Drijvende woningen worden een steeds volwaardiger onderdeel van stedenbouw. Ze worden als (onderdeel van) van waterwijken volgens een stedenbouwkundig plan ontwikkeld. Het ontwerp van de woningen voorziet opvallend vaak in keuzemogelijkheden voor de bewoner en variatie in de ‘straat’. Waterwijken Nederland heeft een geschiedenis met het water en dus ook met wonen in de nabijheid daarvan: achter dijken, op terpen, aan en op het water. Tot voor kort was drijvend wonen geen structurele oplossing in de Nederlandse strijd met het water. De woonboten in vele steden, een botel of een drijvend restaurant zijn individuele en incidentele gebouwen op het water, waarbij de associatie met een boot vaak nog sterk is. Sinds een aantal jaren worden echter projecten ontwikkeld, waarbij zich veel sterker de associatie met landgebonden woningen opdringt. De drijvende woningen zijn deel van een stedenbouwkundig plan en de gemeenten geven kavels uit. Ze worden aangemarkt als onroerend goed en bieden wat betreft volume en comfort niet minder dan een huis op het land. De nieuwe ‘waterwijken’ omvatten vaak verschillende vormen van wonen met het water: naast drijvende zijn er dan amfibische huizen en woningen op een terp of een dijk, of woningen aan het water. Het Blauwe Hart in Leeuwarden, Waterwijk in Zierikzee en Terwijde, onderdeel van de Utrechtse vinexwijk Leidsche Rijn, zijn voorbeelden van stedenbouwkundige plannen waarbinnen drijvende woningen een plek hebben. In de Amsterdamse wijk IJburg is sprake van complete drijvende wijken, waar steigers de functie van trottoirs en pleinen hebben. Almere ontwikkelt Booneiland, met huizen naar ontwerp van Piet Boon, waarbij ook een drijvend parkeereiland is voorzien. Voor vele andere locaties – de Groote Wielen bij Den Bosch, de stadshavens van Rotterdam, buitendijkse gebieden bij Dordrecht, om er een aantal te noemen – bestaan plannen in verschillende stadia van ontwikkeling. Voor de groeiende belangstelling zijn twee praktische redenen. Door de stijging van de zeespiegel en de toename van de neerslag is er een groeiende behoefte aan ruimte voor piekberging en overloopgebieden, terwijl – reden twee – er al een tekort aan bouwlocaties is. Wonen en werken op het water is een vorm van meervoudig ruimtegebruik. Het is ook een manier om oude havens en afgravingen te ontwikkelen. Een emotioneel argument is dat leven op het water het gevoel van vrijheid en nabijheid van de natuur geeft. Drijftechnieken Er worden twee belangrijke drijftechnieken toegepast, vaak aangeduid als respectievelijk de Hollandse en de Canadese methode. De Hollandse methode gaat uit van een betonnen casco, dat door de opwaartse kracht van het water blijft drijven. Het casco wordt vervaardigd uit hogesterkte en dubbelgewapend beton, waardoor het gevaar van zinken of lekkage minimaal is. Tegenwoordig zijn er zelfs geen verstevigende ribben meer nodig, waardoor de vloer vrij is in te delen. De betonnen bak, half onder de waterspiegel, kan worden gebruikt als leefruimte, vergelijkbaar met een souterrain. Deze methode wordt toegepast door bedrijven als ABC Arkenbouw, Spruyt Arkenbouw en Van de Water Arkenbouw. Het systeem is heel geschikt voor individuele gebouwen. Buiten Nederland wordt eerder gekozen voor bouwen op een ‘vlot’. De Ooms Groep heeft een licentie op het systeem met drijvende funderingen van het Canadese concern International Marine Floatation Systems (IMF). De fundering bestaat uit polystyreen blokken in een omhulsel van gewapend beton. Deze positieve drijfkernen zijn solide, stabiel, onzinkbaar en brandvrij. Volgens architectenbureau Waterstudio is het systeem zeer geschikt voor grotere bouwwerken en bouwwerken die gekoppeld moeten worden op de ligplek. De fundering heeft
een grote draagkracht, waardoor veel soorten bouwwerken op een dergelijk systeem mogelijk zijn: van villa, appartementencomplex en kantoren, tot complete drijvende wijken met tuinen, parken, parkeerplaatsen en wegen. Dat het fundament bij drijvende gebouwen niet statisch is, maakt de stabiliteit een belangrijk aandachtspunt. De stabiliteit, dat wil zeggen de weerstand tegen kapseizen, wordt bepaald door de diepgang, de grootte van het drijflichaam en de verdeling van de massa. In principe is ook een asymmetrisch bouwwerk mogelijk: de ongelijke belasting wordt dan opgevangen in de constructie van de drijvende fundering of het betonnen casco. In het algemeen geldt dat hoe lager het zwaartepunt ligt en hoe breder het drijflichaam is, hoe stabieler het bouwwerk is. Betoncasco’s ontlenen hun stabiliteit doordat het zwaartepunt onderin het gebouw ligt. Het relatief ondiepe oppervlaktewater in Nederland laat voornamelijk drijflichamen met een beperkte diepgang toe. Bovendien moet er onder het drijvende bouwwerk voldoende ruimte overblijven voor een goede waterkwaliteit. Bij drijvende fundamenten uit polystyreen is een waterdiepte van 150 cm gewoonlijk voldoende; de diepgang van een platform varieert van 90 tot 120 cm, afhankelijk van het volume en het gewicht van de opbouw. Door het gewicht van de constructie laag te houden kan de diepgang van drijvende constructies beperkt worden. De opbouw van drijvende gebouwen bestaat in Nederland dan ook meestal uit houtskeletbouw en reikt niet hoger dan twee of drie lagen. Ook wordt het gewicht laag gehouden door de toepassing van een constructiemateriaal dat bij weinig materiaal al voldoende stevigheid biedt, zoals zeer-hogesterkte beton. Vermindering van de massa betekent weliswaar een verminderde stabiliteit van de constructie, maar bij een drielaags opbouw in houtskeletbouw heeft de massa van het drijflichaam al bij tien meter breedte een verwaarloosbare invloed op de stabiliteit. Hogere gebouwen vragen om een ponton met een groter volume (zowel in oppervlak als diepte). Volgens de wet van Archimedes moet de verticale belasting van het gebouw en het drijflichaam samen gelijk zijn aan het gewicht van het verdreven water. Dat vergt dieper water, bijvoorbeeld in oude havengebieden. Een breder drijflichaam beperkt het gevaar van omslaan en scheefstand door windbelasting. Wel moet er bij bredere drijflichamen rekening worden gehouden met de grote buigende momenten die ontstaan. Naast de horizontale dynamische belasting is er ook verticale beweging van een drijvend bouwwerk door golfbewegingen mogelijk. Dit heeft te maken met de frequentie van de golven ten opzichte van de eigenfrequentie van het drijvende lichaam. Bij de beperkte golfslag van binnenwateren zal hiervoor echter nauwelijks een gevaar zijn, of kan het gevaar worden beperkt. Onroerend Een voordeel van drijvende gebouwen is dat zij, met name bij een beperkt aantal bouwlagen, op een weersonafhankelijke plek kunnen worden gebouwd. Vervolgens worden de gebouwen individueel of in kleine groepjes getransporteerd, liefst over het water, naar de ligplek. Indien gewenst worden de drijflichamen ter plaatse gekoppeld. Door de vaak geringe doorvaartbreedte van sluizen en bruggen kunnen pontons niet te breed zijn, terwijl de stabiliteit tijdens het transport en eventueel op de ligplek een breder drijflichaam vereisen. Hiervoor moeten oplossingen worden gezocht bij hogere bouwwerken. Omdat drijvende gebouwen relatief makkelijk zijn te verplaatsen, is een waterwoonwijk snel te configureren. Bij de ontwikkeling van de wijk worden de onderdelen binnengedreven en eenvoudig aangesloten. Indien gewenst is een woonwijk in een later stadium makkelijk uit te breiden of in te krimpen. In theorie kunnen wijken worden geherstructureerd of verplaatst, of kunnen bezitters de oriëntatie van hun waterwoning binnen de eigen kavel veranderen. In de praktijk zal dat weinig voorkomen, mede doordat een drijvende woning duurzaam is
verankerd om als onroerend goed te kunnen worden aangemerkt. De verankering bestaat uit beugels aan stalen palen, die een aantal meters de grond in worden gedreven. Ook de aansluiting op de nutsvoorzieningen maakt de drijvende woningen ‘vaster’. Gas, water, elektra en stadsverwarming kunnen via flexibele doorgangen en geïsoleerde leidingen worden getransporteerd. Voor de riolering zijn persleidingen een oplossing. Verwarming en koeling van de waterwoningen kan ook op innovatieve wijze door een warmtepomp gekoppeld aan een warmtewisselaar, die warmte en koude uit het oppervlaktewater onder de woning haalt. Bij elk project zal moeten worden onderhandeld met de nutsbedrijven, die tot nu toe de risico’s vaak te groot vonden en hun verantwoordelijkheid voor leidingen beperkten tot het vaste land. In tegenstelling tot de stalen bodems van woonboten zijn de betonnen casco’s en de drijvende funderingen uit beton en polystyreen nagenoeg onderhoudsvrij. De opbouw staat meer direct bloot aan de elementen, waardoor er veelal wordt gekozen voor onderhoudsarme en duurzame materialen. Ook milieuoverwegingen spelen bij de materiaalkeuze een rol: men wil bijvoorbeeld voorkomen dat verf in het water terecht komt bij onderhoud, en ook de toepassing van zware metalen ligt gevoelig. Waterbuurt, IJburg, Amsterdam Bij de aanvang van de ontwikkeling van de Amsterdamse wijk IJburg in 2000 werd een drijvend bezoekers- en informatiecentrum gerealiseerd. Het centrum moest met de voortgang van de ontwikkeling kunnen worden verplaatst. Aangezien IJburg uit een aantal in het IJmeer opgespoten eilanden bestaat, lag een drijvend centrum voor de hand. Het complex bestaat uit een tentoonstellingsruimte, een auditorium en een uitzichttoren op een platform van circa 19 x 37 meter. Dit platform bestaat uit drie afzonderlijke drijflichamen die na de tewaterlating met voorspankabels definitief zijn gekoppeld. Het tentoonstellingsgebouw, een halftransparant volume, met deels een gevel van houten latten tegen een rode achtergrond, heeft een drijflichaam uit polystyreen met een betonmantel. Het auditorium is gebouwd in een betonnen bak en de uitkijktoren drijft verticaal op een ponton met berekende verdeling van de ballast. Het bezoekerscentrum is ontworpen door Attika Architekten en gerealiseerd door Ooms Bouwmaatschappij. Momenteel wordt het gebouw herbestemd voor horeca en bewoning. In dezelfde periode ontwikkelde De Peijler – onderdeel van de Ooms Avenhoorn Groep - voor Woningcorporatie Het Oosten zes drijvende woon-werkvilla’s als tijdelijk verkoopcentrum in IJburg. Architectenbureau Art Zaaijer ontwierp ‘vrijdrijvende’ en twee-onder-een-kap villa’s. Ze zijn uitgevoerd in houtconstructiebouw en meten 125 tot 160 m2 en bekleed met metalen golfplaatmateriaal. Als de verkoopkantoren niet meer nodig waren, konden ze eenvoudig worden veranderd in afzonderlijke woningen met meerdere verdiepingen. In oktober 2008 zijn ze verbouwd voor bewoning. Steigereiland heeft in vergelijking met de andere eilanden van IJburg een slappere ondergrond en daardoor langere zettingstijden voor het nieuw te vormen land. Daarom werd drijvend wonen een belangrijk programmaonderdeel in de Nota van Uitgangspunten (1996). In de ruimtelijke structuur van het eiland moest een 100 m brede zone voor de hoogspanningsleiding worden ingepast. Dit resulteerde in een grote Waterbuurt in het midden van het eiland: het Binnenwater dat, naast circa honderd woningen op de oevers, ruimte biedt aan zo’n tweehonderd drijvende woningen. De drijvende woningen zijn in IJburg wettelijk gedefinieerd als onroerend goed en moeten bijgevolg voldoen aan het Bouwbesluit. Doordat het tracé van hoogspanningsmasten het Binnenwater diagonaal doorsnijdt, ontstaat een strenge, driehoekige verkaveling. Het ontwerp voor Waterbuurt West door Architectenbureau Marlies Rohmer biedt een tegenwicht met een ongedwongen ogende organisatie van 20 platformwoningen (op palen) en 55 drijvende woningen. Variatie in de
onderlinge afstanden en de oriëntatie, en een eigen ligplaats bij vrijwel alle woningen moeten de losse sfeer versterken. Het project omvat woningen in de sociale-huursector en goedkope en dure koopsector. De drijvende woningen liggen afgemeerd aan palen en zijn bereikbaar via vier vaste steigers, die onderling zijn verbonden door bruggen. In de steigers zijn de kabels en leidingen van de nutsvoorzieningen verwerkt. De drijvende woningen zijn gebouwd op een betoncasco, waardoor ze een ‘souterrain’ hebben. Daarop verrijst een lichte, dragende staalconstructie, die met glas en gekleurde kunststof panelen kan worden ingevuld. De bewoner kan zelf bepalen aan welke zijde hij uitzicht of privacy wil hebben. Uitbreiding is mogelijk met serres, veranda’s, terrassen en zonwering. Een betoncasco draagt een of twee woningen; de sociale huurwoningen zijn per drie op een bak geschakeld. De plattegronden zijn opgebouwd in drie, vrij indeelbare, verdiepingen. De woning die op poten over de dijk heen hangen kunnen op eenzelfde manier worden uitgewerkt. De waterwoningen liggen ten opzichte van de IJburglaan in de beschutting van het Kadegebouw. In dit 200 meter lange gebouw, ontworpen door DOK Architecten, worden appartementen, bedrijfsruimten en een parkeergarage ondergebracht. De Waterbuurt Oost bestaat voor een groot deel uit vrije kavels. Er zijn inmiddels aan drie steigers 38 kavels uitgegeven. In het voorjaar van 2010 biedt de Gemeente nog 62 kavels aan. Architectenbureau Waterstudio ontwierp een aantal villa’s voor particulieren. De watervilla’s Harschel en Hasselerharm zijn beide gebouwd op een betonnen casco, en hebben daarmee een leefruimte die half onder het wateroppervlak ligt. De villa’s hebben beide drie bouwlagen en zijn redelijk symmetrisch en hebben een bijna vierkante plattegrond, wat gunstig is voor de stabiliteit. de bovenverdiepingen hebben een ruim dakterras. De villa Harschel combineert de strenge, rechte lijnen van de constructie met een subtiele variatie in de tinten van de glazen panelen. Bij watervilla Hasselerharm vormen het dak, een wand en de vloer van de begane grond een continue, witte lijn. De vloer van de eerste verdieping zet zich buiten voort als houten dakterras en balustrade. Voor de Zeeburgerbaai is in 2007 een plan ontwikkeld met drie bebouwde platforms, waarvan twee drijvende van 5.000 en 2.700 m2 met respectievelijk 31 en 10 woningen. Het ontwerp is van Attika Architekten en KuiperCompagnons. De platforms zijn toegankelijk met de auto, die kan worden geparkeerd in een inpandige of gemeenschappelijke garage. Dat niet alleen de huizen drijven, betekent dat de openbare ruimte sterk verweven kan worden met het water. In het plan krijgt het grote platform daarom een haven in het midden en een vistrap op de kopse kant. Het kleine platform krijgt inkepingen waar boten van bewoners kunnen worden afgemeerd en waar deels oeverplanten worden aangeplant. De inkepingen zorgen bovendien voor voldoende lichtdoorlating, wat de waterkwaliteit onder het platform ten goede komt. Het Blauwe Hart, Leeuwarden Het oorspronkelijke plan voor Het Blauwe Hart, onderdeel van de nieuwbouwwijk Zuiderburen in Leeuwarden, bestond uit 19 ‘oever-‘ en ‘eilandwoningen’ en 31 drijvende woningen. Door de marktsituatie en de parkeerproblematiek werd in 2005 het gebied herontwikkeld en bleven zeven drijvende woningen over. Architect Johan Sijtsma uit Leeuwarden ontwierp drie typen drijvende woningen en verschillende opties om de woningen op individuele wensen af te stemmen. De fundering bestaat uit polystyreen met betonnen ommanteling en de opbouw uit houtskeletbouw tot drie verdiepingen. Bewoners kunnen kiezen uit de kleur en de soort bekleding. Die kan bestaan uit hout, gemoffeld aluminium of titanium. Door de verschillen in type en uitvoering van de waterwoning ontstaat er een gevarieerd beeld, met behoud van de architectonische en stedenbouwkundige eenheid. De drijvende woningen zijn stabiel verbonden met een landtong.
Waterwijk, Zierikzee In de uitbreiding van de locatie Poort Ambacht 11 wil de gemeente Zierikzee zes drijvende woningen. Vier komen er te liggen aan een steiger en twee aan de kade. De eerste woning is onlangs afgemeerd. 12PM Architecten ontwierp twee typen, beide met een groot oppervlak, slechts twee bouwlagen en een in twee richtingen hellend dak. Dit in verband met de stedenbouwkundige en architecttonische randvoorwaarden en het uitzicht vanuit de kadewoningen. Om de ruimte in de drijvende woningen optimaal te benutten is in de plattegrond de circulatieruimte geminimaliseerd. Alle utilitaire en ‘natte’ ruimten zijn in een ‘kast’ geplaatst. De onderste verdieping in het betonnen casco, half onder water, heeft drie slaapkamers, een badkamer en een berging. De bovenverdieping is te gebruiken als één ruimte of op te delen in een afzonderlijke woonkamer, keuken, patio en een terras. De openingen in de gevel zijn zo gesitueerd dat zij veel licht toelaten in de slaapkamers en er een breed uitzicht is over het water, terwijl de privacy van de bewoners behouden blijft. Terwijde, Leidsche Rijn, Utrecht In opdracht van ABC Arkenbouw ontwierp AquaTecture drijvende woningen voor de nieuwbouwwijk Terwijde. Het totale project omvat 19 waterwoningen, waarvan er inmiddels tien te water zijn gelaten. De woningen zijn 6 x 11 m en hebben een woonoppervlak van 132 m2. De woningen zijn gebouwd in houtskeletbouw op een betonnen casco. AquaTecture ontwierp vijf types, variërend van een basismodel met twee verdiepingen tot een uitgebreide woning met dakopbouw en –terras. De bewoners kunnen verder kiezen uit een vooraf vastgesteld pakket aan gevelmaterialen en opties als een omloop, zonweringen en de afmetingen van het terras. Dit zorgt voor diversiteit, terwijl op stedenbouwkundig niveau de samenvoeging van de woningen in clusters zorgt voor afwisseling. De ruimte tussen de clusters valt samen met de zichtlijnen op straatniveau. Booneiland, Almere In 2007 is gestart met de verkoop van huizen op het drijvende Booneiland. De Peijler ontwikkelt in de Noorderplassen dit eiland, waarbij 19 watervilla’s komen te liggen rond een drijvend ponton. Het centrum daarvan wordt gevormd door een overdekt paviljoen met parkeerplaatsen en andere openbare voorzieningen. De huizen zijn bereikbaar via loopbruggen vanaf de centrale ponton, die door een brug is verbonden met de wal. Het stedenbouwkundig plan is van KuiperCompagnons en er zijn vijf typen watervilla’s ontworpen door Piet Boon. De huizen hebben drie bouwlagen op een fundament van polystyreen met een betonnen ommanteling. Het oppervlak varieert van 140 tot 200 m2. Boon voor een uitvoering in red ceder en zowel waterwoningen met een punt- als met een plat dak. De stijl is, mede op verzoek van De Peijler, volgens Boon “Canadees”.