VLAAMSE GEMEENSCHAP
AMV/0002081711010
BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, LANDBOUW EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING HOUDENDE UITSPRAAK OVER HET BEROEP AANGETEKEND TEGEN DE BESLISSING NR. 082/44052/1511/A/4/MM/CL VAN 17 JULI 2003 VA DE BESTENDIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD VAN OOST-VLAANDEREN, HOUDENDE HET WEIGEREN VAN DE VERGUNNING AAN DE NV VOEDERS LAUWERS, SLUIS 3 TE 9810 EKE, OM EEN LANDBOUWBEDRlJF TE EXPLOITEREN, GELEGEN VELDSTRAAT 29 TE 9880 OOSTERZELE.
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking,
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, 12 december 1990,21 december 1990,22 december 1993,21 december 1994, 8 juli 1996,21 oktober 1997,18 mei 1999,3 maart 2000,9 maart 2001,21 december 200 I en 18 december 2002;
Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse regering en bij het decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het besluit van I juni 1995 van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne; zoals herhaaldelijk gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse regering;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 2003 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 29 augustus 2003 en 24 oktober 2003;
2 -
AMV/20817/1010
Gelet op het ontvankelijk bevonden beroep van de heer Wim De Cuyper, van het Advocatenbureau Truyens, Vijfstraten 57 te 9100 Sint-Niklaas, handelend in opdracht van de NV Voeders Lauwers, Sluis 3 te 9810 Eke, aangetekend tegen het besluit nr. 082/44052/15/1/N4/MMICL van 17 juli 2003 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, houdende het weigeren van de vergunning aan de NV Voeders Lauwers, Sluis 3 te 9810 Eke, om een inrichting te exploiteren, gelegen Veldstraat 29 te 9880 Oosterzele, op de kadastrale percelen, afdeling 1, sectie A, nrs. 1218/e, 1282, met als voorwerp: de hernieuwing en uitbreiding van een landbouwbedrijf, omvattende: • stallen met plaatsen voor 2.500 mestvarkens> 10 weken (hernieuwing); • de opslag van 1.000 liter mazout (hernieuwing); • de opslag van 2.410 m 3 dierlijke mest (hernieuwing); • een grondwaterwinning van 20 m3 /dag en 5.750 m 3/jaar uit één put van 23 meter diep (hernieuwing en uitbreiding met 1.500 m3 /jaar); Gelet op het attest bedoeld in artikel 31 ,§4 van titel I van het VLAREM waaruit blijkt dat de voormelde beroepen beslissing aan de exploitant werd verzonden op 22 juli 2003; Gelet op het feit dat voormeld beroep werd ontvangen op 22 augustus 2003 en ontvankelijk werd bevonden op 25 augustus 2003; Gelet op het feit dat voormelde beroepsindiener de volgende aanspraken doet gelden: • het betreft een bestaande varkenshouderij, welke werd vergund bij besluit van 12 oktober 1979 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, voor een ternüjn van 20 jaar, voor de exploitatie van een varkenskwekerij van 1.900 dieren; bij besluit van 30 mei 1980 van de bestendige deputatie van de provincieraad van OostVlaanderen, werd vergunning verleend voor de uitbreiding van de inrichting tot 2.500 dieren voor een termijn verstrijkend op datum van de basisvergunning, met name op 11 oktober 1999; • bij besluit van 5 mei 1993 van de bestendige deputatie van de provincieraad van OostVlaanderen, werd er akte genomen van de melding van een opslag van 1.915 m 3 dierlijke mest behorende bij een vergunde varkenskwekerij ; bij besluit van 22 september 1993 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, werd akte genomen van de melding overname door de NV Voeders Lauwers ten aanzien van de heer Wi11y Bogaert overeenkomstig artikel 42 van titel I van het Vlarem; bij besluit van 14 augustus 1996 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, werd vergunning verleend voor de uitbreiding met 500 m' dierlijke mest; • in toepassing van artikel 18,§3 van het milieuvergunningendecreet werd op 9 oktober 1998 een hernieuwing van de milieuvergunning aangevraagd bij de bevoegde bestendige deputatie; bij besluit van 29 april 1999 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, werd vergunning verleend voor een tennijn op proef voor 1 jaar verstrijkend op 29 april 2000 voor: de exploitatie van 1.875 mestvarkens> 10 weken, de opslag 1.000 liter mazout, de opslag van 2.410 m3 dierlijke mest; tegen deze beslissing werd evenwel beroep ingediend bij de Vlaamse regering door de Vlaamse Landmaatschappij ; in beroep werd een ongunstig gegeven door de Vlaamse Landmaatschappij, AMINAL afdeling Milieuvergunningen en de Gewestelijke
3 -
AMV/20817/1010
•
•
•
•
Milieuvergunningscommissie (AROHM en de Administratie Gezondheidszorg brachten gunstig advies uit); bij ministerieel besluit nr. AMV/000208 I711 001 van 7 november 1999, werd het beroep van de Vlaamse Landmaatschappij gegrond verklaard en de vergunning van 29 april 1999 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen geweigerd omdat de inrichting als een niet-gezinsveeteeltbedrijf dient beschouwd te worden en dat de mestafzet niet gewaarborgd is (er is niet voldaan aan de bepalingen van artikel 4,§1,2°,a) van het Vergurmingenbesluit); op 13 januari 2000 werd een annulatieberoep ingediend bij de Raad van State, maar tot op heden is hierover nog geen uitspraak geveld; ingevolge de redenering van de bestendige deputatie, naar aanleiding van huidige vergunningsaanvraag, is de aanvrager in een onvergunde situatie terecht gekomen; in het verleden werd tijdig een hernieuwing van de vergunning aangevraagd die evenwel in beroep, na het verstrijken van de termijn, door de minister werd geweigerd; de aanvrager zou volgens deze beslissing niet in aanmerking komen voor een hernieuwing van de bestaande vergunning; blijkens de redenering van de bestendige deputatie, die hierin de adviezen van de Vlaanlse Landmaatschappij, AMINAL afdeling Milieuvergunningen, de Provinciale Milieuverguilllingscommissie volgt, had de aanvrager op het moment van de aanvraag geen geldige vergUIming; betrokken exploitant kon dan ook niet anders dan een nieuwe vergunningsaanvraag indienen; deze wordt opnieuw geweigerd, maar nu vanuit de redenering dat de aanvraag moet beschouwd worden als een "nieuwe" inrichting waarvoor volgens het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefinilieu tegen de verontreiniging door meststoffen geen vergunning kan verleend worden die een verhoging van de mestproductie met zich meebrengt en waarvoor blijkens de bepalingen van titel TI van het Vlarem bijzondere afstandsregels gelden; blijkens het advies van de Vlaamse Landmaatschappij veroorzaakt een nieuwe inrichting altijd een verhoogde mestproductie aangezien de bestaande mestproductie 0 was; aldus kan overeenkomstig de huidige wetgeving aan de betrokken exploitant op geen enkel manier een vergunning toegekend worden; het weigeren van de vergunning is onbillijk, temeer daar uit de motivering van het besluit van de bestendige deputatie blijkt dat de aanvrager in regel was als bestaande veeteeltinrichting en derhalve in principe perfect vergunbaar; de bestendige deputatie benadmkt de volgende elementen: • de inrichting is planologisch verenigbaar deels gelegen in het landschappelijk waardevol agrarisch gebied en voor een klein deel (de mestkelder) met het bosgebied; • de oilllJiddellijke omgeving is weinig bebouwd en heeft een uitgesproken landbouwkarakter; de inrichting bevindt zich op meer dan 1.500 meter vanaf hindergevoelige gebieden; met andere woorden: de ideale omgeving voor een nietgesloten varkensbedrij f; • de drie voorafgaande jaren werd voldaan aan de aangifteplicht en in het verleden was er gemiddeld 100% mestafzet; er werd dan ook perfect voldaan aan de bepalingen van het meststoffendecreet; nochtans is het juist dit meststoffendecreet dat de exploitant nu letterlijk de das om zou doen; • de bezetting als standplaatsen in de aangiftes van 1993 tot nu werd steeds correct aangegeven bij de Mestbank;
4 AMV/20817/1010
•
•
de aanvraag tot het uitbreiden van de grondwaterwinning was realistisch en kon perfect aanvaard worden; • weliswaar bevinden er zich bilmen een straal van 100 meter, gemeten vanaf de perceelsgrenzen, een 5-tal woningen die mogelijk geurhinder kunnen ondervinden, maar dit dient sterk genuanceerd te worden; de dichtstbijzijnde woning bevindt zich op IS-tal meter en is deze van de vorige uitbater en huidige toezichthouder, die evident dan ook geen klachten zal hebben; de andere bewoners hebben het voorrecht te wonen in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied, maar moeten daarbij aanvaarden dat de hoofdactiviteit daar landouw is; hun tolerantiegrens ligt dan ook beduidend hoger en bovendien merkt de bestendige deputatie zelf op dat er in het verleden nooit klachten werden geuit of bezwaren werden ingediend; niettemin komt men tot het besluit dat de inrichting een te grote invloed zal hebben op mens en leefmilieu, gelet op de kenmerken en omvang ervan en rekeninghoudend met de ligging ten opzichte van hindergevoelige gebieden; nochtans werd uitvoerig aangetoond dat er van onaanvaardbare hinder geen sprake was, en er ook geen aanwijzingen zijn dat deze zal veroorzaakt worden; het weigeren van de vergunning door de bestendige deputatie is dan ook onbillijk en onaanvaardbaar;
Gelet op het horen op 3 november 2003 door de Gewestelijke Milieuvergunningscommissie van meester Wim De Cuyper, advocaat, handelend in opdracht van de aanvrager, die bij dit horen inzonderheid de argumenten van zijn beroep bevestigt en daarenboven nog volgende gegevens wenst in te brengen: • in 1993 werd het bedrijf overgenomen door de NV Voeders Lauwers (overnemer) ten opzichte van Willy Bogaert (overlater); • de inrichting was vergund tot 12 oktober 1999 (2.500 varkens> 10 weken en 2.415 m' dierlijke mest); • er werd op 8 oktober 1998 door de NV Lauwers tijdig de hernieuwing van de vergunning aangevraagd, doch de vergunning werd in beroep geweigerd door de minister op 7 november 1999 naar aanleiding van MAP I (geen gezinsveeteeltbedrijf); voor een nietgezinsveeteeltbedrijf kon geen hernieuwing van vergunning worden verleend omdat geen grondverbonden mestafzet wordt meegerekend; • de procedure is nog lopende bij de Raad van State met betrekking tot het annulatieberoep; • huidige hernieuwingsaanvraag wordt nu geweigerd door de bestendige deputatie om reden dat er geen vergunde mestprodllctie zou zijn; de inrichting wordt nu beschouwd als een nieuwe inrichting; • de concrete situatie is de volgende: de inrichting is gelegen op voldoende afstand van hindergevoelige gebieden en voldoet aan de afstandsregels van titel II van het VLAREM; er werd voldaan aan de aangifteplicht ten aanzien van de Mestbank en in het verleden werd de aangegeven mestproductie volledig afgezet conform de bepalingen van het meststoffendecreet; enkel omwille van de theoretische redenering houdt de aanvraag een verhoging in van de mestproductie in; Gelet op het aanvullend schrijven meester Wim De Cuyper, advocaat, handelend in opdracht van de aaJ1Vrager, van 23 december 2003 waarin volgende bijkomende elementen worden naar voor gebracht:
5 -
AMV/20817/1010
een attest van mestverwerking wordt overgemaakt waaruit blijkt dat de totale mestproductie van deze inrichting vanaf I januari 2004 zal verwerkt worden in de installatie van NV Danis Discover in Izegem bovendien wordt kopie voorgelegd van het ministerieel besluit van 18 november 2003 met betrekking tot de inrichting van Dominique Blauwblomme in Zwevegem; deze zaak wordt als volledig gelijkaardig aanzien aan huidig dossier, en in het dossier Blauwblomme werd de vergunning niettemin verleend om billijkheidsredenen; het bedrijf van cliënte voldoet aan alle vereisten om vergunbaar te zijn: o planologisch verenigbaar o geen probleem van afstandsregels o er werd nooit enige concrete hinder vastgesteld o er werd voldaan aan de aangi fteplicht o er is sprake van IOO % mestafzet o er is een correcte weergave van de standplaatsen; Gelet op het besluit nr. 1955IVDB van 12 oktober 1979 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, houdende verlenen van de vergunning, voor een termijn van 20 jaar verstrijkend op I I oktober 1999, aan de heer Willy Bogaert, Hoogstraat 3 te Wetteren (Westrem), voor het exploiteren van een varkenskwekerij voor 1.900 dieren, gelegen veldstraat 29 te 9860 Oosterzele; Gelet op het besluit nr. 1955IVDB van 30 mei 1980 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, houdende verlenen van de vergunning, voor een termijn verstrijkend op 11 oktober 1999, aan de heer Willy Bogaert, Hoogpoort 3 te Wetteren (Westrem), om een varkenskwekerij uit te breiden tot 2.500 dieren, gelegen veldstraat 29 te 9860 Oosterzele; Gelet op het besluit van 6 mei 1993 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, houdende akteneming geldend als vergunning, voor een tennijn van 20 jaar verstrijkend op 6 mei 2013, van de aangifte ingediend door de heer Willy Bogaert, Westremstaat 19 te 9230 Wetteren (Westrem), voor de opslag van 1.915 m' dierlijke mest, behorende bij een varkenskwekerij, gelegen Veldstraat 29 te 9860 Oosterzele, op de kadastrale percelen, afdeling I, sectie A, ms. 1218a, 1215h; Gelet op het besluit van 22 september 1993 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, houdende akteneming van de melding van overname van een vergunde varkenskwekerij door de NV Voeders Lauwers (overnemer) ten opzichte van de heer Willy Bogaert (overlater); Gelet op het besluit nr. 44052/35/N1IVC/sm van 14 augustus 1996 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, houdende verlenen van de vergunning, voor een termijn verstrijkend op 12 oktober 1999, aan de NV Voeders Lauwers, Sluis 3 te 9810 Eke, om een inrichting te exploiteren, gelegen Veldstraat 23 te 9860 Oosterzele, op de kadastrale percelen, afdeling I, sectie A, ms. 1212, 1218/e, 1282, met als voorwerp: de uitbreiding (toevoeging) van een landbouwbedrijf omvattende: de opslag van 500 m' dierlijke
6 -
AMV/20817/1010
mest (tot in totaal 2.415 m') derwijze dat de inrichting omvat 2.500 varkens> 10 weken en 2.415 m' dierlijke mest; Gelet op het besluit nr. 44052115/ Nl/AClkd van 29 april 1999 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, houdende verlenen van de vergUIUling, voor een temlijn op proef voor I jaar, verstrijkend op 29 april 2000, aan de NV Voeders Lauwers, Sluis 3 te 9810 Eke, om een varkensbedrij f verder te exploiteren, gelegen Veldstraat 29 te 9860 Oosterzele, op de kadastrale percelen, afdeling I, sectie A, nrs. 1212, 1218/e, 1282, met als voorwerp: 1.875 mestvarkens > 10 weken, de opslag van 1.000 liter mazout in een bovengrondse houder, de opslag van 2.410 m' dierlijke mest; Gelet op het besluit van I september 1999 van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Oosterzele, houdende verlenen van de vergUIUling aan de NV Voeders Lauwers, Sluisstraat 3 te 9810 Eke (Nazareth), voor een termijn van 20 jaar verstrijkend op I september 2019, voor de exploitatie van een grondwaterwinning categorie A met een maximum debiet van 300 m'/dag en 4.250 m'/jaar uit een put van 23 meter diepte, gelegen op het kadastraal perceel, afdeling I, sectie A, nr. 1218/e; Gelet op het ministerieel besluit nr. AMV/000208 I 711 OOI van 7 november 1999, houdende opheffing in beroep van het besluit nr. 44ü52115/NI/AClkd van 29 april 1999 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen en houdende weigering van de vergunning om een varkensbedrijf verder te exploiteren met als voorwerp: 1.875 mestvarkens> 10 weken, de opslag van 1.000 liter mazout in een bovengrondse houder, de opslag van 2.410 m' dierlijke mest; Gelet op het aangetekend schrijven van 13 januari 2000 waarbij een annulatieberoep werd ingediend bij de Raad van State tot nietigverklaring van het ministerieel besluit nr. AMV/00020817/100I van 7 november 1999, maar waarover tot op heden nog geen uitspraak is geveld; Gelet op het gunstige advies van 16 september 2003 van de afdeling Stedenbouwktmdige Vergurmingen van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Momunenten en Landschappen van het departement Leefinilieu en Infrastructuur; Gelet op het ongunstige advies van 30 september 2003 van de Vlaamse Landmaatschappij ; Gelet op het ongunstige advies van 23 oktober 2003 van de afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur; Gelet op het ongunstige advies Milieuvergurmingscommissie;
van
3
november
2003
van
de
Gewestelijke
7 -
AMV/20817/1010
Gelet op de ligging van de inrichting in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied volgens het gewestplan Gentse en Kanaalzone, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 14 september 1977; Gelet op het feit dat de inrichting is gelegen op een afstand van: • circa 500 meter van een woongebied met landelijk karakter; • meer dan 1.500 meter van een woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter; • meer dan 1.500 meter van een woonuitbreidingsgebied; • meer dan 1.500 meter van een verblijfsrecreatiegebied; • meer dan 1.500 meter van een natuurreservaat, bosreservaat of natuurgebied met wetenschappelijke waarde; Overwegende dat vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten gesteld kan worden dat de exploitatie van de inrichting die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met de toepasselijke ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat het beroep gericht is tegen de weigering van de vergunning voor het verder exploiteren van een varkensfokkerij (stallen met plaatsen voor 2.500 mestvarkens> 10 weken, de opslag van 1.000 liter mazout, de opslag van 2.410 m3 dierlijke mest, een grondwaterwinning met een maximum debiet van 300 m 3/dag en 4.250 m 3/jaar) en de uitbreiding van de grondwaterwinning met een maximum debiet van 1.500 m3 /jaar tot een totaal van 20 m3 /dag en 5.750 m 3/jaar; dat op het ogenblik van de milieuvergunningsaanvraag de vergunning voor de varkensfokkerij is vervallen en de inrichting nog slechts vergund is voor het exploiteren van opslagplaatsen voor 1.915 m3 dierlijke mest en een grondwaterwinning met een maximum debiet van 300 m3 /dag en 4.250 m3 /jaar; Overwegende dat er bij het openbaar onderzoek één bezwaarschrift werd ingediend, welke betrekking heeft op nachtlawaai, stankhinder en lawaaihinder; dat binnen een straal van 100 m vanaf de perceelsgrenzen, een 5-tal woningen liggen (2 woningen behorende bij andere landbouwbedrijven gelegen ten oosten en 3 andere woningen gelegen ten zuidoosten); dat er in het verleden nooit klachten werden geformuleerd over de exploitatie van deze bestaande varkenshouderij; dat juist naar aanleiding van de verdere exploitatie één bezwaarschrift werd ingediend; dat de dichtst bijgelegen woning zich bevindt op circa 15 meter van de bestaande varkensstal (dit is de woning van de vroegere exploitant en thans de woning van de huidige toezichthouder van de dieren de heer De Brabandere); dat de meest nabijgelegen woning niet verbonden aan een landbouwbedrijfis gelegen op circa 120 meter van de stallen; Overwegende dat uit het advies van de Vlaanlse Landmaatschappij in het kader van onderhavige milieuvergunningsprocedure blijkt dat de aangifte van het aanslagjaar 1993 werd ontvangen op 12 maart 1993, dus vóór 29 september 1993 waarop dieren vermeld waren, zodanig dat deze inrichting conform de bepalingen van artikel 2,7° van het meststoffendecreet kan beschouwd worden als een bestaande veeteeltinrichting;
B AMV/20B17/1010
Overwegende dat het in het beschouwde geval gaat om de laattijdige hervergunning van een niet-gesloten varkensfokkerij met stalplaatsen voor 2.500 mestvarkens> 10 weken bestaande uit 10 mestvarkensstallen; dat alle stallen van het roostervloertype zijn met zowel minder als meer dan 50% roosters; dat de verluchting van de stallen mechanisch geschiedt via ventilatoren met verticale uitstoot < 0,50 meter boven de nok met pet, behalve voor één stal voor 650 dieren (verluchting via een open nok); dat de inrichting is gelegen in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied en een sta1conceptie heeft die tussen de 50-100 waarderingspunten oplevert (slechts 65 punten); Overwegende dat bij besluit van de Vlaamse regering van 19 september 2003 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 10 oktober 2003) VLAREM I en TI werden gewijzigd; dat meer bepaald de inplantingsregels van artikel 5.9.4.4 van titel II werden gewijzigd; dat deze gelden voor de exploitatie van nieuwe varkenshouderijen en de verandering van bestaande varkenshouderijen met verhoging van de vergunde mestproductie van de varkens op inrichtingsniveau; dat voor een varkensfokkerij met 2.500 mestvarkens een minimale afstand geldt van 350 meter ten aanzien van hindergevoelige gebieden (de inrichting is gelegen op meer dan 1.500 meter van een woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter, een woonuitbreidingsgebied, een verblijfsrecreatiegebied, een natuurreservaat, bosreservaat of natuurgebied met wetenschappelijke waarde); dat de aangevraagde inrichting bijgevolg voldoet aan deze verbods- en afstandsregel; Overwegende dat volgens de bepalingen van artikel 5.9.2.3 en bijlage 5.9, hoofdstuk VII, van titel TI van het VLAREM er een minimum mengmestopslagcapaciteit is vereist voor een periode van 6 maanden; dat voor het beschouwde aantal dieren een opslagcapaciteit is vereist van 1.500 m' (2.500 andere varkens x 0,60 m'/dierplaats drinkwaterbesparend systeem); dat er in totaal 2.410 m' mengmestopslag werd voorzien waardoor er bijgevolg wordt voldaan aan de bepalingen van deze Afdeling van titel TI van het VLAREM; Overwegende dat de vergunning voor de varkensfokkerij is vervallen sedert II oktober 1999; dat deze inrichting bijgevolg een vergunde mestproductie heeft van 0 kg N en 0 kg P20s; dat de te vergunnen mestproductie dient berekend te worden op basis van de forfaitaire uitscheidingsnormen (zowel voor N en voor P20S) voorzien in artikel 33bis,§2 van het meststoffendecreet; dat de aangevraagde inrichting een te vergunnen mestproductie vertegenwoordigt van 32.500 kg N en 13.325 kg P20 S ; Overwegende dat deze laattijdige hernieuwing een sllJgmg inhoudt van de vergunde mestproductie; dat echter door aanvrager aannemelijk wordt gemaakt dat deze aanvraag te beschouwen is als een laattijdige hervergunningsaanvraag die minstens gelijkaardig is aan de situatie van het dossier Blauwblomme; dat de inrichting werd uitgebaat zonder onderbreking; dat bovendien een tijdige hervergunningsaanvraag werd ingediend, die werd geweigerd maar waarover een vernietigingsprocedure loopt; dat de aanvraag in de feiten geen verhoging van de mestproductie zal veroorzaken, en dat bovendien zekerheid bestaat over de verwerking van de volledige mestproductie; dat het past daarom een billijker standpunt in te nemen en de vergunning te verlenen;
9 -
AMV/20817/1010
Overwegende dat voldaan is aan de bepalingen van artikel 33ter,§1,3° (de laatste drie kalendeIjaren werd voldaan aan de aangifteplicht en in het verleden werd gemiddeld 100% van de opgegeven mestproductie afgezet) van het meststoffendecreet; Overwegende dat de hernieuwing van de grondwaterwinning met een maximum debiet van 4.250 m'/jaar en de uitbreiding met een maximum debiet van 1.500 m'/jaar tot een totaal van 20 m'/dag en 5.750 m'/jaar vooral bestemd is als drinkwater voor de dieren en als reinigingswater voor de stallen en andere sanitaire doeleinden; Overwegende dat de aangevraagde inrichting een GPBV-installatie ("X" inrichting) betreft; dat bijlage 9 van deze vergunningsaanvraag voldoende gegevens bevatte inzake geïntegreerde preventie ter bestrijding van verontreiniging; Overwegende dat er enkel een groenbeplanting uitbreiding van het groenschenn wenselijk is;
IS
aan de linkerzijde; dat een verdere
Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie, mits naleving van aangepaste milieuvergunningsvoorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden; Ovelwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing op te heffen en vergunning te verlenen;
BESLUIT:
Artikel 1. Het ontvankelijk bevonden beroep van de heer Wim De Cuyper, van het
Advocatenbureau Truyens, Vijfstraten 57 te 9100 Sint-Niklaas, handelend in opdracht van de NV Voeders Lauwers, Sluis 3 te 9810 Eke, aangetekend tegen het besluit nr. 082/44052/I5/1/A/4/MM/CL van 17 juli 2003 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, houdende het weigeren van de vergunning aan de NV Voeders Lauwers, Sluis 3 te 9810 Eke, om een inrichting te exploiteren, gelegen Veldstraat 29 te 9880 OosterzeIe, op de kadastrale percelen, afdeling I, sectie A, ms. 1218/e, 1282, met als voorwerp: de hernieuwing en uitbreiding van een landbouwbedrijf omvattende: • • •
stallen met plaatsen voor 2.500 mestvarkens> 10 weken (hernieuwing); de opslag van 1.000 liter mazout (hernieuwing); de opslag van 2.410 m' dierlijke mest (hernieuwing);
10 -
AMV/20817/1010
•
een grondwaterwinning van 20 m3 /dag en 5.750 m3 /jaar uit één put van 23 meter diep (hernieuwing en uitbreiding met 1.500 m'/jaar),
wordt gegrond verklaard.
Art. 2. De bestreden beslissing nr. nr. 082/44052/15/1/N4/ MM/CL van 17 juli 2003 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, houdende het weigeren van de vergunning aan de NV Voeders Lauwers, Sluis 3 te 9810 Eke, om een inrichting te exploiteren, gelegen Veldstraat 29 te 9880 Oosterzele, op de kadastrale percelen, afdeling I, sectie A, nrs. 1218/e, 1282, met als voorwerp: de hernieuwing en uitbreiding van een landbouwbedrijf,
wordt opgeheven.
Art. 3. Aan de NV Voeders Lauwers, Sluis 3 te 9810 Eke wordt, onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit, de gevraagde vergunning verleend voor de verdere exploitatie en uitbreiding van een varkenshouderij gelegen te Veldstraat 29 te 9880 Oosterzele, op de kadastrale percelen, afdeling I, sectie A, nrs. 1218/e, 1282, omvattende:
stallen met plaatsen voor 2.500 mestvarkens (9.4.I.c.2°; 9.4.I.d.1 0) de opslag van 1.000 I mazout in een bovengrondse houder (17.3.6.1 o.b) de opslag van 2.410 m3 dierlijke mest (28.2.c.l) een grondwaterwimung van 20 m3 /dag en 5.750 m'/jaar uit I put van 23 m diep, HCOVcode: 0800 (53.8.2°).
Art. 4.
§ I - De in artikel 3 bedoelde vergunde inrichting dient in gebruik genomen binnen een termijn van 200 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van onderhavige vergunning.
§ 2 - In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 3 bedoelde vergunning, een bouwvergunning nodig is krachtens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 wordt onderhavige milieuvergunning geschorst zolang de bouwvergunning niet is verleend. In afwijking van het bepaalde in § I wordt de aanvangsdatum van de termijn van ingebruikname in dat geval verdaagd tot de dag dat deze bouwvergunning definitief is verworven.
11 -
AMV/20817/1010
§ 3 - Wordt de in § 2 bedoelde bouwvergunning geweigerd, dan vervalt de in artikel 3 bedoelde milieuvergunning van rechtswege op de dag van de weigering van de bouwvergunning in laatste aanleg.
Art. S. De in artikel 3 bedoelde vergunning wordt verleend voor een tennijn : 10 die aanvangt op de datum van ondertekening van onderhavig besluit, behoudens wanneer: a) onderhavige milieuvergunning is geschorst, omdat de bouwvergunning, vereist krachtens artikel 42 van het decreet betreffende de mimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, op datum van onderhavige milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstennijn aan op de laatste dag van de tennijn van ingebmikname zoals bepaa.ld in artikel 4, § 2; b) onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, § 3 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstennijn toegestaan; 20 die eindigt op II oktober 2019.
Art. 6. De in artikel 3 bedoelde vergumling is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden: I. De volgende algemene en sectorale voorwaarden van titelli van het VLAREM: VOl: V02: V32: V46: V93:
Algemene milieuvoorwaarden - algemeen Algemene milieuvoorwaarden - geluid Dieren Gevaarlijke stoffen Winning van grondwater
2. De volgende bijzondere voorwaarde: In het eerstvolgende plantseizoen wordt de nodige beplanting voorzien zodat
een volwaardig groenschenn wordt gerealiseerd. Vooraf dient het voorstel van beplanting te worden voorgelegd ter goedkeuring aan het gemeentebestuur.
Art. 7. Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden.
12 -
AMV/20817/1010
Art. 8.
§ I - Een bijkomende vergunning moet worden aangevraagd voor elke verandering van de vergunde inrichting. § 2 - Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient uiterlijk tien kalenderdagen vóór de datum van overname gemeld aan de vergunning verlenende overheid overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrijken van de vergunningstennijn van de lopende vergmming.
Art. 9. Dit besluit wordt genoteerd in de rand van het notulenboek van de bestendige deputatie tegenover de notulering van de bestreden beslissing.
Bmssel, de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking,
Ludo SM\lNEN