Op de hotelwekker zie ik dat het iets na achten is als ik wakker wordt van een geluidje. Geluidjes. Mary murmelt onverstaanbaar. Het klinkt niet paniekerig. Ze ziet er gelukkig uit. In haar slaap. Douche, kleed me aan en bestel ontbijt. Spierpijn lijkt wat minder. Ik durf haar nog niet alleen te laten. Klokslag negen uur gaat de telefoon. Thompson. “Goedemorgen, Sir. Goed geslapen? En mevrouw ook?” “Ja Thompson, uitstekend. Het meisje slaapt nog. Ziet er wel beter uit.” “Goed om te horen. Waar ik over bel. Uw bezittingen zijn op het bureau. En we hebben een afstandsverklaring van u nodig van de auto. Dus als u kunt komen?” “Ik wil wel, maar ik wil Mary eigenlijk niet wakker maken. En ik wil haar ook nog niet alleen laten.” “Dat begrijp ik. Maar ik wil het een en ander zo snel mogelijk afronden. Ik wil het van mijn bureau af.” “Over een uur maak ik haar wakker en komen we.” “Tot dan. En zeg de juffrouw gedag.” Een uur wachten hoeft niet. Ze wordt wakker als ik ophang. “Goedemorgen Mevrouw, hoe is 't met u?” “Phew, goed wel geloof ik. Beter dan gisteren in elk geval.” “Gedroomd?” “Ik geloof het wel. Weet niet. Ik geloof wel dat ik nog gerend heb. En ik ben wel een paar keer wakker geweest. Maar allemaal niet zo heftig.” “Ik moet naar het bureau. Mijn spullen zijn daar. Ik moet nog wat papieren tekenen. De laatste zaken afronden.” “En met de auto van die aardige meneer naar de druidenplaats.” “Als je wilt. Wil je dat?” “Ja, aaah.” Ze komt overeind. “Wat is er?” “Verdomde kutspieren. Ik heb nog steeds het gevoel alsof ik tegen door een trein ben overreden. Ja, ik wil dat. Ik zat gisteravond in het steegje hierachter m'n jointjes te roken. Nog een keer heel erg bedankt trouwens. En toen dacht ik. Wat nou, als ik niet ga? Dan denk ik toch dat ik ooit een keer wel ga. Misschien over vijf of tien of twintig jaar. Maar ik zal een keer terug gaan. Als ik sterk genoeg ben. Maar wanneer ben je sterk genoeg? Ik kwam daar niet uit. Maar wat nou, als ik wel ga? Ik heb jou. Ik kan je arm eraf knellen. Ik ben bang. Heel bang. Doodsbang. Ik kan erop vertrouwen dat als het fout gaat. Ik er niet tegen kan. Dat jij me dan weer in de auto zet en hier terugbrengt. En H09 v1.0.1
dan moet ik misschien toch maar aan de pillen of een wazige therapeut opzoeken. Ik heb niets te verliezen. Zoals het nu gaat is het ruk. Ik wil jou niet mee naar Londen trekken, omdat ik een arm moet vasthouden. Ik denk dat jij maf genoeg bent om het nog te doen ook. Maar ik moet de cirkel doorbreken. Of rond maken. Het is maar net hoe je het bekijkt. Dus ik ga. Misschien is het verschrikkelijk. Misschien. Hopelijk. Heel mooi. Hopelijk vind ik dezelfde magie weer terug. Die energie die we toen voelden. Nou begin ik te babbelen. Ik stop. Goed Dirk?” “Heel goed. We gaan.” Ze kleedt zich aan. Eet de restjes van mijn ontbijt op. “Niet douchen, of in bad?” “Neuh, laten we gaan en die arme Thompson uit zijn papieren lijden verlossen.” “Ooit over nagedacht om schrijfster te worden?” “Nee hoezo?” “Uit zijn papieren lijden te verlossen. Ik vind dat een hele mooie zin.” “Als ik klaar ben met schilderen. Maar ik begin net.” We lopen nog steeds gearmd. De beknelling is niet meer. Ze is vrolijker. There must be some kinda way outha here, said the joker to the thief. Zingt ze. “Maar wie is de nar en wie de dief?” Vraag ik haar. “Ik denk. Dat de man die Thompson nu gevangen heeft. Dat die allebei is. De nar en de dief. Of andersom.” Ze laat m'n arm los en pakt de luchtgitaar aan van de roadie. Ze neuriet, zingt en tadaat de Hendrix solo. Inclusief het imaginaire wah-wah-pedaal. Wah-wah-waaaah. Tetiededie Tetiededie toedoe. Buigt naar het denkbeeldige publiek. Een meewarig kijkende man applaudisseert. “Check je bankpassen.” Als we langs de pinautomaten lopen. Geld wordt plichtmatig uitgespuugd. Als we kamer één inlopen is lucht is penetrant. Het zware aroma van brand. De verzameling gerecupereerde voorwerpen is bizar. Geblakerd, beroet en curieus. Flessen wijn en bier. Het gebochelde blok dat ooit mijn computer was. Een geblakerde klerenhanger. Leren schoenen zonder zool. De zwart geroete kluis. De metalen pen van de contactsleutel met een drupje plastic. Mijn vulpen. Ingezakte plastic doosjes vis, groenten en krab. Een redelijk goed geconserveerde leren riem. Keukengerei en pannen. Bestek. Tube tandpasta. H09 v1.0.1
Onbeschadigd. Restanten van camera's en lenzen. Kromgetrokken metalen balpen. Het montuur van mijn zonnebril. Onindentificeerbare dingen. “Dit is alles wat we redelijkerwijs nog konden vinden.” zegt de dikbesnorde man, die zijn hand uitsteekt. “Jenkins. Mike Jenkins. Edinburgh.” “Aangenaam. Dirk de Corte.” “Kunt u de kluis opmaken?” Ik toets de code in en verdomd, het ding gaat open. Vier horloges, een cameralens. Het koopcontract van de auto. Groene kaart. Ik had de overeenkomst met Jocelyn er toch ook ingelegd? Drie van de horloges werken nog. Het Steve McQueen exemplaar weigert alle diensten. Ik neem de horloges, de vulpen. “Waarom bewaart u die in de vriezer?” “Dat doe ik niet, maar ik was hem wel kwijt.” En doe afstand van alle andere zaken. “Mag ik die balpen? Alsjeblieft?” komt Mary tussenbeide. “Tuurlijk. Een herinnering?” “Ja. Van mij is er helemaal niets. Helemaal niets meer. Ik wil iets hebben. Iets tastbaars.” Ik teken de papieren bij Thompson. Afstandverklaringen. Auto. Het andere spul. “En? Gaat u nog daar naar toe? Met haar?” “Ja. Ze wil wel. Laten we hopen dat het werkt. Ze is meer voor u dan alleen maar een lifster?” “Meer een geadopteerde dochter nu. Vreemde situatie. Niets lijkt normaal de laatste paar dagen.” Hij schuift de sleutel over tafel. De auto staat voor. De coordinaten zijn al ingebracht in de navigatie. “Dirk, waarom doe je dit eigenlijk voor me? Drie. Of wat is 't? Vier dagen? Kenden we elkaar niet eens. En nu doe al deze coole dingen voor me. Maar waarom? Ik ben uiteindelijk maar een lifster. Je had me er ook gewoon uit kunnen schoppen.” “Mary. Kan je je nog herinneren, toen je net bij me instapte en we naar de muziek luisterden. Toen zei je dat we een band hadden. Die er toen wat mij betreft niet was. Maar nu heb ik de meest verschrikkelijke nacht van mijn leven met jou geleefd. In jouw woorden: dat schept een band. Waarvan ik denk of misschien hoop dat die nooit meer verdwijnt. De pijn, de angst, de kou en alle andere misere heb ik met jou gedeeld. Een ervaring die ik nog nooit met iemand anders gedeeld heb. Ook niet wil delen trouwens. Wij zijn verbonden door ons avontuur. Bij gebrek aan een beter woord.” H09 v1.0.1
“Dus we zitten voor altijd aan elkaar vast?” “Aan elkaar vast zitten vind ik wat sterk uitgedrukt. We hebben voor altijd een band. En dat betekent niet dat we bij elkaar in de buurt hoeven te blijven. Eens in de vijf jaar zoeken we elkaar op. We volgen elkaar op Facebook of Instagram. Bellen misschien eens een keer. Dat gaat wel een vorm krijgen.” “Je zal wel gelijk hebben. Ik vind het heel moeilijk om te denken dat jij er niet meer bent. Niet meer fysiek in de buurt.” Ze zucht. De geprogrammerde route is een andere dan die wij gekozen hadden. Een ander afslag. Verder op de hoofdweg brengt ons meteen op de plek waar de camper gestaan heeft. Autosporen en een stuk verlaten rood-wit band markeren de plek. Ik durf het Mary niet te zeggen. Als we rechtdoor gerend waren in plaats van onze oorspronkelijke route te nemen dan was de uitkomst van de nacht wellicht heel anders geweest. Enkele honderden meters waren we van de A836 verwijderd. Ik durf het haar niet te vertellen, maar ze heeft het zelf al gezien. “We zijn echt oer- en oerstom geweest, he?” Ik kan niet anders dan bevestigend knikken. Het terrein is zompig en onze schoenen zijn ongeschikt. Het binnendringende vocht en de kou triggeren meteen een reactie waardoor ik over mijn schouder wil gaan kijken. Meteen weer rennen. Ik voel of ik een mes in mijn binnenzak heb. Hand in hand wandelen we naar de top. Ik ga op mijn steen zitten. Mary heft de handen naar de hemel. Om ze moedeloos weer te laten zakken. Ze hurkt voor me. De onderarmen op mijn knieën. Hoofd op mijn knieën. Zwijgend zompend lopen we terug naar de auto. “'t Was niet wat ik me er van voorgesteld had. Nou ja, gehoopt had,” verbreekt ze na een minnut of vijf de stilte in de auto. “Nee, het was het niet, he? Er was geen energie. Of iets van een magisch gevoel. Tenminste niet voor mij.” “Nee. Toch ben ik blij dat we er naar toe zijn gegaan. Weet je, anders. Ik had het toch een keer moeten doen. Maar ik had op meer gehoopt.” We gaan verder met zwijgen.
H09 v1.0.1
“Goedemorgen. Goed geslapen?” Ze rekt zich uit. “Onrustig. Toch wel. Veel gerend weer. Maar toch anders. Niet meer zo achtervolgd. Jenkins de agent van forensiek heeft ons een lift gegeven naar Inverness. Op zijn weg naar Edinburgh. Vreemde blikken toen we door het gemarkeerde politiebusje afgezet werden voor het hotel. “Hoe laat is 't?” Vraagt ze als de strek-oefeningen klaar zijn. “Kwart over acht.” “Hmm, vroeg. Misschien moet ik me nog een keer omdraaien.” “Misschien ook niet. We hebben een drukke dag. Shop 'till we drop. Spullen kopen. Creditcard ophalen. Auto huren. Kleurpotloden.” Ze lacht. Gelukkig. “Kan ik nog even in bad? Spieren weken?” “Die tijd hebben we wel.” Ik laat het bad voor haar vollopen. “Dirk!” klinkt het uit de badkamer. Ik pak een stoel. Het alleen zijn lukt haar kennelijk nog niet. “Zeg het maar meis. Wat is er?” “Niets, dat weet jij ook wel. Gewoon.” “Ja, ik kom bij je zitten.” “Weet je? Ik heb even geteld. Wij zijn nu al een week samen. Maar 't voelt als …” “Twee dagen?” “Zoiets. Gek he?” “Mary, getver. Ik kan er nog steeds maar moeilijk aan wennen. Aan je nieuwe naam. Er is een vertrouwdheid. We hebben ruzie. Je irriteert me niet. Het gaat zo natuurlijk. Dat is zelfs met mijn eigen kinderen wel eens anders.” “Ja? Hoezo?” “Max legt altijd zijn benen op tafel. En waar 't valt, daar valt 't. Als hij chips zit te eten, komt de zak naast zijn stoel terecht. En die blijft daar ook liggen. Van dat soort dingen dus.” “En je dochter?” “Die plant altijd alles. Alles moet geregeld zijn. Die laat geen ruimte spontaniteit. Dan denk ik vaak: doe eens wat losser meisje. Improviseer eens iets. Plannen zijn er om te veranderen. Daar kan ze niet tegen. En ik. Op mijn beurt kan daar dan weer niet tegen.” “Tja, ik heb nooit een plan. Een beetje. Maar het loopt toch altijd anders.” “Nu we het daar toch over hebben. Wat is je plan? Wat ga je verder doen.” “Ik denk dat ik naar Birmingham ga. Daar ken ik een paar mensen. Waar ik waarschijnlijk wel kan H09 v1.0.1
logeren voor een tijdje en die me kunnen helpen met het vinden van een baantje. Ik zou liever naar Londen gaan. Maar daar ken ik niemand. Dus dat wordt moeilijk. Birmingham dus. Eerst een baantje. Dan een kamer. Of een huisje. Weer schilderen. Daarna zie ik wel verder.” “Heb je een termijn in gedachten?” “Morgen? Ik kan niet voor altijd aan je arm blijven hangen. En jij moet ook verder. Heb je je liefde al gebeld?” “Nee, nog niet. De weerzin om weer op die voicemail te stuiten wordt steeds groter. Ik wil haar zo graag spreken. Het is gekmakend. Ik wordt er echt helemaal gestoord van.” “Kan ik me voorstellen. Maar morgen dus. En dan moet ik vroeg weg. De trein doet er geloof ik zeven of acht uur over.” “Kan je niet vliegen?” “Dat kan ik niet betalen. Dat is te duur.” “Mary. Jij kan helemaal niets betalen. Geen treinkaartje. Geen vliegticket. Als er een vliegtuig is, dan ben je er. Een uur of zo?” “Ja maar, dan sta ik buiten de stad en moet een taxi …” “Mary! Hou. Op. Maak een lijstje met wat je nodig hebt.” “Sorry, ik hou mijn mond.” Ik kom uit de douche. Ze geeft me het hotelpapiertje. Jeans jack t-shirts rugzak schoenen sokken “Hier neem ik geen genoegen mee, meisje. Doe dat maar eens over.” “Hoezo?” vraagt ze geschrokken. “Dit is geen lijst. Dit is uhhh.” Ik zin op een leuke woordspeling. Die wil niet komen. “Ik mis hier van alles. Ondergoed? Beha's? Tandpasta en tandenborstel. Kam? Minimaal een trui. Het wordt snel kouder. Een vest misschien? Dag-, nacht-, middag- en avondcreme. Nagelschaartje. En zo verder. Geen rok of jurkje nodig? Nylons? Maillot. Etcetera en zo verder. We gaan beneden ontbijten. En daar maak je een nieuwe lijst.” Ik bel nog maar weer eens. Voicemail. Ik wordt hier zo verschrikkelijk ziek van. Tussen mijn gepocheerde tomaten en haggis door schuift ze de nieuwe lijst naar me toe.
H09 v1.0.1
“Beter.?” “Beter.” Op de onderste regel staan nu ook kleurpotloden en papier. De bank is een taxiritje ver. De creditcard ligt klaar. Inverness is een stad. Niet een dorp zoals Oban of Fort William. Met winkelstraten. Winkels met keus. Zij loopt te speuren naar aanbiedingen. Ik wil gewoon de zaken aanschaffen die ik nodig heb. Ik begin met een rolkoffertje. Dat verlost van het potentiële probleem van het dragen van tassen. Ik zie een jeansshop. “Je had jeans op je papiertje staan. Laten we die afstrepen.” Armani. Hugo Boss. Jacob Cohen. Ze kijkt op de prijskaartjes. “Ja maar Dirk.” “Vindt je ze mooi. Zie je iets wat van je gading is?” “Ja dat wel, maar.” “Nog een keer maar en dan krijg je niets en dan ga je in je blote kont naar huis, Birmingham. Wat dan ook.. Die kleren moeten terug naar het politiebureau,” lieg ik. Armani zit haar het best. Erg goed zelfs. Ik betrap me op de gedachte dat ze een best lekker kontje heeft. Niet doen Dirk. In een herenmodezaak sla ik de slag die geslagen moet worden. Vijf overhemden. Twee colberts. Twee paar schoenen. Lamswollen trui. Vest. Sokken. Paul Smith. Paul Smith sokken. Onderbroeken. Twee pakjes van drie elk. Lange jas. Korte leren jas. Winkel in, winkel uit. Rugzak. T-shirts. Een prachtige witte gebreide coltrui voor haar. Ze ziet er schitterend uit. Sneakers. Ze twijfelt tussen twee paar. “elke zal ik nemen? Wat vind jij?” “Neem ze allebei.” Ik zie het begin van een maar op haar lippen groeien. Ze slikt 'm in. Bij een winkel met fladder jurkjes en kettingen, suggereer ik dat misschien … Een resoluut nee is de reactie. “Misty is niet meer. Misty is dood.” Bij een etalage blijft ze hangen. Kijkt naar een zwart leren jasje. “Vind je die mooi? Vraag ik. “Eh ja.” De maar komt niet voorbij het strottenhoofd. We worden verwelkomt door een wat oudere iets te gebruinde dame. Met rimpels in haar nek die niet overeenkomen met het gladde gezicht. Met iets teveel make-up op. H09 v1.0.1
“Waarmee kan ik u helpen?” ze zwijgt even en vervolgt; “U bent toch de meneer en de kleindochter van de camper die door de Jacobijn in de brand is gestoken?” Wat gebeurt hier? Ontkennen lijkt zinloos. Weglopen ook. “Ja, jan kloppen. Maar hoezo? Dat was noord van hier. In een klein gat.” “U stond gisteren in de krant. Die heeft u niet gezien? Wacht. Ik pak hem wel even.” En daar staan we. Op pagina drie van de Inverness Courier. Naast het bord van de NipInn bar. Eigenlijk geen slechte foto. De man heeft zijn best gedaan. Dankzij deze dappere Nederlander. Dat had ik 'm toch niet verteld? En zijn even zo dappere kleindochter is de beruchte Jacobijn eindelijk gearresteerd. “In de Inverness News stond u ook.” Maar die heb ik hier niet. Wereldberoemd in West Schotland. In dit deel dan. “Mevrouw wil graag dat jasje uit de etalage passen.” “Dat heb ik helemaal niet gezegd.” Mary wordt meegetroond en met nog wat andere zaken de kleedkamer in geduwd. “Heeft u een budget?” Vraagt de verkoopster die Kate heet, aan mij. “Nee,” antwoord ik achteloos. Op het moment de laatste E van mijn lippen de lucht doen trillen, realiseer ik me de fout van deze opmerking. Van krantenadoratie-object ben ik prooi geworden. De dame verdwijnt met meer kleren in de pascabine. “Wow,” meer kan ik niet zeggen als ze tevoorschijn komt. Strakke glimmend grijze broek, semi nonchalant vallend wit satijnen topje en het prachtige zwarte leren jasje. Op blote voeten. “Als we schoenen hadden verkocht dan …” vult de verkoopster aan. “Panara's.” “Meneer is een kenner.” “Meneer heeft een vrouw met smaak gehad.” Mary moet vechten tegen het inbrengen van bezwaren als ik afreken. “Lunch.” De gastro-pub is om de hoek. “Ben je blij met je nieuwe kleding?” De winkelaanval heeft een ijzige muur gecreëerd. “Ja en nee. Ik ben heel blij met de kleren. Absoluut hoor. Maar dit is absurd. Die jas alleen al. Daar had ik drie maanden van kunnen leven. En dan nog de broek. De topjes. Het sjaaltje kan ik al een week van gegeten.” “Misty Mary. Luister. Er zijn een paar dingen. Wil jij wijn, bier of wat anders?” “Een witte wijn graag.” Ik moet even nadenken. “Maak dat twee witte wijn.” H09 v1.0.1
“Het eerste is. Als ik je uit de paskamer zie komen, dan zie je er zo mooi uit. Daar wordt ik vrolijk van. Daar geniet ik intens van. Maakt mij blij. En dan is een deel van de rekening al betaald. Het tweede is het oude clichee: geven is beter dan nemen. En het is een heel waar clichee. Ik kan je dit nu geven. Weet je hoe lekker dat voelt?” “Ja, maar. Ik ik wil nu echt even dat je me maar laat zeggen zonder gelijk weer bovenop me te springen. Ik heb zo'n moeite om dit te krijgen. Dit te ontvangen. Snap je dat? Of zeg ik iets heel vreemds?” “Nee. En dat gaat niet eens over cadeaus. Of deze kleding. Sommige mensen kunnen niet eens een compliment ontvangen. En. Ik had daar vroeger ook wel last van. Maar we kunnen niet alles alleen. Soms heb je hulp nodig. Zoals jij. Nu. Soms hebben anderen hulp nodig. De vreugde zit niet in de hoogte van het bedrag. Geef een zwerver een euro of een pond. En dan laat je een dankbaar mens achter. Ik ben nu in de positie om te iets meer te doneren. Dat jasje is tijdloos. En prachtig. Elke keer als iemand je een compliment geeft hoe mooi dat ding is zal jij altijd zeggen: gekregen van een gekke hollander. Over vijf jaar. Over tien jaar. Over twintig jaar. Het is een waanzinnige kwaliteit. Toch?” De wijn komt. We bestellen een Clam Chowder soep. Klinkt Amerikaans. We zitten zo dicht bij de zee. Het komt wel goed. “Ik begrijp je Dirk. Ik ken dit helemaal niet.” “Ik ook niet. Het is voor mij ook de eerste keer. Op deze schaal tenminste. Ik heb wel meer weggegeven. Niet zoveel op een dag. Maak je geen zorgen. Dit is om je weer even op het spoor te krijgen. Hierna moet je het zelf doen. Dan ben ik er niet meer.” “Ik kan in ieder geval fatsoenlijk solliciteren.” “Nou, zie je?” “Maar. Nog een keer maar en dan stop ik. Hoe ga ik je dit ooit terugbetalen. Lieverd.” “Heerlijk dat je me lieverd noemt. Jij hoeft me niet terug te betalen. In het nederland hebben we een clichee-opmerking: wie goed doet. Goed ontmoet.. Weet nu even niet zo snel wat dat in het engels is.” “What comes around, goes around?” “Precies dat. Dus als jij niet uitbetaald komt het wel ergens anders vandaan. Karma? De boekhouding van het universum? Ik weet het niet. Maar op de een of andere manier komt het wel weer naar mij terug.” “Wow. Dat is wel een hele diepe gedachte.” De soep arriveert. “En er is nog een tweede oplossing. Je stuurt me elke maand een tekening. Je wordt H09 v1.0.1
wereldberoemd. En dan heb ik vroege, hele dure tekeningen. En je belooft me, dat als je wereldberoemd bent en schathemeltje rijk, dat je dan ook aan anderen geeft. En deelt. In herinnering van de crazy Dutchman.” “Ik leer soms zoveel van je. Maar ga je dat nog meer doen? Geven en delen? Mensen helpen?” “Goh. Eigenlijk heb ik daar nog helemaal niet over nagedacht. Ik heb alleen maar mijn eigen sores belang gegeven. Nu dat je het zegt; ik zou dat wel moeten doen. Geen idee. Maar een goed idee.” Tussen alle goedbedoelde suggesties die vrienden, kennissen en vreemden me gegeven hebben; liefdadigheid hoorde daar niet bij. We zijn kennelijk een vrijgevig volk. Goede doelen halen een hoop geld op, maar het eigenbelang staat toch voorop. Komt doelen steunen uit impulsieve acties met geld dat toch maar over is? Het lijkt niet ingebakken in onze genen. Of het zit zo ingebakken in genen, dat het een automatisme is, waar niet over nagedacht wordt? “Een stapje dichterbij je doelen?” “Misschien. 't Zou kunnen. Ik ga dat laten bezinken en er eens goed over na denken.” Een goede telefoon, toiletartikelen. Scheergerei. Het koffertje en de rugzak raken gevuld. Een huurauto die op een andere plaats is in te leveren is uitsluitend te regelen op het vliegveld. De vliegticket voor Mary wordt meteen gekocht. Voor de volgende middag. Er gaat maar een vlucht per dag. Met een maatschappij waar ik nog nooit van gehoord heb. Ik had er op gerekend of gehoopt dat er een vlucht 'ochtends zou gaan, zodat ik mijn eigen zaken weer ter hand kon nemen. Jocelyn zoeken. Of informatie over haar. Een levensteken. Iets. Ze raadt mijn gedachten. “Anders moet je maar gaan. Ik redt mezelf wel. Jij moet weer bij je vrouwtje zijn.””Misschien heb je gelijk, maar die ene halve dag kan er ook nog wel bij. En over jou heb ik nog steeds mijn twijfels. Ik blijf bij je totdat jij op dat vliegtuig zit. Ik ben nog steeds bezorgd. Misschien onterecht. Maar toch.” “He, ik vind het wel prettig als je bij me bent. Maar het gaat beter. Ik droom minder. Ik loop je niet meer de hele tijd vast te klemmen of je binnen oogbereik te houden.” “Laten we die auto gaan regelen. Zodra jij naar Birmingham vliegt, kan ik meteen naar Fort William of Oban als dat nodig mocht zijn.” De keuze is tussen wat Koreaanse en Japanse merken. Een segment in de automobiel industrie dat volledig buiten mijn interessegebied valt. Ik kies voor een geval dat gaat onder naam Hyunday i40. De mooiste op de foto's. Een ander criterium kan ik niet verzinnen. “Gaan we terug naar het hotel of gaan we je kleurdoos kopen?” “De potloden, kan dat morgenochtend ook toch? Jij zei toch dat je een dolfijn gezien had toen je H09 v1.0.1
hier met de camper stond? Zullen we dat gaan doen? Daar naar toe rijden?” Bij het enige winkeltje dat er is pak ik een paar blikken bier mee. Op de parkeerplaats waar de huurauto zich bevind, speur ik naar de Jocelyn's grijze Mercedes. Ik zie 'm niet. Ze is terug. Of ze zal 'm wel ergens in een privé-garage hebben laten wegzetten. Bovendien, als hij er wel gestaan had, wat had ik daan gedaan? Een briefje onder de ruitenwissers steken: Jocelyn, ik hou van je, bel me, Dirk.? Bij het enige winkeltje pak ik een paar blikken bier mee. De noordkant van de Moray Firth. Koud. Zonnig. Naar het water staren in de hoop een rugvin te zien. De rimpels van een opspringend exemplaar. Een kop die zich voor ons uit het water steekt. “Dirk, ben jij kunstenaar? Of voel je je kunstenaar?” “Dat geloof ik niet. In die termen heb ik er nooit over gedacht. Ik ben een grafisch vormgever, die het leuk vind om te tekenen. En af en toe te schilderen. De schaarse keren dat het zo voelde was op een opening van een expositie. Wanneer ik het middelpunt was. Dan wel.” “Dus je hebt geëxposeerd?” “Niet heel veel. Mijn stamkroeg een paar keer. Wat restaurants. Een groepstentoonstelling. Een winkeletalage. Niets serieus. Geen galeries of musea. De laatste keer is ook alweer meer dan tien jaar geleden.” “Hoe is dat?” “Je bedoelt om op de opening te zijn en stukken te verkopen?” “Ja, dat.” “Openingen zijn heel erg leuk. Na alle stress van uitnodigingen, gebroken lijsten. De angst dat er niemand op komt dagen. Het laatste stuk dat nat tegen de muur gaat. Als dat allemaal achter de rug is, dan ben je met je vrienden die je al heel lang niet hebt gezien. Iedereen drinkt en is vrolijk en je goed gezind. Je krijgt complimenten. Dan verkoop je wat stukken zodat je uit de kosten bent. Ja, dat is kicken. Nu ik het vertel zou ik dat best wel weer eens willen doen.” “Dus je hebt ook verkocht?” “Oh ja, bijna altijd. Op een groepsexpositie na. Alle anderen waren ergens tussen redelijk en heel erg goed. 't Verschilde.En jij?” “Ach, ik heb wel eens iets verkocht. Maar altijd aan een vriendin of een kennis. Nooit iets serieus.” “Zodat je het gevoel krijgt dat ze het meer uit liefdadigheid doen, dan uit oprecht interesse.” “Ja nou. Ik heb nooit iets aan een vreemde verkocht. Dus er is altijd die bijgedachte dat ze het alleen maar doen om je een beetje te helpen. En het moet ook altijd goedkoop.” “Uiteraard. Daar veranderd nooit iets. Vertel mij wat.” “Zou je kunstenaar willen zijn? Ik wel. Maar jij?” H09 v1.0.1
“Ook iets waar ik nooit over heb nagedacht. Ik heb wel overwegen om full-time te gaan tekenen. Dat wel. Ik heb dat nooit gedefinieerd als een bestaan als kunstenaar. Ik zou dan eerder de gepensioneerde vormgever zijn die tekeningen maakt.” “Maar dan doe je jezelf te kort. Dan blijf je eeuwig de amateur die een leuke bezigheid heeft. En dat lekt door in je werk. Dat moet te zien zijn.” “Dus wat jij zegt is als je jezelf niet als kunstenaar beschouwt zal het werk altijd gedrevenheid missen?” “Ja.” “Hmm. Wat jij zegt is dat de definitie van dat wat je bent de uitkomst bepaald. Als je kunstenaar bent, dan komt er kunst uit. Dus als ik, als designer tekeningen maak dan zou dat betekenen dat het geen kunst is, maar dat het designs zijn. Wat me niet minder valide lijkt. Wordt het niet bepaald door de toeschouwer? Dat die bepaald of het kunst is of een design?” Ze draait haar hoofd weg naar het water. Staart er naar, zoekend naar een antwoord. Ik druk door: “Kunst voor mij is iets creëren wat mensen raakt. Ik ben net zo blij met een compliment als met het commentaar dat iemand het afschuwelijk vindt. In dat laatste geval heb ik in ieder geval een emotie veroorzaakt. Afkeuring. Walging. Wat ik stukken beter vind dan het meest dodelijke: Dit is interessant. Dus ja, als je mij designer noemt die leuk tekeningen maakt; dan klopt dat. Maar ik weiger om te geloven dat het resultaat van je werk direct gebonden is aan de titel die je jezelf geeft. Ik ben met je eens dat het helpt, maar …” “Ho, ho, ho. 't Was helemaal niet mijn bedoeling om je kwaad te maken. Ah, kijk nou.” Ze wijst naar het water. Een dolfijn steekt zijn kop vlak voor ons uit het water. Ik ben geneigd om te denken dat ze, deze vis, melancholiek kijkt. Het dier maakt het geluid dat ik de vroegere tv-serie Flipper ken. Weg is ze. We kijken naar de rimpelingen in het water die ze achterlaat. “Zo,” doorbreekt ze onze stilte. “Die kwam ons even vertellen dat we niet zo belachelijk moeten doen. Maar. En dan laat ik het erbij. Wat jij beweert is dus dat de intentie en het resultaat niet afhangt van de definitie?” “Nou, niet helemaal. Ik beschouw mezelf als maker. Op zijn frans: un createur. Ik maak dingen. Folders, brochures, affiches, website-designs en dus ook tekeningen. En of dat nou kunst is? Ik weet het niet. Maar de bezoekers op de exposities vonden van wel. En dat vind ik helemaal prima.” “Ben je nog bevlogen?” “In mijn werk, bedoel je?” “Ja.” “Het is helaas minder geworden. Ik drijf op routine. Uhh. Vormgeving is het oplossen van het H09 v1.0.1
probleem van een ander. Iemand moet een verhaal vertellen. Iets verkopen. Bezoekers naar een concert of een toneelvoorstelling trekken. Noem maar op. En dat ik nu al bijna veertig jaar. Nou ja, ietsje minder. Dus ik heb een arsenaal aan trucs. En hele grote handtas routine. Dus ik wordt niet mer zo uitgedaagd als toen ik jong was. Toen alles nog nieuw was. Er krijg zelden een nieuwe vraag en dan is het moeilijk om met een nieuw antwoord te komen. Ik probeer het nog wel. Het lukt vaker niet dan wel. Dus de bevlogenheid is wel grotendeels het raam uit. Met de tekeningen ligt dat anders. Daar hoef ik niet het probleem van een klant op te lossen. Ik kan daarin mijn eigen verhaal vertellen.” Ze pakt mijn hand. Kijkt naar haar voeten. “En wat is je verhaal dan?” “Tegenwoordig? Vrolijkheid, liefde. Grappige kreeften en krabben die ondeugd uithalen. Verliefde oude mensjes. Vooral allemaal heel vriendelijk. Ik wil dat mensen, als ze het zien, even een hele kleine glimlach op hun gezicht krijgen. Dat ik een moment van vrolijkheid kan veroorzaken. Dat is wel eens anders geweest. Ik heb lang abstract werk gemaakt. Strepen. Heel geometrisch. Dat lag wel in het verlengde van mijn werk als vormgever. Maar eigenlijk waren het allemaal littekens. Uitgekerfd bloed in een huid. Beschadigingen. 't Was niet vrolijk. Helemaal niet. Achteraf kan je pas terugzien wat er eigenlijk aan de hand was. Op het moment dat je het maakt, mis je het analytisch vermogen. Het bleek de verwerking van mijn nogal heftige echtscheiding te zijn. Ik voelde me bedrogen. Daar heb ik een paar jaar over gedaan om daar over heen te komen. En dat waren dus precies de jaren waarin ik die strepen schilderde. Waar ik te lang mee doorgegaan ben. Op een gegeven moment heb je vorm gevonden en dan ga je daar op door. Ze werden wel mooier. Dat wel. Maar het werd ook een herhaling van zetten. Klinkt dit allemaal een betje logisch? Snap je het?” Ze staart nog steeds naar het water. “Dirk. Ja ik geloof wel dat ik het begrijp. En het is het antwoord op de volgende vraag die ik je wilde stellen.” “En die was? Is?” “Nou, wat ik je wilde vragen is: denk jij, dat de nacht. Onze nacht, zeg maar, je tekeningen gaat veranderen?” “Weet ik nog niet. Geen idee. Ik vermoed dat er wel iets van gaat doorlekken. Het zal wel invloed kunnen hebben. Toen ik de littekens begon te schilderen en te tekenen gebeurde dat spontaan. Dat was niet een bewuste beslissing in de trant van: Zo nu ga ik eens even mijn echtscheiding verwerken. De dingen die ik nu maak zijn wel de uitkomst van een beredeneerde beslissing. Een paar jaar geleden overleed een goede vriend van me. Ik heb de laatste maand van zijn leven bijna H09 v1.0.1
elke dag met hem doorgebracht. Hoe raar het misschien ook klinkt, dat was best een leuke tijd. Veel lachen. Veel drinken. Natuurlijk ook veel huilen. Maar toch. Daarna heb ik echt besloten: het leven is te mooi voor depressieve abstracte strepen. Het moet vrolijk zijn. Dus wat je meemaakt. In ieder geval, wat ik heb meegemaakt, heeft weerslag op 't werk. Dus ja, ik denk wel dat de nacht zijn sporen gaat nalaten. Vraag me niet hoe dat gaat gebeuren. Ik heb geen idee.” Ze staat op en loopt naar de auto aan de overkant van de weg. Komt terug met twee blikken Ale. Ze klikt er een open en geeft die aan me. En gaat weer zitten. Opent haar blik. “Ik hoopte al dat je zoiets zou zeggen. Weet je. Ik had nog een heleboel ideeën voor mijn elven, engelen en vrouwen. En die lijken nu opeens heel ver weg. Ik kan ze me nog wel herinneren. Maar ik kan er niet meer warm voor lopen. Ze doen me niets meer. Ik ben bang dat als ik ze toch maak, dat ze heel erg fake worden.” “Omdat ze alleen nog maar in je hoofd zitten en niet meer in je hart?” “Ja. Zoiets. Of ze weggespoeld zijn door die verschrikkelijke regen. Ik moet wat anders. Dat voel ik wel. Maar ik weet nog helemaal niet wat. En dat is best raar. Ik ken dat helemaal niet.” “Dat waren de tekeningen van Misty. Die is nu dood. Wat Mary tekent, dat weet je nog niet.” Ze pakt mijn hand en kijkt me aan. Een blik tussen melancholie en wanhoop.
H09 v1.0.1