diensten voor hyperbare geneeskunde in ziekenhuizen.
81
Het aantal intoxicaties neemt geleidelijk toe vanaf oktober om tijdens de wintermaanden, van januari tot maart, een piek te bereiken en daarna geleidelijk af te nemen. De belangrijkste intoxicatiebronnen zijn waterverwarmers en badgeisers (278 ongevallen). Het aantal intoxicaties met kolenkachels bedroeg 58. Ongevallen gebeuren vooral in de badkamer, gevolgd door de eetkamer. Bij 624 van de 694 gevallen gaat het om een accidentele intoxicatie. Het risico op CO-vergiftiging hangt samen met de sociaal-economische status; tegelijk bereiken preventiecampagnes de meest blootgestelde bevolkingsgroepen moeilijk.
5.1.5 Drinkwaterkwaliteit De kwaliteit van het gedistribueerde drinkwater voldoet in de verschillende leveringsgebieden in ruime mate aan de normen (VMM, 2011106). Voor de meeste van de gezondheidsrelevante parameters liggen de waarden ver onder de wettelijke norm 107. Lood in het drinkwater Lood is een toxische stof die al in kleine concentraties een impact kan hebben. Algemeen kan worden gesteld dat een verhoogde blootstelling aanleiding kan geven tot een accumulatie in het skelet, een interferentie met de aanmaak van heem en hemoglobine in het bloed, een interferentie met het calciummetabolisme en een rechtstreekse impact op het centraal, perifeer zenuwstelsel. Loden leidingen werden vroeger vaak gebruikt. Hierdoor zijn in oudere gebouwen vaak nog loden leidingen of restanten ervan aanwezig. Ook de drinkwatermaatschappijen gebruikten vroeger aansluitingen en leidingen in lood. De Europese drinkwaterrichtlijn legt een norm voor lood op van 10 μg/l en stelt dat uiterlijk op 25 december 2013 daaraan moet worden voldaan. De parameterwaarde voor lood bedraagt tot dan 25 μg/l. Die bepalingen stemmen overeen met de Vlaamse wetgeving voor drinkwaterkwaliteit. Sinds 2010 nemen de drinkwatermaatschappijen de parameter lood mee in het bewakingspakket, zoals afgesproken in het Actieplan Loodpreventie in drinkwater. Lood in het drinkwater komt meer voor in de centrumsteden (Antwerpen, Gent en Leuven). Bij de toetsing aan de toekomstige norm van 10 μg/l is er een daling van de normoverschrijdingspercentages merkbaar tussen 2008 en 2010. Het systematische vervangen van de loden leidingen en aansluitingen door de drinkwatermaatschappijen, heeft zeker een invloed op de dalende trend. Bijna de helft van de overschrijdingen wordt veroorzaakt door lood in de binneninstallatie. In 2010 komen de meeste overschrijdingen van de huidige norm, toekomstige norm en signaalwaarde voor in de private woningen108. In Gent zijn vermoedelijk nog heel wat oudere woningen en gebouwen met loden leidingen.
106
107
108
De resultaten van de controles van het water aan de kraan bij mensen thuis en in publieke gebouwen door de waterleveranciers (volgens het door de VMM goedgekeurd controleprogramma) worden jaarlijks vóór 1 april bezorgd aan de VMM die ze analyseert. Drinkwaterkwaliteit in detail bekeken. Kwaliteit in http://www.vmm.be/pub/rapportering-drinkwaterkwaliteit
het
Drinkwaterkwaliteit in detail bekeken. Lood aan http://www.vmm.be/pub/rapportering-drinkwaterkwaliteit
net de
2010. kraan
VMM, 2010.
2011.
Online:
VMM,
82
2011.
5.2
Sociale omgeving
De sociale omgeving, vaak omschreven als het sociaal kapitaal waarover een persoon beschikt, heeft een impact op de gezondheid van een individu. Sociaal kapitaal gaat over het sociaal netwerk waarin iemand zich bevindt, het algemeen vertrouwen in zijn omgeving, en gemeenschappelijke normen. 5.2.1 Veralgemeend vertrouwen (generalized trust) De score die Gentenaren opgeven over de mate waarin de meeste mensen te vertrouwen zijn is 5,3 (op 10) (Stadsmonitor 2011). Bij jongeren ligt dit cijfer 0,2 punt hoger, voor Gentse ouderen 0,2 punt lager. De Gentse score is vrijwel gelijk aan de gemiddelde score in de 13 centrumsteden, 5,6. Uit deze cijfers uit de Stadsmonitor blijkt dat het veralgemeend vertrouwen algemeen hoger ligt bij mannen dan bij vrouwen en stijgt samen met het opleidingsniveau; ouderen (+55 jaar) staan iets wantrouwiger. Wie actief lid is van een vereniging, zich inzet in de eigen buurt of op enige manier politieke interesse betoont, stelt meer vertrouwen in zijn medemens dan wie op geen enkel vlak actief is of geen of weinig interesse in het stedelijk samenleven heeft.
5.2.2 Sociale contacten/isolatie In het Gentse Leefbaarheidsonderzoek (Stad Gent, 2010) werd de frequentie waarmee men sociale contacten heeft bevraagd.
$#) '* ! && &1*$ 4 %% )$ 6F7 $! 2$%! $.! &1<::C
A< @A @< ?A ?< >A >< =A =< A < # !") %$ %)* $> %$ %)* %"# %"('( ="('( /"% ="('( "(%'( !(& /" $% !( $ %( -(%
( %%6"%% ))%
&& *
$ #
Bron: Stad Gent, 2010
83
Op basis hiervan werd het percentage berekend van de bevolking met enerzijds minstens wekelijkse en met anderzijds minder dan maandelijks contacten met hetzij vrienden of kennissen, hetzij familie, of buren (‘sociale isolatie’). 85,9% van de Gentenaren heeft minstens wekelijks persoonlijk contact met familie, vrienden of kennissen, of buren. De jongste leeftijdscategorieën tegenover de oudste hebben meer wekelijkse contacten. Naarmate men ouder is, heeft men minder frequent contact met buren of vrienden en kennissen, voor contact met familie is er geen verschil. Hoe hoger het diploma, hoe minder vaak men contact heeft met familie en met buren. Niet-Belgen zien hun familie vaker dagelijks dan Belgen (respectievelijk 22% t.o.v. 13%), maar een groter aandeel ziet de familie hooguit 1 keer per jaar (respectievelijk 17% t.o.v. 4%). Ook in de survey voor de Stadsmonitor 2011 werd de intensiteit van de sociale contacten bevraagd en het aandeel van de inwoners met minstens wekelijks contact met nietinwonende familie, vrienden/kennissen of buren berekend. Hieruit blijkt dat Gentenaars even vaak (59%) sociale contacten hebben als in de andere steden (60%). 2,8% van de Gentenaars heeft echter minder dan maandelijks sociale contacten. Sociale isolatie lijkt onder ouderen meer voor te komen. Het Gentse Ouderenbehoeftenonderzoek (2011) bevestigt dat 20,2% van de ouderen (60+) te kampen heeft met ernstige eenzaamheidsgevoelens109. In Vlaanderen ging het om 19%, in Oost-Vlaanderen over 15,3 % van de ouderen. De Stad Gent en het OCMW Gent hebben in het vorige ouderenbeleidsplan al sterk ingezet op het tegengaan van eenzaamheid bij senioren. Zowel de Seniorendienst van de Stad als de lokale dienstencentra hebben verschillende acties opgestart. Recent onderzoek naar het sociaal kapitaal in de Gentse wijken geeft een uitgebreider beeld op de mate van sociaal contact: 76,7 % heeft minstens wekelijks contact met vrienden, familie, of buren en 3,5 % van de respondenten geeft aan dat ze minder dan 1 keer per maand sociaal contact hebben (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011). Er is geen verschil naargelang men in een achtergestelde of niet-achtergestelde buurt woont. 3,4 % van de bevraagden heeft vaak tot heel vaak gevoelens van eenzaamheid. Dit is significant meer het geval bij personen in een achtergestelde buurt (6,3 % t.o.v. 1,9 %). Ook de kwaliteit van het sociaal netwerk verschilt tussen buurten: in een achtergestelde buurt hebben de respondenten gemiddeld minder mensen waar men kan op terugvallen voor ondersteuning, hebben ze in minder mate het gevoel dat mensen om hen geven en kennen ze minder mensen uit de gezondheidssector. Ook het veralgemeend vertrouwen bleek significant minder hoog in de achtergestelde buurten. In het KANS-onderzoek110 werd het sociaal netwerk van welzijnszorggebruikers met financiële kwetsbaarheid onderzocht. Ze scoren minder goed op verschillende indicatoren van sociaal kapitaal: ze hebben een relatief beperkt sociaal netwerk, meer gevoelens van eenzaamheid (vooral gescheiden of ongehuwde personen en werklozen), relatief kwalitatieve sociale ondersteunen, maar gebrek aan diepgaande en affectieve steun. Ze hebben minder vertrouwen in anderen, maar het vertrouwen in hulpverleners, vooral in de huisarts, is relatief groot.
109
Behoefteonderzoek senioren Gent. Prof. Dr. D. Verté, N. De Witte, L. De Donder, T. Buffel, S. Dury. Onderzoeksgroep Agogische wetenschappen,Vrije Universiteit Brussel. 2011.
110
“Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving”, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin. Enquête bij welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009.
84
LEEFOMGEVING: CONCLUSIES en UITDAGINGEN Er is ongeveer evenveel groen in Gent als in andere centrumsteden. De Gentenaar, vooral in Gent Centrum Rand (19de eeuwse gordel), is echter matig tevreden over het groen in de buurt. Ook indruk van de netheid in de buurt ligt relatief laag onder Gentenaren. Een belangrijk deel is ronduit ontevreden, terwijl de netheidsbarometer wel objectieve verbeteringen aantoont.
7
Er is aandacht nodig voor het verbeteren van (de perceptie over) een aantal aspecten van de woonomgeving, vooral groen, netheid, geluidshinder en de kwaliteit van het milieu in Gent.
De fijnstofconcentratie is de voorbije jaren afgenomen, in lijn met de Vlaamse trend van de voorbije decennia. Het jaargemiddelde in Gent blijft onder de Europese grenswaarde, maar het maximum aantal dagen per kalenderjaar met een concentratie fijn stof hoger dan 50 μg/m3 wordt al een aantal jaar overschreden. Ook in de toekomst wordt een stijging van de concentraties verwacht. Gezien de gezondheidseffecten (luchtwegenaandoeningen en kankers) blijft aandacht voor de luchtverontreinigingsproblematiek en onderzoek hierover noodzakelijk.
Ook de kwaliteit van de lucht binnenshuis en van het binnenmilieu algemeen moet worden bewaakt. De kwaliteit van de woningen is een aandachtspunt in Gent, alsook het verkleinen van het CO-gevaar in risicowoningen en sensibilisering hiervoor.
Veralgemeend vertrouwen (generalised trust) en de frequentie van sociaal contact in Gent liggen in lijn met de Vlaamse gemiddelden. De kwaliteit van het sociaal netwerk is vooral voor bepaalde kwetsbare doelgroepen een aandachtspunt. Zo komen sociale isolatie en eenzaamheid relatief vaak voor onder ouderen en ook bij ongehuwden, gescheiden personen, werklozen en specifiek in achtergestelde buurten is ruimere aandacht voor de kwaliteit van het sociaal netwerk belangrijk.
85
6
GEZONDHEIDSZORGSYSTEEM
Een aantal indicatoren proberen het aanbod en de vraag binnen een aantal delen van de gezondheidszorg in beeld te brengen. Het gaat om het aanbod aan en gebruik van concrete onderdelen van het systeem (huisartsen, ouderenzorg, CGG’s), meer specifieke diensten (consultatiebureaus Kind en Gezin) en regelingen of tegemoetkomingen die zowel het zorggebruik als de zorgnood in kaart brengen (OCMW-tussenkomsten voor medische zorg, het aantal medische kaarten en gerechtigden op zorgverzekering en voorkeurstarief).
6.1
Eerstelijnsgezondheidszorg in Gent
Eerstelijnsgezondheidszorg, ook wel eerstelijnszorg of kortweg 'eerstelijn' genoemd, is de algemene, nabije en direct toegankelijke zorg die geboden wordt door o.a. de huisarts, verloskundige, tandarts, fysiotherapeut, apotheker, maatschappelijk werker, eerstelijnspsycholoog, logopedist en de thuiszorg. In de eerstelijnsgezondheidszorg neemt de huisarts een centrale rol in. De huisarts wordt ook wel de 'poortwachter' van de gezondheidszorg genoemd, omdat patiënten (bij voorkeur) na zijn doorverwijzing behandeld kunnen worden door hulpverleners in de tweede- of derdelijn, zoals specialisten in een ziekenhuis. In België is dit niet verplicht, maar wordt dit gestimuleerd onder andere via het globaal medisch dossier (GMD). 6.1.1 Aanbod en profiel van de huisartsen in Gent111 Er zijn in Gent in totaal 287 huisartsen (dd 2011). Bijna de helft van deze artsen werkt alleen, 17% werkt in een groepspraktijk, 17% in een duopraktijk en 18% werkt in een wijkgezondheidscentrum - waarvan er in Gent momenteel 8 zijn.
Bron: HVG
111
Bron van alle cijfers, bewerkingen en grafieken: Huisartsenvereniging Gent (HVG), situatie najaar 2011
86
Geslacht en leeftijd Op dit moment is er een man-vrouw verhouding van 63%-37%. Dit is ongeveer gelijkwaardig aan de verhouding in Brussel en meer evenwichtig verdeeld dan gemiddeld in Vlaanderen (71-29 %). De cijfers wijzen op een feminisering van het beroep. In de oudste leeftijdsgroepen zijn vrouwen nog in de minderheid: in de groep 50-60 19%, en onder de 60+ers minder dan 1%. Het merendeel van de huisartsen jonger dan 40 is echter vrouwelijk. De groep 30-40 bestaat voor 56% uit vrouwen, de groep jonger dan 30 zelfs voor 86%.
Bron: HVG
Bijna de helft (49,7%) van alle huisartsen is ouder dan 50 jaar. Dit is iets meer dan gemiddeld in Vlaanderen (46,2%), maar minder dan in Brussel (53,2%) (Gezondheidsindicatoren Brussel, 2010). Een opvallend verschil met Vlaanderen en Brussel is dat in Gent de groep huisartsen tussen de 40 en 50 jaar ongeveer 10% kleiner is, en de groep jonger dan 40 een stuk groter (31,9% tegenover 23,8% in Vlaanderen en 18,7% in Brussel).
87
Vergrijzing - Uitstroom In de veronderstelling dat deze artsen stoppen aan 65 jaar, is de verwachte uitstroom tegen 2016: 47 artsen (18%), tegen 2021: 101 artsen (39%). Vooral de oudere artsen werken alleen, terwijl de artsen onder de 40 jaar vaker in een wijkgezondheidscentrum of een groepspraktijk werken.
Bron: HVG
Voldoende aanbod? Op basis van het aantal artsen – Gent heeft 1 huisarts per 860 inwoners of 11,6/10.000 inwoners - voldoet Gent aan de RIZIV-norm van minstens 1 huisarts per 1.100 inwoners of 9 huisartsen per 10.000 inwoners. Aan de hand van deze norm werden door het RIZIV in 2011 232 Belgische gemeentes als ‘huisartsarm’ bestempeld (waaronder Melle – buurgemeente Gent). De federale overheid voorziet op basis van deze definitie stimulansen (premies) voor de vestiging van huisartsen in deze gebieden. Op aanvraag van de huisartsenkringen kan dit mits motivatie worden uitgebreid naar bepaalde zones112. Gemiddeld heeft België ongeveer 1 voltijds equivalent huisarts per 1.200 inwoners. In Gent resulteerde een berekening op basis van een bevraging bij de artsen van het aantal effectief beschikbare uren in ongeveer 248 voltijds equivalenten (VTE)113. Dit is 1 huisarts per 995 inwoners of 10,1 VTE per 10.000 inwoners. De onderstaande figuur geeft weer wat verschil is tussen het aantal artsen naast het aantal voltijds equivalenten per leeftijdsgroep. Vooral de (mannelijke) 60-plussers werken voltijds.
112
In 2012 werden op aanvraag van de HVG de volgende 10 wijken op basis van de RIZIV-norm als prioritaire zone erkend: Gentbrugge, Muide-Meulestede-Afrikalaan, Drongen, Macharius-Heirnis, Wondelgem, StAmandsberg, Bloemekenswijk, Oud-Gentbrugge, Stationsbuurt-Zuid, Moscou-Vogelhoek.
113
Er werd bevraagd hoeveel consultatieblokken men per week houdt. 2/3 VTE = 5 x 2 consultatieblokken tem 5 x 3 blokken. Van alle artsen in wijkgezondheidscentra en groepspraktijken kon dit worden bevraagd. Indien er geen gegevens waren, werd de arts als 1 VTE gezien.
88
Bron: HVG
Op basis van de figuur is op het eerste zicht op korte termijn een terugval, maar lijkt er daarna terug meer instroom van huisartsen. Dit veronderstelt dat al deze jonge artsen in Gent gevestigd blijven. Daarnaast blijkt er een grote variatie te zijn tussen de deelgebieden en tussen wijken. Er zijn wijken met tot 17,6 VTE per 10.000 inwoners (Ledeberg), terwijl in Gentbrugge maar 6,3 VTE/10.000 inwoners zijn. Een elftal wijken in Gent had eind 2011 minder dan 9 VTE/10.000 inwoners114. In deze wijken (behalve Bloemekenswijk en Rabot-Blaisantvest) zijn de artsen bovendien vaker voltijds equivalent, met Gentbrugge als koploper, wat een indicatie is dat deze artsen de handen vol hebben of toch geen ruimte hebben voor extra patiënten. Daarnaast zijn in wijken zoals Muide-Meulestede-Afrikalaan of Rabot meer kwetsbare groepen vertegenwoordigd die over het algemeen een grotere tijdsinvestering vragen van de artsen op psychosociaal en administratief vlak. Ook voor wijken waar een oudere populatie is, zoals Mariakerke en Sint Denijs Westrem of Watersportbaan-Ekkergem, is voldoende eerstelijnsaanbod nodig indien men ouderen langer wil thuis houden.
114
Gentbrugge, Muide-Meulestede-Afrikalaan, Drongen, Macharius-Heirnis, Wondelgem, Sint-Amandsberg, Bloemekenswijk, Kanaaldorpen en –zone, Zwijnaarde, Oud-Gentbrugge en Rabot-Blaisantvest
89
Bron: HVG
Bron: HVG
In de huisartsenarme wijken situeert de vergrijzing van de huisartsen (het aandeel 65-plussers) zich in de wijk Oud-Gentbrugge (25% of 2 van de 8 artsen), gevolgd door Macharius-Heirnis, Sint-Amandsberg en Wondelgem. In Macharius-Heirnis en MuideMeulestede-Afrikaan is ruim de helft van de artsen ouder dan 55 (60% en 50%).
90
6.1.2 Vaste huisarts Bijna 95% van de Belgische bevolking heeft volgens de nationale Gezondheidsenquête een vaste huisarts (Drieskens e.a., 2010). “De huisarts is de hulpverlener waarmee de grote meerderheid van de bevolking het meest te maken heeft. 78% percent van de Belgen heeft in een periode van één jaar minstens één contact met de huisarts. Het gemiddeld aantal contacten met de huisarts per jaar per persoon in de bevolking bedraagt 4,5. Het aantal contacten met huisartsen neemt exponentieel toe met de leeftijd. 75-plussers doen gemiddeld 4 keer vaker een beroep op de huisarts dan personen jonger dan 45 jaar en worden gemiddeld bijna maandelijks door de huisarts gezien. Een goede medische opvolging van ouderen door de huisarts draagt er toe bij dat ouderen langer zelfstandig kunnen functioneren, liefst in hun thuisomgeving. Dit is in het licht van de aankomende vergrijzing een belangrijke factor om mee rekening te houden in de planning van toekomstige noden aan huisartsgeneeskundige zorg.” Uit de Gezondheidsenquête blijkt ook dat in stedelijke gebieden het percentage personen dat een beroep deed op de spoeddienst, maar niet op een huisarts, met 2,3% dubbel zo hoog is als in de halfstedelijke (1,3%) en landelijke gebieden (1,1%). Ook het percentage contacten met de dienst spoedgevallen zonder verwijzing door een arts is hoger in stedelijke gebieden (87%) dan in landelijke gebieden (69%). In Gent geeft 94,4% van de Gentenaren aan dat ze een vaste huisarts hebben (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011). Respondenten uit een achtergestelde buurt hebben vaker geen vaste huisarts (7,7 % tov 4,4 % in een niet-achtergestelde buurt). Een deel van de bevolking blijkt toch niet vertrouwd met de huisarts: van de in 2009 en 2010 opgestarte wijkgezondheidscentra Rabot en Kapellenberg bleek respectievelijk 42 % (N= 418) en 29% (N=103) van de nieuwe ingeschreven patiënten vóór hun inschrijving geen huisarts te hebben gehad. Sommigen vinden moeilijker de weg naar de huisarts er wordt vaak aangekaart door zorgverleners dat het net deze mensen zijn die zorg uitstellen of die de spoeddiensten van de ziekenhuizen frequenteren met nietspoedeisende zorgvragen. 6.1.3 Gebruik huisartsenwachtposten De huisartsenwachtposten in Gent (Baudelokaai, Martelaarslaan en Kliniekstraat) staan in voor een toegankelijk zorgverlening naast de reguliere consultatie-uren en moeten vermijden dat de (duurdere) spoedafdeling van de ziekenhuizen wordt gebruikt. De huisartsenwachtposten registreerden in 2010 19.468 patiëntencontacten. Hiervan waren 68,7 % consultaties op de wachtpost zelf en 31,3% huisbezoeken. Jonge kinderen zijn de grootste groep patiënten voor de wachtposten. De meeste patiënten komen uit Gent zelf (44%). De overige komen vooral uit deelgemeentes Gentbrugge (12%) en SintAmandsberg (8,5%). De Gentse huisartsenvereniging ervaart hierbij een stijging van het aantal oproepen of consultaties voor niet urgente zaken. Ook in de spoedgevallendiensten signaleert men dit (signaal vanuit Gentse Ziekenhuisoverleg). Tegelijk wordt de spoedgevallendienst nog vaak als eerstelijnsdienst gebruikt vooral bij niet-Belgen. Er is een gebrek aan kennis over het gezondheidszorgsysteem, waardoor men niet op de juiste plaats komt met een zorgvraag.
91
6.1.4 Gebruik wijkgezondheidscentra Meer dan 25.000 inwoners of 10 % van de Gentenaren waren in 2010 ingeschreven in een wijkgezondheidscentrum. Op 1 januari 2012 waren dit er 26.940 of 10,9% van de officiële Gentse bevolking. Daarnaast waren er 1.528 niet-ingeschreven patiënten, het grootste deel hiervan zijn personen zonder ziekenfonds vb. mensen zonder papieren. De gemiddelde leeftijd van de ingeschreven patiënten is 31 jaar, hetgeen vrij jong is. Dit varieert wel per centrum. Als we dit afzetten tegenover de bevolkingsaantallen per leeftijdscategorie bij de Gentse populatie, zien we dat een relatief groot deel van de patiëntenpopulatie uit jonge gezinnen bestaat.
?<<<
"' & +.! % &$1 & <:;;
>A<< ><<< =A<< =<<< A<< <
Bron: Studiedienst VWGC (Vereniging van Wijkgezondheidscentra), 2011
F"' & &!**! %$%"$ %&!$1 &<:;; =D4CH =D4AH >4AH =>4@H =@H ==4H E4DH =4CH @H >H
92
Bron: Studiedienst VWGC (Vereniging van Wijkgezondheidscentra), 2011 en Bevolkingsregister Stad Gent
De meerderheid van de patiënten (66%), zowel de primair uitkeringsgerechtigden als de WIGW’s115 hebben een gewone regeling bij het ziekenfonds. In verhouding met de Gentse bevolking hebben relatief meer personen een voorkeursregeling116 (VKT = voorkeurtarief): 34 % van de patiënten in de wijkgezondheidscentra tegenover 16,6 % in de gehele bevolking.
&&))&"' & +.! % &$ & 6<:;;7 BH
1&%(
CH
$* >CH
B
1&%(
$*
Bron: Studiedienst VWGC, 2011
6.1.5 Globaal medisch dossier Via een globaal medisch dossier bij een bepaalde huisarts verbindt een patiënt zich ertoe om eerst deze arts te consulteren en heeft men recht op een vermindering van 30 % bij het ziekenfonds op het remgeld. De medische gegevens zitten hierdoor gecentraliseerd, waardoor overbodige onderzoeken worden vermeden. Het GMD wordt automatisch toegekend indien men ingeschreven is bij een wijkgezondheidscentrum, terwijl de huisartsenpraktijken dit per patiënt moeten aanvragen. Dit maakt het administratief minder eenvoudig voor deze huisartsen om te zorgen dat de patiënt dit heeft en blijft hebben. In 2011 gaf 82 % van de bevraagde Gentenaren aan een GMD te hebben (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011)117. 9 % heeft dit niet, en een even groot percentage weet niet wat dit is. Personen in een achtergestelde buurt hebben iets minder vaak een GMD (80,2 % tov 83,4 %). Bovendien geeft een groter aandeel aan dat ze niet weten wat dit is (12,3% tov 6,8%). Volgens een schatting op basis van de ledengegevens van één van de ziekenfondsen had in 2010 echter nog niet de helft van alle Gentse leden een GMD.
115
PUG of primair uitkeringsgerechtigden: actieve werknemers, werknemers in primaire arbeidsongeschiktheid, werknemers in moederschapsrust, gecontroleerde werklozen, studenten hoger onderwijs en werknemers in de voortgezette verzekering ; en WIGW: weduwen/ weduwnaars, invaliden, gepensioneerden en wezen
116
Zij die mits vervulling van inkomensvoorwaarden, effectief genieten van een verhoogde tegemoetkoming inzake geneeskundige verzorging
117
Willems, S., Hardyns, W. & Vyncke, V. Onderzoek sociale samenhang, veiligheid en gezondheid in Gentse buurten: data pretest 2011. Ongepubliceerde data. Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg, UGent.
93
6.1.6 Apothekers De apotheker heeft een belangrijke rol in de eerstelijnsgezondheidszorg. Naast de medicatieverstrekking doet hij aan farmaceutische zorg: advies verstrekken betreffende het goed gebruik van de geneesmiddelen, opsporen van nevenwerkingen en interacties, opvolgen en stimuleren van de therapietrouw, financieel advies verstrekken over geneesmiddelen,.. Tevens stimuleert de apotheker preventie en verleent hij advies over vaak voorkomende gezondheidsproblemen. In Gent zijn er ruim voldoende apotheken verspreid over het grondgebied. Daar waar het KB van 25 september 1974 de norm vastlegt op één per 3.000 inwoners voor gemeenten met meer dan 30.000 inwoners, zijn er in Gent 170 of ongeveer één per 1450 inwoners. Naast de normale openingsuren (na 18 à 19 u en op zon- en feestdagen) wordt een geografisch gespreide wachtdienst georganiseerd. 6.1.7 Tandartsen De tandarts speelt een essentiële rol in de gezondheidszorg (Gezondheidsenquête 2008). Een slechte mondgezondheid heeft gevolgen voor de algemene gezondheid. De tandheelkundige verzorging neemt een eigen plaats in binnen de gezondheidszorg: het gaat om een technische zorg die niet kan worden vervangen door geneesmiddelen of zelfzorg. Over het aantal tandartsen in Gent zijn momenteel geen cijfers. Er wordt wel ervaren en gesignaleerd dat er een uitstroom is en tekort dreigt aan tandartsen, wachttijden voor een consultatie kunnen oplopen en dat steeds minder tandartsen geconventioneerd118 werken.
6.2
Andere zorg: preventief, tweede en derde lijn
Naast eerstelijnszorg is er ook de ‘nulde’ lijn, informele zorg of ondersteuning die door familie of de omgeving kan worden voorzien. Er zijn preventieve zorgvoorzieningen (Kind en Gezin, de ziekenfondsen, de CLB’s, de Centra voor Borstkankeropsporing) die we eerder als gezondheidsbevorderende initiatieven zien dan als gezondheidszorg. Tegelijk werken veel diensten of voorzieningen zowel preventief als curatief. Als de eerstelijn niet voldoet, word je doorverwezen naar de meer specialistische tweedelijns gezondheidszorg die ambulant of residentieel wordt aangeboden in ziekenhuizen en revalidatiecentra. In de derdelijnsgezondheidszorg worden die mensen behandeld die in de eerste- en tweedelijn niet (meer) geholpen kunnen worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan woonhuizen voor geestelijk gehandicapten, waar de bewoners vaak hun hele leven verblijven, of de woon- en zorgcentra voor ouderen. 6.2.1 Inschrijvingsgraad consultatiebureaus Kind en Gezin staat naast de organisatie van kinderopvang in voor de preventieve gezinsondersteuning, gericht op kinderen van 0 tot 3 jaar en hun ouders. De consultatiebureaus van Kind en Gezin volgen op systematische wijze de groei en ontwikkeling van Vlaamse kinderen op. Ze screenen baby’s onder meer op het vlak van gehoor, zicht en afwijkingen, er worden vaccinaties gegeven en als ouder kan je er terecht met je vragen rond positief omgaan met je kind.
118
Geconventioneerde zorgverleners hebben het akkoord met de ziekenfondsen aanvaard en rekenen de officiële tarieven aan. Gedeeltelijk geconventioneerde artsen of tandartsen hebben het akkoord met de ziekenfondsen aanvaard, maar rekenen enkel op bepaalde plaatsen of tijdstippen het officiële tarief aan. Niet-geconventioneerde zorgverleners hebben het akkoord met de ziekenfondsen niet aanvaard en mogen het honorarium vrij bepalen
94
De inschrijvingsgraad in consultatiebureaus van Kind en Gezin is in Gent met 94% zeer hoog. In Antwerpen is dit 92%, en in Vlaanderen 90,9% (Gemeentelijke Kindrapporten Kind en Gezin, 2009). Voor deze indicator valt direct op dat kinderen van ‘niet-Belgen’ meer ingeschreven zijn bij consultatiebureaus dan kinderen van Belgen. De inschrijvingsgraad is zelfs het hoogst onder kansarme niet-Belgen (98,1%). De groep van ‘niet-Belgen’ is niet goed vergelijkbaar met etnisch-culturele minderheden, maar deze preventieve structuur ondervindt duidelijk minder problemen om kwetsbare bevolkingsgroepen te bereiken. Dit performante resultaat is vooral te wijten aan het feit dat Kind en Gezin het initiatiefrecht heeft om kinderen en gezinnen te contacteren. 6.2.2 Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg Een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg of CGG biedt ambulante begeleiding (tijdens consultaties, zonder opname of verblijf) voor mensen met een ernstig psychisch probleem of een probleem dat het risico in zich draagt om chronisch te worden. In 2010 waren 2311 Gentenaren in begeleiding bij een CGG (Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid 2010). Het aantal CGG patiënten ligt in Gent iets hoger dan gemiddeld in Vlaanderen (9,5 tov 8,6 per 1.000 inwoners). Vrouwen (10,1 per 1.000 inwoners) worden in Gent vaker begeleid dan mannen (8,8 per 1.000 inwoners), net als in Vlaanderen.
&5"' & "$;3::: +! $% =>4< =<4< D4<
=<4= D4D
E4= D4= %*
B4<
#%(%
@4< >4< <4< $%%%
.(&-/%
Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2010, bevolkingscijfers Lokale Statistieken
Opgesplitst naar leeftijd zijn er weinig grote verschillen. Er zijn in Gent iets minder minderjarige patiënten (20% tegenover 24% in Vlaanderen) en 60+ers (6% tegenover 8%), maar meer 18-59-jarige cliënten (74% tegenover 67%). In Gent is een opvallend groot aandeel bedienden (39% tegenover 25% in Vlaanderen) bij de CGG patiënten en minder niet-actieven (23% tegenover 39% in Vlaanderen).
95
CGG-patiënten volgens beroepsstatus (2010)
4%
5% 23%
Niet-actief Arbeider Bediende Zelfstandigen
39%
Andere/onbekend 29%
Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Wachttijden en toegankelijkheid De CGG’s werden opgericht vanwege de stijgende vraag naar geïntegreerde, maar nietresidentiële geestelijke zorg. Het aanbod van de CGG bleef echter achter bij de afbouw van de residentiële psychiatrische zorg. Daardoor is er een wachtlijstproblematiek ontstaan. Op Vlaams niveau moest in 2010 35% van de cliënten langer dan een maand wachten op een intakegesprek en 16% langer dan 2 maanden. In 2004 was dit nog 24% en 13%. De kinder- en jeugdzorg kampt met de langste wachttijden, gemiddeld 54 dagen. Voor volwassenen-, verslavings- en forensische zorg ligt dit rond de 30 dagen, voor ouderenzorg op 16. In Gent zijn er 2 CGG, CGG Eclips en het RCGG (Regionaal Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg Deinze Gent Eeklo). Bij CGG Eclips in Gent rapporteert men in 2009119 dat ongeveer 40% van de volwassenen (18-59 jaar) en ouderen (60+) op eigen initiatief instromen. Voor jongeren (tot 18 jaar) was dit maar 16%. Dit patroon komt in grote lijnen overeen met Vlaanderen, hoewel daar 24% van de jongeren op eigen initiatief instroomt. 28,5% van de patiënten van CGG Eclips heeft een eigen beroepsinkomen en 33% leeft van een vorm van vervangingsinkomen. Dit is de belangrijkste indicatie over de toegankelijkheid voor kansengroepen. De cliënten betalen slechts een beperkte bijdrage dus de overheid verwacht dat de CGG's bijzondere aandacht hebben voor de sociaal en financieel zwakkeren. 6.2.3 Aanbod residentiële ouderenzorg In Gent waren er in 2010 per 100 75-plussers 15,6 plaatsen in ROB, RVT en serviceflats. Het aanbod is vergelijkbaar met dat van Antwerpen (15,1) en het Vlaams Gewest (14,2) (Stadsmonitor 2011). De spreidingsgraad van de residentiële ouderenzorg, het aanbod in de randgemeenten in verhouding tot het centrum, ligt voor Gent op een waarde van 0,88. Dit betekent dat het aanbod in de randgemeenten van Gent hoger is dan in het centrum, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Antwerpen (1,15) en Brugge (1,14) (Stadsmonitor 2007).
119
Bron: Jaarverslag CGG Eclips, beschikbaar op de website van CGG Eclips
96
Wat betreft de realisatiegraad van de vooropgestelde programmatiecijfers ouderenzorg (rusthuizen en serviceflats), gebaseerd op bevolkingsprojecties voor 2016, scoort Gent met 79% in 2011 wel iets beter dan Antwerpen (78%) en Brugge (57%). Deze realisatiegraad is in Gent gedaald ten opzichte van 2010 (82,4%). Deze graden schommelen sinds 1997 tussen de 74% en 84%, en blijven binnen deze marge. Voor gezinszorg (als onderdeel van de thuiszorg) stijgt het aanbod in uren in Gent maar geleidelijk en blijft de Gentse realisatiegraad rond de 80% van de programmatie hangen (cijfers thuiszorg Agentschap Zorg en Gezondheid 2009 en 2010). Cijfers over de directe nood of vraag naar ouderenzorg of wachtlijsten hiervoor zijn op het niveau van Gent niet beschikbaar, hoewel vaak wordt gesignaleerd dat er soms lange wachtlijsten zijn voor opname in een residentiële zorginstelling. Het huidige aanbod zal vermoedelijk niet voldoen. Op federaal niveau wordt niet gestreefd naar een verdere uitbouw van de residentiële zorg. Voor het ouderenbeleid van de Stad Gent zijn de beschikbaarheid van zowel thuis- als residentiële zorg en de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg belangrijke thema’s.
6.3
Gebruik van en drempels in de zorg 6.3.1 Tussenkomst medische zorgen
Er zijn in 2010 ruim 2.650 tussenkomsten geneeskundige zorgen toegekend door het OCMW van Gent. De grootste groep aan wie dit is toegekend komt uit de nieuwe EUlidstaten. Pas daarna komen de tussenkomsten aan Belgen. Ook niet-EU Europeanen, Aziaten en Afrikanen zijn grote groepen hierin. De tussenkomsten zijn vrij gelijkmatig over de verschillende leeftijdsklassen verdeeld.
6.3.2 Medische kaart Het OCMW kent een medische kaart toe aan mensen zonder wettig verblijf voor een bepaalde duur en een bepaald type van verstrekkingen (preventief of curatief120). De onkosten worden door het OCMW aan de zorgverstrekker betaald. Het aantal toegekende kaarten geeft eerder een beeld over het aantal mensen zonder papieren die in Gent verblijven, dan over het aantal personen dat gebruikt maakt van zorg, aangezien deze kaart kan worden aangevraagd of toegekend zonder dat er (al) een medische vraag is. De meeste personen met een medische kaart zijn afkomstig uit Bulgarije of de Slovaakse Republiek.
120
Doktersconsultatie, tandartszorgen,..
medicatie,
ziekenhuisopname,
thuisverpleging,
labo-onderzoeken,
kinesitherapie,
97
% m edische kaarten volgens land van herkom st (10 m eest voorkom ende landen)
40,0% 35,0% 30,0% 25,0%
2010
20,0%
2011
15,0% 10,0% 5,0%
ë
ië Tu ne s
Ar m en i
us la nd R
Al ba ni ë
G ha ië na -M on te ne gr o M ar ok ko Se rv
Tu rk i je
Sl Bu ov lg aa ar ij e ks e R ep ub l ie k
0,0%
Bron: OCMW Gent
Het aantal personen die minimum 1 medische kaart hebben ontvangen is licht afgenomen sinds 2009, van 2.642 naar 2.588 in 2010. Het aantal nieuwe aanvragen in het jaar 2011 is vergelijkbaar met 2010, maar het aantal effectieve toekenningen van medische kaarten is opvallend gedaald121 naar 2.187 in 2011. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van het handhavingsbeleid van het OCMW waarbij personen zonder wettig verblijf aangezet worden om hun mogelijkheden op een legaal verblijfsstatuut en daarmee hun mogelijkheden om zelf te voorzien in hun levensonderhoud (waaronder de kosten van hun medische verzorging) uit te putten. Ook de nieuwe aanvragen lagen in het jaar 2010 lager dan in 2009, evenals het aantal tijdelijke kaarten en het aantal verlengbare kaarten. Het OCMW vermoedt dat dit te maken heeft met een stabilisatie na de opstartfase (sept. 2007- 2009). In de opstartfase is de instroom van nieuwe aanvragen groter, aangezien er gestart wordt van de situatie waarbij niemand over een medische kaart beschikt. 6.3.3 Gerechtigden zorgverzekering Gerechtigden op een tegemoetkoming van de zorgverzekering zijn zwaar zorgbehoevenden die in de thuissituatie verzorgd worden of bewoners van een rusthuis, een rust- en verzorgingstehuis of een psychiatrisch verzorgingstehuis. De Vlaamse zorgverzekering dekt gedeeltelijk de niet-medische kosten. In Gent zijn er 27,2 gerechtigden per 1.000 inwoners voor de zorgverzekering mantelen thuiszorg (Lokale Statistieken, 2010). Dit aandeel is iets lager in Antwerpen (26,2), en hoger in Brugge (31,9).
121
Bron: Update Indicatorenrapport Armoede 2012, Stad Gent
98
Gerechtigden op m antel- en thuiszorg en residentiële zorg per 1000 inw oners, Gent (2010) 25,0 20,0 15,0
Mantel & thuiszorg
10,0
Residentiële zorg
5,0 0,0 man
vrouw
Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en bevolkingscijfers Lokale Statistieken, bewerkingen IdeaConsult en Gezondheidsdienst
Gerechtigden op de zorgverzekering zijn veel vaker vrouw dan man, in Gent gaat het om 35,8 tegenover 18,4 per 1.000 inwoners. Dit kan te maken hebben aan de hogere proportie vrouwen in de hogere leeftijdsklassen in Gent. Mannen worden doen veel vaker beroep op mantel- en thuiszorg (12,1) dan op residentiële zorg (6,1), bij vrouwen ligt dit cijfer minder ver uiteen (19,4 tov 15,9). In 2010 waren 58,7% van de ten laste names voor mantel en thuiszorg, 41,3% voor residentiële zorg. Bij mannen gaat dit over een verhouding 66,4 % tegenover 33,58 %, bij vrouwen is dit iets minder uitgesproken. 6.3.4 Voorkeursregeling zorgverzekering In Gent heeft 16,6% van de inwoners een voorkeursregeling in de ziekteverzekering (Lokale Statistieken, 2011). Het percentage vrouwelijke gerechtigden is consequent groter dan mannelijke (18,6% tegenover 14,6%). De jongste en hoogste leeftijdsklassen bevatten de meeste gerechtigden. Er zijn 3 categorieën op basis waarvan men recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering: indien men een bepaald sociaal voordeel bv. leefloon ontvangt, op basis van een specifieke hoedanigheid (wezen, gepensioneerden, invaliden, weduwen/weduwnaars, personen met erkende handicap die geen uitkering ontvangen, … onder een bepaald inkomens niveau), of op basis van een laag gezinsinkomen (OMNIO-statuut, sinds 2007). Het aandeel voorkeursregelingen is lager dan in Antwerpen (21,2%). Het percentage jongeren tot 19 jaar met een voorkeursregeling is in Antwerpen ongeveer 10% hoger, terwijl dit voor 50-59–jarigen ongeveer gelijk ligt en voor 60+ers hoger ligt in Gent dan in Antwerpen. Dit kan voor een deel verklaard worden door een verschil in leeftijdsstructuur: in Antwerpen zijn er relatief meer kinderen dan in Gent. 6.3.5 OMNIO-statuut In Gent heeft 2,2% van de bevolking een OMNIO-statuut (Lokale Statistieken, 2011). De leeftijdscategorie tot 20 jaar neemt een groot aandeel van de OMNIO-statuten in. In Antwerpen gaat dit om 6,8% en zijn er in verhouding veel meer OMNIO-statuten onder de voorkeursregelingen dan in Gent, vooral voor de jongeren (14% tegenover 4,5% van de min-20-jarigen). De lichtjes verschillende bevolkingsstructuur kan een rol spelen. Daarnaast heeft Gent een iets hoger gemiddeld inkomen per aangifte en een lager percentage aangiftes onder de 10.000 euro en zijn er in verhouding meer mensen die beroep doen op een leefloon en op basis daarvan een voorkeursregeling hebben. De verhouding tussen de categorieën blijkt in de centrumsteden en Vlaanderen eerder gelijkaardig. Het gemiddelde percentage OMNIO’s in de andere centrumsteden is 3,6%, het verschil is dus relatief klein (Stadsmonitor 2011).
99
6.3.6 Afstand huisarts en apotheker 93% van de Gentse bevolking woont op redelijke afstand (minder dan 1 km) van een huisartsenpraktijk, 91% van een apotheker (Stadsmonitor, 2007). Dit is net als in de andere centrumsteden in Vlaanderen zeer hoog. Dit zegt enkel iets over fysieke toegankelijkheid, niet over de effectieve beschikbaarheid zoals hierboven besproken. 6.3.7 Tevredenheid aanbod huisartsen, apothekers en ouderenzorg De tevredenheid over het aanbod van huisartsen was in 2011 in Gent met 85,9% net als gemiddeld voor de centrumsteden (85,3%) relatief hoog (Stadsmonitor 2011). Ook over het aantal apothekers is men tevreden (enkel in de editie 2008: 94,8 % tegenover 95%) (Stadsmonitor 2008). Voor het aanbod aan ouderenzorg (alleen bevraagd onder 55+ers), ligt het percentage op 61,6 % (2011), maar niet veel lager dan het gemiddelde voor de centrumsteden namelijk 66,2%. 6.3.8 Uitstel dokters- en tandartsbezoek Uitstellen van doktersbezoek specifiek om financiële redenen kwam volgens het Gentse Leefbaarheidsonderzoek in 2009 onder ongeveer 2% van de Gentenaren voor. De scores zijn hoger voor mensen met een lager inkomen en opleiding, ECM,en nietBelgen en niet-werkenden, maar deze subgroepen zijn niet groot genoeg om over een statistisch verband te spreken. Er is wel een aantoonbaar verband tussen uitstelgedrag in het algemeen (25,3% van de bevolking, ook omwille van andere redenen zoals geen tijd) en het inkomen. Uitstelgedrag komt ook significant meer voor in Centrum Rand en significant minder in Zuidwest.
100
Uit het KANS-onderzoek122 blijkt dat van de bevraagde respondenten 32,1% (in Gent 43,6 %) het afgelopen jaar een bezoek aan de huisarts dat wel nodig was, uitstelde. Hiervan gaf 42,8% aan dat dit om financiële redenen was, dus 13,5% stelde om financiële redenen een huisartsenbezoek uit. Wat eveneens een rol speelt bij uitstelgedrag, is gebrek aan vertrouwen in de huisarts, een slechte gezondheidstoestand en eenzaamheid. Uitstel van tandartsbezoek omwille van financiële redenen kwam bij 2,55% van de respondenten voor. Hier zien we grotendeels dezelfde patronen als voor doktersbezoek. Er is opnieuw een verband tussen uitstelgedrag in het algemeen en het inkomen. Niet-Belgen en respondenten waarvan minstens een ouder niet-Belg is, stellen tandartsbezoek vaker uit. Net als voor het doktersbezoek komt uitstel significant meer voor in Centrum Rand (18%), en significant minder in Zuidwest (11%). Uit de nationale gezondheidsenquête bleek al dat personen uit de hoogste opleidingscategorie bijna twee keer zo vaak naar de tandarts gaan als de laagst geschoolden. De barrières die hierbij een rol spelen, zijn echter niet enkel financieel van aard. Maatregelen zoals gratis tandverzorging voor jongeren en een verlaging van het remgeld kunnen een antwoord bieden op financiële remmen, maar de socio-economische verschillen hebben ook te maken met cognitieve barrières. Daarnaast gaf in 2011 8% van de Gentenaren aan dat ze gezondheidszorgen (medische zorgen, geneesmiddelen, bril of contactlenzen) hebben uitgesteld wegens financiële belemmeringen (Willems, Hardyns en Vyncke, 2011). Gemiddeld spendeert een huishouden in België € 125 per maand of 7% van het beschikbaar inkomen voor gezondheidszorgen. Dit weegt zwaarder door (10%) bij de 122
“Kwetsbaarheid aanpakken in de Samenleving”, Steunpunt Welzijn, volksgezondheid en Gezin. Enquête bij welzijnszorggebruikers (OCMW, CAW, ICAW) 2008-2009, met ook een Gentse steekproef.
101
socio-economisch zwakkere huishoudens. 14% van de huishoudens in België geeft aan dat financiële belemmeringen er de oorzaak van zijn dat ze in de 12 maanden voorafgaand aan het interview medische zorgen, tandverzorging, (voorgeschreven) geneesmiddelen, een bril en/of mentale zorgen nodig hadden, maar deze niet konden betalen (Demarest e.a., 2010). 6.3.9 Zorggebruik, uitstelgedrag en drempels in de geestelijke gezondheidszorg Informatie over het actuele zorggebruik, bijvoorbeeld het aantal CGG patiënten of opnames in de psychiatrie, zegt niet alles over de behoeften van de doelgroep: niet alle mensen met psychische problemen zoeken professionele hulp. Veel personen met een depressie zoeken geen professionele hulp of beëindigen voortijdig hun behandeling, onder andere door het stigma dat vaak nog rust op personen die lijden aan psychische aandoeningen en de geringe bespreekbaarheid van depressieve klachten. Daardoor is geestelijke gezondheidszorg minder doeltreffend (SVR, 2011123). Van het deel dat wel hulp zoekt, komt er een gedeelte terecht bij de huisarts of andere eerstelijnsvoorzieningen. Vanuit de eerste lijn wordt er slechts een gedeelte doorverwezen naar de residentiële voorzieningen. Tussen 10 en 25% van de algemene bevolking voldoet aan de criteria van een psychische stoornis. De proportie die hulp zoekt is relatief laag: 6% voor diegenen zonder een 12 maanden-stoornis, 24% voor diegenen met één stoornis, 56% voor diegenen met twee of meer stoornissen. De meerderheid van de personen met een angst- en stemmingsstoornis zet uiteindelijk toch de stap naar professionele hulpverlening (84% en 94%). De mediane duur tussen de start van de stoornis en het moment waarop personen een eerste behandelingscontact maken, schommelt tussen 1 jaar (voor stemmingsstoornissen) en 18 jaren (voor alcoholgerelateerde stoornissen, 16 jaar bij angststoornissen). Dit uitstelgedrag kan worden gegroepeerd in vier soorten factoren: (1) cognitieve factoren (het zelf willen oplossen), (2) financiële factoren (angst voor kostprijs), (3) het stigma dat gebonden is aan het zoeken naar professionele hulpverlening en (4) factoren gerelateerd aan de gepercipieerde toegankelijkheid van diensten (Bonnewyn e.a., 2007124). Een aanzienlijk gedeelte van personen die professionele hulp zochten (19%) kregen geen follow-up na het eerste contact. Het gebrek aan follow-up is het grootst bij personen met een angststoornis (25%) of stemmingsstoornis (11%) en is onbestaande (geen follow-up) bij personen met een alcoholgerelateerde stoornis. In Vlaanderen heeft medicatie in de praktijk de overhand. Uit de gezondheidsenquête van 2008 blijkt dat 80% van de personen die lijden aan een depressie beroep deed op medicatie, terwijl slechts 42% langs ging bij een psychotherapeut (Gislé e.a., 2010). Voor angstproblemen wordt meestal professionele hulp ingeroepen (88%) en geneesmiddelen gegeven (74%) en/of psychotherapeutische hulp (38%) geboden, wat dus vergelijkbaar is met de situatie bij personen met een depressie. De demografische en sociaal-culturele variabelen die bepalend zijn in het antidepressivagebruik zijn gelijkaardig als deze voor psychisch welbevinden (nl. vrouwen, lageropgeleiden en etnisch-culturele minderheden ondervinden meer onwelbevinden) (SVR, 2011125). Een onderzoek van de Christelijke Mutualiteit heeft uitgewezen dat hun vrouwelijke leden beduidend meer antidepressiva slikken dan hun mannelijke leden126.
123
Rapport van de Studiedienst van de Vlaamse regering: De Sociale Staat van Vlaanderen 2011. Gezondheid en Zorg in Vlaanderen, Europees gekaderd.
124
“Geestelijke gezondheid en preventie. Bouwstenen voor beleid en praktijk.” Rapport van de Studiedienst van de Vlaamse regering: De Sociale Staat van Vlaanderen 2011. Gezondheid en Zorg in Vlaanderen, Europees gekaderd.
125
126
http://www.cm.be/nl/120/infoenactualiteit/enquetes_en_onderzoeken/antidepressiva/index.jsp
102
Vrouwen kampen vaker met internaliserende psychische aandoeningen zoals depressie of angststoornissen, maar ook zetten vrouwen sneller de stap naar professionele hulpverlening (Gouwy e.a., 2008; Koopmans & Lamers, 2007; Biddle e.a., 2004), los van de zorgbehoeften (Green & Pope, 1999). Bovendien zijn artsen meer geneigd om antidepressiva aan vrouwen voor te schrijven (Cooperstock, 1987). Daarnaast blijkt uit de Gezondheidsenquête dat ook lager opgeleiden vaker antidepressiva nemen (Gisle, 2010). Niet-westerse allochtonen scoren volgens een Nederlandse studie hoger dan autochtonen op antidepressivagebruik, met uitzondering van de 65-plussers (Volkers e.a., 2005).
103
GEZONDHEIDZORGSYSTEEM: CONCLUSIES en UITDAGINGEN
Het aanbod aan huisartsen in Groot-Gent voldoet (enkel) in theorie aan de norm. Cijfers van het aantal voltijds equivalenten op wijkniveau brengen verschillen en ongelijkheden tussen wijken op vlak van aanbod en afstand in kaart. Een tiental wijken in Gent zit nu al onder de norm.
In achtergestelde wijken heeft men minder vaak een vaste huisarts en minder (kennis van) een GMD.
De realisatiegraad (t.a.v. de programmatienorm) voor residentiële ouderenzorg en gezinshulp blijft hangen op 80% en gaat de laatste jaren licht achteruit. Dit gaat samen met de tendens naar meer en zo lang mogelijke zorg thuis.
Er is bij de Gentenaren een hoge tevredenheid over het aanbod van huis- en tandartsen, maar minder over het aanbod aan ouderenzorg bij de doelgroep. Gelet op de vergrijzing is de achterblijvende realisatiegraad van residentiële ouderenzorg een aandachtspunt, ook met oog op de lagere tevredenheid over het aanbod ervan. Dit vraagt aandacht voor de noden bij zowel de doelgroep als de relevante actoren en stelt uitdagingen voor de organisatie van de zorg.
Bij socio-economisch zwakkere groepen is het uitstel van dokter- of tandartsbezoek, al dan niet om financiële reden, hoog. Kosten voor medische zorgen wegen zwaarder door in deze huishoudens. Ondanks verschillende voorkeursregelingen (vb. OMNIOstatuut) zijn er dus toch nog financiële barrières. Daarnaast speelt ook een gebrek aan de nodige informatie een rol. Bepaalde onderdelen van het gezondheidszorgsysteem, bijvoorbeeld de consultatiebureaus van Kind en Gezin, en tussenkomsten geneeskundige zorg, blijken wel laagdrempelig voor niet-Belgen en etnisch-culturele minderheden. Ook uit de cijfers van de wijkgezondheidscentra blijkt dat ze kwetsbare groepen relatief goed bereiken. Een specifieke gedifferentieerde benadering is nodig om de toegankelijkheid en gebruik van het (preventieve) zorgaanbod te bevorderen.
Er zijn blijvende signalen over een oneigenlijk gebruik van de spoeddiensten, waar heel wat problemen terechtkomen die bij de huisarts of op de huisartsenwachtposten kunnen opgevangen worden; ook op de huisartsenwachtposten komen mensen met niet-dringende vragen.
Alle CGG in Vlaanderen hebben te maken met een wachttijdenproblematiek. De Gentse Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg hebben (slechts) een iets hoger aantal patiënten dan gemiddeld in Vlaanderen. Het hoge aandeel bedienden valt hierbij op, terwijl opnames in de psychiatrie relatief meer voorkomen bij lager opgeleiden. Opnames in de residentiële geestelijke gezondheidszorg komen wel opvallend vaak voor bij Gentenaren en er is een relatief groot aanbod aan psychiatrische bedden.
Men signaleert nog steeds een oneigenlijk gebruik van de spoeddiensten, waar heel wat problemen terecht komen die bij de huisarts of op de huisartsenwachtposten kunnen opgevangen worden, maar ook op de huisartsenwachtposten komen mensen met niet dringende vragen.
104
Mensen wachten soms te lang om hulp te zoeken, en gebruik van psychofarmaca is hoog. In de geestelijke gezondheidszorg is aandacht nodig voor de specifieke benadering en organisatie in functie van de toegankelijkheid en gebruik van het preventieve zorgaanbod. Beeldvorming en preventie bij de brede bevolking, en ook aandacht hiervoor bij eerstelijnswerkers is van belang.
105
7
SAMENVATTING
Algemeen gaat het goed met de gezondheid van de Gentenaren: bijna 2 op de 3 wordt (bijna) nooit geconfronteerd met een persoonlijk gezondheidsprobleem zoals ziekte of handicap. Ouderen, lagere inkomensgroepen en werklozen ervaren vaker gezondheidsproblemen. We leven langer en in betere gezondheid, maar niet iedereen profiteert hier evenveel van: de levensverwachting, gezondheid, leefstijl en toegankelijkheid van de zorg verbeteren of verhogen naarmate iemand een hogere socio-economische status (opleidingsniveau en/of inkomen)heeft. In de meer achtergestelde wijken in Gent is er bovendien een accumulatie van (on)gezondheids-determinanten, waardoor de kans op een lang en gezond leven in die wijken lager is. De opmars van de beschavingsziektes (kanker, hart- en vaataandoeningen, obesitas) gerelateerd aan leefstijl is een algemene trend in Westerse landen en ook bij de jongere generatie vinden we alarmerende cijfers terug. Veel gezondheidswinst kan behaald worden door aanpassing van de eet- en bewegingsgewoonten door de Gentenaar: Er is te veel restgroep- (vet, suiker,…) en vleesconsumptie en we eten te weinig groenten en fruit. Bij een belangrijke groep van de volwassenen en nog grotere groep van de senioren wordt er te weinig bewogen. Ook het rookgedrag en alcoholconsumptie hebben een negatieve impact op gezondheid. In 2011 rookte ongeveer 16% van de Gentenaars dagelijks. Het aantal rokers in Vlaanderen gaat weliswaar in dalende lijn, maar vooral bij lagere socio-economische klassen zijn de cijfers nog hoog. Het alcoholprofiel in Gent laat zich samenvatten door een hogere alcoholconsumptie vooral in het weekend (overmatig en geconcentreerd alcoholgebruik), risicogebruik bij jongeren en risico op alcoholafhankelijkheid bij mannen – zowel jongere als oudere, werklozen en hogeropgeleiden – en vrouwen tussen de 50-65 jaar. Gezien het aantal suïcides en opnames in psychiatrische ziekenhuizen moeten we ons zorgen maken over de geestelijke gezondheid van de Gentenaars. Er is een tekort aan eerstelijns geestelijke gezondheidszorg om psychische problemen in een vroeger stadium te kunnen behandelen, zodat opnames of medicatievoorschrift minder snel nodig worden. Daarnaast is er veel uitstelgedrag en een stigma op geestelijke gezondheidszorg en -problemen. Hoe ouder, hoe hoger het diploma en inkomen van de Gentenaars hoe beter zijn psychisch welbevinden is. In Gent komt uitstel van zorg, specifiek huisartsenbezoek en tandartsbezoek, vooral bij de socio-economisch zwakkere groepen, nog veel voor. Niet enkel financiële, maar ook informatieve en culturele drempels spelen een rol. Het gebrek aan kennis over tandzorg, specifiek bij kwetsbare groepen in Gent, in combinatie met de toegankelijkheid ervan , is een actuele kwestie. Geografisch gezien is de huisarts voor de Gentenaar voldoende bereikbaar: 93% van de Gentse bevolking woont op minder dan 1 km van een huisartsenpraktijk. Maar qua effectieve beschikbaarheid van huisartsen volgens het aantal inwoners is er een nakend tekort, onder andere door de verwachte pensioneringsgolven. In bepaalde wijken is dat tekort er nu al.
106
Besluit Deze analyse van de Gentse situatie laat ons toe samen met de Gentse gezondheidssector de belangrijkste uitdagingen te erkennen, de beleidsplanning te onderbouwen. De analyse werd besproken op de Gezondheidsraad en diende reeds als basis voor een visienota door deze raad. De omgevingsanalyse zal de basis vormen voor het opstellen van het nieuwe gezondheidsbeleidsplan en wordt ook opgenomen in de omgevingsanalyse van de stad Gent die als basis dient voor de volgende beleidsnota.
107
8
BRONVERMELDING
Bonnewyn A., Bruffaerts R. Demarest St., Demyttenaere K., Hosman C., Ruiter M., Van den Broucke St., Van Nuffel R., van Os J. (2008) Geestelijke gezondheid en preventie - bouwstenen voor beleid en praktijk Bral L., Jacques A., Schelfaut H., Stuyck K., en Vanderhasselt A. (2011) Stadsmonitor 2011: Een monitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden, Vlaamse Overheid – Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Bral L., Doyen G., Schelfaut H., Tubex S en Vanderhasselt A. (2008) Stadsmonitor 2008: Een monitor voor leefbare en duurzame steden, Vlaamse Overheid - Agentschap voor Binnenlands Bestuur Demarest S., Drieskens S., Gisle L., Van der Heyden J, Tafforeau J. Gezondheidsenquête België, 2008. Rapport V – Sociaal-Economische Ongelijkheden in Gezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid ISSN: 2032-9172 - Depotnummer. D/2010/2505/48 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/046 Drieskens S, Van der Heyden J, Hesse E, Gisle L, Demarest S, Tafforeau J. Gezondheidsenquête België, 2008. Rapport III – Medische consumptie. Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid ISSN: 2032-9172 Depotnummer. D/2010/2505/22 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/019 Gezondheidsenquête België, 2008. Brussel: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Gisle L, Hesse E, Drieskens S, Demarest S, Van der Heyden J, Tafforeau J. Gezondheidsenquête België, 2008. Rapport II – Leefstijl en Preventie. Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. ISSN: 2032-9172 Depotnummer. D/2010/2505/16 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/009 Hooghe, M. & Vanhoutte, B. “An Ecological Study of Community Level Correlates of Suicide Mortality Rates in the Flemish Region of Belgium, 1996-2005” , Suicide & Life-Threatening Behavior, 41 (4) 453-464. Hulstaert F, Arbyn M, Huybrechts M, Vinck I, Puddu M, Ramaekers D. (2006) Baarmoederhalskankerscreening en testen op Human Papillomavirus (HPV). Health Technology Assessment (HTA). Brussels: Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg (KCE) reports 38A
Martens L., Vanobbergen J., Willems S., Aps J., De Maeseneer J. Determinants of early childhood caries in a group of inner-city children. Quintessence Int 2006;37:527-36
Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad, Gezondheidsindicatoren van het Brussels Gewest 2010, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, Brussel, 2010.
Reynders A, Van Heeringen C, De Maeseneer, Van Audenhove C. Onderzoek naar verklarende factoren voor de verschillen in suïcidecijfers in Vlaanderen in vergelijking met Europese landen. Rapport /09. Leuven: Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, september 2009. www.steunpunt.be Reynders, A., Scheerder, G., Molenberghs, G. & Van Audenhove Ch. (2011) Suïcide in Vlaanderen en Nederland, Een verklaring vanuit sociaal cognitieve factoren en hulpzoekend gedrag. Online via http://www.kuleuven.be/lucas/pub/pubc.php
108
RIZIV, Interuniversitaire cel Epidemiologie. Eindrapport project Dataregistratie- en evaluatiesysteem Mondgezondheid Belgische Bevolking 2008-2010, Juni 2011 Rosiers, J., Hublet, A.,Van Damme, J., Maes, L. & Van Hal, G. (2011) In hogere sferen? Vol.2 Een onderzoek naar het middelengebruik bij Vlaamse studenten Signalenbundel 2011, Lokaal Sociaal Beleid Gent, 2012. beschikbaar op www.wrg.be/signalenbundel2011.pdf Stad Gent (2010). Gent in cijfers 2010: Gent gezien door de Gentenaren. Gent : Stad Gent – Departement Stafdiensten – ABIS- Data – Analyse & GIS. Stad Gent (2010). Leefbaarheidsonderzoek bij de inwoners van de verschillende wijken van de Stad Gent, aan de hand van een Leefbaarheidsmonitor, 3de editie. Gent : Stad Gent. Studiedienst van de Vlaamse Regering: Vlaamse Armoedemonitor 2011, Brussel. Depotnummer D/2011/3241/088 Studiedienst van de Vlaamse Regering: SVR-Projecties van de bevolking en de huishoudens voor Vlaamse steden en gemeenten, 2009 – 2030. SVR-Studie 2011/2, Paul Willems en Edith Lodewijckx. Studiedienst van de Vlaamse Regering: De Sociale Staat van Vlaanderen 2011. Hoofdstuk Gezondheid en Zorg in Vlaanderen, Europees gekaderd. (Lynn Ryssaert, Dirk Avonts, Pauline Boeckxstaens, Piet Bracke, Thierry Christiaens, Leen De Coninck, Lea Maes, Koen Matthijs, Elise Pattyn, Jeroen Schoenmaeckers, Patricia Sunaert, Marleen Temmerman, Guido Van Hal, Evelyn Verlinde, Veerle Vyncke, Sara Willems & Jan De Maeseneer). Brussel, 2011. TAHIB-onderzoek (Tackling Health Inequalities in Belgium) Aanpak van ongelijkheid in gezondheid in België: Federaal Wetenschapsbeleid, 2010 Universiteit Gent (2006 en 2010). Jongeren en Gezondheid: Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC). Online geraadpleegd op: http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/rapport2006.html http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/rapport2010.html
VAD, Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen vzw. Dossier Alcohol. 2009, Brussel. Wettelijk depotnummer: D/2009/6030/24 Van der Heyden J., Gisle L., Demarest S., Drieskens S., Hesse E., Tafforeau J. Gezondheidsenquête België, 2008. Rapport I - Gezondheidstoestand. Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance, 2010; Brussel Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. ISSN : 2032-9172 Depotnummer. D/2010/2505/06 – IPH/EPI REPORTS N° 2010/004 Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling Epidemiologie (2006) De Belgische Voedselconsumptiepeiling 1 – 2004; Brussel, Depotnummer : D/2006/2505/17, IPH/EPI REPORTS N° 2006 – 016.
109
110
9
BIJLAGEN
Bijlage 1: Stadsdelen en wijken In 2006 werd de indeling gewijzigd (van 29) naar 25 wijken. In het leefbaarheidsrapport (Stad Gent, 2010) wordt nog gewerkt met de oude wijkindeling, omdat er nog geen cijfers voorhanden waren gebaseerd op de nieuwe wijkindeling.
111
112
Bijlage 2: Indicatoren Gezondheidsmonitor en Gents cijfer
Indicator 1
Cijfer
Gemiddelde levensduur man
78,4
2010 Bevolkingsregister
Gemiddelde levensduur vrouw
84,8
Bevolkingsregister
2
Sterfteratio per 100.000 inwoners
3
Incidentie kanker mannen per 100.000 inwoners
977,6
Incidentie kanker vrouwen per 100.000 inwoners 4
Jaartal Bron
600,8
14,6
Infectieziektes syfilis per 100.000 inwoners
6,9
Hospitalisaties per 100.000 inwoners
6
Hartaanvallen
7
Aandeel van de zwangerschappen < 37 weken
8
Aandeel inwoners gezondheidsprobleem
9
Suïcide per 100.000 inwoners
256
met
een
persoonlijk
Suïcide(pogingen) per 100.000 inwoners 10 Psychiatrische opnames per 100.000 inwoners
7,7% 14,7%
FOD 2007 (MKG)
Volksgezondheid
2007 UGent (RACA) 2009 Kind en Gezin 2009 Leefbaarheidsonderzoek Vlaams Agentschap Zorg en 2007 Gezondheid
238
2010 UGent
1733,6
FOD 2008 (MPG)
83,7%
Aandeel mannen met overmatig alcoholgebruik 12 (+21 eenheden per week)
16,2%
Aandeel vrouwen met overmatig alcoholgebruik (+14 eenheden per week)
15,9%
13 Dagelijkse rokers
2010 Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
18,0
Aandeel inwoners met een goede psychische 11 gezonheid
Aandeel inwoners dat dagelijks drinkt
Kankerregister België
25,1 31906,5
5
2004-2008 Kankerregister België
523,2
Infectieziektes TBC per 100.000 inwoners
Infectieziektes gonorroe per 100.000 inwoners
Vlaams Agentschap Zorg en 2004-2008 Gezondheid
9,0%
Volksgezondheid
2009 Leefbaarheidsonderzoek 2009 Leefbaarheidsonderzoek 2009 2009
-
14 Dagelijks groenteconsumptie (aandeel inwoners)
77,3%
15 Dagelijks fruitconsumptie (aandeel inwoners)
61,4%
Waterconsumptie < 16 inwoners)
28,0%
3 glazen
per dag (aandeel
2009 Leefbaarheidsonderzoek 2009 Leefbaarheidsonderzoek 2009 Leefbaarheidsonderzoek
61,6% 17 Aandeel moeders die borstvoeding geeft Beweging: < 5 dagen/week matige inspanning 18 (aandeel inwoners) 19 Aandeel tienermoeders 20 Aandeel inwoners op loopafstand huisarts Aandeel inwoners op loopafstand apotheek 21 Raadplegingen huisartsenwachtpost
2009 Kind en Gezin 54,3%
2009 Leefbaarheidsonderzoek
3,0%
2009 Kind en Gezin
93,0%
2011 Stadsmonitor
91,0%
2011 Stadsmonitor
19468
2011 HVG
113
298
22 Huisartsen in Gent Huisartsen in VTE
258 15,6
23 Ouderenzorgvoorzieningen per 100 75-plussers Residentiële voorzieningen in Gent tov aanbod in 24 stadsrand
0,88
Geprogrammeerde 25 serviceflats
4338
plaatsen
rusthuizen
en
Gerealiseerde plaatsen rusthuizen en serviceflats Deelnamegraad 23 doelgroep)
borstkankerscreening
Inschrijvingsgraad 24 geboortes) Tevredenheid 25 inwoners)
consultatiebureas
aanbod
huisartsen
(aandeel (aandeel (aandeel
3420 42,9 % 94,0% 84,3%
2011 HVG 2011 HVG 2011 Stadsmonitor 2008 Lokale Statistieken 2011 Lokale Statistieken 2011 Lokale Statistieken Vlaams Agentschap Zorg en 2009 Gezondheid 2009 Kind en Gezin 2008 Stadsmonitor
Tevredenheid aanbod apothekers
94,8%
2008 Stadsmonitor
Tevredenheid aanbod voor ouderen
54,5%
2008 Stadsmonitor
26 OCMW-tussenkomsten geneeskundige zorg
2651
2010 OCMW
27 Medische kaarten
2588
2010 OCMW
9,49
Vlaams Agenschap Zorg en 2010 Gezondheid (EPD)
28 CGG cliënten per 1000 inwoners Aandeel inwoners 29 ziekteverzekering
met
voorkeursregeling
30 Aandeel inwoners met OMNIO-statuut
16,6% 2,2%
Aandeel inwoners dat doktersbezoek uitstelt om 31 financiële reden
1,93%
Aandeel inwoners dat tandartsbezoek uitstelt om 32 financiële reden
2,55%
Gerechtigden zorgverzekering (mantel-, thuis- en 33 residentiële zorg) per 100.000 inwoners
2724,0
34 Inschrijvingsgraad wijkgezondheidscentra
10,9 %
Aandeel inwoners op wandelafstand (< 400m) van 35 openbaar groen
78,4%
Aandeel inwoners dat vindt dat de buurt (straten, 36 voetpaden) over het algemeen net is
53,6%
Aantal dagen overschrijding maximale concentratie 37 fijn stof
41
Jaargemiddelde fijn stof in microgram per m³
33
Ongeschikt/onbewoonbaar verklaarde woningen per 38 10.000 inwoners
9,4
Aandeel inwoners met minstens wekelijks sociale 39 contacten
85,9%
40 Veralgemeend vertrouwen (score op 10)
5,3
2011 Lokale statistieken 2011 Lokale Statistieken 2009 Leefbaarheidsonderzoek 2009 Leefbaarheidsonderzoek 2010 Lokale Statistieken 2011 VWGC 2011 Stadsmonitor 2011 Stadsmonitor 2010 VMM 2010 VMM 2010 Vlaamse Overheid inventaris 2009 Leefbaarheidsonderzoek 2011 Stadsmonitor
114
Bijlage 3: Gezondheidsmonitor en gezondheidsongelijkheid Gent: matrix met indicatoren en achtergrondkenmerken
Etnischculturele achtergrond
x
x
x
x
x
Indicatoren Gemiddelde levensduur
x
Sterfteratio
x
x
Doodsoorzaken
x
x
Kankerincidentie
x
x
Infectieziektes
x
x
Hospitalisaties
x
x
Hartaanvallen (RACA)
x
x
Vroeggeboorte
Leefstijl
Fysieke omgeving
Sociale context
Gezondheidszorgsysteem
Subjectieve gezondheid
x
Suïcide
x
Suïcidepogingen
x
x
x
Psychiatrische opnames
x
x
x
Psychisch welbevinden Overmatig alcoholgebruik Dagelijkse rokers Dagelijkse groenteconsumptie Dagelijkse fruitconsumptie Dagelijkse waterconsumptie Borstvoeding Lichaamsbeweging Tienermoeders Openbaar groen Indruk netheid Luchtverontreiniging (fijn stof)
x x
x x
x x
x x
x x x
x x x
x x
x x
x x x
x x x
x
x
x
x
x
x
Sociale contacten - minstens x wekelijks (%)
x
Generalised trust
x
x
x
x
x
x
Wijkniveau
Socioeconomische positie
Gezondheidstoestand
Leeftijd
Geslacht
Componenten
Binnenmilieu: ongeschikt en onbewoonbaar verklaarde woningen
Aandeel inwoners loopafstand huisarts
op
Aandeel inwoners loopafstand apotheek
op
Aantal consultaties huisartsenwachtpost
via
Aantal huisartsen Gent Aantal huisartsen in VTE
x
115
Ouderenzorgvoorzieningen per 100 75-plussers Residentiële voorzieningen in Gent tov aanbod in stadsrand Aantal geprogrammeerde plaatsen rusthuizen en serviceflats Aantal gerealiseerde plaatsen rusthuizen en serviceflats Borstkankerscreening Inschrijvingsgraad consultatiebureas Tevredenheid aanbod x huisartsen (%) Tevredenheid aanbod apothekers (%)
x x
x
x
x
x
x
x
Aantal tussenkomsten x geneeskundige zorg
x
x
Aantal medische kaarten Aandeel CGG cliënten
x x
x x
x
x
x
x
x
Percentage dat doktersbezoek x uitstelt om financiële reden
x
x
x
Percentage dat tandartsbezoek x uitstelt om financiële reden
x
x
x
Tevredenheid ouderen (%)
aanbod
Percentage voorkeursregeling ziekteverzekering Percentage statuut
met
voor
OMNIO-
Gerechtigden zorgverzekering (mantel-, thuis- en residentiële x zorg) Inschrijvingsgraad wijkgezondheidscentra
x
met
x
x x
x
116
De omgevingsanalyse is een uitgave van de Gezondheidsdienst, Departement Milieu, Groen en Gezondheid Stad Gent, in samenwerking met de Gentse Gezondheidsraad en met ondersteuning van adviesbureau IdeaConsult en dr. Sara Willems, Universiteit Gent - Vakgroep Huisartsengeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg De Gezondheidsraad is samengesteld uit mensen van de gezondheidssector en welzijnssector en heeft als doel een gemeenschappelijk gezondheidsbeleid op te maken en uit te voeren in Gent. Volgende organisaties en diensten zijn vertegenwoordigd: OCMW Gent Centra voor Leerlingenbegeleiding: Stedelijk CLB, Vrij CLB Gent, CLB GO! Gent Ziekenfondsen: Liberale Mutualiteit, CM Midden-Vlaanderen, Solidariteit voor het Gezin, Bond Moyson, Landsbond van de onafhankelijke ziekenfondsen Universiteit Gent, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Artevelde Hogeschool en Hogeschool Gent Verbond Vlaamse Tandartsen Sociale diensten van de ziekenhuizen AZ Sint-Lucas, AZ Jan Palfijn, UZ Gent, AZ Maria Middelares Psychiatrische centra, Initiatieven Beschut Wonen en Ambulante begeleiding Huisartsenvereniging Gent COOP Vooruit Apothekers, KOVAG Apothekers Logo Gezond+ Wijkgezondheidscentra Kring Zelfstandige Kinesitherapeuten Thuiszorg Wit-Gele Kruis Kind & Gezin Plazzo, Platform zelfzorgorganisaties Oost-Vlaanderen
Meer weten: www.gentgezondestad.be www.gent.buurtmonitor.be
verantwoordelijke uitgever: Guy Reynebeau, Schepen van Welzijn en Gezondheid