Mila Nesa en de heer Toen Mila Nesa pas kon lopen jeukte het zo erg onder haar voeten dat ze overal naartoe wilde. Haar ouders moesten haar te pas en te onpas zoeken. Overal ging ze op ontdekking. Op een dag hoorde Mila over een heel bijzondere stad. Op de hele planeet werd er alleen maar goeds over verteld. Op dat moment wist Mila ze dat ze alles zou doen om die bijzondere stad met haar eigen ogen te zien. Nu sta ik hier helemaal alleen. Mijn collega's zijn vertrokken. Ge hebt ze goed zot gemaakt met uw verhalen over Malika en Rachid amandelogen en couscous Merhaba en Salam Aleikum. Ge hebt ze hier weggekregen, mijn rookmaten. Nu sta ik hier helemaal alleen te paffen bij de toren. Nu moet ik helemaal alleen naar dat parkje kijken en naar die bruine kindjes: Allemaal dromen ze ervan om Vincent Kompany achterna te gaan. Die woonde hier graag. Ik vind dat hier ook goed. Maar ge krijgt mij niet mee naar hiernaast.
Na jaren van lange omzwervingen die de reputatie van de stad alleen maar bevestigen, bereikt Mila Nesa eindelijk haar bestemming. Met kloppend hart stapt ze uit de trein. Het is nog vroeg. De zon staat laag. Aan de overkant van het station weerkaatsen de sterke stralen in vijf gouden torens. Zo fel is de weerkaatsing dat Mila een moment lang niets anders ziet dan die schitterende vuurbollen van zuiver goud. Ik kom hier maar met één doel, dat is werken acht uur per dag. En daarna wilt ge toch zo rap mogelijk naar huis, de trein op naar uw dorp. Zeker met zo'n weer dan wilt ge toch graag thuis zijn in 't groen, in de rust. Dan gaat ge over de middag niet uithangen want al wat ge nu niet werkt moet ge straks overwerken. Ge moet aan zeven uur en 36 minuten komen. Tel daar nog eens twee uur treinen bij op. Een uur heen, een uur terug. Dan schiet er van uwen dag niet veel meer over.
Mila's ogen wennen aan de uitgestalde rijkdom. Ze kan weer ademen. Nu ziet ze ook de mensen die naar die torens gaan. Via loopbanden gaan ze van het station naar de ingang. Achter en naast elkaar stappen ze op verschillende ritmes. Er zijn er die een tijdje bij de voet van de torens blijven staan, als pauzes, punten en ritorno's. Het zijn kleine families van lichte beweeglijkheid gekleed in sjieke pakken, met leren tassen en glimmende brillen. Het valt Mila op hoe ze blaken van gezondheid. Ge gaat dat zien. Nu zitten Jacques en Greetje daar. Het is al tien minuten wandelen ernaartoe en tien minuten terug. Die zijn minstens een half uur weg, pakt een uur. Ze mogen een uur wegblijven, maar ik hou mijn hart vast. Als die al veilig terugkomen, als ze al niks kwijt zijn, dan gaat ge ze straks horen zagen zagen, zagen, bij dat koffiemachien dat ze de trein van vier uur niet kunnen halen. Ze moeten overblijven. Jacques gaat niet op zijn koersfiets kunnen springen. Greetje gaat haar Frinske niet meer kunnen voorlezen. Ge kunt de drama's zo al voorspellen.
De zon keert zich naar het zuiden en achter het schitterende goud ziet Mila vijf andere torens verschijnen, in zuiver egaal grijs. Natuurlijk, denkt Mila, naast goud hoort titaan. Dit is het land van melk en honing. Hier wil ik blijven. Eigenlijk weet ik nog altijd niet wat uw echte bedoeling is. Ik heb wel een vermoeden. Kijk, ik werk hier al vijftien lange jaren, dag in, dag uit op den bureau op de twintigste verdieping. Pas op, we hebben daar een heel schoon panorama over de stad. Dit is het eerste jaar dat we naar beneden moeten komen om een sigaretje te mogen roken. En gij – wie da ge ook zijt – gij hebt da goe gezien. Ik vermoed da ge ons allemaal probeert te lokken om ginder, bij de lokale bevolking, ons stokske te komen roken, vijf keer per dag. Maar als we nu onze dagen hiernaast gaan doorbrengen dan vrees ik wel dat er klachten zullen komen. Ge begrijpt dat toch he, he? Hoe, waar zijde? Zijde weg soms? Is het omdat ik hier nog alleen sta? Allez, ge gaat toch terugkomen? He? Hey?
Mila volgt de mensen uit de gouden torens op de loopbanden. Ze komt langs enorme ruimtes met poppen gekleed in nieuwe hemden. Ze volgt de mensen in grote magazijnen vol edele producten die staan opgesteld in lange hoge rijen gelabeld, genummerd, geschikt volgens kleur en maat. Zie, nu is die stem weg. Dat is de eerste keer in meer dan drie weken. Tot nu toe was die er altijd bij elke rookpauze. We vonden dat plezant. Zowat weetjes uitwisselen met een onbekende. Aan het einde van de middag sluit Mila zich aan bij de stoet mensen die rennen richting station. Ze ziet hen verdwijnen in de treinen die onophoudelijk aan- en afrijden. Alles verloopt hier in één elegante beweging denkt ze. Maar allez. Nu sta ik hier met mijn flan met caramel, om te tonen dat het geen uitvinding van hierneffe is, En nu hoor ik die niet meer. He? Nee, die is weg, die stem.
Achter het station ontdekt Mila een muur. Hij is helemaal van diamant. De muur loopt tot voorbij de gouden torens. En dan stopt die plots. Dit is een droom, denkt Mila. Nu is het nog erger. Nu sta ik hier bij mezelf te praten als een idioot. Soms hebt ge gewoon geen keuze. Geef toe, het is toch veel gemakkelijker om onder ons te blijven, onder mensen van dezelfde cultuur, wil ik zeggen. Het is gemakkelijker en plezanter. Ge zijt geruster, zeker als ge meer hebt. Mila volgt langs de andere kant van de muur. Die is hier niet meer van diamant, maar van grijs beton. De muur loopt langs een straatje van glas. De huizen zijn zo doorschijnend dat Mila niet kan zien wie binnen is en wie buiten, wie naakt is en wie gekleed, wie echt is en wie weerspiegeling. Dit is de eerste wereld, bedenkt ze. Zuivere zinsbegoocheling.
Ge ziet dat er hier mensen wonen die het minder hebben. Ge voelt dat er een groot verschil is, intuïtief voelt ge dat, maar ik vind, er zijn mensen die betaald worden om zich met dat soort mensen bezig te houden. Als het er hier zo aan toegaat, dan wil dat zeggen dat die mensen hun taak niet naar behoren uitvoeren. Ik weet niet hoe het hier zit, maar in mijn streek daar wordt iedereen goed opgevangen. Helemaal draaierig loopt Mila verder. Daar ziet ze nog andere torens. Ze zijn van mozaiek. Zacht baden ze in de avondzon. Om en in de torens wemelt het van mensen. Ze praten en onderhandelen, ze rennen, slenteren, hangen. Samen zijn ze een levendig nest dat geurt naar kruidnagel, tabak en eucalyptus. De muur lijken ze niet te zien.
Wij hebben een goed loon, wij hebben machines, een auto, een huis. Dat moet toch hun ogen uitsteken. Ik moet het toegeven. Tis waar. Als ik in de buurt van het station ben, heb ik nog altijd schrik dat ze in mijn broek gaan zitten, of in mijn jas of dat ze mijn malet afpakken, mijn computer, mijn telefoon, mijn papieren, mijn weet ik niet nog wat allemaal De muur loopt verder, grijs en kaal, tot voorbij een terrein dat volgebouwd is met houten huizen. Stuk voor stuk snakken ze naar een lik verf. Het is al laat. Mila kan zien dat de muur hier wel bestaat. Hij is volgeschreven met kattebellen, nummers en gedichten. In het midden van de muur is een mooie vrouw getekend met ronde borsten. Muuriel heet ze, ze is de vriendin van iedereen.
Het is misschien een beetje egoïstisch van mij, maar het is volgens mij wel zo. Ik heb er niks op tegen dat al die vreemdelingen, allee, die lokale bevolking hier in de buurt is. Zij zullen er ook wel niks op tegen hebben dat wij hier zijn. Maar om daar nu tussen te gaan lopen, nee, daar heb ik geen behoefte aan. Voorbij de huizen stopt de muur weer abrupt. En zo gebeurt het dat Mila, wanneer de nacht valt, terugloopt en zich neervleit aan de voet van een van de gouden torens. Haar besluit staat vast. Mila Nesa wil hier blijven ze wil zich vestigen, werken, en vele kleine Mila Nesa's voortbrengen. Die stem vroeg ons op een bepaald moment, ik geloof ergens vorige week, waarom dat wij hier niet wonen dat dat toch veel gemakkelijker zou zijn. Jacques beweerde toen dat dat was omdat de huurprijzen hier zo hoog zijn. Voor de prijs van een huis bij ons, zei hij, hebt ge hier een donker appartement. Ik zei dat dat niet waar was, dat de prijzen even duur zijn, maar dat wij met onze diploma's meer geld verdienen en het ons kunnen permitteren om in een huis te wonen met nen hof aan.
De volgende dag al gaat Mila aan de slag. Ze gaat recht op haar doel af en stapt de grootste gouden toren binnen. Meteen wordt ze tegengehouden. 'Naam?' vraagt een vrouw in herenpak. 'Mila.' 'Familienaam?' 'Nesa.' 'Zo'n naam is hier niks waard,' zegt de vrouw. 'Identiteitskaart?' Mila schudt haar hoofd. Daarop hakt de vrouw heel handig Mila's arm af. Mila kreunt en loopt hard weg. Ik ben geboren in een dorp. Ik ben daar opgegroeid in de bossen en tussen de velden. Als ge iets gewoon zijt, dan hebt ge toch de neiging van dat op dezelfde manier voort te zetten. Wij hebben de chance dat we dat kunnen doen. Maar we moeten er wel voor pendelen, een uur heen en een uur terug, elke dag. Dat is de keuze die wij maken. Ik zou die toren ook wel liever naast mijn huis hebben, alhoewel, nee, misschien toch beter niet, liever in een dorp naast dat van ons.
Met één arm loopt Mila naar de grijze torens. Wanneer ze toekomt, schieten de mensen weg als ratten voor het licht. Een man blijft staan. Het is de leider van een van de torens. 'Naam?' vraagt hij. 'Mila. Mila Nesa.' 'Afkomst?' 'Ik ben van over de hele wereld,' zegt Mila. 'Vanwaar precies?' 'Mijn pa is van het oosten, mijn ma is van het westen, ik ben geboren in het zuiden en bestemd voor het noorden.' 'Dat antwoord is hier niks waard,' antwoordt de man. Daarop hakt hij heel handig Mila's been af. Hij zet zijn pet recht en zegt nog: 'U zal iets anders moeten verzinnen, juffrouwtje, en dan kan ik misschien iets voor u regelen. Misschien krijgt u dan uw been wel terug.' Ge zou deze toren nog kunnen vergelijken met ons dorp. Een bureau is als een huis, een gang als een straat, een verdieping als een wijk, den blok zoals een echt dorp. Er is hier zelfs een postkantoor, een apotheek, cafés, een restaurant, winkels, allemaal op de tweede verdieping. Ge hoort mij niet zeggen dat het schoon is, maar ge hoeft niet uit uw dorp te komen. Ge knikt goeiendag naar elkaar zoals ge dat in uw dorp ook zou doen. En dat parkje hier dat herinnert zo'n beetje aan uwen hof.
Mila kreunt, maar geeft niet op. Op één been hupt ze naar het veld met de houten huizen. Bij de muur leunt een man lui tegen de borsten van Muuriel. Hij roept haar toe. 'He jij daar,' zegt hij, 'waar kom je vandaan?' 'Van het zuiden,' zucht Mila. 'Heel alleen, als vrouw?' 'Ja,' knikt ze. 'Heb je ook een beroep?' vraagt de man. 'Advocaat,' zegt Mila. 'Heb je daar een bewijs van?' Mila haalt een perkament boven. De man fronst zijn voorhoofd. 'Dat heeft hier geen waarde,' antwoordt hij. Hier gaat mijn laatste arm, denkt Mila. Maar de man doet niets. Hij hangt daar maar. 'Ken jij het heilige land?' vraagt hij. 'Ja,' knikt Mila. 'Waar ligt het dan?' 'Tussen Groenland en Sudan.' 'Hm,' gromt de man. Hij hakt haar arm niet af. Hij gooit haar niet buiten, maar hij nodigt haar ook niet binnen uit.
In zo'n dorp moet ge wel vriendelijk zijn. Ge leeft daar ook echt samen. Zo gaat dat. Ge zij van een dorp, van het een en niet van het ander. En met dat ander hebt ge geen uitstaans, dat is niet nodig. Dat zit niet in onze cultuur. Trouwens als ge in den vreemde zijt ge ziet dat hier genoeg, dan moet ge u niet generen, dan kan alles. Ik ken mensen die terugkomen van vakantie met asbakken en handdoeken, stenen uit een museum, zomaar meegepakt als souvenir. Zo is dat hier ook. Ik heb zelf gelukkig nog niks voorgehad, maar de verhalen circuleren wel. Ze kennen u niet en ze pakken maar, of ze slagen van alles in elkaar. Ge moet daarover niet discuteren, wie dat dat is. Doodmoe hupt Mila naar de mozaieken torens. Daar zijgt ze in elkaar. Kreupel en verminkt zit ze tussen de koopwaar op de stoep. Wekenlang. Af en toe krijgt ze eten, af en toe krijgt ze drinken. Af en toe komt iemand met haar praten. 'Het kan nog goed komen,' zeggen ze. 'Zoveel kreupelen hebben weer leren leven.'
Weet ge wat mij hier ook opvalt? Ge ziet hier geen vrouwen. Vrouwen zijn nochtans de belangrijkste mensen voor een maatschappij. Bij die gasten hiernaast hebben de vrouwen niks te zeggen. Ge ziet alleen mannen buiten op straat. In het park spelen alleen jongens. Ge moet eens naar zo'n pitabar gaan eender waar en ge gaat dat direct zien. Als er een vrouw mee in de winkel staat, is alles kraaknet. Er staan bloemetjes op tafel, ge krijgt een bladje sla bij uw vlees. Als er alleen mannen bedienen, dan kan het er echt smerig zijn. Mila heeft niet de kracht om op te staan. Ze blijft tussen de mozaieken torens zitten en luistert naar de verhalen boven haar hoofd. Ze leert over de mensen in die torens Ze kussen veel en graag, houden van mierzoet gebak, werken dag en nacht en reizen wanneer ze maar kunnen naar een land dat ze het paradijs noemen. Ze hoort ook over de mensen in de houten huizen, verhalen van jaloezie en burenliefde. Ze leert dat heel wat van de mensen hier in de donkergrijze torens wonen. Zo lang hebben ze op een kamer daar gewacht, zo bang zijn ze om die weer te verliezen, daarom rennen ze liever weg als ze iemand zien toekomen.
Ge kunt dat vergelijken met de vrouwen van de negers, allee, de zwarten, dat zijn fiere madammen. Die komen buiten en laten zich bewonderen. Naar het schijnt hebben ze met die zwarten veel minder problemen. Het valt Mila steeds meer op dat niemand over de gouden torens spreekt, over de mensen die er in en uitgaan of over de diamanten muur. Ze stelt de vraag aan de winkelier en die zegt: 'Ach, dat is een andere wereld,' en hij werkt verder. Ze stelt de vraag aan de vrouw die haar elke dag verse thee brengt. Die zegt: 'Oh, die, die hebben andere problemen dan wij,' en ze vertelt honderduit over de familie die ze moet ontvangen en al het werk dat daar bij komt kijken. Nu zijn Jacques en Greetje nog niet terug. Straks is er hen iets overkomen. Een pit in hun strot blijven steken of zo. Zie mij hier staan filosoferen over al die grote zaken. Dat is toch de politiek die daar iets aan moet doen, daar gaan wij met onze wandelingeskes niet veel aan kunnen veranderen.
Op een dag komt er een man voorbij. Hij is onopvallend, in grijs en bruin, met een gezicht dat niet mooi en ook niet lelijk is. Uit zijn tas haalt hij een sandwich met kaas, verpakt in een plastiek zak met gaatjes. Het is voor Mila. Ze dankt hem en stelt ook hem de vraag over de gouden torens. 'Ah, tja,' zegt de man, 'ik vermoed dat het komt omdat de mensen uit de gouden torens nooit kreupel zijn geworden. 'En ge kunt ervan op aan, dat ze in dit leven nooit kreupel zullen worden'. Terwijl hij die woorden uitspreekt, kijkt Mila naar haar verminkte been. Vol verbazing ziet ze hoe het begint te groeien. Pijlsnel verschijnt haar bil, gespierd en naakt, aan haar bil groeit haar kuit en aan haar kuit verschijnt een voet met vijf gezonde tenen. 'Het zijn de loopbanden,' zegt de man. 'Ge moet daar maar eens op letten.' Er gaat een lichtje branden in Mila's hoofd. Ze reikt de man haar stompje kreupele arm om hem te bedanken. Vol verbazing ziet ze hoe plots ook aan dat botje een arm en een hand verschijnen. 'Geen dank,' mompelt de man. Hij glimlacht, draait zijn hoofd en loopt verder. Mila springt recht, wil hem achterna vertellen over dat lichtje in haar hoofd, maar de man is al verdwenen.
Ik herhaal het nog eens Ik heb niet de behoefte om me in die straten te begeven. Pas op, soms doe ik het wel, he, Na het werk zo eens bij de dames van lichte zeden langsgaan. Iedereen doet dat toch. En dan passeer ik wel eens langs de lokale bevolking. Ze mogen er wel zijn, he. Ik heb een goeie inborst, ik doe geen vlieg kwaad, allez, ik probeer dat toch. Ik heb zelfs – ziede die bedelaars – ik zal u eens een anekdote vertellen van een paar maand geleden. Om de hoek van bij mijn madam zat een vrouw te bedelen. Ze zag er vreselijk uit. Ze had maar één been en één arm. Tegenwoordig doen ze het erom. Het is ongelooflijk. En als ge ze geld geeft, kopen ze er whisky mee. Dus heb ik haar toen een broodje gekocht, zo eentje met kaas, vers voorverpakt. Ik heb het haar gegeven. En dat vond ik nuttig. Ik was toen heel gelukkig. Dat was een goeie daad.
Het lichtje in Mila's hoofd is een plan geworden. Ze heeft materiaal nodig. Na al die tijd op de stoep weet ze waar ze het kan vinden. Mila loopt tot aan de glazen straat. Deze keer heeft ze de moed om te gaan kijken wat er achter de zinsbegoocheling is: een stort, een berg afval en een handjevol mensen, oud en lelijk, ziek en moe, tandenloos. Sprakeloos. Mila Nesa negeert hen en zoekt snel wat ze nodig heeft. Al dat soort dingen zou ik nooit aan die stem vertellen. Maar ik vind het wel spijtig dat ze weg is. Ja, ik keek daar elke keer naar uit. Er gebeurde nog eens iets! Daar zijt ge altijd blij om.
Met een paar ouderwetse microfoons, een versterker en twee luidsprekertjes loopt Mila terug naar de gouden torens. Ze installeert de micro en de speakers aan de voet van een van de torens op de plek waar de pauzes, de rusten en de ritorno's samenkomen. Met de versterker vat ze post aan de overkant. Ze verschuilt zich achter de struiken in het parkje. Mila Nesa haalt diep adem en spreekt door de microfoon. 'Hallo,' zegt ze voorzichtig en ze ziet hoe drie mensen aan de overkant opkijken. Ze spreekt hen zacht toe, ze wil geen kwaad. Ze vraagt hen waar ze werken. Ze vertelt over de verschillende torens. Ze wil niet veel, zegt ze, een paar receptjes uitwisselen.
De eerste keer was het wel schrikken, ze. Wij stonden aan de voet van de toren, zoals ik hier nu sta, maar dan niet alleen en Greetje was aan het vertellen. Ze had nog altijd geen barbiepop gevonden voor Frinske, het was de verjaardag van haar dochtertje. Ze wilde zo'n heel speciaal model, een barbie met een ingebouwde gsm, waarmee ze dan van op 30 meter naar Ken kon bellen. 30 meter! En toen hoorden we voor het eerst die kuch, een onbekende kuch. Ik keek naar Jacques en die keek naar mij, en samen keken we naar Greetje. Maar ik had al de hele tijd naar Greetje staan kijken en ze had niet gekucht. 'Och, tis niks,' zei Greetje toen. Maar Jacques en ik vonden het toch verdacht. ' Het zal wel een ketje uit de buurt zijn dat hier ergens rondhangt,' zei Jacques. En op dat moment hoorden we voor het eerst de stem, zo'n metalig ding dat zei: 'De ketjes uit de buurt zitten allemaal op school.' 'Dat is ook weer waar,' zei Jacques alsof dat het niks was. Ik zei: ' Jacques,' zei ik, 'dees is niet normaal. Vanwaar komt die stem?' ' Ja,' zei hij, ' ge hebt gelijk,' zei hij, 'ik had het nog niet goed door.'
Dat het zo gemakkelijk kan zijn, zoveel geluk heeft Mila niet verwacht. De werkers lopen niet weg, ze worden niet kwaad, ze zoeken niet naar haar installatie, ze doen niet moeilijk, ze accepteren en ze doen mee. Ze lijken er zelfs plezier in te vinden. We keken om de hoek, in de hal, maar we waren helemaal alleen. Greetje trok heel hard van haar sigaret en keek toen naar boven. Ik had haar ogen nog nooit zo bang gezien. 'Wat wilt ge van ons?' vroeg ze. Ik tikte zo eens tegen mijn voorhoofd naar Jacques, zo van, die heeft ineens een goei vijs los. En toen zei de stem: 'Niks, gewoon een paar receptjes uitwisselen.' Vijf keer per dag spreekt Mila met de mensen van de toren. Ze vertelt hen uitvoerig hoe bissap smaakt, hoe je zoet en zuur combineert, en schotels kan maken die de kleuren hebben van een regenboog. Ze geeft hen het water in de mond. Ze vertelt over grote oude beschavingen, over malinke en soninké over Hodja en Sheherazade, En telkens keert ze handig terug naar de aangrenzende torens, ze beschrijft hoe de bewoners ruzie maken, hoe ze de liefde bedrijven en hoe ze heten en hoe ze graag worden aangesproken. Mila is een goddelijke verteller. haar woorden glimmen en schitteren en maken de wereld alleen maar mooier.
En nu is die stem weg. We hebben nochtans veel recepten uitgewisseld. We maakten er echt een sport van om elke keer naar beneden te komen met iets niefs. Dat is plezant. Ik keek daar elke keer naar uit. Asperges in botersaus, blinde vinken, Witloof met hesp en kaassaus, kip met appelmoes – die kip moet wel in de oven – frietjes een keer voorbakken, dat wist die stem ook niet. En ik moet zeggen, ik weet nu zo wel wat ze hierneffe eten veel kip en lam, pruimen en amandelschijfjes, couscous, ook wel patatjes maar dan als groente, kortweg, een pak dingen die ik in mijn dorp niet kan vinden. Haar publiek blijft haar trouw. Ze ontdekt bovendien dat deze mensen niet in paleizen wonen, maar in kleine nederzettingen ver buiten werkland. Ze leert dat ze andere kleurencombinaties gebruiken, dat ze weinig tijd hebben. Ze leert een heleboel nieuwe recepten, sommige gekookt, andere gestoofd of gefrituurd. Ze registreert wanneer ze kussen – nooit – wanneer ze elkaar de hand schudden, hoe ze een onbekende aanspreken, om hoe laat ze gaan eten en gaan slapen.
En toen ik dat zei, dat ik die ingredienten in mijn dorp niet kon vinden, toen begon die stem ons adressen te geven en namen. Ik ken alle gasten van de buurt. Pas op, ik heb ze nog nooit gezien he, maar ik weet dat de Rachid al twintig jaar ne winkel heeft, rechtstreekse import uit Marokko. Ook verse vis. En dat de snackbars bij hem kopen. En dage beslama moet zeggen als ge daar vertrekt en chokran als ge iets krijgt. En merhaba bij de Turken. 's Avonds als de zon ondergaat, rust Mila niet, maar ze brengt de verhalen van de dag naar de omliggende torens en naar de muur bij de houten huizen. Aan wie het horen wil vertelt ze hoe de dienaars van de gouden torens werken, hoe sommigen heel alleen in hun huis wonen, hun kinderen in kinderhuizen achterlaten. Ze eten uit plastiek zakjes. Af en toe maken ze iets dat op flan lijkt. Ze drukt hen vooral op het hart dat ze voor veelkleurige recepten bereid zijn om uit huis te eten. Ze leert hen hun namen en hoe ze liefst ontvangen worden. Zonder kus. Ze vertelt hoe ze reizen elke dag. Uren zijn ze onderweg. Op een dag komen ze langs hier, voegt Mila er telkens aan toe.
Ik denk dat Jacques gezwicht is voor de winkel van Karima. Toen hij hoorde hoe die lacht en lacht en lacht als ze haar gebakjes rolt, toen zei die, daar moet ik naartoe. Dringend nood aan nieuwe moppen. Aisj, zei ik. Maar Greetje wilde die wel eens proeven, zei ze, die gebakjes. 's Nachts als alles donker is, loopt Mila langs de muur. Met een borstel brengt ze heel voorzichtig kleine rode stippen aan op het diamant. De eersten hoeven deze stippellijn maar te volgen, denkt ze. Ze zullen eten, drinken en winkelen in de huizen van hout en de torens van mozaiek. Heel vurig hoopt ze dat er ook liefde zal zijn, vonkjes die overspringen en banden smeden die de hardste diamant doorboren. Jacques en Greta die hebben dus vandaag beslist om het wel te doen, dankzij die schoon vertelseltjes. Goedgelovig noem ik dat. Nu zijn ze weg naar de Turken en de Arabieren voorbij het station, voorbij de hoeren, hier verderop. Dag na dag verzamelen er zich meer mensen bij de voet van de gouden torens, vijf keer per dag, als een gebed. Avond na avond verzamelen zich meer mensen in de torens achter de diamanten muur.
Voor mij mogen ze tot hier komen met hun restaurant, over de middag dan he, en dan wil ik dat biessap wel eens proeven. Ze mogen tot hier komen met hun markt en het mij dan nog eens uitleggen. Ze mogen tot hier komen met hun hammams en hunne gember. Dan wil ik dat allemaal wel eens zien Na minder dan een maand ziet Mila ontroerd hoe de eerste werkers de voet van de toren verlaten. Ze volgen de rode stippen in de richting van de houten huizen, een man en een vrouw. Nu ze hen ziet stappen langs de lange diamanten muur rollen er voor het eerst tranen over Mila's wangen. De timing is perfect. Ze zullen onthaald worden met een eer die alleen rijke koningen genieten. En weldra, weet Mila, weldra zullen ook de anderen volgen. Als een colonne mieren zullen ze naar de andere kant van de muur trekken. De loopbanden zullen een extensie kennen naar een wereld vol heerlijkheden. Hoe meer de werkers er kopen en geld uitdelen, hoe meer Mila eraan zal verdienen. Dat is de afspraak die ze met haar vrienden heeft gemaakt.
Als den baas dat ziet, zo overdag, dan gaat ge nog wat meemaken. 's Avonds ja, dat zou nog kunnen. Maar als ge al eens wilt nablijven, zo eens een keer, dan gaat ge niet daar. Een, er zijn daar geen vrouwen die ge moogt aanraken. En twee, nog veel erger, ge kunt daar geen pintjes drinken. Dat mogen ze niet van hunne god, alcohol schenken. Al snel zit Mila Nesa goed in het vlees, goed, niet te veel, niet te weinig. Het leven lacht haar toe. Ha zie, daar zulde ze hebben, Jacques en Greetje. Ziet dat eens lachen. Zo vrolijk dat ze zijn. Ze hebben zelfs plastiek zakskes vol spullement bij. Mij zullen ze niet krijgen. Ik zeg, ik ben honkvast, ik zeg, ik hou aan mijn dorp, ik hou aan mijn kerktoren, ik hou aan mijn sigaretje en ik hou aan mijn klok.
En die bijzondere stad wordt met de jaren een eengemaakte wijk. De muur wordt neergehaald. De diamanten worden verzegeld in verlovingsringen en trouwjurken. Ondanks de vredige uitwisseling blijven er nog altijd armen en rijken. Er blijven nog altijd kreupelen bijkomen. En de allerkleinsten, de oudsten, de vermoeidsten, de eenzaamsten, die worden nog altijd vergeten terend op een berg afval. Mila Nesa krijgt tien kinderen en vijfendertig kleinkinderen. Grote hoop is op hen gericht.