Voorwoord Japan begint in Schiphol, aan gate E17. De vertrekhal zit vol Japanners. Oude mensen. Veel vrouwen. Pas op het vliegtuig zie ik dat ik niet de enige ben. We zitten met drie westerlingen aan boord van de KLM-vlucht KL0867 naar Osaka. Zelfs een deel van de stewardessen zijn Japans. Ook het eten. Alleen de films zijn Hollywood. Ik ben goed voorbereid op deze reis. Ik weet nauwelijks iets over het land waar ik zes weken ga wonen. Pas vorig jaar heb ik me met tegenzin laten verleiden sushi's te eten. En verder... wat je ook doet of leest, je komt er toch niet in. De westerling die beweert Japan-kenner te zijn, is dom en verwaand. Eén boek heb ik gelezen. De wegen naar Sata van de Brit Alan Booth. Het is het verslag van een voetreis van het noorden tot het uiterste zuiden van de archipel. Een tocht van meer dan 3000 km. Toen Booth in
1977 de reis maakte, woonde hij reeds zeven jaar in Japan en sprak vloeiend de taal. Op het einde van zijn reis is hij nauwelijks verder gekomen. De laatste zin is weinig opbeurend voor wie behept is de wereld te vatten: ‘Je kunt Japan niet begrijpen’. Wat ga ik daar doen? Voor alles ben ik journalist. Een leven lang is het mijn verlangen geweest te begrijpen. Mensen, licht, de liefde, een landschap. En nu ga ik me vrijwillig opsluiten achter een muur van glimlachjes, vriendelijk wijzen en buigen. Naar de omgeving kijken als een baby, zonder verleden, zonder woorden noch kennis, alleen met intuïtie. Met de onbevangenheid van een analfabeet in Japan.
1
Drie uur geleden ben ik geland op KIX, de internationale luchthaven van Osaka. Ietwat verdwaasd door de jetlag loop ik door de stad. Dit is de eerste foto die ik maak. In een speeltuin een moeder, haar schaduw, met kind. Zoals de duif het meisje ontglipt, zo ongrijpbaar voelt Japan.
De tweede dag in Wakayama bezoek ik het kunst-historisch museum. Er loopt een tentoonstelling over de restauratie van door de tsunami vernielde kunst. De uitgelopen inkt van wat ooit een leesbare tekst was, verwoordt de angst van de analfabeet die ik geworden ben.
De brommer is altijd deel geweest van het plan. Als ik naar Japan kwam wou ik een tafel, een bed, internet en een brommer. Meer niet. Dat de tafel en het bed een volwaardig Japans huis zouden worden, had ik niet durven dromen. Maar dat, op de koop toe, mijn gastheren van het Flanders Center in Osaka een Honda Gyro Canopy zouden vinden, dat is pas bijzonder. In de jaren tachtig, toen ik voor De Gentenaar werkte, had de krant ook zo'n ding, maar dan zonder dak. De Honda-Stream was de eerste driewieler die de Japanse gigant produceerde. Het merk had voor dit revolutionair concept een gouden toekomst voor ogen. De grootste troef van dit soort drie-
wielers is hun baanvastheid. De achtertrein, waar ook de motor zit, is met de rest van het voertuig met een ingenieuze scharnier verbonden, zodat in de bochten alleen het voorste deel overhelt en de twee achterwielen altijd maximaal contact houden met het wegdek. Dat de geniale Stream toch een
mondiale flop werd (in België zijn er nauwelijks drie van ver-
kocht) heeft alles met imago te maken. Ik heb het zelf jaren aan de lijve mogen ondervinden: ‘Ha, zijt ge daar weer met uw gehandicapten-kar!’ Het heeft me zelden gedeerd. Als ik heimwee heb naar één van mijn vele vervoermiddelen, dan is het mijn Honda driewieler. Na de Stream heeft Honda het concept nog verschillende keren anders verpakt. In Griekenland zag ik ooit een off-road versie, nooit werd het een succes. Tot ze op het idee kwamen er een dak op te zetten en het ding er pas echt onnozel ging uitzien. De Honda Gyro Canopy is in Japan een grote hit bij pizza-koeriers. Gisteren reed ik achter een meisje die met een Canopy het gezond-
heidsdrankje Yakult rondbrengt. De Canopy rijdt fantastisch. Uitzonderlijk voor Honda, die altijd voor viertakt heeft gekozen, zit er een tweetakt motor in die het toch vrij zware ding een comfortabele top van zestig per uur geeft. Het geluk zit in een klein hoekje. Het heeft drie wielen.
Deze nacht wakker geworden door het trommelen van de regen op de carport. Kijk op mijn horloge, precies zoals voorspeld. Het Japans weerbericht is opvallend accuraat.
Na de middag stopt het eindelijk met plenzen en dat is niet voorspeld. Het zou de ganse dag regenen. Een zondagse rit door de omliggende heuvels. Zoals vaak in België doe ik ook een paar kerkhoven. Die gewoonte heeft geen uitstaans met mijn leeftijd. Met een soort hunkering naar de dood. Doe het al van jongs af aan. Met dat verschil dat ik hier geen data en namen kan lezen. Overal zijn kleine kerk-
hoven, tot in het centrum van de stad. Er worden asurnen begraven, geen lijken. De kerkhoven zijn goed onderhouden, met veel verse bloemen. Overal is er wel iemand in de weer met het poetsen van een graf. Bij de ingang van een kerkhofje in de heuvels zitten zes boeddha's op een rij. Ze hebben elk een rode halsdoek voor. Doen denken aan de metallo's van Seraing. Al zijn ze daar te sereen voor.
Op zondag verveelt Japan zich en hangt rond in gigantische supermarkten, waar op een tussenverdieping lange rijen aan de gokmachines hangen. Twee heerlijke roomsoezen gekocht. Dat maken ze zoals nergens. Ben tot nu in twee Japanse patisserieën geweest zoals je ze alleen nog in oude Franse films ziet. In pasteltinten, echt chique, niet truttig en pleisterplaats voor giechelende homo's met gecrepeerd haar en veelkleurige chacochen. Bij de soezen hoort goede koffie.
Ik laat me door de verpakking verleiden. Een vernuftige constructie in fijn karton met een met koffie gevuld Melitta-achtig filtertje. Net genoeg om één kop te zetten. Vrees dat de warm waterstraal het zootje zal doen kapseizen. Maar nee, het werkt. Alleen jammer dat de koffie naar niets smaakt. Bij de eerste hap van mijn soes, meldt de site van De Standaard dat de Franse verkiezingsbureau's opengegaan. Twintig minuten later bij de tweede soes verlaat Pol Van Den Driessche de Belgische politiek.
Ik wil mijn ogen niet geloven. Toch hier niet? Zoals het groepje van ver de straat in komt. Zeven vrouwen en een wat bazige man die druk doende is met voor zich uit bevelen te geven. Aan het kruispunt worden twee dames mijn richting uit-
gestuurd. Zelfde soort kleren, die beige tinten, net te lange rokken, platte schoenen, die verdwaasde glimlach. Zou de schaduw van de wachttoren tot Japan reiken? Als ze voor me staan, is er geen twijfel meer. In een kleine vissershaven aan de Japanse westkust sta ik oog in oog met twee Jehovah-
getuigen van het vrouwelijk geslacht. Gelukkig versta ik geen jota Japans en kan ik me veilig verschansen achter de taal-
barrière. Maar neen. De eerste Japanner die met mij vloeiend Engels wil spreken, staat voor me: ‘Sir, do you believe in God?’ ‘Oh, yes... sometimes’: hoor ik mezelf liegen van de schrik. En dan wordt de conversatie wonderlijk universeel. Als je er wat
slimmer dan modaal uitziet, beginnen die getuigen, of ze nu in Gent op de Groentemarkt staan of in het hol van Pluto in Japan, over Darwin, Charles Darwin. Ze zouden eens moeten weten wat ik zo al gelezen heb over deze bijzondere en ingoede man. Dat ik ooit aan de universiteit van Edinburgh een van zijn opgezette vinken heb mogen aanraken. Hoe ik Darwin met al mijn vezels bewonder. Hoe ik me vreselijk kwaad kan maken op de weldenkende katholieken die de man en zijn wetenschap als een akkefietje afdoen. Maar hier blijf ik voornaam. Trek ik de kaart van de vrouwelijke ijdelheid. Nog zo'n universeel wonder. Als ik de dames als een volleerd modefotograaf regisseer, smelten zelfs de aankondigers van Jehovah's koninkrijk: ‘yes, the umbrella a bit to the right...’ En weg ben ik.
Naar de kapper gaan, hoort bij reizen. Het is een unieke manier om achter het decor te komen. Je hoort en ziet, wat op straat onzichtbaar is. En herenkappers hebben terzelfder tijd ook iets universeel. Daar ben ik definitief van overtuigd, sinds ik deze middag in een buitenwijk van Wakayama mijn haar heb laten knippen. Overal hangt hetzelfde soort samen-
zweerderig sfeertje. Zo van, jongen lucht maar eens je hart, we zijn onder elkaar. ‘Penny Lane, there is a barber showing photographs/ Of every head he's had the pleasure to have known/ And all the people that come and go/ Stop and say hello.’ In Liverpool bestaat die kapperszaak nog altijd. Of het nog altijd dezelfde man is waar The Beatles over zingen, valt te twijfelen. Twee keer stond ik aan zijn deur. Telkens was de zaak gesloten. Ik verdenk de toeristische dienst van Liverpool dat ze gewoon het pand hebben opgekocht en een bordje closed aan de deur hebben gehangen. Het uitstalraam is aan de buitenkant vettig van de vele toeristen die ganser dagen naar binnen gluren.
Voor mijn mooiste herinnering aan een buitenlandse kapper moet ik terug naar een volkswijk van Barcelona, midden de jaren tachtig. Het was mijn tweede Spanje reis en ik kon nauwelijks vier woorden Spaans. Mijn intrede bracht grote opschudding. De barbier was zo vereerd met de buitenlandse interesse, dat een half ingezeepte habitué uit de kappersstoel werd gelicht. Met een buiging werd ik op zijn plaats gezet. Voor de wachtende klanten was mijn aanwezigheid een opwaardering van hun wijkkapper. Ik werd uitgebreid geroemd en op de schouders geklopt. Uit het gegesticuleer kon ik opmaken dat er naar de beoogde snit werd geïnfor-
meerd. Ik had het lumineuze idee het woord modern te laten vallen. Dat was pas de hoofdvogel. Het woord ging met ontzag de ronde en een zichtbaar opgewonden kapper zette zich aan het knippen. Ik had meteen door dat het fout liep. Maar het enthousiasme was zo groot dat ik de sfeer niet wou vergallen. Vrij snel bleek het begrip modern synoniem voor de late jaren vijftig. Met pommade en haarlak werd op mijn hoofd een
overweldigende Elvis-kuif gebeeldhouwd. Het publiek achter me ging uit de bol terwijl ik met alsmaar meer walging naar mijn spiegelbeeld keek. Op een drafje ben ik in het schaam-
rood naar het hotel gelopen. Overal zag ik mezelf weerspiegeld en had het gevoel dat de ganse stad me stond uit te lachen. Ik ben meteen onder de douche gaan staan. Uiteindelijk bleek mijn haar voortreffelijk geknipt. Wat daarnet bij de Japanse kapper nieuw was, was het in-
zepen van de nek. Dat had ik nog nooit eerder meegemaakt. Nekhaartjes worden normaal droog weggeschoren. En de grote witte kwast nadien met poeder had ik ook nog nooit gezien. Even mijn nek poederen mocht, maar toen de kapper ook nog eens mijn aangezicht wou witten, ben ik beleefd recht gesprongen. Wat ik vooral bij de kapper geleerd heb, is dat van de hard-
nekkige mythe van het typisch Japanse hygiënemasker weinig klopt. Het verhaal wil dat de Japanner zich sociaal zo verant-
woordelijk voelt dat hij bij de minste verkoudheid of andere
besmetting zijn medemens op die manier beschermt tegen infecties. Of het toevallig niet andersom is? Dat de Japanner gewoon smetvrees heeft? De eigenaar van het kapperssalon had bij het binnenkomen helemaal geen masker op. Net voor hij kwam helpen bij het uitdoen van de cape vol afgeknipt haar, zag ik hem in de spiegel zijn maskertje opzetten. Voor het poseren van de foto was het dan weer niet meer nodig. Ik heb vreselijk mijn best moeten doen om hem uiteindelijk met masker op de foto te krijgen.
Wherever I Lay My Hat (That's My Home) is niet alleen de titel van een song van Marvin Gaye, het is ook mijn levens-
verzekering, een garantie tegen oud worden. Zolang ik de vrijheid van geest heb om me, in een mum van tijd, op een wild vreemde plek thuis te voelen, is het leven waard te worden geleefd. Toen ik de uitnodiging kreeg om in Japan ‘iets te doen’, stelde ik gewoon de vraag: ‘wat wil ik zelf weten over Japan?’ Het Japan van de kersenbloesems en de zentuinen daar zat ik niet op te wachten. Graag had ik een beeld van het modale Japan. In mijn verbeelding was dat al exotisch op zich. Geen rondreis. Gewoon ergens wonen en wat rondkijken in de buurt. Wat staat in de winkelrekken? Hoe gaat het er aan toe in een volks restaurant? Zijn er bakkers? Zijn de Japanners hoffelijk in het verkeer? Giechelen alle Japanse vrouwen? Is het er inderdaad zo netjes? En slapen ze echt op tatami's en futons? Zijn de muren van papier? Zou ik er kunnen aarden? Gelukkig hadden ze in het Flanders Center oor naar mijn verzuchting. Al mijn wensen werden met Japanse precisie ingewilligd. De gevraagde tafel en bed bleek een huis te zijn. Een echte Japanse bungalow aan de rand van Wakayama. Wakayama, een stad van weinig toeristisch belang. En ook dat is naar wens. In de verre omtrek ben ik de enige westerling.
Het huis is eigendom van een voormalig kaderlid van de nabijgelegen staalfabriek. Toen de man met pensioen ging,
is hij met zijn vrouw naar Osaka verhuisd. Om sentimentele redenen hebben ze het huis nooit verkocht. Hun twee dochters zijn er geboren en opgegroeid. De man verblijft hier soms een paar dagen als hij in de buurt komt vissen of golfen. Het huis is zo'n veertien jaar niet bewoond. Maar alle spullen om er te wonen, zijn er nog. Potten, pannen, een wasmachine… alles echt Japans. Maar duidelijk met een vleugje jaren zestig. De keuken is de enige westerse plek.
Weg van de vloer, met een tafel en stoelen. In een Japans huis loopt men niet met schoenen aan. Omdat ik gruwel van slippers, heb ik me een paar echte Croc's gekocht. Die schoenen zijn hier populair, vooral in namaak. Het heeft even geduurd voor het vertrouwd voelde. Gisteren was het zover. Ik deed, met mijn armen vol inkopen, de voor-
deur open en ik was er. Thuis in Japan. Om dat te vieren heb ik me een blauwe hortensia in pot gekocht. Eerlijk, had ik nooit durven dromen. Thuis in Japan. Ik weet nu al, dat het weggaan pijn gaat doen.
Wakayama - Een kamerscherm in de Fukushima-tempel.
Dat is mijn overbuur. Als het weer een beetje meezit, komt hij zijn huis uit. Veel meer uitloop, dan wat op de foto te zien is, heeft hij niet. Ik heb hem de voorbije week nog maar drie dingen zien doen: de auto wassen (het vermoeden is groot dat hij er niet mee rijdt), het gras besproeien en kort houden. En golfen. Hij doet er soms zijn golfhandschoen (golfers dragen slechts één handschoen) voor aan. Op de foto ligt zijn hand-
schoen links op de airco. Altijd op die ene middenstrook ziel-
togend golfgras. Altijd in dezelfde richting, als een doldraai-
ende mantra, zoals een beer in zijn dierentuinkooi eindeloos rondjes draait. Het heeft aardig wat voeten in de aarde gehad om hem op de foto te krijgen. Niet dat hij niet vriendelijk is. Alle Japanners zijn vriendelijk. Zelfs met mijn fototoestel in de hand was hij er nog van overtuigd dat ik zijn tuinslang wou lenen. Het is een beetje puberachtig. En toch kan ik het niet laten het te schrijven. Het is vooral de plaats waar het golfballetje ligt die de foto bijzonder maakt. Rekening houdend met de man zijn schaduw, wordt dit een slag te veel.
In de vooravond doelloos langs de zee gereden. Voorzichtig verder weg van huis. Het is nog altijd op de tast. Zit met de angst de weg niet terug te vinden. Verkeersborden in onleesbaar Japans, soms met de westerse variant van de plaatsnaam, zijn geen wegwijzers. Gelukkig hebben de wegen een nummer. Zo is de nationale Route 7 de ruggengraat van mijn uitzwermingen. Verder zijn er voor de spoorzoeker nauwelijks referenties. Vooral omdat in Japan de uniformisering ver is doorgevoerd. Handelszaken zijn on-
bruikbaar als oriëntatie. Omdat krak hetzelfde gebouw, met dezelfde lichtreclames en dezelfde parkeerplaats in een straal van pakweg vijf kilometer tot drie keer voorkomt. Vooral de filialen van de Japanse telefoonmaatschappij AU zijn erg mis-
leidend omdat er zoveel van zijn en volledig inwisselbaar. Zeker bij valavond. De foto is gemaakt zo'n tien kilometer ten zuiden van Wakayama. Eén van de vele dijken die het land moeten beschermen tegen de wispelturige zee. Aan de horizon ligt een cargo voor anker. Vermoedelijk wachtend om de haven maan-
dag binnen te varen. Drie fietsende scholieren gedisciplineerd in tegenlicht op perfecte tussenafstand. Zelfs de benen staan synchroon. Of is dit puur toeval?
De eerste echte zomerse dag. Dat beweerde toch de man die mij deze morgen aan de superette perse zijn kennis van het Engels wou demonstreren. Net niet te warm. Ik kan het associëren niet laten. Met al dat beddengoed op de balkons moet ik aan Zuid-Duitsland, aan Beieren denken. Nergens anders zag ik dergelijke exuberante exhibitie van de slaap-
kamer intimiteit. ‘Kijk eens hoe proper we zijn.’ Vijf foto's,
het zouden er honderd kunnen zijn.
Deze week is het in Japan Golden Week, de langste vakantie-
periode van het jaar. De week is een opeenstapeling van nationale feestdagen. Waaronder de Dag van de Grondwet die op 3 mei wordt gevierd. Veel Japanners zijn met vakantie. Treinen en hotels zijn de hele week volgeboekt. Wie het met minder moet doen, gaat een dag rondhangen in een shopping-
mall of bezoekt een plaatselijke bezienswaardigheid. Ik heb me gisteren aangesloten en heb het belangrijkste monument van de stad bezocht, Wakayama Castle. Het zestiende-eeuws kasteel staat midden de stad op de rug van een 48,9 meter hoge rots. Zo precies is de folder. Het pagode-achtig gebouw
is binnenin uitgeleefd en heeft niets van een paleis. Stoffige toonkasten met samoerai-harnassen en rijen speren. Alleen
voor het uitzicht over de stad en zijn weidse omgeving is het een bezoek waard. Ik ben er rond sluitingstijd. Begeleid door een elektronisch deuntje worden de bezoekers door een luidsprekerstem aangemaand het gebouw te verlaten. Niet dat ik het begrijp.
Ik zie alleen de instant uitwerking op mijn medebezoekers. Iedereen gehoorzaamt meteen, niemand draalt. Ik geniet van de plotse rust en sta in mijn eentje op het hoogste balkon. Beneden harkt een suppoost het pad aan. Met een grote kam trekt hij golvende motieven in het grind. Al was het een zen-
tuin. De laatste bezoekers zijn zo attent om zijn werk niet te verstoren en lopen voorzichtig over de zijkant naar buiten. Ook dat is schoonheid. Wonderland.
De eerste persoon die me ooit over Japan vertelde was Dr. Jozef Heursel. Het was midden de jaren zestig in de weten-
schappelijke-B van het Gentse Sint-Amandusinstituut. Jozef Heursel was onze leraar biologie. Een slungelachtige man met te grote uiteinden. In wezen te bedeesd om les te geven. De ganse klas had met hem te doen. Zijn lessen verliepen altijd met de grootste discipline omdat niemand de goede man pijn wou doen. Dat les geven was zijn roeping niet. Vermoedelijk een bijverdienste tot het huis was afbetaald of de kinderen de deur uit waren. In het ware leven was Heursel vorser aan het Rijksstation voor Sierplantenteelt in Melle en ik vermoed later zelfs directeur van dat proef-
centrum. Zijn specialiteit en hartstocht waren azalea’s. Tot vandaag nog altijd één van de pijlers van de Gentse tuinbouw. Heursel was zo begaan met zijn planten, dat we buiten het lesprogramma ook geïnitieerd werden in de wereld van de azalea. Wat me altijd bijgebleven is, is dat azalea’s alleen
gedijen in een vochtige omgeving, Dat de potaarde moet aan-
voelen als een uitgewrongen natte dweil. Niet te nat, zeker nooit te droog. Heursel vertelde dat hij geregeld naar Japan ging om daar in de bergen in het wild groeiende azalea’s te zoeken die hij dan in Melle probeerde te kruisen met de gekende variëteiten. Ik kon het me toen al niet voorstellen, die houterige man in tropenpak klauterend in het Japanse hoogland. Zeker nu ik die steile ontoegankelijke hellingen heb gezien, zie ik het hem niet doen. En toch, na meer dan veertig jaar blijf ik aan de man denken als ik een azalea zie. En dat is vrij veel. Want in Gent heb ik er altijd één op tafel staan. Dank zij zijn raad slaag ik er in mijn azalea vele weken bloeiend te houden. Als Jozef Heursel nooit in de lente, eind april begin mei, in de korte twee weken als de azalea’s bloeien in Japan is geraakt, dan is hij nu zeker hier.
Weg van Wakayama in de heuvels. Een dorp met veel tuin-
bouw. Langs een zijweg is een groep oude vrouwen cricket
aan het spelen. Ik heb van het Flanders Center een kaart meegekregen met in het Japans mijn naam en wat uitleg over wat ik hier kom doen. Ik geef de tekst te lezen. Blijkbaar heeft het Japans sterke fonetische troeven. Tot mijn grote verbazing hoor ik mijn naam accentloos uitgesproken. Ik ben gestopt omdat ik niet uitgekeken geraak op de manier waarop Japanse vrouwen zich kleden. Zeker op de buiten. Laag boven laag. Schortjes, rokken, handschoenen en broeken en nog een sjaal. En altijd die kapjes en sluiers. Wonder mooi. Maar ook beangstigend, die weggemoffelde aangezichten waarvan soms ook de ogen onzichtbaar schuil gaan achter een zonnebril.
Dit is geen godsdienstige keuze of een vorm van preutsheid. De Japanse vrouw heeft obsessioneel iets met of beter tegen de zon. In elektronicazaken zijn verschillende types uv-meters te koop. In warenhuizen ligt een arsenaal aan hulpmiddelen, petten, voiles, zalfjes en poeders. Er zijn altijd paraplu's in het straatbeeld te zien. Is het niet voor de regen, het is voor de zon. Japanse vrouwen fietsen zelfs met een parasol op het stuur van hun fiets gemonteerd. Een getaande huid is voor de Japanner een teken van mindere status. De vrouw die op het veld werkt en die onvermijdelijk een gebruinde kleur krijgt, kan haar afkomst niet verbergen. Zoals in Europa tot voor de Tweede Wereldoorlog. Bruin is boers, blank staat voor welstand.
Wakayama - Op het plein voor het Toshogu-schrijn wordt een eeuwenoude processiewagen tentoongesteld.
Nog voor ik uit België vertrok, wist ik dat er in mijn huis in Japan een paar keer een theeceremonie zou plaatsvinden. De eigenares gebruikt het huis alleen nog om met haar leerlingen en een oude buurvrouw een paar keer per maand thee te drinken. Eerst werd gezegd dat ik daar niet bij aanwezig kon zijn. In Japan aangekomen, werd mijn aanwezigheid zelfs op prijs gesteld. Ook fotograferen was geen probleem. Eerlijk, ik keek met gemengde gevoelens uit naar het evenement. Ener-
zijds nieuwsgierig, anderzijds gruwelend van alles dat in de buurt komt van new age. Vandaag is het zo ver. Op de middag arriveren ze. De keuken opgeruimd, lege flessen weggebracht, de tatami's gestofzuigd. Alles spic en span. Merkwaardig hoe snel een mens zich met een plek identificeert. Want uiteindelijk komt mevrouw Tachibana naar haar huis en niet naar het mijne. Souga Tachibana is haar volle naam, zij mag zich meester noemen
in de Omote-Senke theeceremonie. Zelf volgt ze al 55 jaar scholing en is nog altijd niet volleerd. De chado, de weg naar de thee, kent geen einde. Zestien jaar geleden behaalde ze de licentie om zelf les te geven. Ik hou me de ganse tijd discreet op afstand en geniet. Vooral het universele van vrouwen die samenkomen charmeert. Zover weg in een compleet andere wereld en toch zo eigen.
Hetzelfde vertrouwde gekwebbel, de ongedwongen gemoedelijkheid, de machtsspelletjes. En zo zal het de ganse middag blijven. Hoe formeel ook het ritueel, er wordt tussen-
door gelachen en het wordt nooit zwaar op de hand. Want in wezen is de Japanse theeceremonie eenvoudig en gesofisti-
ceerd complex tezelfdertijd. Er wordt gewoon voor elkaar thee gezet, alleen zijn alle handelingen uitvergroot tot een minu-
tieus ritueel. De hoffelijkheid, het vuur maken, een kom uit de hand zetten, de manier waarop het warme deksel van de waterketel wordt gelicht en met een sierlijke polsbeweging precies daar komt te liggen waar het moet. Het raster van de tatami's is de notenbalk waarop wordt gecomponeerd. Alles lijkt zich af te spelen binnen de verhoudingen van de gulden snede. Elkaars handelingen worden becommentarieerd, geprezen. Er heerst een opbouwende en uiterst positieve stemming. Zelf ben ik altijd voorstander geweest voor het ritualiseren van de samenleving. Nu de godsdienst is uitgespeeld, moeten we op zoek naar de verinnerlijking van het gewone, het alle-
daagse. Rituelen maken de wereld aanschouwelijk, verzoenen ons met onszelf en de andere. Na wat ik deze middag in ‘mijn’ woonkamer heb meegemaakt, ben ik daar meer dan ooit van overtuigd.
De twee belangrijkste monumenten van Wakayama liggen bovenop een rots. Wakayama Castle en het daarmee nauw verbonden Toshogu-schrijn. Toshogu is het mausoleum voor de Heren van Wakayama en dateert net als het kasteel uit de zestiende eeuw. Vader en zoon van de Kishu-clan liggen er begraven. Via de haven was het mausoleum verbonden met het kasteel. In geval van aanval en vernietiging van het kasteel moest de Heer altijd naar het schrijn kunnen vluchten om in de nabijheid van zijn voorvaderen harakiri te plegen. De plek ziet eruit als een doodgewone oude Japanse tempel. Prachtig gelegen op een beboste heuvel en toegankelijk via een steile theatrale trap. De bestijging is voor de vele bezoekers een bedevaart op zich. Een stokoude man wordt door zijn vrouw in etappes naar boven geduwd. Boven op de binnenkoer, vrij prominent, staat een merk-
waardig altaar. Acht obussen omzwermd door een leger groene apen. Het stalen oorlogstuig staat in schril contrast met het gewijde van de plek. En die apenbeeldjes? Ze staren
voor zich uit en houden de handen beschermend voor hun kruis. Is dit onhandig protest tegen de oorlog? Het goed bedoelde knutselwerk van een monnik? In de souvenirshop staan twee als priesteressen verklede jonge vrouwen. Ze blijven schaapachtig glimlachen. Zeker als ik duidelijk naar
de apen wijs en mijn schouders ophaal: ‘...monkeys, war?’ Het gordijn achter de vrouwen wordt met een ruk weggetrokken en er staat een man voor me. Voor een Japanner groot, ongeschoren en met een sardonische glimlach. Zonder iets te zeggen, neemt hij me mee en duwt zo'n aapje in mijn hand. Niets begrijpend kijk ik ernaar. Dan neemt hij luid lachend mijn hand en draait het beestje om. Ik heb een stijve penis in mijn hand. Mijn eerste reactie is naar de priesteressen kijken. Onverstoord kijken ze voor zich uit. Als ik later bij hen een talisman koop die scooterrijders beschermt, vragen ze waar ik vandaan kom. ‘Hmm... Belgian, chocolates, no war.’
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ik ben met de brommer op reis vertrokken. De ronde van het schiereiland Kansai. Van Wakayama dwars door het Kii- en Omine-
gebergte naar de Stille Oceaan. Dat is eigenlijk de hoofdreden van de uitstap. Ik heb ooit in de Verenigde Staten aan de westkust gestaan en nu wil ik vanaf de andere kant de Pacific zien. Toch een beetje het gevoel de wereld te zijn rond geweest. Maar de hoofdmoot wordt de rit door de bergen. Via de eeuwenoude bedevaartroute Omine Okugakemichi die een vijftal van de oudste Japanse Boed-
dhistische heiligdommen verbindt. Bepaalde stukken liggen er nog bij zoals duizend jaar geleden. En zijn alleen te voet bereikbaar. Als ik voorbij Gojo de laagvlakte verlaat en aan de uiteinde-
lijke bedevaart begin, zit hij langs de rand van de weg rijstwijn
te drinken. De universele dolaard. Waar men ook komt ter wereld, de Franse chemineau, de Amerikaanse hobo, ze zijn allemaal onderweg naar nergens. Daklozen laten zich in twee grote groepen opdelen; de seden-
tairen en de nomaden. Tot mijn verwondering heb ik in Japan reeds verschillende daklozen gezien. Meestal leven ze in een soort hut of tent. Vlak bij mijn huis in Wakayama weet ik er twee wonen. Naast een brugpijler bij het binnenrijden van de stad en in de kleine vissershaven Kada. Die van Kada houdt van klassieke muziek. Telkens als ik bij zijn tent kom, hoor ik Mozart spelen. Maar mijn grootste liefde gaat toch naar de echte landloper. Als ik er in Frankrijk één tegenkom, probeer ik altijd een praatje. Stuk voor stuk hebben ze op hun manier iets filo-
sofisch. De weg maakt wijs. Zoveel is zeker. Deze zwervende
Japanner heeft gekozen voor een kruiwagen. Al is het even zoeken tussen de vele pakjes en zakjes. Onthecht en toch weer niet. Met de weinige eigendommen wordt zorgzaam omge-
gaan. Dit is toch van een grote schoonheid. Vooral het zijaanzicht. Hoe hij de groene en blauwe zakjes groepeert. Die denk-
beeldige maatstok. Maar ook een grote strik in krantenpapier aan de zijkant. De Japanse inpakkunst op zijn mooist. Ben er van overtuigd moest de man, met het juiste verhaal, zich met deze stellage voor de Canvas-collectie aanbieden, hij meteen wordt geselecteerd. Die met de fiets ontmoet ik twee dagen later. Hij is schichtiger en zorgelijker dan de pakjesman. Hij is met geen middelen te stoppen. Heb hem dan ook pas kunnen monsteren op de foto. Hij is een stuk klassieker. Zijn tassen zijn zelf echte fiets-
tassen. En hij heeft een vislijn mee. Kan geen probleem zijn. In Japan vis zat. Overal staan mannen te vissen. En wat is het nut van die houtblok onder zijn snelbinder. Dat oud olieblik, zit daar benzine in om een vuurtje te stoken? Hij heeft zelfs slaapmatjes bij om onder de sterren te slapen.
Tatekawado - Onderweg naar de Yunoyama-berg.
Ik had me voorgenomen weg te blijven van het post-
kaarten-Japan van zenkloosters en pagoden. Dat was een andere reis, een ander soort Japan. Ik was me er geenszins van bewust hoe fel de Japanse samenleving doorweven is van het religieuze. Wie naar Japan komt en daar naast kijkt, heeft het land niet gezien. En nu ben ik zelfs min of meer op bedevaart. Of dan toch op weg in de sporen van de vele generaties bedevaarders die me zijn voorgegaan. Sinds de oudheid heeft het Kii-gebergte een belangrijke rol gespeeld in de spirituele en culturele ontwik-
keling van de archipel. Dit is niet alleen de bakermat van de Shinto, de inheemse Japanse natuurgodsdienst, maar ook het Boeddhisme heeft hier een unieke ontwikkeling gekend. De Shugen-do, het ascetische boeddhisme, vindt hier zijn wortels. Dat weet ik van zoeken op internet. Het anders al zo gesloten Japan wordt pas echt cryptisch in de bergen. Hoe overbevolkt de valleien zijn, in de bergen woont niemand. Buiten de kloosters is er niets. Geen koffiehuis, geen benzinestation, alleen natuur. Beangstigende natuur. Het gebergte is niet eens hoog, maar de grilligheid van hellingen, honderden water-
vallen en diepe kloven is zo overweldigend dat ik er stil, soms bang van word. Zeker als ik hoog in de bergen in een donder-
vlaag terecht kom. Het gekletter van de inslagen is van een hallucinante grootsheid. Voor het eerst heb ik ook de schroom overwonnen en ben ik doorgedrongen tot het hart van een oud heiligdom. Ik ben alleen met één luidruchtige vogel die nu en dan een schreeuw
slaakt. Vermoed dat dit het Nagatani heiligdom is. Want ook dat heb ik op Google Earth moeten gissen. Op het vele druk-
werk aan de ingang, is geen letter Romeins te bekennen. Midden de foto staat het offerblok. Die, hoe sacraal ook de omgeving, met een flinke ketting aan de bodem verankerd zit. Wie verder gaat, moet zijn schoenen uitdoen. De trappen op naar een soort wachtkamer of voorgeborchte. Links en rechts van het gordijn zijn rekken met giften. Een pakje dadels, een appelsien op een schaaltje, een zakje rijst, twee dvd's van een ralley-wedstrijd en veel flessen rijstwijn. Boven de doorgang naar het allerheiligste hangt een glanzende schijf. Een spiegel? Wie verder wil, moet eerst bij zichzelf langs gaan? Voor ik het gordijn doorga, groet ik (kun je in Japan nooit teveel doen) en zie aan mijn voeten een spiraalvormig tapijt. Alles draait naar het centrum. Voor ik het goed besef, sta ik weer buiten. Het einde van het perspectief is gewoon buiten. Het tafeltje met offergaven, rijst, bananen, zout en saké, staat onder een luifel buiten. Links en rechts, bomen en struiken. De lange overdekte trap erachter eindigt in een zwart gat. Aan de treden te zien, wordt hier alleen in gedachten naar boven gegaan. Als ik terug in de voorhof sta en mijn schoenen aan doe, voelt het goed. Het gebouw als ritueel. De plek waar ik niets en alles van begrijp.
Iwade - Een monnik aan het werk in zijn tempeltuin. Tuinafval wordt op één lijn verbrand. Zomaar.
De Tennokawa-vallei na de donder en Omine Okugakemichi, de eeuwen oude bedevaartweg, die alleen te voet te volgen is. Voorbij de helling met ladder voel ik me bang worden. Als ik hier val en een been breek, is in geen dagen hulp te bekennen.
Voor de overnachtingen kijk je best uit naar een plaatselijke herberg, een Ryokan. Op voorhand reserveren is omslachtig en geeft weinig flexibiliteit. Als je ergens in de late namiddag op een goede plek aankomt, vraag naar een Ryokan. Een Ryokan heeft meestal een Japanse traditionele bouwstijl. Een hotel heeft een meer westerse look. Vergeet niet dat je in een herberg rond zes uur verwacht wordt. Je baadt dan eerst en neemt het avondmaal rond zeven. Voor slapen, avondeten en ontbijt betaal je het equivalent van zo'n zeventig euro. Het eten is er meestal bijzonder. Voor mijn vertrek was dat zowat de raad die ik meekreeg. Het klonk niet meteen aanlokkelijk. Vooral dat baden rond zes uur in de vooravond is buiten mijn doen. Ik heb geen keus. In het onooglijk gat midden de bossen waar ik door de duisternis word overvallen, brandt het licht alleen in een traditionele herberg. Alleen eten is er niet. 's Anderen-
daags vertrekt de eigenaar en zijn opvallend jonge vrouw op vakantie. Voor het avondmaal kan ik terecht in het hoger
gelegen kuuroord. Zwavelbaden, of je de geur kent? Aan de tafel naast me zitten vier slurpende en boerende bouwvakkers. Heerlijke couleur locale. Op dat moment heb ik nog altijd mijn kamer niet gezien. Ja, in mijn huis in Wakayama slaap ik ook op een futon. Dat kan het probleem niet zijn. Tot ik besef dat in de ganse herberg geen tafel of stoel te bekennen is. Geen zetel, niets. Alles gebeurt hier over de grond kruipend, gehurkt of met de benen opgevouwen. Pas dan voelt een mens zich onhandig dik. Een slachtoffer van de zwaartekracht. Geknield of in kleermakerszit hou ik het pakweg tien minuten uit. Dan gaat alles aan mijn lijf spannen en pijn doen. Krijg ik kramp in benen en billen, gaan mijn voeten slapen. Geen wonder dat die Japanners honderd of meer worden. Het gemak waarmee ze hun lijf opvouwen is wonder. Zo gaat schrijven niet lukken. De enige stoel waar ik zou kunnen zitten, staat in de inkom achter de balie. Zo dicht bij zijn vrouw gaat die eigenaar me niet dulden.
Het finisterre-gevoel is het verlangen naar het einde van de wereld. Maar dan letterlijk, zoals het woord het zegt; naar daar waar de wereld eindigt. Het uiterste westen van het Bretoense schiereiland heet zo. En is vermoedelijk de naam-
gever. Al heet ook het einde van de reis, voorbij Santiago de Compostella aan de Galicische kust, Cabo Fisterra. Het uiterste zuiden van het schiereiland Kansai is ook zo'n plek. Voor de kust van Kushimoto ligt het Kii-Oshima-eiland. Met zoals het hoort, op het uiterste punt een vuurtoren. Meteen de oudste moderne vuurtoren van Japan. In 1870 door de Engelsen gebouwd. In het voorjaar bloeit nog altijd het veldje narcissen dat de Engelsen toen naast het baken hebben aangelegd. Ook het jaartal zegt iets over hoe recent Japan is toegetreden tot de moderniteit. En verder is het hier drummen. Er is een klein museum dat de Japans-Amerikaanse vriendschap viert. Voor het hedendaags gebouw, wapperen inderdaad broederlijk naast elkaar de vlaggen van beide naties. Wat hebben de Japanners en de Amerikanen met deze plek? Ik schrijf letterlijk de historische tekst over: ‘Japan first saw the American Flag in 1791, when the famous Boston sloop Lady Washington (...) entered a
southern Japanese harbor in the hope selling sea-otter. But the natives knew not the use of fur, and no business was done.’ Samengevat, hier zagen de Japanners voor het eerst de Amerikaanse vlag en was er geen interesse voor de aange-
boden koopwaar. Dat is de aanleiding om een museum te bouwen. Geen woord over de later toch min of meer gespannen relatie tussen beide landen. Zeg maar: Pearl Harbour, Hiroshima of Nagasaki? Het absolute dieptepunt van de hoogst overbodige museumcollectie is een toonkast met een paar koehoorns zonder verdere uitleg. Dan doen de Turken het amper één kilometer verderop iets beter. Op 16 september 1890 vergaat voor de kust, verrast door een tyfoon, het Turkse fregat Estugrul. De Turken zijn op terugreis van een vriendschappelijk bezoek aan de Japanse keizer in Tokyo. Niettegenstaande het extreme natuurgeweld gaan de eilandbewoners te water en slagen erin 69 van de 600 opvarenden te redden. Deze daad van zelfopoffering vormt de basis van een blijvende band tussen beide volkeren. Tijdens de Japans-Russische oorlog (1904-1905) sluiten de Turken om de Japanners te plezieren de Bosporus zodat de Russische Zwarte-Zee-vloot
aan de krijgsverrichtingen niet kan deelnemen. Maar ook recentelijk, in 1985 tijdens de oorlog tussen Iran en Irak worden 215 Japanse burgers uit Teheran door een Turks vliegtuig bevrijd uit dankbaarheid voor de redding van de Estugrul. Hoe erkentelijk de Turken ook mogen zijn, het zijn de Japanners die het museum bouwden. Iets beter voorzien dan het Amerikaanse. In het Türk Müzesi liggen resten van het scheepswrak, een deurklink, een obus. Alles authentiek roest. Een paar mannequins met legeruniformen, een maquette van het noodlottige schip en de onvermijdelijke buste van Mustafa Kemal Atatürk. Het zit hem toch dikwijls in een detail. Ik wik mijn woorden. Want straks terug thuis, wil ik ongeschonden door de Gentse Sleepstraat kunnen lopen. Atatürk zijn borstbeeld in het museum was niet voldoende, er moest ook nog een ruiter-
standbeeld komen. Naast de vuurtoren troont meer dan levensecht de grondlegger van het moderne Turkije. Van op zijn te klein paard wijst de staatsman zelfzeker met een te grote wijsvinger voor zich uit. Vermoedelijk naar de plek in zee waar de Estugrul is vergaan. De Turken zijn hier niet alleen door de plaatselijke bevolking gered, ze hebben een
eeuw later deze uithoek ook op de Japanners veroverd. Als er hier een standbeeld op zijn plaats zou staan dan is het voor de anonieme eilander die uit menslievendheid belangloos zijn leven in gevaar bracht. Op de dag dat de Estugrul ten onder ging, speelde nietsvermoedend de negenjarige Mustafa Atatürk in de straten van Thessaloniki. Maar de ware Turkse permanentie op het eiland is in handen van Esmet Sekerli. Aan de voet van het standbeeld runt hij de tapijthandel Ottoman Konak Original Carpet. Sekerli is een mooie man, open uitdagende blik, mooie lach, perfect gebit. Zijn Engels is voortreffelijk. Als hij hoort dat ik uit België kom, spreekt hij verder in het Nederlands. Heeft zowat overal gewoond. Leeft nu hier en heeft ook in Osaka een winkel. Is getrouwd met een Japanse. Heeft veel vrouwen gekend. ‘De Nederlandse vrouw best, zeker voor seks.’ Wegkijkend, herhaalt hij het twee keer. Naast Kilims verkoopt hij ook Dondurma, een kleverige Turkse ijsspecialiteit. De Japanners zijn er gek op. Een buslading bejaarden is geland. De verkoop gaat voor. Met spektakel schept hij ijs op en prijst luid in het Japans zijn waar. Een Turk verloren in Japan.
Koffie blijft een probleem. Zeker als je onderweg bent. Ergens lekker gaan zitten kijken met een goede kop koffie, kan hier niet. Plekken met een prachtig uitzicht die smeken om een terras. Japanners kruipen weg in een holletje. Restaurants zonder ramen. De beslotenheid van het genot. De oplossing voor zo'n ongemak brengen hotels. Grote sjieke hotels. Men vergeet dikwijls dat men daar ook gewoon kan binnenlopen om een kop koffie te drinken. In de exclusieve badstad Shirahama is keus te over. In de avondzon verdringt de schitterende luxe zich aan de Pacific. Weet echt niet wat ik zie. Is dit een hotel? Een sprookje. Nergens een naam. Zou net een museum kunnen zijn. Heb meteen op de twee torens de hazen van Barry Flanagan her-
kend. Een diep buigende piccolo komt me tegemoet. Of ik even kan rondkijken? Dit zou de hall van een groot internationaal station kunnen zijn. In een aangrenzende zaal speelt iemand piano. Aan het
verre raam, aan de overkant, staan zetels met zicht op de oceaan. Kijk even op de kaart. Koffie en een stuk taart. Niet goedkoop; maar ook geen zotte prijzen. Niettegenstaande ik er echt niet op gekleed ben, is de bediening allervriendelijkst. En de koffie. Zoals het moet. Krachtig en fluwelig. In geen maanden zo van een kop koffie genoten. Bij het buitengaan toch even naar de prijs van een kamer vragen. ‘Sir we don't have rooms, we only have suites.’ Voor de prijs van een Frans driesterren hotel, ontbijt en diner inbegrepen. Laag seizoen. Zie de piccolo toch slikken als ik een kwartier later met mijn overdekte brommer de binnenkoer oprij. Het Kawakyu Hotel in Shirahama is de reis waard. Het is twintig jaar oud en een ontwerp van de Japanse architect Yuzo Nagata. Post-Modernisme heette dat. Toen was die bouwstijl even, heel kort, razend populair bij architecten. Verschillende Belgische architecten die zich nu tot de inter-
nationale elite rekenen, hebben zich daar ook aan verbrand
maar willen er in geen talen aan herinnerd worden. Zoals het hier met grote gebaren, lef en middelen gedaan werd, is het uniek. Dit is het meest eclectische van alles wat ik ooit zag. Een puzzel met stukken van over gans de wereld. Veel Gaudi, Disney, Horta, maar ook oud Japans, Chinees, Moors en het moet gezegd Schuiten & Peeters. Het is allemaal net te stijlvol en te losgeslagen om kitsch te zijn. Mijn vader (die architect was) zou het vreselijk hebben gevonden, behalve dan het met-
selwerk. Er zitten staaltjes baksteen-architectuur in die doen zwijmelen. Het gebouw is een interessante metafoor voor de Japanse namaak-cultuur. En ook het eten is bijzonder. Ik kan kiezen tussen Europees en Japans. Het is een goede gok om Europees te gaan. Ik wist dat ze het niet zouden kunnen laten. Het is Japans eten, westers verpakt. Heerlijk. Een Japanse versie van onze Vlaamse wullok mooi naast zijn schelp op een bedje van zeewier met Italiaanse pesto. Krab op getomateerde rijst, zoet en heet. In een diep bord een consommé met mid-
denin, in een bel romige saus, witte vaste vis, veel bieslook en een blokje lauwe tomaat. Tussendoor een ijskoud glaasje pruimensaké. Een stukje Wagyu-rundvlees, een kinderhand groot, met drie grote flageolets, broccoli en worteltjes net niet rauw. De ober in perfect Engels, altijd met een kort herkomst-
verhaal. De Japanse keuken is nog meer dan de Franse ter-
roirgericht. Alles wat ik eet, komt uit de nabije omgeving. Tot en met het dessert. Een soort chocolade-bavarois met licht ingevroren appelsien. Eén nacht, meer moet niet. Hoe mooi waanzin kan zijn.
Uchita - In de inkom van een wegrestaurant spelen mannen Shogi, ook soms Japans schaken genoemd.
Wie in het huishoudelijke aspect van de samenleving niet geïnteresseerd is, gelieve zich te onthouden. Deze keer is wat ik schrijf alleen van belang voor de ploeg van de was en de plas. Wassen doen de Japanners in een soort wasmachine waar mijn moeder mee in de weer was tot midden de jaren zestig. Met koud water. Twee keer bijzonder. Van een land met zo'n technologisch aura verwacht men toch iets anders dan een wasmachine-concept dat in Europa in het volkskundemuseum staat. En dat koud water, dat is natuurlijk muziek in de oren van de bewakers van het ozongat. Voor ik aan deze bijdrage begon, heb ik eerst veldonderzoek gedaan. Een paar grote elektrowinkels bezocht. Naast de simpele en goedkope combinatie wasmachine en zwierder naast elkaar (zie foto), zijn er ook gesofisticeerde modellen waar men als het ware de was doet in de zwierder. Zodat men de natte was niet moet verhuizen van de ene naar de andere kuip. Maar het principe blijft hetzelfde.
Wat opvalt in die elektrozaken, is dat nergens een vaatwas-
machine te bespeuren is. De hoofdreden is vermoedelijk toch wel het samenlevingsmodel. Nadat een Japanse vrouw haar eerste (en meestal haar enige) kind krijgt, stopt ze definitief met uit werken gaan. En is er naast de kinderzorg tijd zat om de vaat te doen? Aan de vele restaurants te zien, gaat men vaak uit eten. Trouwens thuis koken, is hier duurder dan op restaurant gaan. Waar wel een enorm aanbod van is, zijn massage-zetels. Wel twintig verschillende modellen. Zegt iets over eenzaamheid. Als er niemand meer is om uw nek te wrijven dan maakt Panasonic wel een machine die dat doet. Maak ik de fout me in zo'n zetel te zetten en de afstandsbediening te nemen. Alleen Japanse tekens. Trial and error: ben ik altijd mee weggekomen. Onder mijn rug komen biljartballen in beweging, op het randje van de pijn. Het knijpen van de kuiten daarentegen voelt lekker en wat ter hoogte van de monnikskapspier en de hals gebeurt, is van een vrouwelijke
subtiliteit die naar opwinding neigt. Maar de pret is van korte duur. Mijn zetel gaat ongevraagd achterover hellen. Lig ik daar gevangen. Wat voor knop ik ook indruk, naar de instap-
stand kom ik niet terug. Een verkoper loopt nietsvermoedend glimlachend voorbij. Ik heb geen woorden om naar hulp te vragen. Straks val ik in slaap, ik lig wel comfortabel. Tot ik op het idee kom het ding, de robot (want dat is het) uit te scha-
kelen. Als ik dan maar lang genoeg wacht, zet hij (zij?) me wel weer aan de grond. Terug naar de was. In Europa is de idee gangbaar dat je warm of lauw water nodig hebt om je was schoon te krijgen. In Japan wordt met koud water gewassen. Het water is hier zachter, bevat minder kalk wat de waskracht van de zeep aanzienlijk verhoogt. De zepen en detergenten zijn afgestemd op het wassen in koud water. De frequentie van het wassen ligt wel hoger. Handdoeken en kleren belanden sneller in de wasmand. Overal ziet men die machientjes (alles is klein in Japan) permanent staan draaien. Ze zijn blijkbaar onver-
slijtbaar in hun eenvoud. Zelf heb ik er, onder een afdakje, op mijn koertje ook eentje staan. Er is echt niets mis mee. Wel in tegendeel. Vooral een horizontaal draaiende centrifuge werkt veel efficiënter dan de zwierende wastrommel in onze auto-
maten. Uit die onooglijke zwierder komt bijna strijkdroog wasgoed. Misschien moeten Toshiba, Panasonic en Co. die kleine wasduivels wel op de Europese markt brengen. Er is terug vraag naar degelijke eenvoud. In een bepaald groen marktsegment zie ik zeker potentieel.
Lees op de site van De Standaard: ‘We wonen in te grote huizen voor te kleine gezinnen, verbruiken te veel energie en hebben op onze kleine oppervlakte een veel te groot wegennet. En daardoor heeft de Belg een van de grootste ecologische voetafdrukken ter wereld. Dat blijkt uit het tweejaarlijks Living Planet Report. Dat rapport maakt een stand van zaken op van de gezondheid van onze planeet.’ Doet me denken aan de koopwoning die ik gisteren langs de kust heb gefotografeerd. Een gruwel. Met zicht op de oceaan, dat wel. Gewoon buiten langs de gevel afgestapt. Het huis meet zes op zes. Dat is tweemaal zesendertig vierkante meter min de oppervlakte die de trap inneemt. Komt op achtenzestig vierkante meter bewoonbaar oppervlak. Wat Ikea hier doet, is me een raadsel. In zo'n huis is zelfs geen plaats voor een stoel. We wonen te groot. Het is niet omdat men in een groot huis woont dat men het volledig moet verwarmen. Ik heb graag uitloop. Dat is voor mij echte luxe. De gang van mijn huis in Gent neemt drie keer meer ruimte in, dan dat Japans krocht
groot is. Ik verwarm die gang nooit, ik loop er wel gelukkig te zijn. Ruimte in huis geeft ruimte in uw hoofd. Zoals dat Japans huisje daar nu staat, kan het misschien nog min of meer bekoren. Maar zo blijft het daar niet staan. Op de achtergrond ziet u hoe het wordt, hoe dicht die villaatjes in het gelid staan. Het Living Planet Report maakt een stand van zaken op van de gezondheid van onze planeet. En wordt daar-
bij ook rekening gehouden met de mentale gezondheid van de bewoners van die planeet? Ik denk van niet. Wie te dicht op elkaar leeft, slaat vrouw en kind, vlucht de straat op, gaat naar de hoeren, zit de godganse dag in de leeszaal van een open-
bare bibliotheek, hangt aan de toog of gaat zich te buiten aan verkeersagressie. We doen er alles aan om de kippen uit de legbatterijen te bevrijden. Wat voor een kip van levensbelang is, is dat ook voor ons. Hoe rooskleurig mag onze ecologische toekomst zijn?
Blijf gefascineerd door de Japanse inpakkunst. Hoe sommige vrouwen zich rigoureus tegen de zon beschermen om hun blankheid te vrijwaren. Een veldje ajuinen langs de Route 7. De dame is niet opgezet met mijn interesse. Stug weigert ze in de richting van de lens te kijken. Normaal gezien, laat ik zo iemand met rust. Daar ik hier geen enkele inbreuk doe op de privacy, blijf ik foto-
graferen. Het voelt raar. Het star doordoen is mijn natuur niet. Tijdens de opname ben ik ongelukkig dat ze zelfs niet heel even naar de camera kijkt. Dan zou haar volledig bedekt aangezicht en haar donkere zonnebril zichtbaar geweest zijn. Een angstaanjagend personage uit een vroege Hitchcock. Achteraf gezien is deze opname beter. Misschien subtieler? Het gevaar zit nu ook in de scherpe sikkel waarmee ze de misvormde ajuinen wegsnoeit. Lang blijf ik kijken. Ze heeft een elegant figuur. Probeer haar leeftijd te raden. Vijftig? Tussen de vijftig en de zestig. Niet ouder. Ik verbeeld me hoe ze thuis naakt voor de spiegel van haar blanke lijf geniet. Van haar overwinning op de zon die geen spoor heeft nagelaten. Zelfs het borstzakje van haar overhemd zit dicht met een veiligheidsspeld. Japan afgesloten voor de buitenwereld. Een eiland ver weg in zee waar geen vreemde in komt.
Japans Pampasgras
De maag is het orgaan van de heimwee. Als ik op reis ben, mis ik zelden iets of iemand. Alleen is er soms het onstuimig verlangen naar vertrouwd voedsel of drank. Eergisteren bij valavond in het naar huis rijden was ik volkomen in evenwicht. Alleen dat ene glas Orval zou het geluk pas compleet hebben gemaakt. Maar verder is zowat alles hier te koop. Zelfs camembert en goed stokbrood. Ik woon precies middenin twee voortreffelijke warme bakkers die uitstekende baguettes bakken. Beide op wandelafstand. De ene heet Boulangerie (met een flair alsof ze het woord zelf hebben bedacht), de andere Lapin. Met een konijn als logo. Vooral met dat konijn heb ik iets. Niettegenstaande ik de Franse taal vrij goed beheers, durf ik me een zeldzame keer vergissen in het geslacht van het Franse woord voor brood. Het is natuurlijk ‘le pain’, maar omdat brood in mijn aan-
voelen zo'n vrouwelijk product is, durf ik wel eens om ‘la pain’ te vragen. Een verzoek die menig Franse bakkersvrouw min-
zaam doet glimlachen. Ja, een goede krokante baguette vraagt om camembert. Japanse camembert, het bestaat. In verpak-
kingen van 100 gram. Met enige schroom gekocht. Het bewuste product heeft op verschillende voedingssalons in Europa medailles gewonnen. Waaronder goud in Brussel. Medailles wat zijn ze waard? Iedere hond met vier poten kan zo'n concours organiseren. En toch trekt het chauvinisme, Brussel daar weten ze toch naar wat camembert moet smaken. In 1919 werd bij de Vrede van Versailles de naoorlogse wereld onder de overwinnaars verdeeld. Het was een beschamend nummertje hebzucht met iedereen die het laken naar zijn kant wou trekken. Als schadeloosstelling eiste België zelfs Nederlands Limburg en Zeeland te mogen inlijven. En... de Fransen waren begaan met hun eten en drinken. Wat hun lukte met Champagne en Cognac lukte net niet met Camembert. Na 1919 mocht alleen drank afkomstig uit de Champagnestreek en de omgeving van de Franse stad Cognac nog die naam dragen. Camembert bleef vogelvrij. Alleen de benaming Camembert de Normandie werd beschermd. Vandaar dat zelfs een Japanner ongestoord mag proberen camembert maken.
Het openen van de verpakking voorspelt weinig goeds. Het kaasje zit in een plastic kuipje luchtdicht, hygiënisch verant-
woord, onder folie verpakt. Geen rijping of edele rotting. Naar wat gaat dat dood beestje smaken? Mis, de Japanse camem-
bert is zijn Brussels goud meer dan waard. Sterker nog, ik zou de Fransen willen aanraden naar Japan te komen kijken hoe ze het doen. Nu de Franse wijnboeren volop bij de Australiërs in de leer gaan, waarom niet naar hier gekomen om opnieuw kaas te leren maken. Ik heb ondertussen al verschillende van die kaasjes op en ze smaken keer op keer naar meer. Wat ik van de Franse camembert niet altijd kan zeggen. De ene keer is hij oneetbaar krijtachtig hard, de andere keer is hij zo ver gevorderd dat de koe naar ammoniak ruikt. De Franse AOC-
bepaling (appellation d’origine contrôlée) wordt uiteindelijk de ondergang van de Franse voedingsindustrie. Het kweekt zelfgenoegzaamheid en staat elke vorm van vernieuwing in
de weg. Wie het cliché mijdt, ziet slechts een fractie van de werkelijkheid. Japanners zijn niet alleen meesters in het
namaken, ze verbeteren ook wat ze kopiëren. Dat hebben ze lang geleden met fototoestellen gedaan, daarna met auto's en motorfietsen (ja, de Japanse zijn degelijker dan de Duitse) en blijkbaar nu ook met camembert. En ik zou ook kunnen schrijven over verse Frankfurter-worstjes. Zoals ze die hier maken, ‘vaut le voyage’.
De aantrekking van de bergen blijft. Ben terug van een dag rijden in het Kii-gebergte. Nu dichterbij, naar Koyasan, het Vaticaan van het Shingon-boeddhisme. Koyasan ligt bovenop een steile berg van meer dan 800 meter. Er zijn 120 tempels. Shingon is een belangrijke stroming binnen het Japanse boed-
dhisme. Het wordt ook het Japanse Esoterische Boeddhisme genoemd. Het woord shingon betekent letterlijk ware woorden. Shingon genoot tijdens de Heianperiode (794-1185) grote populariteit onder Japanse edelen. Dat de leer vandaag nog altijd in trek is bij de begoeden merk ik tijdens de rit naar boven. Alleen de duurste auto's stuiven de berg op en af. Op de centrale parking in de hoofdstraat verdringen de Mercedessen, Jaguars en Lexussen zich. Hier is veel geld. Dat is aan alles te zien. Dure bestrating, getrimde plantsoenen en chique winkels. Denk de vele tempels weg en u waant zich in een stijlvol kuuroord. Ook het volk op straat ziet er anders uit dan de bedevaarders die ik in andere heiligdommen zag. Hier mag het zielenheil kosten.
In de tuin van een tempel naast het universiteitsgebouw is een monnik de gevallen bloemen van een magnolia aan het samenharken. Nog voor ik hem gesproken heb, is aan zijn cowboyhoed te zien dat hij Amerikaan is. Verderop zit een Oostenrijkse vrouw een hek te schilderen. Ze noemt zichzelf leerling. Op de binnenkoer van een tempel die zich discreet aanprijst de pijnen van het hoofd te verlichten, staat naast een droogrekje met wasgoed onder een afdak een Mercedes van de E-klasse. Maar weg van de hoofdstraat en het wereldse wordt de oningewijde westerling perplex geslagen. Vooral de naadloze overgang in de indrukwekkende omliggende natuur is onvergetelijk. Nergens zag ik cultuur en natuur zo vergroeid. Alsof tempels natuur zijn en bomen het werk van mensen. De rode pagode-achtige Danjo-Garan-tempel is de oorsprong van Koyason. Hier op deze plek heeft de grondlegger van de Shingon-leer, de monnik Kiikai (later Kobo-Daishi genoemd) twaalf eeuwen geleden beslist zijn leven te wijden aan de bouw van het heiligdom. Het nabijgelegen mausoleum waar
de monnik begraven ligt, is het hart van de bedevaartplaats. Jaar na jaar, komen honderdduizenden pelgrims naar Koyasan met als uiteindelijk doel een bezoek aan het mausoleum. Voor de volgelingen van het Shingon-boed-
dhisme is dit een moment van verlossing. Onder een afdak staat een man opgesloten in zichzelf, met theatrale gebaren, een tekst te reciteren. Hij is stijlvol gekleed met een rood jasje en heeft een muts op. Ik ga dicht naast hem staan en hij merkt in niets dat ik er ben. Hij heeft nauwelijks vier vellen in de hand. Waar hij soms naar kijkt. Hij lijkt in alles onvermoeibaar. Als ik naar de rand van de site stap, blijft zijn stem klinken. Het avondlicht en tussen de luide zinnen de stilte. Die neem ik mee. Net voor ik wegga, komt een pelgrim aan. Ik vraag hem uiterst beleefd of ik hem mag fotograferen. Hij doet teken dat ik één foto mag maken en is zichtbaar gecharmeerd als ik hem gehoorzaam.
De haven van Kada, tapijten worden gelucht tijdens de grote lenteschoonmaak.
Isonoura - Het strand is erg populair bij surfers. Zelfs bij kalme zee. De man en de vrouw horen samen.
Wakayama - Op het balkon van de Saikazaki-vuurtoren wordt een jonge vrouw door haar vriend gefotografeerd.
Saikazaki - Overal ziet men meisjes en jonge vrouwen zichzelf fotograferen. Het maken van het v-teken is deel van het ceremonieel.
Japan heeft een lange onregelmatige kustlijn. In totaal 29.751 km. Dat is lang, dat is bijna 3/4 van de aardomtrek.
De zee is in Japan nooit ver weg, ze is het favoriete uitje van de Japanners. Hun liefde voor de zee heeft alles te maken
met hun voedsel-obsessie. Soms heb ik het gevoel dat Japanners alles eten. Ze zijn altijd op zoek naar iets eetbaar. Een jonge vrouw met een huilende hond is tegen haar zin meegekomen met haar moeder die zeewier komt rapen. Zakken vol. De verzamelwoede van de vrouw werkt inspi-
rerend. Na een tijdje zijn verschillende vrouwen aan de pluk. Geen mannen. Die vissen. Met honderden staan ze op pieren en dijken. Geen land met meer winkels met vissersbenodigd-
heden dan Japan. Zo'n vijftig meter van de vloedlijn is een man met een kijkkastje, onder water allerhande schelpen en kokkels aan het plukken. De bodem van zijn bakje is van glas zodat hij comfortabel door het wateroppervlak heen kan kijken. Achter hem aan drijft een kist van piepschuim met zijn vangst. Ook voor zijn kledij is de man het observeren waard. Vooral de katoenen broek die hij geregeld optrekt en vastbindt. De Japanse inpakkunst.
Wat op de derde foto staat heb ik zelf opgegeten. Niet in een duur restaurant maar in een door drie oude vrouwen uitge-
bate eetbarak aan een strandje. Als de vis zo voor me komt te staan, zo mooi van verhoudingen in dat rechthoekig bord, ben ik aangedaan. Is dit volmaakt stilleven op zich niet de reis naar hier waard? Ik ben de enige man in de zaak. Twee tafels verder zitten drie dames. Samen met de uitbaatsters, zes vrouwen voor één man. De vreemdeling is overduidelijk een sensatie. Hoe gaat hij die vis oppeuzelen voel ik ze kirren. Voor ik het door heb, zitten ze alle zes rond me. Onbeleefd dicht te kijken hoe ik met mijn handen de vis vast neem. Ik zou het met de stokjes moeten doen. Heb ondertussen aardig wat vorderingen gemaakt, maar vis eten met stokjes? Daarvoor moet je hier geboren zijn. De vis is vet, heeft veel smaak en is bijzonder lekker. De oudste van de vrouwen is verontwaardigd dat ik de kop laat liggen. Ik weet nu al dat ik, als ik over een week terugvlieg naar Europa, hier mijn laatste Japanse maaltijd ga gebruiken. Maar dan wel met een citroen mee. Benieuwd hoe de vrouwenclub gaat reageren?
Ben voor twee dagen naar Osaka gespoord. Onder andere
voor de maandelijkse rommelmarkt op het domein van de Shi Tennoji-tempel. Een reis in de tijd. Maar eerst iets over de mythe van de stiptheid van de Japanse treinen: die is nergens overdreven. Met ouder worden, word ik, om een of andere duistere reden, als maar stipter. Alsof ik mijn laatste uur niet wil missen. Stipte mensen genieten steeds meer mijn voorkeur en mijn aversie voor het openbaar vervoer heeft alles te maken met het rommeltje van treinen en bussen dat zich niet houdt aan de uurregeling. De Japanse treinen zijn op de seconde stipt, hoe ze het doen is vermoe-
delijk geen raadsel. Mijn polsuurwerk staat ook altijd op de seconde juist. Wat een zegen om de deuren van de trein te zien sluiten op het moment dat de secondewijzer precies springt op het vertrekuur. Tijdens de rit van het hoofdstation van Wakayama naar het stationnetje hier om de hoek, ben ik achter de machinist gaan zitten. Die heeft een mechanische stopwatch voor zich hangen die omgeven is met een cirkel oplichtende led-lampjes. Ik kan me niet inbeelden dat nog nooit iemand van de Belgische spoorwegen naar Japan gekomen is om te bestuderen hoe zij dat doen. En of men
met die wetenschap bij ons niets kan rechttrekken? Het Shi Tennoji-tempelcomplex ligt in volle centrum van Osaka. Het complex dateert uit 593. Het is de oudste
Boeddhistische tempel van Japan. Iedere maand op de 21-ste, als het niet regent, is er binnen de muren van het heiligdom een gigantische rommelmarkt . Een markt in dit decor is tijdloos. Meteen slaat mijn verbeel-
ding op hol, zo moeten de Middeleeuwse jaarmarkten bij ons geweest zijn. Zeker als ik de stalletjes met genezers en waar-
zeggers zie. Een kraker of chiropractor heeft zijn futon gespreid in een wit-rode tent. De man die hij behandelt, gaat vreselijk te keer. Hoe luider de patiënt roept hoe meer volk zich voor het kraam verdringt. De aandacht stimuleert de kraker om nog feller tekeer te gaan. Kolder en pijn. Maar ook mijn christelijke opvoeding komt over mijn schouder mee-
kijken. Ik kan niet laten om aan Jezus te denken die de koop-
lieden uit de tempel verdreef. Zeker als ik gehurkt, vlak bij de centrale pagode in een stapel porno-strips zit te bladeren. Dan gebeurt het ongelooflijke, als in een droom komt Jezus in de gedaante van action-man op mij af. Gewillig wil hij voor de foto poseren: het zwaard van de gerechtigheid nonchalant rustend op zijn schouder. Ik bedank hem, hij groet op zijn beurt en zelfs de Japanners rond mij kijken hem verwonderd na. Hoe hij rustig zonder omkijken in de menigte verdwijnt.
Osaka - Begraafplaats in het centrum van de stad.
Osaka - De Shi Tennoji-tempel.
Het museum voor moderne kunst van Wakayama bezoeken,
is één van de eerste dingen dat ik gedaan heb, toen ik hier arriveerde. Met een bezoek aan The National Museum of Art van Osaka sluit ik mijn verblijf af. Waarom ik overal naar musea voor hedendaagse kunst ga kijken, blijft me verwonderen. Want uiteindelijk zijn al die musea inwisselbaar. Een steeds wederkerende verzameling van dezelfde usual suspects. Er bestaat een denkbeeldige lijst van welke kunstenaars een museum een of meerdere werken in huis moet hebben, om voor vol te worden aanzien. Het beroep van museumdirecteur is in wezen overbodig. Een boekhouder met het juiste boodschappenlijstje komt even
ver, misschien zelfs verder. Boekhouders hebben geen last
van opspelende emoties. Het museum van Osaka is hierin een schoolvoorbeeld. In de inkomhal één uit de duizend, een groot mobiel van Calder. Een voor de hand liggend entree. En dan serveert Osaka
meteen hun pièce de resistance, een Picasso. Er hangen er zelfs twee. Een vroege (dat is pas chique) uit 1905, Comedien et enfant en een iets latere kubistische die ik meteen weer vergeet. Aansluitend ook iets van Duchamp. Zijn Mona Lisa met opgetekende snor en sik, L.H.O.O.Q. (voor wie de grap niet kent, de letters luidop lezen als een Franse zin). En natuurlijk Warhol, al was het maar voor wat kleur in de zaal. Ook hier zijn reeks Marilyn Monroe's en daarnaast een paar van zijn bloemen. Kan het universeler? Een groot portret van Donald Judd, een Basselitz, een snee van Fontana, een reeks koeltorens van het Duitse echtpaar Becher en natuurlijk Jozef Beuys. Van Beuys is één werk niet voldoende, hij moet een hoekje of een muur vullen. Graag een paar van zijn voor-
werpen en wat grafiek. Ook een must wat Amerikaans abstract: Barnett Newman, Morris Louis en Mark Rothko.
De Japanners hebben een grote gevoeligheid voor dat soort kunst. In Wakayama hebben ze een mooie Rothko hangen.
Het is het enige werk in het ganse museum waar voor je kunt gaan zitten. Verwonderlijk dat ze in Osaka geen Jackson Pollock hebben. Toch ook bij het canon horend. En vanzelf-
sprekend altijd even checken of we zelf meetellen. Waar hangen de Belgen? In Osaka is het Vlaamse kermis. Broederlijk naast elkaar onze twee mannen: Tuymans en Borremans. Mooi fiftyfifty-fiftyfifty, van elk twee. En verder een mooi vleugeltje van Panamarenko en een keverpop van Fabre. Waar een klein land groot kan in zijn. Is er dan werkelijk niets Japans aan die musea? Voor de Japanse hedendaagse kunst moet u niet naar hier komen. Het is toch altijd een beetje doen alsof. Nooit erg origineel en soms zelfs gênant nep. Voor de Japanse suppoosten alleen al, is een museumbezoek de moeite waard. Het zijn allemaal vrouwen, men mag ze uitgebreid bekijken (wat op straat veel moeilijker is), ze hebben soms iets excentriek, zitten muisstil, meestal met een dekentje over de knieën (allemaal met hetzelfde
dekentje), hebben onder hun stoel stuk voor stuk dezelfde zaklamp voor in geval van aardbeving en/of instorting. In Osaka is men twee keer, wijzend op mijn camera, komen zeggen dat fotograferen niet mag. Het bezoekers-parcour is duidelijk met pijlen aangegeven. Het is heilig. Wie tegen de stroom ingaat, wordt streng terechtgewezen en teruggeleid. Maar het opmerkelijkste moest nog komen. Toen ik begon met nota's nemen, kwam een dame in perfect Engels melden dat het gebruik van vulpen of stift in het museum streng verboden is. Dat er alleen met potlood mocht worden geschreven. Bij deze werd me, met een diepe buiging, een potlood overhandigd, dat ik niet mocht teruggeven. Dat ik moest houden. Ik neem het mee naar België.
Wakayama - Wachtende taxi aan de Palm City Shoppingmall.
Wakayama - Tuinieren met de Sumitomo-staalfabriek op de achtergrond.
Merkwaardig hoe ik van de plek ben gaan houden. Het was dan ook met weemoed dat ik deze namiddag een afscheidsrit maakte door de stad. Naar de plek waar ik voor het eerst de zee zag, het stadspark met de speeltuin, een laatste keer de ferry zien uitvaren, de jongens op het baseballveld onder de brug zien lopen. Tot ik de laatste kilometer, in het naar huis rijden, onder een viaduct een oude bekende naast zijn krui-
wagen zag zitten. Dag op dag twintig dagen geleden ontmoet ik hem voor het eerst in de bergen vlakbij Gojo. Dat is zo'n zestig kilometer van hier. Interessant gegeven. Zo iemand verplaatst zich dus aan een gemiddelde van drie kilometer per dag. Hoe relatief alles is. Een slenterende wandelaar doet over die afstand nauwelijks een uur. En toch ben ik onder de indruk hem hier te treffen. Alleen het decor van het weerzien is minder idyl-
lisch. Een betonnen muur en razend verkeer. Hij is ook veel minder in zijn sas. Mijn aandacht is onwelkom. Hij draait zich
koppig weg van de camera. Iets wat hij twintig dagen geleden niet deed. Maar toen had hij wel een grote pul saké bij de hand. De euforie van de rijstwijn is er nu niet. Op de zijkant van zijn kruiwagen is een kartonnetje met karakters gekleefd. Met balpen geschreven. Had ik toen al opgemerkt, heb ik nu uit de foto gelicht en laten vertalen. Het is een geheugensteuntje. Waar en wanneer hij een nieuwe band heeft laten monteren. Dat was op 21 december 2011, op de hoek vlakbij de Ninna tempel van Kyoto. Zo staat het er letterlijk. Kyoto is zo'n honderd kilometer naar het noorden. En de Ninna tempel staat op de UNESCO-lijst van het wereld-
erfgoed. Nu de hitte over het land komt, is hij weer die richt-
ing uit aan het gaan. Ik heb me in al die weken maar één keer echt beklaagd de taal niet te beheersen, een analfabeet te zijn in Japan, en dat was daarnet.
Toen ik onderweg was naar Japan, keek ik al maanden uit naar het eiland en zijn bewoners. Alleen was ik bang terecht te komen in een overgeorganiseerde wereld zonder chaos. Waar alles gemillimeterd netjes in lijn staat. De opluchting was dan ook groot toen ik in het stationnetje van Hachimanma voor het eerst van de trein stapte. Wat ik zag was veel meer Oost-Europa dan een of ander over-gemo-
derniseerd land. Geraniums in oude gebarsten bakken, een houten stationsgebouw dat verf kan gebruiken. In dit decor voelde ik me welkom, op mijn plaats. Via Project Gutenberg ben ik op het spoor gekomen van het eBook Japan, de aarde en haar volken, 1867 van de Zwitserse staatsman, reiziger en fotograaf Aimé Humbert. Met oprechte nieuwsgierigheid beschrijft Humbert het midden-negentien-
de-eeuwse Japan. Pas door het lezen van het boek is het tot me doorgedrongen hoe laat Japan is toegetreden tot de moderniteit. Dat in de negentiende eeuw de middeleeuwen hier nog volop aan de gang waren. Het land heeft zich pas echt voor de buitenwereld geopend rond 1900. En daar zijn veel Japanners zich terdege van bewust.
Na een verblijf van zes weken zal ik me niet laten verleiden de grote analyse te maken over de Japanse volksaard. Maar de tweespalt tussen wat men hier ziet en wat in de hoofden omgaat is toch deel van het mysterie. Hoe Japan ook zijn best doet om bij de tijd te zijn, mentaal zijn ze er niet. Dat wordt pas zichtbaar als je de bergen intrekt, als je de eenzaamheid van de natuur opzoekt. Japanners komen daar niet of nauwelijks. De eigenares van mijn huis is resoluut. In de bergen wonen de goden. Daar moeten wij niet komen. Tot het einde van de negentiende eeuw was de beklimming van de Fuji-berg verboden voor vrouwen. En de bergen liggen hier overal dichtbij. Vanuit mijn keuken zie ik bergen. Met de bromfiets sta ik er na amper een uur rijden middenin, moe-
derziel alleen. De foto is in de eerste week gemaakt. Het was een zeldzaam moment. Ik stond in een meer dan zeshonderd jaar oude tempel, er was ook een jong koppel en de geur van sandel-
hout. Lag daar in een hoekje naast een altaar, op twee kussens, een kei. Al sinds ik bij mijn ouders weg ben, leef ik met keien. In mijn huis heb ik er zelfs twee die van begin de
jaren zeventig bij mij zijn. In mijn omgeving doen sommigen daar schamper over. Ik heb verder niets met die keien. Alleen is het goed dat ze er zijn. Soms neem ik ze vast. Eén enkele keer worden ze gewassen. In het Shintoïsme, de oorspronke-
lijke religie van Japan, worden zogeheten kami of natuur-
geesten aanbeden. Het Shintoïsme heeft de grootste eerbied voor de natuur. Een waterval, de maan of een apart gevormde steen kunnen voor een kami gehouden worden. Toen ik de foto toonde aan een monnik was hij erg geïnteresseerd waar ik hem gemaakt had. Zoals hij ook gefascineerd bleef kijken naar een foto die ik van een televisieantenne maakte. Een eenvou-
dig beeld. Gewoon de lijnen van de antenne met daarachter de zee, de horizon en wolken. Ik ben blij dat ik niet gekozen heb voor een rondreis, maar voor een vrij banale verkaveling buiten Wakayama. Dat ik mezelf de tijd heb gegund een beetje wortel te schieten. In de grond te zakken. Japan onder mijn huid heb zien kruipen, om nooit meer weg te gaan.
De teksten en foto's zijn oorspronkelijk gemaakt voor een blog op de site
van de krant De Standaard, verschenen tussen 21 april en 25 mei 2012. Een analfabeet in Japan © 2012 - Michiel Hendryckx, Gent eBoek: Jan Cornelissen, uitgegeven door De Standaard Met dank aan: De heer en mevrouw Tachibana, de eigenaars van mijn thuis in Wakayama. Jullie gastvrijheid is alles omvattend. Bernard Catrysse en Niko Neefs van
het Flanders Center in Osaka, zonder jullie uitnodiging en zorgen was ik
nooit analfabeet geweest en Sylvia van Peteghem, zonder jouw toewijding
en prille liefde was ik weken lang niets geweest. Dit eBoek is voor jou. MH, 26 mei 2012.