-2-
-3-
-4-
-5-
-6-
NIEUWSBRIEF 17
NOVEMBER 1989
VAN DE VOORZITTER De zomer van 1989 blijkt een van de mooiste zomers van deze eeuw geworden te zijn. Veel mooie en warme dagen en voor tuinliefhebbers toch weer niet zo extreem droog, dat de planten er onoverkomelijke problemen door kregen. Tuineigenaren op de hoge zandgronden wilden wel eens wat vaker en meer regen, maar de huidige beregeningstechnieken konden ook hier in de meeste gevallen uitkomst bieden. Tussen alle tentoonstellingen, verhuizingen en tuindagen door zag ik gelukkig toch nog kans om een aantal rotstuinen te bekijken en met de eigenaren van die tuinen van gedachten te wisselen. De eerste grote tuin, die op het programma stond was de Palmengarten in Frankfurt. Vorig jaar waren ze daar nog druk bezig met de aanleg van een nieuwe tuin, dit jaar waren alle nieuwbouwwerkzaamheden in de rotstuin achter de rug en kon de bezoeker kennisnemen van de veranderingen, die hier hadden plaatsgevonden. Deze rotstuin is groot, redelijk doordacht aangelegd, maar te snel met van alles en nog wat volgeplant om voor rotsplantenkenners echt mooi te zijn. Een goede Gartenmeister heeft hier echter wel een goede basis om er binnen enkele jaren iets fraais van te maken. Gaat u volgend jaar een dagje ‘Palmengarten’, trek dan ook een paar uur uit voor de daar vlakbij gelegen botanische tuin. Ook op rotsplantengebied zult u daar nog veel leuke dingen kunnen ontdekken. Het werd ook weer eens hoog tijd om het Oosten van het land met een bezoek te vereren. Tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik de tuinen van de heren Borgonje en Lubbers tot midden 1989 nog
-8nooit bezocht had. Niet alleen tot mijn schande maar, erger nog, ook tot mijn schade. Ik heb weer genoten van de tuinen en de gesprekken, die we over de tuinen mochten hebben. Onze p.r.-man Harry Jans heeft een totaal nieuwe tuin met veel nieuwe ideeën. Het mooie van die bezoeken is, dat je zelf ook weer ideeën opdoet en weer met nieuwe energie aan de slag gaat. Nog verder naar het oosten vinden we de tuinen van onze Duitse leden. Ik bezocht daar de heren Maeter, Feldbusch en Löchte. Herr Maeter is al gepensioneerd en heeft alle tijd voor zijn hobby. Alle ruimte in de tuin en op het dak van de schuurtjes is volledig benut. Veel aparte en moeilijke planten waren hier te bewonderen en vermoedelijk heb ik nog veel dingen over het hoofd gezien. De heren Feldbusch en Löchte wonen op steenworp afstand van elkaar en peppen elkaar goed op in de rotstuinhobby. Deze twee leden komen regelmatig op de shows, ze nemen vaak aparte stenen mee en hebben in de tuin ook veel mooie stenen verwerkt. Bij Herr Feldbusch was ik met name onder de indruk van de architectonische zeer fraaie alpiene kas. Deze kas is als het ware een dak met een vooren een achterwand maar geen zijwanden. De tuin gaat gewoon door de kas. Als spantmateriaal had hij aluminium kokerprofielen gebruikt, die bij de sloop vandaan kwamen, voor het dak was gebruik gemaakt van kunststofgolfplaten. Hoeden om de platen te ondersteunen waren niet nodig, zodat een optimaal nut van het licht verkregen kan worden, De tuin van Herr Löchte heeft als groot voordeel, dat het huis hoger staat dan het eind van de tuin, waardoor al een natuurlijk hoogteverschil is bereikt. Ook hier weer een schitterende aanleg met als opvallend element de abrupte overgang tussen rotstuin en gazon. Bij de tuinen van de Tsjechen Vlasak en Vydra kwamen we dit ook al tegen. Ik ben een paar uur bij onze leden aan de andere kant van de grens geweest en heb me vast voorgenomen om volgend voorjaar tijdens de bloeitijd van alpiene gewassen daar nog eens op bezoek te gaan. Want tuinen bezoeken is soms nog leuker dan in de eigen tuin bezig te zijn. W.N.
-9VAN HET BESTUUR Dit is alweer het laatste nummer van de Nieuwsbrief in ons vierde verenigingsjaar. Zoals u wellicht weet loopt dat van 1 december tot 1 december. Volgend najaar vieren we dus ons eerste lustrum! Suggesties voor zo’n viering zijn natuurlijk altijd welkom. In de vorige Nieuwsbrief meldde ik een toename van ons ledental. Die is sindsdien doorgegaan. Op dit moment (15 oktober) hebben 291 leden hun contributie betaald, maar als u dit leest zijn we de 300 leden waarschijnlijk wel gepasseerd. Zoals elk jaar hebben ook nu weer enkele leden om diverse redenen (w.o. emigratie) met ingang van het nieuwe jaar opgezegd. Dat is natuurlijk jammer, maar het aantal nieuwe leden per 1 - 12 is nu al groter dan het aantal bedankjes. Op dit moment is het bestuur bezig met het voorbereiden van keuringen. Die willen we door de Vaste Keurings Commissie V.K.C. - laten houden op onze NRW-shows. We hebben inmiddels onder meer een categorie-indeling vrijwel gereed, ter bespreking met vertegenwoordigers van de V.K.C. In de volgende Nieuwsbrief hopen we hierop terug te komen. Daarnaast beziet het bestuur of we onze eigen publicaties beter kunnen laten beheren en werken we aan de verdere planning van onze bijeenkomsten. De agenda tot aan de volgende zomer is inmiddels vrijwel gereed. Zoals al in het vorige nummer is aangekondigd is de eerstvolgende bijeenkomst een lezingendag. Op 18 november om half 11 houdt dhr. G.S. Phillips lezingen over zijn bezoek aan de Rocky Mountains en aan Californië. Zoals gebruikelijk gebeurt dat weer in Transitorium 1 van de Rijksuniversiteit Utrecht, in de Uithof. Ook de volgende bijeenkomst wordt daar gehouden. Op 20 januari weer om half 11, is dhr. Lampe van de Nederlandse Dendrologische Vereniging bereid voor ons een lezing te geven over coniferen. Die zijn in iedere tuin, en zeker in een rotstuin, volstrekt onmisbaar. Het belooft een bijzonder interessante ochtend te worden want dhr. Lampe staat bekend als een goede verteller. Datzelfde geldt trouwens voor ons mede-lid, dhr. Bouwman, die ‘s middags een reisverhaal zal houden over een van zijn vele tochten door de bergwereld.
- 10 Voor de overige bijeenkomsten wil ik volstaan met het vermelden van de voorlopige data en onderwerpen: - 3 maart: jaarvergadering/lezing. - 7 april: show/ruil/verkoopdag in de Uithof. - 12 mei : regionale show/ruil/verkoopdag in Oostvoorne. Graag allemaal tot ziens op 18 november in Utrecht 1 E.J. van de Kaa
VRIENDELIJK DOCH DRINGEND VERZOEK VAN DE PENNINGMEESTER In dit nummer treft u een acceptgirokaart aan om uw contributie voor 1990 te voldoen. Zoals u wellicht weet loopt ons verenigingsjaar van 1 december tot en met 30 november. Dit is met opzet zo opdat uw betalingen voor het verschijnen van de eerste Nieuwsbrief zijn verwerkt. In de afgelopen jaren hebben meerdere leden tot zelfs de maand juni gewacht met overmaken van hun contributie. Doordat er in het begin van het jaar ook vrij veel nieuwe leden bijkomen is het altijd maar gokken hoeveel nummers er van de eerste of tweede Nieuwsbrief moeten worden gedrukt. Dit heeft als resultaat gehad, dat er nummers tekort waren, nummers met extra kosten en werk moesten worden nagezonden en dat sommige mensen die niet meer lid wilden zijn toch op uw kosten een gratis nummer kregen toegezonden. Vandaar dat het volgende is besloten: Leden die niet tijdig hun contributie voldoen lopen hun eerste en soms tweede Nieuwsbrief mis: er zal geen Nieuwsbrief meer worden nagezonden. Is uw contributie vóór 31 december binnen dan ontvangt u zeker uw Nieuwsbrief zodra die van de persen rolt. T. de Bordes
- 11 -
HOLLANDFAHRT 1989 Bei der Vorbereitung einer zweieinhalbtägigen Busfahrt unserer Gruppe zu Pfingsten 1989 machte mich Herr Frahling, Gruppe Münster, auf die “Nederlandse Rotsplanten Werkgroep” aufmerksam. Diese Alpine Gesellschaft war mir bis dahin noch nicht bekannt, als Kontaktmann wurde mir Herr Harry Jans genannt. Nach einem Telefongespräch mit Harry lief dann alles von allein (für uns). Er bereitete die Ubernachtung im Hotel in Loenen, nahe der Holländische Grenze, vor, führte uns nach Utrecht in den wunderschönen Botanischen Garten, zeigte uns seine Vermehrung alpiner Stauden, es durften auch einige Pflanzen gekauft werden, führte uns zu seinem vielseitigem im Aufbau befindlichen Schau-Stein-garten am Haus, zeigte uns sein älteres kleines Alpinenhaus (das neue soll bereits begonnen sein) mit vielen Raritäten, und zum guten Schluss erzählte er uris auch noch einiges über eine Reise in die Tschechoslowakei, wobei er hervorragende Dia’s vorführte, und seine Frau Kaffee reichte. So war der Pfingstsamstag wohlgefühlt mit wunderschönen Augenblicken, die das Herz eines Alpinengärtners höherschlagen lassen. Und was konnte dann einen so tollen Tag in Holland besser beschliessen als em Gläschen Genever. Nach der darauffolgenden Nacht stärkte uns em reichhaltiges Holländisches Frühstück für den kommenden Tag im Raum Münster. Hier stand zuerst die Besichtigung des entzückenden Zwergen-Pflanzengartens der Familie Meter an. Nach den Mittagessen suchten wir die wohlsortierte Gärtenerei Kahl in Emsdetten auf, um zum Abschluss die Vermehrungsgärten des Herrn Frahling in St. Borghorst zu besuchen, der uns hier seine Führungsqualitätrn unter Beweis stellte. Vielen Dank Ihr Helfer!
- 12 Ich muss aber noch einmal zurückkomrnen auf die Haupt attraktion dieser Fahrt: Der Besuch des Botanischen Gartens Utrecht, der fast wie ein einziger grosser Stengarten wirkt. Zum 350 - jährigen Bestehen dieses Gartens war gerade das kleine Alpinenhaus neu bepflanzt worden, und es fanden gleichzeitig zwei Ausstellungen statt: Eine Orchideen-Ausstellung in den Gewächshäusern und die Steingarten-ausstellung der eingangs erwähnten Holländischen alpinen Pflanzen-Gesellschaft “Nederlandse Rotsplanten Werkgroep”. Was diese Gruppe (z.Zt. etwa 250 Mitglieder) hier an sehenswertigem Material - sprich Steine und Pflanzen - zusammengetragen hat und man bedenke, nur für wenige Tage - war wirklich eine Reise wert. Ich nehme es vorweg, der erste Vorgarten eines Mitgliedes unserer Reisegruppe ist schon im Utrechter Stil neu gestaltet worden! Die vielen Anregungen, die hier gegeben worden, wie Beton-plattenSteingarten aus Resten, Sandstein-, Tuiff- und Schiefer-Steingarten, Bach-Lauf, Pflanz-Schalen aus Beton und Keramik Pflanztröge, Tischgarten, Dachziegel-Bepflanzung usw. haben uns alle sehr beeindruckt. Nicht vergessen darf man den Riemen Steingarten, bei dem die hier eingesetzten Pflanzen aus allen Tellen der Web kamen und deren Herkunft durch eine grosse Weltkarte verdeutlich wurde (mit Seilchen verbunden). Topf-pflanzen-Kultur konnten wir in einem Kleingewâchshaus betrachten, und an einem Informationstisch wurde auf BachLiteratur hingewiesen, und selbstverst haben wir, natürlich nicht nur wir, in vielen, vielen Gesprächen gefachsimpelt. Bei soviel Interessantem Mtte ich beinahe das Wichtigste vergessen, wenigstens einige der hier ausgesteilten Pflanzen aufzuzählen: so z.B. Helichrysum selago, Dionysia aretioides, Dionysia tapetodes, Draba longisiliqua, Draba cappadccica, Draba polytricha, Gentiana acaulis, Primeln in Arten und Sorten, Meconopsis integrifolia, Saxifraga longifolia, verschiedene Erdorchideen und viele, viele andere schöne und mehr oder weniger seltene Stelngarten- und alpine Stauden. Wer von uns wäre vor der Fahrt darauf gekommen, dass uns gerade im “Flachland” soviele Hochgebirgs-Schönheiten begegnen würden?! All diese Ereignisse werden sicher einige von uns wieder
- 13 einmal in diese blumenreiche Gegend führen. Kann em schöneres Kompliment von elner Mitreisenden, die sich bisher noch wenig um alpine Pflanzen gekümmert hatte, ausgesprochen werden als: “Sie können mich als Mitglied aufnehmen, ich bin infiziert!”? Volker Mölle.
REIS NAAR ENGELAND De reacties op het stukje over een geplande reis in het vorige nummer waren overweldigend. Terwijl de penning meester dacht rustig op vakantie te gaan met enkele geïnteresseerde leden voor een “low budget tarief” bleek al gauw, dat hij aan een grote bus voor 50 man niet genoeg zou hebben om iedereen te vervoeren. Dit betekende onder andere, dat bezoeken aan privé-tuinen in verband met de aantallen niet meer mogelijk zouden zijn. Ook dat het gebruik van plaatselijke ‘Bed and Breakfast’-adressen niet mogelijk zou zijn, maar dat grotere hotels nodig zouden zijn met alle gevolgen van dien wat betreft de kosten. De penningmeester, die wel gewend is zijn eigen vakanties te organiseren is echter niet in staat om de organisatie van een zo’n grote groepsreis op zich te nemen. Hij heeft echter wel voor een informatieblad gezorgd, waarop informatie over de shows, tuinen in Londen en omgeving, adressen van kwekers in dezelfde regio, hotel-adressen enz. Enkele van u zullen het al in huis hebben: heeft u het nog niet ontvangen en bent u er wel in geïnteresseerd dan kunt u contact met hem opnemen (070 - (3)514763). De respons heeft echter wel aangetoond, dat er interesse is om samen te reizen, wat uit de reacties op een eerdere geplande reis naar Praag niet was gebleken. Vandaar dat het goed zou zijn als enkele leden, die de tijd en/of kennis hebben om reizen te organiseren (eventueel deels uitbesteed) zich zouden aanmelden bij het bestuur om dit op zich te nemen. T. de Bordes
- 14 PRIMULA ALLIONII Deze plant vergeet men nooit meer wanneer men eenmaal een exemplaar in volle bloei heeft gezien. Ze bloeien al vroeg in het voorjaar (jan.- mrt.) met prachtige stengelloze bloemen in een breed kleurenscala van lichtroze overvloeiend naar dieppaars en soms wit. De bloemgrootte kan variëren van 1,5 - 4 cm. P. allionii komt in het wild voor in de Franse Zeealpen (Alpes Maritimes) op een betrekkelijk klein gebied van 20 x 10 km, waar ze groeit op steile niet altijd beschaduwde overhangende kale rotsen. De planten vormen dichte kussens van kleine kleverige blaadjes. Het beste kunt u P. allionii in een alpiene kas kweken of in een koude bak houden met veel ventilatie. Als cultuurgrond gebruik ik een mengsel van 1 deel potgrond, 1 deel brekerzand, deel “perlite no. 2” en een deel zavelgrond. Het is aan te bevelen de planten gedurende het groeiseizoen (april - sept.) regelmatig vloeibare voeding (b.v. ‘Wuxal’) te geven. Hierdoor zullen de planten goed groeien, mooie nieuwe rozetten maken en wat het belangrijkste is, veel bloemknoppen vormen voor het volgende voorjaar. Met water geven moet men er wel op letten, dat de rozetten niet nat worden. Vooral ‘s winters kunnen nat geworden rozetten snel wegrotten en soms de hele plant vernietigen. P. allionii is ook redelijk te vermeerderen door scheuren, stekken of zaaien. De beste tijd om te stekken is vlak na de bloei. Om van deze Primula zaden te krijgen heeft men z.g,n. lang- en kortstijlige planten nodig. (zie tekening). Slechts deze bestuiven elkaar over en weer. In november wanneer men de planten van de oude verschrompelde blaadjes moet ontdoen, om schimmelvorming te voor komen, kan men ook de zaaddoosjes eraf halen en de zaden direct uitzaaien. Zelf heb ik meer dan 30 verschillende vormen in de alpiene kas staan, waarvan de bekendste zijn: - P. allionii ‘William Farle’: donker lilarose, heeft de grootste bloemen, korte stijl. - P. allionii ‘Alba’: wit, in het wild verzameld toen hij niet bloeide, puur toeval dus. Er is later nooit meer een witte P. allionii in het wild gevonden. Lange stijl. - P. allionti ‘Crowsley’: diep purper, kleine bloem maar erg mooi, vormt zeer compacte kussens. Lange stijl - P. allionii ‘Mary Berry’ donker paars, mooi wit hart, vormt tamelijk platte kussens. Korte stijl. - P. allionii ‘Hocker Edge’ donker rose, laat bloeiend, één van de gemakkelijkste vormen. Lange stijl.
- 15 -
-
P. allionii ‘Avalanohe’: crème-wit, deze maakt zelden grote kussens, rot snel weg. Lange stijl.
- 16 Andere vormen zijn o.a.: ‘Praecox’ , ‘Superba’ , ‘Viscountess Byng’, ‘Apple Blossom’, ‘Celia’, ‘Frank Barker’, Margaret Earle’, ‘Elisabeth Earle’, ‘Diana’, ‘Fanfare’, ‘Austen’, ‘Marion’, ‘Snowflake’, ‘Anna Griffith’ etc. Dit voorjaar heb ik enkele P. allionii buiten uitgeplant in tufsteen. Het resultaat is tot nu bevredigend. Ze hebben zich goed gesetteld en vormen prachtige compacte kussentjes.
Literatuur over P. allionii: -
A.G.S. Bulletin Vol.53 pag. 276—301 (veel kleurenfoto’s) Frimulas of Europe & America, G.F. Smith, B. Burrow & D.B. Lowe Pflanzen fur das Alpinenhaus, F. Kummert Collectors’ Alpines, Royton E. Heath Primeln, Fritz Köhlein
- 17 -
Harry Jans Loenen
VAN DE REDAKTIE 1.. Voor u ligt een in tweeërlei opzicht bijzonder nummer. Om te beginnen is de heer Mölle, één van onze Duitse leden, uitgebreid in de pen geklommen (Vielen Dank, Herr Mölle!). Het resultaat vindt u elders in dit nummer. In het Duits uiteraard. Weet u ook eens wat onze Duitse leden elk nummer weer moeten doormaken om de Nederlandse tekst te ontcijferen. Bovendien bevat dit nummer twee pagina’s kleurenfoto’s. (Hoe het resultaat is valt op het moment, dat dit wordt geschreven, niet te bezien. Dat kan best eens tegenvallen). Ter ere van het feit, dat de NEW de 300 leden is gepasseerd heeft de penningmeester eens diep in één van zijn potjes gekeken. Dat is nu helemaal leeg. Misschien is het mogelijk in de toekomst dat te herhalen bij elk honderdste nieuwe lid. Of voelt één van de meer bemiddelde leden zich geroepen kleurenfoto’s voor een be paald nummer te sponsoren. Over dat laatste is overleg met penningmeester of redaktie op elk willekeurig moment mogelijk. M.W. Camping
- 18 NAAR HET LAND VAN CAMBRAS D’AZE, PIC CARLIT EN CANJGOU 1. In nr. 15 van de Nieuwsbrief nam de heer Gobets ons mee naar de Triglav. Hij deed dat, om zijn eigen woorden te gebruiken, ‘en passant’, maar het werd wel een uitstapje van vier dagen, waarbij in elk geval op één dag 1300 meter hoogteverschil moest worden overwonnen. Nu is dat niet voor iedereen weggelegd. Hetzij omdat je lichamelijk conditie dat niet (meer) toelaat, hetzij om dat je daarvoor domweg te lui bent. Wel, voor dergelijke luie rotsplantenliefhebbers volgt hier een verslag van de trip, die mijn vrouw en ik de afgelopen zomer (eind juni/ begin juli) maakten naar het land, dat in de titel is aan gegeven. En waar u op ettelijke plaatsen tot boven de boomgrens komt zonder dat u daar een stap voor hoeft te doen. De enige voorwaarde is, dat u de beschikking hebt over een auto. Het zal niet elke lezer meteen duidelijk zijn, waar genoemd land ligt. Het is, erg ruw aangegeven, dat deel van de ‘Midi-Pyrénées’ dat ligt tussen Perpignan en Andorra. Het wordt van Perpignan tot Bourg-Madame in de lengte doorsneden door de N116, verder naar het westen door de N20-22-2. De streek ten noorden van Bourg-Madame wordt beheerst door de Pic Carlit (2921 m.), die ten zuiden van Saillagouse, aangeduid met de naam Cerdagne, door de Cambras d’Aze (2750 m.), terwijl meer naar het oosten het massief van de Canigou (2785 m.) het landschap beheerst. Een goede basis is Saillagouse, juist ten zuiden van de N116 tussen Mont-Louis en Bourg-Madame. En voor het geval u een verblijfsadres wilt: Hotel Planes, midden in het dorp, heeft een prima tweepersoonskamer met balkon voor 180 francs (ruim f 60,=) terwijl de ‘truite à la montagnarde’ (40 fr., ongeveer ƒ 14,=) er bijna letterlijk is om je vingers bij af te likken. Voor kampeerders is er in Osséja, ca. 10 km ten westen van Saillagouse, een kampeerterrein. Dergelijke terreinen zijn trouwens overal in de buurt te vinden. Als het u gaat zoals mij wilt u, wanneer u met vakantie gaat, graag zo gauw mogelijk naar uw bestemming. Wel, dat is makkelijk zat. Als u vandaag start en in Frankrijk de autoroute naar het zuiden neemt zit u via LyonAvignon - Montpellier - Perpignan - N1 morgen in Saillagouse.
- 19 -
- 20 Ik raad u echter aan bij Narbonne de aftakking richting Toulouse te nemen en ter hoogte van Carcasonne zuidelijk af te slaan naar de D118. Via Limoux, Quillan en Axat (u houdt steeds de D118 komt u in Mont-Louis en dan is het nog een km of 10 naar Saillagouse. De kans is echter groot, dat u inmiddels volledig in vakantiestemming bent en hoe langer hoe smallere weggetjes inslaat. Vijf km voorbij Axat bijvoorbeeld neemt u de D17 en zit dan op de ochtend na uw vertrek van huis op de Col du Garrabel al tussen de narcissen, de gentianen, Viola cornuta en Aquilegia pyrenaica. Via de Col des Moullis komt u weer op de D118 richting Mont-Louis. Of u steekt de D118 over en rijdt via de D16 en de Col du Pradel (1680 m.) naar Ax-les-Thermes. Vandaar via de N20 richting Bourg-Madame (waarbij u de Col de Puymorens - 1925 m. - over steekt) en u weet intussen, dat het dan nog maar een hanestap is naar Saillagouse. Het is misschien geen gek idee de volgende dag, de eerste volle vakantiedag, eens poolshoogte te nemen in de buurt van die Col de Puymorens. Vlak voor de col ligt rechts van de weg (van Saillagouse af gerekend) het dorpje Porté- Puymorens. Er loopt een geasfalteerd weg door het dorp dat u volgt. Het eindigt ergens in de ruimte en dan moet u te voet verder richting Etang de Font Vive. Het is een prachtig gelegen meertje, het blauwe watervlak omringd door bergpieken, waar op de achtergrond Pic Carlit bovenuit torent. U hebt het hele meertje met zijn omgeving voor u alleen, vooropgesteld dat u niet in het weekend gaat - dan kan het hier nog al druk zijn van mensen, die op forel komen vissen, vooral in het verderop gelegen en veel grotere Etang de Lanoux. De hellingen zijn in deze tijd van het jaar geel van een bremsoort, Cytisus purgans. De eerste bloemen, die in het gras opvallen, zijn die van Pulsatilla ‘sulphurea’ (zie foto) in een prachtige, diep zwavelgele vorm. Althans - dat is de naam, waaronder deze soort tot voor een aantal jaren bekend stond. Sindsdien wordt ze beschouwd als een ondersoort van de witbloeiende Pulsatilla alpina en getooid met de naam Pulsatilla alpina subsp. apiifolia. Nu ben ik het daar niet mee eens - maar dat doet er hier niet toe. Maar degene, die een schoonheid als deze opzadelt met de naam ‘alpenanemoon met selderijblad’ - want dat betekent die naam ‘apitfolia’ - moet wel een groot botanisch gat in zijn hoofd hebben. Ik houd het, althans in de rest van dit verhaal, op P. sulphurea, zelfs zonder ‘ ‘. Ook bloeit aan weerszijden van het pad Gentiana alpina - stengelloze ‘acaulis’ -bloemen maar dan van een meer hemelsblauwe kleur, met een
- 21 veel lichtere keel. En, misschien tot uw verbazing, ook tussen het gras, een tulp, Tulipa australis; tegenwoordig beschouwd als een ondersoort van T. sylvestris en dus Tulipa sylvestris subsp. Australis geheten. Een leuk tulpje met zijn felgele bloemdekbladen, aan de achterkant meer of minder rood. Soms groeien ze op het pad. Gaandeweg vallen meer soorten op, allemaal tussen het gras. Orchis sambucina, de vliergeurorchis, zowel in de gele als in de purperrode vorm, Primula integrifolia met roserode bloemen, en een narcissoort, Narcissus pseudo- narcissus subsp. pallidiflorus. (Dat de planten in deze streken af en toe bar ingewikkelde namen hebben kan ik ook niet helpen. De narcis van gisteren op de Col du Garrabel was een onderscort van de witte narcis, Narcissus poeticus subsp. radiiflorus.) Als u wilt kunt u langs het Etang de Font Vive naar het Etang (of Lac) de Lanoux lopen. U bevindt zich dan op het voetpad GE (grande randonnée) 7. Het pad loopt praktisch horizontaal om de Pic de Font Vive heen. Rechts kijkt u in de diepte met uitzicht op Pic Carlit, links een rotswand waar schoonheden groeien als Lychnis alpina, Linaria alpina, Loiseleuria procumbens, Gagea fistulosa, Viola biflora, Pinguicula grandiflora, een compact muurblcempje, Erysimum pumilum en een prachtige, witte pollen vormende walstro-soort, Galium helveticum. Onder de hoger groeiende planten vallen op Paradisea liliastrum, Asphcdelus albus, Trollius europaeus, Caltha palustris en Daphne mezereum. Het meest verrassend is misschien wel, dat Androsace van delhi er op schouderhoogte groeit, terwijl we toch niet veel hoger dan 2000 meter zijn. Prachtige zilvergroene kussentjes met daarop de witte bloemen in groten getale. Trouwens - niet bij alle planten is dat het geval - sommige hebben het kennelijk moeilijk voldoende vocht en voeding te vinden op de kale rotsen en zijn gedeeltelijk dood. Het loont de moeite zo’n dood stuk mee naar huis te nemen. Het geheel fijnwrijven en zaaien. Alle kans, dat u volgend jaar zaailingen krijgt want er zit praktisch altijd overjarig zaad in zulke dode Androsacedelen. Van de ‘barrage’ aan het begin van het Lac de Lanoux is het niet al te moeilijk Pic Carlit te beklimmen. Maar dat valt buiten het ‘luie’ kader van dit verhaal.
Foto’s volgende pagina’s: linksboven Senecio leucophyllus linksonder Globularia repens rechtsboven Gentiana pyrenaica rechtsonder Anemone ‘sulphurea’ en Ranunculus pyrenaeus
- 22 -
- 23 -
- 24 Die Pic Carlit is trouwens ook van de andere kant te benaderen. Van Saillagouse naar Mont-Louis, daar de D118 nemen richting Duillan, na enkele kilometers linksaf de D60 naar het Lac des Bouillouses (ruim 2000 m.). Hier het voetpad GR 10 opnemen en dan bent u na hoogstens een kilometer het uitzicht op alle geparkeerde auto’s (want het kan hier behoorlijk druk zijn) en verdere troep kwijt en bent u, als u van het pad afdwaalt, rondom omringd door Gentiana pyrenaica (zie foto). Die heb ik nergens in de Pyreneeën mooier zien bloeien dan hier bij het Lac des Bouillouses. Meestal zie je maar één of hoogstens enkele bloemen maar hier bloeien tot tien bloemen tegelijk aan één plant. Gentianenbloemen hebben als regel vijf kroonbladen met daartussen, meestal nauwelijks zichtbaar, de vijf kelkslippen. Die laatste echter zijn bij G. pyrenaica practisch net zo groot als de kroonbladen en hebben dezelfde kleur, zodat het lijkt alsof de bloem tien kroonbladen heeft. De kleur verschilt van alle andere blauwbloeiende gentianen, is meer paarsblauw. De planten groeien zonder uitzondering tussen diverse grassoorten in compacte, puur veenachtige grond. Ik ver onderstel, dat ze in het voorjaar, als de sneeuw smelt, zelfs onder water staan. Onder dezelfde omstandigheden, maar altijd iets (decimeters) hoger groeit Gentiana alpina. De soort vormt vierkante meters grote plakkaten, misschien tien procent van de groeipunten geeft een bloem. Hier, in de buurt van het Lac des Bouillouses, kun je het meemaken dat je van af één standplaats vier soorten gentiaan ziet bloeien: pyrenaica, alpina, kochiana (‘acaulis’-type) en verna. Een dag lang kunt u hier van meertje naar meertje dwalen, weer zonder een mens te zien. De planten laat ik verder meer schieten. Alleen noem ik de decoratieve bladrozetten van Veratrum album, die hier zonder uitzondering ‘met de voeten in het (stromende) water’ groeit. Het wordt tijd om de steven te wenden richting Cambras d’Aze. Vroeger liep er een verharde, ongenummerde weg (een ‘route forestière’) zuidelijk van Saillagouse, die de Gorge du Sègre volgde richting Spaanse grens hoog in de bergen. Deze bleek de afgelopen zomer te zijn afgesloten, zodat u er met de auto niet terecht kunt en zult moeten lopen. Als u dat niet doet mist u veel. Maar er zijn andere mogelijkheden. Als u Osséja door rijdt komt u eveneens op een ‘route forestière’, die u rechtstreeks (nou ja - rechtstreeks het aantal haarspeldbochtjes is bijna niet te tellen, maar de weg is niet
- 25 moeilijk) op de Pia de Sahinas (ca. 2200 m.) brengt (Pla is het Pyrenese woord voor hoogvlakte). U zit dan ver boven de boomgrens. Hier geen woeste bergen maar zachtg1ooiende hellingen, waar het gemakkelijk lopen is en waar u prachtige vergezichten hebt. Uw enige gezelschap bestaat uit af en toe een kudde koeien of paarden, die hier in de zomermaanden leven als God in Frankrijk, voorzover ze van het vrouwelijke geslacht zijn hun kalveren of veulens werpen en in de herfst weer naar het dal worden gebracht. Als u een stoutmoedig autorijder bent kunt u rijden tot bijna de Cime Mourére. Maar nodig is dat helemaal niet, want al lopende ziet u heel wat plantkundige schoonheden. Ik noem er slechts één, die hier op de Pia de Salinas werkelijk de show steelt: de Pyreneeënvorm van Ranunculus parnassifohius. In zijn normale vorm heeft R. parnassifolius praktisch witte bloemen, niet al te groot, aan ca. 10 cm hoge stengels. De vorm, die in dit gebied overal boven de 2000/2500 m. voorkomt heeft bloemen zo groot als een rijksdaalder, praktisch stengelloos, grondkleur wit, aan de bovenzijde intensief rood geaderd, de onder kant rozerood. Het AGS-bulletin geeft in Vol.54 no. 1 op pagina 47 een beschrijving van deze vorm onder de naam R. parnassifolius ‘Nuria’ en een prachtige kleurenfoto op pag. 49. In Vol.53 no. 4 wordt op pag. 380 de hybride met R. Pyrenaeus beschreven (afbeelding pag. 382) onder de naam R. x flagaultii ‘Noufonts’. De vindplaats, Col de Noufonts, ligt hemelsbreed niet ver van de Pia de Salinas. Verder moet u letten op Senecio leucophyllus (zie foto ). Het is de mooiste grijsbladige plant die ik ken. De soort komt uitsluitend in dit deel van de Pyreneeën voor en is hier overal boven 2000 m. op puinhellingen te vinden. Ze schijnt niet in cultuur te zijn, 4 van de redenen, waarom ik wat materiaal mee naar huis nam (zaad was niet te vinden, ook in de natuur bloeit de plant erg schaars). Dat de cultuur niet gemakkelijk is, bleek later wel - alles is intussen al in de plantenhemel. Een tweede mogelijkheid om per auto ver te komen is het weggetje voorbij Err. U kunt het niet missen - de aftakking van de N116 wordt ontsierd door een grote hoeveelheid reclameborden, die het achterliggende gebied aanprijzen. Het is namelijk bezig ontsloten te worden als skigebied. Milieutechnisch hevig te betreuren, maar als zo’n ontsluitingsweg er eenmaal ligt zou het te zot zijn er niet van te profiteren. Laat u niet afschrikken door het verkeersbord, dat halverwege gemotoriseerd verkeer de doorgang verbiedt - ook de Fransen trekken er zich niks van aan en u kunt per auto tot aan de voet van de Puigmal rijden. De beklimming is niet moeilijk, maar de top ligt op 2909 m.
- 26 Landschappelijk (en misschien ook wel botanisch) is het dal van de Eyne het mooiste dal ten zuiden van de N116. Het loopt van het dorpje Eyne (1350 m.) naar de Col de Nuria (2500 m). Het pad omhoog volgt het riviertje Eyne en alleen al dat stromende water de hele tijd naast je is een genot. Hier en daar is de rivier omzoomd door Lilium pyrenaicum, die begin juli net in bloei begon te komen, terwijl de hellingen op sommige plekken blauw zijn van Linum narbonense en Aquilegia pyrenaica. Verderop kunt u, naast soorten die u al eerder zag, genieten van Pulsatilla vernalis, Doronicum clusii, Nigritella nigra, Iberis sempervirens en hogerop I. spathulata, Armeria alpina, Aster alpinus, het oranje klaproosje Papaver pyrenaicum, om er maar enkele te noemen. Op vochtige plekken natuurlijk Gentiana pyrenaica. En als u geluk hebt vindt u Adonis pyrenaica, al is die op een afstand moeilijk te onderscheiden tussen al het geel van Pulsatilla sulphurea en Trollius europaeus. Maar ook naar de Col de Nuria is een ‘luie’ weg, al vergt dat wel een eindje omrijden. Voordat u echter Saillagouse definitief verlaat nog enkele tips. Als u dat nog niet mocht hebben gedaan maak dan eens een autotochtje over de N118 van Mont-Louis richting Quillan. En geniet van de velden vol witte narcissen langs de weg. Of van de velden vol Trollius, die hier staan te bloeien zoals bij ons de boterbloemen. En sla eens een zijweggetje in (die allemaal weer op de N1 uitkomen) waar sommige hellingen geel zien van de Gentiana lutea. Die dan wel voor een deel zijn omgewoeld door lieden, die op zoek zijn naar de wortels om daar een likeursoort van te stoken, maar vanuit de auto zie je dat helemaal niet. Neem het Château du Donézan, de ruïne van een Katharenkasteel bij Quérigut, als eindbestemming. En vooral: rijdt eens richting Andorra. Nee, niet naar Andorra la Vella (of Andorre-la-Vieille) zelf, want dat is een verschrikking. Via de Col de Puymorens naar de Pas de la Case en daar de auto parkeren. Links van de N22 gaan lopen richting Port d’Envalira. Dat kan betrekkelijk dicht langs die weg, want omdat u hoger loopt merkt u praktisch niets van het verkeer. Pulsatilla sulphurea bloeit hier bijna massaal, maar minstens zo opvallend zijn de grote bossen Anemone narcissiflora. Nergens zag ik ze mooier dan hier. Tien tot vijftien grote bloemen op flinke stengels, die inderdaad aan die van Narcissus poeticus doen denken. Boven de Port d’Envalira zelf valt ook best een dag zoek te brengen. U zit dan op 2500 m. en hoger in weer een over het algemeen zacht glooiend landschap. Waar de sneeuw pas is verdwenen staat Gagea fistulosa bij vier kante meter te bloeien (ik neem tenminste maar aan, dat het G. fistulosa is -
- 27 ‘t is niet eenvoudig met de Gagea’s) Hetzelfde is met Primula. integrifolia het geval, maar wie deze ooit op de Bernina heeft zien bloeien vindt het hier maar miezerige bloemetjes. Ranunculus pyrenaeus (zie foto) daarentegen komt hier voor in zijn mooiste vorm. De soort komt overal in het beschreven gebied voor boven een bepaalde hoogte, maar soms in een vorm ‘die het aankijken nauwelijks waard is’. Hier echter grote, stralend witte bloemen met grote bossen oranjegele meeldraden. Prachtig ! De ‘luie’ weg naar Col de Nuria dus. Daarvoor rijden we via BourgMadame naar de Spaanse grens, passeren Fuigcerda (geen tijd aan besteden, het heeft smaak noch kraak) en begeven ons naar het stadje Ribes de Freser (afstand Saillagouse - Ribes de Freser ca. 60 km). Ook daar raad ik u aan niet langer te blijven dan nodig is. Het heeft echter één groot plusplunt in de vorm van een stationnetje, waarvandaan de ‘cremallera’, een tandradbaantje richting Nuria vertrekt. (Heenreis –pujades- 9.30, 11.30, 15.00 en 17.00 uur, terug reis -baixades- 10.30, 13.30, 16.00 en 18.00 uur.) Vooral bedoeld voor pelgrims naar het Sanctuario in Nuria, hoog in de bergen, maar bovendien ideaal voor luie vakantiegangers. Op de heenreis aan de rechterkant bij het raam gaan zitten, u ziet dan onderweg op de steile puinhellingen beneden u de mooiste Pulsatilla sulphurea en Lilium pyrenaicum bloeien (en nog veel meer natuurlijk). Rond het stationnetje en het sanctuario is het weer de bekende troep, maar als u gaat lopen bent u dat gauw genoeg kwijt. Als u links aanhoudt komt u vrij gemakkelijk bij de Col de Nuria, rechts gaat naar de Col de Noufonts. Daphne cneorum, niet hoger dan 5 cm, bloeit er overdadig. Nigritella’s en Pinguicula grandiflora bloeien overal. Bovendien groeit er een mooie vorm van Primula latifolia. Volgens Smith, Burrow en Lowe ‘Primulas of Europe & America’ moet dat de forma pyrenaica Pax zijn en dat klopt wel: “the most vigorous form, with more numerous flowers and larger, more deeply toothed leaves”. En misschien loopt u ook aan deze kant Adonis pyrenaica tegen het lijf. Nu u toch aan de Spaanse kant van de grens zit loont het de moeite 25 km verder te rijden naar Camprodon. (Hotel: Güell aan het stadspleintje, calefaccié central, ascensor en plats tfpics; tussen Camprodon en Setcases, bij Vilalonga de Ter, ligt een kampeerterrein). Via Setcases rijdt u tot aan het einde van de wereld (Ulldeter), die daar weer volkomen verpest is ten gerieve van de skiliefhebbers. Maar wie ben ik om dat de mensen hier kwalijk te nemen. Eén richteltje over en u bent de troep kwijt en helemaal alleen. De Portella de Mantet (2478 m.) en de Fic de la Donna (2714 m.) zijn niet ver, de hele wereld is hier bedekt met
- 28 Rhododendron ferrugineum, over Fulsatilla sulphurea spreek ik maar niet meer en ook hier groeien op puinheilingen Senecio leucophyilus en Ranunculus parnassifolius. Om die te bereiken moet u eerst wel een ‘puinhelling’ bestaande uit rotsblokken van 1-4 m. doorsnede door worstelen, maar tussen die rotsblokken groeien en bloeien ook weer veel interessante zaken, die mooi gelegenheid geven af en toe even op adem te komen. Een eindje voorbij Setcases ligt rechts van de weg een kei met daarop in bruine verf geschilderd een pijl en ‘Espinavefl’ . U zou het op dit punt niet denken, maar dit is de toegang tot het paradijs. M.W. Camping Wordt vervolgd.
ZAADDISTRIBUTIE 1989 - 1990 De zakjes zaad stromen binnen! Tot 1 december kunt u nog uw zaden opsturen naar: - Mevrouw P. Muller, Noolseweg 2, 1262 EC Blaricum. Ook bestaat de mogelijkheid om uw zaden persoonlijk aan haar of aan ondergetekende te overhandigen op 18 november op de lezingendag. Ter herinnering: - gebruik postzegelzakjes of kleine, envelopjes, waarop u de wetenschappelijke naam vermeldt; - voeg zo mogelijk een lijst toe, waar op u uw uitgezochte zaden opschrijft (bij voorkeur alfabetisch) De zaadlijst zal in de eerste Nieuwsbrief van 1990 worden geplaatst, waarna u zaad kunt aanvragen. Krien Wesenhagen
- 29 VAN DE REDAKTIE 2. Het adresetiket op uw Nieuwsbrief wordt geleverd door de computer. Nu is uw onderdanige dienaar computertechnisch een volslagen analfabeet. Het enige, dat hij weet is, dat je met die dingen alles kunt doen. (De etiketten op volorde van postcode drukken bijvoorbeeld, waardoor de porto kosten aanzienlijk lager worden.) Bij het adresseren van nummer 16 viel me een adres op, waarvan ik zeker wist, dat de geadresseerde al lang geen lid meer was. Later miste ik enkele adressen, waarvan ik even zeker was, dat ze wel lid waren. Je gaat dan verder controleren en ontdekt, dat er heel veel niet klopt. Leden ertussen, die al lang hebben bedankt; nieuwe leden, die niet zijn opgenomen; nieuwe adressen, die op het oude zijn geadresseerd; en wat er verder maar fout kan gaan in een adressenbestand (ik zei toch, dat een computer alles kan?) Het in orde brengen van één en ander is één van de redenen, dat u het nummer wat erg laat kreeg. De mogelijkheid bestaat, dat ook bij (een) vorig(e) nummer(s) iets fout is gegaan; wilt u, voor het geval u een nummer niet hebt ontvangen, dat melden bij de redactie? U krijgt het dan alsnog toegestuurd. M.W. Camping
Advertentie. Te koop: lavasteen voor rotstuin ƒ 350,= per ton excl. B.T.W. eventueel thuis geleverd tegen vrachtkosten. B. Noordhuis Noordwolderweg 59 8393 RD VINKEGA (Fr.) tel 05613-1522
- 30 RAOULIA Eine liebenswerte Gattung. Sicherlich ergeht es Ihnen auch so, dass Sie zu bestimmten Zeiten für bestimmte Pflanzengruppen eine bestimmte Vorliebe haben. Durch einen Zufall hat man von einer nicht alltäglichen Pflanze etwas ge-hört, gesehen, gelesen; sie fasziniert einen ganz besonders, und man möchte sie besitzen. Alles wird nun versucht ihrer habhaft zu werd-en. Kataloge werden gewälzt, Freunde angesprochen, Samen tausch-listen werden abgeklopft und plötzlich irgendwann besitzt man “SIE” - die “Langgesuchte, Heissersehnte”. Und da man ja alle Register gezogen hat - nicht nur einmal - manchmal auch gleich mehrfach. Durch das Studium der zur Verfügung stehenden Literatur, wie Fachbücher, Fachzeitschriften, Sonderdrucken usw. ist man längst auf andere Arten der gleichen Gattung aufmerksam geworden. Nun geht die Jagd erst richtig los. Man bemüht sich, man pflegt, man hätschelt - zwischendurch jedoch wurde alles Schriftliche fleissig weiter studiert und neue Familien und Arten tauchen auf. Diese konzentrierte Hinwendung auf die eine Gattung lässt, nachdem eine gewisse Sättigung eingetreten ist, dann doch langsam nach. Wahrscheinlich wird dieser Genus irgendwann einmal wieder die beson-dere Liebe auf sich ziehen. So ist em ständiges kommen und gehen im geistigen Pflanzengefüge. Eine Gattung jedoch hat mcm Interesse stets wach gehalten, seit ich zum erstenmal mit ihr in Verbindung kam. Mit der Entstehung meines ersten Steingartens geriet eine graulaubige, bodendeckende und immergrüne Pflanze in meine Hände, die sich zunächst RACU-LIA AUSTRALIS nannte, aber heute als RAOULIA FIOCKERI heraussteilt. Seitdem lösst mich die Gattung RAOULIA nicht mehr los. Naturlich behandelte ich diese neue Pflanze “damals” wie jede andere “damals”, als ich eben noch weitgehend unbedarft war. Ich pflanzte sie ganz einfach aus, in normalen Gartenboden als Boden-decker. Im Sommer ging das ja noch, und em bisschen Zuwachs war auch da, den folgenden Winter aber überlebte dieses entzückende Geschöpf nicht mehr. Die Erinnerung an diesen grauen Flächenbildner liess mich nicht mehr los. Endlich nach dem Erwerb einer weiteren Pflanze experi-mentierte ich nach Teilung mit Substrat und Sonnenlage. Und siehe da, diese schwierige Pflanze gedieh und überstand den nächsten Winter, Heute, nach einigen Jahren, lebt sie immer noch. Als bester Pflanzplatz stellte sich eine etwas
- 31 erhöhte Stelle mit sehr guber Drainage, kiesiger Oberfläche, sandigem Substrat und besonders heller Lage mit viel Sonne heraus. Gelegentliche Berieselung im trockenen Hochsommer ist anzuraten. Auch an Regenschutz ab Spätherbst bis etwa März sollten Sie denken, denn das winterliche Schmuddelwetter ist ja in unseren Breiten “der” Feind all unserer Alpinen. Am besten überstehen die Pflanzenteile den Winter auf Stein oder auf grossem Kies aufliegend. Dies wird durchaus verständlich, wenn man den natürlichen Standort kennt. RAOULIEN kommer nur in Neuseeland und auf Steward Island vor (und weder in Australien, Tasmanien noch auf Neuguinea, wie häufig fälschlicherweise beschrieben, hierbei handelt es sich ausnahmslos um Synonyme). Die 22 Arten (und einige Unterarten) der’ Gattung RAOULIEN kann man grob in zwei Wuchsformen unterteilen: die Mattenpflanze und die Polsterpflanze. Wobei teppichbildend Arten zu den leichter gedeihenden RAOULIEN ge-hören meist in steinigen Flussbetten Rändern (siehe oben) vorkom-mend und bei uns, zumindest einige Arten, im Handel zu erhalten sind. Es bleibt zu wünschen, dass sich das Sortiment der Gärtene-reien langsam erweitert, was sicher durch bessere Kenntnis der Wuchseigenschaften und entsprechende Einfuhren auch zu erreichen sein wird. Die Polsterbildenden sind in der Regel an Windecken und Felsfluren angesiedelt und hierzulande bestenfalls einmal bei Pflanzen-Liebhabern und botanischen Gärten zu sehen. Dies wird wohl auch so bleiben, da der jährliche Zuwachs wirklich sehr gering ist. Leider herrscht im Handel em rechter Namens-Wirr-Warr. Nach meinen Feststellungen werden häufig folgende Arten falsch benannt: R. LUTESCENS R. AUSTRALIS R. LOGANI R. TENUICAULIS
ist R. AUSTRALIS ist R. HOOKERI ist R. x spec. NOVA ist R. SUBSERICEA
Also Vqrsicht! RAOULIEN hybridisieren in der Natur sehr leicht, auch mit anderen Gattungen, wie z.B. mit LEUCOGENES. RAOULIEN gehören der Familie der Korbblüter (COMPOSITAE - ASTERACEAE) an, was man relativ leicht an den aufsitzenden Blütchen erkennen kann, auch wenn sie, bis auf R. GRANDIFLORA, recht unscheinbar sind, aufgrund der Vielzahl durchaus aber auffallend.
- 32 Nun zurück vom kleinen Ausflug ins Botanische in heimische Gefielde. Gelegentlich sterben bel mir im Garten einzelne Pflanzenteile ab, auch im Sommer. Hinter die Ursache bin ich noch nicht gekommen. Der Gesamtpflanze macht dies, Gottseidank, wenig aus, da die hier beschriebene Mattenpflanze ja auf dem Boden immer weiter “kriecht”. Eigene recht gute Erfahrungen habe ich inzwischen im Freiland mit folgenden Arten machen können: R. AUSTRALIS, R. HAASTII, R. HOOKERI, R. MONROI, R. SUBSERICEA und natürlich R. GLABRA der am leichtesben gedeihenden Art. Vorsichtshalber im Alpinenhaus (ungeheizt) habe ich noch einige teppichbildende RAOULIEN beherbergt, u.a. die fast schneeweisse R. YOUNGII, vielleicht die Schwierigste dieser Wuchsform. Überwiegend in Sandkultur, natürlich auch im Haus, sind bei mir noch etlich z.T. recht eigenartige polsterbildende RAOULIEN, darunter Hybriden, in Pflege. Sié wird ja von Herrn Michael Kammerlander (Bot. Garten Würzburg), einem hervorragenden Pflanzenkenner, erfolgreich angewandt und für schwierige Zöglinge besonders empfohlen. Em paar Neuankömmlinge sind dabei, die von der grossen Neuseeland-Pflanzen-Kennerin Frau Ursula McHardy gerade eingeführt wurden und sich hier von den Strapazen und dem Jahreszeitenwechsel erholen sollen. Mir bereitet der Anblick und die körperlich Berührung mit den RAOULIEN immer wieder grosse Freude. Damit auch der nicht ganz so spezialisierte Pflanzenfreund RAOULIEN besser bestimmen kann, habe ich versucht, nach dem Studium einer grossen Zahl entsprechender Bücher, aber im wesentlichen auf der Grundlage von Flora of NewZealand, Allen, 1961 sowie der Ergänzung von 1987 eine Zusammenstellung dieser Gattung zu entwickeln. Ich hoffe, die nachfolgend abgebildete Liste wird eine kleine Hilfe sein, besser in diese Pflanzengattung einsteigen zu können und ohne weltergehende Literatur, die beim Pflanzenliebhaber vorhandenen Arten zu erkennen und dem Gärtner Irrtümer in der Benennung weitgehend zu vermeiden. Vielen Dank Frau Ursula McHardy und Herr Michael Kammerlander für Ihre Hilfe. Ich wünsche dieser feinen Gattung mehr Verbreitung. RAOULIA Eine liebenswerte Gattung. Verwendete Literatur. 1. ALLGEMEINE LITERATUR. Focko Weberling - Morphologie der Buiten und Blütenst Schubert-Wagner - Pflanzennamen und botanischen Fachwörter
- 33 Jacob/Jager/Ohmann - Botanik Uni Taschenbücher 1431 Strasburger - Lehrbuch der Botanik Willkomm - Bilderatlas Fflanzenreich Will Ingwersen - Ingwersen’s Manual of Alpine Plants Oxford University Press 1978 - Flowering Plants of the World 2. NEUSEELAND. Allan - Flora of New Zealand Vol.1 1961 und Ergänzung 1987 J. Salmon - Collin’s Guide to the Alpine Plants of New Zealand Mark/Adanis - New Zealand Alpine Plants L.B. Moore/Irwin - The Oxford Book of New Zealand Plants J.T. Salmon - New Zealand, Flowers and Plants in Colour Th. Kirk - The Student’s Flora of N.Z. and outlying Islands Pavel Slauf - Alpinsky NOVÉHU ZELANDU Th. Kirk - Flora of New Zealand unbek. - New Zealand Flowers 3. AUSTRALIEN. The Essentia Reference Guide to Native and Exotic Plants in Australia Field Guide Australien Wildflowers Australien Native Plants Flowers Plants Australia Alpine Plants of Australia Colins Field Guide to the Wild Flowers of South East Australia Field Guide South East Australia Flora of South Australia (versch. Ausgaben) Flora of Central Australia 4. NEU GUINEA. The Alpine Flora of New Guinea Handbooks Flora Papua New Guinea The Alpine Flora of New Guinea (Vol.4)
- 34 -
- 35 -
- 36 -
- 37 5. TASMANIEN. The Student’s Flora of Tasmania Flora of Tasmania Volker Mölle Hohlweg 11 6460 GELNHAtJSEN - ROTH Tel. 06051 - 5090
OPSPORING VERZOCHT Op zaterdag 30 september j.l. is tijdens onze show/ruil/ verkoopdag een bak met planten van één van onze leden meegenomen. Op het eind van de show was hij nog even naar de tropische kassen gaan kijken. De “standhouders” naast hem waren toen nog aanwezig. Maar toen hij terug kwam waren zij, evenals vele anderen, vertrokken. Evenals de hard plastic bak van 45 bij 42 cm. Ondanks diverse telefoontjes lukte het tot nu toe niet de bak te achterhalen. En dat is erg sneu, vooral vanwege de inhoud. Er zaten ongeveer 25 planten in, waaronder Lewisia’s (tweedyi en leana), Ramonda’s, Saxifraga’s (longifolia, hostii, grisebachii), Dianthus, een Androsace vandellii, een Onosma, Erigeron, Linaria, Hieraceum, Douglasia, Sedum humifusum enz. Het bestuur wil iedereen oproepen nog eens na te gaan of hij (of iemand die hij kent) niet per abuis deze bak met inhoud heeft meegenomen. Zou hij in dat geval contact willen opnemen met het slachtoffer, dhr. B. Walet in Hilversum, tel. 035 - 857796. Namens het bestuur bij voorbaat mijn dank voor uw mede werking. E.J. van de Kaa
- 38 -
Copy voor het volgende nummer s inzenden uiterlijk 15 Januari 1990.
- 39 -
- 40 -
- 41 -