Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
An Boone Zaffelare Dorp 93A 9080 Lochristi
uw kenmerk 12.3840 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/44034/106.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 13/03/2012 datum
Advies nr. 849 betreffende het verzoek tot heroverweging van An Boone.
Mevrouw 1. Voorwerp Op 18 november 2011 verleende de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) positief advies over een herstelvordering van het college va n burgemeester en schepenen van Lochristi tot herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestan d (bijlage 2). Bij brief van 13 maart 2012 verzoekt An Boone de Raad het “advies in de zaak 004394/C te willen herzien en te oordelen dat een herstelvordering in bovenvermelde zaak niet opportuun is, gelet op dezelfde minimale hinder. ” De Raad leest dit verzoek als een willig beroep. Deze brief vormt de beslissing van de Raad over dit willig beroep.
2. Pleegvormen en procedure -
-
de Raad beslist over dit willig beroep in vergade ring op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. Er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van Lochristi aanwezig op de vergadering. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersa ques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. Beoordeling 3.1. Een orgaan van het actief bestuur bij wie een verzoek om heropening van een dossier aanhangig wordt gemaakt, is niet verplicht om tot een nieuw o nderzoek over te gaan indien geen wettelijke of reglementaire bepaling dit oplegt. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening voorziet niet in de mogelijkheid om een gemotiveerd verzoek tot heroverweging in te stellen tegen de afgifte van ee n positief advies. _____________________________________________________________________________________________ 4668/D
1/3
Er is in casu geen wettelijke of reglementaire bepaling die de Ra ad verplicht tot een nieuw onderzoek over te gaan. 3.2. Onderhavig verzoek betreft dan ook een willig beroep. Een willig beroep bestaat erin dat diegene die derg elijk beroep indient, zich richt tot het orgaan dat de initiële beslissing heeft genomen met het verzoek d ie beslissing te wijzigen of ongedaan te maken, of ingeval dat orgaan heeft nagelaten een beslissing t e treffen, met het verzoek alsnog een beslissing te nemen. 3.3. De administratieve overheid is evenwel niet ve rplicht in te gaan op een willig beroep (A. Mast, J . Dujardin, M. Vandamme en J. Vande Lanotte, Overzicht van het Belgisch administratief recht , Mechelen, Kluwer, 2009, 787). 3.4. Het verzoek is een willig beroep waarop de Raa d niet ingaat.
4. Beslissing De Raad gaat niet in op het verzoek.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Advies nr. 579 d.d. 18 november 2011
_____________________________________________________________________________________________ 4668/D
2/3
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Stukken bezorgd door verzoeker
_____________________________________________________________________________________________ 4668/D
3/3
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Xavier Vansevenant en Annemie Waeyaert Oliemolenstraat 39 8211 Aartrijke
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 14051 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/31040/114.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 04/04/2012 datum
Beslissing nr. 934 betreffende het verzoek om het gevorderde herstel in de oorspronkelijke toestand af te wijzen als ongegrond
Mijnheer
1. Voorwerp Op 19 maart 2012 verleende de Raad positief advies betreffende een herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur tot herstel van de pla ats in de oorspronkelijke toestand. Deze herstelvordering had betrekking op bouwinbreuk en op het volgende goed: 8210 ZEDELGEM, Oliemolenstraat 39, kadastraal geken d afdeling 4, sectie B, nummer 1639R. Een afschrift van dit advies werd via een gewone po stzending van 13 april 2012 bezorgd aan Xavier Vansevenant en Annemie Waeyaert. Bij beveiligde zending van 3 april 2012 verzocht u namens de voornoemde personen het volgende: “Mogen wij u verzoeken met de bovenstaande argumente n rekening te houden en aldus het gevorderde herstel in de oorspronkelijke staat af t e wijzen als ongegrond? ” Deze brief vormt de beslissing van de Raad op dit v erzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
de Raad onderzocht het verzoek in zijn vergaderin g van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. Beoordeling De gemotiveerde nota die door advocaat Hugo Dekeyze r namens Xavier Sevenant en Annemie Waeyaert bij de Raad werd ingediend via aangetekend e zending van 21 februari 2012, was ontvankelijk. Dit blijkt uit het voornoemde advies (“2. Pleegvorm en en procedure”, eerste gedachtenstreepje). 004751 / D
1/3
De aanvullende e-mail van 8 maart 2012 die door adv ocaat Hugo Dekeyzer werd ingediend bij de Raad, werd geweerd met toepassing van artikel 4, § 3 PR H RH, omdat dit een niet in de procedure voorzien stuk betrof. Dit blijkt uit het voornoemde advies ( “2. Pleegvormen en procedure”, tweede gedachtenstreepje”). De redenen die thans worden aangehaald, betreffen e en zaak tussen een mandant (cliënt) en diens mandataris (advocaat) en maken geen overmacht uit. Er zijn geen redenen om het voornoemde advies in te trekken.
4. Beslissing De Raad verwerpt het verzoek.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Brief advocaat Gregory Vermaercke inhoudende verzoek om het gevorderde herstel in de oorspronkelijke toestand af te wijzen als ongegrond 3. Afschrift advies nr. 804 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
004751 / D
2/3
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Stukken bezorgd door advocaat Gregory Vermaercke
004751 / D
3/3
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Inspectie RWO Limburg Geert Ruysseveldt, Elke Verheyden, Floriaan Vossen Hendrik Van Veldekegebouw Koningin Astridlaan 50 bus 1 3500 HASSELT
uw kenmerk 8.00/72003/19900002.5 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
ons kenmerk 8.04/72003/118.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 14/02/2012 datum
Advies nr. 795 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundig inspecteur.
Mevrouw/mijnheer, 1. Voorwerp Bij brief van 14 februari 2012 verzocht de stedenbo uwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze bri ef. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 3950 Bocholt, Stramproyerweg 47a, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie B, nummers 703A2, 703B2, 703C2, 703D2, 703E2, 703F2, 703Y en 704N. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Kurt Aegten werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; Henricus Van De Laar werd uitgenodigd om een schr iftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in. De Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergaderi ng op 19 maart 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voor zitter: R. Mortier, en de volgende leden: C. Bamps, B. Seutin en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn besprek ing steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. Herstelvordering Bij brief van 2 maart 2012 (o.b.v. artikel 10 §3 PR HRH verkregen) meldde de stedenbouwkundige inspecteur het volgende: “Ik ben op 1 maart jl. ter plaatse geweest en heb v astgesteld dat de herstelvordering was uitgevoerd. _____________________________________________________________________________________________ 4609/I
1/3
Het dossier is aldus zonder voorwerp geworden.”
4. Advies Er is geen aanleiding meer tot het verlenen van adv ies.
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Ria Mortier Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 4609/I
2/3
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH door de adviesaanvrager 3. Gemotiveerde nota van Kurt Aegten met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 4609/I
3/3
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
3840 BORGLOON
uw kenmerk RO.DL/11BI14-0551 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/73009/121.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 07/05/2012 datum
Advies nr. 939 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
Geacht college 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 8 mei 2012 verzocht het college van burgemeester en schepenen van BORGLOON de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze bri ef. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 3840 BORGLOON, Ervaert 48+49, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie B, nummer 396G3. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Joseph Derwae en Simonne Brillouet werden uitgeno digd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van BORGLOON aanwezig op de vergadering; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 17 november 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, §5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen binnen een verkaveling die blijkens het dossier op 1 juli 1972 behoorlijk is vergund en niet is vervallen.
4794 / C
1/3
3.3. Uit het proces-verbaal van 17 november 2011 bl ijkt dat de opsplitsing in twee woongelegenheden dateert van 22 april 1985.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. Op 30 mei 2012 ontving het secretariaat van de Raad een brief van het college van burgemeester en schepenen waarin het handhavende bestuur het volgen de meedeelt: “Op 7 mei ll. bezorgden wij u onze adviesaanvraag aa ngaande de bouwinbreuk op naam van Derwae-Brillouet. Heden wensen wij deze aanvraag st op te zetten. Het tweede huisnummer, Ervaert 49, voorwerp van de bouwinbreuk, werd immer s recent geschrapt.” 5.2. De Raad stelt vast dat de voorliggende herstel vordering derhalve geen voorwerp meer heeft en dat er geen aanleiding meer is voor het verlenen van ee n advies.
6. Advies De Raad stelt vast dat er geen aanleiding meer is v oor het verlenen van een advies.
Brussel, 11 juni 2012
Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
004794 / C
2/3
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 21, t weede lid PR HRH 3. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH door de adviesaanvrager 4. Brief college van burgemeester en schepenen van 24 mei 2012
004794 / C
3/3
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004503 / C Adviesnummer: 000682 16/01/2012
ADVIES inzake de adviesaanvraag van het college van burgemeester en schepenen van de stad ANTWERPEN over de vordering tot herstel betreffende de uitvoering van vergunningsplichtige werken zonder de nodige stedenbouwkundige vergunningen
Stad: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer :
ANTWERPEN Lange Lobroekstraat 256 te 2000 ANTWERPEN 7° afd., sectie G, nummer(s): 287W2
Beveiligde zending :
28 november 2011
VEKEMANS-VAN HEURCK, Lodewijk Dosfellei 8 te 2640 M ORTSEL
Inventaris van de door het handhavende bestuur inge diende stukken: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Adviesaanvraag d.d. 24/11/2011 Uittreksel notulen CBS d.d. 18/11/2011 inhoudend e de herstelvordering Proces-verbaal d.d. 07/01/2008 met bijlagen Bouwplannen d.d. 09/07/1956 Bekrachtigingsbeslissing SI d.d. 17/01/2008 Fotoreportage d.d. 07/01/2007 Fotodossier Uittreksel google earth Bouwplannen
Inventaris van de door de schriftelijk gehoorde bel anghebbende ingediende stukken: 1. Gemotiveerde nota d.d. 13/12/2011 2. Bouwvergunning 25 mei 1956 3. Bouwplan bij vergunning 1956 4. Aankoopakte 2 mei 1983 5. Luchtfoto perceel _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/164.3
1/6
6. Bewijs aangetekende zending CBS Stad Antwerpen Inventaris van de op grond van artikel 21 PR HRH in gediende stukken: 1. Schrijven Ellen Vanbecelaere d.d. 12/12/2011 met bijlagen
Inventaris van de op grond van artikel 10 § 3 PR HR H ingediende stukken: 1. E-mail Ellen Vanbecelaere d.d. 04/01/2011
1. VOORAFGAANDEN 1.1. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijken de volgende voorafgaanden. 1.2. Op de vergadering van 24 september 2009 verlee nde de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid met betrekking tot een eerder door de stedenbouwkun dige inspecteur voor advies voorgelegde herstelvordering een eensluidend advies. Dit advies met beslissingsnummer 2738 werd verleend in de zaak die bij de Hoge Raad gekend staat onder het ro lnummer 2783/C/672. 1.3. Op de vergadering van 17 juni 2011 verleende d e Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid met betrekking tot een eerder door de stedenbouwkundige inspecteur voor advies voorgelegde herstelvordering een positief advies. Dit advies me t beslissingsnummer 237 werd verleend in de zaak di e bij de Hoge Raad gekend staat onder het rolnummer 4 119/C.
2. PROCEDURE 2.1. Met een op 28 november 2011 verstuurde aangete kende zending vraagt het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen adv ies over de herstelvordering. In de herstelvordering (blz. 1) wordt het volgende uiteengezet: “Aanleiding en context Op 7 januari 2008 werd een proces-verbaal opgesteld voor stedenbouwkundige inbreuken in de Lange Lobroekstraat 256, 2060 Antwerpen (PV nummer AN.66.LB.002457/2008). De inbreuken omvatten het uitvoeren van ingrijpende verbouwingsw erken aan het pand zonder voorafgaandelijke schriftelijke vergunning van het college. Er werd een stakingsbevel afgeleverd, dat bekrachtigd werd door de gewestelijk stedenbouw kundig inspecteur op 17 januari 2008. Gezien de onwil van de tegenpartij, de beslissing t ot seponering van het parket en het eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Handha vingsbeleid van 17 juni 2011, beslist het college opnieuw een herstelvordering te formuleren en voor eensluidend advies voor te leggen aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. ” 2.2. Met een op 1 december 2011 verstuurde aangetek ende zending verzocht de vaste secretaris van de Hoge Raad derhalve, met toepassing van artikel 21 v an het Procedure- en werkingsreglement van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: PR HR H), het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen het informatiedossier te verv olledigen met de volgende stukken, gegevens of inlichtingen: - een afschrift van de gewone brief bedoeld in arti kel 6.1.14, §4, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening indien de herstelvordering wer d ingeleid bij het Openbaar Ministerie, dan wel een afschrift van de gedinginleidende akte in d e overige gevallen. De sub 2.1 toegelichte uiteenzetting betrof in essentie ee n gemotiveerde analyse betreffende de gronden om de initiële keuze van het handhavende bestuur te wijzigen zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, 20 PR HRH, reden waarom dergelijke gemotiveerde analys e niet met toepassing van artikel 21 PR HRH werd opgevraagd doch louter de gewone brief of de g edinginleidende akte.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/164.3
2/6
2.3. Op 12 december 2011 ontving het secretariaat v an de Hoge Raad een e-mail van de stad Antwerpen met betrekking tot de sub 2.2 gevraagde stukken of inlichtingen. Hierin staat de volgende toelichting: “Wij hebben uw schrijven van 1 december 2011 goed on tvangen. Wij beschikken echter niet over de brief waarnaar g evraagd wordt. Na het verkrijgen van eensluidend advies op 17-06-2 011, hebben wij de melding gekregen van het parket dat bovenvermelde zaak gese poneerd was. Wij hebben de herstelvordering dus niet formeel ing eleid bij het parket.” Op 14 december 2011 ontving het secretariaat van de Hoge Raad dezelfde toelichting per aangetekend schrijven van 13 december 2011. 2.4. Met een op 1 december 2011 verstuurde aangetek ende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Cod ex Ruimtelijke Ordening Rudi Vekemans en Annie Van Heurck schriftelijk te horen. Op 14 december 2011 ontving het secretariaat van de Hoge Raad vanwege Rudi Vekemans een bij aangetekende zending van 13 december 2011 verzonden gemotiveerde nota met stukken. 2.5. De onderhavige adviesaanvraag werd door de Hog e Raad een eerste keer behandeld op de vergadering van 19 december 2011. Op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhav ingsbeleid van 19 december 2011 brengt, voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen, me vrouw Ellen Vanbecelaere in haar hoedanigheid van vertegenwoordiger van het college van burgemees ter en schepenen van de stad Antwerpen, haar standpunt naar voor. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouwkundi ge inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad vo or het Handhavingsbeleid van 19 december 2011. 2.6. Op de vergadering van 19 december 2011 werd de voormelde vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen , mevrouw Ellen Vanbecelaere, door de Hoge Raad verzocht bijkomend toe te lichten of de voor a dvies voorgelegde herstelvordering een nieuwe adviesaanvraag betrof, dan wel een adviesaanvraag b etreffende opeenvolgende herstelvorderingen. 2.7. Op 4 januari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad een e-mail betrekking hebbende op de hierboven aangehaalde, ter vergadering van 19 decem ber 2011 gestelde vragen. In deze e-mail wordt het volgende gesteld: “Geachte heer Vanheel, Ik contacteer u betreffende de voor de Hoge Raad vo or het Handhavingsbeleid hangende adviesvraag van de Stad Antwerpen inzake de Lange Lobroekstraat 256. De behandeling van deze zaak werd tijdens de vorige vergadering uitgesteld, teneinde uit te k laren of het in casu een opeenvolgende herstelvordering betrof. U zult zich misschien heri nneren dat de herstelvordering in deze zaak in eerste instantie positief advies hadden gekregen va n de Hoge Raad (16 mei 2011), maar dat alvorens de herstelvordering formeel kon ingeleid w orden bij het parket, wij bericht ontvingen van de procureur dat het dossier reeds was geseponeerd. Nu de herstelvordering nooit formeel bij het parket werd ingeleid, lijkt het hier dan inderdaad niet te gaan om een opeenvolgende herstelvordering, en lijkt voo r die herstelvordering geen nieuw advies noodzakelijk. Echter, het collegebesluit van 26 apr il 2011 waarbij de herstelvordering werd geformuleerd bevat expliciet de bepaling dat het ga at om een vordering tot herstel in het kader van een correctionele procedure. Gezien de seponeri ng en onze intenties om de herstelvordering burgerlijk af te dwingen, is het ons niet helemaal meer duidelijk welke piste wij di enen te volgen. Daarom hadden wij graag even uw mening terzake gehoord: _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/164.3
3/6
- Gezien er geen sprake is van een opeenvolgende he rstelvordering is het eerste advies nog geldig. Kan dit advies echter ook nuttig worden aan gewend in een burgerlijke procedure, nu ons collegebesluit expliciet vermeld dat het om een vor dering tot herstel in het kader van een correctionele procedure gaat? Zo ja, dan lijkt het ons nuttig de huidige adviesvraag in te trekken - Indien niet, dan dient de nu aanhangige adviesvra ag gewoon behandeld te worden, als ware het een nieuwe herstelvordering? Alvast bedankt voor de aandacht die u hieraan zult willen besteden. Hoogachtend (=)” 2.8. Op de vergadering van 16 januari 2012 werd de onderhavige adviesaanvraag een tweede keer behandeld. Op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhav ingsbeleid van 16 januari 2012 bracht, voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen, me vrouw Ellen Vanbecelaere in haar hoedanigheid van vertegenwoordiger van het college van burgemees ter en schepenen van de stad ANTWERPEN, haar standpunt naar voor.
3. FEITEN de
3.1. Het perceel kadastraal gekend te Antwerpen, 7 afdeling, sectie G, nummer 287W2 waarop de geviseerde inbreuken gelegen zijn, is volgens het g ewestplan Antwerpen bestemd tot woongebied. Dit is het plan waaraan de geviseerde inbreuken moe ten worden getoetst. Het perceel waarop de geviseerde inbreuken gelegen zijn, is tevens gelegen binnen het beheersingsgebied van het gewestelijk uitvoeringspl an “Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen ”. Nu het voornoemde ruimtelijk uitvoeringsplan niet u itdrukkelijk anders bepaalt dat de voorschriften er van, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, d e voorschriften van de plannen van aanleg vervangen in de zin van artikel 7.4.5 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en er voor het kwestieuze perceel met het voornoemde uitvoeringsplan geen bes temmingswijziging werd doorgevoerd, blijft de bestemming volgens het voornoemde gewestplan gelden . 3.2. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijkt de volgende historiek . Op 7 januari 2008 werd proces-verbaal opgesteld weg ens het omvormen van een bergplaats naar slaapvertrekken zowel op gelijkvloers als op de ver dieping, het afbreken van een afdak en het vervange n door een nieuw houten plat dak met een lichtkoepel, het maken van een loopbrug, het vergroten van een bestaande raamopening naar een deuropening, het mak en van een nieuwe deuropening, het dichtmetsen van een bestaande deuropening en het ve randeren van de binnendeling van de achterbouw. Op 7 januari 2008 werden de thans geviseerde werken of handelingen door een daartoe bevoegd ambtenaar stilgelegd door middel van een mondeling stakingsbevel. Op 17 januari 2008 werd het voornoemde stakingsbevel bekrachtigd door de steden bouwkundige inspecteur.
4.
HERSTELVORDERING
4.1. De voorliggende herstelvordering heeft betrekk ing op de op 7 januari 2008 vastgestelde inbreuken zoals deze worden omschreven in de herstelvordering . De herstelvordering wordt gehecht aan onderhavig advies. 4.2. De handelingen, die luidens artikel 4.2.1 Vlaa mse Codex Ruimtelijke Ordening vergunningsplichtig zijn, werden zonder de nodige stedenbouwkundige ver gunningen uitgevoerd. Luidens de voorliggende herstelvordering betreffen de geviseerde inbreuken: “- De bergplaats achteraan het perceel werd zowel o p het gelijkvloers als op de verdieping omgevormd naar slaapvertrekken; - het bestaand afdak tussen het hoofdgebouw en de a chterliggende bergplaats werd volledig afgebroken en vervangen door een nieuw houten plat dak met een lichtkoepel, dit nieuwe platte _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/164.3
4/6
dak is ongeveer 2 meter diep over de hele perceelsb reedte waardoor de gelijkvloerse verdieping volledig is dichtgebouwd; - tussen het hoofdgebouw en de achterliggende bergp laats ter hoogte van de eerste verdieping werd een verbinding gemaakt door middel van een loo pbrug in beton met een borstwering in metselwerk; - de bestaande raamopening in de achtergevel van he t hoofdgebouw werd vergroot naar een deuropening; - in de achterbouw werd in de gevel gericht naar he t hoofdgebouw ter hoogte van de eerste verdieping een nieuwe deuropening gemaakt; - een deel ven de bestaande deuropening naar de ach terbouw op het gelijkvloers werd dichtgemetst; - De binnenindeling van de achterbouw werd zowel te r hoogte van de gelijkvloerse als de eerste verdieping veranderd. Er werd per verdieping één sl aapkamer en één badkamer gemaakt.” 4.3. Het handhavende bestuur beoogt via de voorligg ende herstelvordering het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand.
5. BEOORDELING 5.1. De thans overgelegde herstelvordering bevat ge en nieuwe elementen ten opzichte van de sub 1.2 bedoelde, op 17 juni 2011 positief geadviseerde her stelvordering. 5.2. Noch uit de elementen van het informatiedossie r noch uit de herstelvordering blijkt dat er sprake is van een fundamentele aanpassing of essentiële wijzi ging van de sub 1.2 bedoelde, op 17 juni 2011 positief geadviseerde herstelvordering. In het geval de nieuwe, voor advies voorgelegde her stelvordering een fundamentele aanpassing van de eerdere herstelvordering inhoudt, moet, zo de recht er na dagvaarding reeds van de laatstgenoemde herstelvordering kennis heeft genomen en deze dus h et voorwerp uitmaakt van een lopend geding, onder toezicht van de geädieerde rechter, het handhavende bestuur nagaan of de eerstgenoemde herstelvordering al dan niet voor advies aan de Hog e Raad moet worden voorgelegd (zie ook Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 266). Er is sprake van een fundamentele aanpassing of ess entiële wijziging van een herstelvordering wanneer vb. een andere ruimtelijke analyse van de geviseerd e handelingen wordt gemaakt door het handhavende bestuur, een andere herstelmaatregel wordt beoogd o f de eerdere herstelvordering niet langer strookt met de in artikel 6.1.41, §1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vastgelegde prioriteitenorde van de diverse herstelvormen. Dit is evenwel niet het geval. Het betreft dezelfde herstelvordering als de sub 1.2 bedoelde, op 17 juni 2011 positief geadviseerde herstelvordering. 5.3. Het eensluidend advies van 17 juni 2011 is bov endien niet vervallen, aangezien een positief advie s voor een periode van twee jaar geldt ( cf. artikel 6.1.11, tweede lid van de Vlaamse Codex R uimtelijke Ordening). 5.4. In casu zou een opeenvolgende herstelvordering mogelijk zi jn, ingeval uit de herstelvordering en/of de elementen van het informatiedossier zou blijken dat het handhavende bestuur van rechtsingang zou willen veranderen. Dit is niet het geval. Aangezien de thans voorliggende herstelvordering no oit formeel werd ingeleid kan er geen sprake zijn van een verandering van rechtsingang. Dit houdt in dat indien het handhavende bestuur ervoor zou opteren de thans voorliggende herstelvordering in t e dienen bij de burgerlijke rechtbank, er geen nieu w positief advies vereist is. Het is niet vereist dat bij het indienen van een herstelvordering voor adv ies, op voorhand wordt vermeld voor welke rechtsingang (str afrechtelijk of burgerlijk) na het verkrijgen van e en positief advies gekozen zal worden. Derhalve is er geen aanleiding voor het verlenen va n een nieuw advies over de voorliggende herstelvordering.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/164.3
5/6
6. ADVIES Om de hierboven vermelde redenen stelt de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid vast dat er geen aanleiding is voor het verlenen van een nieuw advie s. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 16 januari 20 12, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit G. Debersaques, voorzitter, B. Seu tin, lid-jurist, F. Van de Velde en M. Boes, ledendeskundigen, bijgestaan door W. Vanheel, vaste secr etaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bijlage:
Geert Debersaques Voorzitter
uittreksel notulen college van burgemees ter en schepenen: 9 pagina’s
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/164.3
6/6
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004523 / I Adviesnummer: 000716 10/02/2012
ADVIES inzake de adviesaanvraag van de stedenbouwkundige inspecteur over opeenvolgende herstelvorderingen Gemeente: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer : Aangetekende zending :
VEURNE Zoutenaaiestraat zn te 8630 VEURNE 2° afd., sectie A, nummer(s): 207B, 221C, 221D, 221E Johan MELIS, Heydehoekstraat 6 te 8630 VEURNE 19 december 2011
Inventaris van de door het handhavende bestuur inge diende stukken: 1. Brief parket d.d. 21/10/2011 2. Aanvraag stedenbouwkundige vergunning d.d. 24/04 /2009 3. Inplantingsplan met foto-opnamepunten + fotodoss ier bij bouwaanvraag 4. Brief architect aan CBS d.d. 16/06/2009 5. Advies HRH d.d. 19/06/2009 met herstelvordering d.d. 20/05/2009 6. Uittreksel notulen CBS d.d. 21/09/2009 (advies) 7. Advies GSA d.d. 19/11/2009 + plan 8. Weigeringsbeslissing CBS d.d. 30/11/2009 9. Brief PdK d.d. 21/10/2011 10. Fotodossier d.d. 14/11/2011 11. Uittreksel kadasterplan 12. Uittreksel stratenatlas 13. Uittreksel biologische waarderingskaart e 14. Uittreksel onbevaarbare waterloop 2 categorie 15. Uittreksel kaart ankerplaats 16. Uittreksel watertoetskaart 17. Luchtfoto met aanduiding IVON-waardig gebied 18. Fotodossier 19. Inplantingsplan _____________________________________________________________________________________________ 8.04/38025/108.2
1/6
20. Uittreksel ecosysteemkwetsbaarheidskaart 21. Uittreksel gewestplan 22. Uittreksel hellingenkaart 23. Uittreksel Vlaamse hydrografische atlas 24. Uittreksel infiltratiekaart 25. Uittreksel kadasterplan 26. Uittreksel landschapsatlas 27. Luchtfoto’s 28. Luchtfoto met aanduiding geviseerde inbreuken + foto-opnamepunten 29. Uittreksel overstromingskaart 30. Plannen bij weigering d.d. 30/11/2009 31. Proces-verbaal d.d. 19/03/2009 met bijlage 32. Bekrachtigingsbeslissing GSI d.d. 23/03/2009 33. Luchtfoto’s 34. Uittreksel stratenatlas 35. Uittreksel GRS Veurne 36. Uittreksel kaart van nature overstroombaar gebi ed 37. Uittreksel vogelatlas 38. Uittreksel watertoetskaart Inventaris van de o.b.v. artikel 21 PR HRH ingedien de stukken: 1. E-mail SI d.d. 11/01/2012 2. Brief SI d.d. 11/01/2012 3. Brief HRH d.d. 03/01/2012 4. Brief SI aan PdK d.d. 19/05/2009 5. Brief PdK d.d. 21/10/2011 Inventaris van de door de schriftelijk gehoorde bel anghebbende ingediende stukken: 1. Gemotiveerde nota d.d. 09/01/2012 2. E-mail SI d.d. 07/05/2009 3. E-mail SI d.d. 20/05/2009 4. Proces-verbaal d.d. 09/04/2009 5. Bewijs aangetekende zending aan SI d.d. 10/01/20 12 Inventaris van de o.b.v. artikel 10 §3 PR HRH inged iende stukken: 1. E-mail SI d.d. 16/01/2012 2. E-mail SI d.d. 01/02/2012 3. Proces-verbaal d.d. 30/01/2012 met bijlage 4. Brief SI d.d. 01/02/2012
1. VOORAFGAANDEN 1.1. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijken voorafgaanden te zij n. 1.2. Op de vergadering van 19 juni 2009 verleende d e Hoge Raad voor het Herstelbeleid met betrekking tot een eerder door de stedenbouwkundige inspecteur voor advies voorgelegde herstelvordering een eensluidend advies met beslissingsnummer 2579.
2. PROCEDURE 2.1. Met een op 19 december 2011 verstuurde aangete kende zending vraagt de stedenbouwkundige inspecteur advies over de herstelvordering. 2.2. Met een op 3 januari 2012 verstuurde aangeteke nde zending verzocht de vaste secretaris van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 21 van het Pr ocedure- en werkingsreglement van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: PR HRH), de ste denbouwkundige inspecteur het informatiedossier binnen de 8 dagen te vervolledigen met: “Een afschrift van de gewone brief bedoeld in artike l 6.1.41, § 4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening indien de herstelvordering werd ingeleid bij het Openbaar Ministerie, dan wel een afschrift van de gedinginle idende akte in de overige gevallen.” _____________________________________________________________________________________________ 8.04/38025/108.2
2/6
Op 11 januari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad het voornoemde stuk per e-mail en op 13 januari 2012 per brief. 2.3. Met een op 3 januari 2012 verstuurde aangeteke nde zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Cod ex Ruimtelijke Ordening, Johan Melis schriftelijk t e horen. Met een op 10 januari 2012 verstuurde aangetekende zending ontving het secretariaat van de Hoge Raad vanwege Johan Melis een gemotiveerde nota met stukken. 2.4. Met een op 13 januari 2012 verstuurde e-mail v erzocht het secretariaat van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH, de stedenbou wkundige inspecteur, te verduidelijken of de geviseerde reliëfwijziging nog steeds aanwezig is o p de kwestieuze percelen. Op 16 januari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad enige inlichting van de stedenbouwkundige inspecteur per e-mail. Op 1 febru ari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad het proces-verbaal van 30 januari 2012 met in bijla ge foto’s per e-mail en op 3 februari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad een brief van de sted enbouwkundige inspecteur met inlichtingen. 2.5. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouw kundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 10 februari 2012.
3. FEITEN 3.1. In de herstelvordering wordt melding gemaakt va n de percelen met kadastraal nummer 221C en 221D, maar uit eigen opzoekingen blijkt dat deze pe rcelen thans niet bestaan. Uit het bij het dossier gevoegde uittreksels van cadmap blijkt dat de gevis eerde inbreuken enkel op de percelen met kadastraal e nummer 207B en 221E gelegen zijn. De percelen kadas traal gekend te Veurne, 2 afdeling, sectie A, nummers 207B en 221E waarop de geviseerde inbreuken gelegen zijn, zijn volgens het gewestplan Veurne - Westkust bestemd tot landschappelijk waard evol agrarisch gebied. Dit is het plan waaraan de geviseerde inbreuken moeten worden getoetst. 3.2. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijkt de volgende historiek . Op 19 maart 2009 werd middels proces-verbaal het vo lgende vastgesteld: “Op de hierboven kadastraal beschreven weidegronden werd onzuivere grond (o.a. met steen- en betonbrokken, plastiek) opgevoerd en verspreid, voo ral in de lager gelegen gedeelten van de weiden en ondiepe gracht; werden bomen en struiken gekapt; werd een ondiepe gracht gedempt met aarde en gerooide struiken. Hierdoor werd het n atuurlijke reliëf van de weiden gewijzigd en aangetast.” Op 19 maart 2009 werden de thans geviseerde werken of handelingen door een daartoe bevoegd ambtenaar stilgelegd door middel van een schrifteli jk stakingsbevel. Op 23 maart 2009 werd het voornoemde stakingsbevel bekrachtigd door de steden bouwkundige inspecteur. Op 28 augustus 2009 werd de herstelvordering ingele id bij het parket. Op 30 november 2009 weigerde het college van burgem eester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “het ophogen en nivelleren van een perceel (met aar de van onderhouds- en baggerwerken van de naastliggende gracht)”. Op 11 oktober 2011 werd het dossier zonder gevolg g eklasseerd door het parket. Op 30 januari 2012 werd middels proces-verbaal het volgende vastgesteld: “dat de geviseerde reliëfwijziging grotendeels van het terrein verwijderd is. Het historisch permanent grasland is nog steeds vervangen door akk er (i.c. braakliggend na intensieve maïsteelt). Doordat zichtbaar niet alle onzuivere g rond en afval (vooral steenbrokken) verwijderd werden, blijft het natuurlijk glooiend reliëf blijv end gewijzigd en aangetast. Ook werden de gerooide bomen en struiken niet (her)aangeplant.” _____________________________________________________________________________________________ 8.04/38025/108.2
3/6
4. KWALIFICATIE EN VOORWERP VAN DE ADVIESAANVRAAG 4.1. De voorliggende herstelvordering heeft betrekk ing op de inbreuken zoals deze worden omschreven in de herstelvordering. De herstelvordering wordt g ehecht aan onderhavig advies. 4.2. Uit de beschikbare stukken, gegevens en inlich tingen blijkt dat de eerder eensluidend geadviseerd e herstelvordering reeds was ingediend bij het parket . De adviesaanvraag betreft dan ook opeenvolgende her stelvorderingen zoals bedoeld in artikel 6.1.13 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 4.3. De handelingen, die luidens artikel 4.2.1 Vlaa mse Codex Ruimtelijke Ordening vergunningsplichtig zijn, werden zonder de nodige stedenbouwkundige ver gunning uitgevoerd. Luidens de voorliggende herstelvordering betreffen de geviseerde inbreuken: “Op historisch permanent grasland werd onzuivere gr ond (o.a. met steen- en betonbrokken, plastiek) opgevoerd en verspreid, vooral in de lage r gelegen gedeelten; werden bomen en struiken gekapt, werd een ondiepe gracht gedempt me t aarde en gerooide struiken. Hierdoor werd het natuurlijke reliëf van de weiden gewijzigd en aangetast. Dit alles zonder in het bezit te zijn van een goedgekeurde en uitvoerbare s tedenbouwkundige vergunning.” 4.4. Het handhavende bestuur beoogt via de voorligg ende herstelvordering het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand. Dit houdt volgens het handhavende bestuur het volgende in: -
-
“de weidegronden en ondiepe grachten herstellen in hun vorige staat door het verwijderen van de aangevoerde grond met al zijn onzuiverheden (stenen, betonbrokken, plastiek) naar een hiertoe geschikte en erkende stortplaats. Het terug aanplanten van streekeigen struiken en pl anten ten belope van het gerooide aantal (over een totale lengte van 80m) Het opnieuw inzaaien van weidegras De weiden en ondiepe gracht terugbrengen naar hun v roegere natuurlijke reliëf.”
5. BEOORDELING
5.1.
Decretale prioriteitenorde
5.1.1.
Normatief kader
5.1.1.1. In artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt het volgende bepaa ld: “Naast de straf kan de rechtbank bevelen de plaats i n de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aan passingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen. Dit gebeurt, onverminderd artikel 6.1.7 en 6.1.18, op v ordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, werden ui tgevoerd. De herstelvordering wordt ingesteld met inachtneming van volgende regelen: 1° voor misdrijven die bestaan, of ondermeer besta an, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de st edenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemminge n, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken, wordt gevorderd: a) hetzij de uitvoering van het herstel van de pla ats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik, b) hetzij, zo dit kennelijk volstaat om de plaatse lijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken; 2° voor andere misdrijven dan deze, vermeld in 1°, wordt de betaling van de meerwaarde gevorderd, tenzij de overheid die de herstelvorderi ng instelt, aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze z ou worden geschaad, in welk geval één van de maatregelen, vermeld in 1°, wordt gevord erd.” Deze bepaling stelt de volgende prioriteitenorde va st in de opgelegde keuze van de herstelvorm. De te vorderen herstelmaatregel is het herstel in de oors pronkelijke toestand of de staking van het strijdig e _____________________________________________________________________________________________ 8.04/38025/108.2
4/6
gebruik, c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken zo di t kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen in het geval van doorbreking van een stakingsbevel, alsook in het geval er spra ke is van handelingen in strijd met de stedenbouwkundi ge voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken. In alle andere gevallen is de te vorderen herstelma atregel de betaling van een meerwaarde, tenzij het handhavende bestuur aantoont, of uit de elementen v an het dossier blijkt, dat de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad , in welk geval het herstel in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken wordt gevorderd. 5.1.1.2. Een stedenbouwkundig voorschrift bedoeld i n het voornoemde artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, is “een reglementaire bepaling opgenomen in een ru imtelijk uitvoeringsplan, een plan van aanleg of ee n stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordeni ng vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996” (artikel 1.1.2, 13° Vlaamse Cod ex Ruimtelijke Ordening). Verkavelingsvoorschriften zi jn derhalve geen “stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemminge n” in de zin van artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Bestemmingsvoorschriften zijn voorschriften over he t al dan niet toegelaten zijn van bepaalde functies en activiteiten in een gebied ( Parl. St. Vl. Parl. 1998-1999, nr. 1332/1, 23). De zinsnede “voor zover daarvan niet op geldige wij ze is afgeweken”, bedoeld in artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dient te worden gelezen als “voor zover daarvan nie t op geldige wijze kan worden afgeweken” (Gent 16 dec ember 2010, nr. C/1537/10; Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 282, voetnoot 42 3). Zij betreft handelingen aan bestaande zonevreemde constructies waarvoor afwijki ngsmogelijkheden gelden. Dit laatste dient te worden beoordeeld op de initieel, vóór het misdrijf , bestaande toestand. Of de toestand tot stand gebracht door het misdrijf effectief voor vergunnin g in aanmerking komt, is hierbij niet het beoordelingscriterium (Gent 16 december 2010 nr. C/ 1537/10). 5.1.1.3. “De bepaling “voor zover daarvan niet op g eldige wijze is afgeweken (te begrijpen als “kan worden afgeweken”), houdt niet in dat, zelfs wannee r de constructie vanuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening kan aanvaard worden, bij wette lijke onmogelijkheid tot het vorderen of bevelen va n een meerwaarde, het herstel in de oorspronkelijke t oestand moet worden bevolen. Ook de bepaling “ voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit h et verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel” houdt niet in dat, zelfs wanneer de constructie v anuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening kan aanvaard worden bij het do orbreken van het stakingsbevel, steeds het herstel in de oorspronkelijke toestand moet worden gevorderd o f bevolen. Het is dus niet zo dat het handhavend bestuur, zelf s zo wat de initieel, voor het misdrijf bestaande toestand betrof kon worden afgeweken van de bestemm ingsvoorschriften en/of het stakingsbevel werd doorbroken, slechts de afbraak kan vorderen ongeach t de impact van de handelingen en constructies op de plaatselijke ordening.” 5.1.2.
Toepassing
5.1.2.1 Zoals hiervoor is gesteld, worden de gevise erde inbreuken getoetst aan de voorschriften van he t voornoemde gewestplan. 5.1.2.2. Het handhavende bestuur beoogt het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand. 5.1.2.3. Uit het advies van de gewestelijk stedenbo uwkundige ambtenaar vermeld in de weigeringsbeslissing van 30 november 2009 blijkt da t de geviseerde handelingen niet werden verricht in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aanga ande de voor het gebied toegelaten bestemmingen. Tevens wordt in het advies van Land vermeld in de w eigeringsbeslissing van 30 november 2009 gesteld dat het de landbouwuitbating ten goede komt. 5.1.2.4. De Hoge Raad wijst erop dat, gelet op arti kel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijk e Ordening, de betaling van een meerwaarde de te vord eren herstelmaatregel is, tenzij het handhavende bestuur aantoont, of uit de elementen van het dossi er blijkt, dat de plaatselijke ordening hierdoor op kennelijk onevenredige wijze zou worden geschaad.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/38025/108.2
5/6
Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening dient te worden verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan a ls “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de best aande toestand ingevolge de geviseerde inbreuken tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aa n de plaatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.1.2.5. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd d at de stedenbouwkundige inspecteur per e-mail op 20 mei 2009 had gemeld op de hoogte te zijn van de verwijdering van de aangebrachte grond van het weiland. De voornoemde e-mail van de stedenbouwkund ige inspecteur is bij de gemotiveerde nota gevoegd. Met een op 13 januari 2012 verstuurde e-mail verzoc ht het secretariaat van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH, de stedenbou wkundige inspecteur, te verduidelijken of de geviseerde reliëfwijziging nog steeds aanwezig is o p de kwestieuze percelen. Op 16 januari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad de volgende informatie van de stedenbouwkundige inspecteur: “Inhoudelijk is het zo dat de hopen aarde weliswaar weggenomen zijn, maar dat het permanente grasland met zijn glooiingen toch nog niet in zijn vorige staat werd gebracht. Ik refereer bijkomend naar de foto's van 14/11 jl. waarbij een gerooid akkerland (maïs) werd vastgesteld, zonder glooiingen.” Op 1 februari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad het proces-verbaal van 30 januari 2012 met in bijlage foto’s per e-mail. Uit de bij het dossier gevoegde foto’s van 14 novem ber 2011 en de bij het proces-verbaal van 30 januar i 2012 gevoegde foto’s blijkt dat het kwestieuze perc eel thans akkerland is, wat functioneel inpasbaar i s in het landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Op basis van de overgelegde foto’s blijkt niet dat de thans bestaande toestand in visueel opzicht manifes t storend is in de onmiddellijke omgeving. Daarnaas t blijkt niet op basis van de elementen van het dossi er dat de thans bestaande toestand een manifeste verstoring inhoudt van de plaatselijke waterhuishou ding. 5.1.2.6. Uit hetgeen hierboven is aangehaald, blijk t niet dat het gedogen van de geviseerde handelinge n door de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening op kennelijk onevenredige wijze zou schaden en dat het herstel van het natuurlijk relië f, dat niet gepreciseerd is in de herstelvordering, derhalve niet aan de orde is. 5.1.2.7. De Hoge Raad stelt vast dat de voorliggend e herstelvordering niet strookt met artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
6. ADVIES Om de hierboven vermelde redenen verleent de Hoge R aad voor het Handhavingsbeleid een negatief over de voor advies voorgelegde herstelvordering. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 10 februari 2012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit B. Seutin, plaa tsvervangend voorzitter, R. Mortier, lid-jurist, F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes, leden-deskundigen, bi jgestaan door W. Vanheel, vaste secretaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bijlage:
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
herstelvordering, 10 pagina’s
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/38025/108.2
6/6
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Inspectie RWO West-Vlaanderen Jacob Van Maerlantgebouw Tom De Roep, Steven Van Aeldeweereld Koning Albert II-laan 12 bus 94 8200 BRUGGE
uw kenmerk 8.00/36015/9997 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/36015/120.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 26/01/2012 datum
Advies nr. 782 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundig inspecteur.
Mevrouw/mijnheer, 1. Voorwerp Bij brief van 26 januari 2012 verzocht de stedenbou wkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze bri ef. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 8800 Roeselare, Beversesteenweg 554A, kadastraal ge kend als afdeling 5, sectie C, nummer 286E. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
architectenbureau Berkein en Advanced Management Software bvba werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden geen gem otiveerde nota in. de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergaderi ng op 19 maart 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voor zitter: R. Mortier, en de volgende leden: F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 6 december 2010. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen binnen een verkaveling die blijkens het dossier behoorlijk is vergund en niet is vervallen. 3.3. De handelingen werden verricht na de stedenbou wkundige vergunning van 13 oktober 2008. _____________________________________________________________________________________________ 4586/I
1/4
3.4. Op 13 oktober 2008 verleende het college van b urgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het “bouwen van een woning met kantoorfunctie”. Op 6 juli 2009 weigerde het college van burgemeeste r en schepenen een wijziging van de verkavelingsvoorschriften. Op 15 februari 2010 weigerde het college van burgem eester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “een aangepaste bouwaanvraag voor woning met kantoo rfunctie: uitvoering met plat dak i.p.v. hellend dak”. In laatste administratieve aanleg werd de stedenbo uwkundige vergunning op 8 juli 2010 door de deputatie van de provincie West-Vlaand eren geweigerd.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt oms chreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat niet de toets aa n de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eers te lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aa rd is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselij ke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat i eder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de pl aatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.1.1. Uit de door het handhavende bestuur aangehaa lde, bij het dossier gevoegde en ter plaatse geldende verkavelingsvoorschriften waarin verwezen wordt naar de stedenbouwkundige voorschriften van het bijzonder plan van aanleg, blijkt uit artik el I.A.8 het volgende: “De gebroken dakvormen “mansard-kappen” en platte d aken zijn niet toegelaten, tenzij verder anders vermeld.” Thans werd een plat dak uitgevoerd, wat strijdig is met voornoemd voorschrift. Dit betreft een voorschrift in de zin van artikel 4.3.1, §2, eerste lid, 3° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat dermate gedetailleerd is dat het geen ruimte laat bij de be oordeling van de goede ruimtelijke ordening. Verder is het een bepalend voorschrift voor het analyseren va n de goede ruimtelijke ordening. Een schending van dergelijk voorschrift brengt de goede ruimtelijke o rdening manifest in gedrang. 5.1.2. Op 6 juli 2009 weigerde het college van burg emeester en schepenen een wijziging van de verkavelingsvoorschriften. Uit de weigeringsbesliss ing van 6 juli 2009 blijkt het volgende: “De verkaveling is gelegen binnen het BPA Buurt Zui d-Oost in de zone 13 “Strook voor gemengde bebouwing”. Hierbij werd door de verkavela ar als nabestemming gekozen voor open woningbouw. De verkavelingswijziging beoogt het uit breiden van de stedenbouwkundige voorschriften met platte dak en dit voor alle loten van de verkaveling. In de onmiddellijke omgeving bevinden er zich bedrijven en kantoorgebou wen met platte daken. Beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Deze aanvraag is een afwijking op het vigerende BPA Buurt Zuid-Oost. Het voorzien van platte daken valt onder de opsommi ng van de “niet”-toegelaten afwijkingen op het BPA. Deze dakvorm is niet te verantwoorden in d e omgeving, gezien dit ook niet voorzien is in het BPA en bij deze dus de typologie en de authe nticiteit van de woonomgeving teniet zou worden gedaan. De omliggende bedrijfsgebouwen zijn geen referentie om afwijkingen te rechtvaardigen.” _____________________________________________________________________________________________ 4586/I
2/4
5.1.3. Er kan tevens worden vastgesteld dat er reeds in het kader van de vergunningverlening een beoordeling werd gemaakt van de goede ruimtelijke o rdening. Uit de weigeringsbeslissing van 8 juli 201 0 van de deputatie blijkt het volgende: “De verkaveling neemt uitdrukkelijk de voorschriften o ver van het BPA over van “dimensionering en vormgeving” waarbij uitdrukkelijk wordt gesteld dat het plan dient te worden opgevat als een “totaalproject”. Ook het voorschrift voor een uniformer materiaalgebruik in de algemene bepalingen van het BPA wijst in die richting. In di e zin is het afwijken op de voorgeschreven dakvorm zeer contraproductief aangezien de dakvorm zeer beeldbepalend is voor de architecturale vormgeving. Het voorkomen van versch illende dakvormen in één project is nefast voor de eenvormigheid, een belangrijk kenmerk van e en totaalproject.” 5.1.4. Gelet op de strijdigheid met het voornoemde verkavelingsvoorschriften, de weigeringsbeslissing van het college van burgemeester en schepenen van 6 juli 2009 ten aanzien van de verkavelingswijziging en de weigering van de deputatie van 8 juli 2010 vo or een stedenbouwkundige vergunning, kan worden vastgesteld dat het gedogen van de geviseerde inbre uk door de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wij ze zou schaden.
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Ria Mortier Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 4586/I
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 21, t weede lid PR HRH
_____________________________________________________________________________________________ 4586/I
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Inspectie West-Vlaanderen De heer Tom De Roep,,De heer Krist Windels De heer Steven Van Aeldeweereld Werkhuisstraat 9 8000 BRUGGE
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/31040/3245.4 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/31040/115.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 27/02/2012 datum
Advies nr. 871 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundig inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 27 februari 2012 verzoch t de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 8210 Zedelgem, Steenbrugsestraat 5, kadastraal geke nd als afdeling 2, sectie B, nummer 250H. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Rudy VANDEPUTTE werd uitgenodigd om een schriftelij ke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in; Joseph TIMMERMAN, Monique DE LILLE en JOMOBANEST CVA werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontv ankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergaderi ng op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersa ques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 13 oktober 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO.
_____________________________________________________________________________________________ 4634/I
1/4
3.2.1. De handelingen liggen volgens het bijzonder plan van aanleg Dorpskom Loppem, goedgekeurd op 20 maart 2009, in centrumgebied-zone. 3.3. De handelingen werden verricht na de stedenbou wkundige vergunning van 21 januari 2008. 3.4. Op 21 januari 2008 verleende het college van b urgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “het verbouwen van een handelsruimte met woning, slo pen van een woning en het oprichten van een handelsruimte met woning”. Op 28 november 2011 weigerde het college van burgem eester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “het inrichten van een zolderruimte naar woonentite it (regularisatie)”.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt oms chreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat niet de toets aa n de prioriteitenorde van artikel 6.1.41. § 1, eers te lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de gevis eerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaat selijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat i eder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de pl aatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2.1. Uit een vergelijking van de vergunde toestan d met de thans bestaande toestand blijkt het volgen de: Op 9 maart 1992 werd een winkel met twee appartemen ten vergund op het kwestieuze terrein. Het thans geldende bijzonder plan van aanleg gold toen niet. Deze vergunde toestand stond op de bouwplannen horende bij de stedenbouwkundige vergunning van 21 januari 2008 als bestaand volume. Met de stedenbouwkundige vergunning van 21 januari 2008 we rden twee woongelegenheden vergund, één ter hoogte van het “te verbouwen volume” op de eerste e n tweede verdieping en één ter hoogte van het “te slopen gebouw” op de eerste en tweede verdieping. D it was conform het bijzonder plan van aanleg. Thans is er een bijkomende woongelegenheid op de tw eede verdieping gecreëerd van het meest rechts gelegen gebouw, dat op de bouwplannen stond ingetek end als zolderruimte. 5.2.2. Er kan worden vastgesteld dat er recent in het kader van de vergunningverlening een beoordeling werd gemaakt van de goede ruimtelijke ordening. Uit de weigeringsbeslissing van het college van burgemeester en schepenen van 28 november 2011 blij kt dat deze woongelegenheid in strijd is met het bijzonder plan van aanleg “Dorpskom Loppem”. 5.2.3. Uit de ter plaatse geldende voorschriften va n het voornoemde bijzonder plan van aanleg blijkt d at het volgende geldt: “Er wordt uitgegaan van een wenselijkheid van een v erweving van functies, voorzover er minimaal één volwaardige woongelegenheid per constructie-een heid wordt voorzien van minimaal 55m2 met een plafondhoogte van minimum 2,20m. Derhalve zijn toegelaten: - woongelegenheden, handel, diensten en horeca (met u itsluiting van dancings en tank- en benzinestations), bijhorende garages en bergingen ( nieuwe grootschalige bedrijven of nieuwe bedrijven, gericht op de productie of bewerk ing of verwerking van goederen worden eveneens uitgesloten); - meergezinswoningen zullen enkel nog worden toegelat en in de deelzone aangeduid met een asterisk (*).” _____________________________________________________________________________________________ 4634/I
2/4
Dit betreft een voorschrift in de zin van artikel 4.3.1, §2, eerste lid, 3° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat dermate gedetailleerd is dat het geen ruimte laat bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Verder is het een bepalend vo orschrift voor het analyseren van de goede ruimteli jke ordening. In casu werd een bijkomende woongelegenheid gerealiseerd in een zone waarin geen meergezinswoningen zijn toegelaten volgens het voor noemde bijzonder plan van aanleg. Een schending van voornoemd voorschrift heeft tot gevolg dat de g oede ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt en dat het gedogen van de geviseerde handeling door de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wij ze zou schaden. 5.2.4. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat gelet op het feit dat de overtreding niet strijdig is met de bestemming wonen, dat in het gebouw reeds 4 vergunde woonentiteiten aanwezig zijn en dat het perceel gelegen is in de dorpskern van Loppem, het inrichten van een bijkomende woonentiteit geen onredelijke impact heeft op de goede ruimtelijke or dening. De Raad merkt op dat de overtreding strijdi g is met een gedetailleerd voorschrift van een bijzonder plan van aanleg dat geen ruimte laat bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening, zoda t de voormelde argumentatie van de gemotiveerde nota niet overtuigt.
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 4634/I
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota van Joseph TIMMERMAN, Monique DE LILLE, JOMOBANEST CVA met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 4634/I
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
3600 GENK
uw kenmerk HDC/knk/2011/0018 - 3420 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/71016/206.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 12/05/2012 datum
Advies nr. 967 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
Geacht college 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 14 mei 2012 verzocht het college van burgemeester en schepenen van GENK de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 3600 GENK, Toekomstlaan 40, kadastraal gekend als a fdeling 2, sectie A, nummers 32A30 en 32W34. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Vennootschap de zetelfabrikant werd uitgenodigd o m een schriftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; Hugo De Cuyper woonde de vergadering bij en brach t voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen het standpunt van het college van burg emeester en schepenen van Genk naar voor en verleende stemadvies; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 19 april 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het bijzonder plan van aanleg Zwartberg industriezone 1 (goedgekeurd 22/01/1990) in industriegebied.
4799 / C
1/4
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrek king tot het verrichten van de handelingen: -
Op 21 september 2010 werd er vastgesteld dat er i n de achteruitbouwstrook een carport en tuinhuis werden opgericht en dat er een reclamebord werd geplaatst. Op 6 april 2011 werd er vastgesteld dat de carpor t verwijderd werd en dat het reclamebord is vervangen door een kleiner reclamebord dat bevestig d is aan de afsluiting. Het tuinhuis werd niet verwijderd. Bovendien werd er tegen de afsluiting e en doek geplaatst.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. 4.2. De Raad merkt op dat in het proces-verbaal van 19 april 2011 werd vastgesteld dat de carport verwijderd is. Onderhavig advies heeft derhalve enk el betrekking op het tuinhuis, het reclamepaneel en het doek dat tegen de afsluiting is bevestigd. Binn en deze perken wordt onderhavig advies verleend.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat niet de toets aa n de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eers te lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de gevis eerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaat selijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat i eder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de pl aatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat niet de toets aa n de weerslag van inbreuken op de rechten van derde n en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in art ikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt: De onmiddellijke omgeving wordt gekenmerkt door all erhande industriegebouwen. Uit het proces-verbaal van 19 april 2011 blijkt dat er een reclamepaneel b evestigd werd tegen de afsluiting en er een doek geplaatst werd aan de afsluiting. Bovendien werd er een tuinhuis opgericht. Er kan niet gesteld worden dat het reclamepaneel en het doek zulke weerslag op de plaatselijke ordenin g hebben dat de betaling van een meerwaarde de plaats elijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Het huidige reclamepaneel valt niet zo sterk op en is niet in een manifeste disharmonie m et de onmiddellijke omgeving in visueel of vormelijk, of enig ander opzicht. Eveneens kan aan de hand van de beschikbare stukken niet besloten worden dat het doek in visueel of vormelijk opzicht, noch qua materiaalkeuze manifest niet past binnen de onmidde llijke omgeving. Daarnaast is er voor het tuinhuis een afsluiting in draadgaas met groenbeplanting waardoor enkel het d ak van het tuinhuis zichtbaar is vanaf de straat en de voorliggende kavels. Bovendien bestaat het tuinhui s uit degelijk materiaal. Gelet op het feit dat er op de voorliggende kavel allerhande materialen zijn opges lagen die zichtbaar zijn vanaf de straat (eigen onderzoek ), kan er niet gesteld worden dat het tuinhuis in v isueel of vormelijk, of enig ander opzicht, manifest storend is in de onmiddellijke omgeving.
004799 / C
2/4
De concrete inrichting van het perceel is derhalve niet van dien aard dat de plaatselijke ordening manifeste schade wordt toegebracht.
6. Advies
De Raad verleent, binnen de hiervoor gestelde perke n, negatief advies.
Brussel, 11 juni 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
004799 / C
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken eigen onderzoek: Uittreksels Google Eart h (streetview)
004799 / C
4/4
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004515 / I Adviesnummer: 000680 16/01/2012
ADVIES inzake het verzoek tot heroverweging van de stedenbouwkundige inspecteur tegen het negatief advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 26 augustus 2011 beslissingsnummer 395 (rolnummer 4232/I)
Gemeente: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer :
- Architect : - Aannemer : Aangetekende zending :
NIJLEN Bartstraat (Kessel) 21 te 2560 NIJLEN 3° afd., sectie D, nummer(s): 427A, 430A, 431A Edwin WITTEVRONGHEL, Lispersteenweg 374 te 2500 LIE R Henk VAN AELST, Hertstraat 52 te 2590 BERLAAR ARCHITECTENBUREAU HENK VAN AELST BVBA, Hertstraat 52 te 2590 BERLAAR Henk VAN AELST, Hertstraat 52 te 2590 BERLAAR Edwin WITTEVRONGHEL, Lispersteenweg 374 te 2500 LIE R 9 december 2011
Inventaris van de door het handhavende bestuur inge diende stukken: 1. De adviesaanvraag d.d. 09/12/2011 met bijlage Inventaris van de door de schriftelijk gehoorde bel anghebbende ingediende stukken: 1. Gemotiveerde nota d.d. 21/12/2011 2. Uitnodiging tot horen d.d. 14/07/2011 3. Bewijs van aangetekende zending aan Inspectie RW O 4. Inplantingsplan 5. Uittreksel GRUP “Zonevreemde woningen” 6. Eigendomsbewijzen van paarden 7. Schrijven gemeente Nijlen betreffende volledighe id regularisatieaanvraag _____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/109.2
1/5
1. VOORAFGAANDEN 1.1. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijken de volgende voorafgaanden. Op de vergadering van 26 augustus 2011 verleende de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid met betrekking tot een eerder door de stedenbouwkundige inspecteur voor advies voorgelegde herstelvordering een deels positief en deels negati ef advies met beslissingsnummer 395. Dit advies met beslissingsnummer 395 werd verleend in de zaak die bij de Hoge Raad gekend staat onder het rolnummer 4232/I.
2. PROCEDURE 2.1. Met een op 9 december 2011 verstuurde aangetek ende zending vraagt de stedenbouwkundige inspecteur advies over de voorliggende herstelvorde ring. 2.2. Met een op 13 december 2011 verstuurde aangete kende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Cod ex Ruimtelijke Ordening, Edwin Wittevronghel, Henk Van Aelst en architectenbureau Henk Van Aelst BVBA schriftelijk te horen. Op 3 januari 2012 ontving het secretariaat van de H oge Raad vanwege Edwin Wittevronghel een bij aangetekende zending van 21 december 2012 verzonden gemotiveerde nota met stukken. 2.3. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouw kundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 16 januari 2012.
3. KWALIFICATIE VAN DE HERSTELVORDERING 3.1. Onderhavige adviesaanvraag heeft betrekking op het sub 1.2 bedoelde deels positieve, deels negatieve advies van 26 augustus 2011. 3.2. In artikel 6.1.11., lid 3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt bepaald dat een verzoek tot heroverweging ingesteld kan worden tegen de afg ifte van een negatief advies. De Hoge Raad neemt derhalve aan dat het thans ingestelde verzoek tot h eroverweging enkel betrekking heeft op het sub 1.2. bedoelde advies in de mate dat dit een negatief bet rof. In de mate dat in de ingediende gemotiveerde nota a rgumenten aangevoerd worden betrekking hebbende op de voorheen reeds geviseerde paardensta l, betreffende dewelke door de Hoge Raad reeds een positief advies verleend werd (m.n. het sub 1.2 bedoelde advies), merkt de Hoge Raad op dat de ze argumenten niet dienstig kunnen worden aangevoerd n u het verzoek tot heroverweging enkel betrekking heeft en kan hebben op het sub 1.2. bedoelde advies in de mate dat dit een negatie f advies betrof. 3.3. Nu het handhavende bestuur de thans voorliggen de herstelvordering zelf kwalificeert als een verzo ek tot heroverweging, moet worden aangenomen dat het v oorwerp van de herstelvordering en de beoogde herstelmaatregel dezelfde zijn als deze waarover he t sub 1.2 bedoelde advies werd verleend, d.i. in de mate dat het sub 1.2. bedoelde advies een negatief advies betrof.
4. BEOORDELING 4.1. Met betrekking tot de weidestal 4.1.1. De Hoge Raad merkt op dat het handhavende be stuur thans geen nieuwe argumenten aanvoert ter weerlegging van het sub 1.2. bedoelde advies, wat dit onderdeel betreft. D erhalve bevestigt de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, wat dit onderdeel betreft, het sub 1.2. bedoelde negatief advies over de voor advies voorgelegde herstelvordering, op gro nd van dezelfde overwegingen van dit advies. 4.2. Met betrekking tot de paardenstal 4.2.1. De Hoge Raad merkt op dat het sub 1.2. bedoelde advies een positief advies was in de mate dat dit advies betrekking had op de kwestieuze paardens tal. In artikel 6.1.11, derde lid van de Vlaamse _____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/109.2
2/5
Codex Ruimtelijke Ordening wordt bepaald dat een ve rzoek tot heroverweging ingesteld kan worden tegen de afgifte van een negatief advies. Derhalve kan het sub 1.2. bedoelde advies niet in heroverweging genomen worden in de mate dat dit adv ies betrekking heeft op de kwestieuze paardenstal. 4.3. Met betrekking tot de schuur 4.3.1. De Hoge Raad overwoog met betrekking tot de kwestieuze schuur in het sub 1.2. bedoelde advies onder meer het volgende: “5.1.2.18. De Hoge Raad stelt aan de hand van het v oornoemde proces-verbaal van 1 december 2009 vast dat de schuur deels voorzien werd van nie uwe wanden, van een (af)dak en beglazing. 5.1.2.19. De Hoge Raad stelt vast dat met toepassing van artikel 3 van het voornoemde gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afgeweken k an worden van de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelat en bestemmingen. Of de toestand die tot stand gebracht werd door het misdrijf effectief voo r vergunning in aanmerking komt, is ter zake geen beoordelingscriterium (Gent 16 december 2010 n r C/1537/10). Uit de stedenbouwkundige voorschriften, horende bij het voornoemde gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, blijkt immers het volgende: “- Het verbouwen van een losstaand woningbijgebouw is mogelijk, mits een stedenbouwkundig vergunning en onder voorwaarde van de volgende bepalingen: - het verbouwen gebeurt binnen het bestaande bouwvo lume, uitbreiden kan hierbij niet; - de bouwhoogte moet beperkt blijven tot de bestaan de en vergunde bouwhoogte; - de nieuwe vormgeving geeft aanleiding tot een bet ere integratie in het historische, landschappelijke en natuurlijke karakter van de omg eving - enkel mogelijk in functie van toegelaten activite iten” 5.1.2.20. De Hoge Raad wijst erop dat, gelet op art ikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, de betaling van een meerwaard e de te vorderen herstelmaatregel is, tenzij het handhavende bestuur aantoont, of uit de element en van het dossier blijkt, dat het gedogen van de geviseerde handeling door middel van de beta ling van een meerwaarde, de plaatselijke ordening op kennelijk onevenredige wijze zou schade n. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening dient te worden verstaan dat de schade aan de plaatselijke o rdening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige sch ade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een e erste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde inbreuken tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 dec ember 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.1.2.21. De Hoge Raad stelt vast dat noch uit de v oorliggende herstelvordering, noch uit de elementen van het dossier blijkt of met de verbouwi ng een uitbreiding gepaard is gegaan, noch of de bouwhoogte daarbij beperkt is gebleven tot de be staande en vergunde bouwhoogte. De Hoge Raad stelt verder vast dat bij gebrek aan d aartoe dienstige stukken geen beeld gevormd kan worden van de voorheen bestaande toesta nd zodat onduidelijk is of de nieuwe vormgeving al dan niet aanleiding geeft tot een bet ere integratie in het historische, landschappelijke en natuurlijke karakter van de omg eving. De Hoge Raad stelt ten slotte vast dat noch uit de voorliggende herstelvordering, noch uit de elementen van het dossier blijkt in functie van wel ke al dan niet toegelaten activiteiten de kwestieuze schuur aangewend wordt. In de ingediende gemotiveerde nota wordt te dezen enkel opgemerkt dat de bestaande schuur “als berging/vrij etijdsinfrastructuur zou kunnen gebruikt worden.” 5.1.2.22. Uit voorgaande blijkt dat de Hoge Raad ni et over voldoende daartoe dienstige stukken, inlichtingen en gegevens beschikt om te beoordelen of de verbouwing van de kwestieuze schuur al dan niet werd verricht in strijd met de hierbove n aangehaalde stedenbouwkundige voorschriften van het ter plaatse geldende gemeente lijk ruimtelijk uitvoeringsplan. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/109.2
3/5
5.1.2.23. Het hierboven (sub, 5.1.2.18) aangehaalde voorschrift is dermate gedetailleerd dat het geen ruimte laat voor de beoordeling van de goede r uimtelijke ordening. Verder is het een bepalend voorschrift voor het analyseren van de goe de ruimtelijke ordening. Een schending van voornoemde voorschrift heeft tot gevolg dat de goed e ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt. 5.1.2.24. Nu de Hoge Raad over onvoldoende gegevens beschikt om vast te stellen of de geviseerde handelingen al dan niet gepaard gingen m et een schending van de voornoemde stedenbouwkundige voorschriften, kan in de huidige stand van de adviesprocedure niet met voldoende kennis van zaken geoordeeld worden of de geviseerde verbouwing de goede ruimtelijke ordening ter plaatse manifest in het ge drang brengt.” 4.3.2. Het handhavende bestuur voert thans het volg ende aan: “Ook de vroegere berging/duiventil – zie foto 5 van bijlage 1 – met uiterste afmetingen: 14,80m x 5,41m en insprong: 7,3m x 3,86m was kleiner dan de huidige schuur met uiterste afmetingen: 16m x 6,8m en insprong: 7,5m x 3,6m. (=) De omvang en de functie van de constructies brengen de goede ruimtelijke ordening in het gedrang. Hierdoor wordt een open en structureel wei nig aangetast landschappelijk waardevol agrarisch gebied op een onaanvaardbare manier belas t. (=) De huidige perceelsinvulling heeft duidelijk een grotere impact op de goede ruimtelijk e ordening. (=) De verbouwde duiventil/thans schuur is grotendeels verkrot, opgetrokken uit minderwaardige materialen en opmerkelijk uitgebreid met als gevolg een grotere –negatieve- impact op de omgeving.” 4.3.3. De Hoge Raad stelt aan de hand van de overge legde foto’s vast dat de schuur in vergelijking met de voorheen bestaande toestand werd uitgebreid. Dez e uitbreiding werd gerealiseerd in strijd met de hierboven aangehaalde stedenbouwkundige voorschrift en van het voornoemde gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. De bewering aangehaald in de inged iende gemotiveerde nota, als zouden de bij het dossier gevoegde foto’s, meer bepaald deze gevoegd in bijlage 4, enkel betrekking hebben op de verkrotte toestand van de paardenstal, kan niet wor den bijgetreden. De hierboven aangehaalde stedenbouwkundige voorschr iften zijn dermate gedetailleerd dat ze geen ruimte laten voor de beoordeling van de goede ruimt elijke ordening. Verder zijn het bepalende voorschriften voor het analyseren van de goede ruim telijke ordening. Een schending van voornoemde voorschriften heeft tot gevolg dat de goede ruimtel ijke ordening manifest in het gedrang komt. 4.3.4. De Hoge Raad stelt vast dat de herstelvorder ing, voor zover die betrekking heeft op de kwestieu ze schuur, strookt met artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 4.3.5. De Hoge Raad stelt verder vast dat de overwe gingen van het handhavende bestuur met betrekking tot het storende karakter van de kwestieuze schuur kunnen worden bijgetreden. De geviseerde handelingen zijn in visueel en vormelijk opzicht st orend en leiden tot een verdere aantasting van de onmiddellijke omgeving die gekarakteriseerd kan wor den als relatief open en landelijk. 4.3.6. Dit geldt des te meer, nu uit de objectief verifieerbare gegevens, stukken en inlichtingen, mee r bepaald het voornoemde stakingsbevel van 27 novembe r 2009 blijkt verder dat het in casu gaat om een recente overtreding, zoals in het Handhavingsplan R uimtelijke Ordening bedoeld. Onderhavig advies geeft dan ook in dit concreet gev al uitvoering aan de voornoemde, door de Vlaamse Regering in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordenin g neergelegde, specifieke beleidsregel.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/109.2
4/5
5. ADVIES 5.1. Om de hierboven vermelde redenen bevestigt de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid het sub 1.2. bedoelde negatief advies, wat de kwestieuze we idestal betreft 5.2. Om de hierboven vermelde redenen kan het verzo ek tot heroverweging met betrekking tot de kwestieuze paardenstal, niet in aanmerking genomen worden. 5.3. Om de hierboven vermelde redenen hervormt de H oge Raad voor het Handhavingsbeleid het negatief advies van 26 augustus 2011 en verleent de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid een positief advies over de voor advies voorgelegde her stelvordering, in de mate dat deze betrekking heeft op de kwestieuze schuur. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 16 januari 2012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit G. Debersaques, voorzitter, B. Seutin, lid-jurist, F. Van de Velde en M. Boes, ledendeskundigen, bijgestaan door W. Vanheel, vaste secr etaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/109.2
5/5
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004580 / I Adviesnummer: 000756 24/02/2012
ADVIES inzake het verzoek tot heroverweging van de stedenbouwkundige inspecteur tegen het negatief advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 23 september 2011 beslissingsnummer 479 (rolnummer 431 3/I) Gemeente: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer : Aangetekende zending :
ZWEVEGEM Kappaertstraat (Z) 37 te 8550 ZWEVEGEM 1° afd., sectie B, nummer(s): 545G LAVERGE CLEANING NV, Kappaertstraat (Z) 37 te 8550 ZWEVEGEM VANASSCHE - LAVERGE, Wulfsbergstraat (Z) 21 te 8550 ZWEVEGEM 24 januari 2011
Inventaris van de door het handhavende bestuur inge diende stukken: 1. Adviesaanvraag d.d. 24/01/2011 met bijlage 2. E-mailverkeer tussen Agentschap Inspectie RWO – Inspectie West-Vlaanderen en Duurzame Landbouwontwikkeling
Inventaris van de door de schriftelijk gehoorde bel anghebbende, Laverge Cleaning NV, ingediende stukken : 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Uittreksel uit de bijlagen bij het Belgisch Staa tsblad bij het Belgisch Staatsblad d.d. 09/01/2012 Boekhoudkundige informatie Uittreksel uit de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 Stamboek paard “Key to Win” Getuigschrift specialisatiecursus paardenfokkeri j RvS 16 december 2004, nr. 138.521, bvba De Prins Bijlage 1 van de leidraad van de Afdeling Duurza me Landbouwontwikkeling ‘Paardenhouderij en stedenbouwkundige vergunningen in agrarisch gebied”
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/34042/134.2
1/3
1. VOORAFGAANDEN 1.1. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijken de volgende voorafgaanden. 1.2. Op de vergadering van 23 september 2011 verlee nde de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid met betrekking tot een eerder door de stedenbouwkun dige inspecteur voor advies voorgelegde herstelvordering een negatief advies met beslissing snummer 479. Dit advies met beslissingsnummer 479 werd verleend in de zaak die bij de Hoge Raad geken d staat onder het rolnummer 4313/I/.
2. PROCEDURE 2.1. Met een op 24 januari 2011 verstuurde aangetek ende zending vraagt de stedenbouwkundige inspecteur het voornoemde advies te heroverwegen. 2.2. Met een op 26 januari 2012 verstuurde aangetek ende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Cod ex Ruimtelijke Ordening Laverge Cleaning NV schriftelijk te horen. Het secretariaat van de Hoge Raad ontving een bij a angetekende zending van 2 februari 2012 verstuurde gemotiveerde nota met stukken. Met een op 26 januari 2012 verstuurde aangetekende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Codex Rui mtelijke Ordening Diëgo Vanassche en Sabine Laverge schriftelijk te horen. Tot op de dag van de vergadering ontving de Hoge Ra ad geen gemotiveerde nota. 2.3. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouw kundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 24 februari 2012.
3. BEOORDELING 3.1. In het voornoemde advies van 23 september 2011 overwoog de Hoge Raad het volgende: “5.2.2.1. Zoals hiervoor is gesteld, worden de gevis eerde inbreuken getoetst aan de voorschriften van het voornoemde bijzonder plan van aanleg en het voornoemde gewestplan. Het handhavende bestuur beoogt het herstel van de p laats in de oorspronkelijke toestand en het uitvoeren van bouw- of aanpassingswerken. 5.2.2.2. In het bijzonder plan van aanleg wordt het bedrijf “Laverge Tony cleaning” omschreven als een rioolreinigings- en ruimdienst en landbouwb edrijf. In de stedenbouwkundige vergunning van 27 januari 2011 wordt aangevoerd dat het bedrij f landbouwactiviteiten uitoefent, waarbij onder meer wordt gewezen op de milieuvergunning van 7 oktober 2010 waar sprake is van “aanverkoop van paarden, alsook het fokken en africhten van paarden”. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat het be drijf para-agrarische activiteiten uitoefent, waarbij naar voormelde stukken wordt gewezen, alsoo k naar de oprichtingsakte van de vennootschap “Tony Laverge Cleaning”. De bij de not a gevoegde milieuvergunning van 25 augustus 2010 heeft o.m. betrekking op inheemse gro te zoogdieren (paard en rundachtigen). Op basis van de gemotiveerde nota is het echter niet d uidelijk of het kwestieuze bedrijf een paardenhouderij (= geen (para-)agrarisch activiteit ) uitbaat dan wel een paardenfokkerij (= (para)agrarische activiteit). In het bij het dossier gevoegde advies van Duurzame Landbouwontwikkeling van 28 januari 2011 wordt daarentegen gesteld dat de geviseerde handeli ngen werden verricht in het kader van hobbymatig houden van paarden. Tevens wordt in de h erstelvordering aangevoerd dat het bedrijf geen (para-)agrarisch bedrijf is.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/34042/134.2
2/3
Op basis van de elementen van het dossier is het niet du idelijk of het kwestieuze bedrijf thans (para-) agrarische activiteiten uitoefent. Het houd en van paarden is louter een recreatieve activiteit. Het staat dat het handhavende bestuur n ader toelicht of het kwestieuze bedrijf al dan niet (para-) agrarische activiteiten uitoefent. De Hoge Raad kan thans niet oordelen of de geviseerde handelingen bestemmingsconform zijn. 5.2.2.3. Noch de elementen van het dossier, noch de voorliggende herstelvordering laten het toe met voldoende kennis van zaken vast te stellen of d e thans geviseerde handelingen al dan niet werden verricht in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen. Evenmin is het duidelijk o f er al dan niet op geldige wijze kan worden afgeweken van de stedenbouwkundige voorschriften aa ngaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen. 5.2.2.4. De Hoge Raad stelt vast dat, noch de elementen van het dossier, noch de voorliggende herstelvordering het toelaten met voldoende kennis van zaken te onderzoeken of de voorliggende herstelvordering al dan niet strookt met artikel 6. 1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.” 3.2. De stukken die de stedenbouwkundige inspecteur thans bezorgt, betreffen het standpunt van Duurzame Landbouwontwikkeling dat de kwestieuze act iviteiten geen professionele paardenhouderij uitmaken. De stedenbouwkundige inspecteur gaat niet in op de vraag of er sprake is van een paardenfokkerij. Noch wordt ingegaan op de stelling die door Laverge Cleaning NV wordt ontwikkeld in de gemotiveerde nota dat ter plaatse 15 paarden worden gehouden en dat er ook gefokt wordt, ten bewijze waarvan o.a. een dekbewijs wordt bezorgd. Er zijn geen redenen om het voornoemde advies van 2 3 september 2011 te heroverwegen.
4. ADVIES Om de hierboven vermelde redenen bevestigt de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid het sub 1.2. bedoelde negatief advies. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 24 februari 2 012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit R. Mortier, pla atsvervangend voorzitter, C. Bamps, lid-jurist, F. Van de Velde, M. Boes en S. Lust, leden-deskundigen, bi jgestaan door W. Vanheel, vaste secretaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Ria Mortier Plaatsvervangend voorzitter
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/34042/134.2
3/3
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO West-Vlaanderen De heer Tom De Roep, De heer Steven Van Aeldeweerel d Jacob van Maerlantgebouw Koning Albert I-laan 1.2 bus 94 8200 BRUGGE
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/35011/133.4 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 2/05/2012 datum
Beslissing nr. 962 betreffende het verzoek tot heroverweging van de stedenbouwkundige inspecteur.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur, 1. Voorwerp Bij brief van 2 mei 2012 verzocht de stedenbouwkund ige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze bri ef. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: Middelkerke, Zwarteweg nr. 1 B, kadastraal gekend a ls afdeling 5, sectie D, nummers 917E, 917G en 917H. Deze brief vormt het advies van de Raad op dit verz oek
2. Pleegvormen en procedure -
-
4778/I
Vanslembrouck Lander – Jacobs Sabine werden uitge nodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde no ta in; Vandenbroele Werner - Gryson Tania werden uitgeno digd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in; Serge Van Damme en Bernard Maertens werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde no ta in; Jan Clybouw werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in; De mail van de stedenbouwkundige inspecteur van 2 9 mei 2012 wordt uit de besluitvorming geweerd met toepassing van artikel 4 § 3 PR HRH; De Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergaderi ng op 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
1/6
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 15 januari 2010 en in het thans bijgebrachte proces-verbaal van 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bed oeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Oostende – Middenkust in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrek king tot het verrichten van de handelingen: -
Op 23 september 2010 verleende de Raad een niet e ensluidend advies met betrekking tot dezelfde inbreuken. Op 20 december 2010 verleende de Raad een niet ee nsluidend advies met betrekking tot dezelfde inbreuken. Op 25 maart 2011 verleende de Raad een negatief a dvies met betrekking tot dezelfde inbreuken.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. In het voornoemde negatief advies van 25 maart 2011 met beslissingsnummer 000106 stelde de Raad het volgende vast: Het horen van belanghebbende partijen heeft er toe geleid dat de niet door de stedenbouwkundige inspecteur gevoegde plandocumente n horende bij de door het college van burgemeester en schepenen van 10 juli 1990 verleend e bouwvergunning thans bij het dossier werden gevoegd. De bijlage “Uittreksels uit stedenb ouwkundig dossier 224/1990” van de nota Lander Vanslembrouck en Sabine Jacobs dd. 10 maart 2011 verstuurde bevat een uittreksel van dit bouwplan.
4778/I
2/6
Hieruit blijkt ondubbelzinnig dat de door het colle ge van burgemeester en schepenen op 10 juli 1990 verleende vergunning voor “het uitvoeren van h erstellingswerken aan woonhuis” de woning Zwarteweg 1B tot voorwerp had, wat tot de vaststelling leidt dat op het kwestieuze perceel enerzijds de destijds bestaande woning (vergund gea cht) voorkomt (Zwarteweg nr. 1) en een sinds 10 juli 1990 vergunde woning (Zwarteweg nr. 1 B). Het onderstaande uittreksel uit de tabel die de ste denbouwkundige inspecteur opneemt in de voor advies voorgelegde herstelvordering maakt abst ractie van deze vergunning en geeft minstens aan dat er in de periode 1994 tot 1996, du s na de verleende vergunning, bewoning was is de woning Zwarteweg nr. 1
De Hoge Raad bevestigt zijn eerdere standpunt en me rkt op dat op basis van de elementen van het dossier thans kan worden gesteld dat niet sinds 1998 maar sinds 1990 op het terrein twee onderscheiden woongelegenheden aanwezig zijn. In tegenstelling tot wat het handhavende bestuur be toogt in de herstelvordering op blz. 6 is het dus helemaal niet waarschijnlijk dat de bewoning zi ch van 1906 tot 1998 (uitsluitend) bevond in de constructie met adres Zwarteweg 1. In casu blijkt uit de thans voorgelegde gegevens da t sinds 1990 de facto twee onderscheiden woongelegenheden aanwezig zijn op de site die diens tig zijn voor particuliere bewoning. Tussen het ogenblik van de geviseerde inbreuk, m.n. het creëren van een bijkomende woongelegenheid, en de datum van de vaststellingen van de inbreuken op 15 januari 2010 ligt 4778/I
3/6
een tijdsverloop van ca. 20 jaar. Deze feitelijke gegevens toont te dezen aan dat de geviseerde inbreuk geen tot een beperkte weerslag heeft op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening. Het feit dat bij notariële akte van 23 ju ni 2006 werd overgegaan tot een juridische opsplitsing van percelen doet hieraan geen afbreuk. De adviesaanvraag en het dossier waarop de Raad zic h baseert, maken het de Hoge Raad nog steeds niet duidelijk in welke mate de goede ruimte lijke ordening gebaat is met de uitvoering van de gevorderde herstelmaatregel, nu blijkt dat het h andhavende bestuur gedurende ca. 20 jaar niet optrad. “ 5.2. In de mate dat de stedenbouwkundige inspecteur zijn herstelvordering baseert op de niet-naleving van de verkavelingsvergunningsplicht, merkt de Raad op dat de inspecteur in zijn verzoek tot heroverweging het tijdstip van het “opsplitsen,” me er correct het verkavelen, van een “stuk grond” in de zin van artikel 4.2.15 VCRO, tracht aan te tonen aan de hand van het een eigen analyse van de historie k van de bewoning en het aantal woongelegenheden op d e site. Het opsplitsen van een “stuk grond” in de zin van a rtikel 4.2.15 VCRO is evenwel niet het opsplitsen v an een “woning” in de zin van artikel 4.2.1, 7° VCRO, nog daargelaten de vaststelling op basis van de stukken en gegevens van het dossier dat het perceel reeds bebouwd was op het ogenlik waarop de inspecteur de inbreuk situeert, en de vraag of voor een reeds bebouwd stuk grond toentertijd een verkavelingsvergunning was vereist. 5.3. In de mate dat de stedenbouwkundige inspecteur betoogt dat “vaststellingen gedaan door het agentschap Inspectie RWO gelden tot het bewijs van het tegendeel”, merkt de Raad op dat het procesverbaal van 30 april 2012 geen (nieuwe) vaststellin g(en) bevat in de zin van artikel 6.1.5 VCRO. Een analyse of interpretatie van gegevens is geen v aststelling in de zin van artikel 6.1.5 VCRO. 5.4. In de mate dat de inspecteur nog betoogt dat “zonder domicilie” er “geen bewoning” is om de datering van de inbreuk door de Raad in het voornoe mde advies van 25 maart 2011, faalt deze stelling naar recht. Artikel 4.2.1, 7° VCRO noch oud artikel 99, § 1, eerste lid, 7° DRO bepalen dat het “opsplitsen” of he t “ wijzigen van het aantal woongelegenheden” enkel kan worden gestaafd middels het nemen van een (bijkomend) domicilie in de kwestieuze woning. Zo niet, zou het zonder voorafgaande stedenbouwkund ige vergunning “opsplitsen” of het “wijzigen van het aantal woongelegenheden” in zin van voornoemde bepalingen geen wederrechtelijk karakter hebben zolang de bijkomende bewoners zich niet laten domic iliëren. 5.5. Voor het overige worden door de stedenbouwkund ige inspecteur geen nieuwe stukken of gegevens aangereikt die van aard zijn dat de Raad het voorno emde van 25 maart 2011 moet heroverwegen.
4778/I
4/6
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 11 juni 2012
Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Verzoek tot heroverweging
4778/I
5/6
1. Inventaris van het dossier 1. Informatiedossier bezorgd door de stedenbouwkund ige inspecteur 2. Gemotiveerde nota Vanslembrouck - Jacobs met bij horende stukken 3. Gemotiveerde nota Vandenbroele - Gryson met bijh orende stukken 4. Gemotiveerde nota Serge Van Damme en Bernard Mae rtens met bijhorende stukken
2. Stukken geweerd uit de besluitvorming 1. Mail van de stedenbouwkundige inspecteur van 29 mei 2012
4778/I
6/6
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004538 / I Beslissing nummer: 000709 10/02/2012
ADVIES inzake het verzoek tot heroverweging van de stedenbouwkundige inspecteur tegen het negatief advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 21 oktober 2011 met beslissingsnummer 518 (rolnummer 4360/I) Gemeente: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer : Aangetekende zending :
KNESSELARE Overleiestraat 5 te 9910 KNESSELARE 1° afd., sectie D, nummer(s): 100P Geert DE BAERE, Plaanstraat 12 te 9810 NAZARETH NV DE BAERE BOSONTGINNING, Buntelarestraat 2 te 9910 KNESSELARE 23 december 2011
Inventaris van de door het handhavende bestuur inge diende stukken: 1. De adviesaanvraag d.d. 23/12/2011 2. Brief SI d.d. 23/12/2011 3. Proces-verbaal d.d. 08/12/2011 4. Bouwplannen horende bij stedenbouwkundig vergunn ing 5. Fotoreportage d.d. 05/10/2010 6. Uittreksel gewestplan 7. Uittreksel kadasterplan 8. Uittreksel orthofotoplan 9. Herstelvordering 10. Schrijven SI aan CBS d.d. 03/11/2009 met bijlag e 11. Uittreksel GRS Ruiselede 12. Proces-verbaal d.d. 19/04/2009 met bijlagen 13. Proces-verbaal d.d. 15/07/2009 14. Proces-verbaal d.d. 08/10/2009 met bijlagen 15. Proces-verbaal d.d. 06/05/2010 16. Proces-verbaal d.d. 06/05/2010 17. Advies HRH d.d. 14/11/2011 18. Herstelvordering 15/09/2011 19. Proces-verbaal d.d. 03/06/2010 _____________________________________________________________________________________________ 8.04/44029/103.2
1/7
20. 21. 22. 23. 24.
1.
Stedenbouwkundige vergunning CBS d.d. 18/12/200 6 met bijlagen Bouwvergunning CBS dd.19/10/1998 met bijlagen Brief SI d.d. 23/12/2011 Diverse recepten Proces-verbaal d.d. 08/12/2011 met bijlagen
VOORAFGAANDEN
1.1. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijken voorafgaanden te zij n. 1.2. Op de vergadering van 21 oktober 2011 verleend e de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, met betrekking tot een eerder door de stedenbouwkundige inspecteur voor advies voorgelegde herstelvordering strekkende tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, een negatief advies met beslissingsnummer 518.
2.
PROCEDURE
2.1. Met een op 23 december 2011 verstuurde aangete kende zending vraagt de stedenbouwkundige inspecteur advies over de herstelvordering. 2.2. Met een op 10 januari 2012 verstuurde aangetek ende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Cod ex Ruimtelijke Ordening, nv De Baere Bosontginning en Geert De Baere schriftelijk te hor en. Op 31 januari 2012 heeft het secretariaat van de Ho ge Raad de aangetekende zendingen aan de betrokkenen teruggekregen, aangezien deze zendingen niet werden afgehaald. 2.3. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouw kundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 10 februari 2012.
3.
FEITEN e
3.1. Het perceel kadastraal gekend te Knesselare, 1 afdeling, sectie D, nummer 100P waarop de geviseerde inbreuk gelegen is, is volgens het gewes tplan Eeklo-Aalter bestemd tot landschappelijk waardevol agrarisch gebied met in overdruk reservat iegebied. Dit is het plan waaraan de geviseerde inbreuken moeten worden getoetst. 3.2. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijkt de volgende historiek . Op 18 december 2006 verleende het college van burge meester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het “bouwen van een ééngezinswoning” . Op 19 april 2009 werd proces-verbaal opgesteld. Op 8 oktober 2009 werd proces-verbaal opgesteld weg ens het uitvoeren van verbouwingen. Op 8 december 2011 werd proces-verbaal opgesteld wa arbij het volgende werd vastgesteld: “- de opengaande wanden en het dak werd vervangen, er werden verschillende raam-, deuropeningen en een poort aangebracht (foto 0 tem 5). De dakvorm is gewijzigd ten aanzien van de oorspronkelijke stalling/berging (12,59m x 1 1,21m) ()). Links werd aanpalend een afdak aangebracht, waaronder hout gestapeld wordt. - de gelijkvloerse verdieping bestaat uit een inkom hal, open keuken, een zitruimte, waar nog kasten en zetels aanwezig zijn, een kachel is aange sloten, en een vaste trap naar boven. ()) - op de dakverdieping is een kleine overloop, met r echts en links een ruime slaapkamer (bedmeubel is nog aanwezig). In de rechterkamer wor dt er toegang gegeven tot een badkamer, waarvan de douche, het toilet en het lavabomeubel n og aanwezig is. ()) - In alle ruimtes van het bijgebouw kan worden vast gesteld dat de graad van afwerking en inrichting (vloerbedekking, verlichting, gordijnen, verwarmingstoestellen) het niveau van een gemiddelde woning sterk overstijgt. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/44029/103.2
2/7
- In de garage werden een heleboel planten, maar oo k huisraad en allerlei spullen die tot de wooninrichting horen geplaatst. ())”
4.
HERSTELVORDERING
4.1. De voorliggende herstelvordering heeft betrekk ing op de op 8 oktober 2009 en 8 december 2011 vastgestelde inbreuk zoals deze wordt omschreven in de herstelvordering. De herstelvordering wordt gehecht aan onderhavig advies. 4.2. De handelingen, die luidens artikel 4.2.1 Vlaa mse Codex Ruimtelijke Ordening vergunningsplichtig zijn, werden niet conform de voornoemde stedenbouwk undige vergunning van 18 december 2006 uitgevoerd. Luidens de voorliggende herstelvorderin g betreft de geviseerde inbreuk “het oprichten van een nieuwe tweede woning met tuinmuur langs de stra atzijde zonder stedenbouwkundige vergunning”. 4.3. Het handhavende bestuur beoogt via de voorligg ende herstelvordering het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, wat meer bepaald het v olgende impliceert: “het verwijderen van een nieuwe tweede woning die t hans verhuurd wordt en de tuinmuur (inclusief eventuele vloerplaat en fundamenten), he t opvullen van de bouwput met zuivere teelaarde en de verwijdering van de afbraakmaterial en van het terrein”.
5.
BEOORDELING
5.1. Decretale prioriteitenorde 5.1.1.
Normatief kader
5.1.1.1. In artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt het volgende bepaa ld: “Naast de straf kan de rechtbank bevelen de plaats i n de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aan passingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen. Dit gebeurt, onverminderd artikel 6.1.7 en 6.1.18, op v ordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, werden ui tgevoerd. De herstelvordering wordt ingesteld met inachtneming van volgende regelen: 1° voor misdrijven die bestaan, of ondermeer besta an, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemminge n, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken, wordt gevorderd: a) hetzij de uitvoering van het herstel van de pla ats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik, b) hetzij, zo dit kennelijk volstaat om de plaatse lijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken; 2° voor andere misdrijven dan deze, vermeld in 1°, wordt de betaling van de meerwaarde gevorderd, tenzij de overheid die de herstelvorderi ng instelt, aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze z ou worden geschaad, in welk geval één van de maatregelen, vermeld in 1°, wordt gevord erd.” Deze bepaling stelt de volgende prioriteitenorde va st in de opgelegde keuze van de herstelvorm. De te vorderen herstelmaatregel is het herstel in de oors pronkelijke toestand of de staking van het strijdig e gebruik, c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken zo di t kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen in het geval van doorbreking van een stakingsbevel, alsook in het geval er spra ke is van handelingen in strijd met de stedenbouwkundi ge voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken. In alle andere gevallen is de te vorderen herstelma atregel de betaling van een meerwaarde, tenzij het handhavende bestuur aantoont, of uit de elementen v an het dossier blijkt, dat de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad , in welk geval het herstel in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken wordt gevorderd. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/44029/103.2
3/7
5.1.1.2. Een stedenbouwkundig voorschrift bedoeld i n het voornoemde artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, is “een reglementaire bepaling opgenomen in een ru imtelijk uitvoeringsplan, een plan van aanleg of ee n stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordeni ng vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996” (artikel 1.1.2, 13° Vlaamse Cod ex Ruimtelijke Ordening). Verkavelingsvoorschriften zi jn derhalve geen “stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemminge n” in de zin van artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Bestemmingsvoorschriften zijn voorschriften over he t al dan niet toegelaten zijn van bepaalde functies en activiteiten in een gebied ( Parl. St. Vl. Parl. 1998-1999, nr. 1332/1, 23). De zinsnede “voor zover daarvan niet op geldige wij ze is afgeweken”, bedoeld in artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dient te worden gelezen als “voor zover daarvan nie t op geldige wijze kan worden afgeweken” (Gent 16 dec ember 2010, nr. C/1537/10; Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 282, voetnoot 423). Zij betreft handelingen aan bestaande zonevreemde constructies waarvoor afwijki ngsmogelijkheden gelden. Dit laatste dient te worden beoordeeld op de initieel, vóór het misdrijf , bestaande toestand. Of de toestand tot stand gebracht door het misdrijf effectief voor vergunnin g in aanmerking komt, is hierbij niet het beoordelingscriterium (Gent 16 december 2010 nr. C/ 1537/10). 5.1.1.3. “De bepaling “voor zover daarvan niet op g eldige wijze is afgeweken (te begrijpen als “kan worden afgeweken”), houdt niet in dat, zelfs wannee r de constructie vanuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening kan aanvaard worden, bij wette lijke onmogelijkheid tot het vorderen of bevelen va n een meerwaarde, het herstel in de oorspronkelijke t oestand moet worden bevolen. Ook de bepaling “ voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit h et verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel” houdt niet in dat, zelfs wanneer de constructie vanuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening kan aanvaard worden bij het do orbreken van het stakingsbevel, steeds het herstel in de oorspronkelijke toestand moet worden gevorderd o f bevolen. Het is dus niet zo dat het handhavend bestuur, zelf s zo wat de initieel, voor het misdrijf bestaande toestand betrof kon worden afgeweken van de bestemm ingsvoorschriften en/of het stakingsbevel werd doorbroken, slechts de afbraak kan vorderen ongeach t de impact van de handelingen en constructies op de plaatselijke ordening.” 5.1.2.
Toepassing
5.1.2.1. Zoals hiervoor is gesteld, wordt de gevise erde inbreuk getoetst aan de voorschriften van het voornoemde gewestplan. Het handhavende bestuur beoogt het herstel van de p laats in de oorspronkelijke toestand. 5.1.2.2. De Hoge Raad stelt vast dat de geviseerde handeling werd verricht in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor h et gebied toegelaten bestemmingen. Geen enkel objectief verifieerbaar gegeven, noch in de herstelvordering noch in het overgelegde dossie r, wijst erop dat ter plaatse (nog) (para-)agrarische activiteiten worden uitgeoefend. 5.1.2.3. Uit de herstelvordering blijkt dat er het bestaande bijgebouw vervangen werd door een nieuw bouwvolume. De Hoge Raad stelt derhalve vast dat er , met betrekking tot de initiële toestand voorafgaand aan de geviseerde handeling, op geldige wijze kon worden afgeweken van de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor h et gebied toegelaten bestemmingen. 5.1.2.4. De Hoge Raad wijst erop dat, gelet op arti kel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijk e Ordening, de betaling van een meerwaarde de te vord eren herstelmaatregel is, tenzij het handhavende bestuur aantoont, of uit de elementen van het dossi er blijkt, dat de plaatselijke ordening hierdoor op kennelijk onevenredige wijze zou worden geschaad. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening dient te worden verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan a ls “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de best aande toestand ingevolge de geviseerde inbreuken tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aa n de plaatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). _____________________________________________________________________________________________ 8.04/44029/103.2
4/7
5.1.2.5. In het sub 1.2. bedoelde advies werd onder meer het volgende o verwogen: “Zoals hierboven werd aangehaald (supra, sub 2.2), verzocht de vaste secretaris van de Hoge Raad met een op 28 september 2011 verstuurde aanget ekende zending de stedenbouwkundige inspecteur, het informatiedossier aan te vullen met de bouwplannen horende bij de stedenbouwkundige vergunning van 18 december 2006. Thans heeft het handhavende bestuur deze bouwplanne n niet overgemaakt, zodat het onvoldoende duidelijk is wat de voorheen bestaande toestand was.” Thans heeft het handhavende bestuur de bouwplannen horende bij de stedenbouwkundige vergunning van 18 december 2006 overgelegd. Tevens heeft het h andhavende bestuur, middels het bij het dossier gevoegde proces-verbaal van 8 december 2011, duidel ijkheid verschaft over de functie in het betrokken bijgebouw. 5.1.2.6. Uit de overgelegde gegevens blijkt dat in vergelijking met de voorheen bestaande toestand, th ans een woongelegenheid werd gecreëerd in wat op de ver gunde plannen van 18 december 2006 wordt aangeduid als “bijgebouw”. In het verzoek tot herov erweging wordt gesteld dat het verschil tussen deze bestaande toestand en de referentietoestand in func tie van de weerslag van de geviseerde inbreuk op de rechten van derden en de plaatselijke ordening de r esidentiële invulling betreft die nu aan het gebouw wordt gegeven. Het creëren van een bijkomende woongelegen heid leidt tot een te dens bewoningsprogramma op het kwestieuze perceel. De functiewijziging in h et kwestieuze gebouw leidt tot een manifest storend e situatie op het kwestieuze perceel. De Hoge Raad stelt vast dat het gedogen van de gevi seerde handeling door de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening op kennelijk on evenredige wijze zou schaden. 5.1.2.7. De Hoge Raad stelt vast dat de voorliggend e herstelvordering strookt met artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
5.2. Inhoudelijke beoordelingscriteria 5.2.1.
Normatief kader
Overeenkomstig artikel 6.1.6, §2, tweede lid Vlaams e Codex Ruimtelijke Ordening zijn de adviezen van de Hoge Raad te allen tijde gesteund op motieven di e ontleend worden aan: 1° 2°
het recht, met inbegrip van de algemene beginse len van behoorlijk bestuur zoals deze specifiek binnen de ruimtelijke ordening gelden; de weerslag van inbreuken op de rechten van der den en op de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge ee n misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, zou hebben voorgedaan.
De toetsing aan het recht, behelst zowel een toetsi ng aan de formele rechtsbronnen als een toetsing aa n alle positiefrechtelijke rechtsbronnen, met inbegri p van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur . Zo kan de Hoge Raad o.a. nagaan of de voorgenomen h erstelvordering voldoende duidelijk is (rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel ), of een gevorderde herstelmaatregel niet steunt o p een onredelijke opvatting van de goede plaatselijke ord ening (redelijkheidsbeginsel ), of een voorgenomen herstelvordering steunt op een correcte bevinding v an de feiten, een correct gevolgde procedure en een vaste gedragslijn (zorgvuldigheidsbeginsel) en afdo ende aantoonbaar is dat de gevorderde herstelmaatregel in relatie staat met de ernst van het misdrijf (materieel motiveringsbeginsel en evenredigheidsbeginsel ) (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 253). Luidens de Memorie van Toelichting bij het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handha vingsbeleid moet bij de beoordeling van de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de pla atselijke ordening, abstractie worden gemaakt van de thans geviseerde inbreuk(en) en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zou(den) de thans geviseerde inbreuk(en) niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de geviseerde inbreuken moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafg aand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, _____________________________________________________________________________________________ 8.04/44029/103.2
5/7
254). De goede ruimtelijke ordening moet volgens dezelfde Memorie van Toelichting in dit verband worden gelezen in het licht van artikel 4.3.1, §2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dat bepaalt dat de overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen: 1°
2°
3°
het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben o p de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodem reliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4; het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt b ij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunte n, vermeld in 1°, in rekening brengen; indien het aangevraagde gelegen is in een gebie d dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg o f een verkavelingsvergunning waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen e n regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordeni ng weer te geven.
Wat de rechten van derden betreft moet volgens deze lfde Memorie van Toelichting enerzijds worden onderzocht of en in welke mate de thans geviseerde inbreuk(en) niet van aard is (zijn) om kennelijk overdreven hinder te veroorzaken voor de naburige e rven. Anderzijds moet niet alleen de huidige, maar ook de toekomstige goede ruimtelijke ordening worde n veilig gesteld (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 255). 5.2.2.
Beleidscriteria van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening
In het op 16 juli 2010 door de Vlaamse Regering goe dgekeurde Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening (BS 5 augustus 2010, eerste editie, www.hogeraadvoorhe thandhavingsbeleid.be) wordt als specifieke beleidsregel ten aanzien van de Hoge Raad gesteld d at de Hoge Raad voor recente overtredingen, alsook voor geconsolideerde, niet-recente overtredi ngen en voor wederrechtelijke toestanden met een voortschrijdend karakter een eensluidend advies wor dt verleend indien de voorliggende herstelvordering de toets aan de weerslag van de inbreuk op de goede plaatselijke ordening en de rechten van derden doorstaat. De Hoge Raad moet daarnaast in ieder gev al streven naar een gelijke behandeling van gelijkaardige feiten. Tevens wordt gesteld dat de Hoge Raad bij niet-geco nsolideerde, niet-recente overtredingen een nieteensluidend advies kan geven ook in die gevallen wa arbij de herstelvordering de voornoemde, drievoudige toets doorstaat (cf. Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening, blz. 42-43). Geconsolideerde, niet-recente overtredingen zijn vo lgens het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening “niet-recente overtredingen die in het verleden tijd ig werden vastgesteld en waarvoor nadien de nodige stappen werden gezet tot het bekomen van herstel, m aar waarbij op heden nog geen definitieve uitspraak werd verkregen dan wel nog geen (volledige) uitvoer ing werd gegeven aan de opgelegde herstelmaatregelen. ” Niet-geconsolideerde, niet-recente overtredingen zi jn volgens het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening “niet-recente overtredingen die in het verleden niet werden vastgesteld en die pas na vele jaren, b.v. bij het te koop stellen van het goed, worden vastgestel d”. (cf. Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening, voetnoot 1-2, blz. 43). 5.2.3.
Toepassing
5.2.3.1. Gelet op het hierboven toegelichte ( supra, punt 5.1.2.) manifest storende karakter van de geviseerde handeling ter plaatse, kan worden beslot en dat de weerslag van de geviseerde handeling op de plaatselijke ordening en de rechten van derden v an dien aard is dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel, m.n. het herstel van de p laats in de oorspronkelijke toestand, vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakel ijk is. 5.2.3.2. Dit geldt des te meer nu uit de objectief verifieerbare gegevens, stukken en inlichtingen, me er bepaald de bouwplannen horende bij de stedenbouwkun dige vergunning van 18 december 2006, blijkt _____________________________________________________________________________________________ 8.04/44029/103.2
6/7
dat het in casu gaat om een recente overtreding, zoals in het Handh avingsplan Ruimtelijke Ordening bedoeld. Onderhavig advies geeft dan ook in dit concreet gev al uitvoering aan de voornoemde, door de Vlaamse Regering in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordenin g neergelegde, specifieke beleidsregel.
6.
ADVIES
Om de hierboven vermelde redenen willigt de Hoge Ra ad voor het Handhavingsbeleid het verzoek tot heroverweging in en verleent de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid positief advies over de voor advies voorgelegde herstelvordering. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 10 februari 2 012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit B. Seutin, plaa tsvervangend voorzitter, R. Mortier, lid-jurist, F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes, leden-deskundigen, bi jgestaan door W. Vanheel, vaste secretaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bijlage:
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
verzoek tot heroverweging, 2 pagina’s
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/44029/103.2
7/7
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004566 / C Adviesnummer: 000737 24/02/2012
ADVIES inzake adviesaanvraag van het college van burgemeester en schepenen van de stad HALLE over de vordering tot herstel betreffende de uitvoering van vergunningsplichtige werken zonder de nodige stedenbouwkundige vergunningen Stad: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer : Aangetekende zending :
HALLE Edingensesteenweg 144 te 1500 HALLE 1° afd., sectie F, nummer(s): 198X3 Alicia FASTRES, Edingensesteenweg 144 te 1500 HALLE 17 januari 2012
Inventaris van de door het handhavende bestuur inge diende stukken: 1. Adviesaanvraag d.d. 17/01/2012 2. Uittreksel notulen CBS d.d. 06/01/2012 3. Herstelvordering
4. Proces-verbaal met bijlagen d.d. 29/07/2010 5. Brandweerverslag d.d. 10/12/2011
Inventaris van de o.b.v. artikel 10§3 PR HRH ingedi ende stukken: 1. E-mail dienst ruimtelijke ordening stad Halle d.d. 24/01/2012
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/23027/172.2
1/4
1. VOORAFGAANDEN 1.1. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijken de volgende voorafgaanden. 1.2. Op de vergadering van 25 maart 2011 verleende de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid met betrekking tot een eerder door het college van burg emeester en schepenen van de stad HALLE voor advies voorgelegde herstelvordering strekkende tot het herstel in oorspronkelijke staat een negatief advies met beslissingsnummer 56.
2. PROCEDURE 2.1. Met een op 17 januari 2012 verstuurde aangetek ende zending vraagt het college van burgemeester en schepenen van de stad HALLE advies over de herst elvordering. 2.2. Met een op 24 januari 2012 verstuurde e-mail v erzocht het secretariaat van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 10 § 3 PR HRH, de dienst rui mtelijke ordening van de stad Halle, het informatiedossier aan te vullen met “Zijn er ter zake voldoende dienstige schetsen en/of opmetingsplannen van de diverse woonentiteiten die het de Hoge Raad toelaten met ke nnis van zaken zich een beeld te vormen van de thans bestaande toestand, eventueel met inpa ndige foto's van de diverse woonentiteiten, eventueel met de stedenbouwkundige vergunning van d e vroegere toestand met de bijhorende plandocumenten? “ Op 24 januari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad de volgende inlichtingen per e-mail: “ Voor dit perceel beschikken we niet over stedenbo uwkundige vergunningsaanvragen of dergelijke hiermee gepaard gaande inpandige plannen . Voor dit perceel werd wel met betrekking tot de inp andige toestand recent een brandweerverslag opgemaakt en bijgevoegd bij de adviesaanvraag.” 2.3. Met een op 20 januari 2012 verstuurde aangetek ende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Cod ex Ruimtelijke Ordening, Alicia Fastres schriftelij k te horen. Tot op de dag van de vergadering werd geen gemotive erde nota door de Hoge Raad ontvangen. 2.4. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouw kundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 24 februari 2012. Hoewel regelmatig opgeroepen, is geen vertegenwoord iger van de stad HALLE aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbe leid van 24 februari 2012. (verontschuldigd.)
3. HERKWALIFICATIE ALS VERZOEK TOT HEROVERWEGING 3.1. Onderhavige adviesaanvraag heeft betrekking op het sub 1.2 bedoelde negatief advies van 25 maart 2011. 3.2. In essentie komt het betrokken bestuur, in dit geval het college van burgemeester en schepenen, omwille van legaliteits- en/of opportuniteitsredene n op tegen het sub 1.2 bedoelde negatief advies van 25 maart 2011. Er wordt een herstelvordering aan de Ho ge Raad voorgelegd die gebaseerd is op dezelfde feiten en waarbij dezelfde herstelmaatregel wordt b eoogd. 3.3. De adviesaanvraag over deze herstelvordering w ordt derhalve door de Hoge Raad geherkwalificeerd als een verzoek tot heroverweging zoals bedoeld in artikel 6.1.11, derde lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/23027/172.2
2/4
4. BEOORDELING 4.1. vast:
In het voornoemde negatief advies met beslissi ngsnummer 56 stelde de Hoge Raad het volgende
“5.1.2.2. Het handhavende bestuur voert het volgende aan: “Het perceel is gelegen langsheen de gewestweg N7 E dingensesteenweg tussen een industriezone en het centrum van Halle, de omgeving bestaat voornamelijk uit lintbebouwing. (,) De brandveiligheid en brandevacuatie kan niet gegar andeerd worden aangezien er geen brandweerverslag is. Deze omvorming zorgt bovendien voor bijkomende park eerhinder, de woning voorziet niet in voldoende parkeergelegenheid. Gezien de lig ging van het pand (nabij centrum Halle, langsheen een gewestweg) is dit geen wenseli jk gevolg.” Het handhavende bestuur laat na deze motieven nader te preciseren en te ondersteunen door voldoende nuttige gegevens, stukken of inlichtingen . Behalve het voornoemde proces-verbaal van 29 juli 2010 en kleurenfoto’s van de voorgevel van het betreffende pand bevat het informatiedossier geen verdere foto’s die de argume nten van het handhavende bestuur ondersteunen. Er werden geen ter zake dienstige schetsen en/of op metingsplannen van de thans bestaande toestand bij het dossier gevoegd, noch foto’s van d e verschillende gecreëerde woonentiteiten. De thans overgelegde foto’s van de voorgevel volstaan als dusdanig niet. De Hoge Raad kan zich geen beeld vormen van de daadwerkelijke toestand va n de diverse woonentiteiten die in het betreffende pand werden gerealiseerd. De elementen van het dossier laten het de Hoge Raad niet toe met kennis van zaken te oordelen of de kwestieuze inbreuk ter plaatse manifest store nd is voor de plaatselijke ordening. Het handhavende bestuur moet op een overtuigende wi jze aantonen, minstens aannemelijk maken, waarom de betaling van een meerwaarde de pla atselijke ordening op kennelijk onevenredige wijze zou schaden. Minstens moet het h andhavende bestuur het dossier vervolledigen met bijkomende gegevens, stukken en i nlichtingen die het de Hoge Raad toelaten dit met kennis van zaken te beoordelen. De Hoge Raad stelt vast dat de voorliggende herstel vordering niet strookt met artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.” 4.2. Het handhavende bestuur haalt thans aan dat er onvoldoende maatregelen inzake veiligheid zijn genomen. In het brandweerverslag van 10 december 20 11 wordt het volgende gesteld: -
“Het appartement op het gelijkvloers heeft drie nie t brandwerende deuren in de gemeenschappelijke gang. Er zijn ook geen brandwere nde deuren naar de verdieping. Volgens verklaring van de bewoner van de eerste ver dieping geeft de kelderdeur uit in het appartement op het gelijkvloers. Momenteel is er geen brandwerende compartimentering tussen de verschillende niveaus. Er wordt ook verklaard door de bewoner van appartem ent +1 dat er verwarmd wordt met een aardgasstookketel opgesteld in de kelder. Er is geen veiligheidsverlichting en signalisatie. Er zijn geen snelblusmiddelen Er is geen systeem voor melding, waarschuwing en al arm Er zijn geen autonome rookmelders Uit de bijgevoegde foto’s kan men de niet brandwere nde deuren in de gemeenschappelijke gang en het ontbreken van compartimentering op de t rap naar de verdieping opmerken.”
4.3. Uit de aard van de opmerkingen die zijn geform uleerd in het brandweerverslag blijkt dat het gaat om tekortkomingen die voor remedie vatbaar zijn en waa rvan dus niet kan worden aangenomen dat ze op _____________________________________________________________________________________________ 8.04/23027/172.2
3/4
een bepalende wijze de aandachtspunten gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen bedoeld in artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 1° van d e Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening regelen. Er kan niet gesteld worden dat de gebreken met betr ekking tot de brandveiligheid van dien aard zijn da t de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaat regel noodzakelijk is. 4.4. De Hoge Raad merkt op dat het handhavende best uur verder geen motieven aanhaalt. Bovendien kan de Hoge Raad zich verder geen beeld vormen van de daadwerkelijke toestand van de diverse woonentiteiten die in het betreffende pand werden g erealiseerd, daar er geen ter zake dienstige schets en en/of opmetingsplannen van de thans bestaande toest and bij het dossier zijn gevoegd, noch foto’s van d e verschillende gecreëerde woonentiteiten. De thans o vergelegde foto’s van de voorgevel volstaan als dusdanig niet. De Hoge Raad kan zich geen beeld vor men van de daadwerkelijke toestand van de diverse woonentiteiten die in het betreffende pand werden gerealiseerd. De elementen van het dossier laten derhalve de Hoge Raad niet toe met kennis van zaken te oordelen of de kwestieuze inbreuk ter plaatse manifest storend is voor de plaatselijke ordening. 4.5. Het handhavende bestuur moet op een overtuigen de wijze aantonen, minstens aannemelijk maken, waarom de betaling van een meerwaarde de plaatselij ke ordening op kennelijk onevenredige wijze zou schaden. Minstens moet het handhavende bestuur het dossier vervolledigen met bijkomende gegevens, stukken en inlichtingen die de Hoge Raad toelaten m et kennis van zaken te beoordelen.
5. ADVIES Om de hierboven vermelde redenen verwerpt de Hoge R aad voor het Handhavingsbeleid het verzoek tot heroverweging en verleent de Hoge Raad voor het Han dhavingsbeleid negatief advies over de voor advies voorgelegde herstelvordering. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 24 februari 2012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit G. Debersaques, voorzitter, R. Mortier, C. Bamps, leden-juristen, F. Van de Velde, M. Boes en S. Lust, leden-deskundigen , bijgestaan door W. Vanheel, vaste secretaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bijlage:
Geert Debersaques Voorzitter
herstelvordering, 5 pagina’s
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/23027/172.2
4/4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid AANTEKENEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te 1620
DROGENBOS
uw kenmerk Tr P.W.-Herstelvordering Sterstraat 106 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/23098/103.3 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 12/03/2012 datum
Advies nr. 810 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen en de stedenbouwkundige inspecteur.
Geacht college 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 22 maart 2012 verzocht h et college van burgemeester en schepenen van DROGENBOS en de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd al s bijlage 2 bij deze brief. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 1620 DROGENBOS, Sterstraat 106, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie B, nummer 108G7. Op de vergadering van 20 december 2010 verleende de Hoge Raad met betrekking tot de door het college van burgemeester en schepenen voor advies v oorgelegde herstelvordering strekkende tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestan d een niet-eensluidend advies met beslissingsnummer 3741. Op de vergadering van 26 augustus 2011 verlee nde de Hoge Raad met betrekking tot de door het college van burgemeester en schepenen voor advies v oorgelegde herstelvordering strekkende tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestan d een negatief advies met beslissingsnummer 381. De Raad leest deze adviesaanvraag als een verzoek t ot heroverweging. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
Radia Hadine en Mohamed Souri werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden geen gemotiveerde nota in; - de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 20 april 2012. - de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. - Pierre Watthee woonde de vergadering bij en brach t voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen het standpunt van het college van burg emeester en schepenen van DROGENBOS naar voor en verleende stemadvies; - na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersa ques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. - Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens. 3. De feiten 004693 / CI
1/4
3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 15 juni 2010. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het bijzonder plan van aanleg Kuikenpad, goedgekeurd op 19 november 2008, in zone voor gesloten bebouwing. 3.3. Uit het proces-verbaal van 15 juni 2010 blijkt dat de handelingen een aanvang hebben genomen één maand voor de opstellen van het proces-verbaal van 15 juni 2010. 3.4. Op 6 mei 2011 weigerde het college van burgeme ester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “uitbreiding gebouw – regularisatie”.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt oms chreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste li d van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). Hieronder blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aa rd is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselij ke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat i eder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de pl aatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Uit de ter plaatse geldende voorschriften va n het voornoemde bijzonder plan van aanleg blijkt d at het volgende geldt in de zone voor gesloten bebouwi ng: “ARTIKEL 9 – ZONE VOOR GESLOTEN BEBOUWING 9.1. Bestemming Zone bestemd voor ééngezinswoningen in aaneengeslot en bebouwing of in groepen zoals aangeduid op plan. ( ) Meergezinswoningen zijn toeg elaten. (
)
9.3. Diepte van de gebouwen De minimum bouwdiepte bedraagt 8 m. Tenzij grafisch anders aangegeven, bedraagt de maxi mum bouwdiepte: 15 m voor het gelijkvloers en 12 m voor de verdiepingen. De bouwd iepte van de verdiepingen moet bij aanbouw tegen een reeds bestaand gebouw de bouwdiepte van d e aangrenzende verdiepingen, voor zover mogelijk, respecteren. Achter het hoofdgebouw is in ieder geval een aanbou wzone van minimum 5 m diepte voorzien binnen de hierboven aangehaalde maximum bouwdiepte. De oppervlakte van deze aanbouwzone mag voor maximum 75% bebouwd worden 100 % bij percelen met een breedte van minder dan 6 m). Dergelijke aanbouwen moeten in dezelfde architectuu r als het hoofdgebouw worden opgetrokken en richten zich dus integraal naar de bepalingen va n art. 4 (algemene bepalingen voor gebouwen.) 004693 / CI
2/4
(
)
9.4. Hoogte van de gebouwen De hoogte van de gebouwen wordt grafisch weergegeve n op het plan. Bij de grafische aanduiding 2 (in cirkel) worden 2 bouwlagen toegela ten zijnde minimum 5.6 m en maximum 7 m onder de kroonlijst. Bij de grafische aanduiding 3 (in cirkel) geldt maximum 3 bouwlagen zijnde minimum 8.4 m en maximum 10.8 m onder de kroonlijst hoogte. Bij de grafische aanduiding 4 (in cirkel) geldt maximum 4 bouwlagen zijnde minimum 11 m en maximum 12.5m onder de kroonlijsthoogte. ( ).” 5.2.2. Uit de weigeringsbeslissing van 6 mei 2011 b lijkt dat de maximale bouwdiepte op de eerste en tweede verdieping de maximale toegelaten bouwdiepte overschrijdt. Deze stedenbouwkundige voorschriften betreffen voor schriften in de zin van artikel 4.3.1, §2, eerste lid, 3° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening die dermate g edetailleerd zijn dat ze geen ruimte laten bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Verd er zijn het bepalende voorschriften voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. Een schending van dergelijke voorschriften heeft to t gevolg dat de goede ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. Uit de hierboven aangehaalde ( supra, 3.3) gegevens blijkt dat de herstelvordering een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhav ingsplan betreft.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee de stedenbouwkundige inspecteur zich aansluit bij de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
004693 / CI
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager
004693 / CI
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Oost-Vlaanderen Mevrouw Joke de Vreeze, Mevrouw Marieke Kindt, Mevrouw Mart Vercauteren, De heer Glenn Keukelier Gebroeders Van Eyckstraat 4-6 9000 GENT
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/41082/5256 vragen naar/e-mail Wim Vanheel Beslissing nr. 959 betreffende stedenbouwkundige inspecteur.
ons kenmerk 8.04/41082/109.2 telefoonnummer 02/553.17.90 de
adviesaanvraag
betreffende
uw adviesaanvraag van 2/05/2012 datum
de
herstelvordering
van
de
Mevrouw/mijnheer, 1. Voorwerp Bij brief van 2 mei 2012 verzocht de stedenbouwkund ige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze bri ef. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 9420 Erpe-Mere, Biezenstraat zn, kadastraal gekend als afdeling 4, sectie B, nummer 288C. De Raad leest deze adviesaanvraag als een verzoek t ot heroverweging. Het handhavend bestuur komt op grond van legaliteits- en/of opportuniteitsreden en op tegen het eerder negatief advies van de Raad van 10 februari 2012 en beoogt dezelfde herstelmaat regel voor dezelfde handelingen. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Kris van Melkebeke werd uitgenodigd om een schrif telijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; De Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergaderi ng op 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 11 mei 2011. 3.2. De handelingen liggen in ruimtelijk kwetsbaar gebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° VCRO. _____________________________________________________________________________________________ 4775 / I
1/5
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Aalst – Ninove – Geraardsbergen – Zottegem in natuurgebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrek king tot het verrichten van de handelingen: -
Op 10 april 2011 werd er een klacht ingediend met betrekking tot het illegaal storten/ophogen van het terrein en het rooien van bomen. Op 10 februari 2012 verleende de Raad een negatie f advies met betrekking tot dezelfde inbreuk en dezelfde herstelmaatregel.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41. § 1, eerste li d van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Het kwestieuze perceel is gelegen in een effectief overstromingsgebied. De onmiddellijke omgeving word t gedomineerd door open velden. Ten zuiden van het kw estieuze perceel zijn er verschillende woonkavels gelegen. Op het kwestieuze perceel werden er twee s troken opgehoogd met een gemiddelde hoogte van 30cm. 5.2.2. In het voornoemde negatief advies van 10 feb ruari 2012 met beslissingsnummer 000708 stelde de Raad het volgende vast: “5.2.3.1.1. Er kan op grond van de bij het dossier gevoegde fotoreportages niet worden vastgesteld dat de geviseerde handeling enige signi ficante weerslag heeft op de plaatselijke ordening en of de rechten van derden, noch wordt aa nnemelijk gemaakt dat de geviseerde handeling de waterhuishouding ter plaatse daadwerke lijk verstoort. Uit de gemotiveerde nota van overtreders blijkt imm ers dat de aangevoerde grond diende voor het opvullen van putten die ontstaan waren na het r ooien van enkele bomen. Daargelaten de vraag of deze opvulling al dan niet zorgt voor een ophoging van het perceel, blijkt uit de gemotiveerde nota van overtreder dat de verstoring van de waterhuishouding niet het gevolg is van het opvullen van de putten, maar doordat er des tijds baggerwerken aan de Molenbeek een berm van ongeveer 60cm werd gevormd op het kwestieu ze perceel. Deze berm wordt echter niet geviseerd in de herstelvordering. 5.2.3.2. Er moet dan ook worden vastgesteld dat de bijkomende weerslag van de geviseerde handeling, met name het ophogen van het reliëf over twee stroken van elk 47m x 47m, op de plaatselijke ordening en de rechten van derden niet van dien aard is dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel kan wo rden bijgetreden. “ 5.2. Thans voert de stedenbouwkundige inspecteur he t volgende aan: “1. Er is wel degelijk en effectief een verstoring van de waterhuishouding door de ophoging die zowel door het agentschap bouwinspectie als door he t agentschap natuur en bos werd _____________________________________________________________________________________________ 4775 / I
2/5
vastgesteld. Nog eens wordt de nadruk gelegd dat het t errein daadwerkelijk verhoogd werd, namelijk twee stroken van ongeveer 47m lengte op re spectievelijk 12m en 11m breedte en minstens, zoniet meer dan 0.30m verhoging! Schijnba ar lijkt 0.30m opvoerhoogte op de bijgevoegde foto’s niet veel maar gelet op de opper vlakte is het hoe dan ook minimum 324m³ grond die werd aangevoerd en per definitie grond di e ruimte inneemt waar anders water kan geborgen worden. Dus niet alleen de gemaakte putten van de gerooide boomstronken werden opgevuld. Dit betekent bijgevolg dat bij overstromi ng van de Molenbeek minstens 324000 liters water op dit terrein niet meer kan geborgen worden en zich elders zal verplaatsen hetzij op de naburige percelen, hetzij verder stroomopwaarts! Di t betekent een hogere waterstand op de terreinen/eigendommen van derden! 2. Het bestaan van een berm langs de oever van de M olenbeek ‘kan’ een gevolg zijn van ruimingswerken in de beek waarvoor de dienst integr aal waterbeleid van de provincie OostVlaanderen verantwoordelijk is. Vraag is hier of de ruimingswerken werden uitgevoerd in opdracht van de waterbeheerde, dan wel in opdracht van de eigenaar of vorige eigenaars. Blijkt at de Molenbeek een snelstromende beek is waar bijg evolg weigering sedimentenafzetting ontstaat waardoor deze beek de laatste 12 jaar niet meer geruimd werd! Dit wordt bevestigd door bovenvermelde dienst (zie mail). Hoe dan ook is een onderhoud/ruimingswerk, als dit al zou plaatsvinden, uitgevoerd door een beheerder van de waterloop, een noodzakelijke activiteit die verantwoord wordt uitgevoerd en binnen de vastgeste lde wettelijke strook van 5 meter gemeten vanaf de oever van de waterloop om producten te dep oneren die voortkomen van ruimingswerken aan de waterloop (zie bijlage art. 1 7 van de wet van 28/12/1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen). Vandaar dat deze berm niet wordt geviseerd in de he rstelvordering (laatste 12 jaar werden geen ruimingswerken uitgevoerd!) Bij ruimingswerken , uitgevoerd in opdracht van de beheerder van de waterloop, wordt de specie over een zo groot mogelijke oppervlakte verspreid, er zorg voor dragend dat de dikte van de specielaag maximum 0.15m is. Zelfs als dergelijke ruimingswerken zouden worden u itgevoerd door de beheerder van de waterloop geven zij daarom geen vrijgeleide aan de eigenaar van het terrein om zomaar reliëfwijzigingen uit te voeren middel zijn terrein . Bovendien rust de verantwoordelijkheid bij de eigenaar van het terrein om eventueel de nodige sta ppen te ondernemen naar de beheerder van de waterloop indien hij/zij schade zou ondervinden. “ 5.3. Het al dan niet verstoord worden van de waterh uishouding ingevolge de thans geviseerde inbreuk is ook een aspect dat bij de inhoudelijke beoordeling moet worden betrokken. Alhoewel naar luid van artikel 8, §§ 1 en 5 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid het aan de vergunningverlenende overhei d bij de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning toeko mt een zgn. watertoets door te voeren, merkt de Raad te dezen meer in het bijzonder op dat hetzelfd e criterium in de zin van artikel 8, §1 van het voornoemde decreet van 18 juli 2003, i.e. ervoor zo rg te dragen dat geen schadelijk effect ontstaat of zoveel mogelijk wordt beperkt en, indien dit niet m ogelijk is, dat het schadelijk effect wordt herstel d of, in de gevallen van de vermindering van de infiltratie van hemelwater of de vermindering van ruimte voor h et watersysteem, wordt gecompenseerd, tevens een eleme nt is bij de beoordeling van een herstelvordering, voor zover door het handhavende bestuur op omstandi ge wijze en in concreto wordt aangetoond, minstens het op grond van de elementen van het doss ier het aannemelijk is, dat de geviseerde handelingen een vermindering van de infiltratie van het hemelwater of een vermindering van de ruimte voor het watersysteem tot gevolg hebben. Uit de elementen van het dossier blijkt dat het kwe stieuze perceel in een effectief overstromingsgebie d gelegen is. Uit de klachtmail van 10 april 2011 bli jkt dat de onmiddellijke omgeving 2 a 3 keer per ja ar onder water staat. Uit de klachtmail en het proces- verbaal van 11 mei 2011 blijkt dat over twee stroke n de weide werd opgehoogd met een gemiddelde hoogte van 30cm. Door het handhavende bestuur wordt op omstandige wi jze en in concreto aangetoond dat de geviseerde handeling een vermindering van de infiltratie van h et hemelwater of een vermindering van de ruimte voo r het watersysteem tot gevolg heeft die van dien aard is dat vanuit dit opzicht de beoogde herstelmaatre gel kan worden bijgetreden, ook al is er op het kwestie uze perceel een berm van 60cm gesitueerd aan de oever van de Molenbeek. 5.4. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. _____________________________________________________________________________________________ 4775 / I
3/5
De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. De inbreuk is immers nog niet zichtbaar op de door het secretariaat van de Raad opgezochte luchtfoto van 1 augustus 2009. 5.5. In de mate dat de overtreder aanvoert dat er vroeger geen bomen stonden op het perceel, merkt de Raad op dat het kappen van de bomen niet wordt gevi seerd in de herstelvordering. In de mate dat de overtreder aanvoert dat de stedenbouwkundige inspecteur een overschatting maakt van de hoeveelheid zand en slechts de putten van de bomen zijn opgevuld, merkt de Raad op dat uit de klachtbrief en het proces-verbaal van 11 mei 2011 b lijkt dat het perceel werd opgehoogd.
6. Advies Het negatief advies van 10 februari 2012 wordt herv ormd. De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn
Brussel, 11 juni 2012
Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering _____________________________________________________________________________________________ 4775 / I
4/5
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken eigen onderzoek door de Raad: luchtfoto d.d. 1/08/2009 3. Gemotiveerde nota Kris van Melkebeke met bijhore nde stukken
_____________________________________________________________________________________________ 4775 / I
5/5
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Arnaut De Schreye Beversluis 8 3111 WEZEMAAL
Koning Abert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 – Fax. 02 553 17 94
[email protected]
in naam van R. Verbelen-Loockx uw kenmerk
11/2418/24/ADS
ons kenmerk
004468/D
vragen naar
telefoonnummer
Wim Vanheel
02/553.14.57
uw brief van
28 juni 2011 datum
Beslissing nr. 730 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom
Mevrouw/mijnheer
1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 7 november 2011 verzoekt uw raadsman de ged eeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom opgelegd in het arrest van het Hof van Ber oep van 18 november 2008. De voorziening in cassatie tegen dit arrest werd verworpen op 24 maar t 2009. Deze herstelvordering heeft betrekking op het volgende goed: 3060 Bertem, Bosstraat 197, kadastreel gekend als a fdeling 1, sectie A, nummers 179E, 180L, 180V, 180W en 180X. Deze brief vormt de beslissing van de Hoge raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: De Raad) op dit verzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
De aanvragers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom en aan het Herstelfonds; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde niet het decretaal voorziene advies de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 10 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woo nde deze vergadering niet bij na bespreking in besloten vergadering nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersa ques, en de volgende leden: S. Lust, R. Mortier, B. Seutin, F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
3. De feiten
3.1. Op 18 november 2008 veroordeelt het Hof van Be roep de aanvragers voor de volgende feiten:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/24009/101.2
1/4
3.2. Het voornoemde arrest beveelt de volgende hers telmaatregel:
Een hersteltermijn van 12 maanden is toegekend. Het bestuur dat instaat voor de invordering stelt in zijn schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermi jn afliep op 25 maart 2010.
3.3. Toelichting relevante feiten Op 4 november 2010 werd er een proces-verbaal van v aststelling opgesteld dat het arrest is uitgevoerd.
4. Beoordeling 4.1. De verzoeker ontwikkelt een aantal motieven te r ondersteuning van het verzoek tot de gedeeltelijk e invordering van de dwangsom (Bijlage 1.1). 4.2. Volgens artikel 6.1.21, § 1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening houdt de Raad b ij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”. Aangaande “de door de overtreder gestelde handeling en en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”, wordt door de verzoeker verwezen naar de uitvoering die is gegeven aan de hoofdveroordeling en waarvan een proces-verbaal van uitvoering werd opgesteld op 14 januari 2009. De discussie betreft of deze laattijdige uitvoering een door de overtreder gestelde handeling en/of genomen engagement is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De laattijdige uitvoering in kwestie is een ten hoo gste ontoereikende handeling of engagement met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroorde ling. De argumenten van de verzoeker om te beslissen dat de laattijdige uitvoering volstaat al s gestelde handeling en genomen engagement met het oog op de correcte uitvoering van de hoofdveroordel ing, overtuigen niet. 4.2.1. Het motief dat “bij de afbraakwerken (het slopen van gedeeltes B, C en D) verzoekster en de aannemer zeer omzichtig te werk moesten gaan” (verz oekschrift, blz. 2), overtuigt niet. Dit motief heeft _____________________________________________________________________________________________ 8.04/24009/101.2
2/4
geen betrekking op de “vereiste handelingen of enga gementen in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening”, omdat e nerzijds de verzoeker zelf de aanbouwen tot stand bracht, en zich dus beroept op een precaire toestan d die zelf werd gecreëerd en anderzijds de beweerde moeilijkheidsgraad niet wordt gestaafd. Eens een re chterlijke beslissing definitief en uitvoerbaar is – waarbij niet wordt betwist dat dit te dezen het gev al is – het motief dat deze rechterlijke beslissing niet of met een “zeer grote moeilijkheidsgraad” maar uitvoe rbaar zou zijn, strijdig met de uitvoerbare kracht van deze uitspraak. De eigen appreciatie van de moeilij kheidsgraad of onmogelijkheid om vrijwillig uitvoer ing te geven aan de hoofdveroordeling, is derhalve geen geldig motief om geen handelingen te stellen of engagementen te nemen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. 4.2.2. Argumenten die verband houden met de financi ële toestand van de verzoeker (verzoekschrift, blz. 3), alsook argumenten die verband houden met het zo eken naar een ander onderkomen (verzoekschrift, blz. 4), hebben geen uitstaans met een handeling of engagement in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eers te lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en bi eden geen rechtvaardiging ter remediëring van het eigengereid optreden van de verzoeker om niet de no dige handelingen te stellen en engagementen te nemen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling.
5. Beslissing Het verzoek wordt verworpen. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkheid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze bri ef door middel van een gedagtekend verzoekschrift dat door u of door uw advocaat ondertekend moet zij n. Het verzoekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de R aad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) .
Brussel, 10 februari 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier _____________________________________________________________________________________________ 8.04/24009/101.2
3/4
Bijlage 1 INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. De op basis van art. 10 § 3 PR HRH ingediende st ukken
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/24009/101.2
4/4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Julienne Kemps Bruynebosstraat 20 3511 Hasselt
Koning Abert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 – Fax. 02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk
ons kenmerk
uw brief van
#103291#JG/JG
004495/D
25 november 2011
vragen naar
telefoonnummer
datum
Wim Vanheel
02/553.14.57
Beslissing nr. 753 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom
Mevrouw,
1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 25 november 2011 verzoekt u het volgende:
Het verzoek betreft de opeisbaar geworden dwangsom opgelegd in het arrest van het hof van beroep van 5 mei 2004.Deze heeft betrekking op het volgende go ed: 3520 Zonhoven, Holsteenweg 59, kadastraal gekend al s afdeling 2, sectie D, nrs. 82C4, 82X5, 82L7. Deze brief vormt de beslissing van de Hoge raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: De Raad) op dit verzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
De aanvragers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom en aan het Herstelfonds; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig h et decretaal voorziene advies; de aanvragers werden schriftelijk gehoord en dien den een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 24 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woo nde deze vergadering niet bij. Na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersa ques, en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust, R. Mortier en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
3. De feiten 3.1. Op 5 mei 2004 veroordeelt het hof van beroep v an Antwerpen de aanvrager voor de volgende feiten:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/71066/125.1
1/6
3.2. Het voornoemde arrest beveelt de volgende hers telmaatregel:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/71066/125.1
2/6
Een hersteltermijn van 1 jaar is toegekend. Het bes tuur dat instaat voor de invordering stelt in zijn schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermi jn afliep op 26 oktober 2005. 3.3. Volgens de stedenbouwkundige inspecteur werd d e uitvoering van het herstel vastgesteld op 18 december 2008.
4. Beoordeling 4.1. De volgende motieven ter ondersteuning van het verzoek tot de gedeeltelijke invordering van de dwangsom worden uiteengezet:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/71066/125.1
3/6
4.2. Volgens artikel 6.1.21, § 1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening houdt de Raad b ij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”. Aangaande “de door de overtreder gestelde handeling en en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”, wordt door verzoekster verwezen naar de hiervoor aangehaalde meldingen aan de gewestelijke stedenbouwkundige ins pecteur omtrent de uitvoering van het herstel en de laattijdige uitvoering van het he rstel. De discussie betreft of de meldingen aan de geweste lijke stedenbouwkundige inspecteur en de laattijdig e uitvoering van het herstel een door de overtreders gestelde handeling en/of genomen engagement is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Deze meldingen aan de gewestelijke stedenbouwkundig e inspecteur en de laattijdige uitvoering van het herstel zijn een ten hoogste ontoereikende handelin g of engagement met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. 4.2.1. De argumenten van de verzoekster om te beslissen dat de meldingen aan de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur en de laattijdige uitv oering van het herstel volstaan als gestelde handel ing en genomen engagement met het oog op de correcte ui tvoering van de hoofdveroordeling, overtuigen niet. Twee jaar na de afloop van de vrijwillige herstelte rmijn wordt bij brief van 8 november 2007, per aangetekende zending van 9 november 2007, aan de ge westelijk stedenbouwkundige inspecteur gemeld dat de afbraakwerken zijn aangevat. Bij e-mail van 4 augustus 2008 werd aan de stedenbo uwkundige inspecteur gemeld dat het herstel was uitgevoerd. Bij e-mail van 8 augustus 2008 werd doo r de stedenbouwkundige inspecteur medegedeeld dat op 6 augustus 2008 werd vastgesteld dat er nog afbraakmaterialen aanwezig waren op het terrein. Met een op 12 september 2008 verstuurde aangetekend e zending werd aan de stedenbouwkundige inspecteur medegedeeld dat het herstel volledig was . Volgens de stedenbouwkundige inspecteur werd het vo lledige herstel vastgesteld op 18 december 2008, zijnde ca. drie jaar na de afloop van de vrijwillig e hersteltermijn. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/71066/125.1
4/6
Uit het verzoekschrift blijkt dat de verzoekster met de afbraakwerken heeft gewacht tot op het ogenbli k dat haar gezin kon beschikken over een andere wonin g. Het argument dat verband houdt met het zoeken naar een andere woning (verzoekschrift, blz. 3), heeft geen uitstaans met een handeling of engagement in d e zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en biedt geen re chtvaardiging ter remediëring van het eigengereid optreden van de verzoekster om niet de nodige hande lingen te stellen en engagementen te nemen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdvero ordeling.
5. Beslissing Het verzoek wordt verworpen. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkh eid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze brief doo r middel van een gedagtekend verzoekschrift dat doo r u of door uw advocaat ondertekend moet zijn. Het verz oekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de Raad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot rege ling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Brussel, 24 februari 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier _____________________________________________________________________________________________ 8.04/71066/125.1
5/6
Bijlage 1
INVENTARIS VAN het dossier 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur m et de erbij gevoegde stukken 3. De gemotiveerde nota ‘horen’ met de erbij gevoeg de stukken
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/71066/125.1
6/6
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Roland Timmermans Martelarenlaan 139 bus 19 3010 LEUVEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk VERMER en co t/ vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/24086/170.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw brief van 18/02/2012 datum
Beslissing nr. 00880 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom en verzoek tot tijdelijke opschorting van de invordering van de opeisbaar geworden dwangsom Mevrouw/mijnheer
1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 18 februari 2012 verzoeken Brigitte Vermer, Jean Francois Vermer, Hubertina Vande Velde en Marie France Vermer het volgende: “te zeggen voor recht dat vanaf de eerste betekening van het vonnis van de correctionele rechtbank van Leuven dd 29.01.2002, het arrest van het Hof van Beroep te Brussel dd 20.11.2007 en het arrest van het Hof van Cassatie v an 8.4.2008, minstens vanaf 13 oktober 2008, de hoger vermelde dwangsommen voor de periode van 13.01.2009 tot en met 15.2.2010 niet verschuldigd zijn, minstens de eisbare dwangso mmen vanaf die datum tot en met heden op te schorten”. Het verzoek betreft de opeisbaar geworden dwangsom opgelegd in het arrest van het hof van beroep te Brussel van 20 november 2007. In het verzoek wordt onder “Feiten en procedurevoor afgaanden” het volgende gesteld. “De feiten, die tot vervolging van verzoekers hebben geleid, vinden hun oorsprong in een burgerlijke partijstelling van de Gewestelijk Stede nbouwkundige Inspecteur van de afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en La ndschappen voor de provincie Vlaams Brabant. Het slaat meer bepaald op de stedenbouwinbreuken in een weekendverblijfpark, gelegen te OudHeverlee, Kleinstraat 30, percelen D53, C30, C25, B18, A29, F6, C54, A26, E75, C4-6, A7, B14, B8, B63, A20, B41, F15, C48, E51, B19 en A 8, welke aan verzoekers, rechtsopvolgers van de oorspronkelijke stichter van het weekendverblijfpar k, werden ten laste gelegd, tengevolge van het beginsel dat stedenbouwinbreuken in rem blijven dru kken op onroerende goederen, in wiens handen ook ze zijn overgegaan. ” (nadruk en onderlijning door de Raad)
Het voorwerp van het verzoek, betreft dan ook opeis baar geworden dwangsom opgelegd voor de bewezen verklaarde bouwovertredingen die kleven aan deze door verzoekers vermelde percelen. De hoofdveroordeling, het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, had betrekking op stedenbouwkundige misdrijven op de goederen zoals n ader gepreciseerd in dit arrest onder “Wat betreft de herstelvorderingen” en in dit advies geciteerd o nder “3. De feiten”. Deze brief vormt de beslissing van de Hoge raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: De Raad) op dit verzoek. _____________________________________________________________________________________________ 4620/D
1/13
2. Pleegvormen en procedure -
-
De verzoekers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom; De stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig h et decretaal voorziene advies. De verzoekers werden uitgenodigd om een schriftel ijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in; Het betalingsbevel van 10 februari 2012, toegestu urd na de indiening van de gemotiveerde nota, wordt uit de besluitvorming geweerd met toepassing van artikel 4, § 3 PR HRH; De Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 20 april 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woonde deze vergadering niet bij. Na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersa ques, en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust, R. Mortier en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng op steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
3. De feiten
3.1. Op 20 november 2007 veroordeelt het hof van beroep van Brussel de verzoekers voor de volgende feiten: “Not. nr. 66.64.100046-98 (5) Beklaagd te: Oud-Heverlee in hun hoedanigheid van bestuurders van de N.V. Berkenbos tenminste tussen 1 januari 1998 en 1 januari 1999, In overtreding van de artikelen 42 en 66 van het de creet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, door het uitvoere n van werken, het instandhouden ervan, door het verkavelen van grondeigendom of hoe dan oo k, inbreuk te hebben gemaakt op de voorschriften der bijzondere plannen van aanleg, op de bepalingen van de titels II en III of op die van de verordeningen, vastgesteld ter uitvoering va n titel III en van het eerste hoofdstuk van titel IV van voornoemde wet, namelijk de zonder voorafgaa ndelijk schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van het college van burgemeester en sche penen, opgerichte constructies te hebben in stand gehouden en meer bepaald; 1. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 3 0, perceel D 53 Gekadastreerd Sectie B nr. 187 C5 eigendom van de NV Beukenbos, namelijk 2. stacaravans met aangeplaatst overdekt t erras, (kaft 1) en betonnen sokkel 2. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 3 0, perceel C 30 gekadastreerd Sectie B nr. 187 Y4 eigendom van de NV Beukenbos, namelijk een stacaravan met aangeplaatst terras, (k aft 2) 3. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel C 25 gekadastreerd Sectie B nr. 190 A4 eigendom van de NV Beukenbos, namelijk een stacaravan met aanhorigheden, (kaft 3) 4. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 3 0, perceel B 18 gekadastreerd Sectie B nr. 190 S4 eigendom van de NV Beukenbos, namelijk een stacaravan met aanhorigheden, (kaft 4) 5. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel A 29 gekadastreerd Sectie B nr. 196 F 2 eigendom van de NV Beukenbos, namelijk een stacaravan met aanhorigheden, (kaft 5) 6. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel F 6 gekadastreerd Sectie B nr. 195 V eigendom van de NV Beukenbos, namelijk een chalet, (kaft 6) _____________________________________________________________________________________________ 4620/D
2/13
7. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30, perceel C 54 gekadastreerd Sectie B nr. 187 Z 4 eigendom van de NV Beukenbos, namelijk een stacaravan, (kaft 7) 8. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 3 0, perceel C 56 gekadastreerd Sectie B nr. 187 Z 4 eigendom van de NV Beukenbos, namelijk een chalet met tuinhuisje, (kaft 8) 9. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 3 0, perceel A 26 gekadastreerd Sectie B nr. 196 Y 2 eigendom van de NV Beukenbos, namelijk een chalet met tuinhuisje, (kaft 9) 10. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel E 75 gekadastreerd Sectie B nr. 186 G 2 eigendom van de NV Beukenbos, namelijk een stacaravan, (kaft 10) Not. nr. 66.64.100049-98 (5) Beklaagd te: Oud-Heverlee minstens sinds 1 januari 1998 tot 17 december 1998, In overtreding van de artikelen 42 en 66 van het de creet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, door het uitvoere n van werken, het instandhouden ervan, door het verkavelen van grondeigendom of hoe dan oo k, inbreuk te hebben gemaakt op de voorschriften der bijzondere plannen van aanleg, op de bepalingen van de titels II en III of op die van de verordeningen, vastgesteld ter uitvoering va n titel III en van het eerste hoofdstuk van titel IV van voornoemde wet, namelijk de zonder voorafgaa ndelijk schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van het college van burgemeester en sche penen, opgerichte constructies te hebben in stand gehouden en meer bepaald; 1. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 3 0, perceel C 4- C 6 gekadastreerd Sectie B nr. 190 C 3 eigendom van haarzelf en haar ouders, namelijk een chalet 2. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 3 0, perceel A07 gekadastreerd Sectie B nr. 196 K 2 eigendom van haarzelf en haar ouders, namelijk een stacaravan 3. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel B 14 gekadastreerd Sectie A nr. 190 eigendom van haarzelf, namelijk een stacaravan met aanhorigheden 4. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel B 8 gekadastreerd Sectie B nr. 190 Y 3 eigendom van haarzelf en haar ouders, namelijk een ingebouwde stacaravan met aanhorighede n Not. nr. 66.64.100050-98 (5) Beklaagd te: Oud-Heverlee, de eerste, de tweede en de derde in hun hoedanigheid van bestuurders van de NV Beukenbos, als dader of meded ader, overeenkomstig artikel 66 van het Strafwetboek, minstens sinds 1 januari 1998 tot 21 december 1998, In overtreding van de artikelen 42 en 66 van het de creet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, door het uitvoere n van werken, het instandhouden ervan, door het verkavelen van grondeigendom of hoe dan oo k, inbreuk te hebben gemaakt op de voorschriften der bijzondere plannen van aanleg, op de bepalingen van de titels II en III of op die van de verordeningen, vastgesteld ter uitvoering va n titel III en van het eerste hoofdstuk van titel IV van voornoemde wet, namelijk de zonder voorafgaa ndelijk schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van het college van burgemeester en sche penen, opgerichte constructies te hebben in stand gehouden en meer bepaald ; 1. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel B 63 gekadastreerd Sectie B nr. 187 F 2 eigendom van de eerste beklaagde en NV Beukenbos, _____________________________________________________________________________________________ 4620/D
3/13
namelijk stacaravan met tuinhuisje, (kaft 1) 2. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel A 20 gekadastreerd Sectie B nr. 196 Y 2 eigendom van de eerste beklaagde en NV Beukenbos, namelijk een chalet, (kaft 2) 3. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel B 41 gekadastreerd Sectie B nr. 187 Y 3 eigendom van de eerste beklaagde en NV Beukenbos, namelijk een chalet op betonnen sokkel, (kaft 3) 4. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 3 0, perceel F 15 gekadastreerd Sectie S nr. 195 V eigendom van de eerste beklaagde en NV Beukenbos, namelijk een chalet op betonnen sokkel, (kaft 4) Not. nr. 66.64.100180-98 BekIaagd te: Oud-Heverlee, minstens sinds 1 januari 1998 tot 2 1 december 1998, als dader of mededader, overeenkomstig artikel 66 van het Strafw etboek, In overtreding van de artikelen 42 en 66 van het de creet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, door het uitvoere n van werken, het instandhouden ervan, door het verkavelen van grondeigendom of hoe dan oo k, inbreuk te hebben gemaakt op de voorschriften der bijzondere plannen van aanleg, op de bepalingen van de titels II en III of op die van de verordeningen, vastgesteld ter uitvoering va n titel III en van het eerste hoofdstuk van titel IV van voornoemde wet, namelijk de zonder voorafgaa ndelijk schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van het college van burgemeester en sche penen, opgerichte constructies te hebben in stand gehouden en meer bepaald; 1. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel C 48 gekadastreerd Sectie B nr. 187 Z 4 eigendom van henzelf een stacaravan met aanhorigheden 2. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel E 51 gekadastreerd Sectie B nr. 186 Z eigendom van henzelf een stacaravan met aanhorigheden Not. nr. 66.61.100644-98 (5) Beklaagd te: Oud - Heverlee, minstens tussen 5 juni 1998 tot 18 december 1998, In overtreding van de artikelen 42 en 66 van het de creet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, door het uitvoere n van werken, het instandhouden ervan, door het verkavelen van grondeigendom of hoe dan oo k, inbreuk te hebben gemaakt op de voorschriften der bijzondere plannen van aanleg, op de bepalingen van de titels II en III of op die van de verordeningen, vastgesteld ter uitvoering va n titel III en van het eerste hoofdstuk van titel IV van voornoemde wet, namelijk de zonder voorafgaa ndelijk schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van het college van burgemeester en sche penen, opgerichte constmcties te hebben in stand gehouden en meer bepaald ; op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinskaat 30, perceel B 19 gekadastreerd Sectie B nr. G 3 eigendom van haarzelf een stacaravan op betonnen sokkel met aanhorigheden . Not.nr. 66.64.101124-97 (5) Beklaagd te: Oud-Heverlee, Te Oud-Heverlee, op het goed gelegen te Kleinstraat 30 gekadastreerd Sectie B, nr. 19612, perceel A008 eigendom van haarzelf tussen 1 januari 1988 tot 16 september 1998 de wederrechtelijke toestand geschapen door een zon der voorafgaande uitdrukkelijke en schriftelijke vergunning van het College van Burgem eester en Schepenen, _____________________________________________________________________________________________ 4620/D
4/13
een gebouwde chalet te hebben in stand gehouden. Not. nr. 66.80.3605-92 Beklaagd te: Oud-Heverlee, minstens tussen 26 maart 1998 en I januari 1999, In overtreding van de artikelen 42 en 66 van het de creet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, door het uitvoere n van werken, het instandhouden ervan, door het verkavelen van grondeigendom of hoe dan oo k, inbreuk te hebben gemaakt op de voorschriften der bijzondere plannen van aanleg, op de bepalingen van de titels II en III of op die van de verordeningen, vastgesteld ter uitvoering va n titel III en van het eerste hoofdstuk van titel IV van voornoemde wet, namelijk de zonder voorafgaa ndelijk schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van het college van burgemeester en sche penen, opgerichte constructies te hebben in stand gehouden en meer bepaald; 1. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 2 5 g gekadastreerd Sectie B nr. 259/z eigendom van haarzelf een villachalet met reliefwijzigingen (kaft 1) 2. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 3 0, perceel E 67 gekadastreerd Sectie B nr. 187 A 3 eigendom van haarzelf een ingebouwde stacaravan met aanhorigheden (kaft 2 ) 3. op het goed gelegen te Oud-Heverlee, Kleinstraat 30 , perceel E 69 gekadastreerd Sectie B nr. 187 B 5 eigendom van haarzelf een ingebouwde stacaravan met aanhorigheden. 3.2. Het voornoemde arrest beveelt de volgende hers telmaatregel (zie rubriek “Wat betreft de herstelvordering”): “Beveelt op vordering van de Gewestelijke Stedenbouw kundige Inspecteur het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand binnen een te rmijn van zes maanden, niet zijnde een dwangsomtermijn in de zin van artikel 1385bis Ger.W ., door - op het perceel D53, het afbreken en het verwijder en van de twee stacaravans met aangeplaatst overdekt terras met verwijdering van de afbraakmate rialen en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel C30, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan met aangeplaatst terras met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhar dingen, onder verbeurte van een dwangsom van €125,00 per dag vertraging; - op het perceel C25, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan met aanhorigheden met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel B18, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan met aanhorigheden met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel A29, het afbreken en verwijderen van een stacaravan met aanhorigheden met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel F6, het afbreken en verwijderen va n een chalet met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel C54, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel C56, het afbreken en verwijderen v an een chalet met tuinhuisje met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhardingen, onder ver beurte van een dwangsom van € 125.00 per dag vertraging; - op het perceel A26, het afbreken en verwijderen v an een chalet met tuinhuisje met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhardingen, onder ver beurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel E75, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging;
_____________________________________________________________________________________________ 4620/D
5/13
- op het perceel C4-6, het afbreken en verwijderen van een chalet met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel A7, het afbreken en verwijderen va n een stacaravan met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel B14, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan met aanhorigheden met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel B8, het afbreken en verwijderen va n een ingebouwde stacaravan met aanhorigheden met verwijdering van de afbraakmateri alen en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel B63, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan met tuinhuisje met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel A20, het afbreken en verwijderen v an een chalet met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel B41, het afbreken en verwijderen v an een chalet op betonnen sokkel met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel F15, het afbreken en verwijderen v an een chalet op betonnen sokkel met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel C48, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan met aanhorigheden met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel E51, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan met aanhorigheden met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel B19, het afbreken en verwijderen v an een stacaravan op betonnen sokkel met verwijdering van de afbraakmaterialen en verharding en, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel A8, het afbreken en verwijderen va n een chalet met verwijdering van de afbraakmaterialen en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; - op het perceel A50, het afbreken en verwijderen v an een villachalet met reliëfwijzigingen (afgraving) met verwijdering van de afbraakmaterial en en verhardingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag vertraging; Zegt voor recht dat de Gewestelijke Stedenbouwkundi ge Inspecteur en het College van Burgemeester en Schepenen, ingeval het arrest niet vrijwillig wordt uitgevoerd, zelf in de uitvoering ervan kunnen voorzien, kosten hiervan ve rhaalbaar op de beklaagden op vertoon van een kostenstaat begroot en uitvoerbaar verklaard door de beslagrechter.” Een hersteltermijn van 6 maanden is toegekend. Het bestuur dat instaat voor de invor dering stelt in zijn schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermi jn afliep op 18 oktober 2008. 3.3. Op 7 november 2008 en 15 december 2008 werd ee n proces-verbaal van niet-uitvoering opgesteld. Op 23 november 2009 werden processen-verbaal opgest eld door gerechtsdeurwaarder Ide, op vraag van verzoekers.
4. Beoordeling 4.1. De volgende motieven ter ondersteuning van het verzoek tot de gedeeltelijke invordering van de dwangsom en de tijdelijke opschorting van de invord ering van de dwangsom worden uiteengezet: “1.
Er is voldaan aan de herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 4620/D
6/13
Verzoekers zijn van mening dat zij naar redelijkheid aan het dictum van de veroordeling hebben voldaan . De Stedenbouwkundig Inspecteur is slechts twee maal ter plaatse geweest, namelijk op 7 november 2008 en 15 december 2008 . Sedertdien volgen uitsluitend verjaring stuitende b evelen van een gerechtsdeurwaarder, zonder feitelijke en tegensprekelijke vaststellingen. Daar tegenover staan de processen-verbaal van 23 no vember 2009, die op vraag van verzoekers door gerechtsdeurwaarder Ide werden opgesteld, en d ie geen inbreuken releveren. Verzoekers hebben derhalve aan hun verplichtingen v oldaan Van hen worden derhalve ten onrechte dwangsommen ge vorderd. Alhoewel verzoekers in het bezit zijn van processen -verbaal, die hen bevrijden, en vanaf 1 september 2009 het Vlaams decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings- , vergunningen- en handhavin gsleid (BS 15.5.2009) in werking is getreden (art. 112 van het Aanpassingsdecreet , tekst gecoördineerd door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening), konden zij echter hun verzoek conform ar tikel 6.1.21 bij de Hoge Raad niet neerleggen, bij gebreke aan publicatie van procedur e- en werkingsreglement. Het is evident dat zij niet het slachtoffer mogen zijn van wetgevend verzuim.” Dit betreft argument 1.
“2.
Er is een zeker eigen belang van de overheid zelf
Een bijkomend element dat dient aangestipt in voorl iggend geval is het feit dat de administratie zelf een economisch belang heeft bij het invorderen van de dwangsom. Verzoekers hebben immers gedurende een aantal jaren onderhandeld over de verkoop van de percelen, eerst met de gemeente Oud-Heverlee (met t ussenkomst van haar raadsman mr Marc Boes), nadien met de administratie Natuur en Bos va n de Vlaamse overheid (waarvan men een indicatie vindt in de email van 15 januari 2009 van de ambtenaar ruimtelijke ordening Interleuven). In afwachting van een akkoord, werd een vorm van st and still in de procedure aanvaard. Wanneer er finaal geen akkoord is gekomen omwille v an de prijs, werden dwangsommen gevorderd. Dit maakt uiteraard rechtsmisbruik uit .” Dit betreft argument 2. 3. Er is schuldig verzuim van de administratie zelf Verzoekers voeren tenslotte aan dat in het arrest van het Hof van Beroep van 7 februari 2007 de burgerlijke partij gemachtigd werd, voor zover de b eklaagden het arrest niet vrijwillig zouden uitvoeren, zelf in de uitvoering ervan te voorzien, op kosten van de betrokkenen. De burgerlijke partij heeft deze bepaling zelf opze ttelijk opzij gezet. Bedoeling was door de oplopende dwangsommen een tit el te bekomen om gratis alle percelen van verzoekers te verwerven. Reeds in het verleden werd geoordeeld door het Hof van Beroep te Gent (18 april 1997, onuitg., geciteerd bij S. De Taeye, De herstelmaatregelen bi j bouwmisdrijven, 1997, p. 63) dat ' het vorderen en innen van een dwangsom voor de overheid geen alibi mag zijn om blijvend stil te zitten en geen gebruik te maken van de haar geboden en terzake eenvoudig te realiseren mogelijkheid om zelf tot herstel over te gaan. ” Dit betreft argument 3.
4. De inspectie RWO vergist zich in de feiten De Stedenbouwkundig Inspecteur koppelt aan de perso onsgegevens (A) de percelen, waarop een inbreuk is vastgesteld (C), en waarvoor dag na dag aan verzoekers dwangsommen worden aangerekend. Het gaat om 23 percelen, die evenwel in een destijd s door de inspectie opgemaakt verslag van niet uitvoering onder hun perceelsnummer werden gek walificeerd.
_____________________________________________________________________________________________ 4620/D
7/13
Evenwel blijft dat van deze 23 percelen niet minder dan 14 percelen in eigendom toebehoren aan de NV Beukenbos, terwijl deze nooit door het Hof va n Beroep te Brussel bij arrest van 20 november 2007 werd veroordeeld. Verzoekers worden dus in grote mate aangesproken vo or inbreuken die buiten hun eigendomstitel vallen. Zulks onderlijnt de voortvarendheid, waarmee te wer k wordt gegaan. Dit betreft argument 4. 5. De aan eerste verzoeker verweten inbreuk is door de latere eigenaar begaan Eerste verzoeker wijst er verder dat haar eigendom reeds op 6 juni 2005 - dus twee jaar voor het arrest van het Hof van Beroep - werd verkocht. Het is de nieuwe eigenaar, die naderhand nieuwe wed errechtelijke werken heeft uitgevoerd. In voorkomend geval gaat het om een nieuw voortdure nd misdrijf in hoofde van de nieuwe titularis van het onroerend goed (F. VERBRUGGEN en I. BORREMANS , Afgelopen? Toch niet. Bouwmisdrijven, verjaringstermijnen en rechtszekerh eid na het decreet van 4 juni 2003, TBO, 2004, p. 17). Eerste verzoeker kan derhalve geen enkel verwijt wo rden gemaakt. Dit betreft argument 5.
6. Van eerste verzoeker worden op 10 februari 2012 3.603.951,38 euro dwangsommen gevorderd terwijl ze slechts bij één perceel betrokken is geweest Nog drastischer is het gegeven dat op 10 februari 2 012 aan eerste verzoeker een bedrag van 3.603.951,38 euro dwangsommen wordt gevraagd terwij l ze slechts bij één enkel perceel betrokken is geweest. Het bevestigt opnieuw dat de stedenbouwkundige insp ectie zich in de feitelijke elementen vergist. Dit betreft argument 6.
7. De vordering tot dwangsommen situeert zich tegen de achtergrond dat aanvankelijk de gemeente, nadien Natuur en Bos , geïnteresseerd waren en zijn om de percelen van verzoekers te verkrijgen en hieromtrent onderhandeld hebben Verzoekers brengen tenslotte de achtergrond van het dossier in herinnering. De vader van verzoekers was de oorspronkelijke eige naar van de percelen, welke in hun geheel bestemd was tot weekendverblijfpark. Om deze stedenbouwkundige status te liquideren vond men er niet beter op dan een nieuw K.B. op te stellen dat met de bestaande toestand tabula rasa zou maken. Dit K.B. werd bij arrest van 23 februari 1982 door de Raad van State vernietigd. Na dit arrest leverde de gemeente niet minder dan 2 4 stedenbouwkundige vergunningen af. In een later stadium ontstond plots een conflict met de gemeente. Deze zocht allerlei middelen om de exploitatie van het weekendverblijfpark te verhinderen, bijvoorbeeld door de waterwinning af te sluiten en te verzegelen. Bij arrest van 27 maart 2006 van het Hof van Beroep te Brussel werd de gemeente verplicht de sluiting ongedaan te maken, het cassatieberoep werd verworpen. Na deze procedure heeft de gemeente met verzoekers opnieuw de draad opgenomen en via hun raadsman onderhandeld om hun percelen aan de gemeen te te verkopen. Die onderhandelingen hebben lang tijd aangesleept, met als voornaamste discussiepunt de verkoopprijs. Einde 2008 heeft de raadsman van de gemeente laten weten dat de gemeente niet over voldoende financiële middelen beschikte, doch het A gentschap Natuur en Bos belangstelling had om de eigendom te verwerven. Daarop heeft de raadsman van verzoekers onderhandel d met mevrouw Daenen, juriste, verantwoordelijk voor de grondverwerving Vlaams Bra bant van het Agentschap Natuur en Bos. Betrokkene zou een beslissing nemen na advies van d e bevoegde instanties en na de verkiezingen. Door de financiële crisis kwamen er nadien blijkbaa r stokken in de wielen.
_____________________________________________________________________________________________ 4620/D
8/13
Uiteraard bleef er nog één goedkope manier van 'aank oop' over, zoals blijkt uit de nota van de Stedenbouwkundig Inspecteur: het Agentschap Natuur en Bos 'kon de terreinen in overtreding openbaar verkopen gelet op het onroerend beslag dd 04.7.2009'. Dit beknopte zinnetje in de nota van de Stedenbouwk undig Inspecteur legt haarfijn de gehele achtergrond van het dwangsomdossier bloot: in feite is dit niet meer dan een verkapte onteigening, met deze beperking dat er helemaal nie ts betaald wordt . Een duidelijker voorbeeld van rechtsmisbruik en mac htsafwending kan men niet vinden.” Dit betreft argument 7. 4.2. Volgens artikel 6.1.21, § 1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening houdt de Raad b ij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”. 4.2.1. Aangaande “de door de overtreder gestelde ha ndelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling ”, wordt door verzoekers verwezen naar de hiervoor aangehaalde processen-verbaal van 23 november 2009, opgesteld door een gerechtsdeurwaarder, die naar verzoekers betogen, aantonen dat het bevolen h erstel feitelijk is uitgevoerd. Deze stelling kan niet worden bijgetreden. 4.2.1.1. De door verzoekers bijgebrachte processen- verbaal werden gerechtsdeurwaarder. In deze processen-verbaal word t het volgende gesteld:
opgesteld
door
een
“Van al het voorgaande heb ik onderhavig Proces-Verb aal van Vaststelling opgesteld om aan verzoeker te dienen zoals het hem in rechte zal beh oren, zonder enige nadelige erkentenis en onder voorbehoud van alle rechten. ” Artikel 6.1.45 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ord ening bepaalt: “De overtreder brengt de stedenbouwkundige inspecteu r en het college van burgemeester en schepenen onmiddellijk, bij aangetekende brief of b ij afgifte tegen ontvangstbewijs, op de hoogte indien hij de opgelegde herstelmaatregel vrijwillig heeft uitgevoerd. Daarop wordt door de stedenbouwkundige inspecteur onmiddellijk en na con trole ter plaatse een proces-verbaal van vaststelling opgemaakt. De stedenbouwkundige inspecteur zendt een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling aan de gemeente en de overtreder. Behoudens bewijs van het tegendeel, geldt enkel het proces-verbaal van vaststelling als bewijs van het herstel en van de datum van het herstel. ” 4.2.1.2. Er is in casu geen melding gebeurd van de uitvoering van de opgelegde herstelmaatregel aan de stedenbouwkundige inspecteur, alleszins blijkt dit niet uit de voor de Raad beschikbare stukken en gegevens, terwijl nochtans overeenkomstig artikel 6 .1.45 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de veroordeelde overtreder de vrijwillige uitvoering v an de hoofdveroordeling moet melden aan de stedenbouwkundige inspecteur als hij van oordeel is dat hij de opgelegde herstelmaatregel heeft uitgevoerd. 4.2.1.3. De processen-verbaal die verzoekers bijbre ngen, zijn niet van aard het tegendeel te bewijzen dat het bevolen herstel niet is uitgevoerd. Uit deze processen-verbaal kan niet worden afgeleid dat de visu is vastgesteld dat de in het arrest uitdrukkelijk vermelde en te verwijderen constructi es en inrichtingen in de feiten ook waren verwijder d ten tijde van het plaatsbezoek door de gerechtsdeurwaar der. In de processen-verbaal (cf. het proces-verbaal neergelegd als stuk 5 door verzo ekers) wordt generiek “vastgesteld” dat het perceel is “vrijgemaakt”. In het proces-verbaal neergelegd als stuk 5 door ve rzoekers wordt te dezen het volgende vastgesteld:
_____________________________________________________________________________________________ 4620/D
9/13
“Ik begeef mij achtereenvolgens naar de verschillende percelen en stel vast dat met uitzondering van het perceel nr. E51, alle bovenvermelde percele n vrijgemaakt zijn en dat er zich geen stenen muren, bouwsels, palen of afval op bevinden. Op het perceel nr. E51 ligt een hoop afval. (5) Op het perceel nr. C6 staat een houten chalet met een houten omheining. (5) Vooraan aan de weg, van het perceel F15 staan 2 ele ktriciteitskastjes. (5)” De vaststellingen door de gerechtsdeurwaarder worde n niet gecorreleerd aan het concreet bevolen herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestan d zoals in het arrest van het hof van beroep van Brussel nader gepreciseerd onder de rubriek “Wat be treft de herstelvordering” en zoals hierboven integraal geciteerd (3.2). 4.2.1.4. Het proces-verbaal van 23 november 2009 da t als stuk 4 is neergelegd door verzoeker heeft betrekking op het perceel, genummerd op het plan al s “A50” en “ten kadaster gekend onder sectie B nummer 259/Z”. Dit betreft een perceel (“A50”) dat hoe dan ook val t buiten het voorwerp van onderhavig verzoek zoals onder “1. Voorwerp” nader toegelicht. Dit proces-verbaal is dan ook niet dienstig ter ond ersteuning van het verzoek. 4.2.2. Argument 2 betreft niet meer dan een persoon lijke bedenking die niet kan worden ingepast in het gezag van gewijsde van de hoofdveroordeling en die het niet-correct uitvoeren van de hoofdveroordeling niet kan rechtvaardigen. Argument 2 mist verder ook nog feitelijke grondslag . Verzoekers tonen niet objectief verifieerbaar aan, noch leggen zij te dezen objectief verifieerbare gegevens neer, dat de wijze waarop het invorderende bestuur het arrest ten titel van invordering van de opeisbare dwangsommen heeft uitgeoefend, kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening ervan door een gemiddelde, redelijke en zorgvuldige overheidspersoon. Het betoog uit hoofde van rechtsmisbruik overtuigt niet (zie ook 4.2.7 en de weerlegging van argument 7). 4.2.3. Argument 3 faalt naar recht. Verzoekers gaan er verder aan voorbij dat van zodra de vrijwillige hersteltermijn was verstreken, op h un de rechtsplicht rustte en nog steeds rust om het bevolen herstel uit te voeren. Zij kunnen, in een toe stand waarin zij zelf verzuimen de rechtsplicht die op he n rust, te vervullen, het bestuur gemachtigd om tot ambtshalve uitvoering over te gaan, niet ten grieve duiden dat het bestuur hiertoe nog niet is overgeg aan. Doordat verzoekers, als veroordeelden, zelf nalaten een rechterlijke beslissing uit te voeren, kunnen zij zich niet beroepen op het feit dat ingevolge hun na latigheid waardoor jarenlang dwangsommen werden verbeurd verklaard, de dwangsommen hoog opliepen (Antwerpen (12 de k.) , 16 juni 2010, nr. C/1040/10, onuitg.) . Argument 3 mist verder feitelijke grondslag. Verzoekers tonen niet objectief verifieerbaar aan, noch leggen zij te dezen objectief verifieerbare gegevens neer, dat het tot ambtshalve uitvoering ge machtigd bestuur vanuit “de bedoeling door de oplopende dwangsommen een titel te bekomen om alle percelen van verzoekers (gratis) te verwerven”, schuldig verzuim zouden hebben gepleegd zoals door verzoekers nader uiteengezet. 4.2.4. Argument 4 behelst kritiek op het arrest van het hof van beroep van Brussel van 20 november 2007. Het misdrijf van instandhouding bestaat in het schu ldig verzuim om aan het bestaan van de wederrechtelijk uitgevoerde werken een einde te mak en. Alleen diegene die over het onroerend goed zeggenschap heeft, kan aan dit verzuim schuld hebbe n (Cass. 4 februari 2003, P.011462.N, TBO 2004, 35).
_____________________________________________________________________________________________ 4620/D
10/13
Dat verzoekers, naar zij aanvoeren, geen toereikend e zeggenschap hadden over de goederen behept met de ten laste gelegde en bewezen verklaarde bouw overtredingen, werd met het in kracht van gewijsde getreden arrest van het hof van beroep van Brussel van 20 november 2007 definitief beslecht. De persoonlijke bedenkingen van verzoekers over de vermeende, ontoereikende zeggenschap over de kwestieuze goederen, kunnen niet worden ingepast in het gezag van gewijsde van de hoofdveroordeling. 4.2.5. Argument 5 faalt naar recht. Eerste verzoeker, Brigitte Vermer, werd voor de in het arrest van het hof van beroep van Brussel van 20 november 2007 gepreciseerde, haar ten laste gelegde en in haar hoofde bewezen verklaarde bouwovertredingen, op strafrechtelijk gebied veroor deeld, alsook veroordeeld tot herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand. Dat na de geïncrimineerde periode door de nieuwe ei genaar nieuwe strafbare feiten zouden zijn gepleegd uit hoofde van de beweerde strafbare insta ndhouding van de constructies behept met het bevolen herstel, doet geen afbreuk aan het feit dat , van zodra de vrijwillige hersteltermijn was verst reken, op eerste verzoeker de rechtsplicht rustte en nog s teeds rust om tot het bevolen herstel over te gaan. De mogelijk strafbare instandhouding van de kwestieuze constructies door de nieuwe eigenaar in een periode na de geïncrimineerde periode doet rechtens geen afbreuk aan deze rechtsplicht. Argument 5 mist verder feitelijke grondslag. Eerste verzoeker voert aan doch staaft niet dat er door de nieuwe eigenaar nieuwe feiten werden begaan die haar niet ten grieve kunnen worden geduid. 4.2.6. Aangezien de Raad beslist tot verwerping van het verzoek, hoeft niet nader te worden onderzocht of er ten aanzien van eerste verzoeker een feitelij k incorrect bedrag aan dwangsommen wordt gevorderd door het invorderende bestuur, wat in essentie word t aangeklaagd in argument 6. 4.2.7. Argument 7 betreft in essentie een uiteenzetting van persoonlijke bedenkingen die niet kunnen worden ingepast in het gezag van gewijsde van de ho ofdveroordeling en die het niet-correct uitvoeren van de hoofdveroordeling kunnen rechtvaardigen. Daarnaast mist argument 7 feitelijke grondslag. In beginsel is er slechts sprake van machtsafwendin g wanneer een overheid de aan haar door de wet met het oog op het bereiken van een bepaald oogmerk van algemeen belang gegeven bevoegdheid gebruikt om een ander doel na te streven en wanneer dat ander oogmerk het enige doel van de betrokken bestuurshandeling is. (RvS 17 februari 2010, nr. 201.010, Van Hove)
Verzoekers tonen niet objectief verifieerbaar aan, noch leggen zij te dezen objectief verifieerbare gegevens neer, dat het invorderende bestuur machtsa fwending heeft gepleegd bij de invordering van de dwangsommen, in de zin dat zij bij de invordering v an dwangsommen vanuit het enige oogmerk handelde om een ander bestuur de gronden te doen aankopen bi j de openbare verkoping na onroerend uitvoerend beslag. Verzoekers tonen niet objectief verifieerbaar aan, noch leggen zij te dezen objectief verifieerbare gegevens neer, dat de wijze waarop het invorderende bestuur het arrest ten titel van invordering van de opeisbare dwangsommen heeft uitgeoefend, kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening ervan door een gemiddelde, redelijke en zorgvuldige overheidspersoon. Ook het betoog uit hoofde van rechtsmisbruik overtuigt niet.
5. Beslissing De Raad verwerpt het verzoek. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkh eid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60
_____________________________________________________________________________________________ 4620/D
11/13
dagen die volgen op de ontvangst van deze brief doo r middel van een gedagtekend verzoekschrift dat doo r u of door uw advocaat ondertekend moet zijn. Het verz oekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de Raad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot rege ling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier
_____________________________________________________________________________________________ 4620/D
12/13
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur 3. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH door de stedenbouwkundige inspecteur (proces-verbaal van 7 november 2008 en het verslag van het terreinbezoek van 7 november 2008) 4. De gemotiveerde nota ‘horen’ met de erbij gevoeg de stukken
2. UIT DE BESLUITVORMING GEWEERDE STUKKEN 1. Betalingsbevel van 10 februari 2012
_____________________________________________________________________________________________ 4620/D
13/13
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
GSJ ADVOCATEN Mechelsesteenweg 27 2018 ANTWERPEN
Koning Abert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 – Fax. 02 553 17 94
[email protected]
in naam van P. Charon uw kenmerk
ons kenmerk
uw brief van
35325/2011/YL/JVL/ea
04333/D
2 september 2011
vragen naar
telefoonnummer
datum
Wim Vanheel
02/553.14.57
Beslissing nr. 747 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de dwangsom en verzoek tot tijdelijke opschorting van de invordering van de opeisbaar geworden dwangsom
Mevrouw/mijnheer
1. Voorwerp van het verzoek Op 2 september 2011 verzoekt u “de dwangsom voor de toekomst tijdelijk op te schorten in afwachting van de opmaak van het gewestelijk RUP Bossenstein e nerzijds” U verzoekt tevens “te beslissen dat de inmiddels verbeurde dwangsom ten bedrage van 366.520,15 EURO slechts voor een beperkt deel kan worden ingev orderd, m.n. voor 14.190,36 EURO zijnde het reeds betaalde deel”. De dwangsom werd opgelegd in het arrest van hof van beroep van Antwerpen van 16 maart 2000. De Hoge Raad voor het Handhavingsbel eid (hierna: de Raad) leest dit onderdeel van het verzoek, als een verzoek tot de gedeeltelijke invor dering van een opeisbaar geworden dwangsom in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 2520 Ranst, niet bepaald zn, kadastraal gekend als afdeling 3, sectie A, nummers 113A, 119A en 139. Deze brief vormt de beslissing van de Raad op dit v erzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
De aanvragers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom en aan het Herstelfonds; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig h et decretaal voorziene advies; de aanvragers werden schriftelijk gehoord en dien den een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 10 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woo nde deze vergadering niet bij. Het verzoek werd in voortzetting gesteld; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 24 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woo nde deze vergadering niet bij. Na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques, en de volgende leden: R. Mortier, Ch. Bamps, M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11035/110.1
1/8
3. De feiten 3.1. Op 16 maart 2000 veroordeelt het hof van beroe p van Antwerpen de aanvrager voor de volgende feiten:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11035/110.1
2/8
3.2. Het voornoemde arrest beveelt de volgende hers telmaatregel:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11035/110.1
3/8
Een hersteltermijn van 1 jaar is toegekend. Het bes tuur dat instaat voor de invordering stelt in zijn schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermi jn afliep op 11 december 2002.
4. Beoordeling 4.1. Het verzoek strekt anderzijds tot de gedeeltelijke invordering van opeisbaar geworden dwangsommen. De volgende motieven ter ondersteuning van het verzoek tot de gedeeltelijke invordering van de dwangsom worden uiteengezet:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11035/110.1
4/8
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11035/110.1
5/8
4.1.1. Volgens artikel 6.1.21, § 1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening houdt de Raad bij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte ui tvoering van de hoofdveroordeling”. Aangaande “de door de overtreder gestelde handeling en en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”, wordt door verzoeker verwezen naar de beleidsinitiatieven van de Vlaamse overheid (verzoe kschrift, punt VI.6) en de reeds uitgevoerde aanpassingswerken aan de verbouwde paardenstal. De discussie betreft of de beleidsinitiatieven van de Vlaamse overheid (verzoekschrift, punt VI.6) en de reeds uitgevoerde aanpassingswerken aan de verbouwd e paardenstal een door de overtreders gestelde handeling en/of genomen engagement is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De beleidsinitiatieven van de Vlaamse overheid (ver zoekschrift, punt VI.6) en de reeds uitgevoerde aanpassingswerken aan de verbouwde paardenstal zijn ten hoogste ontoereikende handelingen of engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. 4.1.2. De argumenten van de verzoeker om te besliss en dat de beleidsinitiatieven van de Vlaamse overheid (verzoekschrift, punt VI.6) en de reeds uitgevoerde aanpassingswerken aan de verbouwde paardenstal volstaan als gestelde handelingen en ge nomen engagementen met het oog op de correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, overtuigen nie t. 4.1.2.1. Het argument dat de verzoeker te goeder trouw is en al het mogelijke heeft gedaan om zich in regel te stellen kan niet worden bijgetreden. Hij h eeft weliswaar de aanpassingswerken aan de paardenstal uitgevoerd, zoals blijkt uit de brief v an de stedenbouwkundige inspecteur van 15 mei 2003, maar deze hadden geen betrekking op de elementen va n de hoofdveroordeling waarvoor nadien de dwangsommen zijn verbeurd en zijn dus in het kader van onderhavig verzoek irrelevant. Deze handeling kan derhalve niet in rekening wordt gebracht als ee n toereikende handeling in de zin van artikel 6.1.2 1, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ord ening. 4.1.2.2. Het argument dat een planologische oplossi ng op komst is, overtuigt niet. Er is nog geen voorlopig vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan vo or het kwestieuze terrein waardoor verzoeker uit de onwettigheid kan treden, zodat de verwijzing naar b eleidsinitiatieven geen toereikend engagement is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 4.2. Anderzijds wordt verzocht “de dwangsom voor de toekomst tijdelijk op te schorten in afwachting van de opmaak van het gewestelijk RUP Bossenstein ”. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11035/110.1
6/8
4.2.1. Hiervoor werd vastgesteld dat de door verzoe ker gestelde handelingen niet toereikend zijn als handelingen in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eers te lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en dat het argument van verzoeker dat hij via een plan ologische oplossing uit de onwettigheid zal kunnen treden, niet overtuigt. Deze vaststellingen volstaan op zich al om te beslu iten dat er geen grond is om tot een tijdelijke opschorting van de invordering van de opeisbare dwa ngsommen over te gaan. De vraag of de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid met toepassing van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening “ de dwangsom voor de toekomst tijdelijk (vermag) op te schorten”, hoeft dan ook niet te worden beantwoord.
5. Beslissing Het verzoek wordt verworpen. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkh eid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze brief doo r middel van een gedagtekend verzoekschrift dat doo r u of door uw advocaat ondertekend moet zijn. Het verz oekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de Raad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot rege ling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Brussel, 24 februari 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11035/110.1
7/8
Bijlage 1
INVENTARIS VAN het dossier 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur m et de erbij gevoegde stukken 3. De gemotiveerde nota ‘horen’ met de erbij gevoeg de stukken
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11035/110.1
8/8
AANTEKENEN Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid Thomas RYCKALTS Wolvengracht 38 1000 BRUSSEL
uw kenmerk RE-07-1113-TR-AK (dossier behandeld te BRUSSEL) vragen naar/e-mail Wim Vanheel
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
ons kenmerk 8.04/72041/111.2
uw adviesaanvraag van 17/02/2012
telefoonnummer 02/553.17.90
datum
Advies nr. 881 betreffende adviesaanvraag betreffende opeenvolgende herstelvorderingen van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer 1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 12 mei 2011 verzoeken Emiel Craeghs en Mari anne Dirkx het volgende: “Na verzoekers te hebben gehoord, de tijdelijke opsch orting van invordering van de bij arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen dd. 31.05.2006 ($) opg elegde dwangsommen te bevelen en dit vanaf de definitieve vaststelling door de gemeenter ad in zitting van 17 november 2011 van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Toeristisc h-recreatieve as Hoeveweg te Dilsen-Stokkem” en tot en met 17 november 2012, zijnde voor een period e van één jaar, opdat er een regularisatievergunning voor de wederrechtelijke ge bouwen en constructies zou kunnen worden verkregen en de voor de regularisatie benodigde wer ken zouden kunnen worden uitgevoerd. ” Het verzoek betreft de opeisbaar geworden dwangsom opgelegd in het arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 31 mei 2006. Dat heeft betrekking op het volgende goed: 3650 Dilsen-Stokkem, Hoeveweg 145, kadastraal geken d als afdeling 5, sectie B, nr. 310D9. Deze brief vormt de beslissing van de Hoge Raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) op dit verzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
004615/D
de verzoekers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom en aan het Herstelfonds; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig h et decretaal voorziene advies; de verzoekers werden schriftelijk gehoord en dien den een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 20 april 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woonde deze vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques, en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust, R. Mortier en F. Van de Velde. het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
1/9
3. De feiten
3.1. Op 31 mei 2006 veroordeelt het hof van beroep van Antwerpen verzoekers voor de volgende feiten: “Beklaagd van: Te Dilsen-Stokkem, tussen 2 mei 1995 en datum der o nderhavige dagvaarding: Bij inbreuk op de artikelen 44, 64, 65 en 69 van de Wet van 29 maart 1962 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van de s tedebouw, gewijzigd bij de artikelen 4, 20, 21 en 25 van de Wet van 22 december 1970; de feiten sedert 25 maart 1997 strafbaar gesteld bi j de artikel 42, 66, 68 en 72 van het Decreet betreffende de Ruimtelijke Ordening gecoördineerd o p 22 oktober 1996, en de feiten sedert 1 mei 2000 strafbaar gesteld bij de artikelen 99, 146, 14 9 en 160 van het Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening , op het onroerend goed gelegen te Dilsen-Stokkem, Ho eveweg 145, gekadastreerd als DilsenStokkem (Lanklaar), art 2881, 5° afdeling, sie B, nr. 310D9, met oppervlakte 43a en 17ca, eigendom van verdachten, ingevolge akte van aankoop verleden voor notaris SCHOTEMANS te Dilsen-Stokkem op 22 april 1988, handeling, werken of wijzigingen, omschreven in art ikel 88 of 101 van het voormelde Decreet van 18 mei 1999 (voorheen artikel 44 van de Wet van 29 maart 1962 en artikel 42 van het Decreet betreffende de Ruimtelijke Ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996), hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, hetzij i n strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de vergunning, hetzij in geval van schorsing van de vergunning, voortgezet of in stand te hebben geh ouden, en als eigenaar toegestaan of aanvaard te hebben d at de werken, handelingen of wijzigingen zoals voorzien in artikel 146, 1° en 2°, voortgezet of in stand gehouden worden, in casu: wederrechtelijke opbouw en verbouwing van een verva llen kasteelhoeve tot restaurant en hotel, waarbij, - aan de noordzijde werd het hoevegebouw verbouwd t ot een restauran-verbruikzaal met een woongedeelte op de verdieping waarin 3 veluxramen e n 3 dakvensters zijn aangebracht en met afmetingen ca. 30m op 10m - aan de zuidzijde werd het hoevegebouw verbouwd to t restaurant-hotel met afmetingen ca. 35m op 10m, met aanbouw van een wintertuin met afmeting en ca. 4m op 3m en uitbouw van 6 dakkapellen en glazen panelen in de dakverdieping. - aan de westzijde werd het oorspronkelijke gedeelt e uitgebreid met twee garages met zadeldak en een tuinmuur in metselwerk van ca. 6,5m lang en 2m hoog in het verlengde van de garages tot tegen een carport - aan de oostzijde werd een tuinmuur verbouwd in ge velsteen met toegangspoort en met ijzeren hekken op de muren - aan de noordzijde een kippenhok in metselwerk met afmetingen 3m op 4m, een pergola en een kippenhok in hout en ijzeren golfplaten met afmetin gen ca. 5m op 4m - verscheidene verhardingen in grind en kiezel waar onder een parking met afmetingen 26m op 25m - gemetselde muur van ca. 25m lengte en 2m hoogte m et toegangspoort aan de achterzijde van het hotelgedeelte - verharding van het binnenplein met kasseien en kl inkers en aanleg van een siervijver en siertuin - een bergplaats met afmetingen 25m op 4,5m (kippen -hondenhok) in hout en betonblokken _____________________________________________________________________________________________ 004615 /D
2/9
- houten tuinhuisje met zadeldak in dakpannen en afm etingen 4m op 8m - een prieeltje met houten vloer en met zinkbedekki ng in stervorm omringd met diverse speeltuigen. - carport met zadeldakbedekking in dakpannen en bet onnen vloerverharding met afmetingen ca. 4,5m op 6m.” 3.2. Het voornoemde arrest beveelt de volgende hers telmaatregel: “Beveelt beklaagden de plaats in de vorige staat te herstellen, hetgeen impliceert - de complete afbraak, inclusief de (betonnen) vloe rplaten, van de wederechtelijk verbouwde kasteelhoeve tot restaurant en hotel, - de complete afbraak, inclusief de (betonnen) vloe rplaat, van de wederrechtelijk opgerichte 2 garages met een breedte van circa 12m en een diepte van circa 4 m bedekt met een zadeldak in dakpannen, - de afbraak van een tuinmuur met een lengte van ci rca 6,5 m en een hoogte van 2 m in metselwerk in het verlengde van hogervernoemde gara ges tot tegen de carport, - de complete afbraak van de wederrechtelijk verbou wde tuinmuur aan de oostzijde met een lengte van circa 15 m en een hoogte van circa 2 m m et een ijzeren hekken op de muur, - het volledig tenietdoen van de wederrechtelijk do orgevoerde wijziging van het reliëf van de bodem door het volledig verwijderen van de verhardi ngen bestaande uit kasseien en klinkers en door het volledig dempen van de wederrechtelijk aan gelegde siervijver en het verwijderen van de wederrechtelijk aangelegde siertuin, - de volledige afbraak van een carport met een zade ldakbedekking in dakpannen en met een betonnen vloerverharding en met een afmeting van ci rca 4,5 m x 6 m en een nokhoogte van circa 3 m, - de complete afbraak aan de oostzijde van een muur met een lengte van circa 25 m en een hoogte van circa 2 m en de complete sloping van een toegangspoort met 2 pilaren, - de complete afbraak, aan de noordzijde, van een k ippenhok met een afmeting van circa 3 m op 4 m. ” 3.3. Een hersteltermijn van drie jaar is toegekend. Het bestuur dat instaat voor de invordering stelt in zijn schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermi jn afliep op 14 november 2009. 3.4. Op 14 april 2011 stelde de gemeenteraad het ge meentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Toeristischrecreatieve as Hoeveweg” voorlopig vast. 3.5. Op 17 juni 2011 besliste de Raad: “De Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid beslist dat de invordering van de opeisbare dwangsommen tijdelijk wordt opgeschort tot definiti eve vaststelling van het op 14 april 2011 voorlopig vastgesteld gemeentelijk ruimtelijk uitvo eringsplan “Toeristisch-recreatieve as Hoeveweg te Dilsen-Stokkem” of tot de in artikel 2. 2.14, § 6 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde termijn is verstreken. ” 3.6. Op 17 november 2011 stelde de gemeenteraad het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Hoeveweg definitief vast. Op 15 februari 2012 hechtte de dep utatie van de provincie Limburg aan dit plan haar gedeeltelijke goedkeuring. De deputatie hechtte haa r goedkeuring niet aan de “de zone voor bosparking” (artikel 11).
4. Beoordeling 4.1. Ontvankelijkheid 4.1.1. De stedenbouwkundige inspecteur voert aan da t het verzoek onontvankelijk is: “Stukken 19 en 20 van de inventarislijst bij het ver zoek worden niet teruggevonden bij de bijlage. Deze zijn vermoedelijk niet meegeleverd. Dit zou be tekenen dat tegenpartij geen bewijs van betaling bijbrengt zoals geëist door de Hoge Raad. Dit geldt als ontvankelijkheidsvereiste en kan niet later rechtgezet worden. _____________________________________________________________________________________________ 004615 /D
3/9
Voor zover de stukken in de bundel aan de Hoge Raad zo uden zitten, dient benadrukt te worden dat verzoeker beweert in totaal al 105.498,96 EUR b etaal te hebben aan dwangsommen. ($) Er werd echter slechts een bedrag van 8860 EUR op het herstelfonds ontvangen. De laatste betaling dateert van november 2010. Nadien werden n och door ons, noch door de gerechtsdeurwaarder betalingen ontvangen. De betali ngen van 11840,53 EUR en 3250 EUR werden nooit ontvangen (p 15 verzoekschrift). Aange zien verzoeker geen bewijs van betaling bijbrengt – deze laatste betalingen zijn hoe dan oo k niet terug te vinden op het schrijven van de gerechtsdeurwaarder van eind 2010 – moet tot ontvan kelijkheid worden besloten. Het niet toevoegen van voormeld bewijs is immers na dien net meer recht te zetten.” 4.1.2 Geen enkele bepaling van de Vlaamse Codex noc h het Procedure- en werkingsreglement van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid schrijft voor, laat staan op straffe van onontvankelijkheid, dat een afschrift van de stukken die een verzoeker aan de R aad bezorgt ter ondersteuning van diens verzoek tot de tijdelijke opschorting van de invordering en/of de gedeeltelijke invordering van een opeisbaar geworden dwangsommen, per beveiligde zending moet w orden bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom. Daarnaast blijkt, zoals de verzoekers in hun gemoti veerde nota op goede gronden betogen, dat de kwestieuze bijlagen reeds bij het gemotiveerd verzo ek waarover de Raad besliste in de voornoemde beslissing van 17 juni 2011 (3.3), waren gevoegd. D e stedenbouwkundige inspecteur deed toen niet gelden dat deze bijlagen niet waren bezorgd.
4.2. Gegrondheid 4.2.1. De verzoekers geven de volgende uiteenzettin g van de motieven waarop de gedeeltelijke invordering van de dwangsom wordt gevraagd: “1.- Bij een verzoek tot tijdelijke opschorting van de invordering dient te worden onderzocht of de feiten vergunbaar zijn op basis van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een bijzonder plan van aanleg in opmaak en of de verzoekers bijgevolg in d e nabije toekomst uit de onwettigheid zullen treden. Het Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan Hoeveweg, definitief vastgesteld door de gemeenteraad van Dilsen-Stokkem in zitting van 17 n ovember 2011 en goedgekeurd door de deputatie van de provincie Limburg in zitting van 1 5.02.2012 (STUK 22), zal de regularisatie van de kasteelhoeve weldegelijk mogelijk maken. Dit argument zal in afdeling 7 van huidig verzoeksc hrift verder worden uiteengezet.” 4.2.2. De discussie betreft of met het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Hoeveweg” verzoekers v oor het concreet bevolen herstel, uit de onwettigheid k unnen raken, en of dit gegeven een door de overtreders gestelde handeling en genomen engagemen t is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 4.2.3. De Raad stelt vast dat verzoekers in hun verzoekschrift onder “1. De feitelijke en juridische historiek sinds het in kracht van gewijsde treden v an de veroordeling tot de dwangsom ” bij de opsomming van de concreet bevolen herstelmaatregel (gemotivee rd verzoek, blz. 3/22 en 4/22) het volgende onderdeel van de concreet bevolen herstelmaatregel (3.2) niet vermelden: - het volledig tenietdoen van de wederrechtelijk do orgevoerde wijziging van het reliëf van de bodem door het volledig verwijderen van de verhardi ngen bestaande uit kasseien en klinkers en door het volledig dempen van de wederrechtelijk aan gelegde siervijver en het verwijderen van de wederrechtelijk aangelegde siertuin, ” (zie stuk 1 bij het gemotiveerd verzoek, arrest hof van beroep van Antwerpen van 31 mei 2006, blz. 13) Dit betreft een integrerend onderdeel van het concr eet bevolen herstel. 4.2.4. De verzoekers bezorgen als stuk 22 het goedk euringsbesluit van 15 februari 2012 van de deputati e van de provincie Limburg. In dit besluit overweegt de deputatie het volgende:
_____________________________________________________________________________________________ 004615 /D
4/9
“Overwegende dat de milderende maatregelen uit het pl an-MER o.m. stellen dat de site van kasteelhoeve ‘de Litzberg’ geen attractiepunt maar een rustpunt binnen het recreatief netwerk moet zijn en dat het introverte karakter en de parking aan de zaak een voorwaarde vormen om de aantasting van de omgeving te beperken; dat de g rote parking (1600 m²) die binnen het GRUP voorzien wordt hier niet mee in overeenstemmin g is; dat de kasteelhoeve ‘de Litzberg’ zich juist dient te profileren als een laagdynamisc h rustpunt op de toeristisch-recreatieve as en zich in hoofdzaak dient te richten op het recreatie f fiets- en wandelverkeer; dat om die reden op het grafisch plan binnen art. 11- ‘Zone voor bospar king’ een strook van 15 x 40m² uitgesloten worden van goedkeuring; ” 4.2.5. Uit eigen opzoekingen door de Raad blijkt da t in het bij wege van uittreksel gepubliceerd goedkeuringsbesluit van de deputatie van 15 februar i 2012 (BS 3 april 2012, p. 20847) het volgende wordt gesteld: “Bij besluit van 15 februari 2012 heeft de deputatie van de provincie Limburg het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Hoeveweg”, dat definiti ef werd vastgesteld door de gemeenteraad van Dilsen-Stokkem in zitting van 17 november 2011 en d at een toelichtingsnota, een plan met de bestaande juridische en feitelijke toestand, steden bouwkundige voorschriften en een grafisch plan bevat, gedeeltelijk goedgekeurd met uitsluitin g van een strook van 15 × 40 m2 binnen artikel 11 – “Zone voor bosparking” op het grafisch plan zo als aangeduid in blauw. ” 4.2.5. De verzoekers bezorgen als stuk 10bis het “G rafisch plan, horende bij het definitief vastgestel de GRUP “Toeristisch-recreatieve as Hoeveweg”. Dit is het niet het plan dat hoort bij het goedkeur ingsbesluit van de deputatie, aangezien de “zone vo or bosparking” niet aangeduid is in het blauw. 4.2.6. In afdeling “7. Het in de nabije toekomst uit de onwettigheid treden van verzoekers”, voeren verzoekers onder punt 3. het onderstaande aan: “3.- Verzoekers beschikken thans evenwel over een me er dan redelijk vooruitzicht op een regularisatie van het pand waardoor ook tegemoetgekomen wordt aan de veroorde ling die door het Hof werd uitgesproken. Het GRUP “Hoeveweg” werd met name inmiddels definit ief vastgesteld in zitting van de gemeenteraad van Dilsen-Stokkem d.d. 17 november 20 11 (STUK 11). Ook de deputatie van de provincie Limburg heeft ondertussen op 15 februari 2012 haar goedkeuring gegeven aan het GRUP “Hoeveweg” (STUK 22)? Op grond van de bepalingen van het GRUP zal een ste denbouwkundige vergunning probleemloos verleend kunnen worden, i.e. zelfs nie t geweigerd kunnen worden ($). De relevante stedenbouwkundige voorschriften in het GRUP “Hoeveweg”, met name de voorschriften van artikel 13, “Gebouwen en construc ties in een ecologisch waardevolle omgeving (overdruk), luiden als volgt:
_____________________________________________________________________________________________ 004615 /D
5/9
_____________________________________________________________________________________________ 004615 /D
6/9
_____________________________________________________________________________________________ 004615 /D
7/9
Het is duidelijk dat de kasteelhoeve, op grond van de nieuwe stedenbouwkundige voorschr iften, voor regularisatie vatbaar is.” (nadruk en onderlijning door de Raad) 4.2.7. Verzoekers lichten niet toe op welke wijze d e in het arrest tot afbraak vermelde “verscheidene verhardingen in grind en kiezel waaronder een parki ng met afmetingen 26m op 25m”, waarvan het hof van beroep van Antwerpen “het volledig tenietdoen van de wederrechtelijk door gevoerde wijziging van het reliëf van de bodem door het volledig verwijder en van de verhardingen bestaande uit kasseien en klinkers” heeft bevolen, voor regularisatie vatbaar is, nu de deputatie haar goedkeuring niet heeft gehecht aan de zone voor bosparking die was geïntegreerd in de site van de Litzberg, zoals grafisch weergegeven op het meervernoemde plan door verzoeke rs bezorgd als stuk 10bis. Evenmin blijkt uit de beschikbare stukken en gegeve ns op welk wijze voor de kwestieuze verhardingen een regularisatievergunning kan of zal worden afgel everd.
5. Beslissing Het verzoek wordt verworpen. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkheid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze bri ef door middel van een gedagtekend verzoekschrift dat door u of door uw advocaat ondertekend moet zij n. Het verzoekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de R aad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) .
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier
_____________________________________________________________________________________________ 004615 /D
8/9
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur m et de erbij gevoegde stukken 3. De gemotiveerde nota ‘horen’ met de erbij gevoeg de stukken 4. Stukken eigen onderzoek door de Raad (goedkeurin gsbesluit deputatie 15 februari 2012, BS 3 april 2012)
_____________________________________________________________________________________________ 004615 /D
9/9
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 – Fax. 02 553 17 94
[email protected] Willebrordus Luyten-Augusta.Van Regenmortel Herenthoutsesteenweg 146 2560 NIJLEN
uw kenmerk WS/29840/kj vragen naar Wim Vanheel
ons kenmerk 004117/D telefoonnummer 02/553.14.57
uw brief van 12 mei 2011 datum
Beslissing nr. 723 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom
Mevrouw/mijnheer 1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 12 mei 2011 verzocht u “de (gedeeltelijke) kwijtschelding van de opeisbaar geworden dwangsom” die was opgelegd in het vonnis van 27 november 2002 van de correctionele rechtbank van Mechelen. De Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) leest dit als een verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbare dwangsommen. Het verzo ek heeft betrekking op het volgende goed: 2560 Nijlen, Herenthoutsesteenweg 146, kadastraal g ekend als afdeling 1, sectie C, nrs. 769 E en 770D. Deze brief vormt de beslissing van de Raad op dit v erzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
De verzoekers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom en aan het Herstelfonds; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig h et decretaal voorziene advies; de verzoekers werden schriftelijk gehoord en dien den een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 10 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woo nde deze vergadering niet bij. Na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voor zitter: B. Seutin, en de volgende leden: R. Mortier, F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
3. De feiten
3.1. Op 27 november 2002 veroordeelt de correctione le rechtbank van Mechelen de verzoekers voor de volgende feiten: “
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/108.1
1/8
“ 3.2. Het voornoemde vonnis beveelt de volgende herstelma atregel: “Beveelt op vordering van de gemachtigde ambtenaar ( thans stedenbouwkundig inspecteur) of van het college van Burgemeester en Schepenen, het herstel van de plaats, nader omschreven in de betichting, in haar oorspronkelijke staat doo r het slopen van het wederrechtelijk aangebouwd gedeelte en de wederrechtelijk verbouwde en tot garage en berging omgevormde ruimte (het bijgebouw), vermeld in de tenlasteleggi ng.” Een hersteltermijn van een jaar is toegekend. Het b estuur dat instaat voor de invordering stelt in zij n schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermi jn afliep op 12 december 2003. 3.3. Voor het verstrijken van de vrijwillige herste ltermijn, m.n. op 18 augustus 2003, verleende het c ollege van burgemeester en schepenen van de gemeente Nijle n een regularisatievergunning voor “ het verbouwen en regulariseren van een bestaand woonhui s en berging in agrarisch gebied. ” Op 28 december 2006 verleende het college van burge meester en schepenen van de gemeente Nijlen een regularisatievergunning voor “het regulariseren van een verbouwde eengezinswonin g.” Niet wordt betwist dat vanaf die datum het voornoemde vonnis g eheel is uitgevoerd.
4. Beoordeling 4.1. De verzoekers geven de volgende uiteenzetting van de motieven waarop de gedeeltelijke invordering van de dwangsom wordt gevraagd: _____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/108.1
2/8
“
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/108.1
3/8
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/108.1
4/8
“ 4.2. Volgens artikel 6.1.21, § 1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening houdt de Raad b ij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”. Aangaande “de door de overtreder gestelde handeling en en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”, wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde regularisatievergunningen van 18 augustus 2003 en 2 8 december 2006. Niet wordt betwist dat sinds de regularisatievergunning van 28 december 2006 de hoo fdveroordeling volledig is uitgevoerd. De discussie betreft of de eerstgenoemde regularisa tievergunning van 18 augustus 2003 een door de overtreders gestelde handeling en genomen engagemen t is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De vergunning van 18 augustus 2003 is een ten hoogs te een ontoereikende handeling of engagement met het oog op een correcte uitvoering van de hoofd veroordeling. Binnen de hersteltermijn verkregen de verzoeker de al aangehaalde regularisatievergunning van 18 augustus 2003. Deze vergunning geeft gedeeltelijk u itvoering aan de hoofdveroordeling. Uit de bouwplannen gevoegd bij deze regularisatievergunnin g blijkt dat, hoewel de muren van de uitbreiding naar het bijgebouw waren gesloopt, de wederrechteli jke uitbreiding van het dak van het hoofdgebouw naar het hoofdgebouw bleef behouden. Evenmin werd d e wederrechtelijke trap aan de buitenzijde van het bijgebouw verwijderd. Uit deze bouwplannen blij kt dat de regularisatievergunning er niet toe strek te de hoofdveroordeling correct uit te voeren, maar er door middel van een eigen “appreciatie” eraan uitvoering te geven. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/108.1
5/8
Ook de verzoekers betwisten in wezen niet dat de re gularisatievergunning van 18 augustus 2003 geen correcte uitvoering geeft aan de hoofdveroordeling. Ze stellen immers dat met die vergunning meer dan 95% van de stedenbouwkundige problemen waren geregu lariseerd en dat het afdak tussen het huis en de vroegere stal en de trap aan de buitengevel naar het duivenhok, niet vergund werden door de betrokken regularisatievergunning. Ongeacht de juis te omvang in percentage van de niet-uitgevoerde werken zijn beide niet correct herstelde wederrecht elijke handelingen (trap en afdak) geen detailonderdelen van een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. Dit blijkt al uit het feit dat wat de onvergunde trap betreft, dit feit uitdrukkelijk is vermeld onder de bewezen verklaarde feiten van tenlastelegging A waarop de bevolen herstelmaatrege l was geënt. De verwijdering (of regularisatie) erv an is derhalve een essentieel onderdeel van het herste l. Daarnaast is de wegneming (of regularisatie) van de overkapping eveneens een essentieel onderdeel in het herstel en in de uitvoering van de hoofdveroordeling. De verzoekers stellen overigens zelf dat beide gebouwen met elkaar verbonden zijn door een dak dat met een “zeer grote moeilijkheidsg raad”, wat juist essentieel is voor het herstel. Wat er ook van zij, de regularisatievergunning voert niet correct de hoofdveroordeling uit, noch blijkt uit d ie vergunning de engagementen om dit te doen. 4.2.1. De argumenten van de verzoekers ter “rechtvaardiging” (m.n. de motieven) om toch te beslissen dat deze gedeeltelijke regularisatie bij vergunning van 18 augustus 2003 volstaat als gestelde handeli ng en genomen engagement met het oog op de correcte ui tvoering van de hoofdveroordeling, overtuigen niet. De omstandigheid dat de verzoekers ervan over tuigd waren dat het vonnis was uitgevoerd doordat de regularisatievergunning dd. 18 augustus 2003 wer d verleend binnen de hersteltermijn (punt II., 1), overtuigt niet. Zoals hiervoor is gesteld, voert deze vergunning niet correct de hoofdveroordeling uit . Uit een vergelijking tussen het veroordelend vonnis wat de onvergunde trap betreft – waarbij dit wederrechtelijk feit uitdrukkelijk is vermeld onder de bewezen verklaarde feiten van tenlastelegging A waarop de bevolen herstelmaatregel was geënt – en h et voorwerp van de regularisatievergunning van 18 augustus 2003 blijkt dat de verzoekers redelijkerwi js er weet van moesten hebben dat deze regularisatievergunning geen volledige uitvoering i nhield van de hoofdveroordeling. Minstens wat dit feitelijk aspect betreft, kan er ter zake geen sprake zijn van dwaling of enige andere redenen tot aanneming dat deze vergunning het vonnis had uitgev oerd. Ook het motief dat de decreetgever is tussengekomen waardoor de renovatie (met overkapping) in de toekomst wel vergunbaar zou zijn (punt II., 2 en 3) en waardoor het voor de verzoekers een onredelijke inspanning zou betekenen om af te breken wat nadien regulariseerbaar zou zijn, overtuigt niet. De regularisatievergunning van 18 augustus 2003 is ver leend onder het regime van de uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande zonevreemd e woningen. Bij artikel 9 van het 13 juli 2001 houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999, houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, en van het decreet betreffende de ruimtel ijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 ( BS 3 augustus 2001, inw. 13 augustus 2001) werd een ui tbreidingsmogelijkheid ingevoerd. Vanaf de inwerkingtreding van het decreet van 13 juli 2001 b edroeg het maximale volume bij een uitbreiding van een zonevreemde woning 850 m³ ‘nuttige ruimte’. Art ikel 7 van het decreet van 19 juli 2002 houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, ge coördineerd op 22 oktober 1996 ( BS, 26 oktober 2002, inw. 26 oktober 2002, art. 15) voerde op het vlak van de uitbreidingsmogelijkheden voor zonevreemde woningen geen relevante wijzigingen door. Bij artik el 45 van het decreet van 21 november 2003 houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimteli jke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 ( BS 29 januari 2004, inw. 8 februari 2004 luidens artik el 70, eerste lid, met dien verstande dat in overeenstemming met artikel 70, tweede lid, artikel 45 enkel van toepassing was op vergunningsdossiers waarvan het ontvangstbewijs werd afgeleverd na 8 fe bruari 2004) werd de maximale volumenorm verhoogd tot 1000 m³ en werd de zinsnede ‘nuttige r uimte’ niet langer behouden. Maar essentieel in onderhavig geval is dat zowel voor als na de genoem de decreetswijziging van 21 november 2003 gold dat een uitbreiding met inbegrip van de (woning)bij gebouwen die fysisch één geheel vormden met de zonevreemde woning, slechts mogelijk was tot het ma ximaal toegelaten volume, eerst 850 m³, na de wijziging bij voornoemd decreet van 21 november 200 3, 1000 m³. De decreetswijziging waarop de verzoekers doelen, h ad dus niet de inhoudelijke wijziging of draagwijdt e die ze voorhouden. Uit de tweede vergunning van 28 december 2006 blijkt dat het totale brutobouwvolume na de werken van 2006, 720,3 m³ bed roeg. M.a.w. de aangevoerde decreetswijziging van 19 juli 2002 bood niet meer mogelijkheden op “o verkapping” daar de verzoekers niet doen blijken da t met verkapping het brutobouwvolume groter was dan 8 50m³. Daarnaast blijkt dat het bewijs van ontvangst van de aanvraag tot de tweede stedenbouwk undige vergunning dateert van 2 oktober 2006. De eerste vergunning werd afgeleverd op 18 augustus 2003, dus nadat het voornoemde decreet van 19 juli 2002 al in werking was getreden. Aangezien het brutobouwvolume 720,77 m³ bedroeg na de werken _____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/108.1
6/8
met de tweede vergunning, had dus al vóór de inwerk ingtreding van het voornoemde decreet van 19 juli 2002 een aanvraag tot regularisatie van het bijgebo uw kunnen zijn ingediend worden. A fortiori geldt d it argument van de verzoekers hoe dan ook niet voor de buitentrap als essentieel onderdeel van de hoofdveroordeling, noch van het gegeven dat van de verzoekers mag worden verwacht dat ze, wetende dat een vonnis niet geheel is uitgevoerd, onverwijl d de nodige regularisatiestappen onderneemt ter uitvoering van dit vonnis. Ook het motief dat het slopen van het nog aanwezige (af)dak naar het bijgebouw een “zeer grote moeilijkheidsgraad” vertoonde en de stabiliteit van hoofd- en bijgebouw in het gedrang zou hebben gebracht overtuigt niet (punt II., 4). Dit motief heeft geen betrekking op de “vereiste handelingen of engagementen in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eer ste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening” , omdat de verzoekers zelf een deel van de verbinding tussen het hoofd- en het bijgebouw hebben laten staan, en zich dus beroepen op een toestand die zij zelf hebben gecreëerd. Daarnaast is eens een rechterlijke beslissing definitief en uitvoerbaar i s – waarbij niet wordt betwist dat dit te dezen het geval is – het motief dat deze rechterlijke beslissing niet of met een “zeer grote moeilijkheidsgraad” maar uitvoerbaar zou zijn, strijdig met de uitvoerbare k racht van deze uitspraak. De eigen appreciatie van de moeilijkheidsgraad of onmogelijkheid om vrijwillig uitvoering te geven aan de hoofdveroordeling, is derhalve geen geldig motief om geen handelingen te stellen of engagementen te nemen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. Voorts zijn de beschouwingen omtrent de mogelijke b eslissing indien de rechter had geweten dat een regularisatie zou worden toegestaan (punt II.,4), e n omtrent de terugplaatsing van het strafbaar hande len naar de huidige juridische context (punt II., 7), niet meer dan persoonlijke bedenkingen die niet kunn en worden ingepast in het gezag van gewijsde van de ho ofdveroordeling en die het niet-correct uitvoeren van de hoofdveroordeling niet kunnen rechtvaardigen . Argumenten tot slot die verband houden met de finan ciële toestand van verzoekers, hebben geen uitstaans met een handeling of engagement in de zin van in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en bieden gee n rechtvaardiging ter remediëring van het eigengereid optreden van de verzoekers om niet de n odige handelingen te stellen en engagementen te nemen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling.
5. Beslissing Het verzoek wordt verworpen. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkheid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze bri ef door middel van een gedagtekend verzoekschrift dat door u of door uw advocaat ondertekend moet zij n. Het verzoekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de R aad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) .
Brussel, 10 februari 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier _____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/108.1
7/8
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur m et de erbij gevoegde stukken 3. De gemotiveerde nota ‘horen’ met de erbij gevoeg de stukken 4. Stukken opgevraagd met toepassing van artikel 10 , § 3 PR HRH
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/12026/108.1
8/8
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Wim De Cuyper Vijfstraten 57 9100 SINT-NIKLAAS
Koning Abert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 – Fax. 02 553 17 94
[email protected]
in naam van L. Sys en M. De Brabander uw kenmerk
ons kenmerk
uw brief van
WDC/KV/335548
004478/D
15 november 2011
vragen naar
telefoonnummer
datum
Wim Vanheel
02/553.14.57
Beslissing nr. 748 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom
Mevrouw/mijnheer
1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 15 november 2011 verzoekt u “te beslissen dat de dwangsommen, opgelegd bij arrest van de tiende kamer van het hof van beroep te Gent d.d. 02.04.09 en verbeurd sinds 10.05.11 slechts ten belop e van de helft kunnen worden ingevorderd tot en met 0 3.09.11. Uiterst ondergeschikt te oordelen dat de dwangsommen slechts verschuldigd zijn tot 03.09.11. ” Deze heeft betrekking op het volgende goed: 9990 Maldegem, Broekelken 6, kadastreel gekend als afdeling 1, sectie B, nummer 1170W. Deze brief vormt de beslissing van de Hoge raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: De Raad) op dit verzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
De aanvragers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom en aan het Herstelfonds; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig h et decretaal voorziene advies; de aanvragers werden schriftelijk gehoord en dien den een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 24 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woo nde deze vergadering niet bij. Na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersa ques, en de volgende leden: Ch. Bamps, M. Boes, S. Lust, R. Mortier en F. Van de Velde. [Het dossier waarop de Raad zich bij zijn besprek ing steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
3. De feiten 3.1. Op 2 april 2009 veroordeelt het hof van beroep van Gent de aanvragers voor de volgende feiten:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43010/121.2
1/9
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43010/121.2
2/9
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43010/121.2
3/9
3.2. Het voornoemde vonnis beveelt de volgende hers telmaatregel:
Een hersteltermijn van 1 jaar is toegekend. Het bes tuur dat instaat voor de invordering stelt in zijn schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermi jn afliep op 17 april 2010. 3.3. Op 15 maart 2010 verleende het college van bur gemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het “regulariseren van het verbouwen van een woning en stal – verbouwen woning + loskoppelen woning-stal ”. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/43010/121.2
4/9
Op 14 september 2011 meldden de betrokkenen aan het Agentschap Inspectie RWO dat de herstelmaatregel was uitgevoerd. Op 23 september 2011 werd proces-verbaal van uitvoe ring opgesteld.
4. Beoordeling 4.1. De volgende motieven ter ondersteuning van het verzoek tot de gedeeltelijke invordering van de dwangsom worden uiteengezet:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43010/121.2
5/9
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43010/121.2
6/9
4.2. Volgens artikel 6.1.21, § 1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening houdt de Raad b ij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”. Aangaande “de door de overtreder gestelde handeling en en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”, wordt door verzoekers verwezen naar de hiervoor aangehaalde laattijdige uitvoering via de rechtsher stellende vergunning van 15 maart 2010. De discussie betreft of de laattijdige uitvoering v ia de rechtsherstellende vergunning van 15 maart 20 10 een door de overtreders gestelde handeling en/of ge nomen engagement is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ord ening. De laattijdige uitvoering via de rechtsherstellende vergunning van 15 maart 2010 is een ten hoogste ontoereikende handeling of engagement met het oog o p een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. 4.2.1. De argumenten van de verzoekers om te beslis sen dat de laattijdige uitvoering via de rechtsherstellende vergunning van 15 maart 2010 vol staat als gestelde handeling en genomen engagement met het oog op de correcte uitvoering va n de hoofdveroordeling, overtuigen niet. 4.2.1.1. Wanneer na de afgifte van een rechtsherstellende stedenbouwkundige vergunning die werd verkregen tijdens de hersteltermijn, nog werken, ha ndelingen of wijzigingen zijn vereist, zoals in voorkomend geval, mag in redelijkheid van een veroo rdeelde overtreder worden verwacht dat hij op zorgvuldige wijze toeziet op een continue, spoedige en diligente uitvoering van de noodzakelijke werke n die hem zullen toelaten volledig uit de onwettighei d te raken. 4.2.1.2. Het motief dat de aard van de werken een niet te onderschatten onderneming was, overtuigt nie t. Eens een rechterlijke beslissing definitief en uitv oerbaar is – waarbij niet wordt betwist dat dit te dezen het geval is – het motief dat de uitvoering van deze re chterlijke beslissing een niet te onderschatten onderneming vormt, strijdig met de uitvoerbare krac ht van deze uitspraak. De eigen appreciatie van de moeilijkheidsgraad om vrijwillig uitvoering te geve n aan de hoofdveroordeling, is derhalve geen geldig motief om geen handelingen te stellen of engagement en te nemen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. 4.2.1.3. Verzoekers kunnen bezwaarlijk de geheel ei genste keuze voor een meer tijdrovend procedé waarbij geen professioneel werd ingeschakeld na de medische ongeschiktheid van de heer Sys, maar ze de werken door de zonen hebben laten uitvoeren, waa rdoor de werken vertraging hebben opgelopen, aangrijpen om te stellen dat zij met de meest bekwa me spoed hebben getracht om volledig uit de _____________________________________________________________________________________________ 8.04/43010/121.2
7/9
onwettigheid te raken.
5. Beslissing Het verzoek wordt verworpen. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkh eid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze brief doo r middel van een gedagtekend verzoekschrift dat doo r u of door uw advocaat ondertekend moet zijn. Het verz oekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de Raad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot rege ling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Brussel, 24 februari 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier _____________________________________________________________________________________________ 8.04/43010/121.2
8/9
Bijlage 1
INVENTARIS VAN het dossier 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur m et de erbij gevoegde stukken 3. De gemotiveerde nota ‘horen’ met de erbij gevoeg de stukken
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43010/121.2
9/9
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Guy Agten Advocaat Malta 9 3960 Bree
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 1/24541-AG/CE - 506080 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/71047/102.2 telefoonnummer 02/553.17.93
uw brief van 12/04/2012 datum
Beslissing nr. 956 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom
Mijnheer
1. Voorwerp van het verzoek Bij beveiligde zending van 13 april 2012 (briefdatu m: 12 april 2012) verzoekt de voorlopige bewindvoerder van Jos Cardeynaels het volgende: “Ondergetekende treedt op als voorlopig bewindvoerder omtrent de persoonvan de heer Cardeynaels Jos, gewoond hebbende Weg naar As 66, 3 660 Opglabbeek, alsnu Hooiweg 149/5 te 3600 Genk. Met beleefd verzoek huidig schrijven als verzoeksch rift tot vrijstelling en kwijtschelding te willen kwalificeren. Aangaande feitelijkheden en motivatie verwijs ik na ar mijn schrijven van 12.04.2012 naar het Vlaamse Gewest, Stedenbouwkundige Inspecteur. (1) Gelet op omstandigheden verzoekt ondergetekende u n amens de heer Cardeynaels aldus zeer beleefd om volledige vrijstelling en kwijtschelding .” Bij beveiligde zending van 16 april 2012 verzoekt d e voornoemde voorlopige bewindvoerder het volgende: “Met verwijzing naar mijn schrijven van 12 april 201 2, waarvan, volledigheidshalve, in bijlage kopie. Ondergeschikt vordert ondergetekende alsnog op zijn minst de stopzetting van het vervallen van de dwangsommen Voor de motivatie wordt verwezen naar mijn schrijve n 12 april 2012”. Bij beveiligde zending van 18 april 2012 verzoekt d e voornoemde voorlopige bewindvoerder het volgende: “Ik verwijs naar mijn aangetekende schrijvens van 12 .04 en 17.04.2012. Heden neem ik kennis van het procedure- en werkings reglement. _____________________________________________________________________________________________ 004745 / D
1/4
Ik stel vast dat een aantal voorwaarden niet zijn vo ldoaan. Bij deze mag ik u beleefd verzoeken mijn voorgaande schrijvens aldus te willen aanhouden en dit in afwachting van verdere formalisering. Ik zal bijgevolg een nieuw verzoek redigeren. (1).” De Raad ontving tot op heden geen nieuw verzoek en beschouwt derhalve het verzoek geformuleerd in de beveiligde zendingen van 13, 16 en 18 april 2012 als een gemotiveerd verzoek in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Het verzoek betreft de opeisbaar geworden dwangsop opgelegd in het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Tongeren, zetelend in correctionele zaken, van 14 mei 2010 (stuk 3 bij het verzoek, “herhaald bevel tot betalen van 11 april 2 012). Dat heeft betrekking op het volgende goed: 3660 OPGLABBEEK, Weg Naar As 66, kadastraal gekend afdeling 2, sectie B, nummers 873K, 873L. Deze brief vormt de beslissing van de Hoge Raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) op dit verzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
de verzoeker levert niet het bewijs dat een afschrift van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde geen adv ies; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 11 juni 2012; het handhavende bestuur dat instaat voor de invor dering van de dwangsom woonde deze vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng op steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
3. Beoordeling 3.1. Overeenkomstig artikel 22, § 1, eerste lid van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2010 houdende de vaststelling van het procedure- en werkingsreglement van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid ( BS 31 december 2010, ed. 2, hierna: PR HRH) bevat het in artikel 6.1.21, § 1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoeld gemotive erd verzoek tot gedeeltelijke invordering of tijdelijke opschorting van de invordering van een d wangsom op straffe van onontvankelijkheid: “(1) 4° een afschrift van het in kracht van gewijsde getreden vonnis of het arrest waarbij de dwangsom werd uitgesproken; 8° een gemotiveerde omgevingsanalyse bevattende de weerslag van de inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, zijnde h et niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade als gevolg van een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1 van de Vlaamse C odex Ruimtelijke Ordening zou hebben voorgedaan; 9° een fotoreportage ter ondersteuning van het verz oek; 11° een uiteenzetting omtrent de vraag of de verzoe ker op het ogenblik van het verzoek uit de onwettigheid is gekomen dan wel in de nabije toekom st hieruit zal of kan komen; 12° een uiteenzetting waarin de verzoeker nader toe licht: a) of de feiten op het ogenblik van het verzoek ver gunbaar of niet langer vergunningsplichtig zijn; _____________________________________________________________________________________________ 004745 / D
2/4
b) de feiten vergunbaar zijn op basis van een ruimtel ijk uitvoeringsplan of plan van aanleg in opmaak; c) de feiten niet meer strafbaar zijn.” 3.2. De sub 3.1 bedoelde gegevens en stukken werden niet bij he t verzoek gevoegd. Het voegen van de sub 3.1 bedoelde gegevens en stuk ken betreft een door artikel 22, § 1, eerste lid PR HRH op straffe van onontvankelijkheid voorgeschreve n en niet voor regularisatie vatbaar voorschrift. In het Verslag aan de Vlaamse Regering horende bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2010 houdende de vaststelling van het procedure- en werkingsreglement van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid ( BS 31 december 2010, ed. 2) wordt ter zake het volgend e gesteld: “Alle in artikel 22, § 1, eerste lid bepaalde gegeve ns en stukken moeten op straffe van onontvankelijkheid van het verzoekschrift, worden g evoegd bij het gemotiveerd verzoek. Er is dus te dezen geen mogelijkheid tot regularisatie. ” Onderhavig verzoek is onontvankelijk. Bovendien levert verzoeker niet het bewijs dat een afschrift van het verzoek is verstuurd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom in de zin van artikel 6.1.21, § 2, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 3.3. De Raad wijst reeds op het volgende met betrek king tot de door verzoeker ingeroepen motieven. Er wordt aangevoerd dat “indien de heer Cardeynaels de dwangsommen zou moete n betalen, hem zo geen fondsen meer resten om de huidige facturatie t e voldoen”. Argumenten die verband houden met de financiële toe stand van verzoeker hebben geen uitstaans met een handeling of engagement in de zin van artikel 6 .1.21, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en bieden geen rechtvaardiging ter remediëring van het optreden van verzoeker om niet de nodige handelingen te stellen en engagement en te nemen het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. Dat verzoeker “geestelijk niet in staat” is, doet hieraan geen afbreuk.
4. Beslissing De Raad verklaart het verzoek onontvankelijk. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkh eid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze brief doo r middel van een gedagtekend verzoekschrift dat doo r u of door uw advocaat ondertekend moet zijn. Het verz oekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de Raad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot rege ling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Brussel, 11 juni 2012 Namens de Raad, Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier _____________________________________________________________________________________________ 004745 / D
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004745 / D
4/4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Abel Hauttekeete Mortelstraat 42 9831 SINT-MARTENS-LATEM
Koning Abert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 – Fax. 02 553 17 94
[email protected]
Mario Vuylsteke Klapstraat 36 9831 SINT-MARTENS-LATEM uw kenmerk
ons kenmerk
uw brief van
004469/D
7 november 2011
vragen naar
telefoonnummer
datum
Wim Vanheel
02/553.14.57
Beslissing nr. 731 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom
Mevrouw/mijnheer
1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 7 november 2011 verzocht uw raadsman:
Deze dwangsommen zijn opgelegd in het vonnis van 2 januari 2007 van de correctionele rechtbank van Gent. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 9831 Sint-Martens-Latem, Mortelstraat 42, kadastraal gekend als sectie B, nrs. 10 F en 10G. Deze brief vormt de beslissing van de Hoge raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: De Raad) op dit verzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
De verzoekers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom en aan het Herstelfonds; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig h et decretaal voorziene advies; de verzoekers dienden geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 10 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woo nde deze vergadering niet bij. Na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voor zitter: B. Seutin, en de volgende leden: R. Mortier, F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
3. De feiten
3.1. Op 2 januari 2007 veroordeelt de correctionele rechtbank van Gent de verzoekers voor de volgende feiten: _____________________________________________________________________________________________ 8.04/44064/106.1
1/6
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/44064/106.1
2/6
De feiten van de initiële dagvaarding werden in dit vonnis verbeterd als volgt:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/44064/106.1
3/6
3.2. Het voornoemde vonnis beveelt de volgende hers telmaatregel op vordering van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Sint-Mart ens-Latem:
Een hersteltermijn van vier maanden is toegekend. Verzoekers werden veroordeeld tot het betalen van d e volgende dwangsom aan het Openbaar Ministerie:
3.3. Verzoekers bezorgen een proces-verbaal van 24 april 2009 waarin het volgende is vastgesteld.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/44064/106.1
4/6
4. Beoordeling Artikel 6.1.21, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt: “De Hoge Raad kan op gemotiveerd verzoek beslissen dat een opeisbaar geworden dwangsom, vermeld in artikel 6.1.41, §3, slechts gedeeltelijk ingevorderd wordt, of dat deze invordering tijdelijk wordt opgeschort.” Artikel 6.1.41, § 3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijk e Ordening bepaalt: “De rechtbank bepaalt een termijn voor de uitvoerin g van de herstelmaatregelen en kan, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen, eveneens een dwangsom bepalen.” Het verzoek heeft betrekking op dwangsommen die bli jkens het vonnis van 2 januari 2007 (punt 18) zijn toegekend op vordering van het Openbaar Ministerie, dus niet op vordering van het college van burgemeester en schepenen noch de stedenbouwkundige inspecteur. De Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid is niet bev oegd om te beslissen tot de tijdelijke opschorting van de invordering of de gedeeltelijke invordering van dwangsommen toegekend op vordering van het Openbaar Ministerie.
5. Beslissing Het verzoek is onontvankelijk. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkheid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze bri ef door middel van een gedagtekend verzoekschrift dat door u of door uw advocaat ondertekend moet zij n. Het verzoekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de R aad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) .
Brussel, 10 februari 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier _____________________________________________________________________________________________ 8.04/44064/106.1
5/6
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur m et de erbij gevoegde stukken
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/44064/106.1
6/6
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
B. Roelandts – W. Thyssen Kasteellaan 141 9000 Gent
Koning Abert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 – Fax. 02 553 17 94
[email protected]
in naam van H. Van Tomme uw kenmerk
11/2418/24/ADS
ons kenmerk
004468/D
vragen naar
telefoonnummer
Wim Vanheel
02/553.14.57
uw brief van
28 juni 2011 datum
Beslissing nr. 755 betreffende uw verzoek tot tijdelijke opschorting van de invordering van de opeisbaar geworden dwangsom
Mijnheer,
1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 25 oktober 2011 verzoekt u “een tijdelijke opschorting van de invordering van d e () opgelegde dwangsom”, meer bepaald “tot er een definitieve stedenbouwkundige vergunning voorligt (d.w.z. tot de beroepstermijn bij de Raad voor vergunningsbetwisti ngen is verstreken, of in geval een dergelijk beroe p zou ingesteld worden, tot wanneer de Raad een uitsp raak heeft gedaan over het in te dienen vernietigingsberoep” opgelegd in het arrest van hof van beroep van Gent van 30 juni 2006. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 9980 SINT-LAUREINS, Mandeweg 26, kadastraal gekend als afdeling 2, sectie A, nummers 322B en 340G. Deze brief vormt de beslissing van de Hoge raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: De Raad) op dit verzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
De aanvragers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom en aan het Herstelfonds; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig h et decretaal voorziene advies; de aanvragers werden schriftelijk gehoord en dien den een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 10 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woo nde deze vergadering niet bij. Het verzoek werd in voortzetting gesteld; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 24 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woo nde deze vergadering niet bij. Na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques, en de volgende leden: Ch. Bamps, M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
3. De feiten
3.1. Op 30 juni 2006 veroordeelt het hof van beroep van Gent de aanvrager voor de volgende feiten:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43014/106.1
1/8
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43014/106.1
2/8
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43014/106.1
3/8
3.2. Het voornoemde arrest beveelt de volgende herste lmaatregel: “verklaart de herstelvordering voor zover zij betrekk ing heeft op de “stalling in functie van bijenkorven” niet gegrond,
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43014/106.1
4/8
beveelt aan elke beklaagde over te gaan tot het hers tel van de plaats te Sint-Laureins, e Mandeweg 26, ten kadaster gekend Sint-Laureins, 2 afdeling, Borstreedepolder, sectie A, nrs. 322 B e, 340 G in de oorspronkelijke toestand binne n een termijn van twee jaar vanaf de dag waarop dit arrest in kracht van gewijsde zal treden , door de afbraak van het voormeld schuthok voor vogels en van de voormelde woning, het verwijd eren van de reliëfwijziging en de verharding, de afbraak van de kelder en het dempen van de vijve r en de gracht, beveelt dat voor het geval dat de plaats niet in die mate in de oorspronkelijke toestand wordt hersteld binnen voormelde termijn de gewestelijke s tedenbouwkundige inspecteur en/of het college van burgemeester en schepenen van de gemeen te Sint-Laureins van ambtswege in de uitvoering ervan kunnen voorzien, overeenkomstig he tgeen is bepaald in art. 153 DORO, zegt voor recht dat op vordering van de gewestelijk e stedenbouwkundige inspecteur door de veroordeelde Hans Van Tomme een dwangsom zal worden verbeurd van € 50 per dag vertraging in de nakoming van dit bevel, te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn van twee jaar vanaf de dag waarop dit arrest in kracht van gewijsde zal treden,” Een hersteltermijn van 2 jaar is toegekend. Het bes tuur dat instaat voor de invordering stelt in zijn schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermi jn afliep op 12 december 2008. 3.3. Op 10 maart 1999 diende de verzoeker een regul arisatieaanvraag in voor een “ ééngezinswoning, broedruimtes, bijenstallen en vijver, uitdiepen bes taande gracht en mechanische verplaatsing van schuthok voor vogels”. Op 3 november 1999 weigerde het college van burg emeester en schepenen de regularisatieaanvraag . Het administratief beroep werd door de deputatie va n de provincie OostVlaanderen op 22 mei 2008 verworpen. In laatste adm inistratieve aanleg werd de stedenbouwkundige vergunning bij ministerieel besluit van 8 april 200 9 verleend ”voor de op de plannen aangevraagde werken, behalve voor de regularisatie van de woning ”. Op 23 september 2009 diende de verzoeker een aanvul lende regularisatieaanvraag in voor een ”woning en bedrijfsruimtes” Op 13 januari 2010 weigerde het college van burge meester en schepenen de regularisatieaanvraag. In laatste administratieve a anleg werd de stedenbouwkundige vergunning op 14 april 2010 door de deputatie van de provincie Oost- Vlaanderen geweigerd. Op 28 juni 2010 werd een projectvergadering gehoude n tussen de verzoeker en vertegenwoordigers van de verschillende bevoegde instanties om te bepalen onder welke voorwaarden de woning in de Mandeweg 26 kon geregulariseerd worden. Tijdens deze vergadering werd nog geen definitief standpunt ingenomen. Een optie was dat de woning met alle fys isch aansluitende aanhorigheden beperkt wordt tot 3 1000m . Op 6 juni 2011 diende de verzoeker een regularisati eaanvraag in voor ”bedrijfswoning en volières + gedeeltelijke afbraak van bedrijfsruimtes ”.Op 21 september 2011 verleende het college van burgemeester en schepenen de stedenbouwkundige verg unning. Op 18 oktober 2011 diende de gewestelijk stedenbouw kundige ambtenaar administratief beroep bij de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen.
4. Beoordeling 4.1. De volgende motieven ter ondersteuning van het verzoek tot de tijdelijke opschorting van de invordering van de dwangsom worden uiteengezet:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43014/106.1
5/8
4.2. Volgens artikel 6.1.21, § 1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening houdt de Raad bij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”. Aangaande “de door de overtreder gestelde handeling en en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”, wordt door verzoeker verwezen naar de hiervoor aangehaalde regularisatievergunningen van 8 april 2 009 en 21 september 2011. De discussie betreft of het bekomen van de regulari satievergunningen van 8 april 2009 en 21 september 2011 een door de overtreders gestelde handeling en/ of genomen engagement is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 4.2.1. Het argument van de verzoeker om te beslissen dat het bekomen van de regularisatievergunningen van 8 april 2009 en 21 se ptember 2011 volstaat als gestelde handeling en genomen engagement met het oog op de correcte uitvo ering van de hoofdveroordeling, overtuigt. 4.2.1.1. Reeds vóór het vonnis a quo van de rechtbank van eerste aanleg werd een regularisatieaanvraag ingediend. Enkele maanden na het einde van de hersteltermijn, op 8 april 2009, werd een stedenbouwkundige vergunning verkregen. . Uit het vergunningsbesluit blijkt dat verschillend e werken moesten worden uitgevoerd om de bestaande to estand in overeenstemming met de vergunning te brengen en uit de onwettigheid te raken. In esse ntie betrof dit de woning. Op 23 juni 2009 werd proces-verbaal van niet-uitvoe ring opgesteld, aangezien de woning nog niet was afgebroken en de aanpassingswerken niet conform dez e vergunning waren uitgevoerd. Enkele maanden later diende de verzoeker op 23 sept ember 2009 een aanvullende regularisatieaanvraag in die toeliet volledig uit d e onwettigheid te raken (voor de “woning en bedrijfsruimtes”). In laatste administratieve aanleg werd deze regula risatievergunning op 14 april 2010 door de deputatie geweigerd. Op 28 juni 2010 werd e en projectvergadering gehouden. Een jaar later, op 6 juni 2011, diende de verzoeker een nieuwe regularisatieaanvraag in voor een “bedrijfswoning en volières + gedeeltelijke afbraak van bedrijfsruimtes”. Op 21 september 2011 verleende het college van burgemeester en schepenen een stede nbouwkundige vergunning voor “regularisatie van bedrijfswoning en volières + gedeeltelijke afbraak van bedrijfsruimte”. 4.2.1.2. Uit de hierboven aangehaalde historiek bli jkt dat op regelmatige tijdstippen handelingen werd en gesteld met het oog op het bekomen van een regulari satie van de wederrechtelijke toestand op het kwestieuze perceel. 4.2.1.3. Het argument van de stedenbouwkundige insp ecteur dat de BVBA Merlin Zoo pas 20 november 2008 werd opgericht en dat dit bedrijf geen leefbaa r bedrijf is, waardoor de woning niet vergunbaar is als bedrijfswoning, weegt hier niet tegen op. Deze beoo rdeling komt niet de Raad maar de hogere vergunningverlenende overheid toe. 4.3. Met betrekking tot de draagwijdte van onderhav ig beslissing, wordt het volgende nog opgemerkt. 4.3.1. Omwille van het strikte beoordelingskader va n de dwangsomrechter om de dwangsom te verminderen met toepassing van art. 1385quinquies Ger. W., werd de beslissingsbevoegdheid van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid met artikel 6. 1.21 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening ingevoerd (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, nr. 744, p. 268 en de verwijzing in voetnoot 391). Er valt niet in te zien waarom vanuit deze ratio legis het tijdelijk opschorten van toekomstig te verbeuren dwangsommen niet tot de beslissingsbevoegdheid van de HRH zou kunnen behoren. De tijdelijke opschorting gebeurt tot op een in de toekomst objec tief te bepalen tijdstip. Het zou immers meer inspanningen vergen dan redelij kerwijze van verzoeker kan worden verwacht om verder gevolg te geven aan de invordering wanneer h ij een vergunning heeft gekregen die hem kan toelaten uit de onwettigheid te treden. 4.3.2. Daarnaast geldt het verbod om te beslissen over wat niet uitdrukkelijk wordt verzocht (vgl. art. 1138 Ger. W. en het aldaar ten aanzien van de rechter geformuleerde verbod om ultra petita of extra petita uitspraak te doen) niet voor organen van actief bes tuur, zodat ook dit geen beletsel vormt voor _____________________________________________________________________________________________ 8.04/43014/106.1
6/8
onderhavige beslissing. De administratieve overheid kan immers uit eigen beweging ultra petita beslissen (A. Mast, J. Dujardin, M. Van Damme en J. Vande Lanotte, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2009, p. 807, nr. 885).
5. Beslissing De invordering van de dwangsom wordt tijdelijk opge schort vanaf de vergunningsbeslissing van het college van burgemeester en schepenen van 21 septem ber 2011 tot de dag van de beslissing van de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen over het administratief beroep tegen deze vergunningsbeslissing of tot de in artikel 4.7.23, § 2, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde vervaltermijn is verstreken, voor zover er geen dwangsommen zijn betaald vanaf de voornoemde collegebeslissing. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkh eid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze brief doo r middel van een gedagtekend verzoekschrift dat doo r u of door uw advocaat ondertekend moet zijn. Het verz oekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de Raad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot rege ling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Brussel, 24 februari 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier _____________________________________________________________________________________________ 8.04/43014/106.1
7/8
Bijlage 1
INVENTARIS VAN het dossier 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur m et de erbij gevoegde stukken 3. De gemotiveerde nota ‘horen’ met de erbij gevoeg de stukken
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/43014/106.1
8/8
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Willem en Dirk De Prins Kleine Heide 11 2811 MECHELEN-LEEST
uw kenmerk A1339 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/12025/101.1 telefoonnummer 02/553.14.57
uw brief van 13/01/2012 datum
Beslissing nr. 807 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom en verzoek tot tijdelijke opschorting van de invordering van de opeisbaar geworden dwangsom.
Mijnheer, 1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 13 januari 2012 verzoekt u het volgende: “Diensvolgens te zeggen voor recht dat de invorderin g van alle verbeurde dwangsommen wordt opgeschort, ondergeschikt te zeggen voor rech t dat de dwangsommen slechts gedeeltelijk invorderbaar zijn.” Het verzoek betreft de opeisbaar geworden dwangsom opgelegd in het vonnis van de correctionele rechtbank te Mechelen van 15 november 2006. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 2811 Mechelen, Kleine Heide 11, kadastraal gekend a ls afdeling 8, sectie A, nummer 549A. Deze brief vormt de beslissing van de Hoge raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: De Raad) op dit verzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
De verzoekers leveren het bewijs dat een afschrif t van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig h et decretaal voorziene advies. De verzoekers werden uitgenodigd om een schriftel ijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in. De Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 19 maart 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woonde deze vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voor zitter: R. Mortier, en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
_____________________________________________________________________________________________ 4556D
1/7
3. De feiten
3.1. Op 15 november 2006 veroordeelt de rechtbank v an eerste aanleg van Mechelen de verzoekers voor de volgende feiten:
“Te Mechelen, ononderbroken tussen 1 november 2001 en 18 november 2005 In overtreding met artikelen 2, 99, 146, 147, 149, 153, 160, 161, 171, 197 en 204 van het decreet dd. 18 mei I999 houdende de organisatie va de ruimt elijke ordening, zoals gewijzigd bij artikel 2 van het decreet van 28 september 1999, artikelen 16 , 36, 38, 64 van het decreet van 26 april 2000, artikelen 4 en 10 van het decreet van 13 juli 2001, artikelen 2 en 3 van het decreet van 1 maart 2002, artikelen 6 en 7 van het decreet van 8 maart 2002, artikelen 7, 8, 9, 11 en 12 van het decreet van 4 juni 2003 en artikelen 46, 47 en 48 v an het decreet van 21 november 2003, de bij de artikelen 99 en 101 bepaalde handelingen, werken of wijzigingen hetzij zonder voorafgaande vergunning, hetzij m strijd met de vergunning, hetz ij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de vergunning, hetzij in geval van s chorsing van de vergunning te hebben uitgevoerd, voortgezet of in stand gehouden op een terrein - zijnde een bos 'de Bist' - gelegen te 2811 Mechelen (Leest), Kleine Heide 11 - grootte 83 a - ingeschreven op het kadaster te Mechelen 3 - onder sectie A 549 a - eigendom van DE PRINS Dirk en DE PRINS Willem, namelijk door het uitvoeren van een reliëfwijziging door ophoging van het perceel met ongeveer 1 m tot 1,2 m over een oppervlakte van 50 m op 40 m door het storten van aarde vermengd met steenpuin en andere bodemvreemde en verontreinigde materialen.” 3.2. Het voornoemde vonnis beveelt de volgende hers telmaatregel: “De vordering beoogt het maatschappelijk belang en de goede ruimtelijke ordening en kan worden toegekend. Beveelt op vordering van de stedenbouwkundig inspec teur, of het college van Burgemeester en Schepenen, het herstel van de plaats, nader omschre ven in de betichting, in haar oorspronkelijke staat. Wat impliceert dat het perceel wordt afgegraven tot op zijn oorspronkelijk niveau. Dit betekent dat over een oppervlakte 50m x 40m een afgraving van 1m tot 1,2m dient te gebeuren. Het herstel kan als uitgevoerd worden aan gezien na aflevering van een gunstig bodemattest van OVAM. Bepaalt de termijn van herstel op zes maanden begin nend op de dag volgend op de dag waarop onderhavig vonnis in kracht van gewijsde is getrede n. Voor het geval de plaats niet vrijwillig in de vori ge staat wordt hersteld binnen de gestelde termijn, beveelt dat de gemachtigde ambtenaar, thans Geweste lijk stedenbouwkundig inspecteur, of het college van Burgemeester en Schepenen, van ambtsweg e in de uitvoering van het vonnis kan voorzien voor wat het herstel betreft, onder zijn leiding en toezicht van de eerste daartoe aangezochte gerechtsdeurwaarder, deze desnoods bijg estaan door de openbare macht. Zegt dat wie het vonnis doet gerechtigd is de van de herstelling van de plaats afkomstige materialen en voorwerpen te verkopen, te vervoeren, op te slaan en te vernietigen op een gekozen plaats; Zegt voor recht dat de veroordeelde gehouden is tot alle uitvoeringskosten, te verminderen met de opbrengst van de verkoop van de materialen en vo orwerpen; Verklaart de uitvoeringskosten invorderbaar op vertoon van een staat of afrekening , begroot en invorderbaar verklaard door de beslagrechter; Zegt dat de herstelmaatregel wordt opgelegd onder v erbeurte van een dwangsom van 400 euro per kalenderdag vertraging in het voltooid herstel van de plaats in de vorige staat en dit vanaf de dag volgend op de laatste dag van de gestelde herst eltermijn.”
_____________________________________________________________________________________________ 4556D
2/7
Een hersteltermijn van 6 maanden is toegekend. Het bestuur dat instaat voor de invordering stelt in zijn schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermi jn afliep op 30 mei 2007. 3.3. Met een op 25 juni 2009 verstuurde aangetekend e zending meldden de verzoekers aan de stedenbouwkundige inspecteur en het college van bur gmeester en schepenen dat ze het herstel hebben uitgevoerd.
4. Beoordeling 4.1. De volgende motieven ter ondersteuning van het verzoek tot de gedeeltelijke invordering van de dwangsom en de tijdelijke opschorting van de invord ering van de dwangsom worden uiteengezet: “a. Verzoekers zijn door het vonnis van de Correctionele Rech tbank van Mechelen dd. 15 november 2006 in financiële problemen geraakt. Zij kunnen (indien niet zonder, dan toch met de pro cedure van collectieve schuldenregeling) uit deze problemen geraken op voorwaarde dat de invorde ring van de dwangsommen, die op 20 oktober 2011 waren opgelopen tot 640.800,00 €, wordt opgeschort of indien deze dwangsommen worden verminderd tot een "redelijk en billijk" bed rag. Voor zoveel als nodig, zien verzoekers thans geen e nkele bijkomende mogelijkheid om aan de hoofdveroordeling (zie vonnis Corr. Mechelen dd. 15 november 2006) te voldoen. Zonder een opschorting of vermindering van de dwang sommen, is de Stedenbouwkundig Inspecteur gerechtigd om alle onder beslag en hypot heek genomen goederen van verzoekers te verkopen, zodat verzoekers hun landbouwactiviteiten zullen moeten opgeven en wellicht tot aan het einde van hun dagen een schuld zullen moeten be talen die zij nooit zullen kunnen aflossen. b. Conform art. 6.1.6 §2, 1° van de Vlaamse Codex voor Ruimtelijke Ordening zijn de beslissingen die de Hoge Raad neemt op grond van art. 6.1.21 ges teund op motieven die ontleend worden aan : "het recht, met inbegrip van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals deze specifiek binnen de ruimtelijke ordening gelden" Het te betalen bedrag aan dwangsommen staat niet in verhouding tot de zgn. '' vervuiling" en nog minder in verhouding tot het misdrijf dat verzoeker s begaan hebben. In casu schendt de Stedenbouwkundig Inspecteur van de Provincie Antwerpen het redelijkheidsbeginsel, gelet op de kennelijke wanve rhouding die bestaat tussen de hoogte van de opgevorderde dwangsommen en de veroorzaakte "vervui ling” (voor zover op dit ogenblik bewezen). Het bestuur kan geen sanctie opleggen waarvan in re delijkheid ondenkbaar is dat enige overheid ze voor die feiten zou opleggen (LEWALLE, 'Le princ ipe de proportionnalité dans le droit administratif belge", A.P.T.. 1995, p. 53-78). De Stedenbouwkundig Inspecteur kan er in alle redel ijkheid niet van uit gaan dat de rechter ten gronde de bedoeling gehad heeft om bij het bepalen van de wijze van herstel verzoekers een zo hoog bedrag aan dwangsommen op te leggen ingeval he t herstel volledig of minstens voor het grootste deel werd uitgevoerd. Zelfs indien nog een gunstig attest van OVAM noodzakelijk zou zijn, kan de rechter ten gronde niet de bedoeling gehad hebben om de dwangsommen te laten oplopen alleen omwille van het feit dat dit attest niet voorhanden is (terwijl de werken wel zijn uitgevoerd). Het bestuur schendt hiermee het redelijkheidsbegins el.
_____________________________________________________________________________________________ 4556D
3/7
c. Niettegenstaande de inspanningen die door verzoekers geleverd werd en niettegenstaande he t feit dat de Stedenbouwkundig Inspecteur expliciet o p de hoogte werd gebracht van het uitvoeren van deze werken - waardoor hij ter plaatse had kunn en komen verifiëren - is er tot op heden geen enkele controle van overheidswege uitgevoerd op het gesaneerde perceel. De Stedenbouwkundig Inspecteur had eveneens zélf ee n oriënterend bodemonderzoek kunnen uitvoeren op het ogenblik dat hij wist dat verzoeke rs niet (meer) over de financiële middelen beschikten om dit te doen. Het bestuur schendt hiermee het zorgvuldigheidsbegi nsel. Meer bepaald het recht van verdediging en de hoorpl icht stellen aan het bestuur de volgende eisen: aan verzoekers moet op ondubbelzinnige wijz e worden meegedeeld welke tekortkomingen hen ten laste worden gelegd, wat nie t mogelijk is indien het bestuur in gebreke blijft om zich ter plaatse van de toestand te komen vergewissen. Vervolgens moet aan verzoekers de nodige tijd gelat en worden om zich desgevallend - en na evaluatie door het bestuur - op het nieuwe standpun t van het bestuur voor te bereiden. Het aangetekend schrijven van verzoekers aan de Ste denbouwkundig Inspecteur dateert reeds van 24 juni 2009 (stuk 9). d. Er is geen enkele reden waarom de Hoge Raad geen be grippen als "redelijkheid" en "billijkheid" in haar motivering zo opnemen : dit zou geenszins h et gezag van gewijsde aantasten van vroeger genomen rechterlijke beslissingen en zij zo u hiermee evenmin de grenzen van haar beslissingbevoegdheid te buiten gaan (d.w.z. door s lechts een gedeeltelijke invordering of een tijdelijke opschorting toe te staan op grond van de redelijkheid of billijkheid zal zij zich geen bevoegdheden toeëigenen die voorbehouden zijn voor de Beslagrechter qq. executierechter of voor de rechter ten gronde). Verzoekers betwisten niet de wettigheid van de door de rechter ten gronde genomen herstelmaatregel. Verzoekers vragen niet de volledige kwijtschelding van de dwangsommen, maar wel dat de Overheid blijk geeft van behoorlijk bestuur : in ca su getuigt de invordering van meer dan 640.800,00 € aan dwangsommen voor een relatief klei n stukje grond dat opgehoogd werd met bodemvreemde materialen (en waarvan nog geen sprake is van bodemverontreiniging) en waarbij de Overheid perfect zélf had kunnen overgaa n tot herstel (zonder de gemeenschap op kosten te jagen) en waarbij zij niet de minste moei te heeft gedaan om na afgraving enige controle op het perceel uit te oefenen, niet van behoorlijk bestuur. Tenslotte voorziet het vonnis van de Correctionele Rechtbank van Mechelen dd. 15 november 2006 niet dat een gunstig bodemattest van OVAM nood zakelijk zou zijn om het herstel als uitgevoerd te aanzien: het vonnis stelt slechts dat het herstel als uitgevoerd kan worden aanzien na aflevering van een gunstig bodemattest van OVAM. ” 4.2. Volgens artikel 6.1.21, § 1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening houdt de Raad b ij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”. Aangaande “de door de overtreder gestelde handeling en en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”, wordt door verzoekers verwezen naar de hiervoor aangehaalde melding aan de stedenbouwkundige inspec teur van de uitvoering van de nodige werken. De discussie betreft te weten of de melding aan de stedenbouwkundige inspecteur van de uitvoering van het herstel een door de overtreders gestelde handel ing en/of genomen engagement is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 4.2.1. Het argument van de verzoekers dat de melding aan de stedenbouwkundige inspecteur van de uitvoering van het herstel in de gegeven omstandigheden volstaat als gestelde handeling en genomen
_____________________________________________________________________________________________ 4556D
4/7
engagement met het oog op de correcte uitvoering va n de hoofdveroordeling, overtuigt in de gegeven omstandigheden, die als volgt kunnen worden geschet st: 4.2.1.1. Met een op 25 juni 2009 verstuurde aangete kende zending hebben de verzoekers aan de stedenbouwkundige inspecteur en het college van bur gmeester en schepenen gemeld dat ze het bevolen herstel vrijwillig hebben uitgevoerd. Artikel 6.1.45, eerste lid van de Vlaamse Codex Rui mtelijke Ordening bepaalt dat na de kennisgeving va n de overtreder van de vrijwillige uitvoering van de herstelmaatregel door de stedenbouwkundige inspecteur onmiddellijk en na controle ter plaatse een proces-verbaal van vaststelling wordt opgemaakt . Tot op heden heeft de stedenbouwkundige inspecteur geen proces-verbaal van vaststelling opgemaakt, in essentie omdat de betrokkenen geen gunstig bodem attest van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) hebben verkregen. Uit het vonnis van 15 november 2006 blijkt nochtans dat de afgraving van 1m tot 1,2 m over een oppervlakte van 50m × 40m determinerend is voor de uitvoering van het bevolen herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand en niet de aflevering v an een gunstig bodemattest van OVAM. 4.2.1.2. Het argument van de stedenbouwkundige insp ecteur dat “het vaststellen dat de grond al dan niet is afgegraven, niet de uitvoering van het vonnis ka n vaststellen”, bij gebrek aan een gunstig bodemattest van OVAM, overtuigt niet. Het kan vooreerst niet betwist worden dat de bevole n afgraving het determinerend onderdeel is van de herstelvordering. Het vaststellen van de realisatie van dit determine rend onderdeel behoort tot de bevoegdheid van de stedenbouwkundig inspecteur en niet tot de bevoegdh eid van OVAM die in dit verband enkel vaststellingen kan doen met betrekking tot de kwali teit van de bodem. Het afleveren van een gunstig bodemattest kan in di e omstandigheden, gelet op de libellering van het bevolen herstel, noch het positieve noch het negati eve bewijs leveren van de bevolen afgraving, maar kan enkel slaan op de kwaliteit van de bodem. Waar de vaststelling of de bevolen afgraving is uit gevoerd, behoort tot de bevoegdheid van de stedenbouwkundige inspecteur, moet deze vaststellin g ter plaatse gebeuren en wordt hiervan overeenkomstig de regeling van artikel 6.1.45 van d e Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening procesverbaal opgesteld. Deze regeling houdt dus in dat, wanneer melding wor dt gemaakt dat het bevolen herstel is uitgevoerd, o p de stedenbouwkundige inspecteur de rechtsplicht rus t om ter plaatse vast te stellen of dit al dan niet het geval is. 4.2.1.3. Uit de stukken bij het verzoekschrift blijkt dat handelingen werden gesteld met het oog op he t uitvoeren van het bevolen herstel van het kwestieuz e perceel en dat hiervan de stedenbouwkundige inspecteur op de hoogte werd gesteld. Gelet op de omstandigheden toegelicht onder 4.2.1.1 tot 4.2.1.2 had de stedenbouwkundige inspecteur onmiddellijk na de melding van de vrijwillige uitvo ering op 25 juni 2009 ter plaatse moeten vaststelle n of de bevolen afgraving was gebeurd. Er is dan ook gro nd om de invordering van de dwangsommen die opeisbaar zijn geworden vanaf 25 juni 2009 tijdelij k op te schorten. Het is niettemin tot op heden onduidelijk of de bev olen afgraving werd uitgevoerd. Er is in dat opzich t geen aanleiding om te onderzoeken of kan worden bes list tot een gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsommen.
_____________________________________________________________________________________________ 4556D
5/7
5. Beslissing De invordering van de dwangsommen die opeisbaar zij n geworden vanaf 25 juni 2009 wordt opgeschort tot en met de dag waarop de stedenbouwkundige inspe cteur een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling van uitvoering of van niet-uitvoering bezorgt aan de verzoekers. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigv erklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op stra ffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschri jding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkh eid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze brief doo r middel van een gedagtekend verzoekschrift dat doo r u of door uw advocaat ondertekend moet zijn. Het verz oekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de Raad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot rege ling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Ria Mortier Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier
_____________________________________________________________________________________________ 4556D
6/7
Bijlage 1
INVENTARIS VAN het dossier 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur m et de erbij gevoegde stukken 3. De gemotiveerde nota ‘horen’ met de erbij gevoeg de stukken
_____________________________________________________________________________________________ 4556D
7/7
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004448 / R Adviesnummer: 000728 10/02/2012
ADVIES inzake de adviesaanvraag van de rechtbank van eerste aanleg te TONGEREN over de vordering tot herstel betreffende de uitvoering van vergunningsplichtige werken zonder de nodige stedenbouwkundige vergunningen
Gemeente: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer : Aangetekende zending :
GENK Kattevennen z/n te 3600 GENK 3° afd., sectie C, nummer(s): 726A, 728B HOEYBERGHS-SPRONKEN, Casa Pic Alt-Cami Pujol Del Piu zn te AD 400 ERTS-LA-MASSANA 24 oktober 2011
Inventaris van de door het handhavend bestuur inged iende stukken: 1. Adviesaanvraag d.d. 24/10/2011 2. Vonnis d.d. 21 oktober 2011 3. Dagvaarding d.d. 09/02/2010 Inventaris van de o.b.v. art. 19§ 1 PR HRH ingediende stukken, zoals geïnventariseerd door de stedenbouwkundige inspecteur: 1. Besluit van de deputatie van de provincie Limbur g d.d. 09/03/2006 2. Herstelvordering 3. Herstelvordering d.d. 30/10/1996 4. Inlichtingenfiche adviesaanvraag Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid 5. Proces-verbaal d.d. 15/07/1996 6. Proces-verbaal d.d. 29/09/2008 7. Schrijven SI aan Parket d.d. 09/11/2006 8. Uittreksel notulen CBS d.d. 07/08/1996 9. Uittreksel GRS Genk 10. Uittreksel gewestplan 11. Uittreksel orthofotoplan _____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
1/5
12. Uittreksel stafkaart 13. Proces-verbaal d.d. 30/11/2006 14. Proces-verbaal d.d. 22/11/2011
1. VOORAFGAANDEN 1.1. Uit de elementen van het dossier en de voorlig gende herstelvordering blijken de volgende voorafgaanden te zijn. 1.2. Op de vergadering van 13 oktober 2008 verleend e de Hoge Raad voor het Herstelbeleid met betrekking tot een eerder door de rechtbank van eer ste aanleg te Tongeren voor advies voorgelegde herstelvordering strekkende tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand m.n. , een ni eteensluidend advies met beslissingsnummer 1893.
2. PROCEDURE 2.1 Bij vonnis van 21 oktober 2011 beslist de recht bank van eerste aanleg te Tongeren, rechtsprekend i n burgerlijke zaken, alvorens recht te doen het volge nde: “() Luidens art. 7.7.3. van de Vlaamse Codex Ruimtelijk e Ordening, dat thans in voege is en reeds in voege was toen de vordering in rechte werd ingeleid , kan de rechter een vóór 16 december 2005 ingediende herstelvordering die nog niet door de Ho ge Raad voor het Herstelbeleid of de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid werd geadviseerd, a lsnog voor advies voorleggen aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. De rechtbank acht dit in deze opportuun omdat bijna veertien jaar verlopen is tussen het opstellen van de herstelvordering en het inleiden i n rechte van de herstelvordering en er volgens tweede verweerster sindsdien ter plaatse wijziginge n zijn opgetreden. () OM DEZE REDENEN De rechtbank, uitspraak doend in eerste aanleg en o p tegenspraak, Alvorens uitspraak te doen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de vordering. Legt de herstelvordering van 30 oktober 1996 voor a an de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. ()”
Uit de libellering van het dispositief van het tuss envonnis dient te worden aangenomen dat aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid advies wordt gevraa gd met toepassing van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 2.2. Met een op 24 oktober 2011 ter post aangetekende brief legt de griffier van de rechtbank van eers te aanleg te Tongeren het sub 2.1 bedoelde vonnis voor, samen met de dagvaarding van 9 februari 2010. 2.3. Met toepassing van artikel 19, § 1 van het procedure- en werkingsreglement van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid werd bij aangetekende brief va n de vaste secretaris van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 9 november 2011 de stedenbouw kundige inspecteur gevraagd het informatiedossier aan het secretariaat toe te sturen. Het secretariaat ontving vanwege de stedenbouwkundi ge inspecteur bij aangetekende brief van 24 november 2011 de mededeling dat het informatiedossi er zich bevond op het elektronisch documentenbeheerssysteem Alfresco.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
2/5
2.4. Met een op 28 november 2011 verstuurde aangete kende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Cod ex Ruimtelijke Ordening Jozef Hoeyberghs en Maria Spronken schriftelijk te horen. Tot op de dag van de vergadering werd geen gemotive erde nota ontvangen. 2.5. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouw kundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 10 februari 2011.
3. FEITEN 3.1. Uit het informatiedossier blijkt dat de door de rechtbank voor advies voorgelegde herstelvorderin g betrekking heeft op de inbreuken zoals nader omschr even in de sub 2.1 bedoelde dagvaarding. de
3.2. De percelen kadastraal gekend te Genk, 3 afdeling, sectie C, nummer 726A2 en 728B waarop de geviseerde inbreuken gelegen zijn, zijn volgens het gewestplan Hasselt-Genk bestemd tot natuurgebied. Dit is het plan waaraan de geviseerde inbreuken moe ten worden getoetst.
4. HERSTELVORDERING In de huidige herstelvordering wordt het herstel va n de plaats in de oorspronkelijke toestand gevorder d, wat volgens het handhavende bestuur het volgende im pliceert: “de afbraak (inclusief eventuele vloerplaat) van de volledige paardenstal. ”
5. BEOORDELING 5.1.
Bevoegdheid Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
5.1.1. Artikel 6.1.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelij ke Ordening bepaalt ten tijde van het in rechte inleiden van de voorliggende herstelvordering bij d e rechtbank van eerste aanleg te Tongeren: “De stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen kunnen slechts overgaan tot het inleiden van een herstelvo rdering voor de rechter of tot het ambtshalve uitvoeren van een herstelmaatregel, wanneer de Hoge Raad daartoe voorafgaandelijk een positief advies heeft verleend.” Artikel 6.1.41, § 6 van de Vlaamse Codex Ruimtelijk e Ordening bepaalt ten tijde van het in rechte inle iden van de voorliggende herstelvordering bij de rechtba nk van eerste aanleg te Tongeren: “Op straffe van onontvankelijkheid voegt het bestuur het positief advies, vermeld in artikel 6.1.7, aan de herstelvordering toe, onverminderd artikel 6 .1.9, derde en vierde lid, en artikel 6.1.10, tweede lid.” Artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Orde ning bepaalt ten tijde van het in rechte inleiden v an de voorliggende herstelvordering bij de rechtbank v an eerste aanleg te Tongeren: “De rechter kan vóór 16 december 2005 ingediende her stelvorderingen die nog niet door de Hoge Raad voor het Herstelbeleid of de Hoge Raad vo or het Handhavingsbeleid werden geadviseerd, alsnog voor advies voorleggen aan de H oge Raad voor het Handhavingsbeleid. Het advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbel eid is niet bindend voor de overheid die herstel vordert.” Bij arrest van 9 juni 2009 (P.09.0138.N) overwoog h et Hof van Cassatie het volgende: “Overeenkomstig die bepaling (artikel 198bis, eerste lid DRO) treedt het eerste lid van artikel 149, §1 DRO in werking nadat de Hoge Raad voor het Herst elbeleid is opgericht en het huishoudelijk reglement is goedgekeurd. Vanaf die datum, dit is 1 6 december 2005, is het advies van de Hoge _____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
3/5
Raad vereist betreffende de door een stedenbouwkund ig inspecteur of het college van burgemeester en schepenen in te stellen herstelvord eringen.” Het Hof van Cassatie overwoog in het voornoemde arrest va n 9 juni 2009 verder nog het volgende: “Die bepaling (artikel 149, §1, eerste lid DRO) laat niet toe dit verplicht advies uit te stellen tot na het instellen van de vordering bij brief aan het pa rket en voor de inleiding bij dagvaarding voor de rechter. De beleidsbeslissing van het bestuur, na advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid, moet immers nog vóór het instellen van de vordering bij het parket worden genomen”. (nadruk en onderlijning door de Hoge Raad) 5.1.2. Uit het tussenarrest van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren van 21 oktober 2011 blijkt dat het parket van Tongeren kennis nam van de herstelvo rdering op 13 november 2006, maar dat de herstelvordering die thans hangt voor de burgerlijk e rechter eerst “in rechte” (onderlijning door de rechtbank zelf) werd ingeleid op 9 februari 2010. Op dat ogenblik was de regeling van de voornoemde b epalingen van kracht, en de hierin vastgelegde plicht om voorafgaand aan het in rechte inleiden va n de herstelvordering het positief advies van de Ho ge Raad voor het Handhavingsbeleid te verkrijgen. Uit de samenlezing van de hierboven geciteerde decr etale bepalingen en het hierboven geciteerde arrest van het Hof van Cassatie van 9 juni 2009 blijkt dat op dat ogenblik, 9 februari 2010, de stedenbouwkundige inspecteur verplicht en op straff e van onontvankelijkheid het positief advies van de Hoge Raad had moeten verkrijgen en had moeten toevo egen aan de herstelvordering, vooraleer hij deze in rechte kon inleiden. Gelet op artikel 6.1.7 en artikel 6.1.41, § 6, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dient te worden vastgesteld dat de decreetgever ten tijde van het in rechte inleiden van de voorliggende herstelvordering voor de rechtbank van eerste aanle g te Tongeren, het in rechte inleiden van een herstelvordering afhankelijk heeft gemaakt van een complexe bestuurlijke besluitvorming, nl. 1) een voorafgaande beslissing van het handhavende bestuur , hier de stedenbouwkundige inspecteur en 2) het op straffe van onontvankelijkheid aan de herstelvor dering toe te voegen voorafgaan, positief advies va n de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid over deze h erstelvordering, zodat indien een herstelvordering in rechte wordt ingeleid zonder dat het positief ad vies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid voorafgaand was bekomen en eraan werd toegevoegd, d e decretale regeling van artikel 6.1.7 juncto 6.1.41, § 6 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordeni ng wordt miskend. 5.1.3. Het alsnog met toepassing van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening inwinnen van het advies van de Hoge Raad voor het Handhaving sbeleid, kan, in navolging van het hierboven geciteerde cassatiearrest, hieraan niet tegemoetkom en. 5.1.3.1. De Hoge Raad merkt ten eerste op dat oud artikel 198bis, tweede lid, DRO, thans artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, alleen h et verlenen van advies over herstelvorderingen die reeds in rechte waren ingeleid op het ogenblik dat de bepalingen omtrent het verplicht voorafgaand advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid van oud artikel 149, § 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ord ening (hierna: DRO) juncto oud artikel 151 DRO in werking waren getreden, d.i. op 16 december 2005, b eoogt. Enkel die vorderingen kunnen dus door de rechter aan de Hoge Raad worden voorgelegd en enkel over die vorderingen kan de Hoge Raad op verzoek van een rechter advies verlenen, nu zijn ad viesbevoegdheid een toegewezen bevoegdheid is en dus beperkt blijft tot die gevallen waarin het decr eet hem opdraagt advies te verlenen. Thans wordt dit uitdrukkelijk bepaald in artikel 7. 7.3, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. In casu blijkt niet dat de voorliggende vordering vóór 16 d ecember 2005 in rechte was ingeleid bij de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren. De Hoge Ra ad is mitsdien niet bevoegd om over de herstelvordering een advies uit te brengen. 5.1.3.2. De Hoge Raad merkt ten tweede op dat het niet voorafgaand verkrijgen van het positief advies niet kan vervangen worden door een later gevraagd, en naar de opvatting van decreetgever (zie artikel 7.7.3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening) niet bindend advies dat met toepassing van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt ingewonnen.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
4/5
Een dergelijke werkwijze zou afbreuk doen aan het b indende karakter van het voorafgaand positief advies in de zin van artikel 6.1.7 van de Vlaamse C odex Ruimtelijke Ordening. Ook om die reden kan de Hoge Raad niet ingaan op de voorliggende adviesaanv raag. 5.1.3.3. De Hoge Raad kan in casu niet met toepassing van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening het gevraagde advies verlenen, nu zulks met miskenning van artikel 6.1.7 juncto artikel 6.1.41, § 6 van de Vlaamse Codex Ruimtelijk e Ordening, alsook met miskenning van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zou gebe uren. De Hoge Raad is onbevoegd om met toepassing van art ikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening het gevraagde advies te verlenen. De voorliggende adviesaanvraag is onontvankelijk.
6. ADVIES Om de hierboven vermelde redenen verklaart de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid de adviesaanvraag onontvankelijk. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 10 februari 2012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit G. Debersaques, voorzitter, R. Mortier, B. Seutin, leden-juristen, F. Van de Velde en S. Lust, leden-deskundigen, bijgest aan door W. Vanheel, vaste secretaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
Bijlagen: 1. vonnis d.d. 21 oktober 2011, 2 pagina’s 2. dagvaarding d.d. 9 februari 2010 inhoudende huid ige herstelvordering, 7 pagina’s 3. niet-eensluidend geadviseerde herstelvordering, 3 pagina’s _____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
5/5
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
RECHTBANK van EERSTE AANLEG te TONGEREN Griffie van de Rol Piepelpoel 10 3700 TONGEREN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk A.R. nr. 11/1044/A Stedenbouwkundig inspect/KUNNEN-MEYVIS vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/72021/148.1
uw adviesaanvraag van 20/03/2012
telefoonnummer 02/553.17.90
datum
Advies nr. 913 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de rechtbank van eerste aanleg van Tongeren
Geachte 1. Voorwerp Bij vonnis van 14 maart 2012 legt de rechtbank, alv orens recht te doen, de herstelvordering voor advie s, zoals bedoeld in artikel 7.7.3. Vlaamse Codex Ruimt elijke Ordening, aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) voor. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 3680 Maaseik, kadastraal gekend als afdeling 3, sec tie D, nummers 46F en 47C. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Koenraad Kunnen en Ann Meyvis werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 3 november 2000. 3.2. De handelingen liggen in ruimtelijk kwetsbaar gebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Limburgs maasland in natuurgebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: _____________________________________________________________________________________________ 8.04/72021/148.1
1/4
-
Op 3 november 2000 werd er proces-verbaal opgeste ld. Op 17 september 2001 werd de herstelvordering ver stuurd aan de procureur des Konings. Op 15 oktober 2001 verleende het college van burg emeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen van ee n woning met bureel op perceel 46f. In mei 2003 werd de zaak zonder gevolg geklasseer d. In april 2004 werd een herstelvordering gemaakt m et het oog op het instellen van een burgerlijke vordering. Bij tussenarrest van 13 juni 2007 werd een plaats opneming bevolen. Op 17 oktober 2007 werd er een proces-verbaal van plaatsopneming opgesteld.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Uit de inlichtingenfiche van het handhavende bestuu r blijkt dat de reliëfwijziging op 46f niet meer re levant is, daar er ondertussen op het kwestieuze perceel e en woning is opgericht. Enkel de reliëfwijziging op het naastliggende perceel (47c) wordt derhalve geviseer d. 5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). 5.2. De herstelvordering doorstaat niet de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derde n en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in art ikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Uit de fotoreportage gevoegd bij het proces verbaal van 4 april 2012 blijkt dat het niveauverschil met het naastliggende perceel vooraan 1.25m bedraagt, achte raan bedraagt het verschil bijna 2m. Er kan niet gesteld worden dat de weerslag van de g eviseerde inbreuken van dien aard is dat de herstelmaatregel noodzakelijk is, daar de reliëfoph oging op perceel 46f niet meer wordt geviseerd. In visueel en vormelijk opzicht verandert het uitzicht ter plaatse niet door de herstelmaatregel uit te voeren, daar er nog steeds op een muur van aarde wordt geke ken. Daarnaast zullen de problemen met de waterhuishoudi ng niet opgelost raken door het uitvoeren van de herstelmaatregel, daar op het naastliggende perceel nog steeds een reliëfophoging is gecreëerd. De problematiek verschuift enkel. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van plaatsopneming van 17 oktob er 2007 dat de linkeraangrenzende percelen eveneens op hetzelfde niveau gelegen zijn. Daarnaast blijkt uit de elementen van het dossier n iet dat ter plaatse de natuurwaarden worden geschonden, aangezien op 14 oktober 2011 een steden bouwkundige vergunning werd afgeleverd voor het oprichten van een woning op het belendende perc eel.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/72021/148.1
2/4
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/72021/148.1
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Koenraad Kunnen en Ann Meyvis met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/72021/148.1
4/4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Hof van Beroep te Antwerpen Griffie Waalsekaai 35A 2000 ANTWERPEN
uw kenmerk 2007/P/430 2007/P/444 (parketnummer) 2011/264 (rep.nr.) vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/11053/123.1.
uw adviesaanvraag van 09/11/2011
telefoonnummer 02/553.17.90
datum
Advies nr. 759 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het Hof van Beroep te Antwerpen.
Mevrouw/mijnheer 1. Voorwerp Bij arrest van 19 januari 2011 legt het hof, alvore ns recht te doen, de herstelvordering voor advies, zoals bedoeld in artikel 7.7.3. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) voor. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 2990 Wuustwezel, Bosduinstraat 170, kadastraal geke nd als afdeling 3, sectie A, nummers 56T, 56V en 56W. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Benny RUYS werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen, maar diende geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergaderi ng op 19 maart 2012; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voor zitter: R. Mortier, en de volgende leden: F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 16 juli 2003 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bed oeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Turnhout in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. _____________________________________________________________________________________________ 004475/R
1/4
3.3. De handelingen werden initieel uitgevoerd tuss en 15.01.1990 (datum afgifte bouwvergunning voor de bouw van een kalverenstal en kippenstal) en 16.07.2 003 (datum aanvankelijk PV + stopzetting). De werken werden verder uitgevoerd en in stand gehoude n minstens tot 19 juli 2005 (datum navolgend PV + stopzetting) 3.4. Op 16 juli 2003 werd een stakingsbevel gegeven . Dit stakingsbevel werd doorbroken.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt oms chreven in het arrest van 19 januari 2011 gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. 4.2. De Raad leest deze herstelmaatregel als het ui tvoeren van bouw- of aanpassingswerken.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). 5.2. De herstelvordering doorstaat niet de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derde n en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in art ikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Uit een vergelijking van de vergunde toestand en de huidige toestand blijkt dat de vergunde kalverenst al werd omgebouwd in een paardenboxstal en dat er in h et compartiment 14 boxen zijn gebouwd. De geviseerde handelingen zijn aldus interne verbouwin gen die afwijken van het vergunde plan. De uiterlij ke verschijningsvorm is derhalve niet veranderd. Er kan dan ook niet gesteld worden dat de geviseerd e handelingen een weerslag op de ruimtelijke ordening hebben die van dien aard is dat de beoogde herstelmaatregel vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Dit geldt des te meer, nu het college van burgemees ter en schepenen zelf in zijn omgevingsanalyse aanhaalt: “De eigenlijke verbouwingen, binnen het bestaand volume, wo rden dan ook geacht van weinig invloed te zijn op de omgeving gezien de in de omge ving reeds aanwezige agrarische bebouwing.” 5.2.2. In het tussenarrest van 19 januari 2011 wordt blijkens het dispositief met betrekking tot de herstelvordering in de zaak gekend onder het nummer 444 P 2007 de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen op grond van de tenla steleggingen B.III.a) en B.IV voor advies voorgelegd aan de Raad. Deze tenlasteleggingen betreffen “de verdere verbou wing van een kalverstal tot 54 paardenboxen, met ruimtes voor WC, douche, verwarmingruimte en onthaa l” en het “verder afwerken van de paardenboxen in compartiment 9 en 10 van de voormalige kalverens tal” door het aanbrengen van deuren en traliewerk en het schilderen van de muren”. In de mate dat het college in de omgevingsanalyse a rgumenten die betrekking hebben op een “bestemmingswijziging” tot paardenpension naar voor brengt, moet worden vastgesteld dat deze _____________________________________________________________________________________________ 004475/R
2/4
argumenten niet in aanmerking komen, nu de herstelv ordering niet is geënt op strafbare feiten die verband houden met een niet nader in het voornoemde tussenarrest gepreciseerde functiewijziging.
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Ria Mortier Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Arrest dd. 19/01/2011
_____________________________________________________________________________________________ 004475/R
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 19, § 1 HRH 3. Stukken bezorgd met toepassing van art. 10 § 3 PR HRH
_____________________________________________________________________________________________ 004475/R
4/4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN HOF van BEROEP te ANTWERPEN Burgerlijke griffie Gerechtsgebouw De heer V. VRIENS Griffier-Hoofd van dienst Waalsekaai 35A 2000 ANTWERPEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk
ons kenmerk
uw adviesaanvraag van
.
8.04/73009/120.1
01/03/2012
vragen naar/e-mail
telefoonnummer
datum
Wim Vanheel
02/553.17.90
Advies nr. 875 betreffende de adviesaanvraag van het Hof van Beroep te Antwerpen over de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer
1. Voorwerp Bij brief van 1 maart 2012 legt de rechter, alvorens recht te doen, bij vonnis van het Hof van Beroep te Antwerpen, de herstelvordering voor advies, zoals b edoeld in artikel 7.7.3. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbele id (hierna: de Raad) voor “in het licht van de hiernavolgende doelstellingen voor de handhaving va n een goede ruimtelijke ordening: − −
In welke mate is de zonder vergunning opgerichte co nstructie van aard om kennelijk overdreven hinder te veroorzaken voor de naburige erven; In welke mate komt de huidige en ook de toekomstige goede ruimtelijke ordening in gevaar. ”
Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed 3840 Borgloon, Kapelstraat 44, kadastraal gekend al s afdeling 8, sectie A, nummer 112D. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Raymond HOUBRECHTS en Anne STRAUWEN werden uitgen odigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergaderi ng op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R. Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 31 mei 2000. _____________________________________________________________________________________________ 004642/R
1/5
3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bed oeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Sint-Truiden - Tongeren in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Op 31 mei 2000 werd een proces-verbaal opgesteld voor het oprichten van een nieuwbouwwoning na afbraak van een landbouwwoning. Op 28 juni 2000 werd een weigering van stedenbouw kundige vergunning afgeleverd door het college van burgemeester en schepenen voor het rest aureren van een landgebouw. Op 17 maart 2004 werd een weigering van stedenbou wkundige vergunning afgeleverd door het college van burgemeester en schepenen voor het regu lariseren van een ééngezinswoning. Bij besluit van de deputatie van 7 april 2005 wer d het beroep tegen de voornoemde vergunning niet ingewilligd. Op 3 mei 2005 werd de herstelvordering verstuurd aan de procureur des Konings. Het dossier werd zonder gevolg geklasseerd. Op 29 juni 2005 werd een burgerlijke vordering op gesteld. Bij tussenvonnis van de rechtbank van eerste aanl eg te Tongeren van 24 januari 2007 werd een plaatsopneming bevolen. Het proces-verbaal van plaatsopneming dateert van 28 februari 2007. Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van 25 februari 2009 werd de herstelvordering ongegrond verklaard. Bij arrest van de Raad van State van 20 januari 2010 werd het beroep tot nietigverklaring van het besluit van de deputatie van 7 april 2005 verworpen .
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat niet de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41. § 1, eers te lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Op basis van de beschikbare stukken en gegevens, o. a. het klaarblijkelijk niet door de stedenbouwkundige inspecteur betwiste proces-verbaa l van opneming van 28 februari 2007, blijkt dat de bewoner zijn intrek nam in het goed rond september 2000, nadat hij de werken aan de voorheen bestaande gebouwen aanving in 1997. Derhalve kan de voltooiing van de werkzaamheden, bij gebrek aan nadere gegevens, gesitueerd worden rond septemb er 2000. Op dat ogenblik bestond krachtens het toen geldende artikel 166 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening een mogelijkheid om af te wijken van de ter plaats e geldende bestemmingsvoorschriften. In voorkomend ge val is de meerwaarde de te vorderen herstelmaatregel, tenzij de weerslag van de gevisee rde handelingen van dien aard is dat de betaling va n een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk o p onevenredige wijze zou schaden. Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de gevis eerde handelingen op de plaatselijke ordening niet van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat i eder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de pl aatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat niet de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derde n en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in art ikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. _____________________________________________________________________________________________ 004642/R
2/5
5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Het verschil tussen de voorheen bestaande en de tha ns bestaande toestand kan als volgt worden samengevat: −
−
Voorheen stond er op het perceel een U-vormige hoe ve opgetrokken uit rode baksteen. De huidige woning bestaat uit een andere vorm en is ui tgevoerd in, volgens de stedenbouwkundige inspecteur, nep-vakwerkstijl. Achter de woning werd een terras aangelegd met een oppervlakte van ongeveer 25,5 m². De stal rechts van de woning werd ook volledig gerenoveerd en het zadeldak is vervangen door een afhellend dak naar d e straatzijde toe. Deze stal is minder volumineus dan voorheen; Daarnaast is de bebouwde oppervlakte van de woning kleiner geworden in vergelijking met de toestand van 1997.
Kortom, uit de beschikbare gegevens blijkt dat, hoe wel de thans bestaande gebouwen een andere inplanting hebben (geen U-vorm), de huidige configu ratie zowel qua ingenomen bouwvolumes als qua schaalgrootte ruimtelijk minder belastend zijn dan de voorheen bestaande gebouwenconfiguratie. De verwijzing door de stedenbouwkundige inspecteur naar de ruimere omgeving die als ankerplaats is aangeduid doet hieraan geen afbreuk, gelet op de co ncrete plaatsgesteldheid binnen de onmiddellijke omgeving, zoals hieronder nader toegelicht. Uit de fotoreportage gevoegd bij het proces-verbaal van 18 april 2011 en uit de fotoreportage gevoegd bij de gemotiveerde nota blijkt dat er in de onmiddelli jke omgeving andere woningen voorkomen. Deze woningen vormen samen met de kwestieuze zonevreemde woning ter plaatse weliswaar geen gebundelde cluster van zonevreemde woningen, maar n iettemin is de onmiddellijke omgeving niet gaaf of structureel onaangetast. Eén woning paalt bouwkundi g links onmiddellijk aan de kwestieuze zonevreemde woning. De omliggende woningen hebben qua gebruikte materia len een heterogene, uiterlijke verschijningvorm en zeer diverse configuratie qua morfologische aspe cten. Bij sommige woningen is er eveneens een bijgebouw opgetrokken naast of aan de woning. De geviseerde handeling brengt noch in visueel noch in vormelijk of enig ander opzicht ter plaatse manifeste schade toe aan de plaatselijke ordening g elet op de concrete gesteldheid van de onmiddellijk e omgeving. De door de stedenbouwkundige inspecteur g elaakte materiaalkeuze doet hieraan geen afbreuk, omdat de omliggende gebouwen ook geen spec ifiek rurale uiterlijke verschijningsvorm hebben. Er kan dan ook worden besloten dat de weerslag van de inbreuken op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de door het handhavende bestuur gevorde rde herstelmaatregel noodzakelijk is. De geviseerde handeling veroorzaakt bijgevolg geen ken nelijk overdreven hinder voor de naburige erven en de huidige goede ruimtelijke ordening komt niet in gevaar. 5.2.2. De toekomstige goede ruimtelijke ordening ko mt evenmin in het gevaar. Hoewel in de startnota van het gemeentelijk ruimtel ijk uitvoeringsplan voor zonevreemde woningen wordt gesteld dat de kwestieuze woning een geïsoleerde en geen gebundelde woning betreft en de kwestieuze woning klaarblijkelijk niet is weerhouden bij de ve rdere opmaak van het uitvoeringsplan, blijkt zoals hierboven is uiteengezet (5.2.1) dat de woning niet in strijd is met de concrete wijze waarop de onmiddellijke omgeving concreet ingericht is of de wijze waarop deze naar de toekomst toe zal ingerich t worden. Blijkens de beschikbare stukken en gegevens stonden binnen de onmiddellijke omgeving diverse woningen die nadien bij de opmaak van het gewestpla n zonevreemd zijn geworden. In de voornoemde startnota wordt onder de rubriek “Deelruimte: dorpj es rond Borgloon” onder nummer 168 met betrekking _____________________________________________________________________________________________ 004642/R
3/5
tot de woonhuizen aan de Kapelstraat nr. 42, 44 en 46 gesteld dat deze gebouwen een “oude inplanting” met de vermelding, “reeds aangeduid op de Ferraris- kaart (1771-77). Blijkens de beschikbare stukken en gegevens, in het bijzonder de voornoemde startnota, werd geen planologische beleidsoptie genomen om tot een actie ve handhaving over te gaan tegen de residentiële bebouwing ter plaatse. Er valt dan ook niet in te zien in welk opzicht de goede ruimtelijke ordening ter plaatse naar de toek omst toe door de geviseerde handeling in het gedrang zou worden gebracht.
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 004642/R
4/5
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 19 PR HRH 3. Gemotiveerde nota van Raymond HOUBRECHTS-Anne ST RAUWEN met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004642/R
5/5
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Rechtbank van Eerste Aanleg te Tongeren Griffie van de rol Piepelpoel 10 3700 TONGEREN
uw kenmerk A.R. nr.: 03/870/A vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/72021/146.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 10/01/2012 datum
Advies nr. 789 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Tongeren.
Mevrouw/mijnheer, 1. Voorwerp Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren van 4 januari 2012 legt de rechtbank, alvorens recht te doen, de herstelvordering voor ad vies, zoals bedoeld in artikel 7.7.3. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, aan de Hoge Raad voor het Han dhavingsbeleid (hierna: de Raad) voor. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 3680 Maaseik, De Hoeven, kadastraal gekend als afde ling 3, sectie B, nummers: 510A, 510B, 511, 512 en 514C. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
NV Geva werd uitgenodigd om een schriftelijke not a in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in. de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergaderi ng op 19 maart 2012; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voor zitter: R. Mortier, en de volgende leden: C. Bamps, B. Seutin en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 21 januari 2003. 3.2. De handelingen liggen in ruimtelijk kwetsbaar gebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Limburg Maasland in natuurgebied. 3.3. De handelingen werden verricht tussen 2001 en 2003. _____________________________________________________________________________________________ 004544/R
1/4
3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 va n het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be ) werden gezet tot het bekomen van herstel :
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt oms chreven in de inlichtingenfiche adviesaanvraag HRH bezorgd door de stedenbouwkundige inspecteur (z ie bijlage 1), alsook in het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van 4 januari 2011. 4.2. De Raad leest deze herstelmaatregel als het he rstel in de oorspronkelijke staat. Volgens de inlichtingenfiche adviesaanvraag HRH hou dt dit in: -
het verwijderen van de oeverversterking uit de vi jver en het verwijderen van deze materialen van het terrein het aanschuinen van de oevers van de vijver waarb ij uitsluitend grond van ter plaatse wordt gebruikt.
Het argument van de overtreder dat ze niet weet wat er bedoeld wordt met het herstel in de oorspronkelijke toestand, mist feitelijke grondslag , gelet op de duidelijke omschrijving van de concre et beoogde herstelmaatregel.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt.
_____________________________________________________________________________________________ 004544/R
2/4
De onmiddellijke omgeving wordt gekenmerkt door bos sen met her en der vijvers. Uit de fotoreportage gevoegd bij het proces-verbaal van vaststelling van 24 januari 2012 blijkt dat er op het kwestieuze perceel rondom de vijver houten plaatjes ter verste viging werden aangebracht. Deze paaltjes zijn in visueel opzicht storend, door dat ze een tiental centimeters uitsteken boven het maaiveld, en omdat dit een wanordelijke indruk maak t op het kwestieuze perceel. Bovendien is het perceel gelegen in een biologisch zeer waardevol gebied. De omzoming van de vijver door middel van paaltjes, schendt dan ook de plaats elijke fauna en flora. Het argument van de overtred er dat het verwijderen van de vijver de plaatselijke f auna zou schaden, is ongegrond, daar de vijver behouden blijft. Het afschuinen van de oever gaat n et de fauna en flora van het gebied ten goede komen . In de mate dat overtreder aanvoert dat de paaltjes geplaatst zijn uit noodzaak, omdat anders de vijver zou dichtslibben, merkt de Raad op dat dit niet wor dt gestaafd door middel van stukken. In de mate dat overtreder aanvoert dat er op de naburige percelen eveneens inbreuken gelegen zijn waartegen het handhavende bestuur niet optreedt, ka n worden opgemerkt dat dit niet voldoende wordt gestaafd door middel van stukken, noch blijkt dit u it de elementen van het dossier. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een geconsolideerde, ni et-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit de elementen van het dossier blijkt dat op 28 f ebruari 1994 proces-verbaal werd opgesteld. De vijv ers waren hier toen nog niet aanwezig. Op 27 mei 1998 w erd de herstelvordering naar de Procureur des Konings verstuurd die de zaak in oktober 2002 sepon eerde. Op 21 maart 2003 werd er terug een procesverbaal opgesteld waarin de geviseerde inbreuken wo rden geverbaliseerd. Op 19 maart 2003 werd de herstelvordering ingeleid bij de burgerlijke rechtb ank. Het argument van de overtreder dat de overheid lang e tijd niets heeft ondernomen, is derhalve ongegrond. 5.4. In de mate dat overtreder aanvoert dat de redelijke termijn werd overschreden, kan worden opgemerkt dat dit geen argument is, waarmee de Raad in zijn besluitvorming rekening houdt.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Ria Mortier Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Vonnis dd. 04/01/2012 _____________________________________________________________________________________________ 004544/R
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 19 § 1 HRH 3. Gemotiveerde nota van NV Geva met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004544/R
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Hof van Beroep te ANTWERPEN Correctionele Griffie Gerechtsgebouw Waalsekaai 35A 2000 ANTWERPEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 2011/CO/1054 (parketnummer) - 2012/1834 (rep.nr.) vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/24055/112.1
uw adviesaanvraag van 23/04/2012
telefoonnummer 02/553.17.90
datum
Advies nr. 960 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het hof van beroep te Antwerpen
Mevrouw/mijnheer 1. Voorwerp Bij arrest van het hof van beroep van Antwerpen, zetelend in correctionele zaken, van 18 april 2012, l egt het hof, alvorens recht te doen, de herstelvordering voor advies aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) voor. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 3070 KORTENBERG, Dalemstraat 4, kadastraal gekend als afdeling 4, sectie A, nummers 223L. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Danny De Coninck, Frank De Coninck en Karin Vande r Elst werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontv ankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 20 maart 1996. 3.2. De handelingen lagen, toen ze werden verricht in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen lagen volgens het gewestplan Leuven in woongebied.
004762 / R
1/9
De handelingen liggen thans binnen het beheersingsg ebied van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Sportterreinen Everberg”, goedgeke urd door de deputatie van de provincie VlaamsBrabant op 11 mei 2006. De handelingen zijn gesitueerd op het grafisch plan van het voornoemde uitvoeringsplan tussen de recreatieve zone en de aanpalende bebouwde straten. De handelingen zelf kleven aan twee bijgebouwen die op dit grafisch plan thans zijn gelegen in de “zon e voor bijgebouwen” (art. 2.3). 3.3. Uit de beschikbare stukken en gegevens blijkt de volgende historiek. Op 26 mei 1993 verleende het college van burgemeest er en schepenen van de gemeente Kortenberg een stedenbouwkundige vergunning voor het “ verbouwen van een woning en een winkel ”. De voornoemde vergunning van 26 mei 1993 voorzag he t verbouwen en uitbreiden van het hoofdgebouw tot 8 appartementen, de afbraak van een aantal bijg ebouwen waaronder de grote vrijstaande schuur achteraan rechts op het perceel, het verbouwen van een vrijstaand bijgebouw (gebouw nr. 1) tot 3 gesloten garages en het verbouwen van het aan het h oofdgebouw rechter aangebouwd bijgebouw (gebouw nr. 2) tot een dubbele open garage en bergi ngen horende bij de appartementen in het hoofdgebouw. Achteraan op het perceel was een parki ng voorzien voor 7 wagens. Deze vergunning werd afgeleverd onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat d e zolder van het hoofdgebouw vooraan niet voor bewoning zou worden gebruikt. De vergunde bouwplannen werden niet gevolgd. Het vr ijstaand bijgebouw (gebouw nr. 1) werd verbouwd en ingericht tot 2 appartementen over 2 woonlagen. Het rechter aangebouwd bijgebouw (gebouw nr. 2) werd tevens omgevormd tot woonruimten. De vrijstaande schuur bleef behouden, terwijl deze moest worden gesloopt. Ook de zolderverdieping van het hoofdgebouw werd ingericht voor 4 appartementen , waardoor het hoofdgebouw beschikt over 3 volwaardige in plaats van de 2 vergunde woonlagen. Het perceel werd quasi volledig verhard. De verharding achter het vrijstaand bijgebouw werd ing ericht voor 22 parkeerplaatsen. Deze afwijkingen worden thans niet geviseerd. Er werd een eerste keer proces-verbaal opgesteld op 4 april 1996. Vervolgens werd bij het college van burgemeester en schepenen een regularisatieaanvraag ingediend voor “het regulariseren van een bestaande bouw (middenblo k en garageblok)” (ontvangstbewijs d.d. 25 april 2001). Wegens het uitblijven van een beslissi ng van het college werd door de aanvrager administratief beroep ingediend bij de deputatie va n de provincie Vlaams-Brabant. Op 10 september 2002 weigerde de deputatie deze regularisatieaanvra ag. Op 2 februari 2011 verleende het college van burgem eester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor de “regularisatie van 2 bestaande woningbijgebouwen (mi ddenblok en zijblok) tot ontspanningsruimte zoals voorzien in het RUP Sportt erreinen Everberg”. Bij navolgend proces-verbaal van 24 februari 2011 w erd het volgende vastgesteld: “In de bouwaanvraag werd de regularisatie gevraagd v an voormelde twee gebouwen waarbij als bestaande toestand op de bouwplannen voor het voorm elde gebouw 1 (middenblok) wordt aangegeven een gebouw met een ontspannings- en fitn essruimte en voor het voormelde gebouw 2 (garageblok) een gebouw met ontmoetings- en sanitaire ruimte. Heden stel ik vast dat beide gebouwen (nog steeds) worden gebruikt voor bewoning. De toestand weergegeven als “bestaande toestand” op de bouwplan nen gevoegd bij de vergunning van 2 februari 2011 beantwoordt dus niet aan de actuele, werkelijk bestaande toestand. De twee voormelde gebouwen beantwoorden niet aan de bestemm ing vermeld op de bouwplannen en in de vergunning. De twee gebouwen zijn evenmin in ove reenstemming met de bepalingen van voormeld ruimtelijk uitvoeringsplan “Sportterreinen Everberg”.” Er werd door de gewestelijk stedenbouwkundig ambten aar administratief beroep ingesteld tegen de voornoemde collegebeslissing van 2 februari 2011. O p 9 juni 2011 weigerde de deputatie van de provincie Vlaams-Brabant de regularisatie.
004762 / R
2/9
In het laatstgenoemde deputatiebesluit (deputatiebe sluit, blz. 5, litt. e) ) wordt de toestand in het gebouw nr. 1 en gebouw nr. 2 als volgt beschreven: “(+) Gebouw 1, bevat, zo blijkt uit het aantal deurbellen, 2 appartementen. Gebouw 2 is eveneens ingedeeld in appartementen/studio’s, in to taal 5 woongelegenheden, afgaande op het aantal deurbellen. Hiervan zijn er 4 toegankelijk v anaf de binnenkoer en 1 (woongelegenheid nr. 19) vanaf de achterdeur onder de open schuur. Dat d e 2 betrokken bijgebouwen ook effectief (nog steeds) bewoon zijn werd trouwens vastgesteld bij proces-verbaal van 24 februari 2011. ” 3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 va n het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be ) werden gezet tot het bekomen van herstel : -
-
-
op 4 april 1996 werd proces-verbaal opgesteld; op 15 september 2000 werd door de stedenbouwkundi ge inspecteur een herstelvordering ingediend via gewone brief bij het parket; op 17 oktober 2001 werden betrokkenen bij gerecht sdeurwaardersexploot gedagvaard voor de correctionele rechtbank van Leuven; op 7 mei 2003 velde de correctionele rechtbank va n Leuven vonnis waarbij het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand zoals nader g epreciseerd in dit vonnis werd bevolen; tegen dit vonnis werd hoger beroep ingesteld; op 21 december 2010 velde het hof van beroep van Brussel een arrest in graad van hoge beroep waarbij het herstel van de plaats in de oorspronkel ijke toestand zoals nader gepreciseerd in dit arrest werd bevolen; tegen dit arrest werd een voorziening in cassatie ingesteld; op 6 september 2011 vernietigde het Hof van Cassa tie het voornoemde arrest van 21 december 2010 “in zoverre het beslist over de herstelvorderi ng” en werden de cassatieberoepen voor het overige verworpen, waarna de aldus beperkte zaak we rd verwezen naar het hof van beroep van Antwerpen; bij tussenarrest van 18 april 2012 vraagt het hof van beroep van Antwerpen advies aan de Raad met toepassing van artikel 7.7.3 VCRO.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling Met betrekking tot het gebouw nr. 1: aanpassingswerk en aan de voornoemde vergunning van 26 mei 1993 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41. § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). Het verrichten van de geviseerde handelingen, die g ebeurden in functie van het onderbrengen van een woonbestemming in de bijgebouwen nr. 1 en 2, gebeur de ten tijde van het voltooien van de wederrechtelijke handeling niet in strijd met de be stemming tot woongebied volgens het gewestplan. Evenmin gingen de geviseerde handelingen gepaard me t het doorbreken van een stakingsbevel. Derhalve is, zoals in de gemotiveerde nota wordt aa ngevoerd, de principieel te vorderen herstelmaatreg el de betaling van een meerwaarde, tenzij de plaatseli jke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wij ze zou worden geschaad. Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de gevis eerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaat selijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat i eder met de betrokken reglementering vertrouwd
004762 / R
3/9
persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de pl aatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). 5.2.1.1. De volgende referentietoets kan worden gem aakt. In vergelijking met de vergunde toestand werden, in plaats van het voorheen bestaande bijgebouw te verbouwen tot 3 gesloten garages, in dit bijgebouw 2 appartementen over 2 woonlagen ondergebracht. Dit wordt als dusdanig niet betwist in de gemotivee rde nota en blijkt ook uit de beschikbare stukken en gegevens. 5.2.1.2. Het onderbrengen van bijkomende woonentite iten in het gebouw nr. 1, dat in wezen een bijgebouw is dat moest worden verbouwd tot 3 geslot en garages, is manifest functioneel niet inpasbaar op de kwestieuze site en leidt tevens ertoe dat de woonpotenties van de bebouwing op de site kennelijk worden overschreden. De afwijkende verbouwing van gebouw nr. 1 heeft con creet tot gevolg dat er 2 bijkomende appartementen werden ondergebracht op de site, waar door het bewoningsprogramma te druk word en woonfuncties aan een bijgebouw zijn gegeven die nie t meer verzoenbaar zijn met een stedenbouwkundig oordeelkundige inrichting van de bijgebouwen op de site. In het kader van de vergunningverlening werd dezelf de beoordeling gemaakt in het voornoemde deputatiebesluit van 10 september 2002: “(+) Door de ligging van het perceel in de dorpskern , is een verdichting door een optimaler gebruik voor wonen van bestaande hoofdgebouwen vera ntwoord. De woonvorm en woningdichtheid werden door de vergunning van 1993 geoptimaliseerd met de inrichting van het hoofdgebouw voor 8 appartementen. Twee bijgebouwen bleven, ter ondersteuning van de hoofdfunctie, behouden. Het aantal woongelegenheden stond in verhouding tot de omgeving en de grootte van het terrein. In functie van de parameters omgeving en perceelsgr ootte, is het niet aangewezen om het aantal woningen bijkomend op te trekken. Hierdoor blijft d e woonfunctie immers niet meer beperkt tot een aanvaardbare woningdiepte en woonhoogte, maar t evens vereist de uitbreiding van de hoofdfunctie ook een bijkomend aantal parkeerplaats en. Het huidig aantal woongelegenheden overschrijdt de draagkracht van het perceel. Het terrein is volledig verhard, in de zijdelingse bouwvrije strook ten behoeve van een oprit, tussen het hoofd- en bijgebouw als toegangszone tot de appartementen, en de tuinstrook (en overdekte sc huur) is ingericht voor 22 parkeerplaatsen (+).” Deze beoordeling is nog steeds actueel. Met het vergunde project van 26 mei 1993 werd reeds een maximale verdichting en inbreiding van bijkomende woongelegenheden op de kwestieuze site t oegestaan. Het onderbrengen van woonfuncties in gebouw nr. 1 is manifest functioneel niet meer inpasbaar op de site. 5.2.1.3. Het proces-verbaal van 20 maart 1996 vermeldt dat er wederrechtelijke verbouwingswerken plaatsvonden. In de gemotiveerde nota wordt betwist dat er verbouwingswerken zouden zijn gebeurd. De analyse in de gemotiveerde nota houdt enkel rekening met de concr ete aard van een aantal van de doorgevoerde werken, die naar de overtuiging van betrokkenen de perken niet te buiten zouden gaan van niet-
004762 / R
4/9
vergunningsplichtige instandhoudings- of onderhouds werken en een “zuivere interne herinrichting” zouden behelzen. Deze analyse gaat eraan voorbij dat zowel conceptue el als naar concrete uitvoering toe in essentie wer d afgeweken van het vergunde project wat gebouw nr. 1 betreft wanneer de uitgevoerde werken en de gerealiseerde toestand in hun totaliteit worden bek eken. Terwijl de voornoemde vergunning van 26 mei 1993 wa t gebouw nr. 1 betreft ertoe strekte een voorheen bestaand bijgebouw te verbouwen tot 3 gesloten gara ges, werden in het bestaande bijgebouw 2 appartementen over 2 woonlagen ondergebracht. Hierd oor werd, zowel qua concept als qua concrete uitvoering, wanneer de werken in hun totaliteit wor den beoordeeld, in essentie afgeweken van het vergunde project. De werken die werden uitgevoerd a an gebouw nr. 1 werden dan ook uitgevoerd niet conform de voornoemde vergunning van 26 mei 1993 en dus in strijd met vergunningsplicht in de zin van thans artikel 4.2.1, 1° VCRO en toen in de zin van artikel 44 van de Stedenbouwwet. In wezen gaat dezelfde redenering op, voor gebouw n r. 2. Voor geen van beide bijgebouwen kan worden besloten dat er louter sprake zou zijn van een “zuiver interne herinrichting” die niet gepaard zou zijn gegaan met vergunningsp lichtige handelingen. Het betoog in de gemotiveerde nota dat er geen ille gale functiewijziging werd doorgevoerd, laat het bestaan van deze inbreuk waarop de aanpassingswerke n die worden beoogd voor het gebouw nr. 1 onverlet. Zelfs al is dit zo, dan nog is er een strafbaar feit waarop dit onderdeel van de herstelvord ering kan worden geënt, met name de niet conforme uitvoer ing van de verbouwingsvergunning van 26 mei 1993. 5.2.1.4. De sub 5.2.1.2 gemaakte analyse is niet achterhaald door h et voornoemde uitvoeringsplan. 5.2.1.4.1. Op het plan is het gebouw nr. 1 (en ook het gebouw nr. 2) begrepen in de zone voor bijgebouwen (art. 2.3). Onmiddellijk aanpalend aan het kwestieuze gebouw nr. 1 wordt in het voornoemde ruimtelijk uitvoeringsplan een nieuwe we g voorzien, die op het grafisch plan is weergegeven in de zone voor openbare wegenis (art. 2.1), zoals hieronder voorgesteld:
004762 / R
5/9
Ondanks het feit dat, wanneer het ruimtelijk uitvoeringsplan zal gerealiseerd worden, het kwestieus gebouw nr. 1 zal liggen aan een openbare wegenis, h eeft de planologische overheid niet ervoor gekozen om dit gebouw te bestemmen tot zone voor residentië le bebouwing (art. 2.2). Dit betreft dan ook een duidelijke planologische be leidsoptie zoals bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan) waarmeer het bestendigen van een woonfunctie in het kwestieus gebouw nr. 1 zich niet laat verzoenen. 5.2.1.4.2. De stelling die in de gemotiveerde nota wordt ontwikkeld als zouden de stedenbouwkundige voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan zi ch niet verzetten tegen het bestendigen van een woonfunctie in het kwestieus gebouw nr. 1, kan dan ook niet worden bijgetreden. Evenmin kan worden bijgetreden, zoals wordt aangevoerd in de gemotivee rde nota, dat de herstelvordering op dit stuk achterhaald zou zijn in het licht van de stedenbouw kundige voorschriften van het voornoemde uitvoeringsplan. Volgens artikel 2.3.1 van de stedenbouwkundige voor schriften van het voornoemde uitvoeringsplan is het onderbrengen van woonfunctie(s) in het kwestieuze g ebouw nr. 1 uitgesloten. Wanneer de stedenbouwkundige voorschriften van het voornoemde uitvoeringsplan in hun onderlinge samenhang worden gelezen, dan moet worden besloten dat de zone voor bijgebouwen ook binnen deze site geconcipieerd is voor het onderbrengen van com plementaire functies ter ondersteuning van de hoofdfunctie wonen in het voorgelegen hoofdgebouw o p de site. Dit was ook het concept en de strekking van de voornoemde verbouwingsvergunning van 26 mei 1993. Artikel 1.1 van algemene bepalingen van het voornoe mde uitvoeringsplan bepaalt weliswaar het volgende: “Alle bestaande toestanden welke in strijd zijn met hui dige voorschriften en/of bepalingen en schikking van huidig Ruimtelijk uitvoeringsplan zul len volledig in overeenstemming dienen te worden gebracht met huidig RUP en bijbehorende voor schriften op het ogenblik dat er wijzigingen voorgesteld worden, instandhoudings- en /of onderhoudswerken uitgezonderd. ” Dat niet uitdrukkelijk in artikel 1.1 van de algeme ne bepalingen van de stedenbouwkundige voorschrifte n is vastgelegd dat deze bepaling niet van toepassing is op gebouwen die niet hoofdzakelijk zijn vergund , doet geen afbreuk aan het feit dat artikel 1.1 niet kan worden geïnterpreteerd in die zin dat het ruim telijk zou verantwoorden dat een wederrechtelijke verbouwi ng die in strijd met een afgeleverde stedenbouwkundige vergunning werd doorgevoerd, best endigd zou kunnen worden tot wanneer een nieuwe aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning vo or een verbouwing of herbouw zou worden ingediend. Dit zou indruisen tegen de algehele economie en het duidelijke opzet van dit specifieke uitvoeringspla n en de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften wa nneer deze in hun onderlinge samenhang worden geanalyseerd. De stedenbouwkundige inspecteur kan op dit stuk wor den bijgetreden dat (zie inlichtingenfiche, “gemotiveerde analyse”) “deze bepaling (artikel 1.1) niet toepasselijk (kan) worden verklaard op gebouwen die zonder of in strijd met een vergunning werden opgericht en niet hoofdzakelijk vergund zij n, aangezien dergelijke interpretatie zou betekenen da t het ruimtelijk uitvoeringsplan zou toelaten dat strafbare toestanden worden instandgehouden ”. 5.2.1.5. Het terugbrengen van de thans bestaande toestand van het gebouw nr. 1 naar de vergunde toestand zal leiden tot een toestand die verenigbaa r is met de stedenbouwkundige voorschriften van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en met het concept van de voornoemde vergunning van 26 mei 1993 en derhalve volstaan de beoogde aanpassingswer ken kennelijk om de plaatselijke ordening te herstellen. 5.3. De herstelvordering doorstaat, met betrekking tot dit onderdeel, eveneens de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een geconsolideerde, ni et-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. De geviseerde handelingen dateren van na de afgifte van de voornoemde vergunning
004762 / R
6/9
van 26 mei 1993 en werden geverbaliseerd op 4 april 1996. Nadien (zie 3.4) heeft het bestuur de nodige stappen gezet gericht op het bekomen van herstel. Het feit dat, zoals in de gemotiveerde nota wordt aangevoerd, “van 1996 tot 2000 in het dossier niets (gebeurt), doet daaraan geen afbreuk. Dit tijdsverloop is niet van aard om te concluderen dat het handhavende bestuur niet tijdig de nodige stappen h eeft gezet, gericht op het bekomen van herstel.
Met betrekking tot het gebouw nr. 2: herstel in de oorspronkelijke toestand (de sloop) 5.4. De herstelvordering doorstaat met betrekking tot dit onderdeel niet de toets aan het evenredigheidsbeginsel. De door het handhavend best uur beoogde herstelmaatregel is disproportioneel bezwarend voor betrokkenen. 5.4.1. In het voornoemde deputatiebesluit van 9 jun i 2011 wordt met betrekking tot gebouw nr. 2 het volgende overwogen: “Tijdens de hoorzitting wordt door de aanvrager gesu ggereerd om een vergunning te verlenen voor de uitvoering van de werken zoals opgetekend a ls bestaande toestand, met andere woorden de herbestemming en verbouwing van bijgebouwen van appartementen naar ontspanningsruimtes. Dergelijke invulling van de aa nvraag kan alleen al op basis van het gemeentelijk ruimtelijke uitvoeringsplan ‘Sporttere inen Everberg’ niet vergund worden. In artikel 2.3.3 wordt immers de maximale kroonlijsthoogte van de gebouwen in de betrokken zone voor bijgebouwen beperkt tot 3,50 m. Hierbij is explicie t aan toegevoegd dat de bestaande bijgebouwen met een afwijkende hoogte qua volume we l kunnen worden behouden, maar met dien verstande dat ze dienen aangepast aan de voorg eschreven maximale hoogte bij een verbouwing ten gronde of heropbouw (geheel of gedee ltelijk). Aan dit voorschrift zou niet voldaan zijn, beide bestaande bijgebouwen hebben immers een kroonlijsthoogte van meer dan 3,50m die behouden zou blijven. De aanvraag komt dus ook niet in aanmerking voor een vergunning op basis van de tijdens de hoorzitting gevraagde inter pretatie van de voorliggende aanvraag. ” 5.4.2. Het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, wat de sloop van gebouw nr. 2 behelst , is disproportioneel bezwarend. De goede plaatselijke o rdening kan evengoed worden hersteld door een minder ingrijpende herstelmaatregel. Naar de bestemming toe wordt uitdrukkelijk bepaald in de stedenbouwkundige voorschriften van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (art. 2.3.1 ) dat “de bijgebouwen zelf de hoofdfunctie wonen niet (kunnen) vervullen”. De woonentiteiten in gebouw nr. 2 zouden kunnen wor den gesupprimeerd. Welke concrete bestemming conform aan de bestemmingsvoorschriften van het gem eentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan worden gegeven aan gebouw nr. 2, is een modaliteit van de concrete uitvoering van de gebeurlijke aanpassingswerken waarvan de beoordeling de Raad ni et toekomt. Naar concrete welstand bepaalt artikel 2.3.3 (geldi g in de zone voor bijgebouwen, artikel 2.3) van de stedenbouwkundige voorschriften van het voornoemd g emeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan het volgende: “De maximale hoogte van de kroonlijst wordt bepaald op 3,50m. De bestaande bijgebouwen met afwijkende hoogte kunnen qua volume worden behouden , met deze verstande dat ze dienen aangepast aan de voorgeschreven maximale hoogte bij een verbouwing ten gronde of heropbouw (geheel of gedeeltelijk. ” Naast het supprimeren van de woonentiteiten in gebo uw nr. 2, zouden er aanpassingswerken kunnen worden uitgevoerd, waardoor een toestand wordt gere aliseerd in overeenstemming met de hiervoor aangehaalde inrichtingsvoorschriften van het gemeen telijk ruimtelijk uitvoeringsplan (art. 2.3.3) wat de maximale bouwhoogte voor bijgebouwen betreft. Aangezien de planologische overheid naar de welstan d toe stedenbouwkundige voorschriften heeft uitgevaardigd in de zin van artikel 4.3.1, § 2, eer ste lid, 3° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordeni ng die dermate gedetailleerd zijn dat ze geen ruimte l aten bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening en die verder bepalende voorschriften zijn voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening, volstaan aanpassingswerken in die zin ken nelijk om de plaatselijke ordening te herstellen.
004762 / R
7/9
Bovendien blijkt de hierboven aangehaalde overwegin g van het voornoemde deputatiebesluit van 9 juni 2011 dat ook de vergunningverlenende overheid als d eterminerend impedimentum voor het interpreteren van de regularisatieaanvraag strekkende tot de “ herbestemming en verbouwing van bijgebouwen van appartementen naar ontspanningsruimtes ”, in essentie het overschrijden van de maximale bo uwhoogte heeft weerhouden.
6. Advies De Raad verleent positief advies met betrekking tot de beoogde aanpassingswerken voor gebouw nr. 1. De Raad verleent negatief advies met betrekking tot de het beoogde herstel in de oorspronkelijke toestand voor gebouw nr. 2. Dit advies beperkt zich tot de herstelvordering en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 11 juni 2012
Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering 3. Tussenarrest hof van beroep van Antwerpen d.d. 18 april 2012
004762 / R
8/9
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 19, § 1 PR HRH door de stedenbouwkundige inspecteur 3. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, §3 PR HRH door de gemeente Kortenberg (stukken ruimtelijk uitvoeringsplan “Sportterreinen Everberg ”) 4. Gemotiveerde nota van Danny De Coninck, Frank De Coninck en Karin Vander Elst met bijhorende stukken
004762 / R
9/9
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
RECHTBANK van EERSTE AANLEG TONGEREN Griffie van de rol Piepelpoel 10 3700 TONGEREN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk A.R.nr.: 09/2292/A De SI c/ ROOSEN Josiane vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/73083/129.1
telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 22/03/2012 datum
Advies nr. 914 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de rechtbank van eerste aanleg van Tongeren
Geachte 1. Voorwerp Bij vonnis van 21 maart 2012 legt de rechtbank, alvorens recht te doen, de herstelvordering voor advie s, zoals bedoeld in artikel 7.7.3. Vlaamse Codex Ruimt elijke Ordening, aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) voor. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: Tongeren, kadastraal gekend als afdeling 17, sectie B, nr. 563L en 564C. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Josiane Josephine Marie Jeanne Roosen werd uitgen odigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 22 april 2002. 3.2. De handelingen liggen in ruimtelijk kwetsbaar gebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Sint-Truiden – Tongeren in natuurgebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen:
_____________________________________________________________________________________________ 004709/R
1/5
-
-
In 1974 deed de vorige eigenaar een aangifte van een weekendverblijf zonder vergunning. Hieruit blijkt dat het weekendverblijf in 1972 werd geplaat st. In 2001 werd de overtreder eigenaar van het perce el. Op 7 januari 2002 verstuurde de gemeente een brie f aan de huidige eigenaar met de vraag om de aangevangen bouwwerken onmiddellijk stop te zett en. Op 22 april 2002 werd een proces-verbaal opgestel d voor het oprichten/instandhouden van een chalet met bijhorende constructies en vijvers. Op 24 december 2002 werd de herstelvordering vers tuurd aan de procureur des Konings. In mei 2003 werd de zaak door de procureur zonder gevolg geklasseerd. Op 3 december 2003 werd vastgesteld dat de toestand ongewijzigd is gebleven. In januari 2004 werd een herstelvordering opgeste ld met het oog op het instellen van een procedure voor de burgerlijke rechtbank. Op 24 oktober 2008 werd het BPA ‘zonevreemde terreinen en gebouwen voor sport-, recreatieen jeugdactiviteiten goedgekeurd, maar dit perceel en de omliggende percelen werden uitgesloten uit dit BPA. Op 24 maart 2010 werd vastgesteld dat het grootste deel van de inbreuken in stand worden gehouden en dat bijkomend banken en een picknicktaf el rond de vijver zijn geplaatst. Bij tussenarrest van de burgerlijke rechtbank van eerste aanleg te Tongeren van 2 februari 2011 werd een plaatsopneming bevolen. Op 30 maart 2011 werd de plaatsopneming uitgevoer d en werd het proces-verbaal van plaatsopneming opgesteld.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Uit het proces-verbaal van plaatsopneming van 31 ma art 2011 blijkt dat de serres en de caravan verwijderd zijn. Deze maken derhalve geen deel uit van de herstelvordering.
5. Beoordeling Met betrekking tot de veranda Zoals hieronder (sub 5.2.3) blijkt doorstaat de thans voorliggende herst elvordering de toets aan de inhoudelijke beoordelingscriteria niet. De vraag of de thans voorliggende herstelvordering de toets aa n artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is derhalve niet aan de orde . 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Uit de fotoreportage gevoegd bij het dossier blijkt dat er aan de chalet een kleine veranda werd aangebouwd. Daargelaten de vraag of de inbreuk al d an niet recent is, blijkt uit de elementen van het dossier dat de ruimtelijke weerslag van de veranda op de plaatselijke ordening, gelet op het gegeven d at de andere inbreuken niet recent en niet geconsolide erd zijn en derhalve aanwezig blijven op het kwestieuze perceel, niet van dien aard is dat de he rstelmaatregel noodzakelijk is. Met betrekking tot de andere inbreuken Zoals hieronder (sub 5.2.) blijkt doorstaat de thans voorliggende herste lvordering de toets aan het handhavingsplan niet omwille van het feit dat het e en niet-recente, niet-geconsolideerde overtreding betreft. De vraag of de thans voorliggende herstelv ordering de toets aan artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordeningen en aan arti kel 6.1.6, § 2, tweede lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening doorstaat, is derhalve niet aa n de orde. _____________________________________________________________________________________________ 004709/R
2/5
5.3. De herstelvordering doorstaat niet de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft zoals hieronder toegeli cht (5.3.1) een niet-geconsolideerde niet-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhav ingsplan. 5.3.1. Uit de aangifte van een weekendverblijf zond er vergunning blijkt dat de chalet in 1972 werd geplaatst. Uit een vergelijking van de foto’s gevoe gd bij de vermelde aangifte en de foto’s gevoegd bi j het proces-verbaal van 22 april 2002 blijkt dat een dee l van het terras aan de voorzijde van de chalet wer d dichtgemaakt en dat er serres en een caravan werden geplaatst. Uit het proces-verbaal van plaatsopneming van 31 maart 2011 blijkt echter dat de serres en de caravan verwijderd zijn. Eveneens verklaart de overtreder in het voormelde proces-ver baal van plaatsopneming en in haar gemotiveerde nota dat de thans bestaande toestand, de toestand is zoals zij die verkreeg in 2001. Uit de elementen van het dossier, meer bepaalt uit een vergelijking met de beschrijving in het voormelde proces-verbaal van plaatsopneming en de fotoreportage gevoegd bij de v oormelde aangifte, blijkt niet het tegendeel. Er kan derhalve worden besloten dat het handhavende bestuu r tussen de aangifte in 1975 en het proces-verbaal van 22 april 2002 geen stappen heeft ondernomen om handhavend op te treden. Er wordt negatief advies verleend om de volgende re denen. De adviesaanvraag en het bijhorende dossier maken h et de Raad niet duidelijk in welke mate de goede ruimtelijke ordening gebaat is met de uitvoering va n de gevorderde herstelmaatregel, nu blijkt dat doo r het handhavende bestuur gedurende ca. 27 jaar niet de nodige handelingen werden verricht met het oog op een handhavend optreden. De Raad merkt op dat in het ministerieel besluit van 24 oktober 2008 waarbij gedeeltelijke goedkeuring werd gegeven aan het bijzonder plan van aanleg “Zon evreemde terreinen en gebouwen voor sport-, recreatie- en jeugdactiviteiten” de volgende overwe ging is opgenomen aangaande het deelplan “Visvijvers Piringen”: “Overwegende dat in het deelplan Visvijvers Piringe n 6 illegale weekendverblijven gelegen zijn waarvoor een proces-verbaal werd opgemaakt; dat dez e locatie beoordeeld werd in het beleidsplan weekendverblijven; dat deze cluster van weekendverblijven in de vallei van de Molenbeek onder categorie 1 gerangschikt werd, nl. dat deze weekendverblijven niet in aanmerking komen voor bestendiging door opmaak van een RUP;” De Raad merkt op dat er in 2005 op Vlaams niveau ee n afweging is gebeurd voor wat betreft de problematiek inzake weekendverblijven in de provinc ies Limburg. Uit dit beleidsdocument gevoegd bij het informatiedossier (‘kopie van cluster’) blijkt dat er onder meer voor de gemeente Tongeren een afweging is gebeurd op Vlaams niveau. De Raad stelt op basis van voornoemd beleidsdocument vast dat de kwestieuze cluster Vijvers Schoot niet in aanmerking komt voor bestendiging door opmaak van een RUP. Na raadpleging van het gemeentelijk ruimtelijk stru ctuurplan (zie stukken eigen onderzoek) stelt de Ra ad vast dat hierin geen eenduidige beleidsopties voorz ien zijn met betrekking tot de problematiek van de zonevreemde weekendverblijven binnen de gemeente To ngeren. Uit het structuurplan kan niet worden afgeleid dat ten aanzien van deze zonevreemde weekendverblijven een actief handhavend optreden noodzakelijk werd ge acht door de planologische overheid. 5.4. In de mate dat de overtreder aanvoert dat de geviseerde handelingen niet met kwaad opzet gepaard gingen, moet worden vastgesteld dat, nog daargelate n de vraag of het plegen van een stedenbouwkundig misdrijf kwaad opzet vereist, dit niet eraan in de weg staat dat in de huidige stand van de adviesprocedure de geviseerde handelingen nog st eeds gepaard gaan met een inbreuk van de vergunningsplicht en derhalve op deze feiten de beo ogde herstelmaatregel kan worden geënt. In de mate dat de overtreder aanvoert dat de redelijke termijn is geschonden, merkt de Raad op dat dit geen argument is waarmee de Raad in zijn besluitvor ming rekening houdt. De beoordeling of de redelijke termijn is overschreden, komt toe aan de rechter en niet aan de Raad. In de mate dat de overtreder aanvoert dat ze weinig financiële middelen heeft en derhalve de herstelvordering niet kan uitvoeren, merkt de Raad op dat dit geen argument is waarmee de Raad in zijn besluitvorming rekening houdt.
_____________________________________________________________________________________________ 004709/R
3/5
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering _____________________________________________________________________________________________ 004709/R
4/5
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Josiane Roosen met bijhorende stukken 3. Stukken eigen onderzoek door de Raad (uittreksel gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Tongeren)
_____________________________________________________________________________________________ 004709/R
5/5
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
RECHTBANK van EERSTE AANLEG te TONGEREN T.a.v. M. COOMANS Griffier Piepelpoel 10 3700 TONGEREN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk A.R. nr. 09/898/A – STED. INSP/VAN MIERLO vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/72018/110.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 30/03/2012 datum
Advies nr. 917 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren.
Mevrouw/mijnheer 1. Voorwerp Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, zetelend in burgerlijke zaken, van 28 maart 2012, legt de rechtbank, alvorens recht te doen, de herstelvordering voor advies aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) voor. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: KINROOI, niet bepaald z/n, kadastraal gekend als afdeling 2, sectie C, nummers 4G, 4M, 4N, 4P, 4R, 4S, 4T, 4V, 9E, 9F, 9G, 9H. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Marie Van Mierlo, Lambertus Van Mierlo, Hubertina Van Mierlo, Leonardus Van Mierlo werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een gemotiveerde nota in die met toepassing van artikel 7, § 4 PR HRH uit de besluitvorming werd geweerd (geen bewijs van beveiligde zending aan het bestuur ); de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in de processen-verbaal van 16 november 1994, 17 mei 2001, 14 april 2010 en 16 april 2012. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bed oeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Limburgs Maasland in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 004724 / R
1/5
3.3. In het proces-verbaal van 16 november 1994 wer d ten aanzien van het bouwen van een woonhuis met stalling niet conform de afgeleverde bouwvergun ning gesteld dat deze feiten begaan werden in 1964 (feit 1). Ten aanzien van het bouwen van een loods en stal zonder vergunning, werd gesteld dat deze feiten begaan werden tussen 1965 en 1970 (feit 2). Ten aanzien van het verbouwen van de voornoemde loods en stal, werd gesteld dat dit gebeurde in mei 1994. Deze loods had de volgende afmetingen: 24 bi j 9 m (feit 3). Wanneer deze gegevens worden afgetoetst aan de vast stellingen van het proces-verbaal van 17 mei 2001, dan blijkt dat in dit proces-verbaal melding wordt gemaakt van de woning (feit 1), de verbinding bestaande uit een berg- en wasplaats (feit 2), een “grote loods” bestaande uit 3 delen, waaronder een woongelegenheid die blijkens de inlichtingenfiche v an de stedenbouwkundige inspecteur thans gesupprimeerd is (feit 3), een loods gelegen achter de voorgaande loods met afmetingen 24 bij 9 m (feit 4), grondverhardingen (feit 5) en klinkerverharding en (feit 6). In wezen wordt in het laatstgenoemde proces-verbaal enkel bijkomend melding gemaakt van de verbinding (feit 2) en van diverse verhardingen (fe iten 5 en feit 6). Op basis van de beschikbare stukken en gegevens is er geen precieze datering van deze bijkomende feiten mogelijk. Op de bouwplannen horende bij de h ierna vernoemde weigering van 22 september 1992 stonden nog geen verhardingen opgetekend. 3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 va n het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be ) werden gezet tot het bekomen van herstel : -
in 1994 werd proces-verbaal opgesteld; in 2001 werd proces-verbaal opgesteld, dat zonder gevolg werd geklasseerd; op 26 februari 2004 werd een herstelvordering ing ediend bij de burgerlijke rechtbank.
3.5. Uit de beschikbare stukken en gegevens blijkt de volgende vergunningshistoriek. 3.5.1. Op 22 juni 1964 verleende het college van bu rgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “het bouwen van woonhuis met stallingen” . 3.5.2. Op 22 september 1992 weigerde het college va n burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen van ee n landbouwloods. Op 4 maart 1993 weigerde de deputatie van de provincie Limburg de stedenbouwkun dige vergunning. In laatste administratieve aanleg werd bij ministerieel besluit van 21 februari 1994 de stedenbouwkundige vergunning geweigerd. 3.5.3. Op 5 februari 1997 weigerde het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het regulariseren van een landbouwb edrijf. In laatste administratieve aanleg weigerde de deputatie van de provincie Limburg de stedenbouwkun dige vergunning op 12 juni 1997. 3.5.4. Op 8 december 2003 weigerde het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het “regulariseren van een landbouwbedrijf en het plaat sen van een dak op de achterbouw”. In laatste administratieve aanleg weigerde de dep utatie van de provincie Limburg de stedenbouwkundige vergunning op 6 mei 2004. 3.5.5. Ten aanzien van een bouwaanvraag voor het re gulariseren van een landbouwbedrijf bleef de beslissing van het college van burgemeester en sche penen uit. Op 5 maart 2009 weigerde de deputatie van de provincie Limburg een regularisatievergunnin g.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelvordering doorstaat de toets aan artikel 6.1.41, § 1, tweede lid van de Vlaamse Codex
004724 / R
2/5
Ruimtelijke Ordening. De Raad stelt vast dat de opsplitsing van de herstelvordering in het uitvoeren van bouw- of aanpassingswerken enerzijds en het herstel in de oo rspronkelijke toestand anderzijds mogelijk is, aangezien de verschillende onderdelen van het misdr ijf voldoende individualiseerbaar zijn. 5.2. Zoals hieronder (5.3) blijkt, doorstaat de herstelvordering de toets niet aan het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening. De vraag of de herstelvorderi ng de toets aan artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en aan artikel 6 .1.6, § 2, tweede lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening doorstaat, is derhalve niet aa n de orde. 5.3. De herstelvordering betreft zoals hieronder toegelicht (5.3.1) een niet-recente niet-geconsolidee rde overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhav ingsplan. 5.3.1. Er kan op basis van de beschikbare stukken en gegevens (supra, 3.3) worden besloten dat de niet conforme oprichting van de woning met stalling date ert van 1964, waardoor de vraag zich stelt of het vermoeden van vergunning ten aanzien van de woning en de stalling van toepassing is. Uit de hierboven aangehaalde gegevens ( supra, 3.3) blijkt dat de oprichting van de loods van 24 x 9 m dateert van 1994, dat de verhardingen alleszins dat eren van na 1992 en dat het niet duidelijk is van wanneer de verbinding bestaande uit een wasplaats e n bergplaats dateert noch de verhardingen. Het eerste proces-verbaal dateert van 1994. Nadien werd eerst proces-verbaal opgesteld in 2001. 5.3.2. Er wordt negatief advies verleend om de volgende redenen. De adviesaanvraag en het bijhorende dossier maken h et de Raad niet duidelijk in welke mate de goede ruimtelijke ordening gebaat is met de uitvoering va n de gevorderde herstelmaatregel, nu blijkt dat doo r het handhavende bestuur met betrekking tot het woonhuis met de stallingen gedurende ca. 30 jaar (van 1964 tot 1994) en met betrekking tot de loods van 24 bij 9 meter gedurende 7 jaar (van 1994 tot 2001) niet de nodige handelingen werden verricht met het oog op een handhavend optreden. Het feit dat op 5 maart 2009 een regularisatieaanvr aag werd geweigerd, weegt daar niet tegen op. Deze regularisatieaanvraag had enkel de bestaande b edrijfsgebouwen tot voorwerp. In essentie werd deze regularisatieaanvraag geweigerd omwille van de overweging door de deputatie dat de activiteiten ter plaatse (kweken van kangoeroes en alpacas) geen leefbare landbouwuitbating behelsden en derhalve de aanvraag onbestaanbaar was met de ter plaatse ge ldende bestemmingsvoorschriften. De ruimtelijke bezwaren hadden in essentie betrekking op de inplan ting van de gebouwen, die bouwkundig onveranderd is sinds 1994 voor de loods van 24 bij 9 meter en voor de overige gebouwen van 1964. 5.3.3. De Raad merkt ten slotte nog op dat de thans geviseerde inbreuken een ondeelbaar geheel vormen waardoor met het oog op de goede rechtsbedel ing de eenheid van de herstelvordering dient te worden bewaard. Onderhavig advies wordt dan ook verleend voor alle onderdelen van de voorliggende herstelvordering.
004724 / R
3/5
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
004724 / R
4/5
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager
2. UIT DE BESLUITVORMING GEWEERDE STUKKEN 1. Gemotiveerde nota Marie Van Mierlo, Lambertus Van M ierlo, Hubertina Van Mierlo, Leonardus Van Mierlo met bijhorende stukken
004724 / R
5/5
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
HOF van BEROEP te GENT T.a.v. Mieke VERCRUYSSE Griffier Koophandelsplein 23 9000 GENT
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 2007/AR/1948 VLAAMSE GEMEENSCHAP/CLARYSSE B vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/36006/106.1
uw adviesaanvraag van 21/03/2012
telefoonnummer 02/553.17.90
datum
Advies nr. 925 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het hof van beroep te Gent.
Geachte 1. Voorwerp Bij arrest van 6 maart 2012 legt het hof, alvorens recht te doen, de herstelvordering voor advies, zoa ls bedoeld in artikel 7.7.3. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) voor. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 8830 Hooglede, Iepelstraat 13B, kadastraal gekend a ls afdeling 1, sectie B, nummer 761C. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Benedict Clarysse werd uitgenodigd om een schrift elijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 10 oktober 2002. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bed oeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Roeselare – Tielt in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: _____________________________________________________________________________________________ 8.04/36006/106.1
1/4
-
-
Op 10 oktober 2002 werd er een proces-verbaal opg esteld. Op 28 oktober 2002 weigerde het college van burge meester en schepenen de stedenbouwkundige vergunning voor de regularisatiea anvraag tot plaatsen van plastiekserres, pomphuis en ondergrondse watertank. Het door de aan vrager ingediend beroep bij de deputatie van de provincie West-Vlaanderen werd ingewilligd. Op 20 januari 2004 werd de vergunning verleend door de deputatie van de provincie West-Vl aanderen bij ministerieel besluit vernietigd. In laatste administratieve aanleg werd het ingestel d beroep op 8 december 2009 verworpen door de Raad van State. Op 26 februari 2004 werd er een herstelvordering bij het parket ingediend voor het plaatsen van plastiekserres, pomphuis en ondergrondse watertank. Op 19 mei 2004 werd de herstelvordering door het parket geseponeerd. Op 24 mei 2007 oordeelde de rechtbank van eerste aanleg dat de vordering ongegrond is.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Uit het tussenarrest van het Hof van Beroep van Gent blijkt dat enkel de tuinserres nog worden geviseerd. Het pomphuis en de ondergrondse watertan k zijn verwijderd.
5. Beoordeling 5.1. De vrijstelling van artikel 5, 1° van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot be paling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige ver gunning nodig is, is niet van toepassing. De vrijgestelde constructies moeten na de oogst worden verwijderd. Uit de beschikbare stukken en gegevens blijkt niet dat dit het geval is. Om dezelfde reden was evenmin de vrijstelling van oud artikel 3, 10°, a) van het besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de vergunningsplichtige f unctiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunn ing nodig is van toepassing. De vrijgestelde plastiekserres moesten ook na de oogst worden verwi jderd. 5.2. Zoals hieronder (sub 5.2.) blijkt doorstaat de thans voorliggende herstelvordering de toets aan het Handhavingsplan niet omwille van het feit dat het e en niet-recente, niet-geconsolideerde overtreding betreft. De vraag of de thans voorliggende herstelvordering de toets aan artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening doorstaat is derhalve niet aan de orde 5.3. De herstelvordering betreft zoals hieronder toegelicht (5.3.1) een niet-geconsolideerde niet-rece nte overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhav ingsplan. 5.3.1. Uit het tussenarrest van het hof van beroep van Gent blijkt dat de plastiekserres, volgens de overtreder, dateren van 1990-1992. Volgens het hand havend bestuur zijn de plastiekserres ten laatste geplaatst in de periode 1995-1997, daar ze zichtbaa r zijn op de luchtfoto’s. Het handhavende bestuur heeft pas een proces-verbaal opgesteld nadat overtr eder een regularisatieaanvraag deed. Het procesverbaal dateert van 10 oktober 2002. Het handhavend e bestuur heeft derhalve tussen 1995 en 2002 geen stappen ondernomen om handhavend op te treden. Er wordt negatief advies verleend om de volgende re denen. 5.3.2. De adviesaanvraag en het bijhorende dossier maken het de Raad niet duidelijk in welke mate de goede ruimtelijke ordening gebaat is met de uitvoer ing van de gevorderde herstelmaatregel, nu blijkt d at door het handhavende bestuur gedurende ca. 7-10 jaa r niet de nodige handelingen werden verricht met het oog op een handhavend optreden. 5.4. In de mate dat de overtreder aanvoert dat de redelijke termijn geschonden is, merkt de Raad op di t geen argument is waarmee de Raad in zijn besluitvor ming rekening houdt. De beoordeling of de redelijke termijn is overschreden, komt toe aan de rechter en niet aan de Raad.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/36006/106.1
2/4
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 21 mei 2012
Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering _____________________________________________________________________________________________ 8.04/36006/106.1
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Benedict Clarysse met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/36006/106.1
4/4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid AANTEKENEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te 3600 GENK
uw kenmerk HDC/case/2012/0028 - 3385 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/71016/204.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 07/05/2012 datum
Advies nr. 965 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen en de stedenbouwkundige inspecteur.
Geacht college Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 14 mei 2012 verzocht het college van burgemeester en schepenen van GENK en de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 3600 GENK, Drijtap 25, kadastraal gekend als afdeling 6, sectie G, nummer 80N17. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adv iesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Filip Maurissen en An Marcelle Suykens werden uit genodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; Hugo de Cuyper woonde de vergadering bij en brach t voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen het standpunt van het college van burg emeester en schepenen van GENK naar voor en verleende stemadvies; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 27 maart 2012. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO.
4797 / CI
1/4
3.2.1. De handelingen liggen binnen een verkaveling die blijkens het dossier op 21 september 2005 behoorlijk is vergund en niet is vervallen. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Op 28 mei 2008 verleende het college van burgemee ster en schepenen van de stad Genk een stedenbouwkundige vergunning voor het oprichten van een aanbouwwoning.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de gevis eerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaat selijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat i eder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de pl aatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Op het kwestieuze perceel werd een nieuwbouwwoning opgericht met een plat dak. Op dat plat dak werden drie zonnepanelen geplaatst met een opbouw v an meer dan 1.00m boven de dakrand. Ten noorden van het kwestieuze perceel is er een woonwi jk gesitueerd. Ten zuiden van het perceel is er een natuurgebied gesitueerd dat gekenmerkt wordt door o pen ruimtes en bossen. Uit de bij het dossier gevoegde fotoreportage blijk t dat de kwestieuze opstelling van de zonnepanelen in visueel opzicht manifest storend is, daar door deze opstelling de zonnepanelen zichtbaar is vanaf de straat en vanaf de voorliggende woonkavels. Bovendi en zijn de zonnepanelen door hun opstelling van ver zichtbaar en derhalve zichtbaar vanaf het achterliggende natuurgebied. De Raad merkt op dat bouw- of aanpassingswerken ken nelijk volstaan om de plaatselijke ordening te herstellen, vermits voldaan zal zijn aan art. 2.1, 3° Vrijstellingsbesluit. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. De inbreuk dateert immers van na 28 mei 2008, in casu de dag waarop het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning verleend e voor het oprichten van een aanbouwwoning.
004797 / CI
2/4
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 11 juni 2012
Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee de stedenbouwkundige inspecteur zich aansluit bij de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
004797 / CI
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager
004797 / CI
4/4
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004549 / I Adviesnummer: 000713 10/02/2012
ADVIES inzake de adviesaanvraag van de stedenbouwkundige inspecteur over de vordering tot herstel betreffende de uitvoering van vergunningsplichtige werken zonder de nodige stedenbouwkundige vergunningen
Gemeente: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer :
Aangetekende zending :
MEISE Ossegemstraat z/n te 1860 MEISE 2° afd., sectie F, nummer(s): 419M Stefaan COCKAERT, Ossegemstraat 41te 1860 MEISE BVBA COCKAERT DESIGN, Ossegemstraat 41te 1860 MEISE COCKAERT-VAN ZAELEN, Jan De Meuterstraat 32te 1860 MEISE 11 januari 2012
Inventaris van de door het handhavend bestuur inged iende stukken: 1. Adviesaanvraag d.d. 11/01/2012 2. Proces-verbaal van sluiting van het openbaar ond erzoek gevoerd naar aanleiding van de bouwaanvraag van 29/03/1996 (met vermelding van de oppervlaktes en volume van het gebouw) 3. Vier bouwplannen gevoegd bij bouwaanvraag d.d. 2 9/03/1996 4. Bouwvergunning d.d. 16/09/1996 5. Statistisch formulier gevoegd bij de bouwaanvraa g d.d. 26/05/1997 (met vermelding van oppervlakte en volume van het gebouw) 6. Vier bouwplannen gevoegd bij bouwaanvraag d.d. 2 6/05/1997 7. Weigering bouwvergunning d.d. 28/07/1997 8. Brief van de gemachtigde ambtenaar d.d. 31/10/1997 met vraag tot indiening van aangepaste plannen met betrekking tot de derde bouwaanvraag 9. Brief van de gemeente d.d. 12/11/1997 met verzending van de aangepast bouwplannen inzake derde bouwaanvraag 10. Statistisch formulier gevoegd bij de derde bouwaanvraag d.d. 10/09/1997 11. Vier bouwplannen gevoegd bij de derde bouwaanvr aag 12. Fotoreportage gevoegde bij de derde bouwaanvraa g 13. Bouwvergunning d.d. 08/12/1997 _____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
1/10
14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
Proces-verbaal d.d. 12/06/1998 Herstelvordering d.d. 10/12/1998 Kantschrift van het parket van 14/06/1999 met processen-verbaal van verhoor Kantschrift van het parket van 12/10/2005 met bijlagen Dagvaarding d.d. 31/03/2006 Drie brieven van de advocaat van het Vlaamse Gewest inzake het uitstellen van de strafzaal door de rechtbank Bijzonder plan van aanleg “Uitbreiding Corona L otus” d.d. 21/12/1994 Uittreksel gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsp lan Kadastrale informatie Kadscan Bijzonder plan van aanleg “Corona Lotus” d.d. 0 9/06/1992
1. VOORAFGAANDEN Uit de elementen van het dossier en de voorliggende voorafgaanden.
herstelvordering blijken de volgende
Op de vergadering van 18 november 2011 verleende de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid een negatief advies naar aanleiding van een adviesaanvr aag van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel. Het advies betrof een herstelvordering van de stede nbouwkundige inspecteur die hing voor de rechtbank. De herstelvordering strekte tot het uitvoeren van bouw- of aanpassingswerken, m.n. “het herinrichten van vier appartementen tot hun oorspronkelijke bestemming, nl. kantoren”.
2. PROCEDURE 2.1. Met een op 11 januari 2012 verstuurde aangetek ende zending vraagt de stedenbouwkundige inspecteur advies over de herstelvordering. 2.2. Met een op 13 januari 2012 verstuurde aangetek ende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening BVBA Cockaert Design schriftelijk te horen. Tot op de dag van de vergadering werd geen gemotive erde nota ontvangen. Met een op 13 januari 2012 verstuurde aangetekende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Stefaan Cockaert schriftelijk te horen. Met een op 13 januari 2012 verstuurde aangetekende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Petrus Cockaert en Lea Van Zalen schriftelijk te horen. Op 25 januari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad een bij aangetekende zending van 24 januari verstuurde gemotiveerde nota vanwege Stefaa n Cockaert, Petrus Cockaert en Lea Van Zaelen. 2.3. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouw kundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 10 februari 2012.
3. FEITEN 3.1. Het perceel kadastraal gekend te Meise, 2de afdeling, sectie F, nummer 419M waarop de geviseerde inbreuk gelegen is, is volgens het gewestplan Sint- Truiden-Tongeren bestemd tot natuurgebied. Ten tijde van het plegen van de inbreuk lag het per ceel binnen het beheersingsgebied van het bij ministerieel besluit van 21 december 1994 goedgekeu rd bijzonder plan van aanleg “Uitbreiding CoronaLotus” in de volgende bestemmingszone: “industriële en ambachtelijke gebouwen, toonzalen, opslagplaatsen, werkhuizen, laboratoria, verdelings bedrijven en dergelijke met de daarbijhorende _____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
2/10
bureelgebouwen”. In wezen betrof dit een nijverheidszone. Dit is het plan waar de geviseerde inbreuk aan moet worden getoetst. Uit het dossier blijkt verder dat het perceel thans ligt binnen het plangebied het gemeentelijk ruimte lijk uitvoeringsplan “Herziening Uitbreiding Corona Lotu s” dat bij besluit van de gemeenteraad van Meise op 28 januari 2010 definitief is vastgesteld en bij be sluit van de deputatie van de provincie Vlaams-Brab ant van 15 april 2010 is goedgekeurd ( BS 2 juni 2010). Thans ligt het perceel binnen het plangebied van he t gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Herzieni ng Corona Lotus” binnen de “zone voor ambachtelijke be drijven”. Artikel “1.1. Bestemming” onder “artikel 1. Zone voor ambachtelijke bedrijven” bepaalt wat volgt: “Een zone voor kleine en middelgrote ondernemingen, ambachtelijke b edrijven, toonzalen, met uitzondering van seveso-bedrijven. Inrichting voor de huisvesting, onder de vorm van maximum één woonentiteit per bedrijf en beperkt tot een vloeroppervlakte van maximaal 125 m ², geïntegreerd in en gelinkt aan het bedrijfsgebouw, wordt toegelaten.” 3.2. Uit het dossier blijkt de volgende relevante historiek. Op 16 september 1996 werd door het college van burg emeester en schepenen van de gemeente Meise een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd voor he t oprichten van een toonzaal met 2 appartementen. De vergunning werd verleend na gunst ig advies van de gemachtigde ambtenaar. Uit de elementen van het dossier blijkt dat er van de vergunde bouwplannen is afgeweken: de totale oppervlakte was groter dan vergund, alsook het uitg evoerde volume en ook de materiaalkeuze week af ten opzichte van de vergunde bouwplannen. Op 28 juli 1997 weigerde het college van burgemeest er en schepenen van de gemeente Meise een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, waarbij volgens de bijhorende plannen op de bovenste verdieping nog steeds 2 appartementen aanwezig ware n, terwijl, aldus het weigeringsbesluit, er reeds 4 appartementen aanwezig waren. De weigering gebeurde na ongunstig advies van de gemachtigde ambtenaar, omdat de bestemming van appartementen niet bestaanbaar was met de ter plaatse volgens het voornoemde bijzonder plan van aanleg geldende b estemmingsvoorschriften. Op 8 december 1997 verleende het college van burgem eester en schepenen van de gemeente Meise een stedenbouwkundige vergunning na indiening van a angepaste plannen. In het advies van de gemachtigde ambtenaar werd gestipuleerd dat de loka len op de tweede verdieping enkel als kantoren gebruikt mochten worden.
4. KWALIFICATIE ADVIESAANVRAAG 4.1. In het geval de nieuwe, voor advies voorgelegd e herstelvordering een fundamentele aanpassing van de eerdere herstelvordering inhoudt, moet, zo de rechter na dagvaarding reeds van de laatstgenoemde herstelvordering kennis heeft genomen en deze dus h et voorwerp uitmaakt van een lopend geding, onder toezicht van de geädieerde rechter, het handhavende bestuur nagaan of de eerstgenoemde herstelvordering al dan niet voor advies aan de Hog e Raad moet worden voorgelegd (zie ook Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 266). Er is sprake van een fundamentele aanpassing of ess entiële wijziging van een herstelvordering wanneer vb. een andere ruimtelijke analyse van de geviseerd e handelingen wordt gemaakt door het handhavende bestuur, een andere herstelmaatregel wordt beoogd o f de eerdere herstelvordering niet langer strookt met de in artikel 6.1.41, §1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vastgelegde prioriteitenorde van de diverse herstelvormen. Aangezien de beoogde herstelmaatregel verschilt ten opzichte van de herstelmaatregel die werd beoogd in de herstelvordering die door de rechtbank van ee rste aanleg voor advies werd voorgelegd, is er spra ke van een fundamentele aanpassing van de herstelvorde ring. De adviesaanvraag kan worden gekwalificeerd als een adviesaanvraag betreffende een herstelvordering in de zin van artikel 6.1.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
3/10
4.2. De voorliggende herstelvordering heeft betrekking op de inbreuk zoals deze wordt omschreven in de herstelvordering. De herstelvordering wordt gehecht aan onderhavig advies. De handelingen, die luidens artikel 4.2.1 Vlaamse C odex Ruimtelijke Ordening vergunningsplichtig zijn, werden niet conform de voornoemde stedenbouwkundige vergunningen. Luidens de voorliggende herstelvordering betreft de geviseerde inbreuk “ het bouwen van vier appartementen in strijd met de vergunning”. Het handhavende bestuur beoogt via de voorliggende herstelvordering het uitvoeren van bouw- of aanpassingswerken, m.n. “het terugbrengen van de vier appartementen tot ener zijds één woonentiteit met een vloeroppervlakte van maximaal 125 m² geïntegreerd en gelinkt aan het bedrijfsgebouw en anderzijds kantoren of burelen in functie van het bedrijf”.
5. BEOORDELING
5.1.
Decretale prioriteitenorde
5.1.1.
Normatief kader
5.1.1.1. In artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt het volgende bepaa ld: “Naast de straf kan de rechtbank bevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het mi sdrijf heeft verkregen. Dit gebeurt, onverminderd artikel 6.1.7 en 6.1.18, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, werden uitgevoerd. De herstelvordering wordt ingesteld met inachtneming van volgende regelen: 1° voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken, wordt gevorderd: a) hetzij de uitvoering van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik, b) hetzij, zo dit kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken; 2° voor andere misdrijven dan deze, vermeld in 1°, wordt de betaling van de meerwaarde gevorderd, tenzij de overheid die de her stelvordering instelt, aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad, in welk geval één van de maatregelen, vermeld in 1°, wordt gevorderd.” Deze bepaling stelt de volgende prioriteitenorde v ast in de opgelegde keuze van de herstelvorm.: de te vorderen herstelmaatregel is het herstel in de oors pronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik, c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken zo di t kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen in het geval van doorbreking van een stakingsbevel, alsook in het geval er sprake is van handelingen in strijd met de stedenbouwkundi ge voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken, In alle andere gevallen is de te vorderen herstelma atregel de betaling van een meerwaarde, tenzij het handhavende bestuur aantoont dat de plaatselijke or dening kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad, in welk geval het herstel in de oorspronk elijke toestand of de staking van het strijdige gebruik c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken wordt gevorderd. 5.1.1.2. Een stedenbouwkundig voorschrift bedoeld i n het voornoemde artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, is “een reglementaire bepaling opgenomen in een ru imtelijk uitvoeringsplan, een plan van aanleg of ee n stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordeni ng vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996” ( artikel 1.1.2, 13° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening). Verkavelingsvoorschrif ten zijn derhalve geen “stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelat en bestemmingen” in de zin van artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
4/10
Bestemmingsvoorschriften zijn voorschriften over het al dan niet toegelaten zijn van bepaalde functies en activiteiten in een gebied (Parl. St. Vl. Parl. 1998-1999, nr. 1332/1, 23). De zinsnede “voor zover daarvan niet op geldige wij ze is afgeweken”, bedoeld in artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dient te worden gelezen als “voor zover daarvan nie t op geldige wijze kan worden afgeweken” (Gent 16 dec ember 2010, nr. C/1537/10; Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 282, voetnoot 423). Zij betreft handelingen aan bestaande zonevreemde constructies waarvoor afwijki ngsmogelijkheden gelden. Dit laatste dient te worden beoordeeld op de initieel, vóór het misdrijf , bestaande toestand. Of de toestand tot stand gebracht door het misdrijf effectief voor vergunning in aanmerking komt, is hierbij niet het beoordelingscriterium (Gent 16 december 2010 nr C/1 537/10). 5.1.2.
Toepassing
5.1.2.1. Zoals hiervoor is gesteld, wordt de geviseerde inbreuk getoetst aan de voorschriften van het voornoemde bijzonder plan van aanleg Het handhavende bestuur beoogt het uitvoeren van bo uw- of aanpassingswerken. 5.1.2.2. De geviseerde handeling ging niet gepaard met het doorbreken van een stakingsbevel. De geviseerde handeling werd evenmin verricht in st rijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemminge n, omwille van de hieronder toegelichte redenen. 5.1.2.2.1. Het voornoemde bijzonder plan van aanleg werd opgemaakt met toepassing van oud artikel 15 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996 (hierna: het Gecoördineerd stedenbouwdecreet). Oud artikel 15 va n het Gecoördineerd stedenbouwdecreet bepaalde wat volgt: “Wanneer het de aanleg van industriegebieden betreft, kan het bijzonder plan van aa nleg zich, in afwijking van artikel 14, beperken tot het aangeven van de bestaande toestand en van de grenzen van het gebied. Voorstaande bepaling is eveneens van toepassing op de aanlegplannen van wijken be stemd voor de gegroepeerde bouw van volk swoningen of kleine landeigendommen. ” 5.1.2.2.2. In essentie werd het perceel ter plaatse met het voornoemde plan van aanleg tot een nijverheidszone bestemd (zie “artikel 1: Bestemming der zone”). In artikel 1 worden bestemmingsgewijs de toegestane gebouwen en de uitgesloten activiteit en bepaald. Noch de bestemmingvoorschriften (zie “artikel 1: Bestemming der zone”) noch de verdere inrichtingsvoorschriften van het voornoemde bijzond er plan van aanleg (zie artikel 2 tot en met artikel 7) voorzien in enige bepaling met betrekking tot het inrichten van bedrijfs- of toezichtswoningen. 5.1.2.2.3. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen bestemmingsvoorschriften, inrichtingsvoorschriften en beheersvoorschriften.
stedenbouwkundige
In de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van het decreet houdend de organisatie van de ruimtelijk e ordening wordt hierover het volgende gesteld (Memor ie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 1998-1999, nr. 1332/1, 23): “’Bestemming’ houdt voorschriften in over het al dan niet toegelaten zijn van bepaalde functies en activiteiten in een gebied. Uiteraard kunnen meerder e functies en activiteiten tegelijk toegelaten worden in een bepaald gebied. Daarbij wordt er oo k voor gezorgd dat de ruimtelijke potenties van een plek optimaal benut worden, en meer in het algemeen dat de ruimte zuinig gebruikt wordt. Voorbeelden van dit laatste zijn het reserveren van bepaalde bedrijventerreinen voor watergebonden activiteiten, en het aangeven van dic htheden in woongebieden. ‘Inrichting’ houdt voorschriften in over de "ordening" van een gebied waar b epaalde functies en activiteiten toegelaten zijn, en voorschriften over "morfologie en uitzicht (beeldwaarde)" van gebieden. Het zonet vermelde aspect "ordening" betekent onder meer dat via voorschriften de ruimtelijke voorwaarden kunnen worden gecreëerd voo r een goede ontwikkeling van de functies en activiteiten die in een bepaald gebied toegelaten zij n. Voorbeelden hiervan zijn voorschriften over kavelgroottes, ontsluiting door wegeninfrastructuur, ecologische infrastructuur, buffering, bebouwingsvrij houden van bepaalde zones, ... Voorbeelden van voorschriften in verband met de _____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
5/10
aspecten "morfologie en uitzicht (beeldwaarde)" zijn: vo orschriften over het al dan niet toegelaten zijn van bebouwing, over het type van bebouwing, ov er reliëfwijziging, esthetische voorschriften i.v.m. bouwmaterialen, plaatsing van gebouwen, volumes, enzovoort. ‘Beheer’ houdt voorschriften in die gericht zijn op het behoud van de ru imtelijke voorwaarden voor het goede functioneren van functies en activiteiten die in een bepaald gebied zijn toegelate n. Het omvat ook voorschriften over de bewaring van ruimtelijk karakteristieke elementen of eigenschappen van een gebied. Voorbeelden zijn voor schriften over reliëfwijziging, een algemeen voorschrift over de bewaring van het landschappelijk of architectonisch karakter, op lokaal niveau de bewaring van een beeldbepalend gro enelement in een bebouwde omgeving, enzovoort.” 5.1.2.2.4. In casu is wonen de functie of activiteit, waarvan moet worden beoordeeld of deze bestaanbaar was met de planologische bestemming van het goed vo lgens het voornoemde en alsdan geldende bijzonder plan van aanleg. De wijze waarop de bewoning concreet moest worden g eorganiseerd en de concrete modaliteiten die hierbij in acht moesten worden genomen, raakten nie t aan de planologische bestemming van het goed, maar de aan de planologisch gewenste inrichting erv an. Waar de stedenbouwkundige inspecteur aanvoert dat d e geviseerde handeling werd verricht in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsvoorschriften, vindt deze visie geen steun in de stedenbouwkundige voorschriften van het voornoemde bijzonder plan van aanleg zelf. Nergens wordt – noch in het bestemmingsvoorschrift sub artikel 1 van het kwestieuze bijzonder plan van aan leg noch in de inrichtingsvoorschriften sub artikel 2 van het kwestieuze bijzonder plan van aan leg – het organiseren of inrichten van bedrijfs- of toezichtswoningen gerege ld. De hierboven toegelichte stelling van de stedenbouw kundige inspecteur houdt verband met de concrete wijze waarop eventuele bewoning in bedrijfsgebouwen binnen industriegebied moest worden georganiseerd en de concrete modaliteiten die hierb ij in acht moesten worden genomen. Deze concrete modaliteit raakte evenwel niet aan de planologische bestemming van het goed, maar wel aan de planologisch gewenste inrichting ervan, of n og de planologisch gewenste organisatie van de bewoning van een deel van het bedrijfsgebouw. 5.1.2.2.5. Er moet dan ook worden besloten dat het inrichten van vier appartementen, niet werd verricht in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aa ngaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen. Evenmin blijkt dat er sprake is van het doorbreken van een stakingsbevel. 5.1.2.3. De Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid wi jst erop dat, gelet op artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, de betal ing van een meerwaarde de te vorderen herstelmaatregel is, tenzij het handhavende bestuur aantoont, of uit de elementen van het dossier blijkt, dat de plaatselijke ordening hierdoor op kennelijk onevenredige wijze zou worden geschaad. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening dient te worden verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan a ls “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de best aande toestand ingevolge de geviseerde inbreuken tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aa n de plaatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). Bij de beoordeling van de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de thans geviseerde inbreuk(en) en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zo u zijn, zou(den) de thans geviseerde inbreuk(en) ni et zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de geviseerde inbreuken moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 20082009, nr. 2011/1, 254). De referentietoets vereist dat het handhavende bestuur op omstandige wijze nader toelicht wat het verschil is tussen de thans bestaande toestand en de referentietoestand in functie van de weerslag van de geviseerde inbreuken op de rechten van de derden en de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade _____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
6/10
ingevolge een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zou hebben voorgedaan. 5.1.2.4. De stedenbouwkundige inspecteur betoogt da t “door de vier appartementen om te vormen tot enerzijds één woonentiteit met een maximum vloeroppervlakte van 125 m² geïntegreerd in en gelinkt aan het bedrijfsgebouw en anderzijds kantoren of burelen in functie van het bedrijf wordt overeenstemming bereikt met de voorschriften horende bij het gemeentelijk ruimtelijk uit voeringsplan van 15 april 2010, welk plan de meest recente ruimtelijke inzichten voor deze site vertegenwoordigt en geacht moet worden uitdrukking te geven aan de goede ruimtelijke orden ing voor deze plaats.” 5.1.2.5. Uit de bij het dossier gevoegde en ter plaatse geldende voorschriften van het voornoemde gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan blijkt dat “inrichting voor de huisvesting, onder de vorm van maximum één woonentiteit per bedrijf en beperkt tot een vloeroppervlakte van maximaal 125 m², geïntegreerd in en gelinkt aan het bedrijf sgebouw, wordt toegelaten.” Het verder bestendigen van de vier bestaande appart ementen laat zich niet verzoenen met de door de planologische overheid middels het hierboven toegel icht inrichtingsvoorschrift van het voornoemde ruimtelijk uitvoeringsplan, vastgelegde beleidsmati g gewenste ontwikkeling ter plaatse. Uit de hiervoor geciteerde voorschriften blijkt imm ers dat de planologische overheid ter plaatse hoogs tens één appartement gelinkt aan de bedrijfsuitbating we nselijk acht. Gelet op deze planologische gewenste beleidsontwikk eling binnen de huidige zone voor ambachtelijke bedrijven kan worden besloten dat de concrete weers lag van de geviseerde handelingen op de rechten van derden en de plaatselijke ordening, nu deze hie rmee niet in overeenstemming zijn, van dien aard is dat de door het handhavende bestuur beoogde herstel maatregel vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is en dat het bes tendigen van de wederrechtelijke toestand met vier appartementen de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. 5.1.2.6. Het tijdstip van het verrichten van de geviseerde handeling doet geen afbreuk aan de vaststel ling dat de geviseerde handeling ter plaatse manifest st orend is, nu blijkt dat de geviseerde inbreuk tijdi g werd geverbaliseerd en het handhavende bestuur steeds ti jdig de nodige stappen heeft genomen met het oog op herstel (infra, 5.2.3.2.). 5.1.2.7. Er kan dan ook worden besloten dat de concrete weerslag van de geviseerde handeling op de plaatselijke ordening en de rechten van derden van dien aard is dat het gedogen van de geviseerde handelingen door de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. 5.1.2.8. De beoogde bouw- of aanpassingswerken zull en kennelijk volstaan om de plaatselijke ordening te herstellen, omdat de wederrechtelijke toestand wordt herleid tot een toestand die in overeenstemming is met de stedenbouwkundige voorschriften van het v oornoemde uitvoeringsplan. 5.1.2.9. De Hoge Raad stelt vast dat de voorliggende herstelvordering derhalve strookt met artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
5.2. 5.2.1.
Inhoudelijke beoordelingscriteria Normatief kader
Overeenkomstig artikel 6.1.6, §2, tweede lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn de adviezen van de Hoge Raad te allen tijde gesteund op motieven di e ontleend worden aan: 1° 2°
het recht, met inbegrip van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals deze specifiek binnen de ruimtelijke ordening gelden; de weerslag van inbreuken op de rechten van der den en op de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge ee n misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, zou hebben voorgedaan.
De toetsing aan het recht, behelst zowel een toetsing aan de formele rechtsbronnen als een toetsing aa n alle positiefrechtelijke rechtsbronnen, met inbegri p van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur . _____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
7/10
Zo kan de Hoge Raad o.a. nagaan of de voorgenomen herstelvord ering voldoende duidelijk is (rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel), of een gevorderde herstelmaatregel niet steunt op een onredelijke opvatting van de goede plaatselijke ord ening (redelijkheidsbeginsel), of een voorgenomen herstelvordering steunt op een correcte bevinding v an de feiten, een correct gevolgde procedure en een vaste gedragslijn (zorgvuldigheidsbeginsel) en afdo ende aantoonbaar is dat de gevorderde herstelmaatregel in relatie staat met de ernst van het misdrijf (materieel motiveringsbeginsel en evenredigheidsbeginsel) (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 253). Luidens de Memorie van Toelichting bij het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handha vingsbeleid moet bij de beoordeling van de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de pla atselijke ordening, abstractie worden gemaakt van de thans geviseerde inbreuk(en) en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zou(den) de thans geviseerde inbreuk(en) niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de geviseerde inbreuken moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafg aand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De goede ruimtelijke ordening moet volgens dezelfde Memorie van Toelichting in dit verband worden gelezen in het licht van artikel 4.3.1, §2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dat bepaalt dat de overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen: 1°
2°
3°
het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben o p de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodem reliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4; het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt b ij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunte n, vermeld in 1°, in rekening brengen; indien het aangevraagde gelegen is in een gebie d dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg o f een verkavelingsvergunning waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen e n regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordeni ng weer te geven.
Wat de rechten van derden betreft moet volgens dezelfde Memorie van Toelichting enerzijds worden onderzocht of en in welke mate de thans geviseerde inbreuk(en) niet van aard is (zijn) om kennelijk overdreven hinder te veroorzaken voor de naburige e rven. Anderzijds moet niet alleen de huidige, maar ook de toekomstige goede ruimtelijke ordening worde n veilig gesteld (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 255). 5.2.2.
Beleidscriteria van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening
In het op 16 juli 2010 door de Vlaamse Regering goe dgekeurde Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening (BS 5 augustus 2010, eerste editie, www.hogeraadvoorhe thandhavingsbeleid.be) wordt als specifieke beleidsregel ten aanzien van de Hoge Raad gesteld d at de Hoge Raad voor recente overtredingen, alsook voor geconsolideerde, niet-recente overtredi ngen en voor wederrechtelijke toestanden met een voortschrijdend karakter een eensluidend advies wor dt verleend indien de voorliggende herstelvordering de toets aan de weerslag van de inbreuk op de goede plaatselijke ordening en de rechten van derden doorstaat. De Hoge Raad moet daarnaast in ieder gev al streven naar een gelijke behandeling van gelijkaardige feiten. Tevens wordt gesteld dat de Hoge Raad bij niet-geco nsolideerde, niet-recente overtredingen een nieteensluidend advies kan geven ook in die gevallen wa arbij de herstelvordering de voornoemde, drievoudige toets doorstaat (cf. Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening, blz. 42-43). Geconsolideerde, niet-recente overtredingen zijn vo lgens het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening “niet-recente overtredingen die in het verleden tijd ig werden vastgesteld en waarvoor nadien de nodige stappen werden gezet tot het bekomen van herstel, maar waarbij op heden nog geen definitieve uit spraak werd verkregen dan wel nog geen (volledige) uitvoering werd gegeven aan de opgelegde herstelmaatregelen.” _____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
8/10
Niet-geconsolideerde, niet-recente overtredingen zi jn volgens het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening “niet-recente overtredingen die in het verleden niet werden vastgesteld en die pas na vele jaren, b.v. bij het te koop stellen van het goed, worden vastgesteld”. (cf. Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening, voetnoot 1-2, blz. 43). 5.2.3.
Toepassing
5.2.3.1. Gelet op het hierboven toegelichte (supra, punt 5.1.2.) manifest storende karakter van de geviseerde handelingen ter plaatse, kan worden besl oten dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening en de recht en van derden van dien aard is dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. In de mate dat in de sub 2.4 bedoelde nota wordt aangevoerd dat de feiten zi jn verjaard (zie “3. Verjaring”), merkt de Hoge Raad op dat de Hoge Raad geen uitspraak doet over de verjaring van de feiten waarop de beoogde herstelmaatregel is geënt. In de mate dat in de sub 2.4 bedoelde nota wordt aangevoerd dat het bouwen i n een strijd met een later opgelegde voorwaarde geen misdrijf is (zie 4.1), me rkt de Hoge Raad op dat het aan de geadieerde rechter toekomt om zich uit te spreken over het strafbaar karakter van de feiten waarop de beoogde herstelmaatregel is geënt. In de mate dat in de sub 2.4 bedoelde nota wordt aangevoerd dat de voorwaard e van de vergunning van 8 december 1997 onwettig is (zie 4.2), merkt de Hoge Raad op dat hij als orgaan van actief bestuur geen uitspraak doet over de (voorwaarden van) een steden bouwkundige vergunning verleend door de vergunningverlenende overheid. In de mate dat in de sub 2.4 bedoelde nota wordt aangevoerd dat er sprake zo u zijn van een oneerlijke behandeling en een schending van artikel 6 EVRM (zi e 4.3), merkt de Hoge Raad op dat deze beoordeling toekomt aan de geadieerde rechter en ni et aan de Hoge Raad. In de mate dat in de sub 2.4 bedoelde nota wordt aangevoerd dat de herstelvo rdering niet deugdelijk is gemotiveerd vanuit de ruimtelijke weerslag van de g eviseerde handeling (zie 4.4), merkt de Hoge Raad op dat uit wat sub 5.1.2.5 is overwogen er sprake is van een manifeste ruimtelijke weerslag van de geviseerde handeling. De verwijzing naar de aangeha alde rechtspraak van het Hof van Cassatie (zie punt 38) is niet dienstig, omdat deze betrekking heeft op zonevreemde constructies, terwijl de geviseerde handeling geen bestemmingsinconform karakter heeft. 5.2.3.2. Dit geldt des te meer, nu uit de objectief verifieerbare gegevens, stukken en inlichtingen bl ijkt dat het in casu gaat om een niet-recente geconsolideerde overtredin g, zoals in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening bedoeld. Uit het dossier blijkt dat de inbreuk alleszins moet worden gesitueerd tussen de afgifte van de eerste stedenbouwkundige vergunning op 16 september 1996 e n de afgifte van derde stedenbouwkundige vergunning op 10 september 1997. Het proces-verbaal dateert van 12 juni 1998. De herstelvordering werd ingeleid bij het parket op 10 december 1998. Het parket ging over tot correctionele dagvaarding. De zaak werd diverse mal en op termijn uitgesteld. Op de zitting van 16 mei 2003 werd de zaak sine die uitgesteld. Het gaat om een overtreding die in het verleden tij dig werd vastgesteld en waarvoor nadien de nodige stappen werden gezet tot het bekomen van herstel, maar waarbij op heden nog geen definitieve uitspraak werd verkregen zoals bedoeld in punt 7.3.1.2 van he t Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening. Onderhavig advies geeft dan ook in dit concreet gev al uitvoering aan de voornoemde, door de Vlaamse Regering in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordenin g neergelegde, specifieke beleidsregel.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
9/10
6. ADVIES Om de hierboven vermelde redenen verleent de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid een positief advies over de voor advies voorgelegde herstelvorde ring. Dit advies beperkt zich tot de herstelvordering en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom noch over de gevorderde hersteltermijn. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 10 februari 2012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit B. Seutin, plaa tsvervangend voorzitter, R. Mortier, lid-jurist, F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes, leden-deskundigen, bijgestaan door W. Vanheel, vaste secretaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bijlage:
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
herstelvordering, 9 pagina’s
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/23050/108.2
10/10
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te 3600 GENK
uw kenmerk HDC/men/2011/0063 2170 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/71016/201.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 26/03/2012 datum
Advies nr. 885 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen en de stedenbouwkundige inspecteur.
Geacht college Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 26 maart 2012 verzocht h et college van burgemeester en schepenen van GENK en de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voo r het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als b ijlage 2 bij deze brief. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 3600 GENK, Paniswijerstraat 44, kadastraal gekend a ls afdeling 5, sectie F, nummer 1158K. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Boels verhuur Nv werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; Affiti BVBA werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; Hugo de Cuyper woonde de vergadering bij en brach t voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen het standpunt van het college van burg emeester en schepenen van GENK naar voor en verleende stemadvies; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 13 december 2012. 004713 / CI
1/5
3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Hasselt - Genk in industriegebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
-
Op 8 augustus 2007 verleende het college van burg emeester en schepenen van de stad Genk een voorwaardelijke stedenbouwkundige vergunning vo or het verbouwen van een industriegebouw. Op 11 juni 2008 weigerde het college van burgemee ster en schepenen van de stad Genk een stedenbouwkundige vergunning voor het plaatsen van een betonvloer.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de gevis eerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaat selijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de pl aatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). De bouw- of aanpassingswerken volstaan kennelijk om de plaatselijke ordening te herstellen, daar de toestand zal teruggebracht worden conform de voorwa ardelijke stedenbouwkundige vergunning van 8 augustus 2007. Deze toestand werd vergunbaar geacht door de vergunningverlenende overheid, zodat de bouw- of aanpassingswerken kennelijk volstaan om de plaatselijke ordening te herstellen. 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Uit een vergelijking van de vergunde toestand en de thans bestaande toestand blijkt: 1. Dat het terrein volledig werd verhard met klinkers en er helemaal geen groenzone werd voorzien. 2. Dat het terrein op de perceelsgrenzen werd afges loten met metalen draadpanelen in plaats van met de gevraagde inheemse haag. 3. Dat de betonvloer voor de wasplaats toch werd aangelegd. De betonvloer werd wel op een andere plaats ingeplant dan aangevraagd in de gewei gerde stedenbouwkundige vergunning van 11 juni 2008. In de voorwaardelijke stedenbouwkundige vergunning van 8 augustus 2007 werden de volgende uitdrukkelijke voorwaarden opgenomen: 004713 / CI
2/5
“ Een groenzone van minimum 342,75m² (15% van de totale perceelsopp.) te voorzien. Van deze 342,75m² dient minstens 274,2m² met inheemse beplat ing (zie lijst met inheemse plantensoorten in bijlage) aangelegd te worden. Afsluitingen op de perceelsgrenzen te voorzien van inheemse haagsoorten (geen naaldhout tenzij taxus). “ Het opnemen van de uitdrukkelijke voorwaarde in de voornoemde stedenbouwkundige vergunning strekt enerzijds ertoe de hinder voor de naburige erven te beperken en strekt anderzijds ertoe zowel het toenmalige niveau van de goede plaatselijke ordenin g als het niveau van de toekomstige goede plaatselijke ordening veilig te stellen. In dat opzicht klemt het, vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening, des te meer dat de uitdrukkelijke voorwaarde niet werd nageleefd. De betonvloer werd thans ingeplant naast het gebouw tegen de rechterperceelsgrens in plaats van in de strook tussen de twee percelen. In het weigeringsbe sluit van de stedenbouwkundige vergunning met betrekking tot het plaatsen van een betonvloer werd er door het college van burgemeester en schepenen de volgende beoordeling van de goede ruimtelijke or dening gemaakt: “ Aan deze aanvraag kan slechts een ongunstig advie s verleend worden, daar de wasplaats mogelijk storend is voor de aanpalende percelen. De inplanting wordt voorzien op een strip tussen de twee aanpalende percelen waar best geen c onstructies/activiteiten worden ingeplant. Deze wasplaats bezorgt hinder aan aangrenzende eige naars, gezien de ligging nagenoeg tegen de perceelsgrens. De laad- en loszone van het aanpa lende perceel situeert zich vlak aan deze wasplaats. “ De betonvloer is aangelegd op een andere inplanting dan bij geweigerde vergunning van 11 juni 2008. De betonvloer ligt weliswaar niet in de strook tuss en de aan de noordzijde van het perceel aanpalende gebouwen, doch nog wel tegen de rechterperceelgrens . Er kan wel nog gesteld worden, ondanks de gewijzigde inplanting, dat de rechteraanpalende buu r kennelijk hinder ondervindt door de inplanting va n de betonvloer. Uit de inlichting verkregen door de stad Genk blijk t immers dat op de wasplaats het reinigen van het verhuurde bouwmaterialen gebeurd. Uit de fotoreport age van 29 november 2011 blijkt dat het te huren bouwmateriaal onder andere bestaat uit allerhande g rote materialen (WC’s, hoogtewerkers,H) Uit deze fotoreportage blijkt ook dat de scheidingsmuur tuss en het aanpalende perceel en de wasplaats lager is dan deze materialen. Indien zulke grote materialen gereinigd worden, kan er gesteld worden dat het aanpalende perceel hiervan last ondervindt, daar he t zeer waarschijnlijk is dat het spatwater op zijn perceel terecht komt. Daar de wasplaats tegenover een garagepoort van het aanpalende perceel geplaatst is, zorgt dit voor een kennelijke daling van het gebruiksgenot en is derhalve de plaatselijk e ordening manifest in het gedrang brengt. In de mate dat de overtreder aanvoert dat de huidige wasplaats een oude wasplaats is die enkel werd vernieuwd, merkt de Raad op de goedgekeurde bouwpla nnen horende bij de voorwaardelijke stedenbouwkundige vergunning van 8 augustus 2007 ge en wasplaats staat ingeplant bij de plannen van de bestaande resp. vergunde toestand. Het argument van de overtreder dat de huidige wasplaats een bestaande wasplaats is, vindt geen steun in plannen horende bij de vergunning van 8 augustus 2007. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de inbr euken dateren van na 8 augustus 2007, in casu de dag waarop het college van burgemeester en schepenen ee n voorwaardelijke stedenbouwkundige vergunning verleende voor het verbouwen van een ind ustriegebouw. 5.4. In de mate dat de overtreder aanvoert dat de voorwaarden in de stedenbouwkundige vergunning bevreemdend zijn, merkt de Raad op het niet aan de Raad toekomt te beoordelen of de vergunningverlenende overheid haar appreciatiebevoe gdheid naar behoren heeft uitgeoefend In de mate dat de overtreder aanvoert dat het college van burgemeester en schepenen en de stedenbouwkundige inspecteur niet omstandig en gemo tiveerd aantonen dat het bouwwerk een zwaarwichtige en onherstelbare inbreuk vormt, merkt de Raad op dat de Raad beoordeelt bij de 004713 / CI
3/5
uitoefening van de adviesbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 6.1.7 van Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening overeenkomstig artikel 6.1.6, § 2, tweede lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de concrete weerslag van de inbreuken. De Raad heeft met toepassing van artikel 13, eerste lid PR HRH op basis van de beschikbare stukken, gegevens en inlichtingen een eigen analyse gemaakt van de concrete weerslag van de inbreuken op de plaatselijke ordening en de rechten van derden ( sub 5.2.).
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee de stedenbouwkundige inspecteur zich aansluit bij de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen 004713 / CI
4/5
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van art. 10 § 3 PR HRH 3. Gemotiveerde nota Boels verhuur NV met bijhorende stukken
004713 / CI
5/5
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Inspectie West-Vlaanderen De heer Tom De Roep,,De heer Krist Windels De heer Steven Van Aeldeweereld Werkhuisstraat 9 8000 BRUGGE
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/31040/3380.2 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/31040/110.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 2/03/2012 datum
Advies nr. 873 betreffende adviesaanvraag betreffende de opeenvolgende herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundig inspecteur 1. Voorwerp Bij brief van 2 maart 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze bri ef. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 8210 Zedelgem, Zeeweg Noord, kadastraal gekend als afdeling 4, sectie B, nummer 1623E. De Raad leest dit als een nieuwe herstelvordering, daar het voorwerp van de herstelvordering veranderd is. Op 28 januari 2011 verleende de Raad een eenslu idend advies met betrekking tot de volgende inbreuken: het kappen van de bomen, het aanleggen v an de verharding, het plaatsen van de mobiele woongelegenheid, het plaatsen van de garage/berging , het plaatsen van de oeverversteviging en het plaatsen van een draadafsluiting en een metalen toe gangspoort. Thans is het kappen van bomen niet meer opgenomen in de herstelvordering, daar overtre ders hiervoor een regularisatievergunning bekwamen. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Patrick Declerck werd uitgenodigd om schriftelijk e nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergaderi ng op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreki ng steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 6 oktober 2009 en 25 februari 2010. _____________________________________________________________________________________________ 004649/I
1/4
3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bed oeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Diksmuide - Torhout in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
-
-
Op de luchtfoto van 2000 is het perceel nog omsloten door bomen. De berging is wel al zichtbaar. Op de luchtfoto van 2005 ziet de toestand er onveranderd uit. Op de luchtfoto van 2009 is zichtbaar dat er een verharding werd aangelegd. Op 6 oktober 2009 werd er proces-verbaal opgesteld voor het kappen van bomen, het aanleggen van een dreef met KWS-verharding, het plaatsen van een mobiele woongelegenheid, het plaatsen van een garage/bergplaats en het plaatsen van oeverversteviging in hout. Op 25 februari 2010 werd er proces-verbaal opgest eld wegens het plaatsen van een afsluiting bestaande uit een metalen poort en een lange draada fsluiting met betonplaat. Op 28 januari 2011 werd er een eensluidend advies verleend door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid voor de inbreuken. Op 24 februari 2011 werd de herstelvordering opge stuurd naar de procureur des konings Op 3 oktober 2011 verleende het college van burge meester en schepenen een regularisatievergunning voor het kappen van de bome n. De andere zaken, m.n. het aanleggen van de verharding, het plaatsen van de mobiele woon gelegenheid, het plaatsen van de garage/berging, het plaatsen van de oeververstevigi ng en het plaatsen van de afsluiting werd uit de stedenbouwkundige vergunning geschrapt. Op 16 januari 2012 seponeerde het parket de herst elvordering.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. Luidens artikel 6.1.41, §1, tweede lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening kunnen voor de diverse onderdelen van éénzelfde misdrijf verschillende her stelmaatregelen worden gevorderd, indien deze voldoende individualiseerbaar zijn. De Raad stelt vast dat de opsplitsing van de herstelvordering in het herstel in de oorspronkelijke toe stand enerzijds en het uitvoeren van bouw- of aanpassings werken anderzijds mogelijk is, aangezien de verschillende onderdelen van het misdrijf voldoende individualiseerbaar zijn. De herstelvordering doorstaat aldus de toets aan ar tikel 6.1.41, §1, tweede lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 5.2. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). De Raad stelt vast dat de gevorderde bouw- of aanpassingswerken voor de vijver kennelijk volstaan om de plaatselijke ordening te herstellen, aangezien o p die manier de vijvers hun natuurlijk karakter terug krijgen. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.3.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plege n van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. _____________________________________________________________________________________________ 004649/I
2/4
De onmiddellijke omgeving wordt gekenmerkt door een open landschap met hier en daar landbouwbedrijven en woningen. Uit de bij het dossi er gevoegde luchtfoto’s van 2000 en 2005 blijkt dat het perceel voorheen omsloten was door bomen. Uit de elementen van het dossier blijkt dat er op het kwestieuze perceel een verharde weg werd aangelegd, een mobiele woongelegenheid en berging/garage werd geplaatst, de vijvers verstevigd werden en er een afsluiting werd geplaatst rondom het perceel. Uit de fotoreportage van 24 maart 2011 blijkt dat de inbreuken in visueel opzicht storend zijn, daar d e inbreuken van ver zichtbaar zijn. Het open landscha p wordt derhalve verstoord door de geviseerde handelingen. Bovendien blijkt uit de elementen van het dossier dat het kwestieuze perceel gelegen is in biologisch zeer waardevol gebied. Uit de overgelegd e foto’s blijkt dat de geviseerde inbreuken een aantasting betekenen van de ter plaatse aanwezige l andschappelijke en natuurwaarden. Uit de bij het dossier gevoegde luchtfoto’s van 2000, 2005 en 2009 blijkt dat de geviseerde inbreuken in stedenbouwkundig opzicht een onaanvaardbare bijkome nde ruimtelijke waarslag op de plaatselijke ordening met zich meebrengen. 5.4. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een wederrechtelijke to estand met voortschrijdend karakter bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit sub 3.3. blijkt dat doorheen de jaren de wederrechtelijke toestand op het perceel steeds verder verzwaard werd. 5.5. In de mate dat overtreder aanvoert dat hij niet inziet wat de problemen zijn, daar hij een stedenbouwkundige vergunning bekwam, merkt de Raad op dat hij enkel een stedenbouwkundige vergunning bekwam voor het kappen van de bomen. Uit de bijzondere voorwaarden van de stedenbouwkundige vergunning blijkt dat het verhard en van de dreef, het plaatsen van een mobiele woongelegenheid, het behouden van de oude bergplaat s en het plaatsen van de oeverversteviging uit de vergunning worden geschrapt.
6. Advies De Raad verleent positief advies.
Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 004649/I
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota van Patrick Declerck met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004649/I
4/4
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004583 / I Adviesnummer: 000746 24/02/2012
ADVIES inzake de adviesaanvraag van de stedenbouwkundig inspecteur over de vordering tot herstel betreffende de uitvoering van vergunningsplichtige werken zonder de nodige stedenbouwkundige vergunningen
Gemeente: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer :
RAVELS Schootseweg 8 te 2380 RAVELS 2° afd., sectie C, nummer(s): 346E, 346F
Bouk DE RUIJTER, Schootseweg 8te 2381 RAVELS Patricia MEULEMANS, Aarle 5te 2382 RAVELS Louis CARON, Grootreesdijk 38te 2460 KASTERLEE NV Bouwgroep (Remysen), Polendam 1 te 2340 BEERSE NV JANSSEN Ramen, Veedijk 46te 2300 TURNHOUT VHW Beheer BVBA, Steenovenstraat 5te 2350 VOSSELAAR Architectenburo Louis CARON BVBA, Grootreesdijk 38 te 2460 KASTERLEE - Architect : BVBA Bouwmaterialen Gebroeders VAN GILS, Kapelstraat 25 te 2380 RAVELS - Aannemer : Aangetekende zending : 24 januari 2012 Inventaris van de door het handhavende bestuur inge diende stukken: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Adviesaanvraag d.d. 24/01/2012 Herstelvordering Uittreksel gewestplan Uittreksel kadasterplan Uittreksel orthofotoplan Proces-verbaal met bijlagen d.d. 19/08/2011 Bekrachtigingsbeslissing SI d.d. 23/08/2011 Proces-verbaal met bijlagen d.d. 23/11/2011 Bekrachtigingsbeslissing SI d.d. 24/11/2011 Proces-verbaal met bijlagen d.d. 21/09/2011 Brief Si d.d. 8/12/2001
12. 13. 14. 15. 16.
Uitreksels GRS Ruilverkaveling Nota advocaat d.d. 30/08/2011 Dagvaardiging d.d. 31/08/2011 Vonnis rechtbank eerste aanleg d.d. 24/10/2011 17. Brief agentschap ruimte en erfgoed d.d. 18/11/2009 18. Foto’s streetview 19. Vergunning met bijlagen d.d. 1964
Inventaris van de door de schriftelijk gehoorde belanghebbende, NV Janssens, ingediende stukken: 1. Gemotiveerde nota d.d. 6/02/2012 2. Plan overhandigd door bouwheren _____________________________________________________________________________________________ 8.04/13035/107.1
1/9
3. Offerte
4. Kopie schrijven RWO Antwerpen
Inventaris van de door de schriftelijk gehoorde belanghebbende, Architectenburo Louis Caron BVBA, ingediende stukken: 1. Gemotiveerde nota d.d. 6/02/2012 2. E-mails tussen architect en bouwheer
3. Werfverslag 4. Kopie schrijven RWO Antwerpen
Inventaris van de door de schriftelijk gehoorde belanghebbende, Bouk De Ruiyter, ingediende stukken: 1. Gemotiveerde nota d.d. 30/01/2012 2. Notariële akte vroegere woonst 3. zichten vanaf paardenstal 4. Foto’s tijdens bouw
5. Plan met vermelding te regulariseren dakkapellen 6. Mailstring met lokale politie inzake afname verhoor
1. VOORAFGAANDEN Uit de elementen van het dossier en de voorliggende herstelvordering blijken geen voorafgaanden te zij n.
2. PROCEDURE 2.1. Met een op 24 januari 2012 verstuurde aangetek ende zending vraagt de stedenbouwkundige inspecteur advies over de herstelvordering. 2.2. Met een op 26 januari 2011 verstuurde aangetek ende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Bouk De Ruijter, Patricia Meulemans, Architectenburo Louis Caron, Louis Caron , BVBA Bouwmaterialen Gebroeders Van Gils, B.V.B.A., NV Bouwgroep Remysen, N.V. Janssen Ramen en VHW Beheer B.V.B.A. schriftelijk te horen. Het secretariaat van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid ontving een bij aangetekende zending van 3 februari 2012 verstuurde gemotiveerde nota vanwege Patricia Meulemans en Bouk De Ruijter. Het secretariaat van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid ontving een bij aangetekende zending van 6 februari 2012 verstuurde gemotiveerde nota vanwege NV Janssens. Het secretariaat van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid ontving een bij aangetekende zending van 6 februari 2012 verstuurde gemotiveerde nota vanwege Architectenburo Louis Caron B.V.B.A. Op 8 februari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid de naar BVBA Bouwmaterialen Gebroeders Van Gils verstuurde zending die door de post teruggestuurd werd. Er staat op deze zending dat de geadresseerde de voorn oemde zending “geweigerd” heeft. Op 15 februari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid de naar Bouk De Ruijter verstuurde zending die door de post teruggestuurd werd. Er staat op deze zending dat de geadresseerde de voornoemde zending “niet afgeha ald” heeft. Het secretariaat van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid ontving een bij aangetekende zending van 16 februari 2012 verstuurde gemotiveerde nota vanwege de NV Bouwgroep (Remysen). Deze gemotiveerde nota werd buiten de in artikel 7 § 3 PR HRH gestelde termijn ingediend. In zijn gemotiveerde nota wordt aangehaald dat de uitnodigi ng tot horen pas op 15 februari 2012 werd ontvangen, daar de aangetekende zending niet naar d e maatschappelijke zetel was verstuurd; Na verificatie van de referentiedatabank van de rec htspersonen van de federale overheidsdienst Justiti e, blijkt dat de maatschappelijke zetel gevestigd is op Polendam 1 te 2340 Beerse en niet aan de Slagmolenstraat 56 te 2300 Turnhout. De gemotiveerde nota wordt derhalve niet uit de bes luitvorming geweerd. 2.3. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouw kundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 24 februari 2012 (verontschuldigd). _____________________________________________________________________________________________ 8.04/13035/107.1
2/9
3. FEITEN E
3.1. Het perceel kadastraal gekend te Ravels, 2e afdeling, sectie C, nummers 346 en 346F waarop de geviseerde inbreuken gelegen zijn, zijn volgens het gewestplan Turnhout bestemd tot landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Dit is het plan waaraan de geviseerde inbreuken moe ten worden getoetst. 3.2. Uit de elementen van het dossier en de voorliggende herstelvordering blijkt de volgende historiek . Op 13 juli 2010 verleende het college van burgemees ter en schepenen van de gemeente Ravels een stedenbouwkundige vergunning voor het herbouwen van een woning met paardenstalling. Op 19 augustus 2011 werd proces-verbaal opgesteld w egens het bewonen van de paardenstal en het bouwen van de paardenstal in strijd met de vergunni ng. Op 19 augustus 2011 werden de thans geviseerde werk en of handelingen door een daartoe bevoegd ambtenaar stilgelegd door middel van een stakingsbe vel. Op 23 augustus 2011 werd het voornoemde stakingsbevel bekrachtigd door de stedenbouwkundige inspecteur. Op 23 november 2011 werd er proces-verbaal opgestel d wegens het doorbreken van het stakingsbevel en het ophogen van het terrein.
4. HERSTELVORDERING 4.1. De voorliggende herstelvordering heeft betrekk ing op de op 19 augustus 2011 en 23 november 2011 vastgestelde inbreuken zoals deze worden omschreven in de herstelvordering. De herstelvordering wordt gehecht aan onderhavig advies. 4.2. De handelingen, die luidens artikel 4.2.1 Vlaa mse Codex Ruimtelijke Ordening vergunningsplichtig zijn, werden niet conform de voornoemde stedenbouwk undige vergunning van 13 juli 2010 uitgevoerd. Luidens de voorliggende herstelvordering betreffen de geviseerde inbreuken: “ In landschappelijk waardevol agrarisch gebied wordt een paardenstal gebouwd (op perceel met kadastrale nummer 346F) in strijd met de stedenbouwkundige vergunning d.d. 13/7/2010. De paardenstal werd als een volwaardige residentiële woning gebouwd en wordt sinds 20/05/2010 bewoond. Achteraan het perceel wordt er een deel van het perceel opgehoogd. “ 4.3. Het handhavende bestuur beoogt via de voorligg ende herstelvordering het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand en de staking van het s trijdige gebruik. 4.4. In de mate dat overtreders in hun gemotiveerde nota aanvoeren dat de bewoning van de paardenstal in november 2011 werd stopgezet, dient opgemerkt te worden dat dit niet gestaafd wordt. De herstelvordering is met betrekking tot dit onderdeel derhalve niet zonder voorwerp geworden.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/13035/107.1
3/9
5. BEOORDELING
5.1.
Verschillende herstelmaatregelen
5.1.1. Luidens artikel 6.1.41, §1, tweede lid Vlaam se Codex Ruimtelijke Ordening kunnen voor de divers e onderdelen van éénzelfde misdrijf verschillende her stelmaatregelen worden gevorderd, indien deze voldoende individualiseerbaar zijn. De Hoge Raad stelt vast dat het handhavende bestuur enerzijds de staking van het strijdige gebruik en anderzijds het herstel van de plaats in de oorspron kelijke toestand beoogt. 5.1.2. De Hoge Raad merkt op dat de staking van het strijdige gebruik een vorm is van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand. De Hoge Raad beschouwt de voorliggende herstelvorde ring dan ook, voor wat de toets aan artikel 6.1.41, §1, tweede lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening b etreft, als een vordering tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand. 5.1.3. De Hoge Raad stelt bijgevolg vast dat de voorliggende herstelvordering strookt met artikel 6.1.41, §1, tweede lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
5.2.
Decretale prioriteitenorde
5.2.1.
Normatief kader
5.2.1.1. In artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt het volgende bepaa ld: “Naast de straf kan de rechtbank bevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen. Dit gebeurt, onverminderd artikel 6.1.7 en 6.1.18, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, werden uitgevoerd. De herstelvordering wordt ingesteld met inachtneming van volgende regelen: 1° voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken, wordt gevorderd: a) hetzij de uitvoering van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik, b) hetzij, zo dit kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken; 2° voor andere misdrijven dan deze, vermeld in 1°, wordt de betaling van de meerwaarde gevorderd, tenzij de overheid die de herstelvordering instelt, aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad, in welk geval één van de maatregelen, vermeld in 1°, wordt gevorderd.” Deze bepaling stelt de volgende prioriteitenorde va st in de opgelegde keuze van de herstelvorm. De te vorderen herstelmaatregel is het herstel in de oors pronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik, c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken zo di t kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen in het geval van doorbreking van een stakingsbevel, alsook in het geval er sprake is van handelingen in strijd met de stedenbouwkundi ge voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken. In alle andere gevallen is de te vorderen herstelma atregel de betaling van een meerwaarde, tenzij het handhavende bestuur aantoont, of uit de elementen van het dossier blijkt, dat de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad , in welk geval het herstel in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken wordt gevorderd. 5.2.1.2. Een stedenbouwkundig voorschrift bedoeld in het voornoemde artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, is “een reglementaire bepaling opgenomen in een ru imtelijk uitvoeringsplan, een plan van aanleg of ee n _____________________________________________________________________________________________ 8.04/13035/107.1
4/9
stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordeni ng vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996” (artikel 1.1.2, 13° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening). Verkavelingsvoorschriften zi jn derhalve geen “stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemminge n” in de zin van artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Bestemmingsvoorschriften zijn voorschriften over het al dan niet toegelaten zijn van bepaalde functies en activiteiten in een gebied (Parl. St. Vl. Parl. 1998-1999, nr. 1332/1, 23). De zinsnede “voor zover daarvan niet op geldige wij ze is afgeweken”, bedoeld in artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dient te worden gelezen als “voor zover daarvan nie t op geldige wijze kan worden afgeweken” (Gent 16 dec ember 2010, nr. C/1537/10; Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 282, voetnoot 423). Zij betreft handelingen aan bestaande zonevreemde constructies waarvoor afwijki ngsmogelijkheden gelden. Dit laatste dient te worden beoordeeld op de initieel, vóór het misdrijf , bestaande toestand. Of de toestand tot stand gebracht door het misdrijf effectief voor vergunning in aanmerking komt, is hierbij niet het beoordelingscriterium (Gent 16 december 2010 nr. C/ 1537/10). 5.2.1.3. “De bepaling “voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken (te begrijpen als “kan worden afgeweken”), houdt niet in dat, zelfs wanneer de constructie vanuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening kan aanvaard worden, bij wette lijke onmogelijkheid tot het vorderen of bevelen va n een meerwaarde, het herstel in de oorspronkelijke t oestand moet worden bevolen. Ook de bepaling “ voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel” houdt niet in dat, zelfs wanneer de constructie vanuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening kan aanvaard worden bij het do orbreken van het stakingsbevel, steeds het herstel in de oorspronkelijke toestand moet worden gevorderd o f bevolen. Het is dus niet zo dat het handhavend bestuur, zelfs zo wat de initieel, voor het misdrijf bestaande toestand betrof kon worden afgeweken van de bestemm ingsvoorschriften en/of het stakingsbevel werd doorbroken, slechts de afbraak kan vorderen ongeach t de impact van de handelingen en constructies op de plaatselijke ordening. 5.2.2.
Toepassing
5.2.2.1. Zoals hiervoor is gesteld, worden de geviseerde inbreuken getoetst aan de voorschriften van h et voornoemde gewestplan. Het handhavende bestuur beoogt het herstel in oorsp ronkelijke toestand en de staking van het strijdig gebruik. 5.2.2.2. De Hoge Raad stelt vast dat de geviseerde handeling werden verricht in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor h et gebied toegelaten bestemmingen. Op basis van het dossier kan worden besloten dat er met betrekking tot de initiële toestand voorafgaand aan de geviseerde handelingen niet kon worden afgew eken van de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemminge n 5.2.2.3. De Hoge Raad stelt vast dat de voorliggende herstelvordering strookt met artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
5.3. 5.3.1.
Inhoudelijke beoordelingscriteria Normatief kader
Overeenkomstig artikel 6.1.6, §2, tweede lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn de adviezen van de Hoge Raad te allen tijde gesteund op motieven di e ontleend worden aan: 1°
het recht, met inbegrip van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals deze specifiek binnen de ruimtelijke ordening gelden; 2° de weerslag van inbreuken op de rechten van der den en op de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge ee n misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, zou hebben voorgedaan. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/13035/107.1
5/9
De toetsing aan het recht, behelst zowel een toetsing aan de formele rechtsbronnen als een toetsing aa n alle positiefrechtelijke rechtsbronnen, met inbegri p van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur . Zo kan de Hoge Raad o.a. nagaan of de voorgenomen h erstelvordering voldoende duidelijk is (rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel), of een gevorderde herstelmaatregel niet steunt op een onredelijke opvatting van de goede plaatselijke ord ening (redelijkheidsbeginsel), of een voorgenomen herstelvordering steunt op een correcte bevinding v an de feiten, een correct gevolgde procedure en een vaste gedragslijn (zorgvuldigheidsbeginsel) en afdo ende aantoonbaar is dat de gevorderde herstelmaatregel in relatie staat met de ernst van het misdrijf (materieel motiveringsbeginsel en evenredigheidsbeginsel) (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 253). Luidens de Memorie van Toelichting bij het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handha vingsbeleid moet bij de beoordeling van de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de pla atselijke ordening, abstractie worden gemaakt van de thans geviseerde inbreuk(en) en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zou(den) de thans geviseerde inbreuk(en) niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de geviseerde inbreuken moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafg aand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De goede ruimtelijke ordening moet volgens dezelfde Memorie van Toelichting in dit verband worden gelezen in het licht van artikel 4.3.1, §2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dat bepaalt dat de overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen: 1°
2°
3°
het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben o p de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodem reliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4; het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt b ij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunte n, vermeld in 1°, in rekening brengen; indien het aangevraagde gelegen is in een gebie d dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg o f een verkavelingsvergunning waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen e n regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordeni ng weer te geven.
Wat de rechten van derden betreft moet volgens dezelfde Memorie van Toelichting enerzijds worden onderzocht of en in welke mate de thans geviseerde inbreuk(en) niet van aard is (zijn) om kennelijk overdreven hinder te veroorzaken voor de naburige e rven. Anderzijds moet niet alleen de huidige, maar ook de toekomstige goede ruimtelijke ordening worde n veilig gesteld (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 255). 5.3.2.
Beleidscriteria van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening
In het op 16 juli 2010 door de Vlaamse Regering goe dgekeurde Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening (BS 5 augustus 2010, eerste editie, www.hogeraadvoorhe thandhavingsbeleid.be) wordt als specifieke beleidsregel ten aanzien van de Hoge Raad gesteld d at de Hoge Raad voor recente overtredingen, alsook voor geconsolideerde, niet-recente overtredi ngen en voor wederrechtelijke toestanden met een voortschrijdend karakter een eensluidend advies wor dt verleend indien de voorliggende herstelvordering de toets aan de weerslag van de inbreuk op de goede plaatselijke ordening en de rechten van derden doorstaat. De Hoge Raad moet daarnaast in ieder gev al streven naar een gelijke behandeling van gelijkaardige feiten. Tevens wordt gesteld dat de Hoge Raad bij niet-geco nsolideerde, niet-recente overtredingen een nieteensluidend advies kan geven ook in die gevallen wa arbij de herstelvordering de voornoemde, drievoudige toets doorstaat (cf. Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening, blz. 42-43). Geconsolideerde, niet-recente overtredingen zijn vo lgens het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening “niet-recente overtredingen die in het verleden tijdig werden vastgesteld en waarvoor nadien de nodige _____________________________________________________________________________________________ 8.04/13035/107.1
6/9
stappen werden gezet tot het bekomen van herstel, maar waarbij op heden nog geen definitieve uitspraak werd verkregen dan wel nog geen (volledige) uitvoering werd gegeven aan de opgelegde herstelmaatregelen.” Niet-geconsolideerde, niet-recente overtredingen zi jn volgens het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening “niet-recente overtredingen die in het verleden niet werden vastgesteld en die pas na vele jaren, b.v. bij het te koop stellen van het goed, worden vastgesteld”. (cf. Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening, voetnoot 1-2, blz. 43). 5.3.3.
Toepassing
5.3.3.1. Bij de beoordeling van de weerslag van inb reuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaa kt van de thans geviseerde inbreuk(en) en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtel ijke ordening zou zijn, zou(den) de thans geviseerde inbreuk(en) niet zijn gepleegd. Het nive au van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de geviseerde inbreuke n moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van d e geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De referentietoets vereist dat het handhavende bestuur op omstandige wijze nader toelicht wat het verschil is tussen de thans bestaande toestand en de referentietoestand in functie van de weerslag van de geviseerde inbreuken op de rechten van de derden en de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1 va n de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zou hebben voorgedaan. Het verschil tussen de thans bestaande toestand en de referentietoestand in functie van de weerslag van de geviseerde inbreuken op de rechten van de derden en de plaatselijke ordening, moet minstens voldoende blijken uit de door het handhavende bestu ur voorgelegde gegevens, stukken en inlichtingen. 5.3.3.2. Uit een vergelijking tussen de vergunde toestand en de thans bestaande toestand blijkt het volgende: 1° In de linkse zijgevel van de paardenstal werden er twee residentiële glasramen en een deur met glasraam geplaatst in plaats van drie in wit geschi lderde staldeuren; 2° Bovenaan in de voorgevel is er een groter en vierkant raam aangebracht in plaats van een rond raam; 3° In de zijgevel rechts werd er een groene dubbele deur geplaatst met in de linkerdeur een raam; 4° Op het dak van de paardenstal is een schouw gemetst die evenmin voorzien is op het vergunde bouwplan; 5° De paardenstal wordt bewoond; 6° Achteraan het perceel 346F werd er een reliëfwij ziging doorgevoerd. Over een oppervlakte van 8m op 8m werd de grond ongeveer 50cm opgehoogd. 5.3.3.3. Het niet conform de vergunning bouwen van de paardenstal 5.3.3.3.1. Wanneer, wat het niet conform de vergunning bouwen van de paardenstal betreft, thans de vergelijking wordt gemaakt tussen de vergunde toest and en de thans bestaande toestand, kan niet worden bijgetreden dat de ruimtelijke weerslag op d e plaatselijke ordening en de rechten van derden va n de inbreuk met betrekking tot de loods van dien aar d is dat de afbraak van de paardenstal vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakel ijk is. Er werd immers op 13 juli 2010 een stedenbouwkundig e vergunning verleend voor het bouwen van de paardenstal en hiermee dient rekening te worden geh ouden bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. 5.3.3.3.2. Er valt, zoals o.a. in de nota van Bouk De Ruijter en Patricia Meulemans wordt aangevoerd ( zie “Herstelmaatregel”), niet in te zien waarom de goed e ruimtelijke ordening niet evenzeer zou kunnen worden hersteld door bouw- of aanpassingswerken te vorderen. Temeer, daar bij de vergunningverlening het vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar werd gea cht dergelijke paardenstal op het kwestieuze percee l in te planten.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/13035/107.1
7/9
5.3.3.3.3. De concrete weerslag van deze geviseerde inbreuk op de plaatselijke ordening en de rechten van derden is dan ook niet van dien aard dat de doo r het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel vanuit het oogpunt van de goede ru imtelijke ordening noodzakelijk is. 5.3.3.4. De overige inbreuken 5.3.3.4.1. De onmiddellijke omgeving wordt gedomine erd door open velden met her en der een woonkavel. Uit de fotoreportage gevoegd bij het pro ces-verbaal van 23 november 2011 blijkt dat er achteraan op het perceel een reliëfwijziging werd d oorgevoegd. Deze ophoging van 50cm is in visueel opzicht storend, minstens door de oppervlakte ervan, minstens door de zichtbaarheid ervan vanop de straat wegens het open karakter van de onmiddellijk e omgeving. Daarnaast zorgt het bewonen van de paardenstal voor een te dens bewoningsprogramma op het kwestieuze perceel, daar er vlak naast elkaar twee volwaardige woningen worden gerealiseerd. Dit is in ruimtelijk opzicht ter plaatse onaanvaardbaar. 5.3.3.4.2. De concrete weerslag van deze geviseerde inbreuk op de plaatselijke ordening en de rechten van derden is dan ook van dien aard dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordenin g noodzakelijk is. 5.3.3.4.3. Dit geldt des te meer, nu uit de objectief, verifieerbare gegevens, stukken en inlichtingen blijkt dat het in casu gaat om een recente overtreding, zoals bedoeld in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening. Uit de herstelvordering en uit de elementen van het dossier blijkt immers dat de inbreuken dateren van na de voornoemde stedenbouwkundige vergunning van 13 j uli 2010. Onderhavig advies geeft dan ook in dit concreet geval uitvoering aan de voornoemde, door de Vlaamse Regering in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordenin g neergelegde, specifieke beleidsregel. 5.3.3.4.4. In de mate dat Bouk De Ruijter en Patricia Meulemans aanvoeren dat zij de beoogde herstelmaatregel zullen uitvoeren, kan worden opgem erkt dat de intentie tot het uitvoeren van de herstelmaatregel geen argument is waarop de Hoge Ra ad zijn besluitvorming steunt. In de mate dat zij aanvoeren dat de bewoning slecht s tijdelijk is, moet worden vastgesteld dat dit niet eraan in de weg staat dat in de huidige stand van de adviesprocedure de geviseerde handelingen nog steeds gepaard gaan met een inbreuk van de vergunni ngsplicht en derhalve op deze feiten de beoogde herstelmaatregel kan worden geënt. 5.3.3.4.5. In de mate dat de overtreder, NV Janssens, aanvoert dat de geviseerde handelingen niet met kwaad opzet gepaard gingen, moet worden vastgesteld dat, nog daargelaten de vraag of het plegen van een stedenbouwkundig misdrijf kwaad opzet vereist, dit niet eraan in de weg staat dat in de huidige stand van de adviesprocedure de geviseerde handelingen no g steeds gepaard gaan met een inbreuk van de vergunningsplicht c.q. de niet-naleving van de bestemmingsvoorschriften e n derhalve op deze feiten de beoogde herstelmaatregel kan worden geënt. 5.3.3.4.6. In de mate dat de overtreder, Architectenburo Louis Caron B.V.B.A, aanvoert dat de geviseerde handelingen door een andere persoon werden begaan e n hijzelf geen instructie tot het afwijken van het op te leveren plan heeft gegeven, moet worden vastgesteld dat een herstelvordering in rem wordt geformuleerd en derhalve deze argumenten niet diens tig kunnen worden aangevoerd in het kader van onderhavige adviesprocedure. Het komt aan de bodemrechter en niet aan de Hoge Raad toe om de identiteit van de persoon te bepalen aan wie de wederrechtelijke handelingen kunnen word en toegeschreven. 5.3.3.4.7. In de mate dat de overtreder, NV Bouwgroep (Remysen), aanvoert dat de geviseerde handelingen door een andere persoon werden begaan e n deze niet als aannemer is opgetreden, moet worden vastgesteld dat een herstelvordering in rem wordt geformuleerd en derhalve deze argumenten niet dienstig kunnen worden aangevoerd in het kader van onderhavige adviesprocedure. Het komt aan de bodemrechter en niet aan de Hoge Raad toe om de identiteit van de persoon te bepalen aan wie de wederrechtelijke handelingen kunnen word en toegeschreven.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/13035/107.1
8/9
5.4.
Synthese
Het handhavende bestuur moet zich met betrekking tot de niet conforme uitvoering van de paardenstal beraden of de goede ruimtelijke ordening niet evenz eer zou kunnen worden hersteld door een minder ingrijpende herstelmaatregel (staking van het strij dig gebruik, al dan niet gecombineerd met bouw- of aanpassingswerken).
6. ADVIES Om de hierboven vermelde redenen verleent de Hoge R aad voor het Handhavingsbeleid, met betrekking tot de paardenstal, een negatief advies over de voor advies voorgelegde herstelvordering. Om de hierboven vermelde redenen verleent de Hoge R aad voor het Handhavingsbeleid, met betrekking tot de bewoning van de paardenstal en de reliëfwijz iging, een positief advies over de voor advies voorgelegde herstelvordering. Dit advies beperkt zich tot de herstelvordering en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 24 februari 2012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit G. Debersaques, voorzitter, R. Mortier, C. Bamps, leden-juristen, F. Van de Velde, M. Boes en S. Lust, leden-deskundigen, bijgestaan door W. Vanheel, vaste secretaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bijlage:
Geert Debersaques Voorzitter
herstelvordering, 13 pagina’s
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/13035/107.1
9/9
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO West-Vlaanderen De heer Tom De Roep, De heer Krist Windels De heer Steven Van Aeldeweereld Jacob van Maerlantgebouw Koning Albert I-laan 1.2 bus 94 8200 BRUGGE
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/34002/111.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 13/04/2012 datum
Advies nr. 933 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur
1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 13 april 2012 verzocht d e stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze adviesaanvraag heeft betrekking op het volgend e goed: 8750 ANZEGEM, Goed Ter Motestraat 2, kadastraal gekend als afdeling 3, sectie B, nummer 516B. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Wim Camerlynck werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; Magda Derijcke werd uitgenodigd om een schrifteli jke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in de processen-verbaal van 29 november 2010 en 27 maart 2012. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bed oeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 4747 / I
1/4
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Kortrijk in agrarisch gebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Op het bouwplan bij de stedenbouwkundige vergunni ng van 15 april 1992 staat de woning opgetekend; Op de bij het dossier gevoegde luchtfoto van 2000 zijn de loods en de woning zichtbaar; Op de bij het dossier gevoegde luchtfoto van 2005 is de verharding, veranda en siervijver zichtbaar; Op de bij het dossier gevoegde luchtfoto van 2009 is de tweede woongelegenheid, de carport, het tuinhuis, de garage en de patio zichtbaar; Uit het proces-verbaal van 27 maart 2012 blijkt dat de loods sinds twee jaar wordt gebruikt als werkplaats.
3.4. Op 20 juli 1988 verleende het college van burg emeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “bouwen stallingen voor kweken van paarden”.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelvordering doorstaat de toets aan artikel 6.1.41, § 1, tweede lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De Raad stelt vast dat de opsplitsing van de herstelvordering in het herstel in de oorspronkelijke toe stand enerzijds en de staking van het strijdig gebruik anderzijds mogelijk is, aangezien de verschillende onderdelen van het misdrijf voldoende individualise erbaar zijn. 5.2. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.3.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. 5.3.2. Uit de vergelijking van de vergunde bouwplan nen van 20 juli 1988 en de thans bestaande toestand op het kwestieuze perceel blijkt dat enkel de stalling voor paarden vergund is. Thans zijn er bijkomen d de volgende constructies opgericht: een woning met ver anda, een garage, een chalet (tweede woongelegenheid) met carport achteraan het perceel, een patio en tuinhuis. Tevens zijn verhardingen aangelegd en een siervijver. Uit de bij het dossier gevoegde luchtfoto’s blijkt dat de onmiddellijk aanpalende percelen open weiden betreffen. 5.3.3. Uit deze vergelijking en de bij het dossier gevoegde luchtfoto’s blijkt dat er op het kwestieuze perceel sprake is van een overdreven stedenbouwkund ig onaanvaardbare perceelsbezetting in het kader van residentiële bewoning, die ter plaatse op het k westieuze perceel en in de onmiddellijke omgeving ruimtelijk niet aanvaardbaar is. De thans bestaande wederrechtelijke toestand op het kwestieuze percee l is functioneel niet inpasbaar in het agrarisch gebi ed, aangezien de wederrechtelijke toestand op het kwestieuze perceel niet in functie staan van een (para-)agrarische activiteit.
004747 / I
2/4
5.3.4. Uit de hierboven (supra, 3.3) aangehaalde gegevens blijkt dat de wederrech telijke toestand op het kwestieuze perceel de voorbije tien jaar steeds mee r werd verzwaard en dat de plaatselijke ordening doorheen de laatste jaren alsmaar meer werd aangeta st. 5.3.5. In het licht van de concrete, feitelijke toedracht van de zaak, alsook in het licht van de aard, de ernst en de omvang van de geviseerde handelingen en gelet in het bijzonder op het dynamische en steeds voortschrijdende karakter van de wederrechtelijke toestand, en tevens rekening houdende met de concrete weerslag van de inbreuk op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, kan de herstelmaatregel worden bijgetreden. 5.4. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. Uit hetgeen hierboven (supra, 3.3) wordt aangehaald , blijkt dat de herstelvordering een wederrechtelij ke toestand met voortschrijdend karakter bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan betreft. 5.5. In de mate dat in de gemotiveerde nota om voldoende tijd wordt verzocht om een andere bestemming te zoeken en derhalve om uitstel van de hersteltermijn wordt verzocht, merkt de Raad op dat hij niet over de bevoegdheid daartoe beschikt.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering 004747 / I
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Wim Camerlynck met bijhorende stukken
004747 / I
4/4
AANTEKENEN Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Inspectie RWO West-Vlaanderen Jacob Van Maerlantgebouw Tom De Roep/Steven Van Aeldeweereld Koning Albert-I-laan 1.2 bus 94 8200 BRUGGE (St.Michiels)
uw kenmerk 8.00/37007/1889.5 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/37007/109.3 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 20/03/2012 datum
Advies nr. 867 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 20 maart 2012 verzocht d e stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 8760 MEULEBEKE, Marialoopplaats 17, kadastraal gekend als afdeling 2, sectie C, nummer 1671N2. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Bob Demuynck werd uitgenodigd om een schriftelijk e nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 8 augustus 2010. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bed oeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO en de handelingen liggen in gebied ander dan ruimtelijk k wetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO.
004687/I
1/4
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Roeselare - Tielt deels in agrarisch gebied en dee ls in woongebied met landelijk karakter. 3.3. De handelingen werden verricht na 19 april 201 0, in casu de dag waarop het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige ver gunning verleende voor het regulariseren van een woning naar een gebouw met drie woongelegenhede n en één bureel. 3.4. Op 28 januari 2011 verleende de Raad een niet- eensluidend advies met betrekking tot de geviseerde inbreuken daar het niet duidelijk was in welke best emmingszones de inbreuken gelegen zijn. Op 15 juli 2011 verleende de Raad eveneens een niet-eensluiden d advies met betrekking tot de zelfde geviseerde inbreuken, daar het nog steeds niet duidelijk was in welke bestemmingszones de inbreuken gelegen zijn. Thans, heeft het handhavende bestuur wel een inplan tingsplan met de bestemmingszones en de inbreuken overgelegd.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling De herstelvordering doorstaat de toets aan artikel 6.1.41, § 1, tweede lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De Raad stelt vast dat de opsplitsing van de herstelvordering in de betaling van een meerwaarde enerzijds en het herstel in de oorspronkelijke toes tand anderzijds mogelijk is, aangezien de verschill ende onderdelen van het misdrijf voldoende individualise erbaar zijn. Met betrekking tot het oprichten van de garages 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Achter het gebouw waarin drie woongelegenheden en é én bureel gevestigd zijn, zijn acht garages opgetrokken en werd er voor 550m² verhard. In tegenstelling tot een eerdere vergunningsaanvraa g waarbij het oprichten van 14 garages werd geweigerd, zijn de garages opgetrokken aan één zijd e van het perceel. Hierdoor wordt de tuinstrook niet onaanvaardbaar belast. Daarnaast zorgen de verhardi ngen niet voor een overdreven bezetting van de tuinstrook. Er kan derhalve worden besloten dat het gedogen van de geviseerde inbreuk door het betalen van een meerwaarde de plaatselijke ordening niet op kenneli jk onevenredige wijze zal schaden. Niettemin, blijkt dat er garages werden opgericht en een deel van het perceel werd verhard die in visu eel en vormelijk opzicht niet van dien aard zijn dat er geen herstelmaatregel voor zou moeten worden gevorderd en naar toename van de bezettingsgraad ru imtelijke implicaties kent. Er moet dan ook worden besloten dat de concrete weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening en de rechten van derden van dien aard is dat de door het bestuur beoogde herstelmaatregel, m.n. de betaling van een meerwaar de, vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. 004687 / I
2/4
Met betrekking tot de ophoging 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Uit de elementen van het dossier blijkt dat het natuurlijke maaiveld afhelde naar de achterzijde van h et perceel toe. Thans werd dit gedeelte opgehoogd. Uit de fotoreportage gevoegd bij het proces-verbaal van 8 september 2010 blijkt dat de verhoging in visueel opzicht storend is, daar er steenpuin werd gebruikt om het perceel op te hogen. Bovendien ligt het perceel in een mogelijk overstromingsgebied. Doorda t de achterzijde van het perceel hoger ligt dan de naburige percelen, bestaat er een kans dat de waterhuishouding verstoort raakt. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de inbreuken dateren van na 19 april 2010, in casu de dag waarop het college van burgemeester en schepenen ee n stedenbouwkundige vergunning verleende voor het regulariseren van een woning naar een gebouw me t drie woongelegenheden en één bureel.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn De Raad spreekt zich niet uit over de berekeningswijze, noch over de omvang van de meerwaarde.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering 004687 / I
3/4
Bijlage 1
1. Inventaris van het dossier 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager
004687 / I
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
9700 OUDENAARDE
uw kenmerk 45035/7684/M/2011/6 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/45035/111.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 03/04/2012 datum
Advies nr. 901 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
Geacht college 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 3 april 2012 verzocht he t college van burgemeester en schepenen van OUDENAARDE de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze bri ef. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 9700 OUDENAARDE, Diependale 24, kadastraal gekend a ls afdeling 7, sectie A, nummer 95X3/2. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Geert Hoebeke werd uitgenodigd om een schriftelij ke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; Hugo Vyls woonde de vergadering bij en bracht voo rafgaand aan de sluiting van de besprekingen het standpunt van het college van burgemeester en schepenen van OUDENAARDE naar voor en verleende stemadvies; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 12 mei 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het bijzonder plan van aanleg “7/1 Leupegem - centrum”, goedgekeurd op 29 juni 1994, in een zone voor geslo ten bebouwing en een zone voor bijgebouwen. 4729/ C
1/4
3.3. In het proces-verbaal van verhoor van 12 mei 2011 wordt door de eigenaar uiteengezet dat er acht à negen jaar geleden “dakbescherming” werd aangelegd, dat er onlangs een afsluiting (balustrade) rond de “dakbescherming” geplaatst is en dat deze “dakbescherming” recent werd uitgebreid. Uit het procesverbaal van 12 mei 2011 blijkt dat de aanpalende bu ur heeft verklaard dat de buur het terras begin mei 2011 heeft uitgebreid. 3.4. Op 6 juli 2001 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “verbouwen van een handelszaak met appartement”. Op 11 augustus 2003 weigerde het college van burgem eester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “het oprichten van een tuinscherm + terras in bankirai”.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de gevis eerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaat selijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Uit de ter plaatse geldende stedenbouwkundig e voorschriften van het voornoemde bijzonder plan van aanleg blijkt dat in de zone voor gesloten bebo uwing de bouwdiepte op de verdieping 12 meter bedraagt. Daarnaast blijkt dat in de zone voor gesloten bebouwing een uitbouw ten opzichte van de uiterste bouwlijnen maximum 0,60 meter mag bedragen vanaf 2,50 meter boven het peil van het voetpad. Dit betreft voorschriften in de zin van artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 3° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening die dermate gedetailleerd zijn dat ze geen ruimte laten bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening, zodat geen verdere concrete beoordeling dient te worden gemaakt van de concrete plaatsgesteldheid en aanwending, in tegenstelling t ot wat in de gemotiveerde nota wordt aangevoerd. Verder zijn het bepalende voorschriften voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. Uit de bouwplannen horende bij de stedenbouwkundige vergunning van 6 juli 2001 blijkt dat het vergunde bouwvolume van de verdieping 12 meter bedraagt. Elk e verdere uitbreiding, ook al wordt deze slechts sporadisch gebruikt, is in strijd met de voornoemde voorschriften van het bijzonder plan van aanleg. De thans geviseerde handeling werd verricht in strijd met de aangehaalde voorschriften. Een schending van dergelijk voorschriften heeft tot gevolg dat de goede ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt. 5.2.2. De gevorderde bouw- of aanpassingswerken vol staan in casu kennelijk om de plaatselijke ordening te herstellen, aangezien door de uitvoering ervan e en toestand wordt gerealiseerd conform de stedenbouwkundige vergunning van 6 juli 2001 en con form de stedenbouwkundige voorschriften van het bijzonder plan van aanleg. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. _____________________________________________________________________________________________ 004729 / C
2/4
Uit hetgeen hierboven (supra, 3.3) werd aangehaald, blijkt dat de herstelvordering een wederrechtelijke toestand met voortschrijdend karakter bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan betreft. 5.4. De Raad kan bij ontstentenis aan inzage van het volledig strafdossier en nog daargelaten de vaststelling dat zulks niet tot de essentie van de advisering behoort, geen uitspraak doen over de strafrechtelijke verjaring van de feiten waarop de herstelmaatregel is geënt. Daarnaast blijkt dat de uitbreiding en de balustrade alleszins recent zijn. 5.5. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat dit “terras” louter de afdekking van de roofing betreft die uitsluitend en zeer sporadisch betreden wordt om de ramen te wassen en de vuilnisbak te legen. In het proces-verbaal van 12 mei 2011 werd vastgesteld dat een stuk terras werd bijgebouwd. Gelet op de bewijswaarde van dit proces-verbaal overeenkomstig artikel 6.1.5 VCRO moet worden aangenomen dat in het kader van onderhavige adviesprocedure het on derzoek naar de materialiteit van de feiten niet aan de Raad toekomt. Daarnaast wordt de bovenvermelde bewering dat de geviseerde handeling enkel dakbescherming betreft niet gestaafd door de objectief verifieerbare gegevens en stukken van het dossier, aangezien de aangebrachte afdekking niet e nkel boven het plat dak is aangebracht, maar ook ernaast.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering _____________________________________________________________________________________________ 004729 / C
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Geert Hoebeke met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004729 / C
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
9070 DESTELBERGEN
uw kenmerk FK/1.777.81/cbs03.04.2012 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/44013/123.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 16/04/2012 datum
Advies nr. 920 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
Geacht college 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 17 april 2012 verzocht h et college van burgemeester en schepenen van DESTELBERGEN de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze bri ef. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 9070 DESTELBERGEN, Kouterstraat 87, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie B, nummer 219M3. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Dominique Vandaele werd uitgenodigd om een schrif telijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van DESTELBERGEN aanwezig op de vergadering; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter: B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen oms chreven in het proces-verbaal van 21 december 2011. Aangezien de constructie is geplaatst in een strook die als de ‘zijtuinstrook’ in de zin van artikel 2.1, 11° van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, moet worden beschouwd, en werd opgericht blijkens het voornoemde proces-verbaal op een afstand van 120 cm van de zijdelings perceelsgrens, geldt de vrijstelling van de vergunningsplicht in de zin van de voornoemde bepaling niet.
4753 / C
1/4
De gehele strook gelegen ten noorden van de het hoo fdgebouw op de kwestieuze kavel moet worden begrepen als zijtuin. Door de plaatsing van de carp ort geldt des te meer dat de strook waarin de geviseerde constructie is opgericht, moet worden beschouwd als zijtuinstrook, zodat de voornoemde vrijstelling niet geldt in casu. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Gentse en Kanaalzone in woongebied. 3.3. Met betrekking tot het verrichten van de handelingen blijkt het volgende: -
op een door het secretariaat van de Raad geraadpleegd uittreksel van Google Streetview van juni 2009 is de geviseerde constructie niet zichtbaar; derhalve dateert de oprichting van de geviseerde constructie van tussen 2009 en 2012.
3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be ) werden gezet tot het bekomen van herstel : -
op 28 februari 2012 werd Dominique Vandaele aange maand door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Destelbergen om de gev iseerde constructie te verwijderen; op 21 december 2012 werd door de lokale politie ( Gerechtelijk Arrondissement Gent – Politiezone 5418 – Regio Rhode & Schelde Wijkdienst Destelbergen) proces-verbaal opgesteld.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de gevis eerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaat selijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de ha ndelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestan d ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt: −
de zijtuinstrook van het betreffende perceel, waarop een vrijstaand woonhuis is opgericht, was voorheen onbebouwd, behoudens de vergunde carport. Er werd op dit perceel een constructie opgericht in de zijtuinstrook, ingeplant ten noorde n van de carport.
004753 / C
2/4
−
−
op het kwestieuze perceel staat dus een carport eveneens in deze integrale zijtuinstrook, die niettemin, blijkens de stukken bezorgd door de gemeentelijk stedenbouwkundige ambtenaar van de gemeente Destelbergen, werd vergund. blijkens het door het handhavende bestuur bijgebra cht fotomateriaal werden geen constructies binnen de onmiddellijke omgeving opgericht in verge lijkbare, minderwaardige materialen.
In vergelijking met de toestand van het kwestieuze perceel vóór de geviseerde constructie werd opgericht, staat er thans een constructie die qua materiaalkeuze manifest afwijkt van de carport die op hetzelfde perceel werd opgericht en van de overige constructies binnen de onmiddellijke omgeving op vlak van welstand. De constructie werd opgericht in kennelijk minderwa ardige materialen die in visueel en vormelijk opzic ht geenszins harmoniëren met de materialen waarin de v oornoemde carport werd opgericht noch met het woonhuis op de kavel aan de Dorekenswegel die ligt ten noorden van de kwestieuze kavel. De constructie is verder manifest niet verenigbaar met het straatbeeld binnen de onmiddellijke omgeving, daar de welstand en de typologie van de constructie in schril contrast staan met de overige constructies binnen de onmiddellijke omgeving. Omwille van de materiaalkeuze is de geviseerde cons tructie noch in visueel en vormelijk opzicht, noch wat betreft het concrete gebruik ervan als opbergruimte op de plaats waar ze is ingeplant, verenigbaar met een goede plaatselijke ordening. Er kan worden besloten dat het gedogen van de gevis eerde constructie door de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op on evenredige wijze zou schaden. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan, aangezien de geviseerde constructie werd opgericht tussen 2009 en 2012 (3.3).
6. Advies De Raad verleent positief advies.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering 004753 / C
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH 3. Stukken eigen onderzoek door de Raad (Uittreksel Google Streetview – juni 2009) 4. Gemotiveerde nota Dominique Vandaele met bijhore nde stukken
004753 / C
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Inspectie RWO Limburg Geert Ruysseveldt/Elke Verheyden/Floriaan Vossen Hendrik Van Veldekegebouw Koningin Astridlaan 50 bus 1 3500 HASSELT
uw kenmerk 8.00/73083/20000040.7 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/73083/130.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 26/03/2012 datum
Advies nr. 915 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 26 maart 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 3700 TONGEREN, Gasthuisbosdreef 3, kadastraal gekend als afdeling 7, sectie A, nummer(s): 51H8. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Paul Luc Fagard werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorz itter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 25 november 2010. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO.
004709/I
1/4
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan St-Truiden – Tongeren in een gebied voor ambachtelijke bedrijven en K.M.O. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
-
-
Op 16 april 2007 verleende het college van burgem eester en schepenen van de stad Tongeren een voorwaardelijke stedenbouwkundige vergunning vo or de regularisatie van de achterbouw, het overdekt terras aan de woning, de loods aangrenzend aan de woning, de tuinberging, een nieuwbouw loods en voor het slopen van de hangaar. Op 22 november 2007 werd er vastgesteld dat de afbraak van de loods werd aangevat, maar nog niet voltooid. Op 28 mei 2009 werd er vastgesteld dat de afbraakwerken van de loods verder zijn gezet, maar nog niet werden voltooid. Op 20 oktober 2009 werd er vastgesteld dat de loods niet verder wordt afgebroken. Op 25 november 2010 werd er proces-verbaal opgest eld wegens het niet uitvoeren en het niet naleven van de voorwaarden van de stedenbouwkundige regularisatievergunning van 16 april 2007. Op 16 augustus 2011 werd er vastgesteld dat de vergunningsvoorwaarden van de stedenbouwkundige regularisatievergunning van 16 ap ril 2007 nog niet ten uitvoer werden gebracht.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt om schreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling Met betrekking tot het afbreken van de af te breken loods en schuil 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO ). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de gevis eerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaat selijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toes tand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nag egaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). Uit een vergelijking van de vergunde toestand en de thans bestaande toestand blijkt: 1. Het schuil is nog steeds aanwezig 2. De berging/loods is nog niet volledig afgebroken . De vloerplaat is nog aanwezig, net zoals nog enkele muren Uit de fotoreportage van 16 augustus 2011 blijkt dat het schuil en de loods bestaan uit een bouwfysisch verloederde toestand die in visueel opzicht manifes t storend is. Door het half afbreken van de loods en het schuil krijgt het perceel een wanordelijke indr uk. 004709 / I
2/4
5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. De inbreuken dateren immers van na 16 april 2007, in casu de dag waarop het college van burgemeester en schepenen van de stad Tongeren een voorwaardelij ke stedenbouwkundige vergunning voor de regularisatie van de achterbouw, het overdekt terras aan de woning, de loods aangrenzend aan de woning, de tuinberging, een nieuwbouw loods en voor het slopen van de hangaar verleende. Met betrekking tot het verbod om de te bouwen loods uit te voeren 5.1. Daargelaten de vraag of de vergunning voor de loods nog uitvoerbaar is en het verval van deze vergunning al dan niet is ingetreden, maakt de omstandigheid dat de titularis van de stedenbouwkundige vergunning geen gebruik maakt van de voornoemde ver gunning, geen stedenbouwkundig misdrijf uit. De stedenbouwkundige inspecteur kan derhalve noch verp lichten, noch verbieden om de loods op te richten. 6. Advies De Raad verleent een positief advies met betrekking tot de af te breken loods en schuil Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn. De Raad verleent een negatief advies met betrekking tot het verbod om de te bouwen loods uit te voeren.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering 004709 / I
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Paul Luc Fagard met bijhorende stukken
004709 / I
4/4
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004536 / I Adviesnummer: 000707 10/02/2012
ADVIES inzake de adviesaanvraag van de stedenbouwkundig inspecteur over de vordering tot herstel betreffende de uitvoering van vergunningsplichtige werken zonder de nodige stedenbouwkundige vergunningen
Stad: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer : - Aannemer : Aangetekende zending :
ANTWERPEN Pelikaanstraat z/n te 2000 ANTWERPEN 8° afd., sectie H, nummer(s): 1182L18 VLAAMSE VERVOERMAATSCHAPPIJ DE LIJN, Motstraat 20 te 2800 MECHELEN FRANKI CONSTRUCT NV, Kartuizersweg 1 te 2550 KONTICH 23 december 2011
Inventaris van de door het handhavende bestuur inge diende stukken: 1. 2. 3. 4. 5.
De adviesaanvraag d.d. 23/12/2011 De herstelvordering d.d. 22/12/2011 Weigeringsbeslissing GSA d.d.16/02/2011 Advies CBS d.d. 28/01/2011 Brief geen bezwaar gewestelijk erfgoedambtenaar (archeologie) d.d. 23/12/2010 6. Brief geen bezwaar gewestelijk erfgoedambtenaar (monumenten) d.d. 04/01/2011 7. Brief districtdirecteur NMBS-Holding d.d.
16/12/2010 Foto’s vorige toestand Fotodossier Proces-verbaal d.d. 10/11/2010 met bijlagen Proces-verbaal d.d. 20/09/2011 met bijlagen Bekrachtigingsbeslissing GSI d.d. 18/11/2010 13. Uittreksel gewestplan 14. Uittreksel kadasterplan 15. Luchtfoto 8. 9. 10. 11. 12.
Inventaris van de o.b.v. artikel 10 §3 PR HRH ingediende stukken: 3. E-mail bestuurlijke handhaving Antwerpen 1. E-mail SI d.d. 13/01/2012 d.d. 31/01/2012 2. Bouwplannen bij weigeringsbeslissing GSA 4. Verslag vergadering d.d. 17/01/2012 d.d. 16/02/2011 _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/202.1
1/8
Inventaris van de door de schriftelijk gehoorde belanghebbende (Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn) ingediende stukken: 1. Gemotiveerde nota d.d. 18/02/2012 2. Verslag vergadering d.d. 16/10/2007 3. Bewijs aangetekende zending aan Inspectie 4. Verslag vergadering d.d. 17/01/2012 Inventaris van de door de schriftelijk gehoorde belanghebbende (Franki Construct nv) ingediende stukken: 1. Gemotiveerde nota d.d. 20/01/2012 2. Zendbrief + gemotiveerde nota van Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn d.d. 18/01/2012 3. Verslag vergadering d.d. 16/10/2007 4. Brief directeur De Lijn aan Franki Construct nv d.d. 15/04/2009 5. Bewijs aangetekende zending aan Inspectie RWO Inventaris eigen onderzoek: 1. Uittreksel grafisch plan BPA ‘Pelikaanstraat’ + bestemmingslegende + uittreksel stedenbouwkundige voorschriften
1. VOORAFGAANDEN Uit de elementen van het dossier en de voorliggende herstelvordering blijken geen voorafgaanden te zij n.
2. PROCEDURE 2.1. Met een op 23 december 2011 verstuurde aangetekende zending vraagt de stedenbouwkundige inspecteur advies over de herstelvordering. 2.2. Met een op 10 januari 2012 verstuurde aangetekende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Franki Construct nv en Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn schriftelijk te horen. Met een op 18 januari 2012 verstuurde aangetekende zending ontving het secretariaat van de Hoge Raad vanwege Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn ee n gemotiveerde nota met stukken. Met een op 24 januari 2012 verstuurde aangetekende zending ontving het secretariaat van de Hoge Raad vanwege Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn he t verslag van de vergadering van 17 januari 2012, waarnaar verwezen werd in de gemotiveerde not a, maar waarover ze nog niet beschikte bij het versturen van de gemotiveerde nota. Met een op 20 januari 2012 verstuurde aangetekende zending ontving het secretariaat van de Hoge Raad vanwege Franki Construct nv een gemotiveerde nota met stukken. 2.3. Met een op 13 januari 2012 verstuurde e-mail verzocht het secretariaat van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH, de stedenbouwkundige inspecteur, het informatiedossier aan te vullen met de bouwplannen horende bij de weigerings beslissing van de gewestelijk stedenbouwkundige ambtenaar van 16 februari 2011. Op 13 januari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad de voormelde stukken per e-mail. 2.4. Met een op 25 januari 2012 verstuurde e-mail verzocht het secretariaat van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH, de dienst bestuurlijke handhaving van de stad Antwerpen, informatie te verstrekken over een overleg tussen de stadsdiensten van Antwerpen en de bouwheer aangaande het bekomen van een stedenbouwkundige ver gunning. Op 31 januari 2012 ontving het secretariaat van de Hoge Raad bijkomende inlichtingen en het verslag van de laatste vergadering. 2.5. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouwkundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/202.1
2/8
Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 10 februari 2012.
3. FEITEN e
3.1. Het perceel kadastraal gekend te Antwerpen, 8 afdeling, sectie H (openbaar domein) waarop de geviseerde inbreuk gelegen is, is volgens het gewes tplan Antwerpen bestemd tot woongebied. 3.2. Het perceel waarop de geviseerde inbreuk geleg en is, is tevens gelegen binnen het beheersingsgebied van het bijzonder plan van aanleg ‘Pelikaanstraat’, vastgesteld bij ministerieel besluit van 3 april 2007. Het perceel waarop de geviseerde inbreuk gelegen is , is tevens gelegen binnen het beheersingsgebied van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen”, vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 200 9. Nu het voornoemde ruimtelijk uitvoeringsplan niet u itdrukkelijk anders bepaalt dat de voorschriften ervan, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, d e voorschriften van de plannen van aanleg vervangen in de zin van artikel 7.4.5 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en er voor het kwestieuze perceel met het voornoemde uitvoeringsplan geen bes temmingswijzigingen werd doorgevoerd, blijft de bestemming volgens het voornoemde bijzonder plan va n aanleg gelden. Het bijzonder plan van aanleg is het plan waaraan d e geviseerde inbreuk moet worden getoetst. 3.3. Uit de elementen van het dossier en de voorliggende herstelvordering blijkt de volgende historiek . Op 10 november 2010 werd middels proces-verbaal het volgende vastgesteld: 2
“Er werd een betonnen constructie opgericht met een oppervlakte van ongeveer 21m , deze constructie wordt langs de bovenzijde afgeschermd met houten vezelplaten”. Op 10 november 2010 werden de thans geviseerde werk en of handelingen door een daartoe bevoegd ambtenaar stilgelegd door middel van een schriftelijk stakingsbevel. Op 18 november 2010 werd het voornoemde stakingsbevel bekrachtigd door de steden bouwkundige inspecteur. Op 16 februari 2011 weigerde de gewestelijke steden bouwkundige ambtenaar een stedenbouwkundige vergunning voor het “verbouwen van de uitgang van premetrostation Diamant van De Lijn”. Op 20 september 2011 werd middels proces-verbaal het volgende vastgesteld: “Ter plaatse stel ik vast dat de toegang tot de constructie (3,25 × 6,50 m), opgetrokken uit grijze betonstenen, met een dubbele nooddeur is afgesloten. Het hellend dak werd bedekt met een laag roofing. Rondom de constructie wordt de openbare weg gedeelt elijk ingenomen door de aldaar gestalde fietsen en motorfietsen.”
4. HERSTELVORDERING 4.1. De voorliggende herstelvordering heeft betrekk ing op de op 10 november 2010 en 20 september 2011 vastgestelde inbreuk zoals deze wordt omschreven in de herstelvordering. De herstelvordering wordt gehecht aan onderhavig advies. 4.2. De handelingen, die luidens artikel 4.2.1 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vergunningsplichtig zijn, werden zonder de nodige stedenbouwkundige ver gunning uitgevoerd. Luidens de voorliggende herstelvordering betreft de geviseerde inbreuk: “het bouwen van een constructie zonder dat daarvoor een stedenbouwkundige vergunning werd verleend”. 4.3. Het handhavende bestuur beoogt via de voorligg ende herstelvordering het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, wat meer bepaald het volgende inhoudt: _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/202.1
3/8
“het afbreken van de constructie die dienst doet als uitgang voor het premetro-station Diamant (inclusief eventuele vloerplaat en fundamenten en de verwijdering van de afbraakmaterialen van het terrein)”.
5. BEOORDELING
5.1.
Decretale prioriteitenorde
5.1.1.
Normatief kader
5.1.1.1. In artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt het volgende bepaa ld: “Naast de straf kan de rechtbank bevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen. Dit gebeurt, onverminderd artikel 6.1.7 en 6.1.18, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, werden uitgevoerd. De herstelvordering wordt ingesteld met inachtneming van volgende regelen: 1° voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemminge n, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken, wordt gevorderd: a) hetzij de uitvoering van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik, b) hetzij, zo dit kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken; 2° voor andere misdrijven dan deze, vermeld in 1°, wordt de betaling van de meerwaarde gevorderd, tenzij de overheid die de herstelvordering instelt, aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze z ou worden geschaad, in welk geval één van de maatregelen, vermeld in 1°, wordt gevorderd.” Deze bepaling stelt de volgende prioriteitenorde va st in de opgelegde keuze van de herstelvorm. De te vorderen herstelmaatregel is het herstel in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik, c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken zo dit kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen in het geval van doorbreking van een stakingsbevel, alsook in het geval er sprake is van handelingen in strijd met de stedenbouwkundi ge voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken. In alle andere gevallen is de te vorderen herstelmaatregel de betaling van een meerwaarde, tenzij het handhavende bestuur aantoont, of uit de elementen van het dossier blijkt, dat de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad , in welk geval het herstel in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik c.q. de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken wordt gevorderd. 5.1.1.2. Een stedenbouwkundig voorschrift bedoeld in het voornoemde artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, is “een reglementaire bepaling opgenomen in een ru imtelijk uitvoeringsplan, een plan van aanleg of ee n stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordeni ng vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996” (artikel 1.1.2, 13° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening). Verkavelingsvoorschriften zijn derhalve geen “stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemminge n” in de zin van artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Bestemmingsvoorschriften zijn voorschriften over het al dan niet toegelaten zijn van bepaalde functies en activiteiten in een gebied (Parl. St. Vl. Parl. 1998-1999, nr. 1332/1, 23). De zinsnede “voor zover daarvan niet op geldige wij ze is afgeweken”, bedoeld in artikel 6.1.41, § 1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dient te worden gelezen als “voor zover daarvan nie t op geldige wijze kan worden afgeweken” (Gent 16 dec ember 2010, nr. C/1537/10; Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 282, voetnoot 423). Zij betreft handelingen aan bestaande zonevreemde constructies waarvoor afwijkingsmogelijkheden gelden. Dit laatste dient te _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/202.1
4/8
worden beoordeeld op de initieel, vóór het misdrijf , bestaande toestand. Of de toestand tot stand gebracht door het misdrijf effectief voor vergunning in aanmerking komt, is hierbij niet het beoordelingscriterium (Gent 16 december 2010 nr. C/ 1537/10). 5.1.1.3. “De bepaling “voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken (te begrijpen als “kan worden afgeweken”), houdt niet in dat, zelfs wanneer de constructie vanuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening kan aanvaard worden, bij wette lijke onmogelijkheid tot het vorderen of bevelen va n een meerwaarde, het herstel in de oorspronkelijke toestand moet worden bevolen. Ook de bepaling “voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel” houdt niet in dat, zelfs wanneer de constructie vanuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening kan aanvaard worden bij het do orbreken van het stakingsbevel, steeds het herstel in de oorspronkelijke toestand moet worden gevorderd of bevolen. Het is dus niet zo dat het handhavend bestuur, zelfs zo wat de initieel, voor het misdrijf bestaande toestand betrof kon worden afgeweken van de bestemmingsvoorschriften en/of het stakingsbevel werd doorbroken, slechts de afbraak kan vorderen ongeacht de impact van de handelingen en constructies op de plaatselijke ordening.” 5.1.2.
Toepassing
5.1.2.1. Zoals hiervoor is gesteld, wordt de geviseerde inbreuk getoetst aan de voorschriften van het voornoemde bijzonder plan van aanleg. Het handhavende bestuur beoogt het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand. 5.1.2.2. De thans geviseerde inbreuk is gelegen in de zone voor openbare wegenis volgens het bijzonder plan van aanleg. Op basis van de stedenbouwkundige voorschriften van het bijzonder plan van aanleg en de weigeringsbeslissing van de gewestelijk stedenbo uwkundige ambtenaar van 16 februari 2011 stelt de Hoge Raad vast dat de geviseerde handeling niet wer d verricht in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelat en bestemmingen. Evenmin blijkt dat er sprake is van het doorbreken van een stakingsbevel. 5.1.2.3. De Hoge Raad wijst erop dat, gelet op artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, de betaling van een meerwaarde de te vorderen herstelmaatregel is, tenzij het handhavende bestuur aantoont, of uit de elementen van het dossier blijkt, dat de plaatselijke ordening hierdoor op kennelijk onevenredige wijze zou worden geschaad. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening dient te worden verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de best aande toestand ingevolge de geviseerde inbreuken tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend ( cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.1.2.4. Er kan worden vastgesteld dat recent in het kader van de vergunningverlening een beoordeling werd gemaakt van de thans geviseerde handeling ten aanzien van de goede ruimtelijke ordening ter plaatse. Uit de weigeringsbeslissing van de geweste lijk stedenbouwkundige ambtenaar van 16 februari 2011 blijkt het volgende: “De aanvraag betreft het verbouwen van de uitgang van het premetrostation Diamant gelegen op de hoek van de Pelikaanstraat en de Vestingstraat. De uitgang situeert zich op het openbaar domein, ter hoogte van het voetpad. Aan de overzijde van de straat bevindt zich het CentraalStation. De uitgang bestaat momenteel uit een trap vertrekkende vanaf het niveau van het voetpad naar de eerste verdieping van het premetros tation onder het maaiveld. Het betreft een open trap voorzien van gesloten borstwering tot 1,05 meter boven het niveau van het voetpad. Aangezien De Lijn heeft beslist deze uitgang niet meer als publieke uitgang te gebruiken, maar te beschouwen als nooduitgang, worden de nodige aanpas singswerken gepland. Het trappencomplex wordt voorzien van een bovenbouw met dubbele paniekdeur die in geval van calamiteiten toegang verschaft vanuit het station naar de straat. Het ontwerp voorziet dat de momenteel open trap ‘omkast’ wordt met een volledig gesloten volume in betonblokken, afgekleed met verticale cederbeplanking. Ter hoogte van het bovenkomen van de trap biedt een dubbelvleugelige d raaideur toegang tot het voetpad. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/202.1
5/8
In de zitting van 28/01/2011 heeft het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen een ongunstig advies geformuleerd inzake huidige aanvraag omwille van volgende redenen: het volume dat gecreëerd wordt vormt een onaanvaardbaar obstakel in de openheid van het openbaar domein. Het volume is volledig ondoorzichtig en blokkeert het zicht vanaf de openbare weg naar de etalages van enkele commerciël e panden. De onaantrekkelijke uitstraling van de constructie en het gebruik van cederbeplanking (zacht hout) als gevelbekleding kunnen aanleiding geven tot vandalisme. De Welstandscommissie heeft eveneens een ongunstig advies geformuleerd. Ik sluit mij aan bij het standpunt van het college van burgemeester en schepenen. Het ontwerp houdt weinig of geen rekening hield met de specifieke inplanting op het voetpad, vlak voor commerciële panden en in het gezichtsveld van het beschermde monument ‘Het Centraal Station’, vastgesteld bij K.B. van 12/03/1975. Een volledig blind volume is in de ruimtelijke context onaanvaardbaar.” Uit de voornoemde weigeringsbeslissing van 16 febru ari 2011 en de bij het dossier gevoegde foto’s blij kt dat de constructie sterk aanwezig is in het straatbeeld, in het bijzonder in vergelijking met de voorheen bestaande toestand en het zicht ontneemt vanaf de openbare weg naar het gelijkvloers van de aanpalende panden. Deze constructie is dan ook in visueel opzicht manifest storend in het straatbeeld. Het gedogen van de thans geviseerde constructie door de betaling van een meerwaarde zou de plaatselijke ordening op kennelijk onevenredige wij ze schaden. 5.1.2.5. De Hoge Raad stelt vast dat de voorliggende herstelvordering strookt met artikel 6.1.41, §1, eerste lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
5.2. 5.2.1.
Inhoudelijke beoordelingscriteria Normatief kader
Overeenkomstig artikel 6.1.6, §2, tweede lid Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn de adviezen van de Hoge Raad te allen tijde gesteund op motieven di e ontleend worden aan: 1° 2°
het recht, met inbegrip van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals deze specifiek binnen de ruimtelijke ordening gelden; de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge ee n misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, zou hebben voorgedaan.
De toetsing aan het recht, behelst zowel een toetsing aan de formele rechtsbronnen als een toetsing aan alle positiefrechtelijke rechtsbronnen, met inbegrip van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur . Zo kan de Hoge Raad o.a. nagaan of de voorgenomen herstelvordering voldoende duidelijk is (rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel), of een gevorderde herstelmaatregel niet steunt op een onredelijke opvatting van de goede plaatselijke ord ening (redelijkheidsbeginsel), of een voorgenomen herstelvordering steunt op een correcte bevinding van de feiten, een correct gevolgde procedure en een vaste gedragslijn (zorgvuldigheidsbeginsel) en afdo ende aantoonbaar is dat de gevorderde herstelmaatregel in relatie staat met de ernst van het misdrijf (materieel motiveringsbeginsel en evenredigheidsbeginsel) (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 253). Luidens de Memorie van Toelichting bij het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handha vingsbeleid moet bij de beoordeling van de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, abstractie worden gemaakt van de thans geviseerde inbreuk(en) en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zou(den) de thans geviseerde inbreuk(en) niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de geviseerde inbreuken moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De goede ruimtelijke ordening moet volgens dezelfde Memorie van Toelichting in dit verband worden gelezen in het licht van artikel 4.3.1, §2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dat bepaalt dat de overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/202.1
6/8
beginselen: 1°
2°
3°
het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben o p de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodem reliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4; het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt b ij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in 1°, in rekening brengen; indien het aangevraagde gelegen is in een gebie d dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg o f een verkavelingsvergunning waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen e n regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordening weer te geven.
Wat de rechten van derden betreft moet volgens dezelfde Memorie van Toelichting enerzijds worden onderzocht of en in welke mate de thans geviseerde inbreuk(en) niet van aard is (zijn) om kennelijk overdreven hinder te veroorzaken voor de naburige erven. Anderzijds moet niet alleen de huidige, maar ook de toekomstige goede ruimtelijke ordening worde n veilig gesteld (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 255). 5.2.2.
Beleidscriteria van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening
In het op 16 juli 2010 door de Vlaamse Regering goe dgekeurde Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening (BS 5 augustus 2010, eerste editie, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be) wordt als specifieke beleidsregel ten aanzien van de Hoge Raad gesteld d at de Hoge Raad voor recente overtredingen, alsook voor geconsolideerde, niet-recente overtredingen en voor wederrechtelijke toestanden met een voortschrijdend karakter een eensluidend advies wor dt verleend indien de voorliggende herstelvordering de toets aan de weerslag van de inbreuk op de goede plaatselijke ordening en de rechten van derden doorstaat. De Hoge Raad moet daarnaast in ieder geval streven naar een gelijke behandeling van gelijkaardige feiten. Tevens wordt gesteld dat de Hoge Raad bij niet-geconsolideerde, niet-recente overtredingen een nieteensluidend advies kan geven ook in die gevallen wa arbij de herstelvordering de voornoemde, drievoudige toets doorstaat (cf. Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening, blz. 42-43). Geconsolideerde, niet-recente overtredingen zijn volgens het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening “niet-recente overtredingen die in het verleden tijd ig werden vastgesteld en waarvoor nadien de nodige stappen werden gezet tot het bekomen van herstel, maar waarbij op heden nog geen definitieve uitspraak werd verkregen dan wel nog geen (volledige) uitvoer ing werd gegeven aan de opgelegde herstelmaatregelen.” Niet-geconsolideerde, niet-recente overtredingen zi jn volgens het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening “niet-recente overtredingen die in het verleden niet werden vastgesteld en die pas na vele jaren, b.v. bij het te koop stellen van het goed, worden vastgesteld”. (cf. Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening, voetnoot 1-2, blz. 43). 5.2.3.
Toepassing
5.2.3.1. Gelet op het hierboven toegelichte (supra, punt 5.1.2.) manifest storende karakter van de geviseerde handeling ter plaatse, kan worden beslot en dat de weerslag van de geviseerde handeling op de plaatselijke ordening en de rechten van derden v an dien aard is dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel, m.n. het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakel ijk is. 5.2.3.2. Dit geldt des te meer, nu uit de objectief verifieerbare gegevens, stukken en inlichtingen bl ijkt dat het in casu gaat om een recente overtreding, zoals in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening bedoeld. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de constructie werd opgericht na de weigeringsbeslissing van 16 februari 2011. Onderhavig advies geeft dan ook in dit concreet geval uitvoering aan de voornoemde, door de Vlaamse Regering in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordenin g neergelegde, specifieke beleidsregel. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/202.1
7/8
5.2.3.3. Uit de gemotiveerde nota van De Lijn, alsook uit toelichtingen door de dienst bestuurlijke handhaving van de stad Antwerpen blijkt dat de overtreder reeds met de diensten van de stad Antwerpen overleg heeft gepleegd omtrent de regularisatie van de geviseerde inbreuk en een regularisatieaanvraag zal indienen in februari 2012. In de mate dat de overtreder aanvoert dat hij de intentie heeft om een regularisatieaanvraag in te dienen, kan worden opgemerkt dat de intentie tot het indienen van een regularisatieaanvraag geen argument is waarop de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid zijn besluitvorming steunt. In de mate dat de overtreder aanvoert dat hij de intentie heeft de uitgang te herstellen in de oorspronkelijke toestand, in het geval voor het aangepaste ontwerp geen vergunning wordt bekomen, kan worden opgemerkt dat de intentie tot het uitvoeren van de herstelmaatregel onder bepaalde omstandigheden geen argument is waarop de Hoge Raad zijn besluitvorming steunt. 5.2.3.4. In de mate dat Franki Construct nv aanvoert dat hij de geviseerde constructie heeft gebouwd op aangeven van de Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn , moet worden vastgesteld dat een herstelvordering in rem wordt geformuleerd en derhalve deze argumenten niet dienstig kunnen worden aangevoerd in het kader van onderhavige adviesproce dure. Het komt aan de bodemrechter en niet aan de Hoge Raad toe om de identiteit van de persoon te bepalen aan wie de wederrechtelijke handelingen kunnen word en toegeschreven.
6. ADVIES Om de hierboven vermelde redenen verleent de Hoge R aad voor het Handhavingsbeleid een positief advies over de voor advies voorgelegde herstelvorde ring. Dit advies beperkt zich tot de herstelvordering en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 10 februari 2012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit B. Seutin, plaatsvervangend voorzitter, R. Mortier, lid-jurist, F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes, leden-deskundigen, bijgestaan door W. Vanheel, vaste secretaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bijlage:
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
herstelvordering, 10 pagina’s
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/11002/202.1
8/8
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Vlaams-Brabant De heer Jan Mellaerts, Mevrouw Els Van de Beek Dirk Boutsgebouw Diestsepoort 6 bus 93 3000 LEUVEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/2/GSI.901886 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/24062/112.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 05/04/2012 datum
Advies nr. 892 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur Geacht college
1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 5 april 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen van LEUVEN de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 3000 LEUVEN, Ravenstraat 49, afdeling 2, sectie B, nummer 268V8. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Raven Lecock werd uitgenodigd om een schriftelijk e nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; Kathleen Lambie woonde de vergadering bij en brac ht voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen het standpunt van het college van burgemeester en schepenen van LEUVEN naar voor en verleende stemadvies; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 18 november 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. _____________________________________________________________________________________________ 004737 / IC
1/4
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Leuven in woongebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Uit de ingediende gemotiveerde nota blijkt dat de overtreder het pand eind 2009 heeft aangekocht als eengezinswoning en dat hij in hetzel fde jaar nog gestart is met renovatiewerkzaamheden, die werden beëindigd begin 2010. Op dat ogenblijk telde de woning zes wooneenheden. Nog uit de gemotiveerde nota blij kt dat sinds maart-april 2010 vijf woongelegenheden worden verhuurd aan studenten.
3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be ) werden gezet tot het bekomen van herstel : -
op 18 november 2011 werd proces-verbaal opgesteld .
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De adviesaanvraag betreffende de herstelvordering werd verstuurd per aangetekende zending van 5 april 2012. Op diezelfde dag werd door de overtreder, eveneens per aangetekende zending, een bemiddelingsverzoek in toepassing van artikel 6.1.52 § 1 VCRO verstuurd aan de Raad. Gelijktijdig met de voorliggende adviesaanvraag bet reffende de herstelvordering, werd door de overtreder derhalve een gemotiveerd verzoek tot bemiddelingspo ging ingediend in toepassing van artikel 6.1.52 § 1 VCRO. 5.2. In de ingediende gemotiveerde nota wordt de Raad verzocht “de uitspraak inzake de adviesaanvraag met betrekking tot de gevorderde herstelmaatregel te schorsen, minstens op te schorten tot op het moment van de uitspraak in het bij Uw Hoge Raad aanhangig gemaakte verzoek tot bemiddeling.” 5.3. Volgens het doel en de strekking van het op 16 juli 2010 door de Vlaamse Regering goedgekeurde Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening (hierna: Handh avingsplan) is het Handhavingsplan als beleidsinstrument van de Vlaamse Regering richtingg evend voor het handelen van de diensten van de overheden. Alle betrokken handhavingspartners, en d us ook de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, hebben de opdracht het in het Handhavingsplan verva tte beleid loyaal te implementeren en te operationaliseren (HHP, 1.2). Het Handhavingsplan stelt een gedifferentieerde aan pak van stedenbouwkundige inbreuken voor. Het bevat een gedifferentieerd modeltraject voor curatieve aanpak (HHP, 7.2.2). Het Handhavingsplan stelt dat een curatief traject pas kan worden opgestart wanneer de preventieve en rechtsherstellende instrumenten niet het gewenste effect sorteren (HHP, 5.10 en 7.2.2, punt 7). Bemiddeling betreft één van de rechtsherstellende instrumenten (HHP, 5). Eerst als blijkt dat het door de overtreder aan de Raad gerichte gemotiveerd verzoek tot bemiddelingspoging geen nuttig effect sorteert, past het in het licht van de door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid mee te helpen operationaliseren b eleidskeuzes, dat het instrument van de herstelvordering kan worden aangewend. De adviesaanvraag betreffende de herstelvordering k an om bovenvermelde reden vooralsnog niet positief worden geadviseerd.
_____________________________________________________________________________________________ 004737 / IC
2/4
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee het college van burgemeester en schepenen zich aansluit bij de herstelvordering _____________________________________________________________________________________________ 004737 / IC
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Raven Lecock met bijhorende stukken 3. Stukken bezorgd op de vergadering: nota beleidsvisie stad Leuven
_____________________________________________________________________________________________ 004737 / IC
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
9160 LOKEREN
uw kenmerk Brief EC 2012/07 - Herstelvordering Kapellestraat 26 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/46014/115.1
uw adviesaanvraag van 02/05/2012
telefoonnummer 02/553.17.90
datum
Advies nr. 941 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
Geacht college 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 7 mei 2012 verzocht het college van burgemeester en schepenen van LOKEREN de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 9160 LOKEREN, Kapellestraat 26, kadastraal gekend als afdeling 4, sectie E, nummers 1900K en 1930G/2. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Tanrikulu Battal – Atalay Sibel en Tanrikulu Sacit – Alaoglu Gulcan werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden geen gem otiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van LOKEREN aanwezig op de vergadering; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 24 februari 2010 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Sint-Niklaas – Lokeren in woongebied
4788 / C
1/3
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
-
Op 29 september 2003 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor de afbraak van de voorbouw en het aanbrengen van een nieuwe voorgevel. Op 16 december 2009 werd er een attest voldoende huisvestiging aangevraagd door de heer Pamuk Osman. Op 4 februari 2010 werd er een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de woning. Tijdens dit onderzoek werd vastgesteld dat er 2 individuele app artementen werden ingericht op de verdieping.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. 4.2.De voorgenomen herstelvordering moet in het licht van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel voldoende duidelijk zijn (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 253). Dit houdt concreet in dat wanneer een herstelmaatregel wordt gevorderd, deze – omwille van de rechtszekerheid – voldoende precies en op zichzelf uitvoerbaar moet zijn, zonder b.v. de concrete appreciatie aan de uitvoerder te laten, opdat de Raad met kennis van zaken over de gevorderde herstelmaatregel kan oordelen. In de herstelvordering worden er twee herstelmaatregelen voorgesteld. Nu de voorgestelde herstelmaatregel in het voornoemde opzicht niet voldoende precies en op zichzelf uitvoerbaar is, kan de voorgenomen herstelvordering niet positief worden geadviseerd.
6. Advies
De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 11 juni 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
004788 / C
2/3
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH
004788 / C
3/3
AANTEKENEN Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Inspectie RWO Limburg Geert Ruysseveldt, Elke Verheyden, Floriaan Vossen Hendrik Van Veldekegebouw Koningin Astridlaan 50 bus 1 3500 HASSELT
uw kenmerk 8.00/71022/665.3 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/71022/140.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 21/03/2012 datum
Advies nr. 842 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 21 maart 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 3500 HASSELT, Sint-Truidersteenweg 466, kadastraal gekend als afdeling 10, sectie B, nummers 123E, 123F. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
NV Jaco, Katleen Coen en Bart Jans werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn verg adering van 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raa d op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 9 februari 2011 en 6 oktober 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 004689 / I
1/4
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Hasselt-Genk in woongebied. 3.3. De handelingen werden verricht na de stedenbou wkundige vergunning van 20 oktober 2011. 3.4. Op 18 december 2008 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “bestemmingswijziging van handelsruimte met woning naar horecagelegenheid”, met o.m. de volgende voorwaarden: - de houten constructie tegen de achtergevel moet verwijderd worden. De horecazaak kan niet in gebruik genomen worden vooraleer dit gebeurd is. - de haag langs de rechter perceelsgrens moet een hoogte van minimum 1,50 m hebben zodat de geparkeerde auto’s aan het zicht onttrokken worden. Op 20 oktober 2011 verleende het college van burgem eester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “regularisatie van een horecagelegenheid”, met o.m. de volgende voorwaarden: - alle afzuig-, airco- en koelinstallaties moeten binnen het maximale bouwvolume worden geplaatst. - Het terras aan de achterzijde met bijbehorende inrichtingen wordt uit de vergunning gesloten.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. Op 20 oktober 2011 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “regularisatie van een horecagelegenheid”, met o.m. de volgende voorwaarden: -
alle afzuig-, airco- en koelinstallaties moeten binnen het maximale bouwvolume worden geplaatst. Het terras aan de achterzijde met bijbehorende inrichtingen wordt uit de vergunning gesloten.
De thans bestaande toestand wordt in de voornoemde stedenbouwkundige vergunning van 20 oktober 2011 geregulariseerd, mits onder meer de voormelde voorwaarden worden nageleefd. Zoals in de gemotiveerde nota wordt aangevoerd, blijkt dat deze voorwaarden voor interpretatie vatbaar zijn. In de stedenbouwkundige vergunning is niet gepreciseerd w at de bijbehorende inrichtingen zijn van het terras die uit de vergunning zijn gesloten. Alsook wordt niet verduidelijkt wat het maximale bouwvolume precies omvat. 5.2. Luidens artikel 4.6.2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vervalt een stedenbouwkundige vergunning van onbepaalde duur van rechtswege in el k van de volgende gevallen: 1° 2° 3°
de verwezenlijking van de stedenbouwkundige ver gunning wordt niet binnen twee jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve aanleg gestart; de werken worden gedurende meer dan twee jaar onderbroken; de vergunde gebouwen zijn niet winddicht binnen drie jaar na de aanvang van de werken.
5.2.1. Uit de elementen van het dossier blijkt niet dat de door het college van burgemeester en schepenen op 20 oktober 2011 verleende stedenbouwku ndige vergunning voor onbepaalde duur is vervallen. De betrokkene heeft derhalve nog tijd om de nodige werken uit te voeren ter regularisatie van de thans bestaande toestand. Niets belet dat de vergunninghouder de conforme uitvoering van de voornoemde stedenbouwkundige vergunning alsnog bewerkstelligt, zodat de voorliggende herstelvordering voorbarig is.
004689 / I
2/4
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
004689 / I
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER
1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota NV Jaco, Katleen Coen en Bart Jans met bijhorende stukken
004689 / I
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Vlaams-Brabant De heer Jan Mellaerts, Mevrouw Els Van de Beek Dirk Boutsgebouw Diestsepoort 6 bus 93 3000 LEUVEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/2/GSI.901462 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/24062/116.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 05/04/2012 datum
Advies nr. 896 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur Geacht college 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 5 april 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen van LEUVEN de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 3000 LEUVEN, Frederik Lintsstraat 109, kadastraal gekend als afdeling 4, sectie C, nummer 252D4. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Joost Stroobants en Katia Simons werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen. Joost Stroobants diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn vergadering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; Kathleen Lambie woonde de vergadering bij en brac ht voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen het standpunt van het college van burgemeester en schepenen van LEUVEN naar voor en verleende stemadvies; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 17 maart 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. _____________________________________________________________________________________________ 004749 / IC
1/5
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Leuven in woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Uit het bijgebrachte uittreksel van het bevolkingsregister werd een inschrijving van genomen van niet-verwanten in een inpandige tweede woonentiteit in 2010, zodat vanaf dat ogenblik het pand werd opgesplitst tot meergezinwoning.
3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be ) werden gezet tot het bekomen van herstel : -
op 17 maart 2011 werd proces-verbaal opgesteld.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artike l 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. De geviseerde handeling moet worden getoetst aan de stedenbouwkundige voorschriften van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening van de stad Leuven (‘Algemene Bouwverordening van de stad Leuven’, gepubliceerd bij uittreksel, BS 30 december 2009, inw. 9 januari 2010) die vigeerde ten tijde van het voltooien van de geviseerde handeling. Uit het proces-verbaal van 17 maart 2011 en uit het bijgebrachte uittreksel van het bevolkingsregister (3.3) blijkt dat de opsplitsing van het pand in een meergezinswoning dateert van 16 september 2010 (inschrijving van een tweede bewoner/referentiepers oon). De thans geldende bepalingen van de ‘Algemene Bouwverordening van de stad Leuven’, die in werking is getreden op 9 januari 2010, zijn van toepassing. 5.2.2. Artikel 2.1.1 van ‘Hoofdstuk 4. Opdelen in meerdere woongelegenheden en functiewijziging van woningen’ van de kwestieuze verordening bepaalt het volgende: “Het is verboden om een woning op te delen in meerdere woongelegenheden indien de woning beschikt over een netto vloeroppervlakte van meer dan 90 m², en minder dan 250 m² en over een potentiële buitenruimte van meer dan 16 m².” Uit het proces-verbaal van 17 september 2011 blijkt dat het een woning betreft met een nettovloeroppervlakte tussen de 90 m² en de 250 m² en met een potentiële buitenruimte van meer dan 16 m². De thans geviseerde opdeling van het pand is dan ook in strijd met het voornoemde voorschrift van de kwestieuze verordening. _____________________________________________________________________________________________ 004749 / IC
2/5
Aangezien de aanwezige woning (woongelegenheid) met een netto-vloeroppervlakte van 110 m² niet wordt bewoond door de eigenaar of de houder van een ander zakelijk recht, is de uitzondering op het verbod op de opdeling van de woning van artikel 2.1.2 van ‘Hoofdstuk 4. Opdelen in meerdere woongelegenheden en functiewijziging van woningen’ van de kwestieuze verordening niet van toepassing. 5.2.3. Het toegelicht stedenbouwkundige voorschrift van de kwestieuze verordening is een voorschrift dat dermate gedetailleerd is dat het geen ruimte laat bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening . Verder is het een bepalend voorschrift voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. Een schending van voornoemd voorschrift heeft tot gevolg dat de goede ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. Uit hetgeen hierboven (supra, 3.3) is aangehaald, betreft de herstelvordering een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. 5.4. In de gemotiveerde nota wordt hieromtrent het volgende gesteld: “Toen ik eertijds de woning aankocht was de woning reeds opgesplitst in een tweewoonst maar in slechte staat. Er woonden toen, voor het jaar 2000, reeds twee personen met elk hun domicilie.” Deze argumentatie kan niet worden bijgetreden. 5.4.1. Volgens de kwestieuze verordening (‘4. Definities’) is een ‘woning’ of een ‘wooneenheid’: “Elk onroerend goed of het deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande.” Volgens de kwestieuze verordening (‘4. Definities’) is een ‘meergezinswoning’: “Een gebouw waarin twee of meerdere woningen zijn gelegen.” 5.4.2. Uit het bijgebrachte uittreksel van het bevolkingsregister blijkt dat tussen 8 februari 1999 een 22 februari 2007 geen enkele persoon in het pand was ingeschreven. Uit het uittreksel van het bevolkingsregister blijkt verder (3.3) dat op 16 september 2010 een afzonderlijke inschrijving werd genomen door een tweede referentiepersoon in de inpandige tweede wooneenheid. Er worden geen stukken bijgebracht die staven dat, zoals wordt aangevoerd, vóór het jaar 2000 twee personen ‘elk met hun domicilie’ in het pand waren ingeschreven, noch stukken die in enig opzicht staven dat voor 16 september 2010 in het kwestieuze gebouw twee of meerdere woningen of wooneenheden waren gelegen, in de zin dat het gebouw hoofdzakelijk bestemd was voor de huisvesting van meer dan één gezin of meer dan één alleenstaande.
_____________________________________________________________________________________________ 004749 / IC
3/5
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee het college van burgemeester en schepenen zich aansluit bij de herstelvordering _____________________________________________________________________________________________ 004749 / IC
4/5
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Joost Stroobants met bijhorende stukken 3. Stukken bezorgd op de vergadering (nota beleidsvisie stad Leuven)
_____________________________________________________________________________________________ 004749 / IC
5/5
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
College van burgemeester en schepenen Van en te 2620 HEMIKSEM
uw kenmerk BM 2011-4. vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/11018/109.1. telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 16/02/2012 datum
Advies nr. 780 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente HEMIKSEM en de stedenbouwkundig inspecteur.
Geacht college, 1. Voorwerp Bij brief van 16 februari 2012 verzocht het college van burgemeester en schepenen van Hemiksem de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Ra ad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 2620 Hemiksem, Callebeekstraat 221, kadastraal gekend als sectie C, nummer 231/A/2. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Daniël claeys werd uitgenodigd om een schriftelij ke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in. De Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 19 maart 2012; er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van Hemiksem aanwezig op de vergadering; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voor zitter: R. Mortier, en de volgende leden: F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 1 maart 2011 3.2. De handelingen liggen in ruimtelijk kwetsbaar gebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het bijzonder plan van aanleg Callebeek in parkgebied. _____________________________________________________________________________________________ 004630/CI
1/4
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Op 1 maart 2011 werd er een proces-verbaal opgesteld.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. 4.2. Het handhavende bestuur verduidelijkt in haar mail van 9 maart 2012: “ De inbreuken die geviseerd worden zijn de bijgebouw en die werden afgebroken om een nieuwe pergola te bouwen en het plaatsen van een carport en waarvoor beide verbouwingen geen stedenbouwkundige vergunning werd aangevraagd. “
5. Beoordeling Met betrekking tot de pergola 5.1. Zoals hieronder (sub 5.3) blijkt doorstaat de thans voorliggende herstelvordering de toets aan de het handhavingsplan niet. De vraag of de thans voorliggende herstelvordering de toets aan artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is derhalve niet aan de orde. 5.2. De herstelvordering betreft zoals hieronder toegelicht (5.3.1) een niet-geconsolideerde niet-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. 5.3.1. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de pergola reeds 10 jaar geleden werd gebouwd. Op 1 maart 2011 werd dit geverbaliseerd. 5.3.2. Er wordt negatief advies verleend om de volgende redenen. De adviesaanvraag en het bijhorende dossier maken het de Raad niet duidelijk in welke mate de goede ruimtelijke ordening gebaat is met de uitvoering van de gevorderde herstelmaatregel, nu blijkt dat door het handhavende bestuur gedurende ca. 10 jaar niet de nodige handelingen werden verricht met het oog op een handhavend optreden. Met betrekking tot de carport 5.4. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). 5.5. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.5.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Uit de ter plaatse geldende stedenbouwkundige voors chriften van het voornoemde bijzonder plan van aanleg blijkt dat het volgende geldt: “ Het niet bebouwde gedeelte van het terrein dient als groene ruimte te worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd. “ Dit betreft een voorschrift in de zin van artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 3° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat dermate gedetailleerd is dat het geen ruimte laat bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Verder is het een bepalend voorschrift voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. _____________________________________________________________________________________________ 004630/CI
2/4
De thans geviseerde handeling werd verricht in strijd met het aangehaalde voorschrift. 5.6. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente inbreuk bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de carport in 2011 werd opgericht. 6. Advies De Raad verleent negatief advies met betrekking tot de pergola. De Raad verleent positief advies met betrekking tot de carport. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Ria Mortier Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 004630/CI
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH
_____________________________________________________________________________________________ 004630/CI
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Aan het college van
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Burgemeester en schepenen van en te 9080 LOCHRISTI
uw kenmerk 2008/12. vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/44034/108.1. telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 08/03/2012 datum
Advies nr. 870 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen en de stedenbouwkundige inspecteur.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundig inspecteur 1. Voorwerp Bij brief van 8 maart 2012 verzochten het college van burgemeester en schepenen van Lochristi en de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 9080 Lochristi, Nerenhoek 17, kadastraal gekend als afdeling 2, sectie H, nr. 0482D. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Stephan Balcaen werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; Chris Vermeulen werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in. de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van Lochristi aanwezig op de vergadering; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R. Mortier, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 7 oktober 2008. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. _____________________________________________________________________________________________ 004654/CI
1/5
3.2.1. De handelingen liggen binnen een verkaveling, goedgekeurd op 14 juni 1994, die blijkens het dossier behoorlijk is vergund en niet is vervallen. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
-
Op 16 juni 2008 weigerde het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het oprichten van de verdieping wegens in strijd met de verkavelingsvoorschriften. In juli/augustus 2008 werden de werken uitgevoerd zonder vergunning. Op 17 mei 2011 werd de aanvraag tot een verkavelingswijziging voor een zwembad, een bijgebouw en het opdrijven van de V/T goedgekeurd door het college van burgemeester en schepenen. Voor de gewijzigde bouwdiepte werd de aa ngevraagde verkavelingswijziging niet goedgekeurd.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenr edig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). Uit de ter plaatse geldende verkavelingsvoorschriften bepalen blijkt dat het volgende geldt: “Voor een woning met twee bouwlagen: maximaal 15 meter op het gelijkvloers en 12 meter op de verdieping. Voor een woning van het type bungalow: maximaal 20 meter bouwdiepte.” Dit betreft voorschriften in de zin van artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 3° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening die dermate gedetailleerd zijn dat ze geen ruimte laten bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Verder zijn het bepalende voorschriften voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. De
thans
geviseerde
handeling
werd
verricht
in
strijd
met
de
aangehaalde
voorschriften.
Een schending van dergelijk voorschriften heeft tot gevolg dat de goede ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt. Dat, zoals in de gemotiveerde nota van Chris Vermeulen wordt aangevoerd, de naburen het plan van de wijziging van de verkavelin gsvoorschriften hebben voor akkoord ondertekend, ook op het stuk van de aangevraagde doch niet goedgekeurde wijziging van de bouwdieptes, doet hieraan geen afbreuk. _____________________________________________________________________________________________ 004654/CI
2/5
Het argument in de gemotiveerde nota van Chris Vermeulen dat er geen hinder voor de aanpalende percelen is, kan om de hiervoor gestelde redenen niet worden bijgetreden. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de uitbreiding werd gerealiseerd in juli/augustus 2008. 5.4. In de mate dat de overtreder, Stephan Balcaen, aanvoert dat de geviseerde handeling door een andere persoon werd begaan, moet worden vastgesteld dat een herstelvordering in rem wordt geformuleerd en derhalve deze argumenten niet dienstig kunnen worden aangevoerd in het kader van onderhavige adviesprocedure. Het komt aan de bodemrechter en niet aan de Raad toe om de identiteit van de persoon te bepalen aan wie de wederrechtelijke handelingen kunnen worden t oegeschreven. 5.5. In de gemotiveerde nota van Chris Vermeulen wordt de geviseerde handeling vergeleken met de bouwdieptes die werden gerealiseerd binnen de onmid dellijke omgeving, eensdeels binnen de verkaveling (5.5.1) en anderdeels buiten de verkaveling (5.5.2). 5.5.1. In de Memorie van Toelichting van het bij het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid wordt met betrekking tot de toetsing aan de “plaatselijke ordening”, bedoeld in artikel 6.1.6., §2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het volgende gesteld (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, nr. 714-515, p. 254): “De Hoge Raad houdt bij zijn advisering rekening met de weerslag van de betrokken inbreuken op de plaatselijke ordening en de rechten van derden. De plaatselijke ordening wordt omschreven als het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zic h geen schade ingevolge het betrokken misdrijf zou hebben voorgedaan. De “goede ruimtelijke ordening” moet in dit verband gelezen worden in het licht van het nieuwe artikel 117 DRO (thans artikel 4.3.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening). Zij heeft betrekking op volgende elementen, op zichzelf en in hun samenhang beschouwd: functionele inpassing, mobiliteit, schaal, ruimtegebruik, bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en bodemreliëf. Inzoverre over deze elementen voorschriften bestaan, vastgelegd in een bestemmingsplan of een verkavelingsvergunning, wordt de goede ruimtelijke ordening, wat deze specifieke elementen betreft, geacht integraal geregeld te zijn in dat plan of in die vergunning. De appreciatiebevoegdheid van de bij het handhaving sbeleid betrokken besturen is ter zake analoog aan deze van de vergunningverlenende overhe id (1)”. Het begrip “goede ruimtelijke ordening” bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening moet derhalve worden gelezen in het licht van artikel 4.3.1, § 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De appreciatiebevoegdheid van de bij het handhaving sbeleid betrokken besturen, en dus ook van de Raad, is ter zake analoog aan deze van de vergunningverlenende overheid (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, nr. 714-515, p. 254) Aangezien de geviseerde handeling werd verricht in strijd met de aangehaalde verkavelingsvoorschriften, is er overeenkomstig artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 3° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening geen ruimte voor een aanvullende toetsing aan de goede plaatselijke ordening in functie van de aandachtspunten en criteria van artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 1° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Een vergelijking met de bouwdieptes binnen deze verkaveling is niet aan de orde vanuit de toets aan de weerslag van de geviseerde handeling op de plaatselijke ordening. In de mate dat specifiek wordt aangeklaagd dat er op een naburig perceel een vergelijkbare bouwdiepte werd gecreëerd, nl. constructie A, en dat er geen gelijke behandeling van gelijkaardige feiten is (Handhavingsplan, punt 7.3.2.1), merkt de Raad nog op dat dit een niet-dienstige vergelijking is tussen _____________________________________________________________________________________________ 004654/CI
3/5
een constructie die gebouwd werd na de afgifte van de verkavelingsvergunning en een constructie die al bestond voor de afgifte van de verkavelingsvergunning. Op het verkavelingsplan is immers constructie A al opgetekend. 5.5.2. In de mate dat de overtreder, Chris Vermeulen, aanhaalt dat er in de onmiddellijke omgeving nog vergelijkbare bouwdieptes werd gecreëerd, en dat er geen gelijke behandeling van gelijkaardige feiten is (Handhavingsplan, punt 7.3.2.1), merkt de Raad op dat dit, met betrekking tot constructie B en C, een niet-dienstige vergelijking is tussen constructies die gelegen zijn in een verkaveling en constructies die niet gelegen zijn binnen die verkaveling.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee de stedenbouwkundige inspecteur zich aansluit bij de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
_____________________________________________________________________________________________ 004654/CI
4/5
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota van Stephan Balcaen met bijhorende stukken 3. Gemotiveerde nota van Chris Vermeulen met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004654/CI
5/5
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid AANTEKENEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te 9000 GENT
uw kenmerk Oosteeklostraat 28, 9000 Gent vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/44021/353.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 12/03/2012 datum
Advies nr. 825 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen en de stedenbouwkundige inspecteur.
Geacht college 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 12 maart 2012 verzocht het college van burgemeester en schepenen van Gent en de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 9000 Gent, Oosteeklostraat 28, kadastraal gekend als afdeling 7, sectie G, nummers 84L5. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Marinka Mattheeuws en Multiple Last solutions werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde no ta in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 20 april 2012. De stedenbouwkundig inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; Klaartje Verbeke woonde de vergadering bij en bracht voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen het standpunt van het college van burgemeester en schepenen van de stad GENT naar voor en verleende stemadvies; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 10 oktober 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Gentse en kanaalzone in woongebied. 004660 / CI
1/4
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Uit het proces-verbaal van 10 oktober 2011 blijkt dat de omvorming gebeurde in het voorjaar van 2011. Uit de gemotiveerde nota blijkt dat het college van burgemeester en schepenen op 9 februari 2012 de regularisatievergunning weigerde.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. 4.2. De Raad leest deze herstelmaatregel als het uitvoeren van aanpassingswerken.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van d ien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zo u schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Een woning werd wederrechtelijk omgevormd tot een pand met vier woongelegenheden. Op het gelijkvloers bevindt zich een gemeenschappelijke in kom met fietsenberging en een eerste studio met keuken, badkamer, WC en berging. Deze studio staat ook in verbinding met een buitenruimte van 11m². Op de tweede verdieping bevinden zich twee studio’s. Beiden beschikken over een keuken, douche/lavabo en Wc. Op de zolderverdieping is een vierde studio ingericht, deze beschikt eveneens over een keuken, douche/lavabo en Wc. De geviseerde handeling moet worden getoetst aan de stedenbouwkundige voorschriften van het algemeen bouwreglement dat vigeerde ten tijde van het voltooien van de geviseerde handeling. 5.2.2. Uit de toelichting van het proces-verbaal van 10 oktober 2011 blijkt dat de geviseerde handeling werd beëindigd in het voorjaar van 2011. Het algemeen bouwreglement dat gold ten tijde van de voltooiing van de werken is derhalve het algemeen bouwreglement, aangenomen door de gemeenteraad op 28 juni 2010, goedgekeurd door de deputatie van de provincie Oost-vlaanderen op 19 augustus 2010 en in werking getreden op 1 oktober 2010. Uit de elementen van het dossier, nl. uit het weigeringsbesluit van 9 februari 2012, blijkt dat het kwestieuze pand op het ogenblik dat de geviseerde handeling was voltooid, een “te beschermen eengezinswoning” was volgens artikel 1 van het voornoemde bouwreglement.
004660 / CI
2/4
Immers, het pand heeft een totale vloeroppervlakte die kleiner is dan 250 m². Er gold dus op dat ogenblik een principieel verbod tot opdeling van het pand. De omvorming van het pand naar een meergezinswoning is derhalve in strijd met artikel 20 van het voornoemde bouwreglement. De geviseerde handeling is eveneens strijdig met de hieronder toegelichte bepalingen van het voornoemde bouwreglement. 1° Artikel 23 dat bepaalt dat in elke nieuwe meergezinswoning minimum één woonentiteit met een minimum oppervlakte van 80m² vereist is. Uit de herstelvordering blijkt dat er dergelijke woonentiteit niet aanwezig is. De woonentiteit op het gelijkvloers heeft een oppervlakte van 54m², de woonentiteiten op de eerste verdieping zijn 26m² en 29m² groot en die op de zolderverdieping 22m². 2° Artikel 28 dat bepaalt dat de minimale totale vloeroppervlakte van een studio 30m² moet bedragen. Uit het weigeringsbesluit van 9 februari 2012 blijkt dat enkel de studio op het gelijkvloers hieraan voldoet. Zoals hierboven is uiteengezet, blijkt dat de geviseerde handeling werd voltooid in strijd met de artikelen 20, 23 en 28 van het voornoemde bouwreglement. De hierboven toegelichte, stedenbouwkundige voorschriften van het voornoemde bouwreglement zijn dermate gedetailleerd dat ze geen ruimte laten bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Verder zijn het bepalende voorschriften voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. Een schending van dergelijke voorschriften heeft tot gevolg dat de goede ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit het proces-verbaal van 10 oktober 2011 blijkt dat de omvorming gebeurde in het voorjaar van 2011. 5.4. In de mate dat de overtreder aanvoert dat hij heeft de intentie de herstelmaatregel uit te voeren, kan worden opgemerkt dat de intentie tot het uitvoeren van de herstelmaatregel geen argument is waarop de Raad zijn besluitvorming steunt
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee de stedenbouwkundige inspecteur zich aansluit bij de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen 004660 / CI
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota van Marinka Mattheeuws en Multiple Last solutions met bijhorende stukken
004660 / CI
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Inspectie West-Vlaanderen De heer Tom De Roep,,De heer Krist Windels De heer Steven Van Aeldeweereld Werkhuisstraat 9 8000 BRUGGE
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/31022.871.8 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/31022/116.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 5 maart 2012 datum
Advies nr. 876 betreffende adviesaanvraag betreffende de opeenvolgende herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundig inspecteur 1. Voorwerp Bij brief van 5 maart 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 8020 Oostkamp, Sijslostraat 110, kadastraal gekend als afdeling 5, sectie B, nummer 324K. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Zouhair Achour en Greta Gijssels werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in. Filip Vlaeminck werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 3 augustus 2006 en 1 december 2009. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Brugge-Oostkust in agrarisch gebied. _____________________________________________________________________________________________ 4648/I
1/6
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
De stedenbouwkundige vergunning voor de drie bergingen dateert van 14 februari 2005. De oprichting ervan dateert van erna. Op de bij het dossier gevoegde luchtfoto van 2005 blijkt dat de 3 bergingen nog niet zijn voltooid.
3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be) werden gezet tot het bekomen van herstel : -
Op 3 augustus 2006 werd proces-verbaal opgesteld. Op 1 december 2009 werd proces-verbaal opgesteld. Op 23 april 2010 verleende de Hoge Raad een deels eensluidend advies en deels nieteensluidend advies over een herstelvordering betreffende dezelfde handelingen. op 25 mei 2010 werd een herstelvordering ingediend bij het parket.
3.5. Op 14 februari 2005 verleende het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Oostkamp een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen van drie bergingen na afbraak van drie bergingen. Op 15 juni 2009 weigerde het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Oostkamp een regularisatievergunning voor het bouwen van drie bergingen, verharding en bestemmingswijziging. In laatste administratieve aanleg werd de regularisatievergunning op 1 oktober 2009 door de deputatie van de provincie West-Vlaanderen geweigerd. Op 23 april 2010 verleende de Raad een eensluidend advies over een herstelvordering betreffende dezelfde handelingen, maar een niet-eensluidend adv ies in de mate dat het handhavende bestuur “het uitvoeren van de constructies conform de vergunning van 14/02/2005 qua afmetingen en uitvoering” vordert ten aanzien van de loods en de tuinberging. Op 18 oktober 2010 weigerde het college van burgemeester en schepenen een regularisatievergunning voor de gebouwde toestand versus de vergunde toestand van 14 februari 2005. Op 2 december 2010 verklaarde de deputatie het beroep onontvankelijk.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. 4.2. De Raad leest deze herstelmaatregel als het uitvoeren van bouw- of aanpassingswerken. 4.3. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat de garage niet langer fungeert als woning. Uit de op basis van artikel 10§3 PR HRH verkregen e-mail van het Agentschap Inspectie RWO van 2 april 2012 blijkt dat de woongelegenheid in de garage niet langer wordt gebruikt. In het op basis van artikel 10§3 PR HRH verkregen proces-verbaal van 3 april 2012 werd vastgesteld dat de berging/garage wordt gebruikt als berging/garage en dat de woning effectief bewoond wordt door de familie Achour-Gijssels. De woongelegenheid in de garage is derhalve ongedaan g emaakt en maakt dan ook geen deel uit van het onderhavig advies.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). 5.2. De herstelvordering doorstaat deels de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden _____________________________________________________________________________________________ 4648/I
2/6
met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Uit een vergelijking van de vergunde en de uitgevoerde toestand blijkt het volgende: - Qua afmetingen blijkt uit het proces-verbaal van 3 augustus 2006 het volgende: - De vergunde loods is 16 op 9,1 m groot en de thans bestaande loods is 17 op 8,7 m. - De vergunde berging is 3,91 op 9,06 m groot en de thans bestaande berging is 7,3 op 3,6 m. - De vergunde garage is 5,47 op 10,81 m en de thans bestaande garage is 10,5 op 7,95 m groot. - Qua functie ten aanzien van de loods en de berging blijkt uit het proces-verbaal van 1 december 2009 het volgende: - De loods wordt gebruikt als winkel. - De berging wordt gebruikt als koelruimte. 5.2.2. Uit de weigeringsbeslissing van de deputatie van 1 oktober 2009 blijkt dat er een analyse werd gemaakt van de goede ruimtelijke ordening. Uit die beslissing blijkt het volgende: “Voor de herbouwde kleine berging met plat dak evenals de loods en garage kan gesteld worden dat het architecturaal karakter niet ter discussie staat aangezien de gebouwen in grote mate overeenstemmen met de vergunde toestand. De garage en wasplaats bij de woning heeft echter een veel groter dakvolume dan voorzien door de grote toegevoegde zolderverdieping. Daardoor verandert het aanvankelijk bescheiden bijgebouw tot een statig residentieel gebouw, wat als verandering van het architecturaal karakter kan beschouwd worden”. Uit deze beoordeling blijkt dat voor de loods/de garage en de tuinberging geen negatieve beoordeling werd gemaakt van de goede ruimtelijke ordening, omdat deze gebouwen in grote mate overeenstemmen met de vergunde toestand. 5.2.3. Er kan worden vastgesteld dat er recent in het kader van de vergunningverlening werd geoordeeld over de regularisatie van de gebouwde toestand versus de vergunde toestand van 14 februari 2005. Uit de weigeringsbeslissing van 18 oktober 2010 van het college van burgemeester en schepenen blijkt dat door de gewestelijk stedenbouwkundige ambtenaar het volgende werd beoordeeld inzake de verenigbaarheid van de handelsactiviteiten met de goede plaatselijke ordening: “Het is eveneens duidelijk dat de aanvraag in strijd is met de goede ruimtelijke ordening aangezien handelsactiviteiten niet passen in agrarisch gebied, niet alleen omdat dit een oneigenlijk gebruik is van de landbouwgrond, maar ook door het verkeersgenererend karakter ervan, dat een onaanvaardbare belasting van het buitengebied met zich meebrengt. Daar o.m. de kernversterkende eigenschap van handel dient deze functie voorzien te worden in de daartoe geëigende zones.” Uit deze beoordeling blijkt dat de geviseerde handelsactiviteiten niet verenigbaar zijn met de goede ruimtelijke ordening ter plaatse. 5.2.4. Uit de voornoemde beoordelingen blijkt telkens dat de functiewijzigingen naar winkel, koelruimte en woongelegenheid stedenbouwkundig onaanvaardbaar zij n in de onmiddellijke omgeving, die gekenmerkt wordt door weilanden en verspreide bebouwing, zoals in de gemotiveerde nota wordt bevestigd. De geviseerde handelingen werden verricht in functie van de handelsactiviteiten en zijn dan ook functioneel niet inpasbaar binnen de onmiddellijke omgeving. In de onmiddellijke omgeving zijn er namelijk geen structurele aantastingen aanwezig van het agrarisch gebied. Daarnaast blijkt dat er sprake is van een overdreven verharding van het kwestieuze perceel en dat de garage door de grote nokhoogte niet langer een bescheiden bijgebouw betreft, zoals vergund. De weerslag van de geviseerde functiewijzigingen, de geviseerde verharding, alsook de geviseerde garage op de plaatselijke ordening is van dien aard dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
_____________________________________________________________________________________________ 4648/I
3/6
5.2.5. De gevorderde bouw- of aanpassingswerken volstaan kennelijk om de plaatselijke ordening te herstellen, aangezien door de uitvoering ervan een toestand wordt gerealiseerd die in overeenstemming is met de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening ter plaatse door de vergunningverlenende overheid. 5.2.6. Uit de weigeringsbeslissing van de deputatie van 1 oktober 2009 blijkt dat de tuinberging en de loods/garage voor vrachtwagens in grote mate overeenstemmen met de vergunde toestand. Dit blijkt tevens ook uit de bouwplannen bij de regularisatieaanvraag, geweigerd op 18 oktober 2010. De tuinberging en de loods/garage voor vrachtwagens hebben weliswaar een groter volume dan vergund, maar deze beperkte afwijkingen zijn niet van dien aard dat het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand zich opdringt, zoals tevens in de gemotiveerde nota wordt aangevoerd. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. Uit hetgeen hierboven werd aangehaald (supra, 3.3-3.4) blijkt dat de herstelvordering een geconsolideerde, niet-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan betreft. De nodige stappen tot het bekomen van een herstel werden namelijk gezet. 5.4. De Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, heeft in zijn arrest van 7 mei 2010 de toetsing aan het begrip “goede ruimtelijke ordening” in de zin van artikel 4.3.1, § 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening als volgt uitgelegd (RvS 7 mei 2010, nr. 203.802, Vercammen e.a.): “Wat betreft de beoordeling van de verenigbaarheid van een aanvraag met de goede ruimtelijke ordening, moet de stedenbouwkundige vergunning duidelijk de met die ordening verband houdende redenen opgeven waarop de vergunningverlenende overheid haar beslissing steunt. (,) Wat die beoordeling betreft, dient de vergunningverlenende overheid op de eerste plaats rekening te houden met de ordening in de onmiddellijke omgeving. Deze beoordeling dient in concreto te geschieden en uit te gaan van de bestaande toestand. Al naar gelang de aard en de omvang van de aanvraag kan ook rekening worden gehouden met de ordening in een ruimere omgeving. De ordening in de ruimere omgeving is daarbij uiteraard minder doorslaggevend en mag er alleszins niet toe leiden dat de ordening in de onmiddellijke omgeving buiten beschouwing wordt gelaten.” Dit arrest bevestigt de vaststaande invulling door de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, van het begrip “goede ruimtelijke ordening” (RvS 18 juni 2002, nr. 107.941, Van Schel e.a.; RvS 26 mei 2003, nr. 119.892, D’Hauwe e.a.; RvS 11 juni 2004, nr. 132.283, Van Schel e.a.; RvS 4 maart 2009, nr. 191.090, Terlin e.a), zodat voor de interpretatie van dit begrip hiervan mag worden uitgegaan. In de gemotiveerde nota wordt gewezen op de bebouwing die aansluit op de dorpskern van Ruddervoorde en op de activiteiten verderop gelegen in de Sijslostraat. Die bebouwing en activiteiten maken echter geen deel uit van de onmiddellijke omgeving van het kwestieuze perceel, terwijl bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening in de eerste plaats de onmiddellijk aanpalende percelen in acht worden genomen. In de mate dat in de gemotiveerde nota feitelijke argumenten betreffende de weerslag op de plaatselijke goede ruimtelijke ordening afgeleid worden uit de plaatsgesteldheid van en de aanwezigheid van andere commerciële activiteiten binnen de ruimere omgeving, kan om deze redenen dergelijke argumentatie niet worden gevolgd.
_____________________________________________________________________________________________ 4648/I
4/6
6. Advies De Raad verleent negatief advies voor de gevorderde uitvoering van de loods/garage voor vrachtwagens en de tuinberging conform de vergunning van 14 februari 2005 qua afmetingen en uitvoering. De Raad verleent positief advies voor het overige, met name de niet-vergunningsconforme uitvoering van de garage, de wederrechtelijke functiewijziging van de loods/garage en de tuinberging en de aanleg van de wederrechtelijke verhardingen. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 4648/I
5/6
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH door de adviesaanvrager 3. Gemotiveerde nota van Zouhair Achour en Greta Gijssels met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 4648/I
6/6
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Antwerpen Mevrouw Krista Van Boeckel, De heer Thierry Janssens, Mevrouw Alexandra Paelinck Gebouw Anna Bijns Lange Kievitstraat 111/113 bus 55 2018 ANTWERPEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 380.348/M vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/11009/113.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 02/05/2012 datum
Advies nr. 958 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur
1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 2 mei 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 2960 BRECHT, Kattenhoflaan z/n, kadastraal gekend als afdeling 5, sectie B, nummer 146B. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Godrie Recycling BVBA en Adrianus Godrie – Paula Hoppenbrouwers werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn vergadering van 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 1 maart 2011 en 20 maart 2012. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO.
4774 / I
1/6
3.2.1. De handelingen liggen volgens het bijzonder plan van aanleg “Bergbezinkings- en retentiebekkens Kattenhoflaan” (goedgekeurd op 15 juni 2004) in zone voor wachtbekken en zone voor buffer. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Op 28 oktober 2010 kreeg het Agentschap inspectie RWO een telefonische klacht over het oneigenlijk gebruik van het perceel. Op 18 april 2011 stuurde de advocaat van de overtreder een brief naar inspectie waarin de ontruiming van het perceel werd aangekondigd.
3.5. Op 1 maart 2011 werd een stakingsbevel gegeven.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelinge n niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). 5.2.2. De volgende referentietoets kan worden gemaakt. 5.2.2.1. Uit de beschikbare luchtfoto’s en uittreksels van het gewest- en het kadasterplan blijkt dat het kwestieuze perceel ligt aan de rand van een landschappelijk waardevol agrarisch gebied en gescheiden wordt door een voorliggende weg van een gebied bestemd voor dagrecreatie. Ten noorden van het kwestieuze perceel is op de beschikbare luchtfoto’s lintbebouwing vaststelbaar langs de Kattenhoflaan binnen de onmiddellijke omgeving. 5.2.2.2. De concrete inrichting van het kwestieuze perceel in functie van de aannemersactiviteiten die ter plaatse worden ontplooid, staat in schril contrast met de inrichting van de percelen binnen de onmiddellijke omgeving en is in visueel en vormelijk opzicht storend. Objectief is er onaanvaardbare hinder in dat opzicht binnen de context van de concrete plaatsgesteldheid beschreven sub 5.2.2.1. Daarnaast is de aard, ernst en omvang van de ontplooide activiteiten binnen de onmiddellijke omgeving en gelet op de context van de concrete plaatsgesteldheid beschreven sub 5.2.2.1 niet functioneel inpasbaar. Er worden in essentie hinderlijke aannem ersactiviteiten ontplooid op een perceel waar onmiddellijk in noordelijke richting huiskavels op aansluiten, te beginnen met het woonhuis op het aanpalende perceel kadastraal gekend te Brecht als afdeling, sectie B, nummer 142 L. De ontplooide activiteiten zijn objectief van een dergelijke schaalgrootte dat deze niet kunnen worden aanvaard op een inplanting vlak naast huiskavels met solitair ingeplante woonhuizen. Te dezen kan de stelling in de gemotiveerde nota dat “er dan ook niet ingezien (kan) worden hoe er een storend effect kan ontstaan tegenover het landschappelijk waardevol agrarisch gebied én het natuurgebied, gezien de concrete ligging en de overvloedige aanwezigheid van bebouwing in de meest onmiddellijke omgeving, die een grotere impact heeft als de aanwezige grond op het perceel die niet waargenomen kan worden”, niet worden bijgetreden.
004774 / I
2/6
Waar in de gemotiveerde nota wordt gesteld dat de bebouwing een grotere impact heeft dan de aannemersactiviteiten, is het omgekeerde pertinent: de aannemersactiviteiten zijn niet functioneel inpasbaar en brengen objectief onaanvaardbare hinder met zich mee voor de bewoners van de belendende bebouwing. 5.2.2.3. Waar in de gemotiveerde nota nog wordt betoogd dat enkel zand of grond wordt gestockeerd, blijkt uit de door de stedenbouwkundige inspecteur bijgebrachte fotoreportage dat dit niet het geval is. Op de fotoreeks van 30 maart 2011 die werd gevoegd bij het informatiedossier door de stedenbouwkundige inspecteur zijn L-profielen, betondallen, grond vermengd met steenpuin en andere inerte materialen, buizen van diverse aard, alsook grote hopen klinkers zichtbaar. Er worden geen gegevens bijgebracht die van aard zijn te ontkrachten of te weerleggen dat er niets anders dan grond of zand wordt gestockeerd. De voorstelling van zaken in de gemotiveerde nota als zou dit het geval zijn, mist elke feitelijke grondslag. Verder blijkt uit de voornoemde fotoreeks dat de opslag van materialen plaatsvindt tot op een onaanvaardbare diepte ter plaatse, terwijl achter het betrokken perceel een open weide ligt. Naar concreet ruimtegebruik toe binnen deze plaatselijke context is dit objectief onaanvaardbaar vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening. 5.2.2.4. Het argument in de gemotiveerde nota dat er geen visuele hinder is, omdat door het bos onmiddellijk gelegen ten zuiden van het perceel en door de groenbeplanting (coniferen) langsheen de Kattenhoflaan de activiteiten in visueel opzicht afgeschermd zouden worden, kan niet worden bijgetreden. De concrete inrichting van het perceel is objectief vormelijk en visueel niet inpasbaar binnen de onmiddellijke omgeving, en de aard, schaalgrootte en omvang en de concrete inplanting van de gewraakte activiteiten vlak naast een woonlint is objectief niet functioneel inpasbaar binnen de onmiddellijke omgeving (5.2.2.2). De aanwezigheid van een groenscherm maakt het illegaal gewoonlijk gebruik van dit perceel voor de opslag van materialen en materieel niet minder ruimtelijk onaanvaardbaar. Of de opslag al dan niet kan worden waargenomen van op de straatkant is dan ook in onderhavig geval niet pertinent. 5.2.2.5. In de gemotiveerde nota wordt nog gewezen op het feit dat de onmiddellijke omgeving aangetast zou zijn omwille van de inplanting van diverse andere gebouwen of inrichtingen (blz. 13), minstens en in ieder geval dat de ruimtelijke weerslag van deze gebouwen of inrichtingen van dien aard is dat de weerslag van de geviseerde handelingen niet vereist dat de beoogde herstelmaatregel wordt opgelegd vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening. Enkel een “grootschalig landbouwbedrijf te midden LWA gebied” en de “sportfaciliteiten” werden grafisch aangeduid. Ten eerste merkt de Raad op dat het met een pijl op blz. 13 van de nota aangeduid “grootschalig” landbouwbedrijf “te midden van LWA-gebied” niet ligt binnen de onmiddellijke omgeving van de hinderlijke activiteiten. Dit bedrijf ligt verder afgelegen, meer in zuidwestelijke richting langsheen een ander vertakking van de Kattenhoflaan. In de gemotiveerde nota wordt in dat opzicht voorbijgegaan aan de situering van de geviseerde handelingen ten opzichte van de onmiddellijke belendende huiskavels. Een vergelijking tussen onvergunde aannemersactiviteiten in agrarisch gebied en een landbouwbedrijf in agrarisch gebied waarvan niet wordt aangevoerd dat dit een bedrijf een wederrechtelijke toestand uitmaakt, mist elke ruimtelijke relevantie en pertinentie. De Raad is van oordeel dat uit de aanwezigheid van een landbouwbedrijf in landbouwgebied niet kan worden gedistilleerd dat de onmiddellijke omgeving geaccidenteerd of aangetast zou zijn, noch dat de weerslag van de geviseerde handelingen in het kader van de gewraakte aannemersactiviteiten niet zwaar genoeg zou doorwegen om de beoogde herstelmaatregel te verantwoorden Ten tweede merkt de Raad op dat in de gemotiveerde nota wordt gewezen op sportfaciliteiten. Deze sportfaciliteiten liggen evenmin binnen de onmiddellijke omgeving, aangezien ze aan de overzijde liggen van de Kattenhoflaan, en dus gescheiden worden door een fysieke grens, m.n. een openbare weg, van zowel het kwestieuze perceel als de aanpalende huiskavels. Zelfs daargelaten deze vaststelling is de Raad niet van oordeel dat uit de aanwezigheid van sportfaciliteiten aangelegd binnen een gebied voor dagrecreatie kan worden gedistilleerd dat de onmiddellijke omgeving geaccidenteerd of aangetast zou zijn, noch dat de weerslag van de geviseerde handelingen in het kader van de gewraakte aannemersactiviteiten niet zwaar genoeg zou doorwegen om de beoogde herstelmaatregel te verantwoorden. Te dezen kan nog worden opgemerkt dat met het oog op het onderzoeken van de ruimtelijke weerslag een vergelijking tussen zonevreemde aannemersactiviteiten in (landschappelijk
004774 / I
3/6
waardevol) agrarisch gebied en sportfaciliteiten in een gebied voor dagrecreatie niet dienstig is en elke ruimtelijke relevantie en pertinentie mist. 5.2.2.6. De thans geviseerde handelingen laten zich tevens niet verzoenen met de door de planologische overheid vastgelegde beleidsmatig gewenste ontwikkelingen en duidelijke planologische beleidsopties binnen de contour van het voornoemde bijzonder plan van aanleg. Te dezen wordt in de herstelvordering betoogd: “Het perceel maakt deel uit van het BPA “Bergbezinkings- en retentiebekkend Kattenhoflaan” ('). Op het Deelplan IIb Bestemmingsplan “Kattenhoflaan” wordt de zone waarin het perceel zich situeert als zone voor wachtbekken en bufferzone ingekleurd (lees: bestemd). De algemene voorschriften van het BPA bepalen dat nevenbestemmingen slechts toegestaan zijn wanneer de hoofdbestemming al is gerealiseerd of ze samen met de hoofdbestemmingen kan worden gerealiseerd (art. 0.2.1). De zone voor wachtbekken is bestemd voor de aanleg van een wachtbekken voor regenwater en overstortwater. Enkel handelingen en werken in functie tot de aanleg, instandhouding en onderhoud van het wachtbekken zijn toegestaan (art. 1.1). De bufferzone is bestemd als overgangsgebied tussen gebieden die door hun bestemming moeilijk te verenigen zijn. Deze zone, die volgens de terminologie van het BPA dient om de mogelijke hinder (lawaai, visueel, reuk) af te schermen van de omgeving, is bestemd voor de aanleg van een groenscherm tussen de zone voor wachtbekken en het aangrenzende landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Hier zijn alleen handelingen en werking in functie tot de bescherming, verbetering, instandhouding, onderhoud en de aanleg van een buffer toegestaan (art. 2.1). Het BPA bepaalt in artikel 2.2 zeer duidelijk dat de bufferzone per defintie “non aedficandi”-gebied is. Aldus moet de zone volledig beplant worden met inheems groen. Hetzelfde artikel verbiedt in de zone uitdrukkelijk alle werken tot wijziging van het reliëf (') alsook de opslag van materialen, waren en schroot.” Dit betreft een duidelijke planologische beleidsont wikkeling voor de toekomstige inrichting van het perceel en zijn onmiddellijke omgeving in de zin punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Gelet op deze planologische gewenste beleidsontwikk eling kan worden besloten dat de concrete weerslag van de geviseerde handeling op de plaatselijke ordening, nu deze hiermee niet in overeenstemming is, van dien aard is dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel mede om die reden vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. 5.2.2.7. De weerslag van de beoogde herstelmaatregel en het daarmee te realiseren herstel van de goede ruimtelijke ordening ter plaatse is, in tegenstelling tot wat in de gemotiveerde nota wordt aangevoerd, niet disproportioneel bezwarend ten opzichte van het nadeel dat zou worden berokkend aan betrokken en de lasten die de uitvoering van de herstelmaatregel met zich kunnen meebrengen. 5.2.2.8. Het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van allerhande materialen en materieel is vergunningsplichtig gesteld sinds 1 mei 2000 via artikel 99, § 1, eerste lid, 5° van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. Sinds 1 september 2009 is deze handeling vergunningsplichtig gesteld op grond van artikel 4.2.1, 5° VCRO. Uit de elementen van het dossier blijkt dat er nieuwe vergunningsplichtige werken zijn verricht na 1 mei 2000 en men derhalve meer gedaan heeft dan het louter in stand houden van de vooraf bestaande toestand. In de gemotiveerde nota wordt niet betwist noch ontkracht dat de opslag kadert in het raam van aannemersactiviteiten die, volgens de gemotiveerde nota zelfs van vóór de eerste inwerkingtreding van het gewestplan in 1977, continu plaatsvonden en plaatsvinden op het kwestieuze perceel. Het gewoonlijk gebruik van de grond vertoont dan ook de vereiste regelmaat en spreidt zich uit over de vereiste tijd(spanne) om te besluiten dat er in casu dan ook sprake is van een strafbaar gesteld, stedenbouwkundig gewoontemisdrijf uit hoofde van artikel 4.2.1, 5° VCRO samen gelezen met artikel 6.1.1, eerste lid, 1° VCRO. Aangezien in de gemotiveerde nota niet wordt aangevoerd noch uit de beschikbare stukken en gegevens blijkt dat in de periode sinds 1 mei 2000 er ook maar enige onderbreking zou zijn geweest in de ter plaatse ontwikkelde activiteiten welke het wederrechtelijk gewoonlijk gebruik van de grond voor de opslag van allerhande materialen en materieel met zich meebrengen, kan tot niets anders worden besloten.
004774 / I
4/6
5.3. De herstelvordering doorstaat ten slotte ook de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een wederrechtelijke toestand met voortschrijdend karakter bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit de beschikbare stukken en gegevens blijkt dat het perceel in ruimtelijk opzicht sinds 1 mei 2000 belast is gebleven tot op heden. In vergelijking met de referentietoestand, m.n. de toestand van het perceel vooraleer het gewoonlijk werd gebruikt voor de opslag van materialen en materieel, werd het perceel in het hierboven toegelichte opzicht op een ruimtelijk onaanvaardbare wijze bezwaard. 5.4. In de mate dat in de gemotiveerde nota wordt aangevoerd, dat de redelijke termijn is geschonden, merkt de Raad op dat dit geen argument is waarmee de Raad in zijn besluitvorming rekening houdt. De beoordeling of de redelijke termijn is overschreden, komt toe aan de rechter en niet aan de Raad. 5.5. De Raad merkt ten slotte nog op dat de thans geviseerde handelingen een ondeelbaar geheel vormen waardoor met het oog op de goede rechtsbedeling de eenheid van de herstelvordering dient te worden bewaard. Onderhavig advies wordt dan ook verleend voor alle onderdelen van de voorliggende herstelvordering, ook wat de reliëfwijzigingen betreft, die op basis van de beschikbare stukken en gegevens een corrolarium zijn van de gelaakte aannemersactiviteiten.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 11 juni 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
004774 / I
5/6
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Godrie Recycling BVBA en Adrianus Godrie – Paula Hoppenbrouwers met bijhorende stukken
004774 / I
6/6
AANTEKENEN Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid Inspectie RWO West-Vlaanderen Jacob Van Maerlantgebouw De heer Tom De Roep De heer Steven Van Aeldeweereld Koning Albert-I-laan 1.2 bus 94 8200 BRUGGE (St.Michiels)
uw kenmerk 8.00/33021/462.5 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
ons kenmerk 8.04/33021/115.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 16/03/2012 datum
Advies nr. 865 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 16 maart 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 8970 Poperinge, Busseboomstraat zn, kadastraal gekend als afdeling 4, sectie A, nummers 334G2, 337L, 350 en 351. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Willy en Luc Descamps, werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden geen gemotiveerde nota in; nv De Veldblomme en Jacques Hoflack werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 31 mei 2011, 22 december 2012 en 23 december 2012. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO.
4679/I
1
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Ieper-Poperinge in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 3.3. De handelingen werden verricht na de stedenbouwkundige vergunning van 30 september 2009. 3.4. Op 30 september 2009 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het “ophogen van een lager gelegen deel zaailand”, met o.m. als voorwaarde “het bijgevoegd uitvoeringsplan grachtsysteem van Landmeter Capoen strikt uit te voeren”.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). 5.2.2. De verwijzing naar de rechten van derden focust op een specifiek aspect van de goede ruimtelijke ordening, m.n. “hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel (1.1.4 VCRO)” (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 255). De volgende referentietoets en toets aan de rechten van derden kan worden gemaakt. Op 30 september 2009 werd door het college van burgemeester en schepenen een voorwaardelijke stedenbouwkundige vergunning werd verleend, waarin de volgende voorwaarde werd opgenomen: “het bijgevoegd uitvoeringsplan grachtsysteem van Landmeter Capoen strikt uit te voeren”. Uit de beoordeling van de gewestelijk stedenbouwkundige ambtenaar, opgenomen in de voornoemde stedenbouwkundige vergunning blijkt het volgende: “Overwegende dat er zich ter hoogte van de Ouderdomseweg 15 een ernstig probleem van oppervlaktewater voordoet; dat uit een fotoreeks toegevoegd aan het bouwdossier ondubbelzinnig blijkt dat voornoemde eigendom in het verleden bij hevige neerslag getroffen werd door wateroverlast afkomstig van de hoger gelegen landerijen richting Busseboomstraat; dat de lagerliggende erven er inderdaad toe gehouden zijn ten gunste van de hogerliggende het water te ontvangen dat van deze op natuurlijke wijze, buiten ’s mensen toedoen, afloopt; dat de eigenaar van het hogerliggend echter niets mag doen waardoor de last van het lagerliggend erf zou verzwaard worden; dat evenwel uit nazicht van de Atlast der Buurtwegen Reningelst (blz. 3) 004679 / I
2/5
blijkt dat er in het verleden op het bouwperceel een grote –ondertussen gedempte – waterput lag met sterk bufferend effect; dat het ooit opvullen van deze put zonder twijfel één van de oorzaken is dat voormeld probleem zich manifesteert; Overwegende dat het ophogen van landerijen zonder meer bijdraagt tot een verzwaren van de erfdienstbaarheid van waterafvoer; dat de bouwheer bijgevolg maatregelen moet nemen tot het voorkomen hiervan; dat dit kan gebeuren door de aanleg van een gracht ter hoogte van Ouderdomseweg 15 met afvoer naar de Robaartbeek en zoals aangegeven op bijgevoegd uitvoeringsplan van Landmeter Capoen.” Door een duidelijke voorwaarde te stellen, heeft de vergunningverlenende overheid reeds een beoordeling gemaakt van de goede ruimtelijke ordening op het kwestieuze perceel. Het opnemen van de uitdrukkelijke voorwaarde in de voornoemde stedenbouwkundige vergunning van 30 september 2009 strekt enerzijds ertoe de hinder voor de naburige erven te beperken en strekt anderzijds ertoe zowel het toenmalige niveau van de goede plaatselijke ordening als het niveau van de toekomstige goede plaatselijke ordening veilig te stellen. In dat opzicht klemt het, vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening, des te meer dat de uitdrukkelijke voorwaarde niet werd nageleefd. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat de wateroverlast op het perceel van de heer Brysbaert niet verhoogd is door de geviseerde ophoging. Deze bewering wordt niet gestaafd door concrete stavingstukken en deze bewering staat lijnrecht tegenover de beoordeling van goede ruimtelijke ordening in de stedenbouwkundige vergunning van 30 september 2009. 5.2.3. De gevorderde bouw- of aanpassingswerken volstaan kennelijk om de plaatselijke ordening te herstellen, aangezien door de uitvoering ervan een vergunde toestand wordt gerealiseerd. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. 5.4. In de mate dat in de gemotiveerde nota van Jacques Hoflack en nv De Veldblomme wordt aangevoerd dat de geviseerde handelingen door een andere persoon werden begaan, moet worden vastgesteld dat een herstelvordering in rem wordt geformuleerd en derhalve dit argument niet dienstig kan worden aangevoerd in het kader van onderhavige adviesprocedure. Het komt aan de bodemrechter en niet aan de Raad toe om de identiteit van de persoon te bepalen aan wie de wederrechtelijke handelingen kunnen worden t oegeschreven. 5.5. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat de betrokkenen als herstelmaatregel een gracht dienen te graven vanaf het perceel land 334/02/G. De Raad merkt op dat de terreinophoging uitgevoerd is op het perceel 334G2, maar de gevorderde herstelmaatregel houdt echter het uitgraven van een gracht ter hoogte van de percelen met nummers 351 en 350, conform de stedenbouwkundige vergunning van 30 september 2009 in.
004679 / I
3/5
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
004679 / I
4/5
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota van nv De Veldblomme en Jacques Hoflack met bijhorende stukken
004679 / I
5/5
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid AANTEKENEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te 9990 MALDEGEM
uw kenmerk YB/2012/057 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/43010/129.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 11/05/2012 datum
Advies nr. 942 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen en de stedenbouwkundige inspecteur.
Geacht college Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 15 mei 2012 verzocht het college van burgemeester en schepenen van MALDEGEM en de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 9990 MALDEGEM, Kraailokerkweg 23, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie C, nummers 1313D2 en 1313F2. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Ivan Blomme – Godelieve De Dobbelaere en Pieter Blomme – Maria Flikweert werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn vergadering van 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van MALDEGEM aanwezig op de vergadering; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 4 september 2010.
4801 / CI
1/5
3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Eeklo – Aalter in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Op 30 juni 2008 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het uitbreiden van een loods. In deze vergunning werd het bouwen van een bedrijfswoning in een bestaande loods expliciet uitgesloten.
3.4. Op 4 september 2010 werd een stakingsbevel gegeven. Dit stakingsbevel werd op 28 september 2010 bekrachtigd door de stedenbouwkundige inspecteur.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Daargelaten de vraag of de geviseerde handeling al dan niet bestemmingsconform is, is gelet op artikel 6.1.41, § 1, eerste lid VCRO de betaling van een meerwaarde nooit de te vorderen herstelmaatregel, wanneer het handhavende bestuur aantoont, of uit de elementen van het dossier blijkt, dat de plaatselijke ordening door de geviseerde handeling kennelijk op onevenredige wijze wordt geschaad. Het college van burgemeester en schepenen stelt immers in de herstelvordering het volgende: De inbreuken bestaan om de hierna vermelde reden geheel of gedeeltelijk uit handelingen in strijd met de bestemmingsvoorschriften, zonder dat er sprake is van een geldige afwijking op deze voorschriften: De woningen zijn door hun aard en schaalgrootte niet te beschouwen als een agrarische activiteit en dus strijdig met de geldende planologische bestemmingsvoorschriften. Daarenboven werd in 2008 deze woning duidelijk geweigerd door het college van burgemeester en schepen, en er werd hier geen beroep tegen ingesteld. “ Uit de elementen van het dossier blijkt dat de woning in opbouw een bedrijfswoning is. Er kan echter niet met zekerheid gesteld worden dat de huidige woning een bedrijfswoning is en derhalve of de woning in strijd is met de bestemming. Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede
004801 / CI
2/5
ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Het perceel is gelegen in het midden van een woonlint. Rondom het woonlint wordt de onmiddellijke omgeving gedomineerd door open velden. Op het kwestieuze perceel is er een landbouwbedrijf gevestigd. Op de plaats waar vroeger een berging stond, is er een metalen skelet opgericht. In de bestaande loods heeft men een woning gebouwd en is men een bedrijfswoning aan het bouwen. Door het creëren van twee woningen in de bestaande loods wordt er een kennelijk te dens bewoningsprogramma gerealiseerd, mede daar er reeds een bedrijfswoning aanwezig is op het perceel. Het creëren van twee bijkomende woningen zorgt ervoor dat de ruimtelijke draagkracht van het terrein overschreden wordt. Bovendien werd in het kader van de vergunningverlening, waarbij het bouwen van een bedrijfswoning in de bestaande loods uit de vergunning werd gesloten, door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Maldegem een recente beoordeling gemaakt van de goede ruimtelijke ordening. In de stedenbouwkundige vergunning van 30 juni 2008 maakte het college van Burgemeester en Schepenen de volgende beoordeling van de verenigbaarheid met de plaatselijke ordening: “ ($) Het advies van het Dep. Landbouw en Visserij wordt gevolgd en onderschreven. “ In het advies van het departement landbouw en visserij werd de volgende beoordeling gemaakt van de goede ruimtelijke ordening: “ De aanvrager is uitbater van een landbouwloonwerkbedrijf en herstelt en verkoopt tevens landbouwmachines. Gezien dit bedrijf gevestigd is op een bestaande en gevormde kavel, kan de voorgestelde uitbreiding van de loods uit landbouwkundig oogpunt worden aanvaard op voorwaarde dat zij beperkt blijft tot deze kavel. Er kan vanuit landbouwkundig oogpunt niet worden ingestemd met het realiseren van een bijkomende woning zoals in voorliggende aanvraag is voorzien. “ De Raad stelt aldus vast dat er in het kader van de vergunningverlening een recente beoordeling werd gemaakt van de goede ruimtelijke ordening, waarbij werd geoordeeld dat het bouwen van een woning in de bestaande loods niet verenigbaar werd geacht met de plaatselijke ordening. Bovendien zijn de werken aan de woning en aan het metalen skelet stilgelegd. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de thans bestaande toestand een onafgewerkte toestand behelst. De thans bestaande toestand houdt in dat de constructie in de staat die ze is nooit geschikt is als woning of loods. De ruimtelijke kwaliteit staat in de weg dat deze constructie kan worden gedoogd vermits de beoogde bestemming niet kan worden gerealiseerd. Vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening is het immers ongewenst dat constructies waarvan de bestemming waarvoor ze zijn bedoeld nooit kunnen worden gerealiseerd, zouden worden gedoogd. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. De inbreuken dateren van na 30 juni 2008, in casu de dag waarop het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning verleende.
004801 / CI
3/5
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 11 juni 2012
Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee de stedenbouwkundige inspecteur zich aansluit bij de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
004801 / CI
4/5
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH
004801 / CI
5/5
f
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
College van burgemeester en schepenen van en te
ANTEKENEN 1500 HALLE
uw kenmerk 11RO17067022ec vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/23027/185.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 25 januari 2012 datum
Advies nr. 805 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen van de stad HALLE.
Geacht college, 1. Voorwerp Bij brief van 25 januari 2012 verzocht het college van burgemeester en schepenen van Halle de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 1502 Halle, Steengroefstraat 133, kadastraal gekend als afdeling 5, sectie B, nummer 425K. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Enrique Lopez-Zaplana-Cubas Serrano werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en Enrique Lopez-Zaplana en Maria Cubas Serrano dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in. De Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 19 maart 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; er was geen vertegenwoordiger van de stad Halle aanwezig op de vergadering (verontschuldigd); na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques, en de volgende leden: R. Mortier, C. Bamps, M. Boes, B. Seutin en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 28 november 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruim telijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse in woongebied. 4584/C
1/5
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: - Uit de bij het dossier gevoegde foto van globespotter van 26 oktober 2009 blijkt dat de garage nog niet aanwezig is. - Op de bij het dossier gevoegde luchtfoto van 2011 is de garage nog niet zichtbaar . - Uit het proces-verbaal van 28 november 2011 blijkt dat de garage dateert van september-oktober 2011. Dit wordt ook bevestigd in de voornoemde gemotiveerde nota. 3.4. Op 24 september 1990 verleende het college van burgemeester en schepenen een voorwaardelijke stedenbouwkundige vergunning voor “het verbouwen van de woning”.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (sub 5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. 5.2.2. In het kader van de vergunningverlening werd reeds in 1990 een beoordeling gemaakt van de goede ruimtelijke ordening met de voorwaardelijke stedenbouwkundige vergunning. Uit het advies van de gemachtigde ambtenaar dat door het bestuur werd bezorgd, blijkt dat de ontworpen garage niet verenigbaar werd geacht met een goede plaatselijke ordening. De geviseerde garage werd op dezelfde plaats ingeplant ten opzichte van de perceelsgrens als de ontworpen garage, zoals grafisch blijkt op de bouwplannen die horen bij de voornoemde voorwaardelijke vergunning. De plaatselijke gesteldheid onmiddellijk bouwkundig links van het betreffende woonhuis is ongewijzigd gebleven tot wanneer de geviseerde garage werd opgericht. Ook naast de geviseerde garage betreft het thans nog onbebouwde bouwgrond. De appreciatie door de gemachtigde ambtenaar dat de oprichting van de garage in ruimtelijk opzicht ter plaatse niet aanvaardbaar was, gaat thans ook nog op, nu de plaatsgesteldheid bouwkundig links onveranderd is gebleven. De garage werd gebouwd tegen de linker zijgevel van de kwestieuze woning, maar niet over de volledige lengte van deze zijgevel. De garage heeft tot gevolg dat op de percelen die bouwkundig links palen aan
4584/C
2/5
deze woning geen nieuwe woningen kunnen worden opgericht met een aansluitend gabarit, zodat de toekomstige ruimtelijke ordening daarmee wordt in het gedrang gebracht. De argumentatie dat er een venster zit in de zijgevel van de woning en dat de garage op esthetisch vlak niet storend is, doet daaraan geen afbreuk. Er kan worden gesteld dat het gedogen van de geviseerde handeling door de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden en dat de weerslag van de garage van dien aard is dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. 5.2.3. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat de opgerichte garage noch op esthetisch noch op technisch vlak het zicht, uitzicht of de harmonie van het gebouw of meer globaal, de “goede ruimtelijke ordening” verstoort en dat de door het handhavende bestuur gelaakte inplanting tot op de perceelsgrens geen aanvaardbaar argument is, aangezien het hoofdgebouw tevens tot tegen de perceelsgrens is ingeplant. Daarnaast wordt in de gemotiveerde nota aangevoerd dat de muur waartegen de garage is geplaatst geen wachtmuur uitmaakt zoals in de herstelvordering wordt aangehaald, aangezien in deze muur een raam werd geplaatst. Gelet op wat hierboven werd gesteld, moet worden besloten dat het gedogen van de garage via een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. 5.4. In de mate dat in de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat de herstelvordering tevens tegen Maria Cubas-Serrano diende te worden gericht, moet worden vastgesteld dat een herstelvordering in rem wordt geformuleerd en derhalve dit argument niet dienstig kan worden aangevoerd in het kader van onderhavige adviesprocedure. Het komt aan de bodemrechter en niet aan de Raad toe om de identiteit van de persoon te bepalen aan wie de wederrechtelijke handelingen kunnen worden toegeschreven. 5.5. In de mate dat de overtreders aanvoeren dat zij de intentie hebben de constructie te regulariseren, kan worden opgemerkt dat de intentie tot het aanvragen van een regularisatievergunning geen argument is waarop de Raad zijn besluitvorming steunt. 5.6. In de nota wordt nog aangevoerd dat het vertrouwens– en rechtszekerheidsbeginsel is geschonden. Blijkens de voornoemde voorwaardelijke vergunning gaf de gemachtigde ambtenaar gunstig advies voor het verbouwen van de woning, ook al was op de plannen een nieuw op te richten garage grafisch weergegeven. Dit advies was bindend aangezien het voorwaarden oplegde. Uit de voornoemde vergunning kon dan ook geen gewettigd vertrouwen worden geput dat de garage mee was vergund, zoals wordt aangevoerd in de gemotiveerde nota. Dergelijke lezing valt niet te rijmen met het uitdrukkelijke dispositief van de vergunning gelezen in samenhang met het advies van de gemachtigde ambtenaar. De gehoorde belanghebbenden kunnen niet worden gevolgd in hun argumentatie dat het vertrouwens– en rechtszekerheidsbeginsel is geschonden.
4584/C
3/5
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom.
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
4584/C
4/5
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota van Enrique Lopez-Zaplana en Maria Cubas Serrano met bijhorende stukken
4584/C
5/5
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Inspectie Oost-Vlaanderen Mevrouw Joke de Vreeze, Mevrouw Marieke Kindt, Mevrouw Mart Vercauteren, De heer Glenn Keukelier Gebroeders Van Eyckstraat 4-6 9000 GENT
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/41018/6395.2. vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/41018/115.1. telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 02/03/2012 datum
Advies nr. 844 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer 1. Voorwerp Bij brief van 2 maart 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 9500 Geraardsbergen, Nieuweweg 3, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie A, nr. 325F. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Johan Cambier werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 3 juli 2009. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Aalst – Ninove – Geraardsbergen - Zottegem in woongebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: _____________________________________________________________________________________________ 004646/I
1/5
-
Op 17 februari 2005 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het wijzigen van de voorgevel. In maart 2006 worden er verschillende personen ingeschreven op het adres. Op 7 februari 2011 weigerde het college van burgemeester en schepenen de stedenbouwkundige vergunning tot regularisatie van de omvorming van de ééngezinswoning naar drie studio’s. Het door de verzoeker ingediend beroep hiertegen, werd door de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen verworpen op 10 mei 2011.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. De onmiddellijke omgeving bestaat uit woonkavels. Op het kwestieuze perceel werd een ééngezinswoning omgevormd naar een woning met drie studio’s. Uit de elementen van het dossier blijkt dat elke studio ongeveer 35m² groot is. 5.2.2. In het kader van de vergunningverlening, waarbij de regularisatie van het omvormen van de woning naar drie studio’s werd geweigerd, werd door de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen een recente beoordeling gemaakt van de goede ruimtelijke ordening. In het weigeringsbesluit van 10 mei 2011 maakte de deputatie de volgende beoordeling van de verenigbaarheid met de plaatselijke ordening: “ Voorliggend voorstel betreft een verdichtingvoorstel dat onvoldoende rekening houdt met woonkwaliteit en resulteert in oververdichting van het terrein. Een dergelijke ingreep overschrijdt de draagkracht van het terrein en van de omgeving, wat de goede plaatselijke aanleg in het gedrang brengt. Zo bestaan de studio’s uit slechts 1 aaneengesloten ruimte met aparte sanitaire cel, maar geen aparte slaapkamer, 2 van de 3 studio’s hebben een hoofdruimte die bestaat uit aaneengeschakelde ruimtes, niet afgescheiden door een deur, met een grillige oppervlakte, wat het gebruiksgemak ervan niet ten goede komt, wel integendeel. In de studio’s is geen _____________________________________________________________________________________________ 004646/I
2/5
kookgelegenheid voorzien, deze is evenmin gemeenschappelijk aanwezig. Er is in het gebouw geen enkele vorm van berging voorzien voor bijvoorbeeld het huisvuil. Geen van de studio’s beschikt over kwalitatieve buitenruimtes. Er is niet voorzien in enige vorm van parkeermogelijkheid, ook niet voor fietsen. Er dient geconcludeerd te worden dat het betrokken pand te klein is om het gewenste programma op kwalitatieve wijze te kunnen opnemen. “ De Raad stelt aldus vast dat er in het kader van de vergunningverlening een recente beoordeling werd gemaakt van de goede ruimtelijke ordening, waarbij werd geoordeeld dat de omvorming niet verenigbaar werd geacht met de plaatselijke ordening. Uit de stukken en gegevens blijkt dat het opsplitsen van het kwestieuze pand in drie woonentiteiten (studio’s) van elk 35 m² van dien aard is dat de bewoningsdichtheid van het pand manifest niet verzoenbaar is met de schaalgrootte en woonpotenties ervan. 5.2.3. In de mate dat overtreder betwist dat de vergunningverlenende overheid haar appreciatiebevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend, merkt de Raad op dat de beoordeling hiervan niet toekomt aan de Raad. Naar luid van artikel 6.1.6, §2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is de Raad immers een orgaan van actief bestuur. De Raad spreekt zich als orgaan van actief bestuur niet uit over de eventuele onwettigheid van de besluiten en verordeningen van de andere onderscheiden organen van actief bestuur. In het bijzonder spreekt de Raad zich niet met toepassing van artikel 159 Gw. uit over de eventuele onwettigheid van de door de vergunningverlenende overheden afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen of beslissingen tot weigering van een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning. 5.2.4. In de mate dat overtreder aanvoert dat elke studio beschikt over een keuken en badkamer, merkt de Raad op dat dit niet voldoende wordt gestaafd door stukken. Dat er een aannemingsovereenkomst was om keukens en badkamers te instaleren, betekent nog niet dat ze daadwerkelijk geïnstalleerd zijn. Daarnaast voegt overtreder slechts een plaatsbeschrijving van één studio bij de stukken. Dat deze studio beschikt over een kookgelegenheid en badkamer, betekent eveneens nog niet dat de andere daar ook over beschikken. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een wederrechtelijke toestand met een voortschrijdend karakter. In de nota van Johan Cambier wordt gesteld dat “vanaf maart 2006 de eerste bewoning (is) geweest”. Met het proces-verbaal van 3 juli 2009 wordt vastgesteld dat “de woning onderverdeeld (is) in drie studio’s, één per verdiep”. Aldus blijkt dat tussen 2006 en 2009 de woonpotenties van deze voormalige eengezinswoning van langsom meer werden bezwaard door een voortschrijdende opsplitsing tot 3 finaal woonentiteiten. 5.4. In de mate dat overtreder aanvoert dat uit de plannen van de woning gevoegd bij de vergunning van 17 februari 2005, blijkt dat de woning reeds onderverdeeld was in studio’s, merkt de Raad op dat uit de gevoegde plannen blijkt dat de woning bestaat uit drie verdiepingen. Uit de plannen kan echter niet afgeleid worden dat er studio’s zijn ingericht in de woning. In de mate dat de overtreder aanvoert dat de geviseerde handelingen door een andere persoon werden begaan, moet worden vastgesteld dat een herstelvordering in rem wordt geformuleerd en derhalve deze argumenten niet dienstig kunnen worden aangevoerd in het kader van onderhavige adviesprocedure. Het komt aan de bodemrechter en niet aan de Raad toe om de identiteit van de persoon te bepalen aan wie de wederrechtelijke handelingen kunnen worden toegeschreven.
_____________________________________________________________________________________________ 004646/I
3/5
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 004646/I
4/5
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota van Johan Cambier met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004646/I
5/5
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Agentschap Inspectie RWO Inspectie Antwerpen Mevrouw Krista Van Boeckel, Mevrouw Nina Jaenen, De heer Thierry Janssens Gebouw Anna Bijns Lange Kievitstraat 111/113 bus 55 2016 ANTWERPEN
uw kenmerk 542.877/M vragen naar/e-mail Wim Vanheel
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
ons kenmerk 8.04/13004/111.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 07/03/2012 datum
Advies nr. 874 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 7 maart 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 2340 Beerse, Korte Kwikstraat 23, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie E, nummers 1T55 en 1V55. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Frans Gorrens en Dave Gorrens werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn vergadering van 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 5 juni 2008 en 28 oktober 2011. 3.2. De handelingen liggen in ruimtelijk kwetsbaar gebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Turnhout in natuurgebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: _____________________________________________________________________________________________ 004651/I
1/4
-
Op 5 juni 2008 wordt er een proces-verbaal opgesteld wegens het oprichten van allerhande constructies, nl. een garage in baksteen, een garage in metaal en een loods in metaal. Op 6 juli 2009 weigerde het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het plaatsen van een draadafsluiting met poort en electriciteitskast. Op 1 oktober 2009 weigerde de deputatie van de provincie Antwerpen eveneens de stedenbouwkundige vergunning. Op 28 oktober 2011 wordt er een proces-verbaal opgesteld wegens het oprichten van allerhande constructies, de opslag van materiaal, materieel en afval en de verharding van het perceel.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. Zoals hieronder (sub 5.2.) blijkt doorstaat de thans voorliggende herstelvordering de toets aan het Handhavingsplan niet. De vraag of de thans voorliggende herstelvordering de toets aan artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening doorstaat, is derhalve niet aan de orde. 5.2. De herstelvordering doorstaat niet de toets aan het Handhavingsplan. De Raad merkt op dat het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening als beleidsregel ten aanzien van de Raad stelt dat de Hoge Raad “streeft naar een gelijke behandeling van gelijkaardige zaken en feiten” (Handhavingsplan, punt 7.3.1.2). Uit eigen opzoekingen door het secretariaat van de Raad (uittreksels Google Streetview) blijkt dat er op de aanpalende percelen eveneens constructies zijn opgericht. Het secretariaat van de Raad verzocht het handhavend bestuur om hierover bijkomende inlichtingen te verschaffen. Het handhavende bestuur lichtte in een e-mail van 26 maart 2012 te dezen het volgende toe: “ Voor de andere percelen is ook een misdrijfdossier voor een loods tegenover huisnummer 24. Deze inbreuk weegt ons inziens zwaarder door omwille van het feit dat er twee percelen in beslag genomen worden voor opslag van materiaal. De loods is ook een veel grotere constructie dan de garages die op de andere percelen opgetrokken zijn. Deze inbreuk weegt zwaarder door op de omgeving en derden tov de andere inbreuken, namelijk de opgetrokken garages waarbij het perceel op zich nog steeds als tuin wordt gebruikt. Indien blijkt dat alle andere constructies onvergund zijn dan zijn wij bereid dit globaal aan te pakken.” Het argument van het handhavende bestuur dat de kwestieuze constructies “zwaarder doorwegen op de omgeving en derden” kan niet worden bijgetreden. Binnen de onmiddellijke omgeving werden diverse solitair ingeplante bijgebouwen opgericht en komen diverse verhardingen voor. Uit de eigen opzoekingen blijkt dat binnen de onmiddellijke omgeving het natuurgebied ter plaatse structureel is aangetast, zonder dat pertinent kan worden gesteld dat de ruimtelijke weerslag van de geviseerde loods en de geviseerde opslag aantoonbaar meer schadewekkend is binnen dit structureel aangetast gebied. Daarnaast heeft het handhavende bestuur geen uitsluitsel gebracht over het al dan niet vergunde karakter van de andere constructies binnen de onmiddellijke omgeving, ook al werd dit uitdrukkelijk gevraagd in de e-mail van 12 maart 2012. De Raad merkt op dat, daargelaten de vraag of er in casu sprake is van een wederrechtelijke toestand met een voortschrijdend karakter, het voornemen van het handhavende bestuur om stappen te ondernemen ten aanzien van gelijkaardige constructies in de nabije omgeving niet gestaafd wordt aan de hand van stukken noch op enige andere manier blijkt te worden geconcretiseerd. Het handhavende bestuur moet aanvoeren, minstens moet uit de aan de Raad bezorgde gegevens, stukken en inlichtingen genoegzaam doen blijken dat het handhavende bestuur ter plaatse een handhavingsbeleid aanhoudt _____________________________________________________________________________________________ 004651/I
2/4
waarbij op een voorzienbare en duidelijk kenbare wijze een eventuele globale problematiek van gelijkaardige inbreuken binnen het betreffende gebied op een uniforme en consistente wijze wordt geviseerd. Er kan dan ook in dit concreet geval niet met voldoende kennis van zaken uitvoering worden gegeven aan de voornoemde, door de Vlaamse Regering in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening neergelegde, specifieke beleidsregel.
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 004651/I
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH door de adviesaanvrager 3. Stukken eigen onderzoek door de Raad: uitreksels Google Street View
_____________________________________________________________________________________________ 004651/I
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Vlaams-Brabant De heer Jan Mellaerts, Mevrouw Els Van de Beek Dirk Boutsgebouw Diestsepoort 6 bus 93 3000 LEUVEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/2/GSI.901154 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/24062/107.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 05/04/2012 datum
Advies nr. 887 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur Geacht college 1. Voorwerp
Bij beveiligde zending van 5 april 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen van LEUVEN de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. De adviesaanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 3000 LEUVEN, Frederik Lintsstraat 150, kadastraal gekend als afdeling 2, sectie C, nummer 251A14. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Desmedt Architecten werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in; Bimmoc BVBA werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn vergadering van 21 mei 2012; De stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse gewest, woonde de vergadering niet bij; Kathleen Lambie woonde de vergadering bij en bracht voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen het standpunt van het college van burgemeester en schepenen van LEUVEN naar voor en verleende stemadvies; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 5 augustus 2010. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. _____________________________________________________________________________________________ 004731 / IC
1/5
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Leuven in woongebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
Op 19 juni 2009 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het verbouwen en uitbreiden van een studentenwoning. Op 5 augustus 2010 werd er proces-verbaal opgesteld wegens het niet conform de stedenbouwkundige vergunning van 19 juni 2009 verbouwen en uitbreiden van de studentenwoning.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). De Hoge Raad merkt op dat bouw- of aanpassingswerken kennelijk volstaan om de plaatselijke ordening te herstellen, daar de toestand zal teruggebracht worden naar de vergunde toestand. Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Het argument van de overtreder dat er geen kennelijk onevenredige schade ten aanzien van de plaatselijke ordening is, mist derhalve feitelijke grondslag. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Uit een vergelijking van de vergunde toestand en de thans bestaande toestand blijkt het volgende: 1. In elke kamer werd er een keukenblok bijgezet, waardoor er studio’s gecreëerd zijn in plaats van kamers. 2. De gemeenschappelijke ruimte en de fietsenberging werden omgevormd tot vier studio’s. De inbreuken moeten worden getoetst aan de stedenbouwkundige verordening die gold ten tijde van de omvorming. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de inbreuken dateren van na 19 juni 2009, in casu de dag waarop het college van burgemeester en schepenen van de stad Leuven een stedenbouwkundige vergunning verleende, en van voor 5 augustus 2010, in casu de dag waarop er proces-verbaal werd opgesteld. Het is derhalve onduidelijk of de inbreuken dienen worden getoetst aan de stedenbouwkundige verordening inzake het opdelen in meerdere woongelegenheden en het wijzigen van de hoofdfunctie van woningen, vastgesteld door de gemeenteraad op 22 september 2003, goedgekeurd door de bestendige deputatie op 4 december 2012 en in werking getreden op 1 januari 2004 of aan de algemene bouwverordening stad Leuven, goedgekeurd door de gemeenteraad op 31 augustus 2009, goedgekeurd door de deputatie van de provincie Vlaams-Brabant op 12 november 2009 en in werking getreden op 9 januari 2010.
_____________________________________________________________________________________________ 004731 / IC
2/5
5.2.1.1 Toetsing aan algemene bouwverordening stad Leuven in werking getreden op 9 januari 2010 Art. 2.2.2 van hoofdstuk 3 bepaalt: “ Een studio heeft een minimale netto-vloeroppervlakte van 25m². “ Het toegelicht stedenbouwkundige voorschrift van de kwestieuze verordening is een voorschrift dat dermate gedetailleerd is dat het geen ruimte laat bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Verder is het een bepalend voorschrift voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. De thans geviseerde handeling werd verricht in strijd met het aangehaalde voorschrift. Uit de schetsen gevoegd bij het dossier blijkt dat de studio’s hieraan niet voldoen. Een schending van voornoemd voorschrift heeft tot gevolg dat de goede ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt. 5.2.1.2 Toetsing aan de stedenbouwkundige verordening inzake het opdelen in meerdere woongelegenheden en het wijzigen van de hoofdfunctie van woningen in werking getreden op 1 januari 2004 5.2.1.2.1. De geviseerde inbreuken zijn niet in strijd met de voornoemde stedenbouwkundige verordening in werking getreden op 1 januari 2004. 5.2.1.2.2. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De verwijzing naar de rechten van derden focust op een specifiek aspect van de goede ruimtelijke ordening, m.n. “hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel (1.1.4 VCRO)” (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 255). De volgende toets aan de rechten van derden kan worden gemaakt. Door het creëren van bijkomende studio’s in de gemeenschappelijke ruimte en in de ruimte voor fietsen wordt er een kennelijk te dens bewoningsprogramma gecreëerd. Bovendien zorgt dit voor een onaanvaardbare daling van de woonkwaliteit van de andere bewoners, daar de gemeenschappelijke ruimte en fietsenstalling werden omgevormd tot studio’s. Het gegeven dat er in de kelder, blijkens de gemotiveerde nota, eveneens een gemeenschappelijke ruimte is, doet geen afbreuk aan het feit dat de woonkwaliteit daalt door het creëren van studio’s in de voorziene tweede gemeenschappelijke ruimte, daar er een groot aantal woongelegenheden zijn in het pand. Ook de buitenkoer wordt verkleind, daar deze thans zal dienen voor het plaatsen van de fietsen. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. De inbreuken dateren immers van na 19 juni 2009, in casu de dag waarop het college van burgemeester en schepenen van de stad Leuven een stedenbouwkundige vergunning verleende, en van voor 5 augustus 2010, in casu de dag waarop er proces-verbaal werd opgesteld. 5.4. In de mate dat Bimmoc BVBA aanvoert dat de stedenbouwkundige inspecteur niet uitdrukkelijk motiveert waarom de geviseerde handelingen de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze schaden, merkt de Raad op dat hij bij de uitoefening van de adviesbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 6.1.7 van Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening overeenkomstig artikel 6.1.6, § 2, tweede lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de concrete weerslag van de inbreuken beoordeelt. De Raad heeft met toepassing van artikel 13, eerste lid PR HRH op basis van de beschikbare stukken, gegevens en inlichtingen een eigen analyse gemaakt van de concrete weerslag van de inbreuken op de plaatselijke ordening en de rechten van derden (sub 5.2.). _____________________________________________________________________________________________ 004731 / IC
3/5
In de mate dat Bimmoc BVBA aanvoert dat de studio’s in de nieuwbouw terug omgevormd zijn naar kamers, merkt de Raad op dat dit niet zo is. Uit de inlichtingen bekomen van de stedenbouwkundige inspecteur die op 3 mei 2012 terug een plaatsbezoek heeft verricht, blijkt dat de woongelegenheden in de nieuwbouw nog steeds studio’s zijn, daar de woongelegenheden beschikken over een douche, een toilet en een kookgelegenheid. In de mate dat Bimmoc BVBA aanklaagt dat door de stedenbouwkundige inspecteur de wederrechtelijke toestand niet wordt vergeleken met een gebouw grenzend aan de tuin van de Frederik Lintstraat 150 waarin ook een achterbouw is gesitueerd met een studentenhuisvesting, merkt de Raad op dat waar met betrekking tot de voorliggende herstelvordering in essentie het kennelijk te dens programma in stedenbouwkundig opzicht klemt, in de nota naar het voornoemde gebouw wordt verwezen omwille van de ligging ervan in tweede bouworde.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, Namens de Raad, 21 mei 2012
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee het college van burgemeester en schepenen zich aansluit bij de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur. _____________________________________________________________________________________________ 004731 / IC
4/5
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH 3. Stukken eigen onderzoek door de Raad: stedenbouwkundige verordening inzake het opdelen in meerdere woongelegenheden en het wijzigen van de hoofdfunctie van woningen 4. Gemotiveerde nota Bimmoc BVBA met bijhorende stukken 5. Stukken bezorgd op de vergadering: nota beleidsvisie stad Leuven
_____________________________________________________________________________________________ 004731 / IC
5/5
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Vlaams-Brabant De heer Jan Mellaerts, Mevrouw Els Van de Beek Dirk Boutsgebouw Diestsepoort 6 bus 93 3000 LEUVEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/2/GSI.900417 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/23102/108.3 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 04/05/2012 datum
Advies nr. 944 betreffende adviesaanvraag betreffende opeenvolgende herstelvorderingen van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 4 mei 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 1780 WEMMEL, Obberg 103, kadastraal gekend als afdeling 2, sectie B, nummer 553L3. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Peter Van Oekel werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn vergadering van 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 31 maart 2009. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse in woongebied.
004781 / I
1/4
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
op een bij het informatiedossier gevoegde luchtfoto van 2007 is geen paardenpiste in de voortuinstrook te zien; op 27 maart 2009 werd door de verbalisant ter plaatse vastgesteld dat in de voortuinstrook een paardenpiste werd aangelegd.
3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be) werden gezet tot het bekomen van herstel : -
-
op 31 maart 2009 werd proces-verbaal opgesteld; op 19 maart 2010 verleende de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid een eensluidend advies over een herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur betreffende dezelfde handeling die eveneens strekte tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, in essentie omdat de geviseerde paardenpiste in de voortuinstrook de plaatselijke ordening manifest in het gedrang bracht; deze herstelvordering werd ingediend bij het parket bij gewone brief van 1 juli 2010; het parket klasseerde het dossier zonder gevolg op 5 maart 2012; bij beveiligde zending van 4 mei 2012 vraagt de stedenbouwkundige inspecteur advies “op basis van artikel 6.1.13 VCRO”.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling
5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). 5.2.2. De volgende referentietoets kan worden gemaakt. De inrichting van de voortuinstrook van het kwestieuze perceel in vergelijking met de percelen in de onmiddellijke omgeving staat in schril contrast met de normale inrichting van de respectieve voortuinstroken als voortuin op de percelen in de onmiddellijke omgeving. In visueel en vormelijk opzicht laat deze concrete inrichting van de kwestieuze voortuinstrook zich geenszins integreren met de concrete inrichting noch het straatbeeld binnen de onmiddellijke omgeving. _____________________________________________________________________________________________ 004781 / I
2/4
De concrete inrichting van de voortuinstrook in functie van paarden is binnen de onmiddellijke omgeving functioneel niet inpasbaar. De voortuinstrook is de facto ingericht als een recreatief terrein met het oog op het enkele gebruik ervan door paarden. De concrete functie die aan de voortuinstrook op het betreffende perceel is gegeven, laat zich dan ook in dit opzicht geenszins verzoenen met de inrichting en het gebruik van de voortuinstroken op de percelen in de onmiddellijke omgeving als normale voortuinstroken. De bijkomende weerslag van de geviseerde inbreuk is van dien aard dat het gedogen ervan door de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening manifest in het gedrang brengt en dus kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Het argument in de voornoemde nota dat er geen sprake is van een paardenpiste, maar van ‘twee ruimte staanplaatsen voor paarden’, doet daaraan geen afbreuk. Er is sprake van een stedenbouwkundige anomalie die manifest niet toelaatbaar is ter plaatse zowel in visueel en vormelijk opzicht als naar functionele inpasbaarheid toe. In de gemotiveerde nota wordt nog het volgende aangevoerd: “In andere residentiële wijken in Wemmel staan ook paarden aan de straatkant, tussen villa’s: de manege Jochri aan de Frans Robbrechtstraat en de Neerhoflaan”. Uit een uittreksel van Google Maps (eigen onderzoek) genomen door de Raad blijkt dat de vernoemde manege Jochri noch de Neerhoflaan liggen binnen de onmiddellijke omgeving van de handelingen die worden geviseerd met de voorliggende herstelvordering, zodat niet moet worden getoetst aan het de specifieke beleidsregel van de gelijke behandeling van gelijkaardige feiten bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan zich niet opdringt. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Op basis van de beschikbare stukken en gegevens (3.3) blijkt dat de paardenpiste is aangelegd tussen 2007 en 2009. 5.4. Aangezien de strafrechter geen kennis heeft genomen van de op 19 maart 2010 positief geadviseerde herstelvordering, is er geen uitspraak ten gronde geweest over deze herstelvordering. Het gezag van gewijsde verzet zich niet tegen een verandering van rechtsingang. Gelet op het feit dat de geviseerde handeling de plaatselijke ordening manifest in het gedrang brengt, zijn er voldoende actuele en pertinente elementen ontleend aan de plaatselijke ordening om een verandering van rechtsingang te verantwoorden.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn. Brussel, 11 juni 2012 Namens de Raad, Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering _____________________________________________________________________________________________ 004781 / I
3/4
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER
1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 21, tweede lid PR HRH 3. Stukken eigen onderzoek (uittreksels Google Maps + info manege Jochri) 4. Gemotiveerde nota Peter Van Oekel met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004781 / I
4/4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Inspectie RWO West-Vlaanderen Jacob Van Maerlantgebouw Tom De Roep, Steven Van Aeldeweereld Koning Albert II-laan 12 bus 94 8200 BRUGGE
uw kenmerk . vragen naar/e-mail Wim vanheel
ons kenmerk 8.04/37012/108.1. telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 23/02/2012 datum
Advies nr. 778 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundig inspecteur.
Mevrouw/mijnheer, 1. Voorwerp Bij brief van 23 februari 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 8755 Ruiselede, Bruggesteenweg 77, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie G, nummer 788T. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Claude Van Pottelsberghe de la Potterie werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in. De Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 19 maart 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voorzitter: R. Mortier, en de volgende leden: F. Van de Velde, S. Lust en M. Boes. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 19 februari 1996. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Roeselare - Tielt in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen:
_____________________________________________________________________________________________ 004627/I
1/4
-
-
Op 14 september 1993 weigerde het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen van 2 zendmasten. Het door de aanvrager tegen deze beslissing ingediend beroep bij de deputatie van de provincie West-Vlaanderen werd ingewilligd. De beslissing van de deputatie werd op 16 november 1995 door ministerieel besluit vernietigd. Op 19 februari 1996 werd er proces-verbaal opgesteld. Op 8 maart 1996 dient overtreder een verzoekschrift in bij de Raad van State om de nietigverklaring van het ministerieel besluit van 16 november 1995 te vorderen. Op 18 maart 2008 werd het beroep door de Raad van State verworpen.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. De onmiddellijke omgeving wordt gekenmerkt door open velden. Het plaatsen van een mast van 12m hoog, verstoort de schoonheidswaarde van het landschap. Uit de fotoreportage blijkt dat de zendmast immers ook van buiten het woonerf zichtbaar is en zich als beeldbepalend element visueel niet laat integreren binnen de onmiddellijke omgeving. Het argument van de overtreder dat de zendmast slechts een beperkte visuele impact heeft, mist feitelijke grondslag. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een geconsolideerde, niet-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit sub 3.3. blijkt dat het handhavende bestuur de uitspraak van de Raad van State over een vernietigingsberoep heeft afgewacht. Die uitspraak viel op 18 maart 2008. Op 28 oktober 2011 werd vastgesteld dat de zendmast nog steeds op het kwestieuze perceel aanwezig was. Op 23 februari 2012 werd onderhavige adviesaanvraag ingediend. 5.4. In de mate dat overtreder aanvoert dat er in de omgeving zendmasten behorende tot de Radio Maritieme Diensten staan, merkt de Raad op dat dit een niet dienstige vergelijking is tussen een vergunde constructie en een wederrechtelijke constructie. In de mate dat overtreder aanvoert dat de feiten verjaard zijn, merkt de Raad op dat hij bij ontstentenis aan inzage van het volledig strafdossier en nog daargelaten de vaststelling dat zulks niet tot de essentie van de advisering behoort, geen uitspraak kan doen over de strafrechtelijke verjaring van de feiten waarop de herstelmaatregel is geënt. In de mate dat overtreder aanvoert dat het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel geschonden wordt, daar de zendmast al reeds 16 jaar ter plaatse staat, merkt de Raad op dat de overtreder geen gewettigd vertrouwen vermocht te distilleren uit het enkele feit dat hij zelf een besluit tot weigering van een _____________________________________________________________________________________________ 004627/I
2/4
stedenbouwkundige vergunning in laatste administratieve aanleg heeft bestreden met een beroep tot nietigverklaring voor de Raad van State. Bovendien beroept de overtreder zich op een tijdsverloop waarvoor het handhavend bestuur niet instaat. Het argument is derhalve ongegrond. In de mate dat overtreder aanvoert dat artikel 10 EVRM wordt geschonden, merkt de Raad op dat dit geen argument is waarmee in de besluitvorming rekening wordt gehouden, doch waarvan de beoordeling toekomt aan de bodemrechter. Bovendien is de vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 10 EVRM niet absoluut en ontslaat deze de overtreder niet van het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning voor constructies die vergunningsplichtig zijn.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn. Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Ria Mortier Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 004627/I
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota van Claude Van Pottelsberghe de la Potterie met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004627/I
4/4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te 8000 BRUGGE
uw kenmerk 20113015/KH vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/31005/237.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 14/03/2012 datum
Advies nr. 864 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen en de stedenbouwkundige inspecteur.
Geacht college 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 15 maart 2012 verzochten het college van burgemeester en schepenen van BRUGGE en de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 8000 Brugge, Sint-Gillisdorpstraat 37, kadastraal gekend als afdeling 5, sectie E, nummer 671C. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Gina Huys werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; Jacques Vandendorpe en Marie-Josèphe Vandewoude werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden geen gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van BRUGGE aanwezig op de vergadering; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 8 juni 2011. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO.
4677/ CI
1/4
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Brugge-Oostkust in woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde. 3.3. Uit de op basis van artikel 10 §3 PR HRH verkregen brief van de ombudsdienst van 2 december 2011 blijkt dat de handelingen dateren van mei 2011. 3.4. Op 5 juli 2002 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “het verbouwen van de keuken en het plaatsen van een extra daklicht in het bestaande platte dak”.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Artikel 23 van de gemeentelijke verordening op het bouwen, verkavelen en op de beplantingen, goedgekeurd door de deputatie op 7 april 2011, bepaalt het volgende: “In de Brugse binnenstad en in de Lisseweegse en Dudzeelse dorpskom (zie plannen 1, 2 en 3 als bijlage) moeten alle gebouwen bij verbouwingen aan de dakstructuur of bij nieuwbouw afgedekt worden met hellende daken waarbij de helling minimaal 30° en maximaal 60° bedraagt.” Uit het proces-verbaal van 8 juni 2011 blijkt dat het plat dak werd verbouwd en thans geen hellend dak betreft, wat strijdig is met het voornoemde voorschrift van de gemeentelijke verordening. Dit betreft een voorschrift in de zin van artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 3° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat dermate gedetailleerd is dat het geen ruimte laat bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Verder is het een bepalend voorschrift voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. Een schending van dergelijk voorschrift heeft tot gevolg dat de goede ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt. 5.2.2. De verwijzing naar de rechten van derden focust op een specifiek aspect van de goede ruimtelijke ordening, m.n. “hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel (1.1.4 VCRO)” (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 255). De volgende toets aan de rechten van derden kan worden gemaakt. Uit de foto’s gevoegd bij het proces-verbaal van 8 juni 2011 blijkt dat de onmiddellijk aanpalende percelen gekenmerkt zijn door buitenruimtes ter hoogte van de woonruimtes op de gelijkvloerse verdieping. Het thans gecreëerde dakterras op de eerste verdieping leidt tot inkijk ten aanzien van de aanpalende percelen en gebouwen. 004677 / CI
2/4
5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. Uit hetgeen hierboven (supra, 3.3) is aangehaald, betreft de herstelvordering een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. 5.4. In de gemotiveerde nota van Gina Huys wordt aangevoerd dat er reeds bij de aankoop van het gebouw een plat dak aanwezig was, alsook de voorziene deuropening. Tevens was het volgens de overtreder niet de bedoeling met de nieuwe bedekking een dakterras te creëren. Uit het proces-verbaal van 8 juni 2011 blijkt dat er thans een dakterras aanwezig is en er niet langer sprake is van louter een plat dak.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee de stedenbouwkundige inspecteur zich aansluit bij de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
004677 / CI
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH door de adviesaanvrager 3. Gemotiveerde nota van Gina Huys met bijhorende stukken
004677 / CI
4/4
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Aan het college van Burgemeester en schepenen van en te
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
9990 MALDEGEM
uw kenmerk
ons kenmerk
uw adviesaanvraag van
YB/2012/034
8.04/43010/127.1
02/03/2012
vragen naar/e-mail
telefoonnummer
datum
Wim Vanheel
02/553.17.90
Advies nr. 846 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen en de stedenbouwkundige inspecteur.
Geacht college 1. Voorwerp Bij brief van 2 maart 2012 verzochten het college van burgemeester en schepenen van Maldegem en de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed 9990 Maldegem, Harlingerhof 8, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie B, nummer 1644f. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
-
Jacqueline Flecy werd schriftelijk gehoord en diende een gemotiveerde nota in die met toepassing van artikel 7, § 4 PR HRH uit de besluitvorming werd geweerd (geen bewijs van beveiligde zending aan het bestuur); de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van Maldegem aanwezig op de vergadering; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 22 november 2010. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. _____________________________________________________________________________________________ 004652/CI
1/5
3.2.1. De handelingen liggen binnen een verkaveling, goedgekeurd op 7 maart 1967, die blijkens het dossier behoorlijk is vergund en niet is vervallen. 3.3. De handelingen werden verricht tussen 2005 en 2010. In het proces-verbaal van verhoor van Jacqueline Flecy, dat deel uitmaakt van het proces-verbaal van vaststelling van 22 november 2010, verklaart betrokkene de zelf: “De werken zijn in mijn opdracht uitgevoerd en namen een aanvang in 2005 () Ook vanaf 2005 kwam er af en toe een bewoner bij. De laatste studio werd ingericht in de zomer van 2010.”
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). In de verkavelingsvoorschriften wordt aangaande de bestemming in de strook voor open bebouwing het volgende bepaald: “Enkel het oprichten van landhuizen, bungalows en villa’s”. In de voorschriften zelf worden deze woontypologieën niet nader gedefinieerd. Villa betekent in spraakgebruikelijke betekenis “vrijstaand aanzienlijk woonhuis” (Van Dale). Bungalow betekent in spraakgebruikelijke betekenis een “alleenstaande eengezinswoning waarvan alle vertrekken op niveau liggen (evt. met een enkel vertrek op een tweede niveau)”. Landhuis betekent in spraakgebruikelijke betekenis “aanzienlijk landhuis of buitenverblijf op het land” (Van Dale).
zijn zijn één zijn
Daargelaten de vraag of de geviseerde handeling al dan niet bestemmingsconform is, blijkt hieronder (5.2) dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Het perceel is gelegen in een residentiële woonwijk. Het perceel heeft een oppervlakte van 769,25m². De woning heeft een oppervlakte van ongeveer 132m² en bestaat uit twee verdiepingen. Uit het proces_____________________________________________________________________________________________ 004652/CI
2/5
verbaal blijkt dat er in de woning 6 studio’s werden ingericht. Bovendien woont de eigenares ook nog in de woning waardoor er de facto 7 woongelegenheden zijn. Uit de elementen van het dossier blijkt dat het creëren van 6 studio’s in de woning zorgt voor een kennelijk te grote bewoningsdensiteit op het perceel, gezien de ligging in een woonwijk en de oppervlakte van de woning. Uit de elementen van het dossier, blijkt niet dat in de onmiddellijke omgeving dergelijk bewoningsprogramma aanwezig is in de belendende panden. De onmiddellijke omgeving wordt gekenmerkt door eengezinswoning in open bebouwing. De schaalgrootte en de bewoningsdensiteit binnen het kwestieuze pand zijn niet verzoenbaar met de normale bewoningsdensiteit binnen de belendende panden in de onmiddellijke omgeving. 5.2.2. De verwijzing naar de rechten van derden focust op een specifiek aspect van de goede ruimtelijke ordening, m.n. “hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel (1.1.4 VCRO)” (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 255). De volgende toets aan de rechten van derden kan worden gemaakt. Uit de plannen van de vergunde woning blijkt dat het creëren van 6 studio’s in de woning leidt tot een kennelijk onaanvaardbaar niveau van het gebruiksgenot van de bewoners. De bewoonbare oppervlakte van de woning is immers slechts 132m². Als de twee verdiepingen worden samengeteld, betekent dit dat op een oppervlakte van 264m², 6 studio’s werden ingericht plus de woonruimte van de eigenares. Dergelijke vorm van woningopsplitsing leidt tot een bewoningsprogramma dat niet meer verzoenbaar is met de woonpotenties van het pand en dat evenmin kennelijk niet meer verzoenbaar is met de vereisten van een normaal gebruiksgenot in hoofde van de bewoners. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een wederrechtelijke toestand met een voortschrijdend karakter bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit de eigen verklaringen van betrokkene (hierboven, 3.3) blijkt dat de eerste studio in 2005 werd gecreëerd en de laatste in 2010. De draagkracht en de woonpotenties van het pand werden van langsom meer en meer bezwaard tot het thans kennelijke te dens bewoningsprogramma tot stand kwam.
_____________________________________________________________________________________________ 004652/CI
3/5
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 20 april 2012
Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering met inbegrip van de brief waarmee de stedenbouwkundige inspecteur zich aansluit bij de herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen
_____________________________________________________________________________________________ 004652/CI
4/5
Bijlage 1 1. Inventaris van het dossier 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager
2. Stukken geweerd uit de besluitvorming 2. Gemotiveerde nota van Jacqueline Flecy met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004652/CI
5/5
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Inspectie RWO West-Vlaanderen Jacob Van Maerlantgebouw Tom De Roep/Steven Van Aeldeweereld Koning Albert-I-laan 1.2 bus 94 8200 BRUGGE (St.Michiels)
uw kenmerk 8.00/31006/2350 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/31006/123.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 27/03/2012 datum
Advies nr. 927 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur 1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 27 maart 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. De aanvraag heeft betrekking op het volgende goed: 8340 DAMME, Kan. Bittremieuxlaan 64, kadastraal gekend als afdeling 7, sectie D, nummer 3T33. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Johan en Regina Vandenbroele - Beuckels werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en dienden een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn vergadering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 20 juli 2010. 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen binnen een verkaveling die blijkens het dossier op 12 maart 1964 behoorlijk is vergund en niet is vervallen. 004717 / I
1/5
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
-
-
-
Op 11 oktober 2007 ontving het college van burgemeester en schepenen een klachtbrief met betrekking tot het kwestieuze perceel. Het vergunde tuinhuis zou groter uitgevoerd zijn dan vergund en er worden schrijnwerkerij activiteiten in gehouden die hinderlijk zijn voor de omgeving. Op 8 december 2007 werd er proces-verbaal opgesteld wegens het houden van schrijnwerkerijactiviteiten in de tuinberging en het groter uitvoeren van de tuinberging dan vergund. Op 26 januari 2010 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het regulariseren van de tuinberging. Het geluidsscherm werd uit de vergunning gesloten en als bijzondere voorwaarde werd er opgenomen dat de tuinberging niet mag gebruikt worden als een werkplaats. Op 20 juli 2010 werd er proces-verbaal opgesteld wegens het niet naleven van de voorwaarden van de stedenbouwkundige vergunning van 26 januari 2010. Op 22 november 2010 werd er proces-verbaal opgesteld waarin de situatie beschreven in het proces-verbaal van 20 juli 2010 werd bevestigd.
3.5. Op 8 december 2007 werd een stakingsbevel gegeven.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. 4.2. De Raad leest het ongedaan maken van de functiewijziging als de staking in het strijdige gebruik. 5. Beoordeling De herstelvordering doorstaat de toets aan artikel 6.1.41, § 1, tweede lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De Raad merkt op dat de staking van het strijdige gebruik een vorm is van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand. De Raad beschouwt de voorliggende herstelvordering dan ook, voor wat de toets aan artikel 6.1.41, § 1, tweede lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening betreft, als een vordering tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand. 5.1. Daargelaten de vraag of de geviseerde handeling al dan niet bestemmingsconform is, blijkt hieronder (5.2) dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. Uit een vergelijking van de vergunde toestand en de thans bestaande toestand blijkt: 004717 / I
2/5
1. Het geluidsscherm werd nog niet weggenomen. 2. In de tuinberging wordt nog steeds gebruikt als werkplaats. Uit de ter plaatse geldende verkavelingsvoorschriften bepalen blijkt dat het volgende geldt: “ De eventuele afzonderlijke bergplaatsen welke wegens hun functie niet in het hoofdgebouw kunnen ondergebracht worden op minstens 10m van het hoofdgebouw op te richten “ Dit betreft een voorschrift in de zin van artikel 4.3.1, § 2, eerste lid, 3° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat dermate gedetailleerd is dat het geen ruimte laat bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Verder is het een bepalend voorschrift voor het analyseren van de goede ruimtelijke ordening. De thans geviseerde handeling, het gebruiken van een tuinberging als werkplaats, werd verricht in strijd met het aangehaalde voorschrift. Een werkplaats is immers geen berging en uit de verkavelingsvoorschriften blijkt dat enkel bergingen mogen worden opgericht. Een schending van dergelijk voorschrift heeft tot gevolg dat de goede ruimtelijke ordening manifest in het gedrang komt. In het kader van de vergunningverlening, waarbij de regularisatie van de tuinberging werd verleend, werd door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Damme een recente beoordeling gemaakt van de goede ruimtelijke ordening. In de stedenbouwkundige vergunning van 26 januari 2010 maakte het college van burgemeester en schepenen de volgende beoordeling van de verenigbaarheid met de plaatselijke ordening: “ Geluidsmuur Een wand op 1 m van de perceelsscheiding zorgt voor een niet onderhoudbare strook tussen de perceelsgrens en wand. De hoogte van 2,5 m is visueel storend voor het aanpalende perceel. De noodzaak van de wand: De geluidsmuur kan onmogelijk bedoeld zijn om geluidshinder vanuit het sportcomplex tegen te gaan gezien de muur zich volgens het plannetje bij de brief van 1 oktober 2008 parallel met de perceelsgrens van nr. 66 bevindt over een lengte van 8,5m en het sportcomplex zich achter het eigendom van aanvrager bevindt. Het geluid van spelende kinderen is een normaal geluid in een residentiële buurt en verantwoordt een geluidswand van é,5 m hoog op 1m van de perceelsgrens niet. Het is zeer waarschijnlijk dat de geluidsmuur werd opgericht om de hinder voor de rechtsaanpalende buur te beperken. Het uitsluiten van het gebruik als werkplaats van de berging maakt een geluidswand overbodig. “ De Raad stelt aldus vast dat er in het kader van de vergunningverlening een recente beoordeling werd gemaakt van de goede ruimtelijke ordening, waarbij werd geoordeeld dat de geluidsmuur niet verenigbaar werd geacht met de plaatselijke ordening. Bovendien werd volgende uitdrukkelijke voorwaarde in de stedenbouwkundige vergunning van 26 januari 2010 opgenomen: “ Het bijgebouw kan enkel als bergplaats en niet als werkplaats gebruikt worden. “ Het opnemen van de uitdrukkelijke voorwaarde in de voornoemde stedenbouwkundige vergunning strekt enerzijds ertoe de hinder voor de naburige erven te beperken en strekt anderzijds ertoe zowel het toenmalige niveau van de goede plaatselijke ordening als het niveau van de toekomstige goede plaatselijke ordening veilig te stellen. Er werden immers verschillende bewaarschriften ingediend tegen de regularisatie van de tuinberging, daar het houden van een schrijnwerkerij in het tuinhuis hinderlijk is voor de omwonende wegens lawaaien rookhinder. In de mate dat de overtreders aanvoeren dat dit niet klopt, merkt de Raad op dat het college van burgemeester en schepenen de bezwaarschriften gegrond heeft verklaard. In dat opzicht klemt het, vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening, des te meer dat de uitdrukkelijke voorwaarde niet werd nageleefd. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. 004717 / I
3/5
De herstelvordering betreft een geconsolideerde, niet-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit de klachtbrief van 11 oktober 2007 en een uitreksel van flapuit, gevoegd bij het proces-verbaal van 8 december 2007, blijkt dat er sinds 2004 schrijnwerkerijactiviteiten in de tuinberging worden gehouden. Op 11 oktober 2007 werd er een klachtbrief gestuurd naar het college van burgemeester en schepenen met betrekking tot de hinder die voor de omwonende voortvloeit uit de illegale bestemmingswijziging. Op 8 december 2007 werd er dan proces-verbaal opgesteld door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur. Op 26 januari 2010 bekwam overtreder een gedeeltelijke stedenbouwkundige vergunning. Op 20 juli 2010 is de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur terug vaststellingen gaan doen en werd er een proces-verbaal opgesteld wegens het niet naleven van de voorwaarden in de voornoemde stedenbouwkundige vergunning. De nodige stappen werden derhalve gezet om handhavend op te treden. 5.4. In de mate dat de overtreders het bestaan of de uitvoering van de geviseerde handelingen betwisten, moet gelet op de bewijswaarde van het proces-verbaal overeenkomstig artikel 6.1.5 VCRO, worden aangenomen dat in het kader van onderhavige adviesprocedure het onderzoek naar de materialiteit van de feiten niet aan de Raad toekomt. In de mate dat overtreders aanvoeren dat ze inzage van het aanvullend proces-verbaal willen hebben, daar ze deze niet hebben gekregen, merkt de Raad dat hierop niet ingegaan kan worden. Een procesverbaal maakt deel uit van het strafdossier. Gezien het geheim karakter van het strafdossier in het vooronderzoek, kan geen inzage van het proces-verbaal verleend worden.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 21 mei 2012
Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering 004717 / I
4/5
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Johan en regina Vandenbroele - Beuckels met bijhorende stukken
004717 / I
5/5
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Inspectie RWO Limburg Geert Ruysseveldt, Elke Verheyden, Floriaan Vossen Hendrik Van Veldekegebouw Koningin Astridlaan 50 bus 1 3500 HASSELT
uw kenmerk 7172B95-0036 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
ons kenmerk 8.04/73083/128.1 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 23/02/2012 datum
Advies nr. 802 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundig inspecteur.
Mevrouw/mijnheer 1. Voorwerp Bij brief van 23 februari 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 3700 Tongeren, Prinsenweg 31-33, kadastraal gekend als afdeling 8, sectie B, nummers 615D, 618C en 644A. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Knapen Metaal nv werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in. De Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 19 maart 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques, en de volgende leden: R. Mortier, C. Bamps, B. Seutin en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 29 november 2011 3.2. De handelingen liggen in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan St.Truiden-Tongeren in industriegebied. 4625/I
1
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: -
-
-
Uit het uittreksel van het rijksregister blijkt dat Michel Knapen al sinds 19 januari 1998 op het kwestieuze adres ingeschreven is. Volgens de e-mail van het Agentschap Inspectie RWO van 28 februari 2012 (o.b.v. artikel 10 §3 PR HRH verkregen) dateert de plaatsing van de wooncontainers van deze datum. Uit de gemotiveerde nota blijkt tevens dat de wooncontainers reeds 15 jaar geleden zijn geplaatst. Uit het uittreksel van het rijksregister blijkt dat de schoonouders sinds 31 januari 2011 ingeschreven zijn op het kwestieuze adres. Uit de gemotiveerde nota blijkt dat ze sinds februari 2011 wonen in de burelen van de loods. Volgens de gemotiveerde nota staat de stacaravan reeds jaren ter plaatse.
3.4. Op 17 november 2008 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het uitbreiden van het metaalbedrijf en weigerde het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen van een conciërgewoning. Op 5 maart 2009 werd de stedenbouwkundige vergunning door de deputatie van de provincie Limburg voorwaardelijk verleend. In laatste administratieve aanleg werd het beroep bij ministerieel besluit van 11 juni 2009 verworpen.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (sub 5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. 5.2.2. In het kader van de vergunningverlening werd een beoordeling gemaakt van de goede ruimtelijke ordening. Uit de stedenbouwkundige vergunning van de deputatie van 5 maart 2009 blijkt dat de voorgestelde bedrijfswoning ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is en dat omwille van de aard van de bedrijfsactiviteiten enerzijds en de veiligheid en gezondheid van de bewoners anderszijds de voorgestelde inplanting kan worden aangenomen. Thans is er een kennelijk te dens bewoningsprogramma gerealiseerd dat buiten de perken gaat van wat de vergunningverlener nog verzoenbaar achtte met een behoorlijke inrichting van het perceel. Door de wooncontainers, de omvorming van de loods en het plaatsen van een stacaravan, wordt de ruimtelijke draagkracht van het
4625/I
2
terrein overschreden, waarop een uitbreiding van het metaalbedrijf, die het merendeel van de percelen 618C en 615D inneemt, werd vergund en reeds in uitvoering is. 5.3. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De wooncontainers betreffen zoals hierboven toegelicht (3.3) niet-geconsolideerde niet-recente overtredingen bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. De omvorming van de loods betreft een recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. 5.3.1. Er wordt positief advies verleend om de volgende redenen. De wooncontainers dateren van 1998 en deze constructies werden pas geverbaliseerd op 29 november 2011. Er is evenwel recent een beoordeling gemaakt van de goede ruimtelijke ordening ter plaatse in het kader van de uitbreiding van het kwestieuze metaalbedrijf en de oprichting van een conciërgewoning. 5.4. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat de stacaravan niet bewoond wordt en enkel gebruikt wordt als kleedruimte en sanitaire voorziening voor de personeelsleden. Er worden echter geen stavingsstukken hieromtrent bijgevoegd, zodat de Raad niet met kennis van zaken over de kwestieuze stacaravan kan oordelen. 5.5. In de mate dat de overtreder aanvoert dat hij de intentie heeft om vrijwillig het beoogde herstel uit te voeren binnen korte termijn, kan worden opgemerkt dat de intentie tot het uitvoeren van de herstelmaatregel geen argument is waarop de Raad zijn besluitvorming steunt.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
4625/I
3
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Stukken bezorgd met toepassing van artikel 10, § 3 PR HRH door de adviesaanvrager 3. Gemotiveerde nota van Knapen Metaal nv met bijhorende stukken
4625/I
4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Inspectie RWO West-Vlaanderen Jacob Van Maerlantgebouw Tom de Roep, Steven Van Aeldeweereld Koning Albert I-laan 12 bus 94 8200 BRUGGE (st Michiels)
uw kenmerk 8.00/32010/925 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/32010/113.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 10/02/2012 datum
Beslissing nr. 806 betreffende het verzoek tot heroverweging van de stedenbouwkundig inspecteur.
Mevrouw/mijnheer, 1. Voorwerp Bij brief van 10 februari 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. De Raad leest deze adviesaanvraag als een verzoek tot heroverweging van het negatief advies van 23 september 2011 met beslissingsnummer 455. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 8680 Koekelare, Korkentapstraat 4, kadastraal gekend als afdeling 3, sectie B, nummer 24E. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Geert Boone werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in. De Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 19 maart 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques, en de volgende leden: R. Mortier, C. Bamps, M. Boes, B. Seutin en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in het proces-verbaal van 10 juni 2011. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. 3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Diksmuide-Torhout in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. 4604/I
1/4
3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen: Op de luchtfoto van 2005 is de zandpiste reeds zichtbaar, terwijl dit niet het geval is op de luchtfoto van 2000. De zandpiste dateert derhalve minstens van 2005.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling 5.1. In het voornoemde negatief advies van 23 september 2011 met beslissingsnummer 455 stelde de Raad het volgende vast: “5.2.3.1. De Hoge Raad betrekt bij de beoordeling van de weerslag van de inbreuk op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening – zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zou hebben voorgedaan – het tijdsverloop tussen het initiële feit (de oprichting van de constructie, het begin van de uitvoering van de handeling) en de datum van het inleiden van de herstelvordering c.q. het inleiden van een adviesaanvraag over een herstelvordering bij de Hoge Raad. Met betrekking tot het tijdstip van dit initiële feit wordt, bij gebrek aan inzage in het volledige (straf)dossier, slechts ten voorlopige titel uitspraak gedaan. Tenzij argumenten of gegevens betrokken op de goede ruimtelijke ordening uit het dossier of uit de adviesaanvraag dit tegenspreken, is het feit dat gedurende het grote tijdsverloop sinds het initiële feit geen klachten zijn geweest, een indicatie voor de weerslag van de inbreuk op de rechten van derden. In het geval er geen naburige erven zijn of geen klachten werden geuit, is het feit dat sinds het initiële feit door de bevoegde besturen niet handhavend is opgetreden, een indicatie van de weerslag van de inbreuk op de plaatselijke ordening. 5.2.3.2. Op de luchtfoto van 2005 is de zandpiste reeds zichtbaar, terwijl dit niet het geval is op de luchtfoto van 2000. De zandpiste dateert derhalve minstens van 2005. 5.2.3.3. Bij gebreke aan concrete elementen in het dossier en/of de adviesaanvraag betrokken op de goede ruimtelijke ordening tonen deze feitelijke gegevens aan dat de geviseerde inbreuk geen tot een beperkte weerslag heeft op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening. De adviesaanvraag en het bijhorende dossier maken het de Hoge Raad niet duidelijk in welke mate de goede ruimtelijke ordening gebaat is met de uitvoering van de gevorderde herstelmaatregel, nu blijkt dat de zandpiste minstens dateert van 2005 en dat het handhavende bestuur pas op 10 juni 2011 een proces-verbaal heeft opgesteld. 5.2.3.4. Dit klemt overigens des te meer, nu uit de objectief verifieerbare gegevens, stukken en inlichtingen blijkt dat het in casu gaat om een niet-geconsolideerde, niet-recente overtreding, zoals in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening bedoeld. Onderhavig advies geeft in dit concreet geval uitvoering aan de voornoemde, door de Vlaamse Regering in het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening neergelegde, specifieke beleidsregel.” 5.2. Thans voert de stedenbouwkundige inspecteur het volgende aan: “De vordering tot herstel vindt heden bovendien steun in het ongunstig advies d.d. 11/02/2012 van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar (zie bijlage) van het Vlaamse agentschap Ruimtelijke Ordening. Hierin wordt gesteld dat voor de betreffende aanvraag (‘om slijk door zand te vervangen’) geen juridische basis is om op een zonevreemde site de plaatselijke bodem te vervangen door zand, spijts de goede bedoelingen voor de paarden. De algemene conclusie van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar is dat deze aanvraag niet in overeenstemming is (of kan gebracht worden mits het opleggen van de nodige voorwaarden) met de wettelijke 4604/I
2/4
bepalingen, alsook met de goede plaatselijke ordening en met zijn onmiddellijke omgeving. Uit deze ongunstige beoordeling van de (regulariserende) vergunningsaanvraag blijkt duidelijk dat het verder tolereren van dergelijke zandpiste afbreuk doet aan de goede ruimtelijke ordening en ze aldus beter verwijderd wordt. Deze expliciete weigering kan beschouwd worden als een negatieve toetsing met de goede ruimtelijke ordening (cf. het handhavingsplan punt 7.3.1.2 Specifieke beleidsregels voor de Hoge Raad). (;) De inbreuk is relatief recent: op de luchtfoto van 2000 is de paardenpiste nog niet te zien, wel op deze van 2005 en 2009 (zie bijlagen). Een meer nauwkeurige datum van oprichting is niet gekend bij onze diensten.” 5.3. Zoals hieronder (sub 5.4) blijkt doorstaat de thans voorliggende herstelvordering de toets aan het handhavingplan niet omwille van het feit dat de geviseerde inbreuk een niet-recente, nietgeconsolideerde inbreuk betreft. De vraag of de thans voorliggende herstelvordering de toets aan artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is derhalve niet aan de orde. 5.4. De herstelvordering betreft een niet-geconsolideerde niet-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Uit de bij het dossier gevoegde luchtfoto van 2005 blijkt dat de paardenpiste zichtbaar was en derhalve minstens dateert van 2005. 5.4.1. Er wordt negatief advies verleend om de volgende redenen: Een recente beoordeling van de goede ruimtelijke ordening kan een doorslaggevend aspect zijn ten opzichte van het tijdsverloop, zodat de beoogde herstelmaatregel vooralsnog noodzakelijk kan worden geacht vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening. In casu is er in het advies van de gewestelijk stedenbouwkundige ambtenaar evenwel geen beoordeling gemaakt van de goede ruimtelijke ordening ter plaatse en is er enkel een juridische argumentatie aangehaald. Daarnaast blijkt uit de elementen van het dossier niet dat er sinds de vorige adviesaanvraag nieuwe relevante feiten zijn gebeurd. De adviesaanvraag en het bijhorende dossier maken het de Raad niet duidelijk in welke mate de goede ruimtelijke ordening gebaat is met de uitvoering van de gevorderde herstelmaatregel, nu blijkt dat het handhavende bestuur gedurende minstens ca. 6 jaar niet de nodige handelingen heeft verricht met het oog op een handhavend optreden.
6. Advies De Raad verleent negatief advies.
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering 4604/I
3/4
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager
4604/I
4/4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Inspectie RWO Limburg Geert Ruysseveldt, Elke Verheyden, Floriaan Vossen Hendrik Van Veldekegebouw Koningin Astridlaan 50 bus 1 3500 HASSELT
uw kenmerk 8.00/71070/1143.1 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
ons kenmerk 8.04/71070/116.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 09/02/2012 datum
Advies nr. 801 betreffende adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur.
Mevrouw/mijnheer 1. Voorwerp Bij brief van 9 februari 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. De Raad leest dit niet als een verzoek tot heroverweging, aangezien de herstelmaatregel en de geviseerde inbreuken niet volledig dezelfde zijn als bij de vorige herstelvordering. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 3550 Heusden-Zolder, Singelstraat zn, kadastraal gekend als afdeling 1, sectie A, nummer 391, 392A en 392B. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
VANHEEL GRONDWERKEN, Jozef VANHEEL en Arlette MAES werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen; Jozef Vanheel voor bvba Grondwerken Vanheel diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in. de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 19 maart 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De raad was samengesteld uit de plaatsvervangende voorzitter: R. Mortier, en de volgende leden: C. Bamps, B. Seutin en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in de processen-verbaal van 13 september 2009 en 19 januari 2011. 3.2. De handelingen liggen in open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. _____________________________________________________________________________________________ 4600/I
1/5
3.2.1. De handelingen liggen volgens het gewestplan Hasselt-Genk in agrarisch gebied. 3.3. Uit onderzoek en uit inlichtingen van het Agentschap voor Natuur en Bos blijkt dat betrokkene de percelen al ruim 20 jaar gebruikt voor het opslaan van grond. 3.4. Op de vergadering van 20 mei 2011 verleende de Raad met betrekking tot een eerder door de stedenbouwkundige inspecteur voor advies voorgelegde herstelvordering een negatief advies met beslissingsnummer 198.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. 4.2. De Raad leest deze herstelmaatregel als de staking van het strijdig gebruik.
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. De Raad betrekt bij de beoordeling van de weerslag van de inbreuk op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening – zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zou hebben voorgedaan – het tijdsverloop tussen het initiële feit (de oprichting van de constructie, het begin van de uitvoering van de handeling) en de datum van het inleiden van de herstelvordering c.q. het inleiden van een adviesaanvraag over een herstelvordering bij de Raad. Met betrekking tot het tijdstip van dit initiële feit wordt, bij gebrek aan inzage in het volledige (straf)dossier, slechts ten voorlopige titel uitspraak gedaan. 5.2.1.1. In het negatief advies van 20 mei 2011 met beslissingsnummer 198 stelde de Raad het volgende vast: “De Hoge Raad stelt vast dat in de door de overtreder ingediende gemotiveerde nota van 26 april 2011 wordt aangevoerd dat “het perceel reeds 20 jaar gebruikt wordt voor de tijdelijke opslag van grond”. Uit de elementen van het dossier blijkt niet op welk tijdstip de thans geviseerde handelingen een aanvang kenden. Er is weliswaar sprake van een gewoontemisdrijf maar het is niet duidelijk of er in casu sprake is van een wederrechtelijke toestand met een voortschrijdend karakter, waarbij de goede ruimtelijke ordening alsmaar verder en verder wordt bezwaard. Verder blijkt niet uit de voorliggende herstelvordering, noch uit de elementen van het dossier of door het handhavende bestuur in de loop der jaren de nodige handelingen werden verricht met het oog op een handhavend optreden. Derhalve kan de Hoge Raad, in de huidige stand van de adviesprocedure, niet met voldoende kennis van zaken het eventuele, nog nader te bepalen tijdsverloop, betrekken op de beoordeling van de concrete ruimtelijke weerslag van deze inbreuken op de plaatselijke ordening en de rechten van derden.” 5.2.1.2. Het handhavende bestuur voert thans het volgende aan: “Uit onderzoek en uit inlichtingen van het Agentschap voor Natuur en Bos blijkt dat betrokkene de percelen al ruim 20 jaar gebruikt voor het opslaan van grond. In de loop der jaren zijn hier echter nooit klachten over geweest en werd er nooit proces-verbaal opgesteld. De reden dat er geen klachten waren, was omdat de plaatselijke landbouwer, toen de enige buur, regelmatig gebruik mocht maken van de gestapelde grond van Vanheel voor zijn eigen gronden. _____________________________________________________________________________________________ 4600/I
2/5
Recent is echter de plaatselijke situatie veranderd zodat het uitvoeren van de gevorderde herstelmaatregel (staking strijdig gebruik) noodzakelijk is om de rechten van derden te vrijwaren. Het perceel tegenover het terrein waar de grond wordt gestapeld is namelijk recentelijk verkaveld (verkavelingsnummer 5.00/71070/234). Dit perceel is gelegen in woongebied (kadastraal: afdeling 1, sectie A, nummer: 247C). Onlangs werden hier twee nieuwe woningen gebouwd (zie luchtfoto van Bingmaps in bijlage). Deze nieuwe bewoners ondervinden last van deze illegale activiteiten en zouden regelmatig hun beklag hebben gedaan over stofhinder en vervuiling van de openbare weg door het vervoer van de gronden. Recentelijk werd vastgesteld dat het terrein nog steeds gebruikt wordt voor het opslaan van gronden, wel waren de materialen van het terrein verwijderd. Omwille van het feit dat de plaatselijke situatie recentelijk gewijzigd is, dringt het uitvoeren van de gevorderde herstelmaatregel zich op ter vrijwaring van de rechten van derden.” 5.2.1.3. Uit de door het handhavende bestuur gegeven inlichtingen blijkt dat het gebruik van de percelen voor de opslag van grond reeds 20 jaar geleden is aangevat. Het feit dat het terrein tegenover het kwestieuze perceel recentelijk werd verkaveld en werd bebouwd met twee nieuwe woningen, creëert een wijziging in de weerslag van de geviseerde inbreuk op de rechten van derden. De wederrechtelijke toestand op het kwestieuze terrein is in visueel opzicht storend in de onmiddellijke omgeving en functioneel niet inpasbaar. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft zoals hieronder toegelicht (5.3.1) een niet-geconsolideerde niet-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. 5.3.1. De opslag van grond gebeurt reeds 20 jaar en het initiële proces-verbaal dateert van 13 september 2009. 5.3.2. Er wordt positief advies verleend om de volgende redenen. Het feit dat het terrein tegenover het kwestieuze perceel recentelijk werd verkaveld en werd bebouwd met twee nieuwe woningen, creëert een wijziging in de bestaande goede ruimtelijke ordening ter plaatse. De weerslag van de inbreuk op de rechten van derden is van dien aard dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is, ondanks een tijdsverloop van ca. 20 jaar. 5.4. In de mate dat in de gemotiveerde nota wordt verzocht om uitstel te krijgen voor de vrijmaking van het kwestieuze terrein totdat de terreinen in de ambachtelijke zone De Zoliken mogen worden gebruikt, merkt de Raad op dat hij niet over de nodige bevoegdheid daartoe beschikt.
_____________________________________________________________________________________________ 4600/I
3/5
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 19 maart 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Ria Mortier Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
_____________________________________________________________________________________________ 4600/I
4/5
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota van Jozef Vanheel voor bvba Grondwerken Vanheel met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 4600/I
5/5
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
Inspectie RWO Oost-Vlaanderen Marieke Kindt/Mart Vercauteren/Glenn Keukelier Gebroeders Van Eyckstraat 4-6 9000 GENT
uw kenmerk vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/44013/115.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 30/03/2012 datum
Advies nr. 919 betreffende adviesaanvraag betreffende de opeenvolgende herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur
1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 30 maart 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 9070 DESTELBERGEN, Wellingstraat (Heu) 112 kadastraal gekend als afdeling 4, sectie D, nummers 91H, 91K, 91L. De Raad leest deze adviesaanvraag als een adviesaanvraag betreffende de herstelvordering en niet als een adviesaanvraag betreffende opeenvolgende herstelvorderingen, aangezien blijkt dat thans de verwijdering van de parking wordt geviseerd met een herinrichting van het terrein conform de stedenbouwkundige vergunning van 4 mei 2010, terwijl voorheen de verwijdering van de verharding werd gevorderd. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
Henri en Arlette De Lathouwer – De Wilde werden uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn vergadering van 21 mei 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: M. Boes, S. Lust en F. Van de Velde; Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in de processen-verbaal van 18 mei 1999 en 19 augustus 2004. 004723 / I
1/5
3.2. De handelingen liggen deels in open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO. De handelingen liggen deels in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO. 3.2.1. Op het moment van de aanleg van de parking lagen de handelingen binnen een verkaveling die blijkens het dossier op 20 februari 1990 behoorlijk is vergund. Uit het bij het dossier van de vorige herstelvordering gevoegde ministerieel besluit houdende gedeeltelijke goedkeuring van het bijzonder plan van aanleg “Zonevreemde Sport bis” genaamd, van de gemeente Destelbergen blijkt dat “het BPA voorziet in de vernietiging van de verkavelingsvergunning VK 786 d.d. 20 maart 1990”. De handelingen liggen thans volgens het bijzonder plan van aanleg “Zonevreemde Sport bis”, goedgekeurd op 11 mei 2009, in zone voor bedrijfswoning. 3.3. Uit de bij het dossier gevoegde klacht van de aanpalende, alsook het bij de gemotiveerde nota gevoegde uittreksel van het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling van 26 januari 2012 blijkt dat de parking in 1993 werd aangelegd. 3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be) werden gezet tot het bekomen van herstel : -
-
op 18 mei 1999 werd proces-verbaal opgesteld; op 19 augustus 2004 werd proces-verbaal opgesteld; op 18 december 2009 verleende de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid over een herstelvordering ten aanzien van het gewoonlijk gebruik van een parking strekkende tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand een eensluidend advies met beslissingsnummer 2945; op 12 januari 2010 werd een herstelvordering ingediend bij het parket; op 22 november 2010 werd het dossier zonder gevolg geklasseerd door het parket, “teneinde de Correctionele Rechtbank niet te overlasten met zaken die van minder belang zijn en die op een andere wijze kunnen geregeld worden, en tevens rekening houdend met tal van (andere) prioriteiten die aan de parketten worden opgelegd”.
3.5. Op 4 december 2001 weigerde het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Destelbergen een stedenbouwkundige vergunning voor het regulariseren van geschiktmakingswerken voor een manège. In laatste administratieve aanleg werd de stedenbouwkundige vergunning op 7 maart 2002 door de bestendige deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen deels verleend en deels geweigerd. De stedenbouwkundige vergunning werd verleend voor het regulariseren van een fietsenberging, een mestvaalt en een hooischuur en geweigerd voor het regulariseren van een parking en een garage. Op 4 mei 2010 verleende het college van burgemeester en schepenen een stedenbouwkundige vergunning voor “het aanleggen van parking en buffergroen”, met onder meer de volgende voorwaarden: - de stedenbouwkundige voorschriften van het BPA stipt na te leven; - de groenbuffer mag niet onderbroken worden en moet uitgevoerd worden zoals voorzien in het BPA. De aanleg van het buffergroen moet gerealiseerd zijn in het eerstvolgend plantseizoen na de ingebruikname van de nieuwe parking. Minstens 6 weken vóór de aanvang van de aanleg van de buffer dient een voldoende gedetailleerd aanplantingsplan ter goedkeuring voorgelegd aan het college van burgemeester en schepenen.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. 4.2. De Raad leest deze herstelmaatregel als het uitvoeren van bouw- of aanpassingswerken.
_____________________________________________________________________________________________ 004723 / I
2/5
5. Beoordeling 5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). Hieronder (5.2) blijkt dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden. Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Op het moment van de aanleg van de parking gold de verkavelingsvergunning van 20 februari 1990, waarbij de verkaveling voorzag in de inplanting van open bebouwing van het type villa of bungalow. In het kader van de vergunningverlening werd de thans geviseerde parking geacht in strijd te zijn met de stedenbouwkundige verkavelingsvoorschriften en werd door de deputatie op 7 maart 2002 de regularisatie van de parking geweigerd. 5.2.2. Met het bijzonder plan van aanleg “Zonevreemde Sport bis”, goedgekeurd op 11 mei 2009, is de goede ruimtelijke ordening ter plaatse beoordeeld. Het kwestieuze perceel werd bestemd tot zone voor bedrijfswoning. Er werd voorzien in de aanleg van een parking op het achterliggende perceel nummer 91L. Uit de ter plaatse geldende stedenbouwkundige voorschriften van het voornoemde bijzonder plan van aanleg blijkt dat in zone voor bedrijfswoning het volgende geldt: “Op het perceel 91 e kan enkel één bedrijfswoning voorzien worden aan straatzijde. Daar waar op het bestemmingsplan de pijl ↔ staat aangeduid dient de ontsluiting van de parking te gebeuren door het aanleggen van een op- en afrit met een maximale breedte van 6 m en dient van het perceel 91 e gescheiden te worden door middel van een afsluiting.” Het bestendigen van de thans geviseerde parking laat zich niet verzoenen met de door de planologische overheid, middels de hierboven geciteerde voorschriften van het voornoemde bijzonder plan van aanleg, vastgelegde beleidsmatig gewenste ontwikkelingen en duidelijke planologische beleidsopties binnen de contour van het kwestieuze bijzonder plan van aanleg, aangezien het kwestieuze perceel werd bestemd voor het voorzien van een bedrijfswoning. Gelet op deze planologische gewenste beleidsontwikkeling binnen het betreffende plangebied kan worden besloten dat de concrete weerslag van de geviseerde handeling op de rechten van derden en de plaatselijke ordening, nu deze hiermee niet in overeenstemming is, van dien aard is dat de door het handhavende bestuur beoogde herstelmaatregel vanuit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is en dat het gedogen van de inbreuk door middel van een meerwaarde kennelijk de plaatselijke ordening op onevenredige wijze zou schaden. 5.3. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat bij gebreke aan de thans geviseerde parking de bezoekers van de manege hun voertuig aan de openbare weg zouden moeten plaatsen en aldus veel overlast zouden veroorzaken. De beoogde herstelmaatregel zou disproportioneel zijn, omdat deze herstelmaatregel geen positieve impact zou hebben op de ruimtelijke ordening ter plaatse. Dit argument strookt niet met de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening ter plaatse, gemaakt bij de vaststelling van bijzonder plan van aanleg en stedenbouwkundige vergunning van 4 mei 2010. In het kader van de planologische gewenste beleidsontwikkeling en vergunningverlening werd geoordeeld dat de thans geviseerde parking diende te worden verwijderd en op het achterliggende perceel een parking dient te worden aangelegd, zodat de bezoekers hun voertuig niet aan de openbare weg moeten plaatsen. In de gemotiveerde nota wordt eraan voorbij gegaan dat door de voornoemde stedenbouwkundige vergunning van 4 mei 2010 binnen de daartoe voorziene bestemmingszone een parking kan worden aangelegd. _____________________________________________________________________________________________ 004723 / I
3/5
De gevorderde bouw- of aanpassingswerken volstaan kennelijk om de plaatselijke ordening te herstellen, aangezien door de uitvoering ervan een toestand wordt gerealiseerd in overeenstemming met het bijzonder plan van aanleg. 5.4. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft zoals hieronder toegelicht (5.3.1) een niet-geconsolideerde niet-recente overtreding bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. 5.4.1. Uit het bij de gemotiveerde nota gevoegde uittreksel van het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling van 26 januari 2012 blijkt dat de parking in 1993 werd aangelegd. Op 18 mei 1999 werd initieel proces-verbaal opgesteld. Dit is minstens 6 jaar na de aanleg ervan. Op 19 augustus 2004 werd opnieuw proces-verbaal opgesteld. Pas op 12 januari 2010 werd een herstelvordering ingediend bij het parket, na het bekomen van het eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. 5.4.2. Er wordt positief advies verleend om de volgende redenen. Door de inwerkingtreding van het voornoemde bijzonder plan van aanleg is er een duidelijke planologisch gewenste beleidsontwikkeling vooropgesteld waarmee de thans geviseerde handelingen niet verenigbaar zijn. Daarnaast werd recent in het kader van de vergunningverlening een stedenbouwkundige vergunning verleend voor het realiseren van de parking op het achterliggende perceel, dat volgens het bijzonder plan van aanleg bestemd is tot zone voor parking. 5.5. In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat de herstelvordering verjaard is. Daargelaten de vaststelling dat zulks niet tot de essentie van de advisering behoort, doet de Raad geen uitspraak over de verjaring van de herstelvordering.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 21 mei 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering _____________________________________________________________________________________________ 004723 / I
4/5
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Gemotiveerde nota Henri en Arlette De Lathouwer – De Wilde met bijhorende stukken
_____________________________________________________________________________________________ 004723 / I
5/5
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Agentschap Inspectie RWO Vlaams-Brabant De heer Jan Mellaerts, Mevrouw Els Van de Beek Dirk Boutsgebouw Diestsepoort 6 bus 93 3000 LEUVEN
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk 8.00/2/GSI.901996 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/23102/106.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 04/05/2012 datum
Advies nr. 946 betreffende de adviesaanvraag betreffende de herstelvordering van de stedenbouwkundige inspecteur.
Mevrouw/mijnheer de stedenbouwkundige inspecteur
1. Voorwerp Bij beveiligde zending van 4 mei 2012 verzocht de stedenbouwkundige inspecteur de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief. Deze heeft betrekking op de volgende goederen: 1780 WEMMEL, Obberg zn, kadastraal gekend als afdeling 2, sectie B, nummers 553E3, 553F3, 553M3, 553T3 en 554A. Onderhavige adviesaanvraag is geen adviesaanvraag betreffende opeenvolgende herstelvorderingen. Er worden andere inbreuken geviseerd dan bij de herstelvordering die door de Hoge Raad voor het Herstelbeleid eensluidend werd geadviseerd op 23 oktober 2008 (beslissing nr. 1877, rolnr. 1885/B/942). Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
4783 / I
Peter van Oekel werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht de adviesaanvraag in zijn vergadering van 11 juni 2012; de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de plaatsvervangend voorzitter B. Seutin en de volgende leden: Ch. Bamps, S. Lust en F. Van de Velde; het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
1/5
3. De feiten 3.1. De herstelvordering viseert de handelingen omschreven in de processen-verbaal van 9 februari 2012 en 5 april 2012. 3.2. De handelingen liggen grotendeels in open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 2° VCRO en deels in gebied ander dan ruimtelijk kwetsbaar of open ruimtegebied bedoeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, 1° en 2° VCRO 3.2.1. De handelingen liggen grotendeels volgens het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse in agrarisch gebied. Enkel een deel van de weg ligt in het voorliggen woongebied. 3.3. Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen (aanleggen rijpistes): -
-
-
-
Op de bij de luchtfoto van 2003 zijn geviseerde handelingen niet zichtbaar. Er is een ronde rijpiste zichtbaar, doch deze ligt iets meer ten noordwesten van de huidige meest noordwestelijk ingeplante rijpiste. Op de luchtfoto van 2004 is alleszins één ronde rijpiste zichtbaar, doch deze ligt iets meer ten noordwesten van de huidige meest noordwestelijk ingeplante rijpiste. Er is bijkomende ten opzichte van de luchtfoto van 2003 een rechthoekige rijpiste zichtbaar, doch deze heeft meer beperkte afmetingen dan de thans geviseerde rechthoekige piste. Op de luchtfoto van 2007 is de meest noordwestelijke ingeplante rijpiste zichtbaar, met een inplanting die overeenstemt met de inplanting op de latere luchtfoto’s. Ook hierop is de onder het vorige gedachtestreepje vermelde, rechthoekige rijpiste zichtbaar, doch deze heeft meer beperkte afmetingen dan de thans geviseerde rechthoekige piste. Op de luchtfoto van 2009 is de huidige rechthoekige rijpiste zichtbaar, d.i. de piste met de huidige en grotere afmetingen. Tevens is de huidige, tweede ronde rijpiste zichtbaar. Op de luchtfoto van 2011 is de derde ronde rijpiste zichtbaar. Tevens zichtbaar zijn de eerste en de tweede rijpiste en de rechthoekige rijpiste. Ten slotte is ook de weg zichtbaar op deze luchtfoto.
Uit het dossier blijkt het volgende met betrekking tot het verrichten van de handelingen (aanleggen weg): -
Op de bij de luchtfoto van 2007 is de weg nog niet zichtbaar; Op de luchtfoto van 2009 is de weg zichtbaar.
3.4. De volgende stappen bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: Handhavingsplan, www.hogeraadvoorhethandhavingsbeleid.be) werden gezet tot het bekomen van herstel: -
op 9 februari 2012 en op 5 april 2012 werd proces-verbaal opgesteld.
4. Herstelvordering 4.1. De herstelmaatregel die wordt beoogd, wordt omschreven in de herstelvordering gevoegd als bijlage 2 bij deze brief.
5. Beoordeling
5.1. De herstelmaatregel doorstaat de toets aan de prioriteitenorde van artikel 6.1.41, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO). In de gemotiveerde nota wordt aangevoerd dat er tevens paarden worden gefokt. Daargelaten de vraag of de geviseerde handeling bestemmingsconform is, blijkt hieronder (5.2) evenwel dat de weerslag van de geviseerde handelingen op de plaatselijke ordening hoe dan ook van dien aard is dat de betaling van een meerwaarde de plaatselijke ordening kennelijk op onevenredige wijze zou schaden.
004783 / I
2/5
Onder het “kennelijk” op onevenredige wijze schaden van de plaatselijke ordening wordt verstaan dat de schade aan de plaatselijke ordening dermate onevenredig is dat de kwalificatie ervan als “kennelijk” onevenredige schade voor de hand ligt, d.w.z. dat ieder met de betrokken reglementering vertrouwd persoon na een eerste aanblik van de bestaande toestand ingevolge de geviseerde handelingen tot de conclusie komt dat er onevenredige schade aan de plaatselijke ordening werd berokkend (cf. RvS 1 december 1998, nr. 77.276, Catteeuw). 5.2. De herstelvordering doorstaat de toets aan de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.6, § 2, tweede lid VCRO. 5.2.1. Bij de beoordeling van de weerslag van de handelingen op de plaatselijke ordening, moet abstractie worden gemaakt van de handelingen en nagegaan worden wat het niveau van de goede ruimtelijke ordening zou zijn, zouden de handelingen niet zijn gepleegd. Het niveau van de goede ruimtelijke ordening van de thans bestaande toestand ingevolge de handelingen moet vergeleken worden met de referentietoestand voorafgaand aan het plegen van de geviseerde inbreuk(en): i.e. de referentietoets (Memorie van Toelichting, Parl. St. Vl. Parl. 2008-2009, nr. 2011/1, 254). De volgende referentietoets kan worden gemaakt. De vier rijpistes zijn in visueel en vormelijk opzicht manifest niet aanvaardbaar ter plaatse. In vergelijking met de referentietoestand leggen ze een kennelijk onaanvaardbare, bijkomende ruimtelijke last op de achterliggende ruimte binnen de onmiddellijke omgeving. Ze leiden tot een toestand waarbij de terreinbezetting manifest niet meer verzoenbaar is met de draagkracht van de beschikbare, achterliggende ruimte in de onmiddellijke omgeving. De rijpistes werden te diep ingeplant in de achterliggende, beschikbare ruimte. Groten delen van het achterliggende gebied zijn volledig ingepalmd voor de paardenactiviteiten. De geviseerde paardenpistes zijn bovendien manifest niet functioneel inpasbaar. De beschikbare, achterliggende ruimte wordt van langsom meer in beslag genomen voor de aanleg van paardenpistes. Het organiseren van paardenactiviteiten en daaraan verbonden functies, gaat de grenzen te buiten van wat nog aan draagkracht restte in dit reeds aangetaste, achterliggende gebied (5.3). Ook de weg strekt ertoe de steeds van langsom meer aangetaste achterliggende, beschikbare ruimte te bedienen vanaf het voorliggende woongebied. Deze weg brengt met zich mee dat nog meer afbreuk wordt gedaan aan de reeds aangetaste visuele cohesie van de onmiddellijke omgeving. 5.3. De herstelvordering doorstaat de toets aan het Handhavingsplan. De herstelvordering betreft een wederrechtelijke toestand met voortschrijdend karakter bedoeld in punt 7.3.1.2 van het Handhavingsplan. Tussen 2004 en 2011 (3.3) werd het achterliggende gebied in ruimtelijk opzicht steeds meer en meer bezwaard. Er werden in deze periode 3 ronde rijpistes, 1 rechthoekige rijpiste en 1 weg aangelegd waarbij steeds meer de beschikbare, achterliggende ruimte werd aangesneden. Bovendien moet ermee rekening worden gehouden (1. Voorwerp) dat de achterliggende ruimte reeds ruimtelijk in ernstige mate was bezwaard door de inbreuken die werden geviseerd met de voornoemde, op 23 oktober 2008 eensluidend geadviseerde herstelvordering. Op de percelen kadastraal gekend als afdeling 2, sectie B, nummers 553M3 en 544A werden reeds vier paardenstallen en een afdak opgericht, alsook werd reeds een weg aangelegd. In de mate dat in de gemotiveerde nota wordt aangevoerd, dat “de buurman aan de Obberg 101 ook paarden (houdt)”, merkt de Raad op dat de toestand aan de Obberg 101, in zijn totaliteit bekeken, geen vergelijkbare feitelijke toedracht behelst in vergelijking met de wederrechtelijke toestand die wordt geviseerd met de voorliggende herstelvordering. Overtreder bezorgt samen met diens nota een aantal foto’s waarvan in de nota wordt aangevoerd dat “in het landschap in de onmiddellijke omgeving diverse constructies op weiden (staan) voor paarden van verschillende eigenaars”. In de gemotiveerde nota wordt niet nader toegelicht of deze constructies al dan niet vergund zijn, noch waar precies deze nog maar staan binnen de onmiddellijke omgeving.
004783 / I
3/5
5.4. De Raad merkt ten slotte nog op dat de thans geviseerde handelingen een ondeelbaar geheel vormen waardoor met het oog op de goede rechtsbedeling de eenheid van de herstelvordering dient te worden bewaard. De uitgevoerde reliëfwijzigingen staan in functie van de aanleg van de paardenpistes. Onderhavig advies wordt dan ook verleend voor alle onderdelen van de voorliggende herstelvordering.
6. Advies De Raad verleent positief advies. Dit advies beperkt zich tot de herstelmaatregel en doet geen uitspraak over de toepassing van de dwangsom, noch over de gevorderde hersteltermijn.
Brussel, 11 juni 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Bruno Seutin Plaatsvervangend voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Herstelvordering
004783 / I
4/5
Bijlage 1
1. INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Digitaal informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager bij herstelvordering geadviseerd op 23 oktober 2008 (beslissing nr. 1877, rolnr. 1885/B/942). 3. Eigen onderzoek (uittreksel Google Earth – toestand aan de Obberg nr. 101) 4. Gemotiveerde nota Peter Van Oekel met bijhorende stukken
004783 / I
5/5
AANTEKENEN
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Aan het college van Burgemeester en schepenen Van en te
Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
3470 KORTENAKEN
uw kenmerk 2012/jvb/ vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/24054/104.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 13 maart 2012 datum
Advies nr. 857 betreffende de adviesaanvraag van het college van burgemeester en schepenen betreffende de ambtshalve uitvoering
Geacht College, 1. Voorwerp Bij brief van 13 maart 2012 verzocht het college van burgemeester en schepenen van Kortenaken de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) advies over de ambtshalve uitvoering. Het verzoek heeft betrekking op het volgende goed: 3470 Kortenaken, Heidebosstraat, kadastraal gekend als afdeling 3, sectie A, nummer 222G. Deze brief vormt het advies van de Raad op deze adviesaanvraag.
2. Pleegvormen en procedure -
-
René Drillieux werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in. Patrick Simons werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in. Mario Simons werd uitgenodigd om een schriftelijke nota in te dienen en diende geen gemotiveerde nota in. de Raad onderzocht de adviesaanvraag in vergadering op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van Kortenaken aanwezig op de vergadering; na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
_____________________________________________________________________________________________ 4672/C
1/3
3. Geen aanleiding om advies te verlenen Met een op 27 maart 2012 verstuurde aangetekende zending meldt het college van burgemeester en schepenen van Kortenaken het volgende: “Wij hebben nu kunnen vaststellen dat de betrokkenen het vonnis zelf hebben uitgevoerd, het terrein is opgeruimd en in zijn oorspronkelijke staat is hersteld. We moeten dus niet overgaan tot ambtshalve uitvoering. Derhalve kan onze afspraak op 20 april geannuleerd worden en kan deze procedure gestopt worden.”
4. Advies
Er is geen aanleiding meer tot het verlenen van een advies.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Adviesaanvraag ambtshalve uitvoering
_____________________________________________________________________________________________ 4672/C
2/3
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Informatiedossier bezorgd door adviesaanvrager 2. Aangetekende zending van 27 maart 2012 van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kortenaken
_____________________________________________________________________________________________ 4672/C
3/3
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
Danny Van Liedekerke Bronweg 13 9450 HAALTERT
Koning Abert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 – Fax. 02 553 17 94
[email protected]
uw kenmerk
ons kenmerk
7161/03
004459/D
vragen naar
telefoonnummer
Wim Vanheel
02/553.14.57
uw brief van
28 oktober 2011 datum
Beslissing nr. 729 betreffende uw verzoek tot gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom
Mevrouw/mijnheer
1. Voorwerp van het verzoek 1.1. Op 28 oktober 2011 dient uw raadsman het volgende verzoek in:
De Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: De Raad) leest dit als een verzoek tot de gedeeltelijke invordering van de opeisbaar geworden dwangsom opgelegd in het vonnis van de Correctionele Rechtbank te Dendermonde van 10 december 2003. Deze heeft betrekking op het volgende goed: 9450 Haaltert, Processieweg, kadastraal gekend als sectie C nummers 1071/C, 1072, 1073/A en 1074/A. Deze brief vormt de beslissing van de Raad op dit verzoek.
2. Pleegvormen en procedure -
-
De verzoeker levert het bewijs dat een afschrift van het verzoek is bezorgd aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom en aan het Herstelfonds; de stedenbouwkundige inspecteur bezorgde tijdig het decretaal voorziene advies; de verzoeker werd schriftelijk gehoord en diende een ontvankelijke gemotiveerde nota in; de Raad onderzocht dit verzoek in vergadering op 10 februari 2012. Het handhavende bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom woonde deze vergadering niet bij. Na bespreking in besloten vergadering nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques, en de volgende leden: M. Boes, S. Lust, R. Mortier, B. Seutin, F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde nota’s en de erbij gevoegde stukken.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/41024/112.1
1/6
3. De feiten
3.1. Op 10 december 2003 veroordeelt de correctionele rechtbank van DENDERMONDE de verzoeker voor de volgende feiten:
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/41024/112.1
2/6
3.2. Het voornoemde vonnis beveelt de volgende herstelmaatregel:
Een hersteltermijn van 2 jaar is toegekend. Het bestuur dat instaat voor de invordering stelt in zijn schriftelijk advies dat de vrijwillige hersteltermijn afliep op 25 december 2005.
3.3. Toelichting relevante feiten 3.3.1. Op 24 augustus 2007 werd proces-verbaal opgesteld dat er een gedeelte van de stal werd afgebroken. 3.3.2. Op 8 januari 2008 dient verzoeker een regularisatievergunning in voor een schuilhok voor 8 paarden.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/41024/112.1
3/6
3.3.3. Op 18 februari regularisatievergunning.
2008
weigerde
het
college
van
burgemeester
en
schepenen
de
3.3.4. Op 30 december 2008 liet verzoeker aan de stedenbouwkundige inspecteur weten dat de stal volledig werd afgebroken. 3.3.5. Op 14 januari 2009 werd er een proces-verbaal van vaststelling van uitvoering van vonnis opgesteld.
4. Beoordeling 4.1. Verzoeker ontwikkelt een aantal motieven ter ondersteuning van het verzoek tot de gedeeltelijke invordering van de dwangsom (Bijlage 1, 1.). 4.2. Volgens artikel 6.1.21, § 1 eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening houdt de Raad bij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”. Aangaande “de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling”, wordt door verzoeker verwezen naar de uitvoering die is gegeven aan de hoofdveroordeling en waarvan een proces-verbaal van uitvoering werd opgesteld op 14 januari 2009. De discussie betreft of deze laattijdige uitvoering een door de overtreder gestelde handeling en/of genomen engagement is in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De laattijdige uitvoering in kwestie is een ten hoogste ontoereikende handeling of engagement met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. De argumenten van de verzoeker om te beslissen dat de laattijdige uitvoering volstaat als gestelde handeling en genomen engagement met het oog op de correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, overtuigen niet. 4.2.1. De hersteltermijn liep af op 25 december 2005. Verzoeker diende een aanvraag in tot het bouwen van een schuilhok voor acht paarden op 8 januari 2008. De aanvraag werd geweigerd op 18 februari 2008. Bij gebrek aan stukken die aantonen in welke mate er al uitvoering was gegeven aan de hoofdveroordeling in de fase tussen het aflopen van de hersteltermijn en deze aanvraag, doet verzoeker niet blijken van een toereikend engagement of handeling in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De verwijzing naar andere constructies binnen de onmiddellijke omgeving doet daaraan geen afbreuk. De verwijzing naar het ongedaan maken van de aangebrachte ophogingen is niet dienstig, omdat de verbeurde dwangsommen hierop geen betrekking hebben. 4.2.2. De verzoeker formuleert met betrekking tot de procedure en het verloop van de zaak verder enkele opmerkingen. De opmerkingen aangaande de beweerde reden van de klacht betreffende de bouwovertreding (verzoekschrift, 4.a), aangaande het feit dat er tijdens de procedure ten gronde geen burgerlijke partijstelling is gebeurd (verzoekschrift, 4.b), aangaande de aangevoerde echtelijke problemen (verzoekschrift, 8.), alsook de stelling dat de veroordeling onwettig was (verzoekschrift, 4.c, 8.) zijn niet meer dan persoonlijke bedenkingen die niet kunnen worden ingepast in het gezag van gewijsde van de hoofdveroordeling en die het niet-correct uitvoeren van de hoofdveroordeling kunnen rechtvaardigen. 4.2.3. Verzoeker betoogt nog dat hij gezondheidsproblemen had/heeft (verzoekschrift, 8.). Argumenten die verband houden met de gezondheidstoestand van verzoeker hebben geen uitstaans met een handeling of engagement in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, nu zij geen rechtvaardiging bieden ter remediëring van het eigengereid handelen van de verzoeker om in een eerste fase gedeeltelijk gevolg te geven aan de hoofdveroordeling in afwachting van het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning, die naderhand niet werd verleend. 4.2.4. Verzoeker stelt ten slotte dat hij een “zeer bescheiden inkomen” heeft. Argumenten die verband houden met de financiële toestand hebben geen uitstaans met een handeling of engagement in de zin van artikel 6.1.21, § 1, eerste lid, in fine van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en kunnen niet dienstig worden aangevoerd. _____________________________________________________________________________________________ 8.04/41024/112.1
4/6
5. Beslissing Het verzoek wordt verworpen. U kunt tegen deze beslissing een beroep tot nietigverklaring indienen bij de Raad van State wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht. Op straffe van onontvankelijkheid dient dit beroep te worden ingediend binnen de 60 dagen die volgen op de ontvangst van deze brief door middel van een gedagtekend verzoekschrift dat door u of door uw advocaat ondertekend moet zijn. Het verzoekschrift dient bij aangetekende brief te worden verstuurd naar de eerste voorzitter van de Raad van State, Wetenschapsstraat 33 – 1040 BRUSSEL (cfr. besluit van de regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Brussel, 10 februari 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier _____________________________________________________________________________________________ 8.04/41024/112.1
5/6
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Het verzoekschrift met de erbij gevoegde stukken 2. Het advies van de stedenbouwkundige inspecteur met de erbij gevoegde stukken 3. De gemotiveerde nota ‘horen’ met de erbij gevoegde stukken
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/41024/112.1
6/6
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
AANTEKENEN Koning Albert II-laan 35 bus 80 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 17 93 - Fax.02 553 17 94
[email protected]
An Boone Zaffelare Dorp 93A 9080 Lochristi
uw kenmerk 12.3840 vragen naar/e-mail Wim Vanheel
ons kenmerk 8.04/44034/106.2 telefoonnummer 02/553.17.90
uw adviesaanvraag van 13/03/2012 datum
Advies nr. 849 betreffende het verzoek tot heroverweging van An Boone.
Mevrouw 1. Voorwerp Op 18 november 2011 verleende de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: de Raad) positief advies over een herstelvordering van het college van burgemeester en schepenen van Lochristi tot herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand (bijlage 2). Bij brief van 13 maart 2012 verzoekt An Boone de Raad het “advies in de zaak 004394/C te willen herzien en te oordelen dat een herstelvordering in bovenvermelde zaak niet opportuun is, gelet op dezelfde minimale hinder.” De Raad leest dit verzoek als een willig beroep. Deze brief vormt de beslissing van de Raad over dit willig beroep.
2. Pleegvormen en procedure -
-
de Raad beslist over dit willig beroep in vergadering op 20 april 2012. de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, woonde de vergadering niet bij. Er was geen vertegenwoordiger van het college van burgemeester en schepenen van Lochristi aanwezig op de vergadering. na bespreking in besloten vergadering, nam de Raad op dezelfde datum deze beslissing. De Raad was samengesteld uit de voorzitter: G. Debersaques en de volgende leden: R Mortier, B. Seutin, S. Lust en F. Van de Velde. Het dossier waarop de Raad zich bij zijn bespreking steunde, bevat de in bijlage 1 opgesomde stukken en gegevens.
3. Beoordeling 3.1. Een orgaan van het actief bestuur bij wie een verzoek om heropening van een dossier aanhangig wordt gemaakt, is niet verplicht om tot een nieuw onderzoek over te gaan indien geen wettelijke of reglementaire bepaling dit oplegt. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening voorziet niet in de mogelijkheid om een gemotiveerd verzoek tot heroverweging in te stellen tegen de afgifte van een positief advies. _____________________________________________________________________________________________ 4668/D
1/3
Er is in casu geen wettelijke of reglementaire bepaling die de Raad verplicht tot een nieuw onderzoek over te gaan. 3.2. Onderhavig verzoek betreft dan ook een willig beroep. Een willig beroep bestaat erin dat diegene die dergelijk beroep indient, zich richt tot het orgaan dat de initiële beslissing heeft genomen met het verzoek die beslissing te wijzigen of ongedaan te maken, of ingeval dat orgaan heeft nagelaten een beslissing te treffen, met het verzoek alsnog een beslissing te nemen. 3.3. De administratieve overheid is evenwel niet verplicht in te gaan op een willig beroep (A. Mast, J. Dujardin, M. Vandamme en J. Vande Lanotte, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2009, 787). 3.4. Het verzoek is een willig beroep waarop de Raad niet ingaat.
4. Beslissing De Raad gaat niet in op het verzoek.
Brussel, 20 april 2012 Namens de Raad,
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
BIJLAGEN 1. Inventaris van het dossier 2. Advies nr. 579 d.d. 18 november 2011
_____________________________________________________________________________________________ 4668/D
2/3
Bijlage 1
INVENTARIS VAN HET DOSSIER 1. Stukken bezorgd door verzoeker
_____________________________________________________________________________________________ 4668/D
3/3
HOGE RAAD VOOR HET HANDHAVINGSBELEID Rolnummer: 004448 / R Adviesnummer: 000728 10/02/2012
ADVIES inzake de adviesaanvraag van de rechtbank van eerste aanleg te TONGEREN over de vordering tot herstel betreffende de uitvoering van vergunningsplichtige werken zonder de nodige stedenbouwkundige vergunningen
Gemeente: Ligging: Kadastraal: Personalia : - Bouwheer : Aangetekende zending :
GENK Kattevennen z/n te 3600 GENK 3° afd., sectie C, nummer(s): 726A, 728B HOEYBERGHS-SPRONKEN, Casa Pic Alt-Cami Pujol Del Piu zn te AD 400 ERTS-LA-MASSANA 24 oktober 2011
Inventaris van de door het handhavend bestuur ingediende stukken: 1. Adviesaanvraag d.d. 24/10/2011 2. Vonnis d.d. 21 oktober 2011 3. Dagvaarding d.d. 09/02/2010 Inventaris van de o.b.v. art. 19§ 1 PR HRH ingediende stukken, zoals geïnventariseerd door de stedenbouwkundige inspecteur: 1. Besluit van de deputatie van de provincie Limburg d.d. 09/03/2006 2. Herstelvordering 3. Herstelvordering d.d. 30/10/1996 4. Inlichtingenfiche adviesaanvraag Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid 5. Proces-verbaal d.d. 15/07/1996 6. Proces-verbaal d.d. 29/09/2008 7. Schrijven SI aan Parket d.d. 09/11/2006 8. Uittreksel notulen CBS d.d. 07/08/1996 9. Uittreksel GRS Genk 10. Uittreksel gewestplan 11. Uittreksel orthofotoplan _____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
1/5
12. Uittreksel stafkaart 13. Proces-verbaal d.d. 30/11/2006 14. Proces-verbaal d.d. 22/11/2011
1. VOORAFGAANDEN 1.1. Uit de elementen van het dossier en de voorliggende herstelvordering blijken de volgende voorafgaanden te zijn. 1.2. Op de vergadering van 13 oktober 2008 verleende de Hoge Raad voor het Herstelbeleid met betrekking tot een eerder door de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren voor advies voorgelegde herstelvordering strekkende tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand m.n. , een nieteensluidend advies met beslissingsnummer 1893.
2. PROCEDURE 2.1 Bij vonnis van 21 oktober 2011 beslist de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, rechtsprekend in burgerlijke zaken, alvorens recht te doen het volgende: “() Luidens art. 7.7.3. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dat thans in voege is en reeds in voege was toen de vordering in rechte werd ingeleid, kan de rechter een vóór 16 december 2005 ingediende herstelvordering die nog niet door de Hoge Raad voor het Herstelbeleid of de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid werd geadviseerd, alsnog voor advies voorleggen aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. De rechtbank acht dit in deze opportuun omdat bijna veertien jaar verlopen is tussen het opstellen van de herstelvordering en het inleiden in rechte van de herstelvordering en er volgens tweede verweerster sindsdien ter plaatse wijzigingen zijn opgetreden. () OM DEZE REDENEN De rechtbank, uitspraak doend in eerste aanleg en op tegenspraak, Alvorens uitspraak te doen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de vordering. Legt de herstelvordering van 30 oktober 1996 voor aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. ()”
Uit de libellering van het dispositief van het tussenvonnis dient te worden aangenomen dat aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid advies wordt gevraagd met toepassing van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 2.2. Met een op 24 oktober 2011 ter post aangetekende brief legt de griffier van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren het sub 2.1 bedoelde vonnis voor, samen met de dagvaarding van 9 februari 2010. 2.3. Met toepassing van artikel 19, § 1 van het procedure- en werkingsreglement van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid werd bij aangetekende brief van de vaste secretaris van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 9 november 2011 de stedenbouwkundige inspecteur gevraagd het informatiedossier aan het secretariaat toe te sturen. Het secretariaat ontving vanwege de stedenbouwkundige inspecteur bij aangetekende brief van 24 november 2011 de mededeling dat het informatiedossier zich bevond op het elektronisch documentenbeheerssysteem Alfresco.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
2/5
2.4. Met een op 28 november 2011 verstuurde aangetekende zending besliste de voorzitter van de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6.1.34 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Jozef Hoeyberghs en Maria Spronken schriftelijk te horen. Tot op de dag van de vergadering werd geen gemotiveerde nota ontvangen. 2.5. Hoewel regelmatig opgeroepen, is de stedenbouwkundige inspecteur bevoegd voor het Vlaamse Gewest niet aanwezig op de vergadering van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid van 10 februari 2011.
3. FEITEN 3.1. Uit het informatiedossier blijkt dat de door de rechtbank voor advies voorgelegde herstelvordering betrekking heeft op de inbreuken zoals nader omschreven in de sub 2.1 bedoelde dagvaarding. de
3.2. De percelen kadastraal gekend te Genk, 3 afdeling, sectie C, nummer 726A2 en 728B waarop de geviseerde inbreuken gelegen zijn, zijn volgens het gewestplan Hasselt-Genk bestemd tot natuurgebied. Dit is het plan waaraan de geviseerde inbreuken moeten worden getoetst.
4. HERSTELVORDERING In de huidige herstelvordering wordt het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand gevorderd, wat volgens het handhavende bestuur het volgende impliceert: “de afbraak (inclusief eventuele vloerplaat) van de volledige paardenstal.”
5. BEOORDELING 5.1.
Bevoegdheid Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid
5.1.1. Artikel 6.1.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt ten tijde van het in rechte inleiden van de voorliggende herstelvordering bij de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren: “De stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen kunnen slechts overgaan tot het inleiden van een herstelvordering voor de rechter of tot het ambtshalve uitvoeren van een herstelmaatregel, wanneer de Hoge Raad daartoe voorafgaandelijk een positief advies heeft verleend.” Artikel 6.1.41, § 6 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt ten tijde van het in rechte inleiden van de voorliggende herstelvordering bij de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren: “Op straffe van onontvankelijkheid voegt het bestuur het positief advies, vermeld in artikel 6.1.7, aan de herstelvordering toe, onverminderd artikel 6.1.9, derde en vierde lid, en artikel 6.1.10, tweede lid.” Artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt ten tijde van het in rechte inleiden van de voorliggende herstelvordering bij de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren: “De rechter kan vóór 16 december 2005 ingediende herstelvorderingen die nog niet door de Hoge Raad voor het Herstelbeleid of de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid werden geadviseerd, alsnog voor advies voorleggen aan de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. Het advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid is niet bindend voor de overheid die herstel vordert.” Bij arrest van 9 juni 2009 (P.09.0138.N) overwoog het Hof van Cassatie het volgende: “Overeenkomstig die bepaling (artikel 198bis, eerste lid DRO) treedt het eerste lid van artikel 149, §1 DRO in werking nadat de Hoge Raad voor het Herstelbeleid is opgericht en het huishoudelijk reglement is goedgekeurd. Vanaf die datum, dit is 16 december 2005, is het advies van de Hoge _____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
3/5
Raad vereist betreffende de door een stedenbouwkundig inspecteur of het college van burgemeester en schepenen in te stellen herstelvorderingen.” Het Hof van Cassatie overwoog in het voornoemde arrest van 9 juni 2009 verder nog het volgende: “Die bepaling (artikel 149, §1, eerste lid DRO) laat niet toe dit verplicht advies uit te stellen tot na het instellen van de vordering bij brief aan het parket en voor de inleiding bij dagvaarding voor de rechter. De beleidsbeslissing van het bestuur, na advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid, moet immers nog vóór het instellen van de vordering bij het parket worden genomen”. (nadruk en onderlijning door de Hoge Raad) 5.1.2. Uit het tussenarrest van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren van 21 oktober 2011 blijkt dat het parket van Tongeren kennis nam van de herstelvordering op 13 november 2006, maar dat de herstelvordering die thans hangt voor de burgerlijke rechter eerst “in rechte” (onderlijning door de rechtbank zelf) werd ingeleid op 9 februari 2010. Op dat ogenblik was de regeling van de voornoemde bepalingen van kracht, en de hierin vastgelegde plicht om voorafgaand aan het in rechte inleiden van de herstelvordering het positief advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid te verkrijgen. Uit de samenlezing van de hierboven geciteerde decretale bepalingen en het hierboven geciteerde arrest van het Hof van Cassatie van 9 juni 2009 blijkt dat op dat ogenblik, 9 februari 2010, de stedenbouwkundige inspecteur verplicht en op straffe van onontvankelijkheid het positief advies van de Hoge Raad had moeten verkrijgen en had moeten toevoegen aan de herstelvordering, vooraleer hij deze in rechte kon inleiden. Gelet op artikel 6.1.7 en artikel 6.1.41, § 6, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dient te worden vastgesteld dat de decreetgever ten tijde van het in rechte inleiden van de voorliggende herstelvordering voor de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, het in rechte inleiden van een herstelvordering afhankelijk heeft gemaakt van een complexe bestuurlijke besluitvorming, nl. 1) een voorafgaande beslissing van het handhavende bestuur, hier de stedenbouwkundige inspecteur en 2) het op straffe van onontvankelijkheid aan de herstelvordering toe te voegen voorafgaan, positief advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid over deze herstelvordering, zodat indien een herstelvordering in rechte wordt ingeleid zonder dat het positief advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid voorafgaand was bekomen en eraan werd toegevoegd, de decretale regeling van artikel 6.1.7 juncto 6.1.41, § 6 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt miskend. 5.1.3. Het alsnog met toepassing van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening inwinnen van het advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, kan, in navolging van het hierboven geciteerde cassatiearrest, hieraan niet tegemoetkomen. 5.1.3.1. De Hoge Raad merkt ten eerste op dat oud artikel 198bis, tweede lid, DRO, thans artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, alleen het verlenen van advies over herstelvorderingen die reeds in rechte waren ingeleid op het ogenblik dat de bepalingen omtrent het verplicht voorafgaand advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid van oud artikel 149, § 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening (hierna: DRO) juncto oud artikel 151 DRO in werking waren getreden, d.i. op 16 december 2005, beoogt. Enkel die vorderingen kunnen dus door de rechter aan de Hoge Raad worden voorgelegd en enkel over die vorderingen kan de Hoge Raad op verzoek van een rechter advies verlenen, nu zijn adviesbevoegdheid een toegewezen bevoegdheid is en dus beperkt blijft tot die gevallen waarin het decreet hem opdraagt advies te verlenen. Thans wordt dit uitdrukkelijk bepaald in artikel 7.7.3, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. In casu blijkt niet dat de voorliggende vordering vóór 16 december 2005 in rechte was ingeleid bij de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren. De Hoge Raad is mitsdien niet bevoegd om over de herstelvordering een advies uit te brengen. 5.1.3.2. De Hoge Raad merkt ten tweede op dat het niet voorafgaand verkrijgen van het positief advies niet kan vervangen worden door een later gevraagd, en naar de opvatting van decreetgever (zie artikel 7.7.3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening) niet bindend advies dat met toepassing van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt ingewonnen.
_____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
4/5
Een dergelijke werkwijze zou afbreuk doen aan het bindende karakter van het voorafgaand positief advies in de zin van artikel 6.1.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Ook om die reden kan de Hoge Raad niet ingaan op de voorliggende adviesaanvraag. 5.1.3.3. De Hoge Raad kan in casu niet met toepassing van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening het gevraagde advies verlenen, nu zulks met miskenning van artikel 6.1.7 juncto artikel 6.1.41, § 6 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, alsook met miskenning van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zou gebeuren. De Hoge Raad is onbevoegd om met toepassing van artikel 7.7.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening het gevraagde advies te verlenen. De voorliggende adviesaanvraag is onontvankelijk.
6. ADVIES Om de hierboven vermelde redenen verklaart de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid de adviesaanvraag onontvankelijk. Gegeven te Brussel, bij consensus, op 10 februari 2012, door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, samengesteld uit G. Debersaques, voorzitter, R. Mortier, B. Seutin, leden-juristen, F. Van de Velde en S. Lust, leden-deskundigen, bijgestaan door W. Vanheel, vaste secretaris.
Wim Vanheel Vaste secretaris
Geert Debersaques Voorzitter
Bijlagen: 1. vonnis d.d. 21 oktober 2011, 2 pagina’s 2. dagvaarding d.d. 9 februari 2010 inhoudende huidige herstelvordering, 7 pagina’s 3. niet-eensluidend geadviseerde herstelvordering, 3 pagina’s _____________________________________________________________________________________________ 8.04/71016/112.2
5/5