Opleiding Geografie en Geomatica Master in de Geografie
Spaanse jongerenmigratie en de rol van Erasmus in een Europese crisissituatie Cleo De Wolf
Aantal woorden in tekst: 20 789
Academiejaar 2012 – 2013 Promotor: Dr. D. Bassens Vakgroep Geografie
Masterrproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Geografie
WOORD VOORAF Als geografiestudent leek het me logisch om de kans een Erasmusuitwisseling te doen niet te laten liggen. Het was tevens een unieke gelegenheid om mijn Spaans bij te schaven. Maar mijn Erasmuservaring in Madrid heeft een andere indruk op me nagelaten dan ik had gedacht. Ik dacht een rijke Europese hoofdstad te leren kennen waar het goed leven was. Onder de vrolijkheid van een blakende zon en feestende studenten zat een vermoeide maatschappij verborgen. Mensen waren kwaad over hoe het eraan toe ging met hun land. De verkiezingen kwamen eraan en volgens de studenten was het kiezen tussen de pest en de cholera. Mijn klasgenoten praatten over de uitzichtloosheid: hun diploma zou hen toch niet aan een baan helpen. Daklozen (zoveel had ik er nog nooit in een stad gezien) lagen ‘s nachts aan de deuren van winkelketens zoals Zara en El Corte Inglés. Ik hoorde verhalen van jongeren die hun rugzak hadden gepakt en naar Engeland en Duitsland vertrokken. Elke dag liepen er schreeuwende mensen in de Madrileense straten. Eens waren het de leerkrachten van het openbaar onderwijs, dan waren het de verplegers, dan waren het de 60+’ers. Zelf manifesteerde ik met mijn medestudenten tegen gedeeltelijke privatiseringen van de universiteit. Elke dag was er rumoer. Later ontdekte ik dat op tien minuten rijden van Puerta del Sol zich de grootste sloppenwijk van Europa bevond. Het klonk onwaarschijnlijk. De grootste sloppenwijk van Europa. De situatie over de jongerenproblematiek greep me aan en ik wou er meer over weten. Ik besloot mijn thesis te maken over de Spaanse jongeren en hoe de chaos en teleurstelling hen wegdrijft. Mijn toenmalige kotgenoten in Madrid enthousiasmeerden me, waarvoor mijn dank. Het werken aan deze thesis was dan ook een lang en leerrijk proces. Oké crisis, maar wat wou ik nu onderzoeken? De observaties en belevingen moesten woorden en zinnen worden. Het moest een verhaal worden. Hiervoor wil ik mijn promotor David Bassens bedanken. Hij hielp zoeken naar een afgebakend onderwerp en gaf nuttige bijsturingen. Ook zonder de hulp van alle Spanjaarden die me te woord stonden zou ik deze thesis niet gerealiseerd hebben. Bedankt ook aan Siegbert en Liesbet om na te lezen. Als laatste wil ik mijn mama en papa, mijn zussen Nina en Hanne, mijn broer Pieter, en mijn kersverse neefje Emile bedanken om me te motiveren. Zijn geboorte en aanwezigheid zorgde voor aangename afleiding tijdens het thesissen door.
II
INHOUDSTAFEL WOORD VOORAF ...................................................................................................................II INHOUDSTAFEL ................................................................................................................... III LIJST VAN FIGUREN ............................................................................................................. V LIJST VAN TABELLEN.......................................................................................................... V LIJST VAN BIJLAGEN .......................................................................................................... VI 1.
2.
INLEIDING ....................................................................................................................... 1 1.1
Doelstelling.................................................................................................................. 2
1.2
Onderzoeksvragen ....................................................................................................... 2
1.3
Structuur ...................................................................................................................... 2
LITERATUURSTUDIE..................................................................................................... 4 2.1
Erasmus als Europese strategie ................................................................................... 4
2.1.1
Erasmus als een economisch Europees project .................................................... 5
2.1.2
Erasmus als een cultureel Europees project ......................................................... 5
2.1.3
Erasmus als middel voor convergentie van het hogeschoolsysteem.................... 6
2.1.4
Stimuleren van studentenmobiliteit...................................................................... 6
2.2
Invloedsfactoren Erasmusdeelname ............................................................................ 7
2.2.1
Socio-economische achtergrond .......................................................................... 7
2.2.2
Financiële last....................................................................................................... 8
2.2.3
Taal....................................................................................................................... 9
2.2.4
Andere .................................................................................................................. 9
2.2.5
Demonstratie-effect.............................................................................................. 9
2.3
Effecten op nationaal en internationaal schaalniveau................................................ 10
2.3.1
Verband tussen studentenmobiliteit en internationaal werk .............................. 10
2.3.2
Verband tussen studentenmobiliteit en arbeidsmigratie .................................... 11
2.3.3
Groeiende ongelijkheid tussen landen................................................................ 11 III
2.3.4 2.4 3.
Conclusie ................................................................................................................... 13
METHODE ...................................................................................................................... 15 3.1
4.
Groeiende ongelijkheid binnen een land ............................................................ 13
Doelgroepen............................................................................................................... 16
3.1.1
Erasmusstudenten............................................................................................... 16
3.1.2
Spaanse werklozen ............................................................................................. 18
3.1.3
Emigranten ......................................................................................................... 19
RESULTATEN ................................................................................................................ 21 4.1
Spaanse werkloosheid en jongerenemigratie tijdens de crisis................................... 21
4.1.1
Europa in crisis: ontstaan van een kern-periferiestructuur................................. 21
4.1.2
Werkloosheid ..................................................................................................... 27
4.1.3
Arbeidsmigratie.................................................................................................. 34
4.2
Narratieven over migratie.......................................................................................... 46
4.2.1
Erasmus .............................................................................................................. 46
4.2.2
Erasmusstudenten............................................................................................... 49
4.2.3
Werklozen .......................................................................................................... 51
4.2.4
Emigranten ......................................................................................................... 51
4.2.5
Respondenten over Spanje ................................................................................. 54
4.2.6
Reactie van het Spaanse volk ............................................................................. 64
5.
DISCUSSIE...................................................................................................................... 65
6.
BESLUIT ......................................................................................................................... 71
7.
REFERENTIELIJST ........................................................................................................ 72
8.
7.1
Data............................................................................................................................ 78
7.2
Internetbronnen.......................................................................................................... 79
BIJLAGEN....................................................................................................................... 80
IV
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Werkloosheidsgraad in %......................................................................................... 27 Figuur 2: De wet van Okun toegepast op verschillende landen ............................................... 28 Figuur 3: Werkloosheidsgraad (%) bij +25-jarigen in Spanje ................................................. 29 Figuur 4: Ontwikkeling werkgelegenheid................................................................................ 30 Figuur 5: Werkloosheidsgraad (%) bij -25-jarigen in Spanje .................................................. 32 Figuur 6: Evolutie van jaarlijkse emigratie uit Spanje ............................................................. 38 Figuur 7: Verdeling van Spaanse werknemers naar brutomaandloon en leeftijdsgroep .......... 41 Figuur 8: Verdeling van Spaanse werknemers naar brutomaandloon en type contract ........... 42 Figuur 9: Percentage jonge emigranten per leeftijd t.o.v. totale emigranten ........................... 43 Figuur 10: Evolutie aantal Spaanse Erasmusstudenten per bestemming ................................. 47 Figuur 11: Jaarlijkse procentuele verandering aantal Erasmusstudenten en Eramusbudget.... 48 Figuur 12: Evolutie Gini-coëfficiënt Spanje en EU27 ............................................................. 63 LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Arbeidskosten per eenheid product, Spanje versus Eurozone ................................... 23 Tabel 2: Handelsbalans Spanje ................................................................................................ 24 Tabel 3: RDI-uitgaven in % van het BBP ................................................................................ 24 Tabel 4: Ontwikkeling van de informele economie in % van het BBP in 39 OESO-landen... 24 Tabel 5: Begrotingstekort overheid, staatsschuld en werkloosheid in Spanje (%) .................. 26 Tabel 6: Jaarlijkse reële groei van het BBP (volume), uitgedrukt in %................................... 26 Tabel 7: Opleidingsniveau 25 tot 64-jarigen in Spanje en EU27 in 2011 (%)......................... 31 Tabel 8: Opleidingsniveau 25 tot 34-jarigen in Spanje en EU27 in 2011 (%)......................... 32 Tabel 9: Werkloosheid volgens opleidingsniveau in Spanje en EU27 in 2011 (%)* .............. 33 Tabel 10: Migratiesaldo naar het buitenland per Comunidad .................................................. 37 Tabel 11: Aantal Spanjaarden die verblijven in het buitenland per continent ......................... 39 Tabel 12: Aantal Spanjaarden die verblijven in het buitenland per land* ............................... 39 Tabel 13: Aantal Spanjaarden en jonge Spanjaarden die in het buitenland verblijven............ 42 Tabel 14: Aantal emigranten en jonge emigranten die Spanje jaarlijks verlaten ..................... 43 Tabel 15: Motivatie Erasmuservaring ...................................................................................... 50
V
LIJST VAN BIJLAGEN Bijlage 1: Infofiche Erasmusstudenten .................................................................................... 80 Bijlage 2: Infofiche werklozen................................................................................................. 81 Bijlage 3: Infofiche emigranten................................................................................................ 82 Bijlage 4: Vragenlijst Eramusstudenten ................................................................................... 83 Bijlage 5: Vragenlijst werklozen.............................................................................................. 85 Bijlage 6: Vragenlijst bezoldigde emigranten .......................................................................... 86 Bijlage 7: Vragenlijst niet-bezoldigde emigranten................................................................... 88
VI
1. INLEIDING De huidige financiële en economische crisis heeft onze aandacht terug gevestigd op de nationale en regionale onevenwichten binnen de Europese Monetaire Unie (EMU). Deze ongelijkheden leggen de ontwikkeling van een kern-periferiestructuur binnen de eurozone opnieuw bloot. Na een economische inhaalbeweging door de zuidelijke Europese landen sinds enkele tientallen jaren, kennen deze vandaag een terugval. (Aiginger et al., 2012) Het ligt voor de hand dat de Europese crisissituatie en de daaruit voortvloeiende stijgende ongelijkheid bepaalde sociaalgeografische bewegingen veroorzaakt. In deze masterpaper wordt onderzocht hoe deze crisiscontext internationale mobiliteit van mensen uit de periferie stuurt. Geografisch wordt er ingezoomd op het Zuid-Europese land Spanje. Sociaal wordt er gefocust op de jongere generatie1. De recessie die Spanje doormaakt treft de jongeren het hardst. Zo is ruim meer dan de helft van de Spanjaarden onder de vijfentwintig jaar op dit ogenblik werkloos. Jonge werkzoekenden lopen hopeloos verloren op de Spaanse arbeidsmarkt en zien geen toekomst meer in eigen land. Na jaren van immigratie tijdens de Spaanse economische boom wordt het Spaanse migratiesaldo dan ook terug negatief. Er zit een aardige parallel tussen het Europese convergentiedenken en het brain exchangeidee. De crisis toont echter aan dat Europa uiteenvalt in zenders en ontvangers van migratie. Er wordt onderzocht of er zich in termen van hoogopgeleide arbeidsmigratie binnen de EU een kern-periferiestructuur aan het aftekenen is. Ondertussen stijgt elk jaar het aantal uitgaande Spaanse Erasmusstudenten.
Hierbij
wordt
de vraag
geopperd
of het
Erasmusprogramma van de Europese Unie potentieel een nieuwe logica krijgt in deze nieuwe Spaanse emigratiecontext, één van braindrain voor Spanje. Dit zal onderzocht worden op basis van bestaande data en interviews bij de directe deelnemers aan Erasmus en groepen die potentieel kunnen migreren of net gemigreerd zijn.
1
De statistieken over m.n. jeugdwerkloosheid hebben betrekking op jongeren t.e.m. 25 jaar. Maar om praktische redenen wordt in deze paper het begrip ‘jongere’ ruimer opgevat.
1
1.1 Doelstelling Het doel van deze masterpaper is een bijdrage te leveren aan het reeds gedane onderzoek rond jongerenmigratie. De paper tracht een beter inzicht te verwerven in de eurocrisis, waarom ze zo hevig toeslaat in Spanje en waarom de werkloosheidscijfers zo hoog oplopen. Er wordt getracht de arbeidsmigratie in kaart te brengen. De achtergrond, beweegredenen en narratieven van de jonge emigranten worden achterhaald. Het is tevens de bedoeling de rol van het Erasmusprogramma, samen met de rationaliteiten van de Erasmusstudenten in deze context te begrijpen. Zo tracht men te achterhalen of de crisis zorgt voor een veranderende rol van het Erasmusproject. Omgekeerd wordt getracht de aard van Europa in deze crisiscontext te begrijpen. 1.2 Onderzoeksvragen Om in deze opzet te slagen, worden er een aantal onderzoeksvragen naar voor geschoven die beantwoord zullen worden aan de hand van de analyse van primaire en secundaire data: Wat is het heersende verhaal achter Europese convergentie? Zorgt de crisis voor een stijgende arbeidsmobiliteit binnen Europa? Zorgt de crisis voor een stijgend aantal Erasmusstudenten? Staat een stijgend aantal Erasmusstudenten in verband met een vlottere emigratie na de studies, m.a.w. wordt Erasmus gezien als een uitweg uit de Spaanse werkloosheidsimpasse? De analyse van de twee soorten data doet volgende vragen rijzen: Krijgt het Erasmusprogramma een totaal ander doel door de crisis? Dient het programma als opstap voor arbeidsmigratie? Draagt Erasmus bij tot een braindrain? Wat kunnen we leren over de aard van Europa? Leidt Erasmus tot Europese convergentie of eerder tot een uitdieping van een kern-periferiestructuur? 1.3 Structuur De masterpaper begint met een literatuurstudie. De literatuurstudie onderzoekt het heersende Europese beleid en verbindt de concepten mondialisering, migratie, studentenmobiliteit en braindrain - brain gain - brain exchange. Vervolgens wordt de methode besproken. Informatie over de bevraagde doelgroepen is hier op zijn plaats. Het derde deel behandelt de 2
effectieve resultaten. Dit deel bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel betreft de analyse op basis van secundaire kwantitatieve data. Door middel van een mix van statistieken en wetenschappelijke literatuur wordt de Europese en Spaanse crisissituatie geanalyseerd. In het tweede onderdeel dit derde deel worden de primaire kwalitatieve resultaten uiteengezet. De narratieven van de respondenten worden hier besproken. In het vierde deel van de paper, de discussie, wordt er een terugkoppeling gemaakt met de literatuur en worden de onderzoeksvragen beantwoord aan de hand van de resultaten. Er wordt tevens uitgezoomd naar het huidige Europese beleid en de meningen van enkele auteurs worden hier uitgelicht. In de conclusie worden alle bevindingen samengevat. De paper concludeert dat de EU niet slaagt in haar doel. Europa divergeert en valt uiteen in een kern en periferie. Dit is te zien in de huidige hooggeschoolde Zuid-Noordmigratiestromen die veroorzaakt worden door de crisis. Hierdoor is er sprake van een braindrain vanuit Spanje. Er is tevens een stijgende trend in het aantal Spaanse Erasmusstudenten. Erasmusstudenten nemen sneller de migratiestap maar een studie van drijfveren leert ons dat er geen sluitend bewijs is dat het Erasmusprogramma een nieuwe logica krijgt. Het Erasmusprogramma draagt bij aan een braindrain maar dan op een onrechtstreekse manier. Erasmus leidt dus eerder tot Europese divergentie dan tot Europese convergentie.
3
2. LITERATUURSTUDIE Mondialisering heeft alsmaar meer invloed op het leven van een individu. Een groeiend deel van afgestudeerden vindt werk in mondiale organisaties of kiest voor een carrière in een ander land. Van deze nieuwkomers op de arbeidsmarkt wordt verwacht dat zij kunnen functioneren in een internationale context door onder andere meerdere talen te beheersen en te kunnen omgaan met andere culturen (Teichler, 2011). Ook universiteiten ondervinden de invloed van de mondialisering. Universiteiten behoren historisch
tot
de
meest
geïnternationaliseerde
organisaties.
Door
de
stijgende
internationalisatie in het dagelijkse leven en op de werkvloer is er sinds enkele decennia een toenemend aantal studenten dat kiest om deel te nemen aan een tijdelijke studentenmobiliteit. Dit gebeurt in de meeste gevallen in het kader van het Erasmusprogramma van de Europese Unie (Teichler, 2011). 2.1 Erasmus als Europese strategie Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn pogingen ondernomen in diverse Europese landen om de nationale systemen van hoger onderwijs meer op elkaar af te stemmen. In 1987 werd het European Community Action Scheme for the Mobility of University Students goedgekeurd door de Raad van de Europese Unie. Hiermee werd het startschot gegeven voor het Erasmusprogramma. Het Erasmusprogramma is een onderdeel van het Leven Lang Leren Programma (LLP) van de Europese Unie en geeft de mogelijkheid aan Europese studenten om in een ander Europees land te studeren of stage te lopen, dit tot twaalf maanden lang en met financiële steun. Meer dan 4000 hogeschoolinstellingen in drieëndertig verschillende landen, waaronder ook enkele niet-EU-landen, nemen deel aan het programma. Het Erasmusprogramma houdt concreet uitwisselingen van en voor studenten in, maar er worden tevens buitenlandse stages georganiseerd, alsook uitwisselingen voor academisch personeel. Het gros van de uitwisselingen zijn echter studentenuitwisselingen en de focus in deze masterpaper ligt dan ook op deze uitwisselingen (Europese Commissie, 2012; Teichler, 2012).
4
2.1.1
Erasmus als een economisch Europees project
Auteurs stellen dat studeren in een ander Europees land, aan een andere universiteit en in een andere taal een troef is. Zo draagt studentenmobiliteit bij tot de persoonlijke ontwikkeling van een individu. De vorming van nieuwe vaardigheden zoals kennis van vreemde talen, een groot aanpassingsvermogen en intercultureel bewustzijn worden geapprecieerd door internationaal gerichte bedrijven. Een rapport uit 2007 van de Europese Commissie (EENEE, 2007) benadrukt dat een stijgende studentenmobiliteit in de EU cruciaal is voor de ontwikkeling van Europese hooggeschoolde werkkrachten en zo dient als versterking van zijn positie als kennisgebaseerde economie. Volgens de doelstellingen voor Europa 2020 moeten de EUlanden samen werken aan meer werkgelegenheid, duurzame groei en moet de competitiviteit van de Europese economieën verhogen. Zo is het aanmoedigen van Eramusmobiliteit ook een strategie van de Europese Commissie om jongerenwerkloosheid tegen te gaan (Eurostat en Eurostudent, 2009; Orr et al., 2011; Rodriguez et al., 2011). Erasmus wordt dus gezien als economisch Europees project. 2.1.2
Erasmus als een cultureel Europees project
Met het Erasmusprogramma tracht de EU reeds 25 jaar een diepere culturele integratie te bevorderen en een gevoel van Europese identiteit op te bouwen (Europese Commissie, 2012). Rodriguez et al. (2011) en Orr et al. (2011) beamen dat studentenmobiliteit een uitstekend mechanisme is om de cohesie van de Europese samenlevingen te bevorderen en zo een gevoel van Europese identiteit en burgerschap te creëren. Erasmus wordt dus tevens gezien als een cultureel Europees project. Kuhn (2012) zegt dat de EU hier niet in slaagt. De auteur stelt vast dat de universiteitsstudenten die aan het Erasmusprogramma deelnemen al geneigd zijn om te interageren over de grenzen heen en dus bijgevolg Europagezind zijn, of zich al enigszins ‘Europees’ voelen. Door een ‘plafondeffect’ kunnen de uitwisselingen nauwelijks een verschil maken. Terwijl de laaggeschoolden, die nauwelijks deelnemen aan soortgelijke uitwisselingen omdat ze de school verlaten vóór deze programma’s plaatsvinden, deze Europese identiteit wel meer zouden kunnen versterken (Kuhn, 2012).
5
2.1.3
Erasmus als middel voor convergentie van het hogeschoolsysteem
Een positief effect van het Erasmusprogramma is dat het programma een stimulans is voor de internationalisering van het Europese hogeschoolsysteem en zo Europese convergentie met betrekking tot het hoger onderwijs bevordert. Het programma heeft bijgedragen aan de modernisatie en verbetering van de kwaliteit van het Europese hoger onderwijs en zo de weg geëffend voor de Bolognaverklaring. Deze samenwerkingsverklaring uit 1999 promoot een gelijkaardige
cyclusstructuur
van
de
studieprogramma’s,
namelijk
de
Bachelor-
Masterstructuur, en heeft dus vooral bijgedragen tot het harmoniseren van de universiteitstructuren. Er bestaat sindsdien een grotere transparantie en compatibiliteit tussen de kwalificaties die in het hoger onderwijs in Europa worden verworven. Maatregelen zoals de introductie van een kredietsysteem (ECTS), verbeterde informatie over de waarde van referenties en samenwerking met betrekking tot kwaliteitszekerheid dragen bij tot Europese structurele convergentie zonder de diversiteit aan studierichtingen in gevaar te brengen. De Bolognaverklaring leidde tot de oprichting van de European Higher Education Area. (Eurostat en Eurostudent, 2009; Parey & Waldinger, 2011; Europese Commissie, 2012; Teichler, 2012) 2.1.4 De
Stimuleren van studentenmobiliteit Bolognaverklaring
heeft
uiteindelijk
als
doel
twee
verschillende
soorten
studentenmobiliteit aan te moedigen. Ten eerste wil de verklaring de aantrekkingskracht vergroten voor studenten van andere continenten om in Europese landen een volledig studieprogramma te doorlopen. Ten tweede wil de verklaring de intra-Europese tijdelijke mobiliteit vergemakkelijken (Eurostat en Eurostudent, 2009). Het onderzoek van Teichler (2012) geeft aan dat het Bolognaproces tot dusver in zijn opzet geslaagd is. De verklaring heeft bijgedragen tot een toename van inwaartse mobiliteit van studenten van andere delen van de wereld en een toename van studentenmobiliteit tussen Europese landen onderling. Zo was er een stijging van de participatiegraad aan Europese studentenuitwisselingsprogramma’s tussen 1994 en 2000 van 2,7%-punten binnen de Europese Gemeenschap (EU12) waar te nemen, en tussen 2000 en 2006 een stijging van 3,5%-punten (Eurostat, 2013).
6
De Bolognaministers hebben zich tot doel gesteld dat tegen 2020 ten minste twintig percent van alle afgestudeerden aan Europese hogeschoolinstellingen een periode in het buitenland moet hebben doorgebracht (Eurostat en Eurostudent, 2009). Volgens Orr et al. (2011) halen sommige landen het 20%-criterium op dit ogenblik of zullen ze dit bereiken de volgende jaren. Opgemerkt moet worden dat het Bolognacriterium geen onderscheid maakt in tijdelijke mobiliteit en een diplomamobiliteit, d.w.z. een volledig studieprogramma in het buitenland volgen. 2.2 Invloedsfactoren Erasmusdeelname Wanneer de EU de studentenmobiliteit wil stimuleren, moet men ervoor zorgen dat iedereen de kans krijgt om deel te nemen. Het besef is echter gegroeid dat er bepaalde obstakels bestaan waardoor sommige studenten geen uitwisseling kunnen doen (Orr et al., 2011). Een analyse, met behulp van bestaande literatuur, van factoren die studenten aanzetten of juist niet aanzetten deel te nemen aan het Erasmusprogramma is relevant voor het verder onderzoek van deze masterpaper. Ook worden de factoren onderzocht die studentenmobiliteit naar een bepaald land stimuleren. 2.2.1
Socio-economische achtergrond
De sociale achtergrond, meer bepaald het opleidingsniveau van de ouders van de student, is een klassieke factor bij het verklaren van academische prestaties. In het onderzoek van Rodriguez et al. (2011) wordt aangetoond dat er een positieve relatie bestaat tussen het aandeel van de bevolking met een tertiaire studie en Erasmusmobiliteit. Dit suggereert dat het opleidingsniveau van de ouders een positieve invloed uitoefent op Erasmusmobiliteit (Rodriguez et al., 2011). Orr et al. (2011) komt tot dezelde bevinding doorheen EUROSTUDENT-landen en stelt dat het aandeel studenten dat deelneemt aan een studentenmobiliteit wezenlijk hoger ligt bij studenten met een hoge sociale achtergrond dan bij studenten met een lage sociale achtergrond (Orr et al., 2011). Naast de sociale achtergrond is de economische achtergrond essentieel in het verklaren van studentenmobiliteit. Omdat de meerderheid van de studenten die deelnemen aan een uitwisseling afkomstig is van een familie met een economische status boven het gemiddelde 7
(van het land) besluit Souto Otero (2008) dat er nog steeds belangrijke economische barrières bestaan. Hoe beter de economische situatie van een gezin, hoe groter de kans dat de student deelneemt aan een studentenmobiliteit (Orr et al., 2011). Er is wel verbetering te zien in vergelijking met vroeger, vandaag zijn er meer studenten die deelnemen met een gemiddelde economische achtergrond of een achtergrond onder het gemiddelde (Souto Otero, 2008). Er moet opgemerkt worden dat de sociale achtergrond van de student meer doorweegt als determinant voor studentenmobiliteit dan de economische achtergrond. Als de ouders hoogopgeleid zijn is de kans groter dat de student op Erasmus gaat, omdat ze waarschijnlijk beter de meerwaarde van een dergelijke ervaring kunnen inschatten (Souto Otero, 2008). 2.2.2
Financiële last
Gelinkt aan de socio-economische achtergrond kan er vastgesteld worden dat ondanks de financiële steun door middel van EU-beurzen en stimulansen van andere instellingen, de kosten voor levensonderhoud van een bepaald land en de afstand tussen twee landen nog steeds relevant zijn bij het verklaren van Erasmusmobiliteit. Zo bestaat er een negatief verband tussen de grootte van de mobiliteitstroom en de kost voor levensonderhoud in het gastland. De afstand heeft tevens een negatieve invloed: hoe groter de afstand tussen het thuisland en het gastland, hoe kleiner de mobiliteitstroom (Rodriguez et al., 2011). Souto Otero (2008) stelt vast dat meer dan de helft van de Erasmusstudenten die deelnamen aan een programma (in het schooljaar 2004-2005) andere studenten kennen die verhinderd werden deel te nemen omwille van financiële redenen. Uit het onderzoek van Orr et al. (2011) blijkt inderdaad dat in de meeste Europese landen de financiële last als obstakel nummer één beschouwd wordt. Daarenboven ervaren de studenten met een lage sociale achtergrond de financiële onzekerheden als een groter obstakel dan studenten met een hoge sociale achtergrond (Orr et al., 2011). Souto Otero (2008) en Rodriguez et al. (2011) geven aan dat een grotere financiële steun de studentenuitwisseling zou bevorderen. Rodriguez et al. (2011) stellen tevens dat meer bilaterale akkoorden tussen universiteiten uit buurlanden de deelname aan het programma kan doen toenemen.
8
2.2.3
Taal
Volgens Rodriguez et al. (2011) is de vreemde taal die gesproken wordt in een ander Europees land geen barrière om aan een Erasmusuitwisseling deel te nemen. Integendeel, het blijkt een opportuniteit te zijn om een taal te leren of bij te schaven. Studenten gaan de Europese ervaring aan, niet alleen om hun studies van de thuisuniversiteit aan te vullen, om academische redenen dus, maar ook om hun talenkennis te verbeteren. Hiermee gelinkt is de positieve relatie tussen de grootte van de Erasmusstroom en de stroom naar een land met een ‘grote’ taal (Rodriguez et al., 2011). Echter, Orr et al. (2011) constateert op basis van de resultaten doorheen de EUROSTUDENT-landen, dat een beperkte talenkennis als een obstakel wordt ervaren. Het aandeel van studenten dat onvoldoende talenkennis als een groot obstakel ervaart is bovendien groter onder studenten met een lage sociale achtergrond dan onder studenten met een hoge sociale achtergrond (Orr et al., 2011). 2.2.4
Andere
Hoe beter de kwaliteit van de universiteit in het gastland, hoe groter de Erasmusstroom naar dat land. Dezelfde relatie geldt voor het aantal inwoners van het gastland. Het klimaat is een tevens een determinant: Erasmusstromen naar Mediterrane landen zijn groter (Rodriguez et al., 2011). 2.2.5
Demonstratie-effect
Rodriguez et al. (2011) stellen tevens vast dat er tijdseffecten optreden. Men spreekt van een demonstratie-effect of voorbeeldfunctie. Hoe meer studenten er voorheen op Erasmus gingen, hoe groter de kans dat een student ook op Erasmus gaat. Kortom, de toegang tot een tijdelijke studentenmobiliteit is dus niet voor iedereen gelijk. Er bestaan obstakels, vooral van financiële en sociale aard, die remmend werken in de meerderheid van de EUROSTUDENT-landen (Orr et al., 2011). Rodriguez et al. (2011) besluiten dat de Europese studentenmobiliteit een tweezijdig fenomeen is. Enerzijds wordt 9
studentenmobiliteit beïnvloed door economische variabelen. Zo zal gekeken worden naar de kost van de studentenuitwisseling, maar eveneens naar het economisch voordeel dat men later uit de uitwisseling haalt. Dit wordt bevestigd door de positieve impact van variabelen zoals de kwaliteit van de universiteit of de taal van het gastland. In functie van de toekomstmogelijkheden met betrekking tot werkgelegenheid en een succesvolle carrière, zal de student proberen de meest geschikte bestemming te kiezen. Anderzijds bestaat er een tendens om landen te kiezen met een warm klimaat. Dit geeft eerder een beeld dat studentenmobiliteit als een vrijetijdsbesteding wordt gezien, alsof Europese studenten gebruik maken van de unieke ervaring om een periode in het buitenland te leven (Rodriguez et al., 2011). Rodriguez et al. (2011) stellen voor dat de overheid de beleidsmaatregelen met betrekking tot financiële steun aanpast aan de verschillende aard van de studentenmobiliteit. Zo mag uitsluitend het soort mobiliteit met nadrukkelijke studiedoeleinden aangemoedigd worden. 2.3 Effecten op nationaal en internationaal schaalniveau Een kwart eeuw na de introductie van het Erasmusprogramma kunnen de economische en sociale gevolgen van het programma geëvalueerd worden. 2.3.1
Verband tussen studentenmobiliteit en internationaal werk
Bracht et al. (2006) en Teichler (2011) stellen vast dat voormalige Erasmusstudenten makkelijker werk vinden dan niet-Erasmussers. Ze hebben tevens meer kans om tijdens hun werkcarrière internationaal mobiel te zijn en ze doen in hun thuisland doorgaans meer werk waar internationale competenties vereist zijn in vergelijking met niet-Erasmussers. Deze bevindingen bevestigen een sterk ‘horizontaal’ verband tussen een internationale studieervaring en internationaal werk. Er is eveneens sprake van een ‘verticaal’ verband, met name tussen een internationale studie-ervaring en succes in de carrière, maar dit verband is minder uitgesproken. Zo kunnen voormalige Erasmusstudenten nauwelijks rekenen op een hogere status of een hoger inkomen dan de niet-Erasmussers (Bracht et al., 2006; Teichler, 2011). De studie van Bracht et al. (2006) toont eveneens aan dat werkgevers de afgestudeerden met een internationale ervaring superieur beschouwen aan de andere afgestudeerden. Werkgevers
10
geloven ook dat voormalige Erasmusstudenten succesvoller zullen zijn in hun loopbaan op lange termijn (Bracht et al., 2006). Echter, uit het onderzoek van Bracht et al. (2006) waarbij de onderzoekers de horizontale en verticale verbanden tussen verschillende schooljaren (1988-89, 1994-95, 2000-01) bestuderen blijkt dat de verbanden afzwakken. Bracht et al. (2006) en Teichler (2012) concluderen dat de meerwaarde van een Erasmusmobiliteit doorheen de jaren langzaam afneemt door een verlies aan exclusiviteit (Bracht et al., 2006; Teichler, 2012). 2.3.2
Verband tussen studentenmobiliteit en arbeidsmigratie
Ondanks het wijdverspreide geloof dat er een verband bestaat tussen in het buitenland studeren en in het buitenland werken, is er weinig empirisch bewijs. Het is moeilijk dit verband te achterhalen, want studenten die een buitenlandse ervaring opdoen gedurende hun studies zijn per definitie verschillend van de thuisblijvers. Guellec & Cervantes (2001) stellen dat studentenmobiliteit dient als een opstap voor latere arbeidsmigratie. Parey & Waldinger (2011) onderzochten echter het effect van de introductie van het Erasmusprogramma door de bevraging van Duitse universitair afgestudeerden. Ze besloten dat er wel degelijk een oorzakelijk verband bestaat tussen een periode in het buitenland studeren en een latere arbeidsmigratie. Zo concluderen de onderzoekers dat een buitenlandse studentenervaring de waarschijnlijkheid verhoogt met 15%-punten op een latere arbeidsmigratie. 2.3.3 Zoals
Groeiende ongelijkheid tussen landen hierboven
beschreven
vinden
werknemers
die
participeerden
aan
een
studentenmobiliteit makkelijker werk en dit veelal in een internationaal gericht bedrijf. Door toenemende internationalisering gaan ook meer en meer hoogopgeleiden in het buitenland werken (Teichler, 2011). Zoals Parey & Waldinger (2011) constateren, neemt deze kans toe wanneer men een studentenuitwisseling deed. Wanneer hoogopgeleiden in groten getale wegtrekken uit een bepaald land of een bepaalde regio spreekt men van een braindrain. Teichler (2009) vindt dat studentenmobiliteit in vraag gesteld moet worden. Volgens de auteur profiteren de meer ontwikkelde regio’s van de studentenmobiliteit door de elite van
11
armere regio’s te lokken en draagt studentenmobiliteit zo bij aan een braindraineffect (Teichler, 2009). Er bestaan drie soorten begrippen. Een brain drain (in het Nederlands: braindrain) betekent dat er een nettoverlies is aan menselijk kapitaal, een brain exchange vindt plaats wanneer er geen nettoverlies of -winst is aan menselijk kapitaal maar er uitwisseling is van hoogopgeleiden tussen twee of meer landen en een brain gain vindt plaats in een land dat een netto-instroom ontvangt aan menselijk kapitaal. Wanneer een land een toevloed ontvangt aan menselijk kapitaal, zal dit land economisch sneller groeien (Straubhaar, 2000). Straubhaar (2000) en Docquier & Rapoport (2012) waarschuwen voor de gevolgen van de mondialisering. De internationale migratiestroom van armere naar rijkere landen wordt er namelijk steeds meer één van het braindraintype. Dit sociaalgeografisch fenomeen brengt economische gevolgen met zich mee die een kern-periferiestructuur doen ontstaan of versterken. Er ontwikkelt zich een (diepere) kloof tussen een hoogontwikkelde kernregio en onderontwikkelde perifere regio waarbij de hoogopgeleiden door een aanzuigeffect naar de kern migreren die hen onder andere een hoger inkomen aanbiedt. Het lijkt dat mondialisering menselijk kapitaal schaarser maakt waar het al schaars was en abundant waar het al overvloedig was. Het braindrain- en brain gain-effect zet een vicieuze cirkel in gang: de arme regio wordt armer en de rijke regio rijker. Dit draagt bij aan de groeiende ongelijkheid tussen landen, ook tussen rijke landen onderling (Straubhaar, 2000; Docquier & Rapoport, 2012). Straubhaar (2000) publiceerde zijn artikel in 2000 en deed zijn onderzoek dus vóór de crisis. De auteur beweert dat in het geval van Europa waar er intra-Europese studenten- en arbeidsmobiliteit plaatsvindt, er sprake is van een brain exchange. Dit wordt aangewakkerd door de Europeanisering van de productie en de creatie van een interne arbeidsmarkt. Echter, de crisis doet nieuwe Europese geografiën ontstaan. Het is dus mogelijk dat Straubhaars theorie over Europese uitwisseling niet meer geldt. De auteurs hebben het in bovenstaande paragraaf over een kern en periferie op wereldschaal. In de analyse van deze paper wordt onderzocht of er zich in termen van hoogopgeleide arbeidsmigratie (lees: braindrainmigratie) nu ook een kern-periferiestructuur aan het aftekenen is binnen de EU.
12
2.3.4
Groeiende ongelijkheid binnen een land
Waters (2006) deed onderzoek naar studentenmobiliteit buiten de EU. Door veldwerk in Canada en Hong Kong stelt de auteur vast dat de internationalisering van het onderwijs de sociale ongelijkheid reproduceert. Hij besluit dat jongeren uit de hogere middenklasse het zich kunnen veroorloven in het buitenland te studeren en daarmee een voordeel ondervinden op de arbeidsmarkt. Uit het onderzoek van Bracht et al. (2006) en Teichler (2011) blijkt eveneens dat multinationale ondernemingen werknemers verkiezen die een periode in het buitenland gestudeerd hebben. Ook Brooks & Waters (2011) stellen dat studenten die een mobiliteit achter de rug hebben over het algemeen meer geprivilegieerde studenten zijn en worden bevoordeeld op de internationale arbeidsmarkt tegenover de andere studenten. Tevens werd de financiële last (cf. Invloedsfactoren Erasmusdeelname) als het grootste obstakel gezien om te kunnen deelnemen aan een studentenmobiliteit. De ongelijkheid wordt dus gereproduceerd door het feit dat de meer gegoede klasse het zich kan veroorloven om een buitenlandse studie-ervaring aan te gaan en daarmee verschillende voordelen en betere troeven heeft op de arbeidsmarkt. De ‘thuisblijvers’ zijn daarentegen minder gegeerd op de arbeidsmarkt en zullen waarschijnlijk een ‘lagere’ functie bekleden. Op deze manier wordt sociale mobiliteit bemoeilijkt en sociale ongelijkheid in stand gehouden of verdiept. 2.4 Conclusie Uit bovenstaande literatuurstudie blijkt een interactie tussen een veelheid aan factoren. Zo stimuleert mondialisering migratie en bijgevolg arbeidsmobiliteit. De stroom van internationale migratie is er doorgaans een van armere naar rijkere landen en van het braindraintype. Door middel van studentenmobiliteit, die gepromoot wordt door het beleid (cf. Erasmus als Europese strategie), vergroot de kans dat jonge werknemers later in het leven aan arbeidsmigratie doen. De kans dat jongeren migreren verhoogt wanneer de economische condities en de arbeidsmarkt in eigen land (perifeer) niet gunstig zijn. Getalenteerde jongeren nemen de migratiestap en zoeken werk in een land waar er meer mogelijkheden zijn (kern). Deze mobiliteit kan gedefinieerd worden als een braindrain-braingain mobiliteit.
13
Erasmus kan polarisatie tussen verschillende socio-economische klassen vergroten. Algemeen kan zich dat ruimtelijk vertalen in een braindrain en dus polarisatie tussen verschillende geografische entiteiten. In een volgend deel, de analyse, wordt onderzocht of de crisis dergelijk effect heeft op het Zuid-Europese land Spanje. Concreet wordt er gekeken naar verschuivingen in de migratie en de Erasmusactiviteit van Spanjaarden, vóór en sinds het uitbreken van de crisis. Hierna wordt er aan jonge Spanjaarden gevraagd - zowel studenten, werklozen als recent gemigreerden - naar hun kadering van studenten- en arbeidsmobiliteit.
14
3. METHODE Voor het onderzoek van deze masterpaper werden twee soorten gegevens gebruikt. Als eerste werden secundaire kwantitatieve gegevens geanalyseerd. Hier werd vooral gebruik gemaakt van de data verzameld door instituten zoals het Instituto Nacional de Estadística (INE) in Spanje, het Statistische Bureau van de Europese Unie (Eurostat), data van de Europese Commissie, Organismo Autónomo Programas Educativos Europeos (OAPEE), IMF, etc. Deze instituten waren vooral nuttig voor het bekomen van globaal en landspecifiek cijfermateriaal. Er werden uiteenlopende gegevens gebruikt: zowel economische gegevens om de crisis te kaderen (BBP, RDI-uitgaven, staatsschuld, etc.) als sociale gegevens (opleidingsniveau,
werkloosheidsgraad,
etc.),
als
geografische
gegevens,
om
studentenmobiliteit en arbeidsmigratie in kaart te brengen (migratiestatistieken). Vooral de geografische data om een zicht te krijgen op de huidige (studenten)migratiestromen waren van essentieel belang. Verder werd gebruik gemaakt van bestaande literatuur en werden informatiewebsites en digitale berichtgeving geraadpleegd om op de hoogte te blijven van de stand van zaken. Dit was noodzakelijk gezien de actualiteit van het thema. De tweede bron betreft zelf ingezamelde data: het gaat hier om primaire kwalitatieve gegevens aan de hand van gestructureerde vragenlijsten. Als eerste werden basisgegevens verzameld zoals leeftijd, geboortestad, opleiding en werk. Vervolgens werd er gepeild naar de beweegredenen en de context van de Erasmusmobiliteit of de arbeidsmobiliteit. Verder werd de familiale achtergrond onderzocht om een zicht te krijgen op de socio-economische status van de respondenten. Als laatste werd gepeild naar de mening van de respondenten over de huidige situatie in hun moederland. Voor iedere doelgroep werd een verschillende vragenlijst opgesteld. De vragenlijsten zijn als bijlage bij de paper gevoegd (Bijlage 4, 5, 6 en 7). Met behulp van deze vragenlijsten werd er kennis gegenereerd over de beweegredenen en het frame van Erasmusstudenten en emigranten. Aan de hand van narrative analysis werden de antwoorden van de respondenten geanalyseerd. Narrative analysis behandelt de antwoorden van de respondenten niet als een geheel van feiten, maar de antwoorden zeggen meer iets over de kadering waarin mensen hun acties plaatsen (Mishler, 1995; Riesmann, 2002). Het leunt dus meer aan bij sociaal constructivisme.
15
In dit onderzoek is er niet echt sprake van een afgebakend studiegebied omdat het een sociaalgeografisch fenomeen betreft. Om deze reden werd gebruik gemaakt van followingthe-thing. Dit is een methode waarbij het onderzochte fenomeen op meerdere plaatsen gevolgd wordt, om zo de rol van de sociale processen en contexten te ontdekken. Dit wil zeggen dat er niet één specifiek studiegebied onderzocht wordt, maar dat men het sociaal fenomeen volgt in de ruimte (Marcus, 1995). Dit is zinvol omdat de beweegredenen en narratieven van de verschillende doelgroepen kunnen verschillen naargelang de plaats en het stadium in het leven waarin ze zich bevinden. Het sleutelwoord hier is multi-sited (Marcus, 1995). Concreet zijn in deze paper de Spaanse context en de Europese context van belang. 3.1 Doelgroepen Er zijn drie doelgroepen op verschillende locaties bevraagd. In totaal zijn er 46 respondenten. Het geslacht, de leeftijd, de geboorteplaats, de opleiding en, van belang bij de emigranten, het uitgeoefende werk of stage van de respondenten zitten in de bijlage (Bijlage 1, Bijlage 2 en Bijlage 3). Het valt op dat de vrouwen oververtegenwoordigd zijn. De vrouwen waren over het algemeen meer gewillig om mee te werken dan mannen. Bovendien zijn ze aanzienlijk sterker vertegenwoordigd in het aandeel van de hoogopgeleide Spanjaarden (Tabel 7) en zijn ze meer vertegenwoordigd in het Erasmusprogramma in het algemeen (OAPEE, 2012). 3.1.1
Erasmusstudenten
De eerste doelgroep zijn Spaanse Erasmusstudenten die het Erasmusprogramma volgen in Vlaanderen. Deze studenten werden persoonlijk gecontacteerd of via de onderwijsinstelling. Zo werd er een gevarieerde groep gecreëerd van zowel jongens als meisjes uit verschillende studierichtingen uit verschillende Vlaamse instellingen. Hier was de respons het grootst, er werden meer dan dertig vragenlijsten beantwoord. Het betreft exact 35 Erasmusstudenten, waarvan 22 vrouwen en 13 mannen. De gemiddelde leeftijd bedraagt 22 jaar. De studenten zijn zowel afkomstig uit grootsteden als uit kleinere steden. De Erasmusstudenten studeren zowel aan universiteiten als aan hogeschoolinstellingen. De respondenten volgen les of maken hun eindwerk aan volgende instellingen: Universiteit, Hogeschool en KaHo Sint-Lieven te Gent (15), Universiteit Antwerpen, Karel de Grote16
Hogeschool en Lessius Hogeschool te Antwerpen (12), Erasmus Hogeschool en Haute Ecole de Bruxelles (HEB) te Brussel (3), KaHo Sint-Lieven te Aalst (2), Xioshogeschool te Hasselt (2) en Katholieke Universiteit te Leuven (1). De studenten wetenschappen zijn het best vertegenwoordigd. De studenten zitten in het voorlaatste of laatste jaar van hun studierichting. Twee van de 35 respondenten hebben al een diploma op zak. Qua sociaaleconomische status kan er worden vastgesteld dat op uitzondering van één iemand iedereen zich in de middenklasse plaatst. De situering varieert tussen lage en hoge middenklasse, maar met beduidend meer ‘hoge middenklassers’. 24 van de 35 respondenten beweren dat het inkomen van de ouders méér bedraagt dan het gemiddelde. Dit komt overeen met 68% van de respondenten. Negen respondenten (26%) zeggen dat het loon van de ouders overeenkomt met een gemiddeld Spaans loon en twee respondenten (6%) zeggen dat het inkomen van hun ouders minder bedraagt dan het gemiddelde. Van deze laatste twee plaatst één persoon zich in de lage middenklasse en één persoon plaatst zich in de ‘lage’ klasse. Ter informatie, het Spaans gemiddeld bruto-inkomen bedroeg in 2010 1702 euro per maand en het netto-inkomen 1345 euro per maand (INE, 2012). Verder zijn er zes respondenten waarvan de moeder huismoeder is, twee respondenten waarvan de moeder werkloos is en vier respondenten waarvan de vader werkloos is. Van alle personen is er slechts één iemand waarbij beide ouders werkloos zijn. Deze persoon is ook de enige die zichzelf in de ‘lage’ klasse plaatst. Vijftien van de 35 (43%) respondenten hadden er al een buitenlandse ervaring opzitten voor ze op Erasmus vetrokken. Vaak ging het hier om taalstages in een Angelsaksisch land (VK, VS) of in Frankrijk. Overigens geven alle respondenten te kennen de Engelse taal te beheersen of toch de basis ervan. Dit terwijl slechts negen respondenten zeggen het Frans te beheersen (26%) en niemand Nederlands spreekt. De grootte van de beurs die de respondenten ontvangen verschilt enorm. De grootste beurs bedraagt 500 euro per maand en de laagst vermelde beurs bedraagt slechts 66 euro per maand. Er valt moeilijk een lijn in te trekken omdat de Erasmusbeurs van de EU (110 euro/maand) in Spanje wordt aangevuld met nationale, regionale en universitaire beurzen. Een meerderheid krijgt bovenop de Europese toelage nog een bedrag van het Ministerie van Onderwijs (110 tot 180 euro per maand). Bij sommigen wordt dit nog eens aangevuld met een beurs van de 17
plaatselijke Comunidad. Enkele respondenten ontvangen tevens een beursbedrag van hun universiteit. Een excellente leerling wordt beloond met een grotere beurs. In twee gevallen kreeg de respondent ook een kleine som van de bank. Sommigen ontvangen van alle opgesomde instituten een beurs, anderen van slechts één enkel. Het totale budget hangt af van verschillende factoren en varieert dus van student tot student. Alle respondenten zijn het erover eens dat de beurs die ze ontvangen ruim onvoldoende is om in België alles te bekostigen. Alle studenten krijgen bovendien financiële steun van hun ouders. Sommigen moeten hun spaargeld aanspreken. 3.1.2
Spaanse werklozen
Een tweede doelgroep betreft Spaanse werklozen die verblijven in Spanje. Concreet betreft het zes personen, waarvan vijf vrouwen en één man. De gemiddelde leeftijd in deze groep is 25 jaar. Vier respondenten wonen in Madrid, één in Barcelona en één in Cuenca. De Spaanse werkloze respondenten hebben allen een diploma van het hoger onderwijs. Vier respondenten hebben een masterdiploma, de twee andere een diploma dat kan vergeleken worden met professionele bachelor in België. De respondenten zitten gemiddeld tussen de één à twee jaar zonder werk. Alle zes hebben ze meerdere jobs uitgeoefend. Ze hebben op dit moment geen werk om drie verschillende redenen: door tijdelijke contracten die niet meer verlengd werden (3), door het failliet gaan van het bedrijf waarin ze werkten (2) en door zelf ontslag te nemen (1). De eerdere jobs die ze uitoefenden waren allemaal jobs met tijdelijke contracten. Op dit moment krijgt geen van de zes een werkloosheidsuitkering, ze ontvangen dus nul euro. Om hun dagen te vullen houden ze zich bezig met volgende zaken: Engels oefenen, verder studeren, werk zoeken of een eigen zaak opstarten. Twee respondenten geven aan iets bij te verdienen in het zwart, de ene als kinderoppas, de andere geeft soms bijles. De ouders van de respondenten hebben werk, of zijn met pensioen. Er is één iemand die aangeeft dat beide ouders werkloos zijn. De respondenten plaatsen zich allen in de middenklasse. Op uitzondering van één respondent woont iedereen nog thuis (cf. fullnestsyndroom). De ene respondent die niet meer thuis woont wordt onderhouden door de partner en is dezelfde persoon waarbij beide ouders niet werken.
18
3.1.3
Emigranten
De derde groep betreft Spaanse emigranten die in België verblijven en hier tewerkgesteld zijn of stage lopen. Het gaat over vijftien emigranten, waarvan acht emigranten met een betaalde job en zeven emigranten die stage lopen. Deze stagiairs verrichten gratis arbeid, of krijgen een beperkte onkostenvergoeding van een paar honderd euro per maand. De groep van de bezoldigde werknemers bestaat uit zeven vrouwen en één man. De gemiddelde leeftijd is er 27 jaar. De zeven ondervraagde niet-bezoldigde werknemers (stagiairs) zijn allemaal vrouwen. In deze groep bedraagt de gemiddelde leeftijd 25 jaar. De vijftien emigranten zijn afkomstig uit alle uithoeken van Spanje. Op dit ogenblik wonen de emigranten verspreid over België. Gent en Brussel zijn de populairste woonplaatsen met elk vijf respondenten, daarna volgen Antwerpen (3), Mechelen (1) en het Oost-Vlaamse gemeente Herzele (1). De tijd dat ze in België verbleven op het ogenblik dat de vragenlijst ingevuld werd varieert tussen één en achttien maanden. Bij de stagiairs is dit doorgaans korter. Bij de bezoldigde emigranten is er één uitzondering, namelijk een respondent die al zes jaar in België woont en werkt. Veertien van de vijftien emigranten heeft een masterdiploma op zak. Enkelen hebben twee diploma’s. Eén respondent volgde een opleiding die vergeleken kan worden met een professionele bachelor in België. Alle respondenten plaatsen zichzelf in Spanje in de middenklasse. Er zijn twee respondenten met één werkloze ouder en één respondent met beide ouders werkloos. De ouders van sommige respondenten zijn gepensioneerd. Elke respondent heeft er een buitenlandse ervaring opzitten. Ook geven sommige respondenten te kennen al in een ander land gewoond te hebben, of familiale ervaring te hebben met emigratie. Alle respondenten hebben in het buitenland gestudeerd met behulp van het Erasmusprogramma. Hierbij hebben zes respondenten deze uitwisseling in België doorgebracht. De bezoldigde emigranten werken, op uitzondering van één, allen met een tijdelijk contract (van één tot zes maanden) dat telkens vernieuwd wordt. Eén uitzondering is de respondent die reeds zes jaar in België woont, deze persoon heeft een vast contract. De respondenten ervaren een goede werkbeleving. Sommige respondenten oefenen een job uit die niet volledig strookt met het behaalde diploma. 19
De niet-bezoldigde emigranten hebben een stagecontract met een duur tussen de drie en de twaalf maanden. Over het algemeen komen de behaalde diploma’s overeen met de uitgeoefende job. Op uitzondering van één respondent ervaart iedereen een goede werkbeleving. De tijd die het innam om deze stageplaats te bekomen duurde maximaal één maand. De respondenten ontvangen ook allen een tegemoetkoming voor hun werk. De stagiairs geven stuk voor stuk aan in België te willen blijven wanneer de stage beëindigd is en dus werk te zullen zoeken.
20
4. RESULTATEN Het resultatengedeelte is opgesplitst in twee onderdelen. In het eerste deel (4.1) worden de secundaire kwantitatieve gegevens uiteengezet. In dit deel wordt de kern-periferieverhouding in economische termen onderzocht. Vervolgens wordt de huidige arbeidsmigratie in kaart gebracht. Het tweede deel (4.2) omvat de resultaten van de interviews. Eerst wordt het Erasmusprogramma en zijn populariteit besproken. Vervolgens worden de drijfveren en de narratieven van de Erasmusstudenten, werklozen en recent geëmigreerden toegelicht. Met behulp van de resultaten wordt de vraag of Erasmus een ander doel krijgt - één van braindrain voor Spanje - behandeld in de discussie. Deze twee delen zijn verbonden met elkaar omdat de crisis en de push-factoren een invloed hebben op studenten- en arbeidsmobiliteit en zo dus de narratieven van de respondenten kaderen. 4.1 Spaanse werkloosheid en jongerenemigratie tijdens de crisis 4.1.1
Europa in crisis: ontstaan van een kern-periferiestructuur
De wereldwijde financiële crisis, die uitbrak in 2008 als gevolg van het barsten van de vastgoedbubbel in de VS en het failliet gaan van de investeringsbank Lehman Brothers, besmette een groot deel van de wereld. Aangezien Europese banken financiële middelen (schuldpakketten) hadden in de VS, werd de Amerikaanse crisis ook een crisis voor de meeste financiële instellingen in Europa (Bassens et al., 2012). De Europese Unie kwam in een recessie terecht. Vandaag houdt de crisis aan en komen de Europese ongelijkheden aan het licht. Zo is er sprake van de ontwikkeling van een kern en een periferie binnen de Europese Unie. De recente economische achteruitgang in de ZuidEuropese landen heeft onder andere te maken met een negatieve economische groei en een stijgende werkloosheid, factoren die de oplossingen voor de tekorten in de publieke sector en de nationale begroting bemoeilijken (Aiginger et al., 2012). De wereldwijde financiële crisis versnelde de terugval in de Spaanse vastgoedsector die al aan de gang was sinds 2007 (Garcia, 2010).
21
Met het toetreden tot de EU (de Europese Economische Gemeenschap in die tijd) ontstond er een sterke economische dynamiek in de meer perifere gebieden. In Spanje was deze inhaalbeweging het meest significant. Na de dood van generaal Franco in 1975 diende Spanje de toetredingsaanvraag tot de EEG in. Sinds het land zich in 1986, samen met Portugal, officieel aansloot maakte het ondermeer gebruik van de Europese Structuurfondsen en het Cohesiefonds (Desmond, 2004). Met behulp van EU-subsidies kon Spanje zijn infrastructuur moderniseren
en
grote
projecten
realiseren.
Zo
kwam
er
een
netwerk
van
hogesnelheidstreinen en werd er een uitgebreid wegennet aangelegd. Dit hielp de historische ontwikkelingskloof tussen rijke en arme regio’s in Spanje te overbruggen. De Spaanse toetreding bracht politieke stabiliteit en ongekende economische ontwikkeling voor het land. (Garcia, 2010; Aiginger et al., 2012) Het land trad in 1994 toe tot de EMU als volwaardig lid van de EG en vanaf 2002 is de euro er de officiële munteenheid. De Spaanse vooruitgang was duidelijk gelinkt aan Europeanization en later ook aan de mondialisering. Zo waren 87% van de toeristen afkomstig uit de EU, had 74% van de export als bestemming de EU en 66% van de import had als oorsprong de EU (Garcia, 2010). De Spaanse economische boom in de jaren 2000 steunde grotendeels op volgende economische sectoren: de bouw, de vastgoedsector en de toeristische sector. In 2006 kwam 12% van het BBP uit de bouwsector (Chislett, 2010). Door het groeiende aantal bouwprojecten werd economische groei synoniem aan stedelijke groei. De werkloosheid bedroeg in 2006 slechts 8,5% (INE, 2013). Met de invoering van de euro won Spanje aan vertrouwen bij internationale investeerders en werd het land succesvol in het aantrekken van Foreign Direct Investment (FDI). Zo bedroegen deze FDI in percent van het BBP 3,3% in 2003 en 8,4% in 2006 (www.indexmundi.com, 15 maart 2013). Het FDI van privé-investeerders wakkerde de economie aan en vooral de vastgoedsector. Spanje verwierf een triple-A kredietbeoordeling. Volgens Eurostat (2013) bedroeg de BBP-index per capita in KKP (met EU27=100) voor Spanje 105 voor 2006. (Garcia, 2010; Carballo-Cruz, 2011; Aiginger et al., 2012) Madrid was de stad die het meest profiteerde van de Europeanisering. Gouvernementele en commerciële organisaties vestigden hun kantoren in de hoofdstad wat op zijn beurt een stimulans gaf aan het FDI. (Garcia, 2010)
22
Maar de Spaanse economische ontwikkeling verliep onevenwichtig. Het land kreeg te maken met verschillende problemen, waaronder competitiviteitproblemen. Deze werden vroeger vaak tijdelijk opgelost door de munt te devalueren. Echter, met de opkomst van nieuwe lowcost concurrenten en na de toetreding tot de EMU, kwamen de structurele gebreken meer aan het licht. Zo stegen tot 2008 de Spaanse lonen sneller dan in andere Europese landen terwijl de productiviteit niet toenam (Tabel 1). Dit resulteerde in een hogere arbeidskost per eenheid, met een verlies aan prijscompetitiviteit tot gevolg (Aiginger et al., 2012). Tabel 1: Arbeidskosten per eenheid product, Spanje versus Eurozone 2000-2008 Groei in arbeidskost per eenheid product Groei in arbeidskost per eenheid product/uur Groei in arbeidsproductiviteit/uur 2008-2010 Groei in arbeidskost per eenheid product Groei in arbeidskost per eenheid product/uur Groei in arbeidsproductiviteit/uur Bron: IMF, 2011
Eurozone
Spanje
15,8 25,0 8,0
30,4 39,7 7,2
Eurozone
Spanje
3,3 3,8 0,5
-0,8 3,5 4,3
Een tweede kwestie was het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) sinds de invoering van de euro. De marktrentes in de eurolanden kwamen dichter bij elkaar te liggen waardoor sinds 2001 de referentierentevoet erg laag lag voor de Spaanse economie. De gemiddelde rente tussen 1997 en 2007 bedroeg 4,65% Annual Equivalent Rate, dit was minder dan twee punten boven de inflatie (Garcia, 2010). De Spaanse banken verstrekten bijna ongelimiteerd hypotheken, waardoor de Spanjaarden makkelijker een lening aangingen. Een derde kwestie die Spanje de das omdeed betreft de labiele bouwstenen van de Spaanse economie: vastgoed en toerisme. Deze twee functioneerden niet los van elkaar met als gevolg dat wanneer de ene stilvalt, de andere ook begint te haperen. Er werd overigens buitenproportioneel geïnvesteerd in deze sectoren: de banken wezen soepele kredieten toe door de lage rentevoet. Opeenvolgende Spaanse regeringen pakten de wildgroei in de bouw niet aan en lieten de projectontwikkelaars begaan. Om aan de vraag van vastgoedeigenaars, vastgoedontwikkelaars en de bouwindustrie te kunnen voldoen, leenden de Spaanse financiële 23
instellingen (vooral banken en spaarbanken) massaal op Europese (vooral Duitse) en Aziatische financiële markten (Bassens et al., 2013). Dit bracht een torenhoge private schuldenberg met zich mee. Volgens de ECB steeg de schuld van huishoudens in december 2009 tot 84% van het jaarlijkse BBP (Garcia, 2010). Ook was de Spaanse handelsbalans niet in evenwicht doordat het land meer importeerde dan het exporteerde (Tabel 2), wat op zijn beurt de schuldspiraal aanwakkerde. Spanje verloor tevens marktaandeel in het toerisme aan concurrenten zoals Turkije en Oost-Europa. Daarenboven kreeg men te maken met een dramatische daling in de productiesector. Tijdens de groei werd er ook merkelijk minder geïnvesteerd in RDI vergeleken met de rest van de EU. Dit is af te leiden uit Tabel 3. Tabel 2: Handelsbalans Spanje 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Spanje -3,40 -3,16 -3,27 -4,36 Bron: OECD Statistieken, 2013
-6,30
-8,00
-9,57 -11,32 -11,54
-5,46
-6,04
Tabel 3: RDI-uitgaven in % van het BBP 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
1,83 EU27 1,84 Eurozone 1,12 Spanje Bron: Eurostat, 2013
1,85 1,87 1,20
1,85 1,88 1,27
1,92 1,96 1,35
2,01 2,06 1,39
2,00 2,06 1,39
2,03 2,09 1,33
Net als in andere zuiderse Europese landen zoals Italië en Griekenland, genereerde de Spaanse zwarte economie een belangrijk aandeel van het totale BBP (Tabel 4). Een laatste element was de stagnering van de FDI-investeringen. (Garcia, 2010; Aalbers, 2011; CarballoCruz, 2011; Aiginger et al., 2012) Tabel 4: Ontwikkeling van de informele economie in % van het BBP in 39 OESO-landen 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
22,4 22,4 Spain 20,5 20,4 OESO-landen Bron: Schneider & Buehn, 2012
22,5 20,1
22,4 19,9
22,4 19,6
22,3 19,3
22,9 19,2
24,5 18,3
23,5 18,3
24
Wanneer de vastgoedmarkt en de bouwsector instortten in 2007, spatte de vastgoedbubbel uiteen. Gedurende dat jaar stagneerde de groei in de vastgoedinvesteringen, waarbij er slechts een stijging was van 3,1% tegenover 6,4% het jaar voordien (Garcia, 2010). De wereldwijde financiële crisis versnelde de neergang van de Spaanse economie. Wanneer de wereldwijde crisis ook een eurocrisis werd, vielen zuidelijke landen als dominostenen. Het begon in april 2010 met Griekenland, in november was het de beurt aan Ierland, Portugal volgde in mei 2011, vervolgens viel Italië in november 2011, en in juni 2012 vroeg Spanje formeel noodhulp bij de Europese instellingen om de problemen met de banken op te lossen. De vastgoedcrisis veroorzaakte namelijk een Spaanse bankencrisis door de omvangrijke en makkelijk toegestane kredieten aan de bouwsector. De Eurogroep besliste dat Spanje tot honderd miljard euro kon lenen van de Europese noodfondsen (www.europa-nu.nl, 21 maart 2013). De crisis legde de structurele zwakheid van de Spaanse economie bloot, hun economisch groeimodel bleek een mislukking te zijn (Aalbers, 2011; Carballo-Cruz, 2011). Spanje had zich in de schulden gestoken tijdens de economische boom. Deze schulden waren geaccumuleerd door gezinnen en bedrijven (vooral vastgoed- en bouwbedrijven). Bovendien werden de Spaanse banken en spaarbanken gefinancierd met buitenlands spaargeld. Wanneer het spaargeld van de onder andere Duitse en Franse banken werd aangewend om de eigen middelen te versterken na de mondiale vertrouwenscrisis kwamen de Spaanse banken structureel in gevaar (Garcia, 2010; Bassens et al., 2012). Hierdoor moest de Spaanse overheid banken nationaliseren en herkapitaliseren. Door een overheidsinterventie en door een lening in december 2012 via het Europese noodfonds ESM konden de vier genationaliseerde banken geherkapitaliseerd worden (http://trends.knack.be, 27 maart 2013). De situatie zorgde voor politieke instabiliteit en ernstige twijfels over de Spaanse economie op de financiële markten. Door de onzekerheid op de financiële markten werd het steeds moeilijker voor Spanje om geld te lenen. De moeilijke financiering van de schuld had een snelle stijging van de rentevoeten op het Spaanse schuldpapier tot gevolg. De rente kwam enorm hoog te liggen en de Spaanse staat moest geld lenen in het buitenland tegen zelfmoordtarieven. Dit zette een spiraal van afwaarderingen in gang waardoor Spanje dieper in de problemen kwam. De hoge rentebetalingen staan sanering van de overheidsfinanciën en economische groei in de weg (Garcia, 2010; Bassens et al., 2012).
25
Vandaag zit de regering Rajoy nog steeds met torenhoge schulden. De belastinginkomsten nemen af door de aanhoudende recessie. Het wordt steeds zwaarder de omvang van de schuld terug te dringen. In 2011 bedroeg de staatsschuld 68,5% (Tabel 5), in 2012 liep de schuld al op tot 84,2% van het BBP en er wordt verwacht dat ze in de loop van het jaar 2013 nog zal stijgen (Eurostat, 2013). Het begrotingstekort is tevens lastig terug te dringen. Het tekort wordt voor een groot deel veroorzaakt door de staatssteun aan noodlijdende Spaanse banken. Tabel 5: Begrotingstekort overheid, staatsschuld en werkloosheid in Spanje (%) 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Begrotingstekort of -overschot 1,3 43,2 Staatsschuld (% van BBP) 9,2 Gemiddelde werkloosheid Bron: Eurostat, 2013
2,4 39,7 8,5
1,9 36,3 8,3
-4,5 40,2 11,3
-11,2 53,9 18,0
-9,7 61,5 20,1
-9,4 69,3 21,7
-10,6 84,2 25,0
Om de staatsschuld af te lossen is er nood aan een gezonde economie die genoeg output genereert. Echter, het land is in recessie en sindsdien daalt in Spanje het BBP, neemt de bevolking af en stijgt de werkloosheid. De bouwsector heeft de grootste klappen gekregen en in 2011 bedroeg de bijdrage van deze arbeidsintensieve sector aan het BBP al minder dan 7% (ten opzichte van 12% in 2006) (Ortega & Peñalosa, 2012). Tabel 6 geeft aan dat het Spaanse BBP (in volume) in 2012 1,4% minder bedroeg dan het jaar voordien. Binnen de EU27 betreft deze krimp slechts 0,3%. Het aantal inwoners van Spanje bedroeg 47 059 533 op 1 januari 2013, dit zijn er 205 788 minder dan het jaar ervoor (INE, 2013). De werkloosheidsgraad in de Eurozone in maart 2013 bedroeg 12,1% en in de EU27 10,9%, in Spanje bedraagt dit cijfer meer dan het dubbele, namelijk 26,7% (Eurostat, 2013). Tabel 6: Jaarlijkse reële groei van het BBP (volume), uitgedrukt in % 2005
2006
2,1 3,3 EU27 3,2 Eurozone 1,7 3,6 4,1 Spanje Bron: Eurostat, 2013
2007
2008
2009
2010
2011
2012
3,2 3,0 3,5
0,3 0,4 0,9
-4,3 -4,4 -3,7
2,1 2 -0,3
1,6 1,4 0,4
-0,3 -0,6 -1,4
26
Kortom, de huidige eurocrisis werkt de ontwikkeling van een kern-periferiestructuur in de hand. De Europese discrepantie die al bestond van vóór de crisis in termen van economische fundamentals werd onderdrukt door privaat-publieke financiële stromen van Noord naar Zuid. De Europese convergentie was slechts schijn. Sinds de crisis is er kapitaalvlucht en verergeren besparingen op overheidsuitgaven in de perifere landen zoals Spanje de economische krimp. 4.1.2
Werkloosheid
4.1.2.1 Werkloosheid in de EU Het BBP (volume) van de EU kromp van 2011 op 2012 (Tabel 6) en dit laat zich ook voelen op de arbeidsmarkt. Zoals te zien in Figuur 1 bedroeg de werkloosheidsgraad in de EU 10,8% in maart 2013. In dezelfde maand bedroeg de jeugdwerkloosheid 23,5% in de EU (Eurostat, 2013).
30 25 20 15
EU27 Spanje
10 5 0 mrt-12 apr-12 mei-12 jun-12 jul-12 aug-12 sep-12 okt-12 nov-12 dec-12 jan-13 feb-13 mrt-13
Figuur 1: Werkloosheidsgraad in % Bron: Eurostat, 2013 Bovendien reageert de aangroei van de werkloosheid anders op de daling van het BBP in verschillende landen. Zoals te zien in Figuur 2 is dit effect in Spanje, beter bekend als de wet van Okun, bijzonder sterk.
27
Figuur 2: De wet van Okun toegepast op verschillende landen Bron: Verduijn, 2013 4.1.2.2 Werkloosheid in Spanje De effecten in Spanje van de huidige eurocrisis zijn dus groter dan in andere eurolanden. Zo steeg de gemiddelde werkloosheidsgraad in Spanje tussen 2007 en 2010 met 11,3 procentpunten, terwijl de gemiddelde stijging van de werkloosheid in de eurozone slechts 2,6 procentpunten bedroeg (Carballo-Cruz, 2011). Zoals Figuur 3 aangeeft, ligt de werkloosheidsgraad in Spanje boven de vijfentwintig procent (27% in maart 2013). In het eerste kwartaal van 2013 steeg het aantal Spaanse werklozen tot meer dan zes miljoen (INE, 2013).
28
30 25 20 15 10 5 0 1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
Figuur 3: Werkloosheidsgraad (%) bij +25-jarigen in Spanje Bron: Eurostat, 2013 Werkloosheid is een ondermijnend fenomeen voor een samenleving. Verschillende auteurs stellen dat de Spaanse arbeidsmarkt institutionele eigenschappen vertoont die structurele werkloosheid doen ontstaan. M. Garcia (2010), J.R. Garcia (2011) en Carballo-Cruz (2011) zeggen dat men niet kan ontkennen dat het probleem van hoge werkloosheid in Spanje geen nieuw fenomeen is. In de jaren zeventig en de vroege jaren tachtig registreerde het land hoge werkloosheidscijfers en midden jaren negentig bereikten de aantallen een hoogtepunt (Figuur 3). Jongeren en immigranten werden telkens het hardst getroffen. Men onderscheidt verschillende factoren die aan de oorsprong liggen van de huidige hoge werkloosheidsgraad in Spanje. Een eerste factor is de impact van de vastgoedcrisis op de werkgelegenheid door het grote aandeel van de werkgelegenheid in de bouwsector ten opzichte van de totale werkgelegenheid (Carballo-Cruz, 2011). Het barsten van de bubbel droeg direct en indirect bij tot een verlies van bijna 2,3 miljoen banen (Garcia, 2010). De totale werkgelegenheid in de bouwsector lag eind 2012 60% lager dan tijdens de precrisispiek (Verduijn, 2013). Andere economische sectoren die in verband staan met de bouwsector zoals bijvoorbeeld de productie van bouwmaterialen en vastgoedgerelateerde diensten hebben ook een negatieve impact op de werkgelegenheid. In Figuur 4 is te zien dat dit vooral te merken is sinds medio 2011.
29
Figuur 4: Ontwikkeling werkgelegenheid Bron: Verduijn, 2013 Een tweede belangrijke factor is de segmentatie in de Spaanse arbeidsmarkt waardoor er sprake is van een duale arbeidsmarkt. Hierbij co-existeren oudere werknemers met een hoog loon en beschermd door hoge ontslagvergoedingen met jonge lageloonverdieners met een tijdelijk contract en minder bescherming (Dolado et al., 2000). Tijdelijke jobs vertegenwoordigen gemiddeld een derde van de werknemers in Spanje. De hoge ontslagvergoedingen hebben geleid tot omvangrijke stromen van tijdelijke werknemers die nu eens weer werkloos zijn en dan weer niet (Bentolila et al., 2012). Daarnaast is er het Spaanse onderwijssysteem. Spanje zit met een grote groep vroege schoolverlaters en tevens met een probleem van overkwalificatie. Laaggeschoolden en hooggeschoolden zien hun kansen op de arbeidsmarkt verminderen. Tabel 7 geeft aan dat de groep laaggeschoolden (Niveau 0-2) en de groep hooggeschoolden (Niveau 5-6) oververtegenwoordigd zijn in Spanje ten opzichte van de EU27. De eerste groep werd onder andere gevormd door de hoge werkgelegenheid in de bouw tijdens de voorspoedperiode vanaf eind jaren negentig (Dolado et al., 2000). Vooral jongens haakten op zestienjarige leeftijd af op school en gingen werken. Met de huidige crisis staan deze jongeren op straat zonder enig diploma. Deze situatie overkomt ook een groot aantal immigranten die direct geïntegreerd werden in de arbeidsmarkt van zodra ze toekwamen in Spanje (Enríquez, 2013). Volgens Bentolila et al. (2010) worden de vroegere bouwvakkers niet grootschalig geheroriënteerd om tewerk gesteld te worden in andere industrieën. 30
De Europeanisering heeft het Spaanse hoger onderwijs een boost gegeven. Er zijn in Spanje tevens veel universiteiten bijgekomen en de groep hooggeschoolden is vandaag groot (OECD, 2009). Het resultaat is dat Spanje met een overkwalificatie zit. Chaloff & Lemaître (2009) stelden vast dat in 2006 33% van de hooggeschoolden overgekwalificeerd was voor de job die ze uitoefenden (tegenover Europees gemiddelde van 13%). Tabel 7: Opleidingsniveau 25 tot 64-jarigen in Spanje en EU27 in 2011 (%) Spanje Van 25 tot 64 jaar Niveau 0-2 Niveau 3-4 Niveau 5-6 Bron: INE, 2013
EU27
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
Mannen
44,8 22,3 32,8
47,6 22,1 30,3
27,3 44,9 27,8
25,8 48,4 25,8
Een laatste factor is de hoge arbeidskost per eenheid waardoor de Spaanse economische competitiviteit verminderde (Tabel 1). Gedurende de periode vóór de crisis had deze looninflatie geen effect op de economische groei. De Spaanse groei was immers gebaseerd op een binnenlandse vraag (Chislett, 2010). Met het aanzetten van de crisis zijn bedrijven gedwongen geweest hun kosten te verminderen om hun winst te kunnen behouden. Er werd snel en diep gesneden in de arbeidskosten om de arbeidsproductiviteit te behouden en te verhogen, maar dit ten koste van de werkgelegenheid (Garcia, 2010). 4.1.2.3 Werkloosheid bij Spaanse jongeren Bij de jongeren is de situatie afschrikwekkend: meer dan de helft (57,6% in januari 2013) van de jongeren onder de vijfentwintig heeft geen job (Figuur 5). 91% van de vernietigde werkgelegenheid in de laatste vier jaar treft personen jonger dan vijfendertig jaar (INE, 2013).
31
70 60 50 40 30 20 10 0 1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
Figuur 5: Werkloosheidsgraad (%) bij -25-jarigen in Spanje Bron: Eurostat, 2013 Zoals Tabel 8 aangeeft, heeft Spanje een grote groep laaggeschoolde twintigers vergeleken met de rest van Europa. De middengroep (niveau 3-4) is beduidend ondervertegenwoordigd. Chislett (2010) wijst erop dat jongeren die de school verlaten zonder degelijk diploma een nadeel hebben op de arbeidsmarkt en een verhoogd risico hebben om in armoede en sociale uitsluiting te vallen. Laaggeschoolden zijn dus logischerwijze vatbaarder voor werkloosheid wanneer het economisch slechter gaat. Uit dezelfde tabel kan men afleiden dat Spanje daarnaast een grote groep hooggeschoolde twintigers heeft. Zo bedroeg het aandeel van vrouwen tussen de 25 en 34 jaar met een diploma van het hoger onderwijs of een doctoraat meer dan 44% en dat van de mannen 34,4%. Dit terwijl in de EU27 deze cijfers respectievelijk 38,7 voor de vrouwen bedragen en bijna 30 voor de mannen (INE, 2013). Tabel 8: Opleidingsniveau 25 tot 34-jarigen in Spanje en EU27 in 2011 (%) Spanje Van 25 tot 34 jaar Niveau 0-2 Niveau 3-4 Niveau 5-6 Bron: INE, 2013
EU27
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
Mannen
29,8 26,1 44,1
41 24,6 34,4
17,2 44 38,7
20,8 49,4 29,8
32
Wat betreft het verband tussen werkloosheid en scholing is het typisch aan de huidige crisis dat de werkloosheid ook de hooggeschoolden treft. 11,5% van de hooggeschoolde mannen in Spanje werd in 2011 getroffen door werkloosheid, dit tegenover 5% in de EU27 (Tabel 9). Maar, de hooggeschoolde jongeren worden nog harder getroffen. Bijna 40% van de jongeren tussen de 20 en 24 jaar met een diploma van het hoger onderwijs (niveau 5-6) waren werkloos in 2012. Voor jongeren tussen de 25 en 29 jaar bedroeg dit percentage 24,21 (INE, 2013). Tabel 9: Werkloosheid volgens opleidingsniveau in Spanje en EU27 in 2011 (%)* Spanje Mannen
Vrouwen
Mannen
Niveau 0-2 30,1 28,3 Niveau 3-4 23,4 19,8 Niveau 5-6 13,8 11,5 Bron: Eurostat, 2012 (* % bevolking tussen 15 en 74 jaar)
16,1 9,4 6,0
16,3 8,5 5,0
Van 15 tot 75 jaar
Vrouwen
EU27
De komende jaren zijn de vooruitzichten somber daar de beroepsbevolking sinds 2009 min of meer constant is. Ze zal zelfs nog toenemen door de pensioenhervorming. Bovendien zal, in tegenstelling tot andere Europese landen, de vergrijzing de beroepsbevolking niet substantieel verkleinen (Verduijn, 2013). 4.1.2.4 Arbeidsmarkt en arbeidsmarkthervormingen in Spanje Zoals eerder vermeld is er in Spanje sprake van een rigide en duale arbeidsmarkt. In 1984 werd het gebruik van tijdelijke contracten met lage ontslagvergoedingen versoepeld, terwijl de hoge ontslagvergoedingen gelinkt aan de vaste contracten onveranderd bleven. Sindsdien volgen vergeefse pogingen tot hervorming van de arbeidsmarkt elkaar op (Bentolila et al., 2012). De rechtse regering Rajoy die sinds 2011 aan de macht is deed begin 2012 alsnog een poging, met als doel de flexibiliteit te verhogen en de torenhoge werkloosheid aan te pakken. Concreet werd de ontslagvergoeding versoberd in geval van ‘oneerlijk’ ontslag: van 45 naar 33 dagen per arbeidsduur in jaren, met een maximum van 24 in plaats van 42 maanden. Het begrip ‘oneerlijk’ ontslag werd ook strikter gedefinieerd. Collectieve arbeidsovereenkomsten op bedrijfsniveau krijgen bovendien voorrang op deze van hogere niveaus. Arbeidstijden en werkroosters kunnen zo meer aangepast worden op maat van de bedrijven (Luskin & Roche Kelly, 2012; Verduijn, 2013). De arbeidsmarkthervormingen werden doorgevoerd op verzoek 33
van het IMF en de EU (www.dewereldmorgen.be, 3 april 2013). Sinds de hervorming zijn werknemers uit verschillende grote bedrijven (onder andere Iberia, Telemadrid, Bankia) getroffen geweest door collectief ontslag (www.elplural.com, 3 april 2013). Er bestaan uiteenlopende meningen over hoe de arbeidsmarkt moet hervormd worden. Zo is doorgaans de groep van studenten, jonge werknemers met een tijdelijk contract, zelfstandigen en werklozen voorstander van een vermindering van de bestaande rigiditeit op de arbeidsmarkt. Langs de andere kant zijn de oudere werknemers met een vast contract meer terughoudend en wensen ze dat de arbeidsvoorwaarden hetzelfde blijven. Hierdoor ontstaan er conflicten tussen de insiders en de outsiders op de arbeidsmarkt (Dolado et al., 2010). Volgens Bentolila et al. (2012) moeten er dringend hervormingen komen om de kloof tussen ontslagvergoedingen te dichten en een betere balans tussen flexibiliteit en sociale bescherming te creëren. De nadelige gevolgen van jobinstabiliteit door tijdelijke contracten moeten geëlimineerd worden (Bentolila et al., 2012). De slechte toegankelijkheid van de Spaanse arbeidsmarkt voor jongeren maakt dat sommigen migratie overwegen. Hieronder wordt onderzocht of de slechte economische situatie jongerenmigratie effectief bevordert. 4.1.3
Arbeidsmigratie
4.1.3.1 Meer arbeidsmigratie door mondialisering Mondialisering heeft geleid tot een wereldwijde toename van arbeidsmigratie. Echter, het migratiepatroon verandert steeds meer van een blue-collar migratie van arbeiders naar een white-collar migratie van hoogopgeleiden. Hooggeschoolde migratie is een uitgesproken verschijningsvorm van de mondialisering en wordt steeds dominanter in de internationale migratie. Zo is de migratiegraad van hooggeschoolde arbeiders twee tot drie keer hoger dan de totale internationale migratiegraad (Lowell, 2007). Studies hebben aangetoond dat verschillen in het reëel inkomen en de werkloosheid tussen het land van herkomst en het gastland belangrijke drijfveren zijn. Lowell (2007) geeft een migratiestijging onder universitair gediplomeerden aan van 4% in 1980 naar 7% in 2000 voor de ontwikkelde landen. Straubhaar (2000) benadrukt dat immigratie van hoogopgeleiden cruciaal en bepalend 34
is voor de groei en de welvaart van landen (Straubhaar, 2000; Parey & Waldinger, 2011; Rodriguez et al., 2011; Docquier & Rapoport, 2012). De algemene hogere vraag naar hooggeschoolde arbeid werd veroorzaakt door een veelheid aan processen waaronder een toenemende internationalisering, bureaucratisering, algemene groei van de dienstensector, automatisering en informatisering van arbeidsprocessen, toenemend belang van RDI, etc. Deze evolutie heeft het beleid doen afstemmen op het aantrekken van hoogopgeleide migranten (Parey & Waldinger, 2011). De trend in de internationale migratie is duidelijk: internationale migranten verhuizen doorgaans naar de meer ontwikkelde landen. Zo verbleef in 1975 42% van alle internationale migranten in de meer ontwikkelde landen (voormalige Sovjetlanden incluis) en steeg dit percentage tot 60% in 2005. De minder ontwikkelde landen en de onderontwikkelde landen ondergingen een daling gedurende deze drie decennia en in 2005 verbleef 34% van alle internationale migranten in minder ontwikkelde landen en 7% in onderontwikkelde landen (Lowell, 2007). De VS is de primus in het aantrekken van hoogopgeleiden. Studies daterend van begin dit millennium geven aan dat ongeveer tien percent van de buitenlanders die in de VS verblijven in het bezit is van een professioneel bachelordiploma, een masterdiploma of een doctoraat (Chaloff & Lemaître, 2009). In de EU ontbreekt het eerder aan aantrekkingskracht om de hooggeschoolde buitenlandse wetenschappers te lokken (Straubhaar, 2000). 4.1.3.2 Intra-Europese arbeidsmigratie De mondialisering heeft tevens effect op migratiestromen binnen Europa. Als gevolg van het bestaan van de EU en het vrije verkeer van personen spreken we in deze context beter van Europeanisering. Sinds de start van de Europese richtlijn op het vrije verkeer van personen, de ondertekening van het Schengenakkoord in 1985 en de daaropvolgende opheffing van de binnengrenzen tussen de deelnemende landen, maakt de EU het mogelijk en tevens gemakkelijk voor werknemers om ergens anders te werken (Europese Commissie, 2012). Straubhaar (2000) deed zijn onderzoek vóór de crisis en stelde in Europa een voornamelijk intra-Europese mobiliteit vast, meerbepaald een brain exchange. Deze werd aangewakkerd
35
door de Europeanisering van de productie en de creatie van een interne arbeidsmarkt (Straubhaar, 2000). Echter, de hedendaagse crisiscontext heeft een belangrijke invloed op het migratiegedrag van Europese burgers. Hoewel deze cijfers nog niet bevestigd zijn door statistische bureaus wordt er door Boura (2013) en Monty Guild in de Financial Sense (http://www.financialsense.com, 8 mei 2013) een stijgende arbeidsemigratie vastgesteld vanuit de Europese periferie. Zo trekken werkloze jongeren van onder andere Griekenland en Spanje naar Noord-Europese landen. Lorca-Susino (2011) spreekt dan weer van emigratiestromen die vooral richting VS en Latijns-Amerika trekken en hierdoor een braindrain veroorzaken. Hieronder wordt onderzocht of de hedendaagse migratiestroom waarover bovenstaande auteurs praten plaatsvindt in Spanje en of er sprake is van een braindrain. 4.1.3.3 Spaanse arbeidsmigratie Waar Spanje eerst bekend stond als een land van grote emigratie in de jaren zestig, veranderde dit vanaf het einde van het Franco-regime en de toetreding tot de EEG. De immigratie als gevolg van de mondialisering en de Europeanisering werden vooral duidelijk vanaf 2002. Migranten uit Latijns-Amerika, maar ook uit Afrika, Azië en Oost-Europa stroomden toe zodat in 2007 tien percent (of in 2009 twaalf percent) van de bevolking bestond uit niet-Spanjaarden. Migranten vestigden zich vooral waar de arbeidsmarkt bloeide, in grote steden als Madrid en de Mediterrane kust. Er bestaat tevens een lange traditie van binnenlandse migratie. Mensen uit armere regio’s zoals Andalusië, migreren naar rijkere regio’s zoals Madrid, Catalonia en het Baskenland (Garcia, 2010; Bruquetas-Callejo et al., 2012; López de Lera, 2012). Sinds enkele jaren neemt de emigratie uit Spanje terug flink toe. Na jaren van een positief saldo werd het migratiesaldo negatief. De huidige recessie dwingt Spanjaarden zich aan te passen en men ziet een sterk stijgende arbeidsmobiliteit. In 2011 werd er een migratiesaldo van -50 090 personen vastgesteld (Tabel 10).
36
Tabel 10: Migratiesaldo naar het buitenland per Comunidad TOTAL Andalucía Aragón Asturias, Principado de Balears, Illes Canarias Cantabria Castilla y León Castilla-La Mancha Cataluña Comunitat Valenciana Extremadura Galicia Madrid, Comunidad de Murcia, Región de Navarra, Comunidad Foral de País Vasco Rioja, La Ceuta Melilla Bron: INE, 2012 (data 2012 op basis van schattingen)
2010
2011
2012
62156 19301 4508 2334 5565 11215 277 2474 2297 9791 1252 886 4321 965 -656 -227 -1352 -1077 472 -189
-50090 5699 1827 1374 403 10490 -12 2214 63 -36313 511 1129 522 -21952 1095 -80 -17261 -720 435 486
-179059 -7392 -530 -110 -2246 3404 -1321 -2637 -4868 -64792 -22657 -225 -2657 -45452 -4351 -2510 -18001 -2550 178 -343
Tabel 10 geeft aan dat, op uitzondering van twee, in alle Comunidades van het land de emigratie naar het buitenland groter is dan de immigratie. De regionale verschillen zijn duidelijk: Catalonië, Madrid, Valencia, Baskenland en Andalusië ondervinden de grootste migratiestromen richting buitenland terwijl de Canarische eilanden en de exclaves Ceuta en Mellila gespaard blijven (INE, 2012). Opgemerkt dient te worden dat deze cijfers betrekking hebben op de migratiestromen naar en van het buitenland en bijgevolg de nationale migraties dus niet weergeven.
37
600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 6: Evolutie van jaarlijkse emigratie uit Spanje Bron: Eurostat, 2013 Volgens het Spaanse bureau voor statistiek, het INE (2012), emigreerden tussen januari 2011 en september 2012 bijna één miljoen personen uit Spanje. Let op, hier wordt een onderscheid gemaakt naargelang de nationaliteit van de emigrant, namelijk tussen niet-Spanjaarden en Spanjaarden. Zo emigreerden in de eerste drie kwartalen van 2012 in totaal 420 150 mensen uit Spanje, waarvan 365 238 niet-Spanjaarden en 54 912 Spanjaarden (INE, 2012). Het vertrek van niet-Spanjaarden is dus in absolute cijfers beduidend groter dan van Spanjaarden. Deze groep niet-Spanjaarden omvat voornamelijk immigranten die toekwamen gedurende de grote migratiegolf tussen 1998 en 2007 aangetrokken door de economische boom. De terugkeer van deze groep immigranten als gevolg van de crisis wordt in de Spaanse literatuur benoemd als El gran retorno migratorio (de grote migratorische terugkeer) (Enríquez, 2012; López de Lera, 2012). Echter, de relatieve stijging van niet-Spanjaarden is kleiner dan deze van de Spanjaarden. Zo nam het aantal niet-Spanjaarden dat Spanje de rug toekeerde toe met acht procent vergeleken met dezelfde periode van het jaar ervoor, maar de stijging van het aantal Spanjaarden bedroeg 21,6% (INE, 2012). Het aantal Spanjaarden dat emigreert stijgt dus opmerkelijk sneller. Aan deze groep wordt verder in deze paper meer aandacht besteed. Tabel 11 geeft 1 931 248 officieel geregistreerde Spanjaarden in het buitenland weer. Zo een 62,9% van deze personen verblijft in Noord- en Zuid-Amerika, 34% in Europa en 3% in de resterende gebieden. Tussen 2012 en 2013 is het aantal Spanjaarden in het buitenland 38
gestegen met 6,3% en bereikt daarmee bijna twee miljoen Spaanse emigranten. Per continent en in absolute cijfers vinden de grootste stijgingen plaats in Amerika (81 757 inschrijvingen meer) en in Europa (28 441 meer). Relatief gezien vinden de grootste stijgingen plaats in Azië (11,6%) en in het continent Amerika (7,2%). Tabel 11: Aantal Spanjaarden die verblijven in het buitenland per continent Continent
1 januari 2013
TOTAAL Europa* Afrika Amerika Azië Oceanië Bron: INE, 2013 (* zonder Spanje)
1.931.248 656.841 16.618 1.214.985 24.484 18.320
1 januari 2012 Variatie Absoluut Relatief 1.816.835 628.400 15.707 1.133.228 21.940 17.560
114.413 28.441 911 81.757 2.544 760
6,30 4,53 5,80 7,21 11,60 4,33
Tabel 12 toont dat Argentinië, Brazilië, Cuba, Frankrijk en de VS de belangrijkste bestemmingslanden voor Spanjaarden waren in 2012. Binnen Europa migreren Spanjaarden vooral naar de kernlanden. De Europese bestemmingslanden volgens het aantal Spaanse emigranten in 2013 zijn: Frankrijk (206 589), Duitsland (116 056), Zwitserland (99 539), het Verenigd Koninkrijk (74 390) en België (50 318). De grootste stijging van het aantal Spanjaarden tijdens 2012 noteren we in: het Verenigd Koninkrijk (7,66%), Portugal (6,21%), België (5,67%) en Frankrijk (4,24%). Tabel 12: Aantal Spanjaarden die verblijven in het buitenland per land* Verblijfplaats Andorra Argentinië Australië België Brazilië Canada Chili Colombia Cuba
1 januari 2013 24.014 385.388 17.679 50.318 110.422 13.283 51.768 18.213 97.980
1 januari 2012 Variatie Absoluut 23.995 367.939 16.977 47.618 100.622 12.400 44.468 16.253 89.323
19 17.449 702 2.700 9.800 883 7.300 1.960 8.657
Relatief 0,08 4,74 4,14 5,67 9,74 7,12 16,42 12,06 9,69 39
17.382 15.902 1.480 Dominicaanse Republiek 116.056 111.731 4.325 Duitsland 21.009 13.855 7.154 Ecuador 206.589 198.182 8.407 Frankrijk 19.707 18.945 762 Italië 100.782 94.617 6.165 Mexico 20.926 20.128 798 Nederland 17.315 15.214 2.101 Peru 10.635 10.013 622 Portugal 62.491 60.046 2.445 Uruguay 183.163 179.035 4.128 Venezuela 74.389 69.097 5.292 Verenigd Koninkrijk 94.585 86.626 7.959 Verenigde Staten 99.539 96.403 3.136 Zwitserland Bron: INE, 2013 (* alleen landen opgenomen met meer dan 10 000 Spanjaarden)
9,31 3,87 51,63 4,24 4,02 6,52 3,96 13,81 6,21 4,07 2,31 7,66 9,19 3,25
Bij deze data moet opnieuw een onderscheid gemaakt worden. Zo is er een verschil tussen de Spanjaarden die in Spanje geboren zijn, de zogenaamde native Spanjaarden, en de Spanjaarden die in een ander land geboren zijn en genaturaliseerd zijn in Spanje, de zogenaamde ‘nieuwe Spanjaarden’. Het INE (2013) stelt vast dat 34,9% van de Spanjaarden die in het buitenland verblijven werd geboren in Spanje, 59,1% werd geboren in het land waar ze momenteel verblijven en 5,4% in andere landen. De emigratie vanuit Spanje heeft dus voor meer dan de helft betrekking op nieuwe Spanjaarden die terugkeren naar hun land van herkomst. Dit kan in verband gebracht worden met het grote aantal Spanjaarden die naar Latijns-Amerika emigreren (Tabel 12), maar dit is niet van belang voor het verdere onderzoek. Voor het verder verloop van deze paper is het belangrijk te weten dat van de native Spanjaarden die emigreerden in het jaar 2012 er meer dan de helft (54%) naar een ander Europees land verhuisd zijn (INE, 2013). 4.1.3.4 Spaanse jongerenmigratie Zoals eerder vermeld werd zijn de verschillen in het reëel inkomen en de verschillen in werkloosheidsgraad tussen het land van herkomst en het gastland belangrijke drijfveren voor migratie. Spaanse jongeren overwegen migratie omdat ze de werkloze situatie of onzekere werksituatie niet langer volhouden, en/of om hun inkomen te verbeteren. Ze verwachten meer 40
kans op werk in het buitenland, werk overeenkomstig hun opleidingsniveau (waardig werk) of ze hopen op een waardiger loon (Roldán Báez, 2012). Figuur 7 toont aan dat in 2011 61,5% van de werknemers jonger dan 25 jaar een brutomaandloon minder dan 1 218 euro ontving. Het percentage jongeren dat meer verdiende dan 2072 euro bedraagt slechts 5,4%. Volgens het INE (2012) worden deze loonverschillen verklaard doordat oudere werknemers doorgaans een vaste contract hebben, jaren van anciënniteit hebben opgebouwd en een langere ervaring hebben. Dezelfde redenering wordt gevolgd voor de jongere werknemers waar deeltijds werk, tijdelijke contracten, minder anciënniteit en geen of weinig ervaring het lage maandloon verklaren. De verdeling van het brutomaandloon in 2011 per leeftijd en type contract, namelijk tijdelijk contract (links) en vast contract (rechts), wordt weergegeven in Figuur 8.
Figuur 7: Verdeling van Spaanse werknemers naar brutomaandloon en leeftijdsgroep Bron: INE, 2012
41
Figuur 8: Verdeling van Spaanse werknemers naar brutomaandloon en type contract Bron: INE, 2012 Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe hoger het brutomaandloon. Zo verdiende in 2011 iets meer dan de helft (52%) van de werknemers met een diploma van het hoger onderwijs meer dan 2071 euro per maand. Slechts 21% van dezen met een gemiddeld opleidingsniveau en 11% van dezen met een laag opleidingsniveau zitten boven dit maandloon (INE, 2012). Interessant zou zijn het brutomaandloon te analyseren per leeftijdsgroep en per opleidingsniveau, maar deze cijfers zijn moeilijk te vinden. Volgens het PERE verbleven in 2013, 217 344 jongeren tussen de 20 en 29 jaar met de Spaanse nationaliteit in een ander land. Dit is 11,25% van het totale aantal Spanjaarden dat in het buitenland verblijft. Zoals te zien in Tabel 13 bedroeg dit cijfer in 2009 slechts 168 797. Absoluut is het aantal jongeren gestegen, net als het totale aantal Spaanse emigranten, maar ten opzichte van het totale aantal emigranten is het aantal emigrantenjongeren licht gedaald. Tabel 13: Aantal Spanjaarden en jonge Spanjaarden die in het buitenland verblijven 2009
2010
2011
2012
2013
1.471.691 1.574.123 TOTAAL Jongeren* Absoluut 168.797 179.775 Relatief 11,47% 11,42% Bron: INE, 2013 (* tussen 20 en 29 jaar)
1.702.778
1.816.835
1.931.248
191.418 11,24%
203.382 11,19%
217.344 11,25%
42
Tabel 14: Aantal emigranten en jonge emigranten die Spanje jaarlijks verlaten 2008
2009
2010
2011
266.460 323.641 TOTAAL Jongeren* Absoluut 73.950 85.990 Relatief 27,8% 26,6% Bron: Eurostat, 2013 (* tussen 20 en 29 jaar)
403.013
507.742
101.912 25,3%
120.599 23,8%
Tabel 14 geeft aan hoeveel emigranten er jaarlijks Spanje velaten. Hier wordt er vastgesteld dat er in absolute cijfers elk jaar meer jongeren emigreren. Zo verlieten in 2011 120 599 jongeren Spanje. Echter, wanneer dit vergeleken wordt met het totale emigratiecijfer is er geen stijging van hun relatief aandeel vast te stellen. Figuur 9 geeft de emigranten aan per leeftijd. Hier wordt er geconstateerd dat naarmate de leeftijd stijgt, die leeftijd meer vertegenwoordigd is bij de emigratie. Zo bestond 1,33% van de emigranten in 2011 uit 20-jarigen en 3,36% uit 29-jarigen. Daartussen is er een stijgende trend waar te nemen. De leeftijd die het best vertegenwoordigd is, zijn de 31-jarigen. Ruim 3,50% van de emigranten in 2011 bestond uit personen van 31 jaar.
4,0% 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 18
20
22
24
26
28
30
32
34
36
38
40
Leeftijd emigrant
Figuur 9: Percentage jonge emigranten per leeftijd t.o.v. totale emigranten Bron: Eurostat, 2013 43
Tabel 13, Tabel 14 en Figuur 9 geven dus aan dat jongerenemigratie sterk stijgt maar dat de groeiende emigratie een breder fenomeen is. Emigratiecijfers volgens opleidingsniveau zouden tevens interessant zijn, maar deze zijn niet ter beschikking. Deze cijfers zouden duidelijkheid scheppen over de vraag om welke soort migratie het hier gaat. Migratie van hooggeschoolde
jongeren
wordt
echter
gerelateerd
aan
het
begrip
braindrain.
Studentenmobiliteit zou arbeidsmigratie (en dus een mogelijk braindrain) kunnen bevorderen. Om deze reden wordt in het volgende puntje even ingegaan op het verband tussen studentenmobiliteit en arbeidsmobiliteit. 4.1.3.5 Studentenmobiliteit en arbeidsmobiliteit Vóór de economische crisis werden er doorheen de OESO-landen enkele trends in het migratiebeleid waargenomen. Zo werd hoogopgeleide migratie begunstigd en was er een verschuiving naar een op vraag gebaseerd arbeidsmobiliteitsysteem. Talrijke OESO-landen stippelden een beleid uit gericht op arbeidsmigratie, als middel om te kunnen voldoen aan de specifieke eisen van de arbeidsmarkt (Chaloff et al., 2012). Om gevolg te geven aan deze groeiende nood aan arbeidsmobiliteit passen landen hun beleid aan om geschoolde arbeidsmigranten aan te trekken. Landen kunnen op verschillende manieren geschoolde werknemers aantrekken. Loonverschil is één van de belangrijkste migratiefactoren, maar het is duidelijk dat andere factoren ook een rol spelen in internationale arbeidsmobiliteit. Vóór de arbeidsmigratie zich effectief voordoet kan het beleid inspelen op studentenmobiliteit (Parey & Waldinger, 2011). In deel twee (cf. Literatuurstudie) van deze paper werd aan de hand van literatuur aangetoond dat er een verband bestaat tussen studentenmobiliteit en arbeidsmobiliteit. Talrijke landen, maar vooral de VS, Japan en het VK proberen hooggeschoolden aan te trekken door middel van studentenmobiliteitprogramma’s. Deze landen zijn er op uit om de beste studenten in hun land tewerk te stellen en zo een nettoinstroom van menselijk kapitaal te creëren, een brain gain (Guellec & Cervantes, 2001). Binnen de Europese Unie is er een stijging van het aantal studentenuitwisselingen waar te nemen vanaf de introductie van het Erasmusprogramma. De intentie van de EU was niet om competitie te creëren tussen de EU-landen in de strijd om ‘de beste studenten’. De doelstelling van de EU was meer gericht op het creëren van een geavanceerde 44
kennismaatschappij met economische groei, meer en betere banen en op het versterken van de Europese identiteit door meer sociale cohesie. Erasmus zou dus zowel economisch als cultureel Europese lidstaten dichter bij elkaar moeten brengen (Europese Commissie, 2012). De Erasmusstudenten doen dan ook hun uitwisselingen in uiteenlopende landen en kiezen hun bestemmingsland niet zomaar in functie van hun latere beroepsleven. Zo zijn er studenten die Mediterrane landen als bestemming kiezen just for fun (Rodriguez et al., 2011). Er treedt door het Eramusprogramma en het vrije verkeer van personen, kortweg de Europeanisering, meer arbeidsmobiliteit op. Op het eerste zicht lijken de Erasmusmobiliteit en de arbeidsmobiliteit binnen de EU tweerichtingsverkeer en lijkt er zich een brain exchange voor te doen (Straubhaar, 2000). Niettemin moeten we in de huidige crisiscontext het Erasmusprogramma en de arbeidsmobiliteit opnieuw evalueren.
45
4.2 Narratieven over migratie Zoals vermeld in het begin van het resultatengedeelte in deze paper worden in dit tweede onderdeel de resultaten uitgeschreven van de gestructureerde vragenlijsten omtrent de beweegredenen en narratieven van de Erasmusstudenten, werklozen en emigranten. Eerst wordt er echter kort ingegaan op enkele feiten omtrent het Erasmusprogramma. 4.2.1
Erasmus
Zoals beschreven in de literatuurstudie worden de begrippen braindrain, een brain gain en een brain exchange in verband gebracht met een toenemende studentenmobiliteit. Om te onderzoeken of dit in Spanje en dus binnen de Europese Unie een rol speelt, wordt in de volgende sectie het
Erasmusprogramma van
naderbij
onderzocht.
Een
stijgende
Erasmusmobiliteit zou echter kunnen zorgen voor een stijgende arbeidsmobiliteit met als gevolg een braindrain. Hierdoor kan een tweedeling kern-periferie bestendigd worden. 4.2.1.1 Stijgende populariteit Erasmus is een Europees succesverhaal. In heel Europa wordt het Erasmusprogramma steeds populairder. Na vijfentwintig jaar hebben bijna drie miljoen studenten deelgenomen aan het programma. Cijfers van de Europese Commisie geven aan dat deze groeiende trend het meest opvallend is in Spanje. De cijfers reiken wel slechts tot het schooljaar 2010-2011. In het schooljaar 2010-2011 zond Spanje de meeste studenten naar het buitenland (36 183). Spanje was, naast Luxemburg en Liechtenstein, ook de beste leerling in termen van aantal uitgezonden Erasmusstudenten vergeleken met de totale studentenpopulatie van het hoger onderwijs. 1,94% van de Spaanse studentenpopulatie ging in 2010-2011 op Erasmus. Dit is een stijging vergeleken met het jaar voordien (1,73%). Het gemiddelde is bovendien procentueel hoger dan het Europese (0,96%). Het aandeel studenten dat deelnam aan het Erasmusprogramma vergeleken met het aantal afgestudeerde studenten in het hoger onderwijs in Spanje bedraagt 10,7%. Dit cijfer toont terug aan dat Spanje het beste scoort, na Luxemburg en Liechtenstein (OAPEE, 2012).
46
Deze stijgende tendens is al enkele jaren waar te nemen in Spanje. In 2000 gingen 17 158 Spaanse studenten het buitenlandse avontuur aan. In 2010 was dit cijfer al gestegen tot 36 183, bijna 16% van het totaal aantal mobiliteiten in Europa (231 410). Van de 36 183 studenten gingen er 31 427 studenten met het studieprogramma en 4756 met het stageprogramma naar het buitenland. België ontving in 2010 1781 Spaanse studenten, maar de populairste bestemmingen voor Spaanse studenten in het schooljaar 2010-2011 waren Italië (8078 studenten), Frankrijk (4549), het Verenigd Koninkrijk (3872) en Duitsland (3847). Figuur 10 geeft de bestemmingen weer van studenten van de schooljaren 2004-2005 tot en met 2010-2011. Italië en Portugal kenden de grootste stijging tussen 2009 en 2010. Alleen de landen die meer dan 1000 Spaanse studenten ontvingen in 2004 zijn opgenomen in de grafiek (Europese Commissie, 2012; OAPEE, 2012).
9000 8000 7000 België 6000
Duitsland Frankrijk
5000
Italië Nederland
4000
Portugal 3000
VK
2000 1000 0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Figuur 10: Evolutie aantal Spaanse Erasmusstudenten per bestemming Bron: Europese Commissie, 2013 Orr et al. (2011) besluiten uit een bevraging tussen 2008 en 2011 doorheen EUROSTUDENT-landen dat 31% van de Spaanse studenten van plan is om nog in het buitenland te studeren. Hier gaat het wel over alle soorten studentenmobiliteit, Erasmus 47
incluis. Kortom, steeds meer Spaanse studenten integreren in hun studieloopbaan een periode in het buitenland en er zijn er nog veel van plan om het te doen. 4.2.1.2 Erasmusbeurzen De begroting 2007-2013 bedroeg 975 miljard euro. Voor het LLP-programma trekt de EUbegroting een ruim budget uit: 7 miljard euro of 0,71% van het totale EU-budget. 3,1 miljard of 44% van dit bedrag was bestemd voor het Erasmusprogramma. De jaarlijkse toewijzing voor 2012 bedroeg 480 miljoen en die voor 2013 wordt geraamd op 490 miljoen, dit houdt een stijging in van twee percent (Figuur 11). In de tweede helft van 2012 waren er problemen met de begroting. Er werden meer beurzen toegezegd in het kader van Erasmus en de andere LLP-programma’s dan voorzien in het budget. Verwacht wordt dat de Erasmusstudenten in 2013 een lagere beurs zullen ontvangen dan zij verwachtten (Europese Commissie, 2012). Figuur 11 geeft aan dat de hoeveelheid Spaanse studenten de laatste jaren met ongeveer 8% stijgt, maar dat het Erasmusbudget hier niet meer aan tegemoet komen: de bugetten stijgen slechts met een twee percent.
60,00% Studenten
50,00%
Budget
40,00% 30,00% 20,00% 10,00% 0,00% 2000 -10,00%
Figuur
11:
2002
Jaarlijkse
2004
procentuele
2006
2008
verandering
2010
aantal
2012
Erasmusstudenten
2014
en
Eramusbudget Bron: Europese Commissie, 2012 (op basis van schattingen: studenten 2011 en 2012, budget 2013)
48
De financiële steun van de EU wordt overgemaakt aan de nationale agentschappen van de deelnemende landen. Het exacte bedrag wordt dan voor elke uitwisseling bepaald door deze nationale agentschappen en de instellingen voor hoger onderwijs die het programma beheren. Het maandelijks beursbedrag varieert van land tot land, afhankelijk van het land van bestemming en van het type uitwisseling. Zo bestaat er een tendens om een groter bedrag toe te kennen voor stages dan voor studies in het buitenland. Spanje scoorde in het schooljaar 2010-2011 het slechtst qua beursgrootte voor studentenmobiliteit: de studenten kregen er gemiddeld 120 euro per maand. De grootste toelage kregen studenten uit Cyprus met een beurs van 653 euro per maand. Hierbij moet wel vermeld worden dat Spanje net als sommige andere landen, de maandelijkse EU-beurs vaak aanvult met nationale, regionale en institutionele fondsen (Europese Commissie, 2012). Zoals vermeld bedroeg de maandelijkse gemiddelde EU-beurs gedurende het schooljaar 20102011 in Spanje 120 euro. Dit hield een daling in van 13% ten opzichte van het voorgaande jaar (138 euro). Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport geeft echter nog een extra bijdrage waardoor het gemiddelde opgetrokken wordt tot 292 euro, wat een totaalbedrag geeft dat hoger uitkomt dan het Europese gemiddelde (232 euro) (OAPEE, 2012). In Spanje zegt 53% van de studenten dat steun van ouders en familie de primaire bron is voor de financiering van hun studentenuitwisseling. Meer dan de helft van de studenten in Italië, Portugal en Zwitserland geven aan zich in dezelfde situatie te bevinden. Dit staat in contrast met andere OESO-landen waar de primaire bron overheidssteun is. Verder zegt 28% van de Spaanse studenten dat de mobiliteit in de eerste plaats gefinancierd wordt door ontvangen overheidssteun, 17% financiert zijn uitwisseling voor het grootste deel door te werken voor of tijdens de uitwisseling en 3% aan de hand van andere inkomsten (Orr et al., 2011). 4.2.2
Erasmusstudenten
4.2.2.1 Motivatie Erasmuservaring In de vragenlijst werd er gevraagd naar de beweegredenen voor een Erasmusdeelname. De redenen waarom de studenten een Erasmuservaring aangaan zijn divers. De vragenlijst bestond uit open vragen dus de studenten konden hier meerdere redenen geven. Over het algemeen geven de Spaanse studenten aan in België te zijn omwille van een culturele 49
motivatie. De wereld verkennen, in contact komen met andere culturen, veranderen van omgeving, eens weg zijn van huis, zijn vaak voorkomende antwoorden. 69% van de studenten gaven dit aan als reden om op Erasmus te gaan. Daarnaast was ook de persoonlijke ontwikkeling belangrijk, zoals een verrijking van de geest en zelfstandig worden. 51% van de studenten gaf dit aan als een motivatie. Bijna even belangrijk (49%) bleek een Erasmuservaring als middel om de talenkennis (voornamelijk het Engels) te verbeteren. Tabel 15: Motivatie Erasmuservaring Motivatie Culturele ervaring Persoonlijke ontwikkeling Talenkennis Meerwaarde aan opleiding Verschillende manier lesgeven Migratiegericht Demonstratie-effect Bron: eigen dataverzameling
# respondenten
Percentage
24 18 17 8 6 5 1
69% 51% 49% 23% 17% 14% 3%
Uit Tabel 15 blijkt ook dat 23% van de respondenten Erasmus beschouwt als een meerwaarde aan de universitaire opleiding. Zo is er kans om te groeien in zijn vakgebied en het wordt geapprecieerd door bedrijven. 17% geeft aandacht aan een andere methode van lesgeven en 14% zegt deel te nemen aan een Erasmusobiliteit met het oog op migratie. Sommigen beschouwen het als een proefproject en willen bewijzen dat ze sterk genoeg zijn om in het buitenland te leven zonder de hulp van de familie. Degenen die hun eindwerk maken en dus dit jaar afstuderen geven expliciet toe dat ze in België blijven en werk willen vinden. Eén respondent zegt op Erasmus te gaan omdat iedereen het doet en er vrienden waren die het aanraadden. 4.2.2.2 Migratie 28 studenten menen na de studies bijna met zekerheid te zullen emigreren. Dit cijfer komt overeen met 80% van de respondenten. Ze willen migreren na hun studies omdat de situatie in hun thuisland uitzichtloos is. Ze zullen vertrekken met spijt in het hart. Vijf respondenten geven aan eerst af te wachten en eerst toch genoeg moeite te zullen doen om in Spanje werk te vinden. Wanneer dit onmogelijk blijkt te zijn zullen ze de migratiestap zetten. Twee 50
respondenten zeggen niet te zullen migreren. Eén daarvan zegt zeker te zijn van een job omdat iemand met een diploma ICT-ingenieur makkelijk werk vindt in Spanje. Een meerderheid zegt wel terug te willen keren wanneer de situatie verbetert. 80% van de Erasmusstudenten zegt meerdere jonge Spanjaarden - dit varieert van één tot tien - te kennen die vertrokken zijn omwille van de crisis en het gebrek aan werk. De belangrijkste bestemmingen zijn hierbij wat Spanjaarden ‘Noord-Europa’ noemen, gevolgd door het continent Amerika. 4.2.3
Werklozen
4.2.3.1 Migratie Bij de werkloze respondenten wordt er wel eens gedacht aan migratie: het flitst door hun hoofd maar het is een grote stap die niet direct genomen wordt. Vijf van de zes respondenten geven te kennen een emigratie te overwegen. Maar ze wachten liever nog wat af. Enerzijds speelt de gebrekkige talenkennis een rol, anderzijds de afhankelijkheid van een partner. In de tussentijd hopen ze alsnog een job te vinden in Spanje. Wanneer de situatie niet verbetert geven ze te kennen te zullen migreren ten laatste in 2014. Twee van de zes respondenten heeft er een buitenlandse ervaring (geen Erasmus) opzitten. Beide verbleven een korte periode in het Verenigd Koninkrijk om de talenkennis te verbeteren. Vier van de zes respondenten geeft aan Engelse les te volgen of zijn Engels te oefenen. 83% van deze respondenten zegt tal van jonge Spanjaarden - dit varieert van tien tot twintig te kennen die vertrokken zijn omwille van de crisis en het gebrek aan werk. De belangrijkste bestemmingen zijn hierbij Noord-Europa, gevolgd door het continent Amerika. 4.2.4
Emigranten
4.2.4.1 Migratie De Spaanse emigranten geven aan geëmigreerd te zijn omdat ze geen keuze hadden. In Spanje is het namelijk kiezen tussen verder studeren, werkloosheid of emigratie. De dubbele 51
onzekerheid van tijdelijke jobs bestaat uit het niet zeker zijn van de uitbetaling van het loon en het risico om ontslaan te worden. De emigratie wordt ook wel ‘ballingschap’ genoemd, want de meesten migreren niet uit vrije wil. Het gaat eerder om gedwongen economische migratie. Deze gedwongen economische migratie maakt het moeilijker zich te integreren in een nieuwe samenleving. Hun liefde voor hun vaderland is groot. Zo hebben de jonge emigranten moeilijkheden met het dagelijkse leefpatroon, het beperktere sociaal leven, de ‘koelte’ van de mensen, het klimaat etc. Bijna iedereen vlucht uit Spanje om dezelfde reden maar niet iedereen geeft dit toe. Eén van de respondenten formuleert het als volgt: “De gemiddelde Spaanse emigrant behoort tot de comfortabele middenklasse, maar zal niet toegeven dat hij een emigrant is zoals de emigranten in de jaren ’60 naar Duitsland vertrokken. Veel mensen zijn dan ook niet volledig eerlijk over de redenen waarom ze hun land hebben verlaten.” Deze realiteit staat in contrast met de redenen die Erasmusstudenten geven om aan een tijdelijke studentenmobiliteit deel te nemen. Erasmusstudenten gaan veelal naar het buitenland uit culturele, persoonlijke en taaloverwegingen, terwijl de effectieve emigranten geconfronteerd worden met de gevolgen van de harde economische realiteit. 93% van de emigranten zegt jonge Spanjaarden - dit varieert van twintig tot dertig - te kennen die vertrokken zijn omwille van de crisis en het gebrek aan werk. De belangrijkste bestemmingen zijn hierbij Noord-Europa, gevolgd door het continent Amerika. 4.2.4.2 Invloedsfactoren Volgens de emigranten is emigreren niet weggelegd voor iedereen. Zo bestaan er factoren die een negatieve invloed uitoefenen op een mogelijke migratie. Jonge mensen willen wel weg, maar weten niet hoe er aan te beginnen. De respondenten spreken over vier grote barrières: -
een beperkte talenkennis,
-
de investering die migratie met zich meebrengt,
-
niet in het bezit zijn van een diploma dat je op weg helpt,
-
schulden in het thuisland.
52
De emigranten stellen dat taal de barrière is die het meeste doorweegt. Alle emigranten zijn ervan overtuigd dat, als men geen kennis heeft van de Engelse taal, dit als een groot obstakel wordt ervaren. De bevraagde emigranten hadden dan ook een degelijke kennis van het Engels, en indien dit niet zo was, minstens een basiskennis Engels met daar bovenop een goed niveau van het Frans. 40% geeft zelfs aan dat ze op het ogenblik van hun vertrek deze beide talen goed beheersten. Naast de talenkennis wordt de initiële investering om te kunnen emigreren ook gezien als een belangrijk obstakel. Zo moeten ondermeer het transport en de huisvesting met waarborg betaald worden. Er bestaan ook factoren die een positieve invloed uitoefenen op de emigratie. Een factor die migratie vergemakkelijkt is deelname aan een studentenmobiliteit, meerbepaald Erasmus. Alle respondenten hebben stuk voor stuk een Erasmusuitwisseling achter de rug en zeggen dat dit de opstap naar emigreren vereenvoudigde. 4.2.4.3 Werkbeleving Zeven van de acht bezoldigde emigranten spreken van een goede tot zeer goede werkbeleving. De uitzondering vindt zijn werk repetitief/monotoon van aard. Alle bezoldigde emigranten geven aan meer te verdienen in België dan ze zouden verdienen in Spanje. De jongeren voelen zich in België ook meer gewaardeerd naar hun kwaliteiten. Ze zijn zeker van hun loon aan het einde van de maand, worden betaald overeenkomstig hun behaalde diploma, werken onder waardige omstandigheden. Eén respondent oefent werk uit dat niet overeenkomt met het behaalde diploma. Deze respondent studeerde journalistiek en werkt nu in België als magazijnier. Zes van de zeven niet-bezoldigde emigranten spreken van een goede tot zeer goede werkbeleving. De uitzondering vindt het werk saai en niet leerrijk. De jongeren voelen zich in het algemeen gewaardeerd naar hun kwaliteiten. In Spanje worden ze naar eigen zeggen ‘ondergewaardeerd’. 4.2.4.4 Terugkeer Alle respondenten zouden ooit graag terugkeren naar Spanje. De meesten zijn realistisch en weten dat dit de eerste jaren niet mogelijk zal zijn. Ze zien het migratieproces als iets tijdelijks, als een soort overgangsfase om bijvoorbeeld ervaring op te doen. Maar de realiteit 53
ligt anders. Sommige respondenten zeggen dat ze op dit moment graag in Spanje zouden zijn om samen met hun landgenoten het land vooruit te helpen en te protesteren tegen de politieke beslissingen. 4.2.5
Respondenten over Spanje
In dit deel van de paper worden de perspectieven van de respondenten uiteengezet. Hun narratief over hun land, de crisis en de gevolgen worden verwoord. Dit is het frame die de respondenten hanteren en ‘verklaart’ waarom jonge Spanjaarden weg willen uit hun land. 4.2.5.1 Crisis De respondenten hebben elk hun eigen mening over wat de belangrijkste oorzaken zijn van de huidige crisis in Spanje. Er treden echter gelijkaardige opvattingen op. Omdat er geen grote nuanceverschillen optraden tussen de drie doelgroepen worden deze hieronder samen besproken. De oorzaken staan gerangschikt naar meest vernoemd. -
Het beleid van de overheid. Er werd zowel tijdens de economische boom als tijdens de crisis geen adequaat beleid gevoerd. Vóór de crisis werden publieke financiële middelen niet doeltreffend besteed. Zo werden er grote sommen geld uitgegeven aan nutteloze prestigeprojecten zoals regionale luchthavens. En blijkbaar heeft de overheid zijn lesje niet geleerd: momenteel is er ‘Eurovegas’ in Madrid, een nieuw project waar de inwoners niet mee opgezet zijn. Tijdens de economische boom werd er eerder geïnvesteerd in de bouwsector dan in economische sectoren die een meerwaarde creëren (hoogwaardige productie, RDI). Ook hield de overheid tijdens het groeien van de vastgoedbubbel niet genoeg toezicht op de banken, de overheid maakte zich schuldig aan een laissez-faire mentaliteit. Na het barsten van de bubbel heeft de overheid de banken gered waardoor de private schuld een staatsschuld werd. De Spaanse staat heeft zich garant gesteld voor de leningen van Spaanse bedrijven en banken en nu moet de staat de tekorten dekken indien de banken die niet meer kunnen afbetalen. Mede door de schuldenberg kan de overheid geen maatregelen nemen om de economie terug te doen draaien en voert ze draconische besparingen door. De sociale welvaartstaat wordt afgebouwd door te snijden in het onderwijs en de gezondheidszorg, waardoor sommige respondenten de overheid verwijten een 54
neoliberaal beleid te voeren. Dit verwijt kan teruggevoerd worden naar de periode vóór de crisis wanneer de overheid privatiseringen doorvoerde en grond vrijgaf om nog meer te kunnen bouwen. Wanneer de respondenten de overheid van een slecht beleid beschuldigen doelen ze zowel op de regionale beleidsvoering als de nationale; -
de corruptie bij de overheidsinstellingen en bij de politieke elite. De politici en ambtenaren zijn alleen uit op winstbejag en doen aan vriendjespolitiek, zowel nu als vóór de crisis. De politici zijn meer geïnteresseerd in het eigen belang dan in het algemeen belang. Onlangs kwam er nog een groot corruptieschandaal (cf. papeles de Barcenas2) aan het licht dat betrekking had op de huidige eerste minister en zijn regeringspartij, Rajoy en zijn Partido Popular;
-
het Spaanse economische model. Een economie met als kernsectoren de bouw en het toerisme en samen met de afwezigheid van een sterke industriële sector en innovatieve sectoren. Er werd (en wordt) nauwelijks geïnvesteerd in RDI, noch door de private sector noch door de staat;
-
het beleid van de banken. Nationaal door het geven van soepele kredieten tegen lage interest aan bedrijven en gezinnen waardoor er een enorme private schuld ontstond, internationaal door massaal te lenen bij andere Europese banken (voornamelijk Duitse) om aan de binnenlandse leningvraag te voldoen;
-
het barsten van de vastgoedbubbel door de buitenproportionele investeringen in de bouwsector;
-
de bevolking die boven haar stand leefde. Gelinkt met het hierboven vernoemde permissieve kredietbeleid van de financiële instellingen gingen huishoudens tijdens de groei-jaren leningen aan op grote schaal. Prille twintigers gingen hypotheken aan voor dure huizen, luxeauto’s, plasmatelevisies. Ze leefden voor een belangrijk deel op krediet;
-
de grootschalige (grond)speculatie;
-
een gebrek aan democratie omdat een oligarchie het land regeert. Een beperkte keuze binnen een partijensysteem waar twee machtige partijen elkaar met regelmaat afwisselen;
-
het beleid van Europa, zowel vóór de crisis als nu. Europa hield de financiele markten niet onder controle tijdens de groei-jaren. Momenteel leggen ze neoliberale
2
Rajoy zou jarenlang ruim 25 000 euro aan zwart geld hebben ontvangen. De Partido Popular zou voor zeven
miljoen euro illegaal zijn gefinancierd.
55
maatregelen op aan de getroffen landen. Volgens enkele respondenten treffen deze maatregelen Spanje harder dan andere landen omdat Spanje een jonge democratie is en het sociale welvaartsysteem nog niet goed is uitgebouwd; -
de algemene Spaanse mentaliteit. Hier zijn er twee strekkingen. Enkele respondenten zeggen dat Spanjaarden altijd ‘doen zonder nadenken’. Anderen zeggen dat Spanje lijdt aan een erfenis van het katholicisme. In deze context wordt Spanje geacht een cultureel achtergesteld land te zijn in vergelijking met de rest van Europa. De cultuur wordt overheerst door luiheid en wie gedisciplineerd is wordt bekeken. Deze mentaliteit staat haaks op de protestantse Noord-Europese landen waar goed werk goed beloond wordt;
-
Spanje is altijd al een land in crisis geweest. Zo kent Spanje al sinds jaar en dag een achterstand ten opzichte van Europa;
Twee studenten en één emigrant plaatsen de crisis in een mondiaal perspectief en spreken van een crisis van het kapitalistische systeem. Ze achten het onmogelijk om met het kapitalistische wereldsysteem verder te gaan en deze crisis is daar de bevestiging van. Daartegenover beweren twee andere Erasmusstudenten dat er te veel mensen in Spanje van de staat leven (o.a. werklozen, ambtenaren, leerkrachten) en stellen ze dit als een belangrijke oorzaak van de crisis. Twee studenten beweren dat de crisis onder andere haar oorzaak vindt in de slechte kwaliteit van het Spaanse onderwijs, dat van de laagste kwaliteit binnen Europa is. Twee andere studenten stellen dat Spanje een te rigide arbeidsmarkt heeft waardoor het land niet competitief genoeg is. Eén enkele student zegt dat de oorzaak van de crisis onder andere te vinden is in het negatieve algemeen beeld in het buitenland over Spanje en de zuiderse mentaliteit. De respondent beweert dat deze foutieve weergave van Spanje moet rechtgezet worden. Een andere student beweert dan weer dat ‘het buitenland’, met name de VS en de EU te weinig geïnvesteerd hebben in Spanje wanneer het economisch goed ging. Een andere Erasmusstudent schuift de schuld af op Duitsland, meer bepaald door de externe schuld die de Spaanse banken hadden in Duitsland. De Duitse banken lieten de grote 56
bedrijfswinsten van de Duitse bedrijven maar al te graag afvloeien naar de Spaanse banken en bedrijven. Een andere Erasmusstudent zegt dat de buitensporige lonen van de politici, namelijk van de parlementsleden en de minister-president, het probleem zijn. In Spanje zijn er meer dan 200 Kamerleden en elk lid kost ontzettend veel geld terwijl sommigen zelfs niet één derde van de vergaderingen bijwonen. Deze student kaart ook een oneerlijk kiesstelsel aan. Door dit stelsel komen altijd dezelfde partijen aan de macht en wordt de corruptie wordt bevorderd. Een andere respondent is van mening dat de crisis veroorzaakt is door een algemeen tekort aan staatsfinanciën omdat de belastingen te laag zijn in Spanje. Een andere mening is dat de hooggeschoolden tijdens de economische boom kozen voor gemakkelijk geld en gingen werken in bloeiende sectoren zoals de bouw en de horeca. Een andere respondent beweert dat Spanje zich gespecialiseerd had in laagopgeleide arbeid met bijhorende lage lonen, maar dat de competitie met Oost-Europa het land teveel werd. Als laatste antwoordde één iemand als volgt op de vraag: “Geen idee. De media komen elke dag met een ander verhaal. Wie moeten we op de duur nog geloven?” Kortom: uit de antwoorden van de respondenten is het duidelijk dat Spanje niet alleen lijdt aan een economische crisis, maar eveneens te maken heeft met een politieke en maatschappelijke crisis. Als belangrijkste oorzaken voor de crisis worden het overheidsbeleid en de corruptie bij de politici aangegeven. Ook geven een significant aantal respondenten aan dat een gebrekkige democratie mee de oorzaak is van de huidige crisis. Zo zou een financieelbedrijfs-politieke oligarchie het land regeren. 4.2.5.2 Arbeidsmarkt Volgens de bevraagde Spaanse jongeren is de huidige arbeidsmarkt niet erg toegankelijk voor jongeren. Voor jongeren is er nauwelijks ‘waardig werk’. Jonge werknemers krijgen waardeloze contracten (vuilniscontracten) voorgeschoteld gekenmerkt door onzekerheid en tijdelijkheid. Ze lopen van hier naar daar voor een tijdelijke job die dan vervolgens niet volstaat om hun basisuitgaven te dekken. Zo zijn volgens de respondenten de lonen dus te laag. Hoogopgeleiden worden niet betaald naar het behaalde opleidingsniveau. Er wordt in de 57
huidige arbeidsmarkt ook niet genoeg gebruik
gemaakt van het hoge aanbod
hooggeschoolden. Wanneer deze op de juiste plaats ingezet zouden worden, zou de economie naar een hoger niveau kunnen getild worden. De respondenten vertellen dat de overheid niet genoeg denkt aan de toekomst van Spanje: zo wordt er nauwelijks geïnvesteerd in hernieuwbare energie en RDI. De respondenten beweren eveneens dat de overheid te weinig steun biedt aan KMO’s, zelfstandigen en ondernemers die een eigen zaak willen oprichten. Dit terwijl grote bedrijven zoals banken en MNO’s wel kunnen profiteren van overheidshulp bij moeilijkheden. Enkele respondenten halen aan dat er een groot contrast bestaat tussen de werkdruk in de publieke sector en deze in de privésector. In de laatstgenoemde ervaren de werknemers slechte arbeidsomstandigheden. Zo zijn deze respondenten van mening dat de werkgevers een werkkracht louter beschouwen als een productiemachine die minder en minder rechten en vrijheden krijgt. Daarenboven is de controle op deze praktijken ontoereikend. Enkele respondenten zeggen dat de arbeidsmarkt in zijn geheel niet democratisch is. Zo bestaat er een beperkte groep van machtige bedrijfsleiders, bankiers, politici en mediabazen die afspraken maken met elkaar. Machtsposities worden ook onderling geruild: zo zijn de grote bedrijfsbazen vaak ex-politiekers. De Erasmusstudenten beweren dat de gemiddelde Spaanse student bang is voor wat komen gaat als ze afstuderen, wanneer ze worden blootgesteld aan de arbeidsmarkt. Langs de andere kant, vertelt een respondent, stimuleert de crisis de studenten om zo goed mogelijk voorbereid te zijn. Ze studeren bij, halen een masterdiploma en werken aan hun talen. Vervolgens werd er gevraagd welke actie er zou moeten ondernomen worden. Volgens de bevraagde Spaanse jongeren moet de overheid meer inspanningen doen om werkgelegenheid te creëren, vooral voor jongeren. De bedrijven moeten meer aangemoedigd worden om werkkrachten aan te nemen. De tijdelijke jobs (ook wel mini-jobs genoemd) moeten afnemen en de jongeren moeten ‘zekerder’ zijn van hun werk. Zelfstandigen moeten gesteund worden in de oprichting van hun eigen zaak, net als KMO’s (bijvoorbeeld door 58
middel van een belastingverlaging). De overheid moet trachten de consumptie te stimuleren door de mensen terug koopkracht te geven. Er moet meer geïnvesteerd worden in de productie, RDI en innovatieve sectoren, zodanig dat het grote aanbod aan hooggeschoolden in deze sectoren aan het werk kan. De werkgevers moeten ook meer geloven in de Spaanse jonge werkzoekenden, ze zijn immers goed opgeleid. Een enkele respondent is van mening dat het gemakkelijker moet worden voor bedrijven om het personeelsbestand te minderen wanneer de vraag terugvalt. Ook moet het aantal werkuren (en dus bijgevolg ook het loon) flexibel zijn afhankelijk van de vraag. Een andere respondent pleit voor een ommegooi van de arbeidsmarkt naar de communistische ideologie. 4.2.5.3 Hervormingen en beleid Rajoy Tot nu toe voerde de regering Rajoy enkele hervormingen door. De respondenten geven hun mening over de hervormingen en het beleid van de regering Rajoy. De bevraagde Spaanse jongeren zijn niet te spreken over de maatregelen die de regering Rajoy tot nu toe heeft doorgevoerd. De overheid heeft de precaire situatie voor jongeren alleen verergerd. Zo vergemakkelijken de hervormingen met betrekking tot de arbeidsmarkt het ontslag van werknemers voor bedrijven en dit tegen een verminderde ontslagvergoeding. In plaats van de aanwerving te stimuleren geeft het meer mogelijkheden aan bedrijven om hun werknemers de deur te wijzen. Wanneer werkgevers verlies ‘verwachten’ zijn ze vrij werknemers te ontslaan. De respondenten verwijten Rajoy dat hij zich alleen maar geconcentreerd heeft op de grote bedrijven zoals banken en multinationals en niets doet voor de KMO’s en de zelfstandigen die overkop gaan. Ze zijn van mening dat de bedrijfsleiders een werkkracht louter beschouwen als een productiemachine, die steeds meer werk moet verrichten en dit voor minder geld. Er werd
ook
een
loonsvermindering
voor
ambtenaren
doorgevoerd.
De
nieuwe
arbeidsvoorwaarden komen alleen de werkgever ten goede, terwijl de rechten van de werknemer grondig aangetast worden. Een respondent vergelijkt de werknemers met ‘slaven’ van de markt. 59
Een andere maatregel die Rajoy doorvoerde is een BTW-verhoging van 18% naar 21%. Deze maatregel doet de prijzen stijgen in een periode waar de consumptie al op een laag pitje staat. De regering slaagt er niet in de jongerenwerkloosheid in te tomen en dit terwijl de pensioenleeftijd wordt opgetrokken. De hervormingen hebben geen halt kunnen toeroepen aan de massa getalenteerde jongeren die het land verlaten. Waardeloze contracten worden nog steeds voorgeschoteld. Volgens de respondenten vernietigen de maatregelen van de PP de rechten die verworven werden
gedurende
de
eerste
jaren
van
de
Spaanse
democratie:
aanvaardbare
arbeidsomstandigheden, kortere werktijden, bescherming van de rechten van de werknemer, volksgezondheid en onderwijs voor iedereen, etc. De regering ontmantelt op deze manier de sociale welvaartsstaat. Rajoy is alles aan het privatiseren (scholen, ziekenhuizen), zelfs de basisrechten. Op die manier consolideert en verdiept de bestaande ongelijkheid en de onrechtvaardigheid. De regering schrijft zelfs boetes uit voor mensen die op straat slapen. In plaats van te zorgen voor een sociaal welzijn met een degelijk onderwijssysteem en een degelijke gezondheidszorg, bouwt men ze af. Ze brengen het heden en de toekomst van het land in gevaar en verdrijven de waardevolle jongeren. Een respondent beweert dat ze de middenklasse en de arbeidersklasse willen doen ‘verdwijnen’. Iedere respondent heeft zijn manier om de huidige regering te benoemen: antidemocratisch, neoliberaal en zelfs gobierno franquista. Enkele respondenten zijn van mening dat de regering Rajoy de dictaten van Europa volgt. Zij gehoorzaamt de ultraliberale gedachtegang van andere Europese mogendheden en Europese organisaties. 4.2.5.4 Braindrain als gevolg van de jongerenmigratie Er wordt geen economisch herstel verwacht in de nabije toekomst en de respondenten zeggen dan ook dat momenteel zo goed als alle jongeren Spanje willen verlaten. De uitzonderingen zijn de weinigen die nog steeds een job hebben en hun loon nog niet hebben zien slinken. De bevraagde Spaanse jongeren zijn het erover eens dat er een ware braindrain plaatsvindt. Jongeren worden hoogopgeleid en vinden na jaren studeren onwaardig werk of geen werk. 60
Opgeleide jongeren voelen zich ondergewaardeerd in eigen land. Met onderwaardering wordt bedoeld dat de jongeren onderbetaald worden of geen job uitoefenen overeenkomstig hun diploma. Bij de schaarse werkaanbiedingen wordt er telkens gevraagd naar ervaring, maar als pas afgestudeerde maakt men geen kans en als ze je nergens willen aannemen kan men ook nooit ervaring opdoen. Het is een vicieuze cirkel, stelt een respondent. Men heeft noch de mogelijkheid om professioneel te groeien, noch de mogelijkheid persoonlijk te groeien. De studenten die nu nog studeren hebben schrik voor wat komen gaat na hun studies. De respondenten stellen dat deze omstandigheden tot gevolg hebben dat jongeren naar betere omstandigheden in het buitenland zoeken. In tegenstelling tot de oudere bevolking zijn de jongeren nog niet gebonden door een gezin en kunnen ze dus makkelijker vertrekken. Met een buitenlandse ervaring achter de rug wordt er minder getwijfeld om de stap te zetten. Een respondent vertelt dat sommige Spanjaarden de emigranten lafaards noemen, omdat ze vluchten. Maar de jeugd heeft geen toekomst in Spanje, de economie laat ze geen keuze. Ondertussen bestaat er een platform No nos vamos, nos echan (letterlijk: we gaan niet, ze doen ons gaan) dat alle Spaanse emigranten over de hele wereld verenigt. Zoals af te leiden uit de naam klagen ze het feit aan dat men genoodzaakt is te emigreren en dat de regering niets onderneemt. De respondenten vertellen dat de regering het ondertussen heeft over avontuurlijke jongeren die de wereld willen verkennen en ervaring opdoen in het buitenland. Op dit moment ontkent de regering de negatieve gevolgen van de grootschalige hoogopgeleide migratie en dit maakt de breuklijn tussen de jonge emigranten en de politici alleen groter. Eén respondent noemt de ‘braindrain’ relatief. Er bevindt zich in elke Spaanse stad een universiteit en bijgevolg heeft een groot aandeel van de jeugd een diploma van het hoger onderwijs. Echter, de kwaliteit van het Spaanse onderwijs wordt, overeenkomstig de respondent, zwaar overschat en een universitaire titel wordt overgewaardeerd. Aangezien er zoveel jongeren een diploma hebben wordt er makkelijk gesproken over een braindrain. De term betekent voor de respondent eerder dat de meest intellectuelen het land verlaten. 4.2.5.5 Gevolgen van de crisis voor de Spanjaarden Spanjaarden gingen massaal leningen aan tijdens de groei-jaren, kunnen nu de schulden niet meer afbetalen en worden geconfronteerd met financiële problemen. Alle 46 ondervraagde 61
Spaanse jongeren kennen iemand in hun omgeving - ofwel familie ofwel vrienden - die het financieel moeilijk heeft en waar de gevolgen van de crisis een impact hebben op het dagelijks leven. De gevolgen van financiële tekorten zijn anders voor verschillende maatschappelijke groepen. Zo zijn er voor het individu psychologische gevolgen zoals stress, depressie en zelfmoord. Voor gezinnen zijn de gevolgen het hardst. Voor de middenklasse en hogere middenklasse betekent het dat men zich geen overbodige consumptie (bv. tweede auto, citytrip, flatscreentelevisie) meer kan veroorloven en dat er geminderd wordt op de uitgaven met betrekking tot vrije tijd en ontspanning (bv. cinema, restaurant, sportbeleving). Het geld moet gespaard worden om de basisuitgaven te kunnen betalen. Voor lagere klassen zijn de gevolgen meer verregaand (bv. stopzetting van studies, huisuitzetting, honger). Hoogopgeleide jongeren lijden op hun eigen manier onder de crisis. Door hun positie als werkloze blijven ze financieel afhankelijk, kunnen ze niet zelfstandig gaan wonen en wordt het hen belemmerd een eigen gezin te stichten. Een respondent stelt dat de leeftijdsgroep die het hardst te lijden heeft onder de crisis deze van de dertigers is. Het full-nestsyndroom is een specifiek gevolg van de huidige crisis. Het gaat hier om jongeren die de kans niet krijgen zelfstandig te worden omdat ze niet de financiële mogelijkheden hebben om te sparen, een huis te kopen of een gezin te stichten. De jongeren leven met hun ouders en zien geen mogelijkheid om zich te emanciperen. Garcia (2010) beaamt de verschijning van het full-nestsyndroom. In de vragenlijst werd er gepolst op wie de Spanjaarden in moeilijkheden kunnen rekenen. De respondenten leggen de nadruk op het belang van de familiale banden in tijden van moeilijkheden. In Spanje helpen familieleden elkaar altijd uit de nood. Momenteel wordt niet zelden een gezin onderhouden door het pensioen van de ouders of de grootouders. Op de tweede plaats komen de vrienden. Vrienden worden vooral aangesproken door jonge mensen en voor kleine dingen zoals eens overnachten. Naast de familiale hulp zijn er nog de NGO’s die
Spanjaarden
in
moeilijkheden
helpen.
Als
men
al
een
toelage
(zoals
werkloosheidsuitkering) ontvangt van de staat, is deze ontoereikend.
62
Wat betreft de sociale ongelijkheid, zijn de respondenten het erover eens dat de ongelijkheid in de Spaanse maatschappij vergroot door de hedendaagse crisis. De evolutie van de Ginicoëfficiënt (Figuur 12) geeft tevens weer dat de sociale ongelijkheid in Spanje stijgt. De laagste klasse wordt het meest getroffen. Deze klasse kan nauwelijks overleven en wordt geconfronteerd met hypotheken die ze niet meer kan afbetalen met huisuitzettingen tot gevolg. Ze bevinden zich een onhoudbare positie. De middenklasse verkleint, en ‘verdwijnt’ zelfs. De gezinnen waar beide ouders werken worden bijna niet getroffen, maar wanneer één ouder werkloos wordt verandert de situatie. Wanneer beide kostwinners hun werk verliezen komt het gezin werkelijk in de problemen. Een respondent geeft aan dat hij vroeger tot de middenklasse behoorde maar zich nu in een ‘lagere’ klasse bevindt. De rijksten worden volgens iedereen het minst getroffen. Sommige respondenten beweren dat deze misschien een tikkeltje minder gaan verdienen. Anderen zeggen dat de rijken de crisis misbruiken om zich alsnog te verrijken. Vooral de elite of heersende klasse - bestaande uit bedrijfsleiders, politici van grote partijen, hoge rechterlijke ambten, de monarchie, grootgrondbezitters en bankiers profiteert van de crisis. Volgens de respondenten heeft de heersende klasse een systeem gecreëerd dat garandeert dat hun privileges worden behouden.
34,5 34 33,5 33
EU27
32,5
Spanje
32 31,5 31 30,5 30 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
Figuur 12: Evolutie Gini-coëfficiënt Spanje en EU27 Bron: Eurostat, 2013
63
4.2.6
Reactie van het Spaanse volk
De democratie wordt sterk in vraag gesteld. Wanneer men beslist in het land te blijven, heeft men geen andere keuze dan op straat te komen uit protest tegen de manier waarop het land geregeerd
wordt.
Sinds
het
ontstaan
van
de
groepering
Indignados
(letterlijk:
verontwaardigden) komt het volk meer op straat. De Spaanse burgers vechten elke dag. Ze discussiëren over de problemen in asambleas (volksvergadering, georganiseerd naar aanleiding van protesten). Ze uiten hun onvrede met de huidige situatie en creëren platformen om steun te bieden aan werklozen en daklozen. Ze dragen oplossingen voor, bij elke staking, bij elk protest, bij elke betoging. Maar de politici luisteren niet. De politici zijn in hun diepste binnenste alleen maar bezorgd om hun persoonlijk welzijn. De regering zou zich moeten schamen om wat er aan de hand is en om het feit dat ze niets doet om het te voorkomen. Het tegendeel is echter waar. Er is een stijgende repressie waar te nemen. Manifestaties worden verboden, actievoerders en demonstranten worden geïntimideerd, er worden meer willekeurige controles en aanhoudingen uitgevoerd, etc. Een respondent is van mening dat het niet genoeg is. Het ganse land zou op straat moeten komen en de burgerrechten moeten verdedigen. Een respondent vraagt zich af of de oplossing een ‘revolutie’ is, maar het probleem is dat niemand weet wat die revolutie is of inhoudt. Een andere respondent denkt dat door een crisis de ideologiën radicaliseren, zowel langs de linkse als de rechtse zijde. Dit brengt alleen maar voorstellen die nergens toe leiden.
64
5. DISCUSSIE Uit de literatuurstudie blijkt duidelijk het heersende convergentiediscours van de EU: de EU wil aan de hand van het Erasmusprogramma een grotere economische en culturele cohesie creëren. Het Eramusprogramma moet meer hooggeschoolde werkkrachten voortbrengen om van Europa een competitieve duurzame kennisgebaseerde economie te maken. Daarbovenop poogt het een Europese identiteit te bevorderen. Het doel van de EU is niet expliciet arbeidsmobiliteit stimuleren, maar er bestaat een parallel tussen Europees convergentiedenken en het brain exchange-idee. Een stijgende arbeidsmigratie binnen de EU is dus wel het gevolg van het EU-beleid (Europeanisering en het Erasmusprogramma). Op het eerste zicht lijkt arbeidsmigratie een tweerichtingsverkeer en dus een positief fenomeen. We kunnen vaststellen dat er vóór de crisis al sprake was van een gestegen arbeidsmigratie. Daarnaast was er ook een stijgende vraag naar hooggeschoole werkkrachten. Bovenstaande tendensen stimuleerden een white-collar migratie. Sinds de crisis echter is de arbeidsmigratie vanuit Spanje toegenomen en sinds 2011 is het migratiesaldo in Spanje, na jaren van een positieve trend, terug negatief. Met een minimumloon van 775 euro (in KKP) begin 2013 en een werkloosheidsgraad boven de 26% zijn de belangrijkste migratiedrijfveren - inkomen en werkloosheid – opmerkelijk aanwezig in Spanje. Deze nieuwe emigratiegolf, die ontstond door deze crisis, bestaat uit twee belangrijke stromen. De vroegere immigranten en genaturaliseerde Spanjaarden gaan grotendeels terug naar hun geboorteland en meer dan de helft van de emigrerende native Spanjaarden verplaatst zich naar een ander land binnen Europa. De narratieven, statistieken en literatuur geven weer dat deze intra-Europese arbeidsmobiliteit van native Spanjaarden zich concreet vertaalt in een Zuid-Noordstroom, met onder andere Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk als gegeerde bestemmingen. Uit de narratieven en uit de literatuur blijkt dat de Spaanse arbeidsmarkt eigenschappen vertoont die de markt moeilijk toegankelijk maakt voor jongeren. Deze ontoegankelijkheid wordt nog versterkt door de crisis en de recente hervormingen. Spaanse jongeren voelen zich bijna gedwongen te migreren omdat ze geen andere uitweg zien. De cijfers geven dan ook weer dat de Spaanse ‘jongere generatie’ het meest mobiel is. 18% van de emigranten komt uit de leeftijdsgroep van 29 tot 33 jaar. Hieruit kan afgeleid worden dat de groep die het meest getroffen wordt door de crisis en aan de gevolgen van deze crisis wil ontsnappen via 65
emigratie, niet per se de groep van de twintigers is, de focus van deze paper, maar eerder deze van de jonge dertigers. Bij de Spaanse emigranten tussen de 20 en 29 jaar wordt vastgesteld dat hoe ouder de ‘jongere’ hoe groter het emigratiegedrag. Concreet migreren 27-jarigen dus meer dan 22-jarigen. Er bestaan geen cijfers over emigratie volgens opleidingsniveau, maar het blijkt duidelijk uit de narratieven van de respondenten en de literatuur dat het gaat om migratie van hoogopgeleide jongeren. Zo zijn een beperkte talenkennis en een lager diploma factoren die een migratie kunnen verhinderen. Samengevat kunnen we stellen dat sinds de crisis de stijgende jongerenemigratie van hoogopgeleiden uit Spanje een feit is. Afgaande op de narratieven van Erasmusstudenten lijkt het dat door de aanhoudende economische recessie, deze trend zich zal voortzetten. Het aantal Erasmusstudenten dat jaarlijks vanuit Spanje vetrekt gaat al jaren in stijgende lijn. Zo stijgt vanaf 2008 jaarlijks het aantal Erasmusstudenten met ongeveer acht percent. Uit Figuur 9 kan afgeleid dat de crisis de stijging van het aantal Erasmusstundenten nog versterkt. Dit niettegenstaande het feit dat het Erasmusbudget, dat sinds de crisis een neerwaartse trend kent, ervoor zorgt dat het Erasmusavontuur voor minder kandidaten is weggelegd. Enerzijds wordt Erasmus in de toekomst misschien populairder door de kansen op persoonlijke verrijking die het geeft alsook door de meerwaarde die het kan bieden op de binnenlandse of de buitenlandse arbeidsmarkt. Anderzijds zou de dalende Erasmusbeurs de Spaanse studenten er kunnen van weerhouden om aan een uitwisseling deel te nemen omdat de financiële last meer op de schouders van de familie valt. Erasmus wordt namelijk voor meer dan de helft van de Spaanse studenten voornamelijk gefinancierd door de familie. Hieruit kan er geconcludeerd worden dat Eramus niet mogelijk is voor sommige sociale klassen. Uit de literatuurstudie blijkt dat, van de drempels die Erasmusstudenten hinderen, de financiële drempel nog steeds de belangrijkste is in Spanje. Uit de achtergrondgegevens van de bevraagde Erasmusstudenten wordt duidelijk dat de overgrote meerderheid zich indeelt bij de Spaanse midden- of hoge middenklasse. De Eurobarometer, daterend uit het najaar van 2012, geeft aan dat 70% van de Spanjaarden zich in de arbeidersklasse plaatst: slechts 29% plaatst zich in middenklasse (Europese Commissie, 2012). Hiermee is duidelijk dat het Erasmusprogramma neigt een ‘elitair project’ te worden in
66
Spanje. Er bestaat dus een ongelijke toegang tot het Eramusprogramma en deze ongelijkheid zal nog vergroten door de crisis en de daarmee gepaarde budgetverlaging. Uit de literatuurstudie kan opgemaakt worden dat een Erasmusprogramma de kans op een latere migratie in het leven verhoogt. Dit wordt bevestigd door de narratieven van de respondenten: alle bevraagde recent geëmigreerden hadden een Erasmuservaring achter de rug. Een goede talenkennis, die vaak wordt bijgeschaafd tijdens Erasmus, maakt het migreren gemakkelijker. Een studie van Erasmusdrijfveren leert ons dat ‘culturele ervaring opdoen’ motivatie nummer één is. Hierop volgen ‘persoonlijke ontwikkeling’, ‘talenkennis’ en ‘meerwaarde aan opleiding’. Slechts 14% geeft aan op Erasmus te gaan met het oog op migratie. Erasmusstudenten geven dus niet expliciet toe dat hun Erasmuservaring migratiegericht is. 49% gaat op Erasmus met als doel zijn talenkennis bij te schaven en 23% duidt als Erasmusmotivatie aan ‘een meerwaarde geven’ aan de opleiding. Deze beweegredenen kunnen onrechtstreeks met migratie in verband gebracht worden. Wanneer gevraagd wordt of men zal migreren als men geen job vindt in Spanje antwoordt 80% resoluut ja, wat een indicatie geeft dat Erasmusstudenten wel impliciet rekening houden met een toekomstige migratiemogelijkheid. Dit geeft aan dat migreren een onderliggende reden kan zijn om op Erasmus te gaan. Wanneer de studenten met de realiteit op de Spaanse arbeidsmarkt in contact komen, eventueel een paar jaar werkloosheid en tijdelijke contracten achter de rug hebben, ervaren ze dat zij vlotter de stap nemen. In het algemeen is er geen sluitend bewijs dat de drijfveren om te participeren aan het Erasmusprogramma veranderd zijn door de crisis. Naast bovenstaande argumenten, is er bovendien geen stijgende trend vast te stellen van Erasmusbestemmingen richting noordelijke landen sinds de crisis. De populairste bestemming blijft Italië. Opgemerkt dient te worden dat de informatie over het aantal Spaanse Erasmusstudenten per bestemming slechts reikt tot het schooljaar 2010-2011. Spanje zit met een grote groep hooggeschoolden en een grote groep laaggeschoolden. Eigen aan deze crisis is dat ze ook de hooggeschoolden treft. Hierboven werd ook geconcludeerd dat de emigratiestroom grotendeels betrekking heeft op
deze hooggeschoolden. Het
Erasmusprogramma heeft tevens alleen maar betrekking op studenten in het tertiaire onderwijs omdat het programma simpelweg niet bestaat in secundaire opleidingen. Hierdoor 67
ervaren deze studenten een meerwaarde aan hun opleiding terwijl ze door het bezit van een hoger diploma al een voordeel hebben ten opzichte van hun leeftijdsgenoten. Met de crisis zien veel Spaanse jongeren zich genoodzaakt in het buitenland werk te zoeken. Omdat dit voor hooggeschoolden een makkelijkere opdracht is (adequaat diploma en betere talenkennis) en een Erasmusprogamma hierbij de drempel nog eens verlaagt, lijkt het Erasmusprogramma onrechtstreeks bij te dragen aan een braindrain. Echter, om dit duidelijker te staven is meer en grootschaliger onderzoek nodig. Er is een paralleldenken vast te stellen tussen de Europees convergentie en het brain exchange-idee. Daarnaast stimuleert de crisis deelname aan Erasmus evenals hooggeschoolde arbeidsmigratie vanuit het Zuiden en bevordert ze bijgevolg een braindrain. Hierdoor ontstaan twee soorten divergenties: divergentie binnen een land en divergentie tussen landen. Spanje maakt vorderingen om lagere sociale klassen meer deel te laten nemen aan het hoger onderwijs maar tot dusver is Spanje, volgens Orr et al. (2011) en cijfers van Eurostat (2013), niet sociaal inclusief. Dit wil zeggen dat de middenklasse en de hoge middenklasse beter vertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs dan lagere sociale klassen. Uit de literatuur en de narratieven blijkt tevens dat, zoals eerder gesteld, het Eramusproject meer weg heeft van een elitair project omdat vooral hoogopgeleiden en individuen met de financiële middelen betere kansen hebben om er aan deel te nemen. Dit maakt dat de middenklassers en hoge middenklassers doorgaans makkelijker een uitweg vinden uit de crisis. Zo maken ze doorgaans meer kans op een waardige job, hebben ze financiële voordelen bij het migreren en nemen ze de stap ook makkelijker als ze op Erasmus geweest zijn. De lagere klassen blijven achter omdat er minder kans bestaat dat ze een diploma hoger onderwijs op zak hebben en minder kansen hadden een Erasmuservaring op te doen. Bijgevolg kan er uit de literatuur, cijfers en narratieven besloten worden dat de crisis en het Erasmusprogramma polarisatie tussen verschillende socio-economische groepen in de hand werkt binnen een land als Spanje. Wanneer blijkt dat het Erasmusprogramma van de EU een Zuid-Noordmigratie bevordert en daarmee een braindrain bewerkstelligt, kan er gesteld worden dat de Erasmusdoelstellingen van de EU hier niet worden vervuld. Het Erasmusproject was bedoeld als een economisch en 68
cultureel project om de cohesie in Europa als geheel sterker en hechter te maken. De (vroegere) economische breuklijnen werden al duidelijk door de crisis die zich meer laat voelen in de Zuid-Europese landen. Met een massale uittocht van Zuid-Europese hooggeschoolden richting het Noorden van Europa versterkt deze crisis echter een diepere economische kloof. Door de braindrain ontstaat er meer polarisatie tussen de geografische entiteiten en lijkt er zich een echte kern-periferiestructuur af te tekenen. De crisis toont aan dat Europa uiteenvalt in kern en periferie, in zenders en ontvangers van migratie. We kunnen dus besluiten dat in een specifieke Spaanse context en tegen de achtergrond van de economische recessie de divergerende kracht van het Erasmusprogramma groter wordt en de dualisering van de maatschappij in Spanje versterkt. Naast deze divergerende Erasmuskracht bestaan er andere divergerende krachten die een kern-periferiestructuur in Europa bevorderen. Door de accumulatie van deze krachten ontstaat er een reëel risico dat het geloof in de Europese integratiegedachte wordt aangetast. De ruimere politiek-maatschappelijke crisis die Spanje treft is zo een kracht. De narratieven van de respondenten halen zelf uitvoerig deze crisis aan. Ook uit de Eurobarometer blijkt dat 85% van de Spanjaarden geen vertrouwen heeft in de nationale politieke partijen en dat 83% geen vertrouwen heeft in de nationale regering (Europese Commissie, 2012). Het vertrouwen in de politiek is totaal verdwenen. Er is een enorme woede te merken bij de Spanjaarden over de politieke beslissingen die genomen worden. De bevolking ondervindt dagelijks concrete moeilijkheden om de bezuinigingsmaatregelen de baas te kunnen. Wanneer er dan een corruptieschandaal over de huidige regerende partij boven water komt (cf. los papeles de Barcenas) barst de bom helemaal. Alle generaties Spanjaarden komen op straat en schreeuwen slogans zoals No nos representan! (Zij vertegenwoordigen ons niet!) en Qué se vayan ellos! (Dat zíj opstappen!). Tegen alle frustratie in wordt hieraan geen gehoor gegeven. Naast een binnenlandse politieke crisis, blijkt er (volgens de Eurobarometer 2012) ook een groot wantrouwen te bestaan ten opzichte van de Europese Unie. 72% van de Spanjaarden zegt geen vertrouwen te hebben in de EU als institutie (Europese Commissie, 2012). Dit komt ook tot uiting in de narratieven van de respondenten. Ze hekelen het beleid van Europa zowel vóór als na de crisis. Er wordt vooral met de vinger gewezen naar Duitsland. Het lijkt logisch dat Spanjaarden kwaad zijn op Europa. De trojka (Europese Commissie, Europese Centrale 69
Bank en Internationaal Monetair Fonds) legt voorwaarden op aan de brede bevolking die het al moeilijk heeft, in ruil voor leningen om de banken te redden. Op deze manier krijgen de Spanjaarden maatregelen opgelegd van een instantie waar ze nooit voor gestemd hebben. Zo wordt het historische ‘democratisch deficit’ van Europa versterkt. Overbeek (2012) beaamt dat er nauwelijks democratische legitimiteit bestaat voor het Europese project. Via bezuinigingsmaatregelen - aan de hand van deregulering, privatisering en liberalisering - zegt de trojka de Europese economieën weer gezond te maken. Het beleid dat gevoerd wordt op Europees vlak lijkt de sociale welvaartstaat af te bouwen en zo de kloof tussen kern en periferie te verdiepen. De afbraak van de welvaartstaat zal de koopkracht verder aantasten en de crisis dus verergeren. De cohesie die men wou bereiken door middel van het Europese integratieproject en de uitkomst van het huidige Europese reddingsplan van de trojka staan dus haaks op mekaar. Hadjimichalis (2011) en Weisbrot (www.dewereldmorgen.be, 22 april 2013) zijn het eens met de Spanjaarden en het verwijt dat de trojka met neoliberale maatregelen het sociaal contract van de Europese maatschappij wil herschrijven. Hadjimichalis (2011) stelt dat crises de motor zijn voor kapitalistische herstructureringen. De accumulatie van divergerende krachten zoals het Erasmusprogramma en het beleid op nationaal en internationaal niveau verdiepen de kernperiferietegenstelling. Ze tasten op die manier de integratiegedachte aan en zijn een gevaar voor Europa en zijn voortbestaan. De gevolgen van deze krachten moeten echter verder geanalyseerd worden. Om de onderzoeksvraag van deze paper duidelijker te beantwoorden, is er in het algemeen nood aan meer onderzoek. Er is nood aan recentere gegevens en gedetailleerde informatie met betrekking tot Europese Zuid-Noordmigratiestromen. Het zou interessant zijn grootschaliger onderzoek te doen naar deze emigrantengroepen uit Zuid-Europa. Ook zijn recentere gegevens met betrekking tot Erasmusbestemmingen nodig. Verder is het wenselijk om te analyseren of het Erasmusprogramma met de crisis expliciet een andere invulling krijgt. Hierbij is naast kwalitatief onderzoek ook kwantitatief onderzoek nodig om algemene tendensen te kunnen duiden.
70
6. BESLUIT Na jaren van economische groei slaat de crisis hard toe in Spanje. De werkloosheid swingt de pan uit en de jongeren worden het hardst getroffen. Er bestond al een kloof tussen Europese landen van vóór de crisis in termen van economische fundamentals, maar deze werd minder zichtbaar de laatste decennia. Door de huidige crisis worden de vroegere tegenstellingen tussen kern en periferie in Europa opnieuw blootgelegd. Dit uit zich in Europese ZuidNoordmigatiestromen. In Spanje is sinds 2011 de emigratie hoger dan de immigratie. Vroegere immigranten keren terug naar hun geboorteland en native Spanjaarden vertrekken naar ‘Noord-Europa’ en het continent Amerika op zoek naar betere arbeidsomstandigheden. Omdat het vooral de jonge hooggeschoolden zijn die wegtrekken, is er een sprake van een braindrain. Het Erasmusprogramma kadert in een Europees convergentiedenken en een brain exchangeidee. Hoewel een temperend effect verwacht wordt op het aantal uitwisselingen door beperktere budgetten en het stijgend belang van het financieel aspect uit het oogpunt van de deelnemers, stimuleert de crisis juist de Erasmusdrang. Een studie van Erasmusdrijfveren constateert dat Erasmusstudenten niet expliciet aan het programma deelnemen om daarna makkelijker te kunnen migreren, maar vertelt ons dat impliciet rekening gehouden wordt met de migratiemogelijkheid. Het blijkt ook dat Erasmussers sneller de migratiestap nemen. De emigratiebarrières zijn kleiner voor de Erasmussers dan voor de niet-Erasmussers. Wanneer de voormalige Erasmusstudenten geconfronteerd worden met de precaire omstandigheden op de arbeidsmarkt, nemen ze dus makkelijk de migratiestap. De migratiestroom vanuit Spanje betreft vooral hooggeschoolden. Er kan alleen deelgenomen worden aan Erasmus in het hoger onderwijs. Tevens ondervinden de voormalige Erasmusstudenten, door minder grote barrières, meerdere voordelen op de buitenlandse arbeidsmarkt. Het Erasmusprogramma krijgt dus niet expliciet een andere logica, maar schept gunstige voorwaarden voor een toekomstige emigratie en draagt op die manier onrechtstreeks en ongewild bij aan een braindrain. Het Erasmusprogramma werkt dus onbedoeld als een divergerende kracht binnen Europa. Wanneer er een accumulatie optreedt van divergerende krachten ondergraaft dit het draagvlak van de Europese integratiegedachte.
71
7. REFERENTIELIJST Aalbers, M. (2011) “Spaanse griep in de bouwsector.” Tijdschrift Geografie. 6-9. Aiginger, K., Huber, P., Firgo, M., Hewings, G., Ottaviano, G., No, P. B. (2012) “Policy options for the development of peripheral regions and countries of Europe.” European Policy Brief, WWW for Europe. (2), 1-14. Bassens, D., van Meeteren, M., Storme, T. (2012) “De crisis van het marktgeloof.” Agora. (3), 4-7. Bassens, D., van Meeteren, M., Derudder, B., Witlox, F. (2013) “No more credit to Europe? Cross-border bank lending, financial integration and the re-birth of the national scale as a credit scorecard.” 1-32. Bentolila, S., Cahuc, P., José, J. (2010) “Unemployment and temporary jobs in the crisis: Comparing France and Spain.” Documentos de trabajo (FEDEA). (7), 1-35. Bentolila, S., Dolado, J., Jimeno, J. F. (2012) “The Spanish labour market: A very costly insider-outsider divide.” Boura, S. (2013) “Who are the Victims of the Crisis? The Social Impact of the Crisis on Youth Unemployed University Graduates from Greece and Spain in a European Comparative Analysis.” 1-54. Bracht, O., Engel, C., Janson, K., Over, A., Schomburg, A., Teichler, U. (2006) “The professional value of Erasmus mobility.” Kassel, Germany: International Centre for Higher Education Research, University of Kassel. Brooks, R., Waters, J. (2011) Student Mobilities, Migration and the Internationalization of Higher Education. New York: Palgrave Macmillan.
72
Bruquetas-Callejo, M., Garcés-Mascareñas, B., Morén-Alegret, R., Penninx, R., RuizVieytez, E. (2012) “8: The case of Spain.” In: Zincone, G., Penninx, R., Borkert, M. (2012) Migration Policymaking in Europe: The Dynamics of Actors and Contexts in Past and Present. Amsterdam: University Press, pp. 291-323. Carballo-Cruz, F. (2011) “Causes and consequences of the spanish economic crisis: why the recovery is taken so long?” Panoeconomicus. 58 (3), 309-328. Chaloff, J., Lemaître, G. (2009) “Managing Highly-Skilled Labour Migration: A Comparative Analysis of Migration Policies and Challenges in OECD Countries” OECD Social, Employment and Migration Working Papers. No. 79, OECD Publishing. Chislett, W. (2010) “The Way Forward for the Spanish Economy: More Internationalisation” Real Instituto Elcano, Working Paper. 1-32. Desmond, D. (2004) Europe recast: a history of European Union. Hampshire: Palgrave Macmillan. Docquier, F., Rapoport, H. (2012) “Globalization, brain drain, and development.” Journal of Economic Literature. 50(3), 681-730. Dolado, J.J., Felgueroso, F., Jimeno, J.F. (2000) “Explaining youth labor market problems in Spain: crowding-out, institutions, or technology shifts?” IZA, Discussion Paper. (142), 1-18. Dolado, J., Felgueroso, F., Jansen, M. (2010) “El conflicto entre la demanda de flexibilidad laboral y la resistencia a la reforma del mercado de trabajo en España.” Papeles de Economía Española. (124), 84-97. Enríquez, C.G. (2012) “La emigración desde España, una migración de retorno.” Boletín Elcano. (143), 1-6. Enríquez, C. G. (2013) “El paro juvenil en España.” Boletín Elcano. 1-3
73
Europese Commissie (2012) “Spain: Erasmus student mobility” 1-4. Europese
Commissie
(2012)
“Lifelong
Learning
Programme.
THE
ERASMUS
PROGRAMME 2010-2011: A Statistical Overview.” 1-117. Europese Commissie (2012) “Eurobarometer Standard EB 77. The Key Indicators Results for Spain.” 1-4. Europese Commissie (2012) “Eurobarómetro Standard 78. OPINIÓN PÚBLICA EN LA UNIÓN EUROPEA. Otoño 2012.” 1-13. Eurostat (2013) “Euro area unemployment rate at 12.1%. EU27 at 10.9%” Newsrelease. Euroindicators. 1-4. Eurostat & Eurostudent (2009) The Bologna Process in Higher Education in Europe: Key Indicators on the Social Dimension and Mobility. Luxembourg: Office for Official Publications of the European Communities. EENEE (2007) “European expert network on economics of education. Eurostudent report 2005-2008.” García, M. (2010) “The breakdown of the Spanish urban growth model: social and territorial effects of the global crisis.” International Journal of Urban and Regional Research. 34 (4), 967-980. García, J. R. (2011) “Youth unemployment in Spain: causes and solutions.” BBVA, Economic Analysis. (11), 1-25. Guellec, D., Cervantes, M. (2001) “International mobility of highly skilled workers: from statistical analysis to policy analysis.” International Mobility of the Highly Skilled, pp. 71–98. Paris: OECD.
74
Hadjimichalis, C. (2011) “Uneven geographical development and socio-spatial justice and solidarity: European regions after the 2009 financial crisis.” European Urban and Regional Studies. 18(3), 254-274. IMF (2011) “IMF Country Report No. 11/216. Spain: Selected Issues.” International Monetary Fund. 1-113. Instituto Nacional de Estadística (2012) “Decil de salarios del empleo principal. Encuesta de Población Activa (EPA): Año 2011” Notas de Prensa. 1-16. Instituto Nacional de Estadística (2012) “Encuesta de población activa: primer trimestre de 2012.” Notas de Prensa. 1-16. Instituto Nacional de Estadística (2012) “Proyecciones de Población 2012” Notas de Prensa. 1-13. Instituto Nacional de Estadística (2013) “Avance de la Estadística del Padrón Continuo a 1 de enero de 2013: Datos provisionales.” Notas de Prensa. 1-16. Instituto Nacional de Estadística (2013) “Contabilidad Nacional Trimestral de España (Base 2008): Cuarto trimestre de 2012.” Notas de Prensa. 1-10. Instituto Nacional de Estadística (2013) “Encuesta de Población Activa (EPA) Cuarto trimestre de 2012.” Notas de Prensa. 1-21. Instituto Nacional de Estadística (2013) “Explotación estadística del Padrón de Españoles Residentes en el Extranjero a 1 de enero de 2013.” Notas de Prensa. 1-5. Instituto Nacional de Estadística (2013) “Explotación estadística del Padrón de Españoles Residentes en el Extranjero (PERE) a 1 de enero de 2013” Notas de Prensa. 1-5.
75
Kuhn, T. (2012) “Why Educational Exchange Programmes Miss Their Mark: Cross‐Border Mobility, Education and European Identity*.” JCMS: Journal of Common Market Studies. 50(6), 994-1010. López de Lera, D. (2012) “Emigración, inmigración y retorno: tres etapas de un mismo proceso.” Polígonos: Revista de Geografía. (20), 9-27. Lorca-Susino, M. (2011) “Spain and the Brain Drain in the 21st century: It is not only what you can do for your country, but also what your country can do for you.” In: Roy, J., LorcaSusino, M. (eds.) (2011) Spain in the European Union: the first twenty-five years (19862011). Miami-Florida: European Center/Jean Monnet Chair. Lowell, B.L. (2007). Trends in international migration flows and stocks, 1975-2005. Paris: OECD. Luskin, D.L., Roche Kelly, L. (2012) “Europe's Supply-Side Revolution.” The Wall Street Journal. 1-3. Marcus, G.E. (1995) “Ethnography in/of the world system: the emergence of multi-sited ethnography.” Annual review of anthropology. 24, 95-117. Mishler, E.G. (1995) “Models of narrative analysis: a typology.” Journal of Narrative & Life History. 5(2), 87-123. OAPEE (2012) “Datos y cifras del programa ERASMUS en España: Curso 2010-2011.” 1108. Orr, D., Gwosc, C., Netz, N. (2011) “Social and Economic Conditions of Student Life in Europe. Synopsis of indicators. Final report. Eurostudent IV 2008–2011.” Bielefeld: W. Bertelsmann Verlag. Ortega, E., Peñalosa, J. (2012) “The Spanish economic crisis: key factors and growth challenges in the euro area.” Banco de Espana, Occasional Paper. (1201), 1-39. 76
Overbeek, H. (2012) “Sovereign debt crisis in Euroland: Root causes and implications for European integration.” The International Spectator. 47(1), 30-48. Parey, M., Waldinger, F. (2011) “Studying Abroad and the Effect on International Labour Market Mobility: Evidence from the Introduction of ERASMUS.” The Economic Journal. 121 (551), 194-222. Riessman, C. K. (2002) “Narrative analysis.” The qualitative researcher’s companion. 217270. Rodriguez Gonzalez, C., Bustillo Mesanza, R., Mariel, P. (2011) “The determinants of international student mobility flows: an empirical study on the Erasmus programme.” Higher Education, Springer. 62(4), 413-430. Roldán Báez, A. M. (2012) “Determinantes económicos de la emigración.” Revista de educaçao e humanidades. (2), 47-68. Schneider, F., Buehn, A. (2012) “Shadow Economies in highly developed OECD countries: What are the driving forces?” IZA, Discussion Paper No. 6891. 1-34. Souto Otero, M. (2008) “The socio-economic background of Erasmus students: A trend towards wider inclusion?” International Review of Education. 54(2), 135-154. Straubhaar, T. (2000) “International mobility of the highly skilled: brain gain, brain drain or brain exchange” No. 88. HWWA Discussion Paper. 1-24. Teichler, U. (2009) “Internationalisation of higher education: European experiences.” Asia Pacific Education Review. 10(1), 93-106. Teichler, U. (2011) “International dimensions of higher education and graduate employment.” In: The flexible professional in the knowledge society (Chapter 6: pp. 177-197). Springer Netherlands. 77
Teichler, U. (2012) “International student mobility in Europe in the context of the Bologna process.” Journal of International Education and Leadership. 2(1), 1-13. Verduijn, M. (2013) “Spaanse arbeidsmarkt: geen snel herstel.” Kennis en Economische Onderzoek, Rabobank. 1-5 Waters, J. L. (2006) “Emergent geographies of international education and social exclusion.” Antipode. 38(5), 1046-1068. 7.1 Data Europese Commissie http://ec.europa.eu/index_nl.htm Eurostat http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/eurostat/home/ International Monetary Fund (IMF) http://www.imf.org/external/data.htm Instituto Nacional de Estadística (INE) http://www.ine.es/ Organismo Autónomo de Programas Educativos Europeos (OAPEE) http://www.oapee.es/oapee/intro.html OECD Statistieken http://stats.oecd.org
78
7.2 Internetbronnen Belorf K. (2012) Massaprotest in Spanje tegen hervormingen arbeidsmarkt. http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/02/20/massaprotest-in-spanje-tegenhervormingen-arbeidsmarkt. 3/04/2013
Europa NU. Begrotingstekort Spanje. http://www.europa-nu.nl/id/virk9y3gmztj/begrotingstekort_spanje. 21/03/2013 Guild M. (2013) Migrating North: Crisis Pushes European Integration in Unexpected Ways. http://www.financialsense.com/contributors/guild/migrating-north-crisis-pushes-europeanintegration-in-unexpected-ways. 8/05/2013 Index Mundi. Spain - Foreign direct investment. http://www.indexmundi.com/facts/spain/foreign-direct-investment. 15/03/2013 Knack. Europese Commissie keurt herstructurering tweede groep Spaanse banken goed. http://trends.knack.be/economie/belga-economie/europese-commissie-keurt-herstructureringtweede-groep-spaanse-banken-goed/article-4000224292743.htm. 27/03/2013 Lode Vanoost (2012) Mark Weisbrot: rationele oplossing is uit eurozone stappen. http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2013/04/10/mark-weisbrot-rationele-oplossing-uiteurozone-stappen. 22/04/2013 Ruiz A. (2012) Los ERE de IBERIA, Paradores, Bankia y Telemadrid suman 12.000 despidos. http://www.elplural.com/2012/12/07/los-ere-de-iberia-paradores-bankia-y-telemadrid-suman12-000-despidos/. 3/04/2013
79
8. BIJLAGEN Bijlage 1: Infofiche Erasmusstudenten Nr.
Student
Geslacht
Leeftijd Geboorteplaats
Opleiding
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35
Alba Alejandro Ana Andreu Arturo Belen A. Belen G. Clara Cristina Dani Emma Jara Jordi Laura A. Laura J. Laura M. C. Laura M. M. Lidia Lorena Maite Manel Maria Mario Mariola Natti Nicolas Pablo Pau C. Pau P. Paula Priyanka Ramon Rocio Virginia Xavier
F M F M M F F F F M F F M F F F F F F F M F M F F M M M M F F M F F M
20 23 24 22 23 20 20 21 24 25 21 22 22 21 21 21 21 22 23 22 23 20 23 22 23 24 23 24 23 21 22 23 21 22 24
Biotechnologie Biotechnologie Chemie Ingenieur (ICT) Vertaler-tolk Lager onderwijs Vertaler-tolk Ingenieur Chemie Vertaler-tolk Industrieel ingenieur Rechten Economie Chemie Industrieel ingenieur Journalistiek Biotechnologie Biotechnologie Biotechnologie Ingenieur (Chemie) Rechten Economie Journalistiek Toerisme Architectuur Bio-ingenieur Biochemie Ingenieur (ICT) Ingenieur (Chemie) Ingenieur (ICT) Sociaal werk Geneeskunde Geneeskunde Rechten Management Verpleegkunde
Valencia Valencia Murcia Barcelona Granada Cádiz Salamanca Girona Pontevedra Barcelona Gijón Sevilla Girona Mollet de Vallès Madrid Jaén Las Islas Canarias Valencia Torrelavega Madrid Barcelona Salamanca Tomelloso Valencia Valencia Madrid Granada Girona Barcelona Madrid Barcelona Santander Ciudad Real Bilbao Barcelona
80
Bijlage 2: Infofiche werklozen Nr.
Naam
Geslacht
Leeftijd
Geboorteplaats
Opleiding
1 2 3 4 5 6
Helena Fer Maria Mery Raquel Sara
F M F F F F
29 25 24 24 26 22
Barcelona Madrid Cuenca Madrid Madrid Madrid
Fotografie en digitale vormgeving Productontwikkeling Menswetenschappen Luchtvaartingenieur Wegeningenieur Arbeidsrelaties
81
Bijlage 3: Infofiche emigranten Nr. Naam
Geslacht Leeftijd Geboorteplaats
Opleiding
Werk/stage
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
M F F F F F F F F F F F F F F
Audiovisuele communicatie Politieke Wetenschappen & Bestuurskunde Vertaler-tolk & Engels Journalistiek Ingenieur (ICT) Architectuur Administratie, Communicatie & PR Economie Reclame & PR Vetaler-tolk Biologie Vertaler-tolk & Economie Economie Reclame, PR & Journalistiek Vastgoed & Toerisme
Administratief medewerker Logistiek medewerker Vertaler-tolk Magazijnier Telecommunicatie-expert Architect Merchandising allocator Assistent in Europees Parlement PR Vrijwilliger Verzorger Plantentuin Vertaler Medewerker ULB Communicatiemedewerker Kamermeisje
Alberto Alexi Cati Vriendin Elena Graciela Inés Marta Maria Ana M. Ana N. Elena Irene Lidia Maite Miriam
23 25 35 24 29 25 27 24 24 23 26 24 25 23 28
Getafe Valencia Barcelona Girona Palencia La Coruña Girona Barcelona La Carolina Madrid Cádiz Palma de Mallorca Sabadell Valencia Málaga
82
Bijlage 4: Vragenlijst Eramusstudenten Datos personales ¿Cuántos años tienes? ¿Qué sexo tienes? ¿De qué ciudad de España vienes? ¿Estás en Bélgica con el programa Erasmus? ¿Estudias o haces prácticas? ¿Ya tienes un diploma? ¿Cuál? ¿En qué universidad(es) te graduaste? ¿Qué estudias ahora? ¿En qué curso estás? ¿Cuánto tiempo llevas viviendo en Bélgica? ¿En qué ciudad belga vives? ¿Con qué instituto universitario haces tu intercambio? Bélgica y Erasmus ¿Por qué decidiste ir de Erasmus? ¿Cuál es la razón principal de tu salida de España? ¿Te quedas un semestre o un año escolar entero? ¿Ya hiciste un intercambio en el extranjero? ¿Por qué elegiste Bélgica? ¿Preferías otro país? ¿Cómo es el nivel universitario en Bélgica? ¿Más bajo/alto que en España? ¿Aprendes mucho? ¿En qué idioma tienes clases? ¿Sabías hablar francés antes de venir? ¿Sabías hablar holandés antes de venir? ¿Dominabas el inglés antes de venir a Bélgica? ¿Qué idiomas hablas hoy? ¿Qué idioma usas más en la vida cotidiana en Bélgica? ¿Recibes apoyo financiero para poder estudiar en Bélgica? ¿De quién? ¿Cuánto? ¿Es suficiente? ¿Recibes la misma cantidad de dinero al mes de tus padres para tus gastos en España? ¿Cuánto es, más o menos? ¿Te parece que la vida belga es cara? ¿Cuántos amigos españoles tienes en Bélgica? ¿Cuántos amigos belgas tienes? ¿Te sientes bien en Bélgica? ¿Conoces alguna organización para ayudar a integrarse en nuestro país? ¿Cuáles son las peores cosas de Bélgica? ¿Extrañas algunos aspectos específicos de España? ¿Tienes problemas en la universidad? ¿O has tenido problemas en el pasado? ¿Cuáles? ¿Estás bien aceptado por los belgas? 83
¿Cuántos jóvenes españoles están, piensas, en este momento en Bélgica con el programa Erasmus? ¿Crees que el número de estudiantes Erasmus anual sube o baja? ¿Por qué? Familia ¿Dónde viven tus padres? ¿A qué se dedican? ¿Tus padres ganan más, o menos que el salario promedio? ¿En cúal clase social pondrías tu familia en España? ¿Conoces miembros de tu familia que tengan problemas financieros? ¿Conoces amigos que tengan problemas financieros? ¿Cuáles son las consecuencias? ¿A quién pueden apelar cuando están en dificultades? ¿En el pasado, miembros de tu familia han emigrado? ¿Tuviste en cuenta para ir de Erasmus que después puedas emigrar más fácilmente de España? ¿Por qué? ¿Cuando te gradúes, si no encuentras trabajo en España, emigrarías? ¿Por qué sé o por qué no? ¿A Bélgica? ¿Después de cuánto tiempo emigrarías? ¿Conoces muchos estudiantes que
hayan ido de erasmus? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los
destinos? ¿Cuáles son los motivos más importantes para ir de erasmus? ¿Conoces muchos españoles que
han emigrado de España? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los
destinos? ¿Cuáles son los motivos más importantes? ¿Conoces mucha gente que quiera emigrar de España en el futuro? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los motivos más importantes? Crisis ¿Sabes lo que es un brain drain (fuga de cerebros)? ¿Piensas que este fenómeno ocurre en España? ¿Cuál crees que es la causa de la crisis económica en España? ¿Por qué crees que la crisis afecta más a España en comparación con otros países? ¿Qué tiene que cambiar con respecto al mercado de trabajo español? ¿El nuevo gobierno de Rajoy ha tomado medidas adecuadas? Imagínate que en tres años estás viviendo y trabajando en el extranjero. Cuando la crisis termine y la economía comience a crecer de nuevo, ¿regresarás inmediatamente a España? ¿La crisis afecta realmente a todos los españoles? ¿El pueblo da algunas soluciones posibles?
84
Bijlage 5: Vragenlijst werklozen Datos personales ¿Cuántos años tienes? ¿Qué sexo tienes? ¿De qué ciudad de España eres? ¿Por qué viniste a Madrid? ¿Qué nivel de educación tienes? ¿En qué carrera? ¿En cúal universidad(es) te graduaste? Trabajo ¿Estás desempleado? ¿Cúanto tiempo ya estás en paro? ¿Has trabajado en el pasado? ¿Qué hiciste? ¿Cúanto tiempo? ¿Cúal es la razón por la cúal no tienes trabajo? ¿Qué haces durante el día cuando estás en paro? ¿Haces algo de trabajo negro? Emigración ¿Sino encuentras trabajo en el futuro, hay una posibilidad que quieras irte de España y buscar trabajo en el extranjero? ¿Cúanto tiempo debe pasar antes de que tomes la decisión de ir a otro país? ¿Qué idiomas hablas? ¿Estás haciendo algo para mejorar tu conocimiento de idiomas? ¿Crees que no saber inglés es un obstáculo para poder emigrar? ¿Fuiste al extranjero durante tus estudios, para prácticar o estudiar? ¿A dondé? ¿Con qué programa (por ejemplo: Erasmus)? ¿Cúanto tiempo estuviste en el extranjero? ¿Dominas más idiomas por la experiencia extranjera? ¿Cúales? ¿Te daban una beca para poder ir al extranjero durante tus estudios? ¿Por cúanto fue? ¿Crees que una experiencia en el extranjero te facilita más emigrar de España? Apoyo ¿Recibes alguna ayuda del gobierno por estar desempleado? ¿Cúanto recibes? ¿Es suficiente para vivir cómodamente? ¿Recibes apoyo financiero de tu familia española? Familia ¿Dónde viven tus padres? ¿A qué se dedican? ¿Tus padres ganan más, o menos que el salario promedio? ¿En cúal clase social pondrías tu familia en España? ¿Vives en la casa de tus padres? ¿Por qué? 85
¿En el pasado, miembros de tu familia han emigrado? ¿Conoces miembros de tu familia que tengan problemas financieros? ¿Conoces amigos que tienen problemas financieros? ¿Cuáles son las consecuencias? ¿Conoces muchos españoles que hayan emigrado? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los destinos? ¿Conoces mucha gente que quiera emigrar de España en el futuro? ¿Cuántos? ¿Emigrarías a Latinoamérica? Crisis ¿Sabes lo que es un brain drain (fuga de cerebros)? ¿Piensas que este fenómeno ocurre en España? ¿Cuál crees que es la causa de la crisis económica en España? ¿Por qué crees que la crisis afecta más a España en comparación con otros países? ¿Qué tiene que cambiar con respecto al mercado de trabajo español? ¿El nuevo gobierno de Rajoy ha tomado medidas adecuadas? Si emigrarás y todo vuelve a ser como antes en España ¿volverías inmediatamente a España? ¿Crees que la crisis afecta a todos los españoles? ¿Sube la desigualdad? ¿Crees que el pueblo está dando buenas soluciones? Bijlage 6: Vragenlijst bezoldigde emigranten Datos personales ¿Cuántos años tienes? ¿Qué sexo tienes? ¿De qué ciudad de España vienes? ¿Cuánto tiempo llevas viviendo en Bélgica? ¿En qué ciudad belga vives? ¿Trabajas? ¿En qué trabajas? ¿Con qué compañía u organización? ¿Cuál(es) diploma(s) de graduación tienes? ¿En qué universidad(es) te graduaste? Trabajo en Bélgica y migración ¿Por qué saliste de España? ¿Cuál es la razón principal de tu salida de España? ¿Qué salario tienes en Bélgica? ¿Qué salario tendrías/tenías con el mismo trabajo en España? ¿Cuánto tiempo te quedas? ¿Tienes un contrato temporal? ¿De cuánto tiempo? ¿Cómo es el trabajo? ¿Tienes que trabajar mucho? ¿Aprendes mucho? ¿Por qué elegiste Bélgica? ¿Preferías otro país? ¿Buscaste trabajo desde España antes de tu llegada a Bélgica? ¿Has encontrado trabajo desde España? ¿Cuánto tiempo necesitaste para encontrar trabajo desde España? 86
¿Has buscado trabajo desde Bélgica, es decir, ya vivías en Bélgica mientras buscabas trabajo? ¿Cuánto tiempo tardaste en encontrar trabajo, en el caso que ya estuvieras en Bélgica? ¿Sabías hablar francés antes de emigrar? ¿Sabías hablar holandés antes de emigrar? ¿Dominabas el inglés antes de venir a Bélgica? ¿Qué idiomas hablas hoy? ¿Qué idioma usas más en la vida cotidiana en Bélgica? ¿Qué idioma hablas en tu trabajo? ¿Es tu salario suficiente para vivir cómodamente en Bélgica? ¿Te parece que la vida belga es cara? ¿Puedes ahorrar? ¿Estás dando apoyo financiero desde Bélgica a tu familia española? ¿Tienes una red social de españoles aquí? ¿Cuántos amigos españoles tienes? ¿Cuántos amigos belgas tienes? ¿Conoces también a inmigrantes de otras nacionalidades? ¿Te sientes bien en Bélgica? ¿Conoces alguna organización para ayudar a integrarse en nuestro? ¿Cuáles son las peores cosas de Bélgica? ¿Extrañas algunos aspectos específicos de España? ¿Tienes problemas en tu trabajo? ¿O has tenido problemas en el pasado? ¿Cuáles? ¿Estás bien aceptado por los belgas? ¿Fuiste al extranjero durante tus estudios, por ejemplo, con un programa Erasmus? ¿A dondé? ¿Esta experiencia ha tenido influencia sobre tu posterior emigración de España? ¿Te daban una beca para poder ir al extranjero durante tus estudios? ¿Por cúanto fue? ¿Quieres quedarte en Bélgica por un largo plazo? ¿O quieres emigrar a otro país u otro continente después? ¿Cuántos jóvenes españoles están, piensas, en este momento en Bélgica por la misma razón que tú? Familia ¿Dónde viven tus padres? ¿A qué se dedican? ¿Tus padres ganan más, o menos que el salario promedio? ¿En cúal clase social pondrías tu familia en España? ¿En cúal clase social te pondrías en Bélgica? ¿Conoces miembros de tu familia que tengan problemas financieros? ¿Conoces amigos que tienen problemas financieros? ¿Cuáles son las consecuencias? ¿Quiénes pueden ayudarte cuando estás en dificultades? ¿En el pasado, miembros de tu familia han emigrado? ¿Conoces muchos españoles que hayan emigrado? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los destinos? 87
¿Conoces mucha gente que quiera emigrar de España en el futuro? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los motivos más importantes? ¿Conoces muchos estudiantes que hayan ido de erasmus (como estudiantes o para hacer prácticas)? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los destinos? ¿Cuáles son los motivos más importantes para ir de Erasmus? ¿Emigrar a Latinoamérica era una opción para ti? ¿Por qué sí o por qué no? ¿Conoces gente que haya emigrado a Latinoamérica? ¿Cuántos? Crisis ¿Sabes lo que es un brain drain (fuga de cerebros)? ¿Piensas que este fenómeno ocurre en España? ¿Cuál crees que es la causa de la crisis económica en España? ¿Por qué crees que la crisis afecta más a España en comparación con otros países? ¿Qué tiene que cambiar con respecto al mercado de trabajo español? ¿El nuevo gobierno de Rajoy ha tomado medidas adecuadas? Cuando la crisis termine y la economía comience a crecer de nuevo, ¿regresarás inmediatamente a España? ¿La crisis afecta realmente a todos los españoles? ¿El pueblo da algunas soluciones posibles? Bijlage 7: Vragenlijst niet-bezoldigde emigranten Datos personales ¿Cuántos años tienes? ¿Qué sexo tienes? ¿De qué ciudad de España vienes? ¿Haces prácticas? ¿Con qué compañía u organización haces tus prácticas? ¿Estás en Bélgica con el programa erasmus? ¿Ya tienes un diploma(s)? ¿Cuál(es)? ¿En qué universidad(es) te graduaste? ¿Estudias ahora? ¿Qué estudias? ¿En qué año estás? ¿Con qué instituto universitario haces tu intercambio de prácticas? ¿Cuánto tiempo llevas viviendo en Bélgica? ¿En qué ciudad belga vives? Prácticas y migración ¿Por qué decidiste ir al extranjero para hacer prácticas? ¿Cuál es la razón principal de tu salida de España? 88
¿Ya fuiste al extranjero durante tus estudios, por ejemplo, con un programa Erasmus? ¿A dondé? ¿Esta experiencia ha tenido influencia sobre tu posterior emigración de España? ¿Te daban una beca para poder ir al extranjero durante tus estudios? ¿Por cúanto fue? ¿Por qué elegiste Bélgica? ¿Preferías otro país? ¿Cuánto tiempo te quedas? ¿Quieres quedarte en Bélgica por un largo plazo? ¿Cómo es el trabajo? ¿Tienes que trabajar mucho? ¿Aprendes mucho? ¿Qué salario tienes en Bélgica? ¿Qué salario tendrías/tenías con el mismo trabajo en España? ¿Buscaste trabajo desde España antes de tu llegada a Bélgica? ¿Has encontrado trabajo desde España? ¿Cuánto tiempo necesitaste para encontrar trabajo desde España? ¿Has buscado trabajo desde Bélgica para poder trabajar cuando tus prácticas terminen? ¿Cuánto tiempo tardaste en encontrar trabajo? ¿Qué idioma hablas en tu trabajo? ¿Sabías hablar francés antes de venir? ¿Sabías hablar holandés antes de venir? ¿Dominabas el inglés antes de venir a Bélgica? ¿Qué idiomas hablas hoy? ¿Qué idioma usas más en la vida cotidiana en Bélgica? ¿Qué idioma hablas en tu trabajo? ¿Recibes apoyo financiero para poder hacer tus prácticas en Bélgica? ¿De quién? ¿Cuánto? ¿Es suficiente? ¿Recibes la misma cantidad dinero al mes de tus padres que de dinero para tus gastos en España? ¿Cuánto es, más o menos? ¿Te parece que la vida belga es cara? ¿Cuántos amigos españoles tienes en Bélgica? ¿Cuántos amigos belgas tienes? ¿Te sientes bien en Bélgica? ¿Conoces alguna organización para ayudar a integrarse en nuestro país belga? ¿Cuáles son las peores cosas de Bélgica? ¿Extrañas algunos aspectos espicíficos de España? ¿Tienes problemas en tu trabajo? ¿O has tenido problemas en el pasado? ¿Cuáles? ¿Estás bien aceptado por los belgas? ¿Cuántos jóvenes españoles están, piensas, en este momento en Bélgica haciendo prácticas? ¿Crees que el número de intercambios de prácticas anual sube o baja? ¿Por qué? Familia ¿Dónde viven tus padres? ¿A qué se dedican? ¿Tus padres ganan más, o menos que el salario promedio? ¿En cúal clase social pondrías tu familia en España? ¿En cúal clase social te pondrías en Bélgica? 89
¿Conoces miembros de tu familia que tengan problemas financieros? ¿Conoces amigos que tengan problemas financieros? ¿Cuáles son las consecuencias? ¿Quiénes pueden ayudarte cuando estás en dificultades? ¿Tuviste en cuenta para hacer tus prácticas en el extranjero que después puedas emigrar más fácilmente de España? ¿Por qué? ¿Emigrar a Latinoamérica era una opción para ti? ¿Por qué sí o por qué no? ¿Conoces gente que haya emigrado a Latinoamérica? ¿Cuántos? ¿Cuando termines tus prácticas en Bélgica o te gradúes, si no encuentres trabajo en España, te quedarías en Bélgica? ¿Por qué sí o por qué no? ¿Conoces muchos estudiantes que hayan ido de erasmus (como estudiantes o para hacer prácticas)? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los destinos? ¿Cuáles son los motivos más importantes para ir de erasmus? ¿En el pasado, miembros de tu familia han emigrado? ¿Conoces muchos españoles que hayan emigrado de España? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los destinos? ¿Conoces mucha gente que quiera emigrar de España en el futuro? ¿Cuántos? ¿Cuáles son los motivos más importantes? Crisis ¿Sabes lo que es un brain drain (fuga de cerebros)? ¿Piensas que este fenómeno ocurre en España? ¿Cuál crees que es la causa de la crisis económica en España? ¿Por qué crees que la crisis afecta más a España en comparación con otros países? ¿Qué tiene que cambiar con respecto al mercado de trabajo español? ¿El nuevo gobierno de Rajoy ha tomado medidas adecuadas? Imagina que en tres años estás viviendo y trabajando en el extranjero. Cuando la crisis termine y la economía comience a crecer de nuevo, ¿regresarás inmediatamente a España? ¿La crisis afecta realmente a todos los españoles? ¿El pueblo da algunas soluciones posibles?
90