Tekst SDU Publicatie
Page 1 of 7
JOR 2015/49 Gerechtshof Amsterdam, 13-05-2014, 200.119.549/01, 200.119.551/01, ECLI:NL:GHAMS:2014:1755 Internationaal privaatrecht, Faillissement Yukos, Territorialiteitsbeginsel, Beslag op aandelen in Nederlandse vennootschap die in boedel Russisch faillissement vallen, Onvoldane crediteuren moeten zich nog kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen, ondanks omstandigheid dat gefailleerde vennootschap naar Russisch faillissementsrecht is opgehouden te bestaan, Gefailleerde vennootschap wordt daarom geacht nog te bestaan, Verwijzing naar HR 13 september 2013, «JOR» 2014/50, m.nt. Bertrams. Vervolg op Rb. Amsterdam 4 juli 2012, «JOR» 2012/338, m.nt. Veder Publicatie
JOR 2015 afl. 2
Publicatiedatum
05 februari 2015
College
Gerechtshof Amsterdam
Uitspraakdatum
13 mei 2014
Rolnummer
200.119.549/01 LJN ECLI:NL:GHAMS:2014:1755
Rechter(s)
mr. Smit mr. Molenaar mr. Terpstra
Partijen
In de zaak met zaaknr. 200.119.549/01: de rechtspersoon naar buitenlands recht OOO Promneftstroy te Moskou (Russische Federatie), appellante, advocaten: mr. J.F. Ouwehand, mr. M.E. Koppenol-Laforce en mr. S.M. Peek, tegen de rechtspersoon naar buitenlands recht Yukos Capital SàRL te Luxemburg (Luxemburg). geïntimeerde, advocaat: mr. E.R. Meerdink, en in de zaak met zaaknr. 200.119.551/01: de rechtspersoon naar buitenlands recht OOO Promneftstroy te Moskou (Russische Federatie), appellante, advocaten: mr. J.F. Ouwehand, mr. M.E. Koppenol-Laforce en mr. S.M. Peek, tegen de rechtspersoon naar buitenlands recht Glendale Group Limited te Road Town, Tortola (Britse Maagdeneilanden), geïntimeerde, advocaat: mr. E.R. Meerdink.
Noot
mr. C.G. van der Plas
Trefwoorden
Internationaal privaatrecht, Faillissement Yukos, Territorialiteitsbeginsel, Beslag op aandelen in Nederlandse vennootschap die in boedel Russisch faillissement vallen, Onvoldane crediteuren moeten zich nog kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen, ondanks omstandigheid dat gefailleerde vennootschap naar Russisch faillissementsrecht is opgehouden te bestaan, Gefailleerde vennootschap wordt daarom geacht nog te bestaan, Verwijzing naar HR 13 september 2013, «JOR» 2014/50, m.nt. Bertrams. Vervolg op Rb. Amsterdam 4 juli 2012, «JOR» 2012/338, m.nt. Veder,
http://www.legalintelligence.com/documents/14498433?srcfrm=Re...
10-2-2015
Tekst SDU Publicatie
Regelgeving
Page 2 of 7
Rv - 700 IVO - 4
» Samenvatting
Hoewel zij opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat de inschrijving in het daartoe bestemde register van het Russische vonnis van 15 november 2007, waarbij het faillissement van Yukos Oil werd beëindigd, “niets anders (is) dan de min of meer automatische administratieve afronding van de Russische faillissementsprocedure”, heeft appellante niet weten duidelijk te maken dat en waarom dat oordeel onjuist is. De enkele omstandigheid dat de verplichting tot inschrijving in het register van het vonnis tot beëindiging van het faillissement – welke inschrijving leidt tot de uitschrijving van de rechtspersoon en daarmee tot het ophouden te bestaan daarvan – is neergelegd in het Russische Burgerlijk Wetboek, is in dit verband onvoldoende omdat het berust op de onjuiste veronderstelling dat de vraag of een regel behoort tot het faillissementsrecht, afhangt van (de naam van) de wet waarin die regel is neergelegd. Waar het om gaat, is dat appellante niet heeft betwist dat naar Russisch recht het vonnis, waarbij het faillissement van een rechtspersoon wordt beëindigd, noopt tot inschrijving door de curator van dat vonnis in het daartoe bestemde register en dat als gevolg daarvan die rechtspersoon ophoudt te bestaan. Daarmee is het ophouden te bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg van het Russische faillissementsrecht. Met haar betoog dat het al dan niet bestaan van Yukos Oil een vraag is van corporatierecht, dat op grond van zowel Nederlands internationaal privaatrecht als Europese verwijzingsregels te dezen het Russische corporatierecht toepasselijk is, dat daarmee vaststaat dat Yukos Oil is opgehouden te bestaan en dat tegen een niet bestaande rechtspersoon niet kan worden geprocedeerd noch daartegen een executoriale titel kan worden verkregen, beoogt appellante te bewerkstelligen dat de door geïntimeerden gelegde beslagen als vervallen worden beschouwd, althans worden opgeheven, en daarmee tevens dat geïntimeerden zich niet meer kunnen verhalen op vermogensbestanddelen van Yukos Oil. Nu echter – als hiervoor gezegd – ervan moet worden uitgegaan dat het niet meer bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg is van het Russische faillissementsrecht, beroept appellante zich aldus op rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van de Russische Federatie aan een faillissement worden verbonden. Op grond van HR 13 september 2013, «JOR» 2014/50, m.nt. Bertrams (Promneftstroy c.s./Godfrey c.s.) is dat niet mogelijk (toegestaan), omdat dit ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren, geïntimeerden, zich niet meer kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil. Dit betekent dat Yukos Oil (in ieder geval) met het oog op (het verhaal voor) de onderhavige vorderingen van geïntimeerden geacht moet worden (nog) te bestaan. » Uitspraak
(...; red.) 3. Beoordeling In beide zaken
3.1. In deze zaken gaat het, kort gezegd, om het volgende. (a) Bij vonnis van 1 augustus 2006 heeft de rechtbank te Moskou de rechtspersoon naar Russisch recht Yukos Oil Corporation (verder: Yukos Oil) in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van [X] tot curator. (b) Bij verzoekschrift van 9 augustus 2007 heeft Yukos Capital de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam verzocht haar verlof te verlenen om ten laste van Yukos Oil beslag te leggen op de door deze gehouden aandelen in het kapitaal van Yukos Finance B.V. te Amsterdam (verder: Yukos Finance). Bij verzoekschrift van 13 augustus 2007 heeft ook Glendale dat gedaan, met dien verstande dat zij tevens verlof vroeg om ten laste van Yukos Oil beslag te leggen op, kort gezegd, vorderingen van Yukos Oil op Yukos Finance, alsmede op aan Yukos Oil toebehorende roerende zaken (niet registergoederen) die onder Yukos Finance mochten berusten. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 9 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 verleend. (c) Op 10 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 hebben Yukos Capital en Glendale voormelde beslagen gelegd. Op 17 augustus 2007 hebben zij (ieder afzonderlijk) deze beslagen aan Yukos Oil doen overbetekenen althans getracht dat te doen.
http://www.legalintelligence.com/documents/14498433?srcfrm=Re...
10-2-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 3 of 7
(d) Op 20 augustus 2007 heeft [X]de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance verkocht aan Promneftstroy. De tot levering van deze aandelen strekkende notariële akte is op 10 september 2007 verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam. (e) Bij vonnis van 15 november 2007 heeft de rechtbank te Moskou beslist dat het faillissement van Yukos Oil is geëindigd. Dat vonnis is door de curator op 21 november 2007 ingeschreven in het daartoe bestemde Russische register. (f) Bij door de rechtbank kennelijk als geldig aangemerkte dagvaarding van 24 januari 2008 is Glendale bij de rechtbank Amsterdam een procedure tegen Yukos Oil gestart. Yukos Capital heeft dat bij eveneens gedaan en wel bij door de rechtbank kennelijk als geldig aangemerkte dagvaarding van 30 juni 2008. Glendale vordert van Yukos Oil de betaling van (afgerond) RUR 46,3 miljard. Yukos Capital vordert van Yukos Oil de betaling van (afgerond) $ 355 miljoen en RUR 79,3 miljard. In beide procedures heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 9 juni 2010 Promneftstroy als tussenkomende partij toegelaten. 3.2.1. Bij als tussenkomende partij op 1 februari 2012 in de procedure tussen Glendale en Yukos Oil genomen incidentele conclusie heeft Promneftstroy het volgende gevorderd: “Dat het uw rechtbank moge behagen IN HET INCIDENT PRIMAIR, 1. voor recht te verklaren dat de door Glendale ten laste van Yukos Oil gelegde conservatoire beslagen van rechtswege zijn vervallen; althans 2. de door Glendale ten laste van Yukos Oil gelegde conservatoire beslagen met onmiddellijke ingang per datum vonnis op te heffen, en 3. zich mitsdien onbevoegd te verklaren tot kennisneming van de door Glendale ingestelde vorderingen jegens Yukos Oil. SUBSIDIAIR, indien en voor zover de niet-ontvankelijkheid in het incident wordt afgedaan, 4. Glendale niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen jegens Yukos Oil, en 5. voor recht te verklaren dat de door Glendale ten laste van Yukos Oil gelegde conservatoire beslagen van rechtswege zijn vervallen; althans 6. de door Glendale ten laste van Yukos Oil gelegde conservatoire beslagen met onmiddellijke ingang per datum vonnis op te heffen; althans, indien de niet-ontvankelijkheid in het incident wordt afgewezen, 7. Promneftstroy een nadere termijn te gunnen van 12 weken voor het nemen van een conclusie van eis met daarin een nadere toelichting als aanvulling op haar voorwaardelijke/voorlopige conclusie van eis ter zake van haar stellingen dat de vorderingen van Glendale afgewezen dienen te worden. (...)” Na verweer van Glendale heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis de incidentele vorderingen afgewezen en de zaak (in de hoofdzaak) naar de rol verwezen voor (nadere) conclusie aan de zijde van Promneftstroy als tussenkomende partij. De rechtbank overwoog daartoe, zeer kort samengevat, dat de omstandigheid dat Yukos Oil naar Russisch recht op 21 november 2007 definitief heeft opgehouden te bestaan niet in de weg staat aan behandeling door de rechtbank van door Glendale tegen Yukos Oil ingestelde vorderingen, dit op grond van het zogeheten (aanstonds nader te bespreken) territorialiteitsbeginsel. De rechtbank heeft in dat verband belang gehecht aan een aantal door haar in overweging 4.6 van het bestreden vonnis opgesomde bijzondere omstandigheden. 3.2.2. In de procedure tussen Yukos Capital en Yukos Oil heeft Promneftstroy als tussenkomende partij op 1 februari 2012 een incidentele conclusie genomen met een, afgezien van de naam van de wederpartij, identiek petitum als in de zaak tegen Glendale. Na verweer
http://www.legalintelligence.com/documents/14498433?srcfrm=Re...
10-2-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 4 of 7
van Promneftstroy heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis op dezelfde wijze en met (mutatis mutandis) dezelfde motivering beslist als in die andere zaak. 3.3. Met haar grieven komt Promneftstroy tegen voormelde beslissingen – en de gronden waarop deze berusten – op. Omdat de grieven in beide zaken grotendeels gelijkluidend zijn, zullen de zaken tegelijk worden besproken. Ook de grieven kunnen gezamenlijk worden behandeld. 3.4. De centrale stelling van Promneftstroy houdt, kort gezegd, in dat in Nederland tegen een niet bestaande rechtspersoon (in casu Yukos Oil) niet kan worden geprocedeerd noch een executoriale titel kan worden verkregen en dat het faillissementsrechtelijke territorialiteitsbeginsel, zo al van toepassing, daaraan niet kan afdoen. Dit betekent dat de door Glendale en Yukos Capital gelegde beslagen zijn vervallen en de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Verder betoogt Promneftstroy dat de door de rechtbank genoemde bijzondere omstandigheden, voor zover al feitelijk juist, niet tot een andere conclusie kunnen leiden. Het hof oordeelt als volgt. 3.5. In zijn arrest van 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668 («JOR» 2014/50, m.nt. Bertrams (Promneftstroy c.s./Godfrey c.s.); red.), heeft de Hoge Raad der Nederlanden als volgt overwogen: “3.2.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008: BG3573, NJ 2009/456 («JOR» 2009/94 m.nt. Veder (Yukos Finance/Rebgun q.q.); red.)), geoordeeld dat, voor zover niet bij een Nederland bindende internationale regeling anders is bepaald, een in een ander land uitgesproken faillissement territoriale werking heeft, niet alleen in die zin (a) dat het daar op het vermogen van de gefailleerde rustende faillissementsbeslag niet mede omvat zijn in Nederland aanwezige baten, maar ook in dier voege (b) dat de rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van dat andere land aan een faillissement worden verbonden, in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde. (c) Aan de werking in Nederland van andere gevolgen van een in het buitenland uitgesproken faillissement staat dit territorialiteitsbeginsel niet in de weg. 3.2.2. Deze regels (...) brengen ten aanzien van een in het buitenland uitgesproken faillissement mee (...) dat de curator in dat faillissement in beginsel ook met betrekking tot in Nederland aanwezig vermogen dat tot de failliete boedel behoort – maar waarop het faillissementsbeslag niet rust-, beheers- en beschikkingshandelingen kan verrichten, mits de curator daartoe naar het recht van dat andere land (de lex concursus) bevoegd is (regel (c)). De buitenlandse curator kan derhalve, indien hij de bevoegdheid daartoe aan de lex concursus ontleent, de zich in Nederland bevindende vermogensbestanddelen vervreemden en de opbrengst daarvan ten goede laten komen aan de faillissementsboedel, met dien verstande dat ingevolge regel (a) tot aan het moment van levering gelegde beslagen moeten worden gerespecteerd, aangezien die vermogensbestanddelen niet onder het faillissementsbeslag vallen. Regel (b) staat aan het vorenstaande niet in de weg. Om die regel tot zijn recht te laten komen is voldoende dat, zolang tijdens of na afloop van het faillissement vermogensbestanddelen toebehorend aan de (voormalige) gefailleerde in Nederland aanwezig zijn, onvoldane schuldeisers zich daarop kunnen verhalen. (...)” 3.6. Hebben de zojuist geciteerde passages een algemeen karakter, het hof wijst er tot goed begrip op dat het arrest van de Hoge Raad concreet betrekking heeft op de verkoop door de curator in het faillissement van Yukos Oil van de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy. Waar de Hoge Raad (in overweging 3.3.2) opmerkt dat “twee andere tot het Yukos-concern behorende vennootschappen (bekend zijn), die beide al voor de levering door de curator van de aandelen in Yukos Finance (aan Promneftstroy; toevoeging hof) conservatoir beslag op die aandelen hebben gelegd”, heeft hij – naar tussen partijen op zichzelf niet ter discussie staat – het oog op Glendale en Yukos Capital. In het arrest gaat de Hoge Raad er, voorts, van uit dat Yukos Oil naar Russisch recht op 21 november 2007 is opgehouden te bestaan als gevolg van de inschrijving van de beëindiging van haar faillissement in het daartoe bestemde Russische register. In overweging 2.1 van het arrest verwijst de Hoge Raad immers naar overweging 3.1 van zijn arrest van 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012: BU5630, NJ 2012/424 («JOR» 2013/287 (Rebgun q.q. c.s./Godfrey); red.), waarop dit arrest voortbouwt en waarin dat als feitelijk uitgangspunt is vermeld.
http://www.legalintelligence.com/documents/14498433?srcfrm=Re...
10-2-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 5 of 7
3.7. Hoewel zij (met grief 9) opkomt tegen het oordeel van de rechtbank (in overweging 4.6 onder e van de bestreden vonnissen) dat de inschrijving in het daartoe bestemde register van het Russische vonnis van 15 november 2007 waarbij het faillissement van Yukos Oil werd beëindigd “niets anders (is) dan de min of meer automatische administratieve afronding van de Russische faillissementsprocedure”, heeft Promneftstroy niet weten duidelijk te maken dat en waarom dat oordeel onjuist is. De enkele omstandigheid dat de verplichting tot inschrijving in het register van het vonnis tot beëindiging van het faillissement – welke inschrijving leidt tot de uitschrijving van de rechtspersoon en daarmee tot het ophouden te bestaan daarvan – is neergelegd in het Russische Burgerlijk Wetboek – is in dit verband onvoldoende, omdat het berust op de onjuiste veronderstelling dat de vraag of een regel behoort tot het faillissementsrecht afhangt van (de naam van) de wet waarin die regel is neergelegd. Waar het om gaat is dat Promneftstroy niet heeft betwist dat naar Russisch recht het vonnis waarbij het faillissement van een rechtspersoon wordt beëindigd noopt tot inschrijving door de curator van dat vonnis in het daartoe bestemde register en dat als gevolg daarvan die rechtspersoon ophoudt te bestaan. Daarmee is het ophouden te bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg van het Russische faillissementsrecht. 3.8. Met haar betoog dat het al dan niet bestaan van Yukos Oil een vraag is van corporatierecht, dat op grond van zowel Nederlands internationaal privaatrecht als Europese verwijzingsregels te dezen het Russische corporatierecht toepasselijk is, dat daarmee vaststaat dat Yukos Oil is opgehouden te bestaan en dat tegen een niet bestaande rechtspersoon niet kan worden geprocedeerd noch daartegen een executoriale titel kan worden verkregen, beoogt Promneftstroy te bewerkstelligen dat de door Glendale en Yukos Capital gelegde beslagen als vervallen worden beschouwd, althans worden opgeheven, en daarmee tevens dat Glendale en Yukos Capital zich niet meer kunnen verhalen op vermogensbestanddelen van Yukos Oil. Nu echter – als onder 3.7 gezegd – ervan moet worden uitgegaan dat het niet meer bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg is van het Russische faillissementsrecht, beroept Promneftstroy zich aldus op rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van de Russische Federatie aan een faillissement worden verbonden. Op grond van het onder 3.5 geciteerde arrest van de Hoge Raad is dat niet mogelijk (toegestaan), omdat dit ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren, Glendale en Yukos Capital, zich niet meer kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil. Dit betekent dat Yukos Oil (in ieder geval) met het oog op (het verhaal voor) de onderhavige vorderingen van Glendale en Yukos Capital geacht moet worden (nog) te bestaan. 3.9. Promneftstroy, die in dit geding als tussenkomende partij opkomt voor haar eigen belangen, kan zich er niet met vrucht op beroepen dat Yukos Oil niet de mogelijkheid heeft zich tegen de vorderingen van Glendale en Yukos Capital te verweren. Dat is immers een omstandigheid die haar niet regardeert, nog daargelaten dat deze stelling zich niet verdraagt met haar verweer dat Yukos Oil niet bestaat. Overigens kan Yukos Oil zich desgewenst, gezien de laatste volzin van overweging 3.8, wel tegen de vorderingen verweren, indien zij het door de rechtbank in de hoofdzaak tegen haar verleende verstek zuivert. 3.10. Op grond van al het voorgaande heeft de rechtbank terecht de incidentele vorderingen van Promneftstroy afgewezen, reden waarom de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. De tegen de feiten gerichte grieven, als onder 2 vermeld, zullen bij gebrek aan belang onbesproken blijven. Dit geldt ook ten aanzien van de door de rechtbank besproken bijzondere omstandigheden: deze zijn niet redengevend voor de beslissing. Het bewijsaanbod van Promneftstroy wordt als niet ter zake dienend van de hand gewezen. 3.11. Promneftstroy zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in beide zaken worden verwezen in de kosten van het hoger beroep. 3.12. Omdat het hier om het hoger beroep van een tussenvonnis gaat, is dit arrest als een tussenarrest te beschouwen. Vanwege het principiële karakter van de zaak zal het hof bepalen dat van dit arrest reeds nu beroep in cassatie kan worden ingesteld. 4. Beslissing
Het hof: in de zaak met zaaknummer 200.119.549/01: bekrachtigt het bestreden vonnis;
http://www.legalintelligence.com/documents/14498433?srcfrm=Re...
10-2-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 6 of 7
verwijst Promneftstroy in de kosten van het hoger beroep (...; red.); bepaalt dat van dit arrest reeds nu beroep in cassatie kan worden ingesteld; in de zaak met zaaknummer 200.119.551/01: bekrachtigt het bestreden vonnis; verwijst Promneftstroy in de kosten van het hoger beroep (...; red.); bepaalt dat van dit arrest reeds nu beroep in cassatie kan worden ingesteld. » Noot
1. Dit tussenarrest van Hof Amsterdam in het Yukos-epos betreft een principiële vraag; reden waarom meteen beroep in cassatie kon worden (en inmiddels ook is) ingesteld. Het gaat om de vraag naar de procedurele gevolgen, naar Nederlands recht, van het ophouden te bestaan, naar Russisch recht, van Yukos Oil. De rechtbank constateerde al in de twee procedures, waarin bovenstaand arrest is gewezen, dat die vraag niet eerder in de Nederlandse rechtspraak aan de orde is geweest (Rb. Amsterdam 4 juli 2012, «JOR» 2012/338, m.nt. Veder, r.o. 4.8). 2. De relevante feiten zijn als volgt. Zowel Glendale als Yukos Capital hebben in augustus 2007 ten laste van Yukos Oil conservatoir beslag gelegd op o.a. de aandelen in Yukos Finance. Die aandelen zijn ongeveer een week na deze beslagleggingen verkocht door de Russische curator van Yukos Oil aan Promneftstroy. Eind 2007 heeft de Russische rechter beslist dat het faillissement van Yukos Oil is geëindigd. Deze beslissing is ingeschreven in het daartoe bestemde Russische register, waarna Yukos Oil naar Russisch recht is opgehouden te bestaan. De (Nederlandse) bodemprocedures tegen Yukos Oil in het kader van de beslagleggingen zijn naderhand ingesteld. In beide procedures – die door het hof gezamenlijk worden behandeld – is Promneftstroy als tussenkomende partij toegelaten. 3. In haar incidentele conclusies stelt Promneftstroy zich op het standpunt dat de omstandigheid dat Yukos Oil is opgehouden te bestaan in de weg staat aan de behandeling door de Nederlandse rechter van de vorderingen die door Glendale en Yukos Capital in de bodemprocedure zijn ingesteld, en dat het territorialiteitsbeginsel dat niet anders maakt. Daarmee komt zij op tegen het oordeel van de rechtbank in beide procedures dat het ophouden te bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg is van het Russische faillissementsrecht en dat toepassing van het territorialiteitsbeginsel meebrengt dat dit rechtsgevolg niet in Nederland kan worden ingeroepen voor zover het ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil. Dat zou het geval zijn indien Glendale en Yukos Capital vanwege het ophouden te bestaan van Yukos Oil geen bodemprocedure meer tegen Yukos Oil zouden kunnen starten. 4. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de uitspraak van de Hoge Raad van 19 december 2008 («JOR» 2009/94, m.nt. Veder). Inmiddels heeft die uitspraak een vervolg gekregen in het arrest van 13 september 2013 («JOR» 2014/50, m.nt. Bertrams) waarin de Hoge Raad een nadere invulling geeft aan de in zijn eerdere arrest geformuleerde regels. Het hof beslist aan de hand van deze nadere invulling en komt vervolgens tot hetzelfde oordeel als de rechtbank. Het hof acht van belang dat de “septemberuitspraak” van de Hoge Raad (anders dan HR 19 december 2008) concreet betrekking heeft op de hierboven onder punt 2 genoemde aandelenverkoop en dat in dat verband de beslagleggingen door Yukos Capital en Glendale de revue passeren, alsook dat de Hoge Raad ervan uitgaat dat Yukos Oil naar Russisch recht eind 2007 is opgehouden te bestaan als gevolg van de inschrijving van de beëindiging van haar faillissement in het daartoe bestemde register. 5. Om een internationale rechtsverhouding te kwalificeren dient men zijn IPR-bril op te zetten. R.o. 3.7 van het hof is daar een schoolvoorbeeld van. Het hof wijst er terecht op dat uit het enkele feit dat de verplichting tot inschrijving in het register van het vonnis tot beëindiging van het faillissement is neergelegd in het Russisch Burgerlijk Wetboek, niet kan worden afgeleid dat die verplichting niet als behorende tot het faillissementsrecht kan worden gekwalificeerd. De plek van een bepaalde regeling in het commune recht doet niet ter zake; daarvan dient te worden geabstraheerd. 6. Sec beschouwd valt het al dan niet bestaan van een rechtspersoon in de verwijzingscategorie van het corporatierecht. Naar Nederlands IPR wordt het ophouden te bestaan van een
http://www.legalintelligence.com/documents/14498433?srcfrm=Re...
10-2-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 7 of 7
rechtspersoon beheerst door het recht van het land van oprichting (art. 10:118 jo. art. 10:119 sub f BW). In casu hebben we te maken met het verdwijnen van Yukos Oil als rechtsgevolg van de beëindiging van haar faillissement. Gesproken zou kunnen worden van een zekere samenloop van verwijzingscategorieën. Het in beginsel toepasselijke incorporatierecht lijkt hier te worden doorkruist door het faillissementsrechtelijke territorialiteitsbeginsel, althans zo lijken rechtbank en hof het te benaderen. 7. Toepassing van het territorialiteitsbeginsel leidt er volgens het hof toe dat Promnefstroy zich niet kan beroepen op het ophouden te bestaan van Yukos Oil als rechtsgevolg van de beëindiging van het faillissement van Yukos Oil naar Russisch recht. Met verwijzing naar de – op dezelfde feiten betrekking hebbende – “septemberuitspraak” van de Hoge Raad (zie hierboven onder punt 4) overweegt het hof dat honorering van het beroep op dit faillissementsrechtelijke rechtsgevolg ertoe zou leiden dat Yukos Capital en Glendale als onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos Oil. Immers, het ophouden te bestaan van Yukos Oil zou dan ook in Nederland moeten worden erkend en tegen een niet-bestaande partij kan niet worden geprocedeerd. Het zou daarmee onmogelijk zijn om nog een executoriale titel te verkrijgen tegen Yukos Oil en dat zou weer tot gevolg hebben dat de gelegde beslagen op de Nederlandse (aan Promnefstroy verkochte) vermogensbestanddelen vervallen. 8. Het hof komt tot de slotsom dat Yukos Oil met het oog op de vorderingen van Yukos Capital en Glendale geacht moet worden nog te bestaan. In het verlengde daarvan merkt het hof op dat Yukos Oil zich nog tegen de vorderingen kan verweren indien zij het door de rechtbank in de hoofdzaak verleende verstek zuivert. 9. De uitkomst lijkt in lijn met de eerdere beslissing(en) van de Hoge Raad en doet ook rechtvaardig aan. Toch wringt er iets. Hoe zou zijn beslist in het geval van een rechtspersoon die naar Russisch recht is opgehouden te bestaan buiten faillissement in een vergelijkbare feitenconstellatie? Dan zou immers geen toevlucht kunnen worden genomen tot het faillissementsrechtelijke territorialiteitsbeginsel om de erkenning te weren van het ophouden te bestaan van de buitenlandse entiteit. Het incorporatierecht zou in dat geval van toepassing zijn op de vraag of de schuldeiser het ophouden te bestaan kan aanvechten, dan wel een beheerder van de “nalatenschap” van de verdwenen entiteit kan aanspreken. Dat het Russische recht hiervoor geen mogelijkheden lijkt te bieden heeft meegespeeld bij de beslissing van de rechtbank het territorialiteitsbeginsel toe te passen («JOR» 2012/338, r.o. 4.6 sub f en g). Begrijpelijk, maar mijn inziens juridisch niet zuiver. Ik zou menen dat ook hier het Russische recht beslissend is zowel ten aanzien van het bestaan van Yukos Oil als ten aanzien van de mogelijkheden daartegen op te komen. Wat nu resulteert is een procedure tegen een naar het incorporatierecht niet bestaande rechtspersoon die hier – omwille van de onvoldane crediteuren – toch bestaat. Met die gekunsteldheid heb ik moeite. mr. C.G. van der Plas, universitair docent internationaal privaatrecht aan de UvA en advocaat bij Höcker Advocaten te Amsterdam
http://www.legalintelligence.com/documents/14498433?srcfrm=Re...
10-2-2015