Examen Inleiding tot Bouwtechnisch Ontwerpen ( 8 / 6 / 2009 ) Algemeen Het examen bestond uit zes vragen waarvan je er één naar keuze onbeantwoord mocht laten (zonder impact te hebben op je resultaat). Het examen telt voor 2/3 mee voor het vak, je punten voor de slimme structuur en het bouwverslag vormen het overige 1/3. Hieronder staan de vragen zoals ik ze opschreven heb na mijn examen. Ik vond het examen verdacht gemakkelijk en ik raad je aan niet te leren aan de hand van dit examen maar alles te blokken. Dit examen kan je wel inzicht geven in welk soort vragen hij zal stellen. Zoals je zal zien, is het vooral belangrijk dat je alles goed begrijpt. Ook naar de les gaan is handig want er komen vragen uit de les (zie vraag 3). Behalve je studentenkaart, dat je bij elk examen nodig hebt, heb je niets nodig.
Examen Vraag 1 Verklaar waarom boogstructuren van steenachtige materialen gemaakt kunnen worden. Waaraan moet de boog voldoen zodat hij ook bij veranderlijke belastingen stabiel blijft?
Vraag 2 Verklaar welke spanningen zorgen voor de draagkracht van gewapend beton. Geef een indicatie van het nut van wapening in de drukzone en verklaar. Illustreer aan de hand van een ligger op twee steunpunten met een uniform verdeelde belasting.
Vraag 3
Leg duidelijk de constructie uit zoals op de foto en het plan, met name voor de horizontale belasting.
Vraag 4 Bespreek het anisotroop mechanische gedrag van hout en hoe het impact heeft op de weerstand die het biedt tegen druk of trekspanningen. Bespreek ook wat het effect van water op hout, bijvoorbeeld krimp of uitzetten, wat de impact is op de mechanische eigenschappen en hoe de zaagrichting van belang kan zijn.
Vraag 5 Bespreek de samenstelling van beton en de logica tussen de verhoudingen. Bespreek ook het belang van de water / cement ratio.
Vraag 6 Reken Rtotaal, U en Q uit van een glasplaat (gegeven: d=4mm, Tu=-10°C, Ti=22°C, λ=1W/ mK, Ru=0,04m²K/W en Ri=0,17m²K/W). Geef ook het temperatuurverloop. Bespreek het thermisch transport van de glasplaat. Bespreek en vergelijk met een dubbel beglazingssysteem.
Examen Architectuurgesciedenis ( 17 / 6 / 2009 ) Algemeen Het examen bestond uit drie vragen, waarvan één een kader invullen met architecten en hun gebouwen of traktaten (krijg je zeker). Daarnaast nog twee vragen die peilen naar je inzicht in de stijlen. De leerstof bestaat uit de colleges (zowel voor als vanaf de Renaissance) en uit de Trachtenberg (vanaf de Renaissance). Daarnaast is er ook een lijst met architecten die zeker te kennen zijn. Zorg dat je die erg goed kent! Voor de inhoudelijke vragen is het normaal gezien voldoende om je notities uit de les goed te blokken. Behalve je studentenkaart, dat je bij elk examen nodig hebt, heb je niets nodig.
Examen Vraag 1 Gegeven: zes foto's (o.a. van het Pantheon, Sant'Andrea, Santa Maria della Vittoria, Looshaus, Logetta di Sansovino) Vul in de tabel per gegeven periode (in de rij met de datum van de periode) het nummer in van de foto van het gebouw uit die periode en geef de naam van het gebouw en de architect. Geef per periode 5 architecten uit de lijst hieronder die actief waren tijdens de gegeven periode. Geef ook telkens ook de naam van een traktaat of van een gebouw en de plaats van het gebouw. Voor twee architecten hoef je geen gebouw of traktaat te geven. Geef per periode nog een architect die niet in de lijst voorkomt (in de zevende rij van elke periode). Geef van vijf architecten ook nog een twee gebouw of traktaat. De lijst bestond een kleine 40 architecten, gaande van Bramante tot Pozzo, Smythson, de Vauban... periode 1500-1550
1740-1780
1890-1920
architect
gebouw/traktaat
2de gebouw/traktaat
Vraag 2 Gegeven: twee foto's (resp. 2.1 en 2.2)
Geef de naam, plaats en datum van de getoonde gebouwen. Geef de naam van de aangeduide delen op 2.2 (de beeldengalerij en het triforium waren aangeduid). Geef de stijl van beide gebouwen en bespreek drie stilistische verschillen van deze geografische varianten.
Vraag 3 Vat de verhouding tussen de wetenschappen en/of wiskunde en de architectuur in de 15de, 17e en 19de eeuw kort samen. Werk het voor één eeuw uit (met voorbeelden).
Examen Architectuuractualia ( 30 / 1 / 2009 ) Algemeen Het examen bestond uit een zestal open vragen. Bij de meeste vragen werd gevraagd om te vergelijken. Het is dus belangrijk om de cursus goed te snappen eerder dan alles van buiten te kennen. Je hebt waarschijnlijk al gemerkt dat zijn cursus bestaat uit een aantal teksten. Sommige teksten zijn erg nuttig met het oog op het examen, andere staan vol met details. Sommige teksten zijn vlot te leren, andere zijn een merde om te blokken. Het is dus handig als je goede notities neemt in zijn les, ook al verklaart de prof regelmatig dat alles in zijn cursus staat. Ook moet je van een aantal belangrijke gebouwen (vooral bij Willy Van Der Meere) de plannen goed kennen. Behalve je studentenkaart, dat je bij elk examen nodig hebt, heb je niets nodig.
Examen Vraag 1 Welke belangrijke tendensen zijn er te bemerken op Expo 58? En zijn er verschillen tussen het werk van Belgische architecten en dat van buitenlandse architecten? Toon aan met enkele paviljoenen.
Vraag 2 a) ... (ook een vraag over het IZH en het CECA-huis). b) Vergelijk het CECA-huis van Van Der Meeren met een groot appartement (tussen de circulatietorens) van de hoogbouw in Hoog-Evere van Van Der Meeren op volgende vlakken. Toon aan met plannen of doorsnedes: – dragende constructie – prefabricatie – inrichting en indeling
Vraag 3 Vergelijk het circulatiesysteem van het IZH-gebouw van Van Der Meeren met het circulatiesysteem van l'Unité d'Habitation van Le Corbusier.
Vraag 4 Geef de algemene kenmerken van het postmodernisme en geef enkele belangrijke postmoderne architecten en hun realisaties.
Vraag 5 Vergelijk de architectuuropvattingen van Luc Deleu en bOb Van Reeth.
Vraag 6 Bespreek de architectuuropvattingen van Rem Koolhaas en toon aan hoe hij die toepast in zijn ontwerp voor het Sea Trade Center in Zeebrugge. Leg ook een verband het manifest 'De Ringcultuur' van Willem-Jan Neutelings en de inzending van Team Hoogpoort voor het Europakruispunt in Brussel. Illustreer aan de hand van enkele schetsen.
Examen Ontwerpleer ( 20 / 1 / 2009 ) Algemeen Het examen bestond uit drie open vragen, waarvan één een ontwerp bespreken aan de hand van een bijgevoegd plan (krijg je zeker). Daarnaast nog een vraag uit de Ching en een vraag uit de les (volgens de prof dan toch). De belangrijkste vraag is het bespreken van het ontwerp, voor de rest stelt het examen niet zo veel voor. Naar de les gaan kan handig zijn omdat de prof in de les constant ontwerpen zit te analyseren. De vraag uit de les was in ons geval nu niet direct een vraag waarvoor je al je notities goed moest geblokt hebben maar ik durf niet te zeggen of dat altijd zo is ;-) Behalve je studentenkaart, dat je bij elk examen nodig hebt, heb je niets nodig.
Examen Vraag 1 Onderstel dat u een tiental ongeveer identieke elementen (ruimtes) moet samenbrengen binnen het kader van een bouwprogramma, leg dan systematisch uit welke configuraties er mogelijk zijn; en geef voor elk van hen een (gekend) voorbeeld. Noot: kenmerken waren niet nodig, enkel opsommen.
Vraag 2 Gegeven: p. 57 van de Ching In welke context gebruikte Le Corbusier deze vier tekeningen en wat wilde hij er mee aantonen.
Vraag 3 Gegeven: plan en 3D-schets van Woning Valckenaers van Willy Van Der Meeren → zie elders in deze AM Analyseer bijgevoegd ontwerp naar zijn formeel-ruimtelijke kwaliteiten.
Examen Informatica 1e Bachelor Burgerlijk Ingenieur Architect Academiejaar 2006-2007 24 januari 2007
ENKELE RICHTLIJNEN
Schrijf op elk blad onderaan uw naam en vooral uw stamnummer. Zo vermijdt u dat er bladen verloren raken. Er is een verschil tussen bondig en kort, maar er is ook een verschil tussen volledig en breedsprakig. Volledig en bondig zijn kwaliteiten die ik waardeer, de twee andere eigenschappen niet. Maak dus steeds duidelijk wat u bedoelt, maar haal er geen irrelevante elementen bij. Er is normaal (ruim) voldoende plaats voorzien in de kaders voor de antwoorden (tenzij u heel groot schrijft). Het is dus niet zo dat u voor elke vraag de volledige ruimte moet gebruiken. Mocht u toch onvoldoende plaats hebben, geef dan duidelijk aan waar ik het vervolg van het antwoord kan vinden. Ik vraag zeker geen schoonschrift, alleen een minimum aan leesbaarheid. U kan de achterzijde van de vragenbladen indien nodig als klad gebruiken. Ik zal dit klad echter niet verbeteren (referenties in het genre van “zie klad” zijn dus uit den boze). Voor het gedeelte met gesloten boek (Deel 1, pagina’s 1 tot en met 6) heeft u 90 minuten tijd. Voor het gedeelte met open boek (Deel 2, pagina’s 7 tot en met 13) heeft u eveneens 90 minuten tijd. Voor het gedeelte met open boek, mag u alle achtergrondinformatie (cursus, slides, eigen notities,…) gebruiken die u wenst. Alleen communicatiemiddelen zijn verboden, maar dit had u waarschijnlijk wel vermoed.
Examen Informatica 2007-01-24
Examen Informatica 1e Bachelor Burgerlijk Ingenieur Architect Academiejaar 2006-2007 24 januari 2007 Deel 1
Gedeelte met gesloten boek
Vraag 1 1a) Wat is het nut van de scheiding van inhoudelijke informatie en vormgeving in een tekstverwerker?
1b) Met welke hulpmiddelen kan deze scheiding gerealiseerd worden?
Naam:
Stamnummer
Deel 1-1/13
Examen Informatica 2007-01-24
Vraag 2 Welke stappen leiden van een softwareprogramma geschreven in een hogere programmeertaal naar een uitvoerbaar programma?
Naam:
Stamnummer
Deel 1-2/13
Examen Informatica 2007-01-24
Vraag 3 3a) Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen bitmapbeelden en vectoriële beelden?
3b) Geef voor elk van beide formaattypes een voorbeeld van een afbeelding waarvoor dit formaattype het meest geschikt zou zijn.
3c) Geef een voorbeeld van concrete formaten voor elk van beide types.
Naam:
Stamnummer
Deel 1-3/13
Examen Informatica 2007-01-24
Vraag 4 4a) Wat zijn de typische kenmerken van een relationele databank?
4b) Wat zijn de voordelen en de beperkingen ervan?
Naam:
Stamnummer
Deel 1-4/13
Examen Informatica 2007-01-24
Vraag 5 Schets hoe een basisthuisnetwerk verbonden aan het Internet werkt.
Naam:
Stamnummer
Deel 1-5/13
Examen Informatica 2007-01-24
Naam:
Stamnummer
Deel 1-6/13
Examen Informatica 2007-01-24
Examen Informatica 1e Bachelor Burgerlijk Ingenieur Architect Academiejaar 2006-2007 24 januari 2007 Deel 2
Gedeelte met open boek
Vraag 1 Beschouw onderstaand rekenblad in Excel. Het bevat de resultaten van een tiental studenten (geïdentificeerd door hun stamnummer, dat als tekst is opgeslagen) voor een vijftal vakken.
Op de volgende bladzijde is de betekenis van een reeks Excel-functies gegeven. Het is zeker niet de bedoeling dat u al deze functies zou gebruiken bij het maken van deze opgave, maar u zou normaal geen andere Excel-functies nodig moeten hebben.
Naam:
Stamnummer
Deel 2-7/13
Examen Informatica 2007-01-24 •
AVERAGE(celbereik): geeft de gemiddelde waarde in het gegeven celbereik.
•
COLUMN(celreferentie): geeft de waarde van de kolom met de gegeven celreferentie; zo is COLUMN(B9)=2 (voor B).
•
COUNT(celbereik): telt het aantal cellen in het gegeven celbereik die een getalwaarde bevatten; zo is COUNT(B1:B12)=10 in bovenstaand rekenblad.
•
COUNTA(celbereik): telt het aantal niet-lege cellen in het gegeven celbereik; zo is COUNTA(B1:B12)=11 in bovenstaand rekenblad.
•
COUNTIF(celbereik;voorwaarde): telt het aantal cellen in het gegeven celbereik, die aan voorwaarde voldoen; zo is COUNTIF(B1:B12;">=16")=2 in bovenstaand rekenblad.
•
IF(voorwaarde;TRUE-waarde;FALSE-waarde): geeft TRUE-waarde als voorwaarde vervuld is, en FALSE -waarde als de voorwaarde niet vervuld is; zo is IF(C2>10;C2;0)=12, terwijl IF(C4>10;C4;0)=0 in bovenstaand rekenblad.
•
INDEX(celbereik;rijnummer;kolomnummer): geeft de inhoud terug van de cel met het gegeven rijnummer en kolomnummer binnen het gegeven celbereik; zo is INDEX(B2:F11;4;2)=12 (inhoud van C5) in bovenstaand rekenblad. (OPM.: als het rijnummer of kolomnummer gelijk is aan 0, dan wordt respectievelijk de volledige kolom of rij teruggegeven).
•
INDIRECT(referentietekst): geeft de referentie bepaald door de referentietekst; zo is INDIRECT("B"&C4)=14 (inhoud van C7) in bovenstaand rekenblad.
•
ISBLANK(waarde): geeft de waarde TRUE als waarde een referentie is naar een lege cel; anders geeft het de waarde FALSE; zo is ISBLANK(B12)=TRUE in bovenstaand rekenblad.
•
ISNUMBER(waarde): geeft de waarde TRUE als waarde een getal is; anders geeft het de waarde FALSE; zo is ISNUMBER(B2)=TRUE in bovenstaand rekenblad.
•
ISTEXT(waarde): geeft de waarde TRUE als waarde tekst is; anders geeft het de waarde FALSE; zo is ISTEXT(B2)=FALSE in bovenstaand rekenblad.
•
LARGE(celbereik;k): geeft de k-grootste waarde binnen het gegeven celbereik; zo is LARGE(B2:B11;2)=16 in bovenstaand rekenblad.
•
MATCH(opzoekwaarde;celbereik;type): geeft de positie in het gegeven celbereik van een waarde
die o gelijk aan de opzoekwaarde is (type=0). o de grootste waarde kleiner dan of gelijk aan de opzoekwaarde is (type=1). o de kleinste waarde groter dan of gelijk aan de opzoekwaarde is (type= –1). Zo is MATCH(16;B2:B11;0)=10 in bovenstaand rekenblad. •
MAX(celbereik): geeft de hoogste waarde binnen het celbereik.
•
MIN(celbereik): geeft de laagste waarde binnen het celbereik.
•
ROW(celreferentie): geeft de waarde van de rij met de gegeven celreferentie; zo is ROW(A9)=9.
•
SUM(celbereik): geeft de som van de elementen binnen het gegeven celbereik.
•
SUMIF(celbereik;voorwaarde;somcelbereik): geeft de som van de elementen uit somcelbereik die overeenkomen met elementen uit celbereik die voldoen aan voorwaarde; zo is SUMIF(C2:C11;"<10";B2:B11)=45 (=14+18+13) in bovenstaand rekenblad.
Naam:
Stamnummer
Deel 2-8/13
Examen Informatica 2007-01-24 Geef aan hoe u in dit Excel-rekenblad het stamnummer kan bepalen van de student met het hoogste gemiddelde die geen tekorten (resultaten van minder dan 10 op een vak) heeft. Ter informatie zijn stamnummer is 00700258. Hoewel de student met stamnummer 00702800 een hoger gemiddelde haalt, vertoont hij een tekort voor vak 2.
Geef duidelijk aan welke extra rijen en/of kolommen u hier eventueel voor nodig heeft en vermeld de inhoud van de nieuw gecreëerde cellen. Zorg ervoor dat de waarden automatisch aangepast worden wanneer nieuwe studenten toegevoegd worden in het rekenblad.
Naam:
Stamnummer
Deel 2-9/13
Examen Informatica 2007-01-24
Naam:
Stamnummer
Deel 2-10/13
Examen Informatica 2007-01-24
Vraag 2 In onderstaande tabel worden vier PC-configuraties (desktops) samengevat, samen met het prijskaartje (inclusief BTW) dat erbij hoort. PC 1
PC 2
PC 3
PC 4
MD Athlon 64 3200+ (2,0 GHz) 1 MB L2-cache
Intel Pentium D 820 2,8 GHz 2×1 MB L2-cache
Intel Core 2 Duo 2,4 GHz 2×2 MB L2-cache
Intel Core 2 Duo 2,67 GHz 2×2 MB L2-cache
1 × 512 MB RAM DDR2 533 MHz
2 × 512 MB RAM DDR2 533 MHz
4 × 512 MB RAM DDR2 667 MHz
4 × 1 GB RAM DDR2 667 MHz
160 GB HDD S-ATA 7200 rpm
250 GB HDD S-ATA 7200 rpm
320 GB HDD S-ATA 7200 rpm
500 GB HDD S-ATA 7200 rpm
17” CRT beeldscherm
17” TFT beeldscherm
19” TFT beeldscherm
20” TFT beeldscherm
4 DDR2 DIMM slots 2 PCI-sleuven 6 USB-poorten 2 × 3,5” bays 1 × 5,25” bays
4 DDR2 DIMM slots 2 PCI-sleuven 8 USB-poorten 3 × 3,5” bays 2 × 5,25” bays
4 DDR2 DIMM slots 4 PCI-sleuven 10 USB-poorten FireWire 4 × 3,5” bays 2 × 5,25” bays
Op moederkaart geïntegreerde grafische kaart
256 MB grafische kaart
Ingebouwde Ethernet LAN-kaart 10/100 Mbit/s
Ingebouwde Gigabit Ethernet LAN-kaart
16× DVD+/-RW USB-toetsenbord USB-muis 600€
900€
1500€
2300€
Maak een keuze voor 1 configuratie en argumenteer waarom u deze keuze als architect zou maken. Argumenteer waarom u niet voor de goedkopere of duurdere configuratie gekozen hebt. Zowel de configuraties als de bijhorende prijzen zijn zo realistisch mogelijk gekozen. Er is niet 1 enkele mogelijke juiste oplossing. Er kunnen redelijke argumenten aangehaald worden voor de meeste configuraties
Naam:
Stamnummer
Deel 2-11/13
Examen Informatica 2007-01-24
Naam:
Stamnummer
Deel 2-12/13
Examen Informatica 2007-01-24
Vraag 3 Tijdens de lessen is gezien hoe een getal kon voorgesteld worden in vlottende kommanotatie (met 32 bits volgens de zogeheten IEEE 754 norm).
3a) Welk is het kleinst mogelijke strikt positieve (>0) getal dat in deze notatie kan voorgesteld worden?
3b) Wat is de bitrepresentatie van dit getal?
Vraag 4 In een bekende televisiereeks wordt het IP-adres van een computer vermeld: 292.162.12.2. Wat is hier fout mee?
Vraag 5 In de handel vindt men steeds meer randapparatuur die draadloos met de computer communiceert (printer, muis, toetsenbord,…), maar slechts zelden of nooit externe harde schijven of beeldschermen die draadloos met de computer verbonden zijn. Kan u hiervoor een mogelijke verklaring geven?
Naam:
Stamnummer
Deel 2-13/13
Wiskunde 1 Oefeningen 1ste ba. burg. ir. arch. 18 augustus 2008 Naam :
nr. :
1. (5 p) Bepaal de re¨ele parameter m uit de vergelijking 3z 4 −9z 3 +(m+6)z 2 −3mz+24 = 0 als je weet dat er een zuiver imaginaire wortel (6= 0) is ´en dat 2 een re¨ele wortel is. Bepaal tevens de andere wortels van de vergelijking. 2. (5 p) Bespreek het volgende stelsel − y − mz = −1 x x + my − z = 1 mx + y − z = 1 voor de parameterwaarde m ∈ R. Indien er oplossingen zijn voor een specifieke waarde van de parameter m, bepaal ze dan via matrix-inversie. Matrixinversies van 3 × 3-matrices moeten niet expliciet uitgerekend worden, die van 2 × 2-matrices wel. 3. (5 p) Beschouw de bundel van kwadratische krommen die raken aan x = 1 in (1, 0) en aan y = x + 1 in (0, 1). (a) Bepaal de meetkundige plaats van de middelpunten van deze bundel en teken ze. (b) Welk (ontaard) exemplaar geeft een ganse rechte van middelpunten als bijdrage aan de meetkundige plaats? Leg uit. (c) Toon aan dat het punt (0, −1) tot de meetkundige plaats behoort en bepaal het exemplaar van de bundel dat dit punt als middelpunt heeft. 4. (6 p) (a) Herleid de kwadriek K : 3x2 + 3y 2 + 5z 2 + 4xy + 10y + 10 = 0 tot standaardvorm. (b) Geef een overzicht van alle gebruikte co¨ordinatentransformaties. (c) Teken de drie assenstelsels op ´e´en figuur. Maak een schets van de kwadriek in het laatste assenstelsel (eventueel op een aparte tekening als dit duidelijker is). Geef ook de benaming van dit oppervlak. (d) Bepaal de assen en hoofdvlakken van K (t.o.v. het oorspronkelijke assenstelsel). Zijn de bekomen assen ondubbelzinnig bepaald? Verklaar uw antwoord.
5. (5 p) Gegeven de bol B : x2 + y 2 + z 2 − 2x − 4y − 8z + 17 = 0 en het vlak α : z = 3 die elkaar snijden in de cirkel C. (a) Bepaal het kegeloppervlak met C als richtkromme en met als top het middelpunt van de bol B. Schrijf dit elliptisch kegeloppervlak in standaardvorm. (b) Is dit een cirkelvormig kegeloppervlak? Zo ja, geef de halve tophoek. Maak ook een tekening van het kegeloppervlak. 6. (4 p) Gegeven de driehoek met als hoekpunten (−1, −2), (2, −8) en (−6, −12). Bepaal het middelpunt en de straal van de ingeschreven cirkel van de driehoek. Veel succes !
1ste bach. burg.ir.-arch.
EXAMEN FYSICA 1 – 2008-2009, 1ste zittijd
7 januari 2009
Naam : F. Autloos Nummer : 1
A
B
1.1
C
D
A
B
4 A
B
1.4
1.2
C
D
4
C
D
4
A
B
A
B
1.3
C
D
4 1.5
C
D
4
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
C
B
A
A
E
Vraag 1: Bij de volgende meerkeuzevragen is telkens één antwoord (A, B, C of D) het juiste. Je beschikt per vraag over 4 punten die je kan inzetten op het volgens jou juiste antwoord of kan verdelen over twee of drie mogelijkheden waartussen je twijfelt. Vul de punten in onder de letters in antwoordrooster 1. Een circuit bestaat uit 2N weerstanden met grootte R verbonden zoals in de figuur met een spanning V. Wat is de vervangingsweerstand van het systeem?
1.1.
A. B. C. D.
R/2 2NR NR/2 NR
Een condensator bestaat uit twee parallelle koperen platen op een afstand d van elkaar. Op de onderste plaat wordt een stuk koper met dezelfde oppervlakte als de platen en dikte a geplaatst. Dit is equivalent met het vullen van de ruimte tussen de platen met een diëlektrisch materiaal met dikte d en diëlektrische constante gelijk aan A. (d – a)/d B. d/(d – a) C. d – a D. d/a
1.2.
Terwijl je stil staat, valt een spelende radio recht boven u naar beneden met constante snelheid. Dan hoor je het geluid tijdens de val naar je toe A. verminderen in frequentie B. op dezelfde frequentie blijven C. vermeerderen in frequentie D. verminderen in geluidssterkte
1.3.
Door geleiders M en N vloeien stromen met gelijke grootte I uit het papier. Acht richtingen zijn aangegeven door de cijfers 1 tot 8. De richting van het magnetische veld in een punt P (boven en in het midden tussen M en N) is dan volgens A. 1 1 B. 2 2 8 P C. 7 D. 8 7 3
1.4.
.
M
.
.
N
6
4 5
Een touw met verwaarloosbare massa is rond een homogene cilinder met straal R en massa M gewikkeld. Initieel is het ontwikkelde stuk touw verticaal, en de cilinder horizontaal (zie figuur). Bereken de lineaire versnelling van de cilinder.
1.5.
A. B. C. D.
2/3 g 1/2 g 1/3 g g
Vraag 2: Bij de volgende vijf meerkeuzevragen is telkens één antwoord het juiste. Schrijf de letter van het volgens jou juiste antwoord in rooster 2. 2.1. Beschouw een oneindig lange draad (zie figuur) waardoor een stroom I loopt. Een
rechthoekig metalen raam met weerstand 2,0 mΩ bevindt zich op een afstand d gelijk aan 1,0 cm van de lange draad. Veronderstel dat D gelijk is aan 6,0 cm en L gelijk aan 1,5 m. Welke stroom wordt geïnduceerd in het raam wanneer de stroom in de draad stijgt met een snelheid van 100 A/s? A. 34 mA B. 30 mA C. 27 mA D. 38 mA E. 0,50 mA
2.2.
A. B. C. D. E.
Wat is de stroom I3 in het onderstaande elektrisch circuit? -0.87 A 1.7 A 2.6 A -2.6 A -1.7 A
Een elektron voert een cirkelvormige beweging met straal 15 cm uit in een uniform magneetveld van 0.0003 T. Wat is de periode van deze beweging? A. 0.12 µs B. 1.2 ms C. 0.18 µs D. 1.8 ms E. 1.8 µs
2.3.
Een wagen rijdt met geopende vensters, de autoradio afgestemd op Klara. De snelheid van het geluid is gelijk aan 343 m/s. Een waarnemer staat te wachten op de bus. Deze waarnemer heeft een uitstekend muzikaal gehoor en merkt op dat een muzieknoot G (f = 392 Hz) klinkt zoals een muzieknoot A (f = 440 Hz). Hoe snel rijdt de wagen? A. 135 km/h B. 50 km/h C. 151 km/h D. 72 km/h E. 37 km/h
2.4.
De transformator van een toestel reduceert een spanning van 120 V tot een spanning van 9 V. De secundaire spoel heeft 30 windingen en de radio trekt een stroom van 0.400 A. Wat is de stroomsterkte in de primaire spoel? A. 0.48 A B. 0.075 A C. 13.333 A D. 5.333 A E. 0.030 A
2.5.
Vraag 3: In onderstaande figuur bedraagt de massa van het wagentje en de man samen 100 kg. De katrollen zijn licht en wrijvingsloos. 3a. Bepaal de grootte F van de kracht F (evenwijdig met de helling) die de man in het wagentje op de kabel moet uitoefenen om in evenwicht te zijn. antw.: F = 84,5 N 3b. Bereken de versnelling a van het wagentje voor F = 100 N. antw.: a = 0,464 m/s2
Vraag 4: Een kraan met massa 3000 kg ondersteunt een last van 10000 kg (zie figuur). De kraan scharniert wrijvingsloos in A en rust op een glad steunpunt B. 4a. Bereken de grootte van de reactiekracht in A. antw.: 659 kN 4b. Bereken de grootte van de reactiekracht in B. antw.: 647 kN
e = 1,60 × 10-19 C
ε0 = 8,854 × 10-12 F/m
µ0 = 4π × 10-7 H/m
me = 9,11 × 10-31 kg
mp = 1,67 × 10-27 kg
c = 2,998 × 108 m/s