!
&
# % '
"
$ % " ( ) * % + , " -" . /
"
Samenvatting Als alles volgens planning verloopt, wordt in 2012 de Diagnostic and Statistic Manual for Mental Disorders – Fifth Edition (DSM-V) uitgebracht. De huidige DSM-IV-TR kent teveel beperkingen, met name voor de classificatie van as-II-stoornissen. Men overweegt om een dimensionaal classificatiesysteem voor persoonlijkheidsstoornissen in de DSM-V op te nemen.. Over vier hoofddomeinen bestaat reeds grotendeels consensus, namelijk extraversie vs. introversie, antagonisme vs. vriendelijkheid, consciëntieusheid vs. impulsiviteit en neuroticisme vs. emotionele stabiliteit. Over de lagere-orde factoren is echter nog weinig bekend. In dit onderzoek is aan 208 clinici (psychologen en psychiaters) per hoofddomein gevraagd aan te geven welke persoonlijkheidstrekken zij klinisch bruikbaar achten. Dit resulteert in een lijst met lagere-orde factoren die volgens clinici moeten worden opgenomen in een dimensionaal model. Over 27 van de 165 onderzochte dimensies is consensus over opname, daarnaast zijn 38 dimensies veelbelovend. Bij 21 persoonlijkheidskenmerken worden vraagtekens gezet bij opname en over 3 persoonlijkheidskenmerken is door de meerderheid van clinici besloten dat deze niet moeten worden opgenomen in een dimensionaal model. De mening van clinici is neutraal wat betreft de overige persoonlijkheidskenmerken. Er is tevens onderzocht wat clinici van de klinische bruikbaarheid van DSM-IV-TR vinden; bijna twee derde vindt deze beperkt. Driekwart van de clinici verwacht dat de klinische bruikbaarheid van de DSM vergroot zal worden door introductie van een dimensionaal classificatiesysteem van persoonlijkheidskenmerken. Een meerderheid van clinici zegt voor opname van zowel normale als abnormale persoonlijkheidskenmerken te zijn, eveneens is een meerderheid voor opname van een vijfde hoofddomein ‘openheid voor ervaringen’.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 2
Voorwoord Dit werkstuk maakt deel uit van mijn afstudeeropdracht bij de programmagroep Klinische Psychologie aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam. Ik wil graag van deze gelegenheid gebruik maken om Roel Verheul hartelijk te bedanken voor zijn begeleiding. Tevens wil ik het secretariaat van Klinische Psychologie bedanken voor hun hulp, met name bij praktische zaken. Ook mijn vrienden en studiegenoten zijn een grote steun voor me geweest. Veel van hen zaten in hetzelfde schuitje en kennen de afstudeerstress. Een kopje koffie in Kriterion kan wonderen doen, om even te spuien en daarna weer vol goede moed verder te werken. Mijn familie heeft op afstand mee geleefd, dank hiervoor. En ‘last but not least’ natuurlijk Nathalie, bedankt voor je liefde, steun en geduld! Na afronding van dit werkstuk kan ik zeggen dat ik er hard, maar met plezier aan heb gewerkt. De uitvoering van het onderzoek is erg leerzaam voor me geweest.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 3
Inhoudsopgave 1. Inleiding ...................................................................................................................................... 5 1.1 Categoriaal classificatiesysteem.......................................................................................5 1.2 Dimensionaal classificatiesysteem....................................................................................6 1.3 Domeinen ..........................................................................................................................8 1.4 Vraagstelling en hypothesen .............................................................................................9 2. Methode .................................................................................................................................... 11 2.1 Proefpersonen .................................................................................................................11 2.2 Procedure........................................................................................................................11 2.2.1 Begeleidende brief ....................................................................................................... 12 2.2.2 Demografische vragenlijst ........................................................................................... 12 2.2.3 Domein-vragenlijst ...................................................................................................... 13 2.3 Statistische analyses........................................................................................................14 3. Resultaten.................................................................................................................................. 15 3.1 Proefpersonen .................................................................................................................15 3.2 Effect van beroep en geslacht .........................................................................................15 3.3 Vraagstelling 1................................................................................................................15 3.4 Vraagstelling 2................................................................................................................16 3.5 Vraagstelling 3................................................................................................................17 3.6 Vraagstelling 4................................................................................................................25 3.7 Vraagstelling 5................................................................................................................26 4. Discussie ................................................................................................................................... 27 5. Literatuurvermelding ................................................................................................................ 33 6. Bijlagen ..................................................................................................................................... 36 A. Begeleidende brief ...........................................................................................................36 B. Demografische vragenlijst................................................................................................37 C. Domein-vragenlijst...........................................................................................................39
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 4
1. Inleiding De classificatie van mentale stoornissen is de verbindende link tussen etiognose en prognose. Inmiddels is de DSM-IV-TR wereldwijd het dominante classificatiesysteem voor psychische stoornissen. Men probeert de DSM met elke editie aan te passen en te verbeteren. Wat betreft de classificatie van met name persoonlijkheidsstoornissen, blijkt de DSM echter nog niet te voldoen. In de huidige literatuur over persoonlijkheidsstoornissen zijn twee modellen te zien; namelijk een dimensionaal model en een categoriaal model. Momenteel is de indeling van stoornissen in de DSM categoriaal. In de DSM-IV zijn diagnostische criteria weergegeven als leidraad voor clinici. Het doel van dit classificatiesysteem is om clinici te helpen de juiste diagnose te stellen. Hiernaast wordt er aandacht besteed aan differentiële diagnostiek; het onderscheiden van stoornissen met soortgelijke kenmerken (Widiger & Samuel, 2005). In de introductie van dit werkstuk zal eerst aandacht besteed worden aan het huidige categoriale classificatiesysteem. Vervolgens zullen voor- en nadelen worden genoemd van een dimensionaal classificatiesysteem. Daarna wordt behandeld welke hoofddomeinen er zijn en hoe zal worden onderzocht welke lagere-orde factoren klinisch bruikbaar zijn voor een dimensionaal model. 1.1 Categoriaal classificatiesysteem Enkele voordelen van het gebruik van een categoriale indeling zullen nu worden genoemd. In de eerste plaats verbetert het de communicatie tussen collega’s in (geestelijke) gezondheidszorginstellingen. De reden hiervoor is, dat er minder ruimte is voor subjectieve patiëntbeschrijvingen. Als alle professionals dezelfde stoornissen kennen en dezelfde classificaties gebruiken treedt er minder ruis op in de communicatie naar behandelteams en verwijzers. Een ander voordeel van het huidige categoriale systeem is dat onderzoekers hetzelfde systeem gebruiken. Effectstudies en de ontwikkeling van het diagnose-behandelplan voor verschillende psychische stoornissen, hadden niet kunnen plaatsvinden als de patiënten niet met behulp van de DSM-IV werden gediagnosticeerd. Voor een groot aantal as-I-stoornissen is inmiddels bekend welke behandelingen ‘evidence-based’ of ‘empirically supported’ zijn (Chambless, 1998). De voordelen van een categoriaal classificatiesysteem zijn duidelijk, zeker voor de classificatie van as-I-stoornissen.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 5
Echter, met name voor de persoonlijkheidsstoornissen blijkt dat een categoriaal model in de praktijk teveel beperkingen kent. Zo is er sprake van aanzienlijke comorbiditeit tussen de persoonlijkheidsstoornissen, wat erop wijst dat de grenzen die de verschillende stoornissen afbakenen onduidelijk zijn (Widiger & Samuel, 2005; Divac-Jovanovic, Svrakic & LecicTosevski,1993). Een andere beperking aan het huidige categoriale model, is dat de diagnose ‘persoonlijkheidsstoornis niet-anderszins-omschreven’ veelvuldig gebruikt wordt. Dit wordt grotendeels verklaard doordat de tien bestaande diagnoses de bestaande disfunctionele persoonlijkheidstrekken niet dekken (Verheul & Widiger, 2004). Uit onderzoek van Westen en Arkowitz-Westen (1998) bleek dat maar voor 39,4 % van patiënten die voor persoonlijkheidsproblematiek worden behandeld, een as-II-stoornis te diagnosticeren was. Zij concludeerden dat de DSM-IV niet kan worden gebruikt om het merendeel van patiënten met persoonlijkheidsproblematiek te diagnosticeren. Verheul, van den Brink, Spinhoven en Haringsma (2000) stellen dat betrouwbare en valide diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen een moeilijke en veeleisende taak is. Het vergt voldoende kennis van de DSM-IV en vereist intensieve training in het afnemen van een semi-gestructureerd interviewschema. De meeste veranderingen die in de DSM-IV hebben plaatsgevonden, hadden als doel de diagnostische validiteit en betrouwbaarheid te verhogen. Minder aandacht werd besteed aan het verhogen van de klinische bruikbaarheid van de DSM. Het besef is gegroeid dat een verhoogde klinische bruikbaarheid een belangrijke voorwaarde voor veranderingen in de DSM-V is (First, 2005; Widiger & Simonsen, 2005; Verheul, 2005). Klinische bruikbaarheid wordt gedefinieerd als “the extent to which DSM assists clinical decision makers in fulfilling the various clinical functions of a psychiatric classification system” (First et al., 2004, p.947). 1.2 Dimensionaal classificatiesysteem Sinds 1970 is reeds voorgesteld (Widiger & Simonsen, 2005) dat een dimensionaal model voor persoonlijkheidskenmerken de klinische bruikbaarheid zal vergroten. Aangezien een categoriaal model niet voldoet, overweegt men in de DSM-V een dimensionaal model van persoonlijkheidskenmerken op te nemen. Een onderdeel van de ontwikkeling van de DSM-V zijn tien internationale conferenties, georganiseerd door de American Psychiatric Association. De eerste conferentie heeft reeds plaatsgevonden en ging dan ook over de mogelijke ontwikkeling van een dimensionaal model voor persoonlijkheidsstoornissen. V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 6
Een voordeel van een dimensionaal model is de hogere diagnostische betrouwbaarheid en stabiliteit. Een ander voordeel betreft het bewijs dat empirische data beter passen bij een dimensionaal model, vergeleken met een categoriaal model (First, 2005). Ten derde claimt een dimensionaal model geen vastliggende grenzen tussen persoonlijkheidsstoornissen. Ook is er geen duidelijk onderscheid tussen gezond en ziek, wat wel het geval is met de huidige arbitraire diagnostische ‘thresholds’. Er moet worden opgemerkt dat een dimensionaal model het categoriale model niet compleet kan vervangen (Verheul, 2005). Tevens klinken er geluiden om de huidige DSM typologieën uiteindelijk te vervangen door dimensionale representaties van persoonlijkheidspathologie. Een voordeel als beide modellen in de DSM-V worden geïmplementeerd, is dat de diagnose van een cliënt een extra dimensie krijgt door de beschrijving van zijn of haar persoonlijkheid (Duggan et al., 2003). Het behandelplan kan worden aangepast aan zowel de psychische stoornis als aan de persoonlijkheid van de cliënt. Een dimensionaal model kan wellicht duidelijkheid verschaffen over de excessieve comorbiditeit onder persoonlijkheidsstoornissen. Stoornissen die comorbide zijn, blijken namelijk voor een groot deel te beschrijven met dezelfde facetten uit het vijf-factoren model (VFM; Widiger & Samuel, 2005). Het VFM is één van de dimensionale modellen dat geopperd is als alternatief voor het huidige categoriale model (Widiger, 1993; Coker, Samuel & Widiger, 2002). Onderzoek van Samuel en Widiger (2006) leverde het volgende op: 245 psychologen hebben 3 casussen beschreven aan de hand van zowel het VFM als de DSM-IV. Er werd geen significant verschil gevonden tussen het VFM en de DSM-IV wat betreft moeilijkheid van gebruik of de communicatie met andere professionele hulpverleners. Wel werd er een verschil gevonden in klinische bruikbaarheid. De klinische bruikbaarheid van het VFM werd groter geacht dan de klinische bruikbaarheid van de bestaande diagnostische categorieën. Enige nadelen die bij de introductie van een dimensionaal model worden voorzien zijn ten eerste dat de administratie wordt bemoeilijkt. Daarnaast zullen de kosten voor het invoeren van een nieuw model en daarmee een nieuwe werkwijze, hoog zijn. Onderzoek dat in het verleden is uitgevoerd, is gebaseerd op het categoriale classificatiesysteem. Meta-analyses en longitudinaal onderzoek worden bemoeilijkt door over te stappen op een ander classificatiesysteem (First, 2005). Als van een categoriaal model uiteindelijk zal worden overgestapt op een dimensionaal model zal voor onderzoek een andere set instrumenten moeten worden ontwikkeld, aangezien de huidige instrumenten bruikbaar zijn voor het categoriale systeem. Onderzoek waaruit blijkt dat V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 7
therapie effectief is voor bepaalde DSM-categorieën is dan niet meer zonder meer bruikbaar. Dit argument houdt niet als het dimensionale model naast het categoriale model zal worden opgenomen. Dit is waarschijnlijker, omdat er in de DSM-V geen sprake is van aanname van een dimensionaal classificatiemodel in plaats van een categoriaal classificatiemodel, maar om deze modellen beide op te nemen. Aangezien zowel categoriale als dimensionale modellen sterke punten hebben, stelt Saulsman (2004) een hybride model voor. 1.3 Domeinen De voor- en nadelen van de verschillende modellen zijn inmiddels besproken. Het is zinvol om nu dieper in te gaan op de invulling van een dimensionaal classificatiemodel. Op dit moment bestaan er 18 dimensionale modellen (o.a. Shedler & Westen, 2004), waarvan de domeinen door Widiger en Simonsen (2005) zijn onderzocht op overeenkomsten en overlap. Hieruit is gebleken dat er consensus bestaat over vier domeinen. Veel gebruikte namen voor deze vier hoofddomeinen zijn extraversie vs. introversie, antagonisme vs. vriendelijkheid, consciëntieusheid vs. impulsiviteit en neuroticisme vs. emotionele stabiliteit. Over een vijfde domein dat wordt aangeduid met termen als ‘openheid voor ervaringen’, ‘onconventionaliteit’ of ‘schizotypie’ bestaat nog geen eenduidige mening. Hoewel er consensus is over de hogere-orde factoren, is er weinig onderzoek gedaan naar de lagere-orde factoren. Dit zijn de persoonlijkheidskenmerken die onder de verschillende hoofddomeinen vallen. Dit onderzoek richt zich op de klinische bruikbaarheid van deze lagere-orde factoren. Het doel is om een suggestie te kunnen doen over welke persoonlijkheidstrekken opgenomen moeten worden in een dimensionaal model. Deze persoonlijkheidstrekken moeten door clinici klinisch bruikbaar worden geacht om te worden opgenomen. De opbouw van dit werkstuk is als volgt. Eerst worden de vraagstelling en hypothesen van het onderzoek besproken. In het tweede hoofdstuk staat beschreven hoe het onderzoek is uitgevoerd. De resultaten worden beschreven in hoofdstuk drie, waarna de conclusies in de discussie worden besproken. Nadien zullen de kritiekpunten van het onderzoek worden behandeld.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 8
1.4 Vraagstelling en hypothesen Volgens First (2005) is er te weinig bekend over de klinische bruikbaarheid van een dimensionaal model en de acceptatie ervan door personen die de DSM gebruiken (‘user acceptance’). Dit onderzoek heeft daarom als doel het vaststellen van klinische bruikbaarheid van een dimensionaal classificatiesysteem en de verschillende mogelijke dimensies. Dit doel zal worden bereikt aan de hand van de volgende deelvragen: 1. Hoe kijken psychologen en psychiaters aan tegen de klinische bruikbaarheid van de DSM-IV-TR? 2. Wat verwachten psychologen en psychiaters van de klinische bruikbaarheid van een dimensionaal classificatiesysteem? Subvraag 2.a: Is er een relatie tussen de mening over klinische bruikbaarheid van een nieuw dimensionaal model en het jaar van afstuderen? 3. Welke persoonlijkheidskenmerken vinden psychologen en psychiaters klinisch bruikbaar en welke onbruikbaar? 4. Moeten volgens clinici naast abnormale, ook normale persoonlijkheidskenmerken worden opgenomen in een dimensionaal model in de DSM? 5. Moet het vijfde domein (waar nog geen consensus over bestaat) volgens clinici worden opgenomen in een dimensionaal model? Voor de eerste, tweede, vierde en vijfde deelvraag zal tevens worden gecontroleerd of er een verschil is tussen psychologen en psychiaters, of tussen mannen en vrouwen. Dit onderzoek loopt parallel met een onderzoek in de Verenigde Staten, waar dezelfde lijst met persoonlijkheidskenmerken door psychologen en psychiaters beoordeeld zal worden op klinische bruikbaarheid. Tevens stellen zij de algemene vragen over abnormale persoonlijkheidskenmerken en het vijfde domein. De eerste twee algemene vragen worden alleen in Nederland ten behoeve van dit werkstuk onderzocht. Bij bovenstaande vragen zijn de volgende hypothesen opgesteld: 1. De meerderheid van clinici vindt de klinische bruikbaarheid van de DSM-IV-TR nog niet voldoende.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 9
2. Clinici verwachten dat de klinische bruikbaarheid van de DSM vergroot zal worden door de introductie van een dimensionaal classificatiesysteem. Subhypothese 2.a: clinici die langer in het vak zitten, staan mogelijk minder open voor een nieuw model dan clinici die net zijn afgestudeerd. 3. Clinici zullen over een lijst van persoonlijkheidskenmerken aangeven of ze deze bruikbaar vinden in de klinische praktijk. Een lijst met klinisch bruikbare lagere-orde factoren is het resultaat. 4. In een dimensionaal model moeten volgens de meerderheid van clinici zowel normale als abnormale persoonlijkheidskenmerken worden opgenomen. 5. Er is geen overtuigende meerderheid voor of tegen de opname van een vijfde domein, aangezien eerder onderzoek dit eveneens niet heeft uitgewezen. Als de verwachtingen uitkomen, vinden clinici de bruikbaarheid van de DSM-IV-TR nog niet voldoende en verwachten ze dat de introductie van een dimensionaal model de klinische bruikbaarheid van de DSM-V zal vergroten. Dat geeft aan dat een dimensionaal model waarschijnlijk zal worden geaccepteerd door de gebruikers aangezien het een verbetering inhoudt. Een eerste bewijs voor de aanwezigheid van ‘user acceptance’ van First is hiermee dan geleverd.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 10
2. Methode 2.1 Proefpersonen In totaal werden 2000 personen schriftelijk benaderd met de vraag of ze mee wilden doen aan het onderzoek. De proefpersonen bestaan uit 1000 psychologen en 1000 psychiaters. De adressen van de psychologen zijn verkregen uit het ledenbestand van de Nederlandse Vereniging Vrijgevestigde Psychotherapeuten (NVVP) en de adressen van de psychiaters zijn verkregen via de Nederlandse Vereniging voor Psychiaters (NVvP). Door beide verenigingen zijn at random 1000 personen uit het ledenbestand geselecteerd. De proefpersonen kregen geen beloning voor deelname aan het onderzoek. Het invullen van de vragenlijsten zou maximaal een uur duren. Voor het onderzoek in de Verenigde Staten zijn eveneens 1000 psychologen en 1000 psychiaters benaderd. 2.2 Procedure De proefpersonen kregen een envelop toegestuurd met daarin een begeleidende brief, een demografische vragenlijst, de domein-vragenlijst en een gefrankeerde, geadresseerde retourenvelop. De brief en de twee vragenlijsten zijn elk vertaald vanuit het Engels. Deze waren reeds geconstrueerd voor het onderzoek in de Verenigde Staten. Vertaling gebeurde door een professioneel vertaler en twee onafhankelijke vertalers met achteraf een consensus-bespreking. De lay-out van alle materialen is zoveel mogelijk gelijk aan de Engelstalige materialen. Alle materialen zijn te vinden in de bijlage. Bij dit onderzoek hebben geen experimentele manipulaties plaats gevonden. De psychologen en psychiaters kregen allen dezelfde vragenlijst thuisgestuurd, alleen de demografische lijst verschilt deels in verband met de registraties van psychotherapeuten. 1000 Psychologen en 1000 psychiaters kregen de genoemde vragenlijsten toegestuurd, met de vraag of ze deze wilden invullen en terugsturen. Naast het schriftelijk contact is er geen persoonlijk contact geweest met de proefpersonen. Na een maand werd alle respons verzameld en ingevoerd in SPSS. De dataverwerking wordt in paragraaf 2.3 besproken.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 11
2.2.1 Begeleidende brief In de begeleidende brief werd de achtergrond en het doel van het onderzoek beschreven, namelijk het ontwikkelen van een dimensionaal model voor persoonlijkheidsstoornissen, eventueel op te nemen in de DSM-V. Beschreven werd hoe de adressen waren verkregen en dat de genoemde vereniging het onderzoek ondersteunt. Ook werd onderstreept dat de ervaringen en aanbevelingen van clinici van groot belang worden geacht bij het bepalen van welke van de vele mogelijke (normale en abnormale) persoonlijkheidskenmerken moeten worden opgenomen in een nieuwe dimensionale classificatie. Vervolgens werd een korte uitleg over de vragenlijsten gegeven. Onder aan de brief werd gevraagd de vragenlijsten binnen een maand na ontvangst terug te zenden. Dit had als doel om te voorkomen dat de post eerst enkele maanden opzij zou worden gelegd om daarna eventueel te worden weggegooid. 2.2.2 Demografische vragenlijst De psychologen en psychiaters ontvingen grotendeels dezelfde demografische vragen. Bij de psychotherapeuten werd gevraagd naar de registratie, namelijk Klinisch Psycholoog (BIG), GZpsycholoog (BIG) of anders, namelijk….. (meerdere antwoorden aan te kruisen). De psychotherapeut-versie is tevens opgenomen als bijlage B. De constructie van de demografische vragenlijst is zo gebeurd dat deze vergelijkbaar is met de vragenlijst en het systeem dat in de Verenigde Staten wordt gebruikt. Er werd gevraagd naar geslacht, etniciteit, jaar van afstuderen als psycholoog/psychiater, het percentage dat per week aan klinisch werk wordt besteed, de theoretische oriëntatie, het werkveld (GGZ, vrijgevestigd psycholoog/psychiater en/of anders) en de doelgroep (jeugd, volwassenen en/of ouderen). Naast de demografische vragen werden aan iedereen vier algemene vragen gesteld. Eerst werd gevraagd of een hoofddomein dat wordt aangeduid met termen als ‘openheid voor ervaringen’, ‘onconventionaliteit’ of ‘schizotypie’ waardevol en bruikbaar wordt geacht voor een dimensionaal model voor persoonlijkheidsstoornissen. Scoring vond plaats op schaal 5 t/m 1, waarbij 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten en 1 = moet worden weggelaten. Er was ruimte voor toelichting van het antwoord. De tweede algemene vraag luidde als volgt: vindt u dat het nuttig zou zijn om naast abnormale, ook normale persoonlijkheidskenmerken op te nemen in de DSM? Dezelfde scoring geldt als bij V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 12
de net genoemde eerste vraag. Ten derde werd gevraagd naar de mening over de klinische bruikbaarheid van de DSM-IV-TR. Er moest worden aangekruist of de klinische bruikbaarheid nihil, beperkt, redelijk groot of zeer groot is. De laatste algemene vraag luidde als volgt: Denkt u dat de introductie van een dimensionaal classificatiemodel van persoonlijkheidskenmerken de klinische bruikbaarheid van de DSM zal vergroten? Men moest één van de volgende keuzes aankruisen ‘ja, zeker wel’, ‘ja, waarschijnlijk wel’, ‘geen mening’, ‘nee, waarschijnlijk niet’ of ‘nee, zeker niet’. 2.2.3 Domein-vragenlijst De vragenlijst is vertaald uit het Engels, deze is gebaseerd op enkele bestaande vragenlijsten. Zo zijn o.a. persoonlijkheidskenmerken uit de NEO-PI-R, DAPP-BQ en TCI gebruikt. In de vragenlijst wordt gevraagd vijf domeinen te scoren. Telkens wordt een korte omschrijving van het brede persoonlijkheidsdomein gegeven, gevolgd door een lijst van mogelijke persoonlijkheidstrekken of –dimensies die binnen dat brede domein bruikbaar zouden kunnen zijn. Veel gebruikte namen van de vijf domeinen zijn extraversie, antagonisme, consciëntieusheid, neuroticisme en openheid voor ervaringen. Onder het domein extraversie zijn 29 persoonlijkheidskenmerken gegeven, waarvan 19 aan de ene pool en 10 aan de andere pool van dit domein. Onder het tweede domein, antagonisme, zijn 18 kenmerken genoemd die onder dit domein kunnen vallen, en 21 kenmerken die aan de andere pool van het domein staan. In totaal worden er 39 kenmerken voor het tweede domein onderzocht. Bij het derde domein, consciëntieusheid, staan 21 kenmerken en vervolgens 10 kenmerken die tegengesteld zijn. Bij neuroticisme worden 41 kenmerken genoemd die onder dit domein kunnen vallen en 5 kenmerken die aan de andere pool van dit domein staan. Het laatstgenoemde domein, openheid voor ervaringen, bevat 19 kenmerken, naast één tegengesteld kenmerk. Men werd gevraagd om per persoonlijkheidskenmerk een score te geven van 5 t/m 1 om aan te geven of elk kenmerk, binnen het genoemde domein, bruikbaar is in de klinische praktijk voor de beschrijving van cliënten. Voor de scoring betekent 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten en 1 = moet worden weggelaten. Bij een score van 2 of 1 werd gevraagd om aan te geven waarom dit persoonlijkheidskenmerk niet moet worden opgenomen, namelijk a = lage klinische toepasbaarheid, b = teveel redundantie (overlap) met andere dimensies in deze lijst,
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 13
c = hoort niet thuis in dit domein of d = andere reden(en). Voor een indruk van de lay-out van de domein-vragenlijst, zie Bijlage C. 2.3 Statistische analyses De data is ingevoerd in SPSS (versie 11.5). Data-cleaning geschiedde om extreme waarden uit te sluiten. Vervolgens wordt bepaald of er verschillen zijn tussen de antwoorden van psychologen en psychiaters, of tussen de antwoorden van mannen en vrouwen. Dit wordt gedaan aan de hand van de antwoorden op de vier algemene vragen. Eerst zal met een Kolmogorov-Smirnov analyse worden bepaald of de antwoorden normaal verdeeld zijn. Als dit niet het geval is, zal apart voor beroep en sekse een non-parametrische test worden uitgevoerd, namelijk de Mann-Whitney. Als de antwoorden normaal verdeeld zijn, voldoet een onafhankelijke t-test. Deze toetsen dienen om eventuele verschillen tussen psychologen en psychiaters te vinden. Hetzelfde geldt voor geslacht. Voor dit werkstuk is een aanname gedaan van generaliseerbaarheid. De aanname is, dat als er geen significante verschillen voor beroep of sekse worden gevonden, dit ook niet het geval zal zijn voor de 165 persoonlijkheidskenmerken. Het is mogelijk om alle 165 kenmerken apart te toetsen, er zullen dan echter op basis van kans alleen al 8 kenmerken met significante resultaten zijn. Als in plaats daarvan de Bonferroni-correctie wordt toegepast, zal het significantieniveau zo klein worden dat geen enkel kenmerk een significant resultaat geeft. Op basis van een inhoudelijk criterium zal worden besloten om persoonlijkheidskenmerken al dan niet op te nemen. De reden hiervoor is de interesse in consensus onder clinici. Per trek zijn de percentages berekend van de personen die voor, neutraal of tegen opname zijn. Er is bij zowel voor als tegen opname gekozen voor twee afkapwaarden. Trekken die moeten worden opgenomen in een dimensionaal model, moeten door minstens twee derde of door driekwart van de clinici een waarde 4 of 5 hebben gekregen. Op basis hiervan zal een lijst worden geconstrueerd met kenmerken waarover het merendeel van de clinici zegt dat deze klinisch bruikbaar zijn. Als minstens een derde of minstens de helft van de respondenten een waarde 1 of 2 heeft gegeven voor een trek, worden er vraagtekens gezet bij opname in een dimensionaal model. Er zal een inventarisatie worden gemaakt van redenen om trekken niet op te nemen.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 14
3. Resultaten 3.1 Proefpersonen 124 Psychiaters en 84 psychologen hebben de vragenlijst ingevuld teruggestuurd, hetgeen een totale N oplevert van 208 (10,4 % respons t.o.v. totaal). Hiervan waren 124 personen mannelijk, 83 vrouwelijk en één persoon had zijn/haar geslacht niet aangekruist. In de Verenigde Staten is het onderzoek nog gaande, zodoende zijn de resultaten van de Amerikaanse respondenten nog niet meegenomen in dit werkstuk. 3.2 Effect van beroep en geslacht Met Kolmogorov-Smirnov analyses werd bepaald dat de antwoorden op de algemene vragen niet normaal verdeeld zijn (vier maal p = 0,000). Vervolgens werd een Mann-Whitney analyse uitgevoerd. Hieruit bleek dat er geen significant verschil was tussen psychologen en psychiaters in de antwoorden op de algemene vragen (alg. 1: U = 4879,5, N1 = 82, N2 = 122, p = 0,729; alg. 2: U = 4908,0, N1 = 84, N2 = 123, p = 0,502; alg. 3: U = 4627, N1 = 79, N2 = 122, p = 0,769; alg. 4: U = 4202,5, N1 = 79, N2 = 120, p = 0,160; alle tweezijdig getest). Ook bleek er geen significant verschil te zijn qua geslacht (alg. 1: U = 4619,5, N1 = 121, N2 = 82, p = 0,331; alg. 2: U = 5015,5, N1 = 123, N2 = 83, p = 0,816; alg. 3: U = 4584, N1 = 120, N2 = 78, p = 0,801; alg. 4: U = 4484, N1 = 121, N2 = 77, p = 0,645). Op basis van deze analyses wordt bij volgende analyses geen onderscheid gemaakt tussen beroep of geslacht. 3.3 Vraagstelling 1 De antwoorden op de eerste algemene vraag zijn geïnventariseerd en in onderstaande tabel weergegeven. Er is onderzocht wat psychologen en psychiaters van de klinische bruikbaarheid van de huidige DSM vinden. TABEL 1: Klinische bruikbaarheid DSM-IV-TR Wat is uw mening over de klinische bruikbaarheid van de DSM-IV-TR? Keuzemogelijkheid Frequentie Zeer groot 1,5 % Redelijk groot 32,8 % Beperkt 61,8 % Nihil 3,9 % Totaal 100% V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 15
De eerste deelhypothese stelde dat psychologen en psychiaters de klinische bruikbaarheid van de DSM-IV-TR waarschijnlijk nog niet voldoende zouden vinden. Zoals in Tabel 1 te zien is, vindt 61,8 % de klinische bruikbaarheid van DSM-IV-TR beperkt en 32,8 % van de clinici vindt de klinische bruikbaarheid al redelijk groot. Aangezien bijna twee derde (65,7 %) van de respondenten de klinische bruikbaarheid nog niet als ‘groot’ ziet, komt dit overeen met de verwachting. 3.4 Vraagstelling 2 De tweede algemene vraag betrof de klinische bruikbaarheid van de DSM, na introductie van een dimensionaal model. De antwoorden op deze vraag zijn weergegeven in Tabel 2. TABEL 2: Klinische bruikbaarheid dimensionaal model Denkt u dat de introductie van een dimensionaal classificatiemodel van persoonlijkheidskenmerken de klinische bruikbaarheid van de DSM zal vergroten? Keuzemogelijkheid Nee, zeker niet Nee, waarschijnlijk niet Geen mening Ja, waarschijnlijk wel Ja, zeker wel Totaal
Frequentie 1,9 % 11,1 % 10,6 % 54,6 % 21,7 % 100 %
Van alle ondervraagden verwacht 76,3 % dat de klinische bruikbaarheid van de DSM vergroot zal worden door de introductie van een dimensionaal model. Zij gaven allen, volgens verwachting, aan dat dit de klinische bruikbaarheid ‘waarschijnlijk’ of ‘zeker’ zal vergroten. De resultaten van deze eerste twee vragen geven aan dat er voldoende grond is voor de introductie van een dimensionaal model. Bijna twee derde van de clinici vindt de klinische bruikbaarheid van de DSM-IV-TR namelijk beperkt of nihil en tevens geeft driekwart aan dat deze klinische bruikbaarheid vergroot kan worden door de introductie van een dimensionaal classificatiemodel van persoonlijkheidskenmerken. Hypothese 2.a stelde dat clinici die langer in het vak zitten, mogelijk minder openstaan voor een nieuw model dan clinici die net zijn afgestudeerd. Een analyse van Spearman’s rho ondersteunt deze verwachting niet, er is geen significante correlatie tussen het jaar van afstuderen en het vertrouwen in de klinische bruikbaarheid van een dimensionaal model ( = -0,11, N = 189, p = 0,878, tweezijdig). V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 16
3.5 Vraagstelling 3 In dit model moeten logischerwijze alleen persoonlijkheidskenmerken worden opgenomen waarvan psychologen en psychiaters vinden dat deze klinisch bruikbaar zijn. De volgende tabellen geven per persoonlijkheidskenmerk aan welk percentage van de psychologen en psychiaters aan heeft gegeven dat deze moeten worden opgenomen in een dimensionaal model. In de tabellen is per domein aangegeven welke persoonlijkheidskenmerken volgens de psychologen en psychiaters wel, en welke niet moeten worden opgenomen. TABEL 3: Facetten van domein I Cumulatieve percentages, gemiddelde (gem.), standaarddeviatie (s.d.) en ‘voor/tegen opnemen’ Facetten Prestatiegerichtheid Activiteit Assertiviteit Gehechtheid Sensatielust Exhibitionisme Ontdekkingsdrang Extravagantie Behoefte aan gezelschap (sociabiliteit) Theatraal erotiserend gedrag Oedipaal conflict Optimisme Vrolijkheid Gemakkelijk in de omgang Sociale betrokkenheid Sociaal vermogen Prikkelbehoefte Hartelijkheid Welzijn Andere pool Afstandelijkheid Onverschilligheid Bedeesdheid Intimiteitsproblemen Onveilige gehechtheid Afwijzing Beperkte expressiviteit Schizoïde oriëntatie Verlegenheid Sociale vermijding
Cum.% 5-41 64,2 60,0 77,5 77,2 60,7 55,6 53,4 48,3 70,4
Cum.% 32 16,2 19,5 13,2 12,6 19,4 20,0 26,5 26,1 17,0
Cum.% 2-13 19,6 20,5 9,3 10,2 19,9 24,4 20,1 25,6 12,6
3,61 (1,21) 3,55 (1,21) 3,99 (1,02) 4,10 (1,13) 3,57 (1,16) 3,44 (1,25) 3,44 (1,23) 3,33 (1,11) 3,87 (1,12)
57,6 19,5 61,5 34,5 42,4 66,5 74,1 73,9 32,0 23,4
24,9 15,6 17,6 23,3 23,9 16,5 10,2 13,0 28,1 28,4
17,6 64,9 21,0 42,2 33,7 17,0 15,6 13,0 39,9 48,3
3,57 (1,16) 2,20 (1,28) 3,56 (1,13) 2,88 (1,20) 3,15 (1,24) 3,72 (1,12) 3,86 (1,15) 3,88 (1,14) 2,92 (1,12) 2,59 (1,16)
83,7 66,7 53,9 71,3 67,0 54,5 61,6 63,7 67,2 87,2
7,9 14,2 20,1 12,4 9,9 17,3 23,6 13,2 16,2 5,9
8,4 19,1 26,0 16,3 23,2 28,2 14,8 23,0 16,7 6,9
4,10 (1,03) 3,69 (1,17) 3,38 (1,23) 3,93 (1,22) 3,82 (1,40) 3,41 (1,32) 3,65 (1,08) 3,60 (1,34) 3,69 (1,14) 4,26 (0,94)
1)
5 = ‘moet worden opgenomen’; 4 = ‘moet waarschijnlijk worden opgenomen’
2)
3 = ‘geen mening’
V. Smit
Gem. (s.d.)
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Voor Tegen opname opname ++ ++
+ -+ +
-
++ + + +
+ ++
Pagina 17
3)
2 = ‘moet waarschijnlijk niet worden opgenomen’; 1 = ‘moet niet worden opgenomen’
+
cum. percentage 4 of 5
66,7 %
++
cum. percentage 4 of 5
75,0 %
-
cum. percentage 1 of 2
33,3 %
--
cum. percentage 1 of 2
50,0 %
Persoonlijkheidstrekken uit domein I die volgens de clinici sowieso moeten worden opgenomen (meer dan 75 % gaf een 4 of 5 voor deze trekken): assertiviteit, gehechtheid, afstandelijkheid en sociale vermijding. Van de volgende trekken vond meer dan 66,7 % van de clinici dat deze moeten worden opgenomen in domein I: behoefte aan gezelschap (sociabiliteit), sociaal vermogen, prikkelbehoefte, onverschilligheid, intimiteitsproblemen, onveilige gehechtheid en verlegenheid. Over de volgende trekken gaf meer dan 33,3 % een waarde van 1 of 2: oedipaal conflict, vrolijkheid, gemakkelijk in de omgang, hartelijkheid en welzijn. Alleen van oedipaal conflict steeg het percentage clinici dat tegen opname is, boven 50 % uit. TABEL 4: Facetten van domein II Cumulatieve percentages, gemiddelde (gem.), standaarddeviatie (s.d.) en ‘voor/tegen opnemen’ Facetten Agressiviteit Vervreemding Boze vijandigheid Gevoelloosheid Gedragsproblemen Arrogantie Exhibitionisme Vijandigheid Minachting Manipulativiteit Wantrouwen Narcisme Oedipaal conflict Passieve tegenstand Psychopathie Afwijzing Achterdocht Dominantie Andere pool Zorgzaamheid Gehechtheid Medeleven Volgzaamheid Goede gewoontes V. Smit
Cum.% 5-41 92,3 52,9 71,2 77,3 68,4 57,1 47,0 69,6 60,1 79,0 87,3 73,8 17,6 72,7 65,4 48,0 79,6 81,5
Cum.% 32 4,8 20,1 7,3 9,9 9,7 22,9 26,7 7,4 16,7 14,6 7,3 10,2 15,1 17,1 9,8 28,9 8,0 12,0
Cum.% 2-13 2,9 27,0 21,5 12,8 21,8 20,0 26,2 23,0 23,2 6,3 5,4 16,0 67,3 10,2 24,9 23,0 12,4 6,5
Gem. (s.d.) 4,50 (0,74) 3,45 (1,24) 3,82 (1,28) 4,03 (1,09) 3,77 (1,29) 3,50 (1,12) 3,30 (1,19) 3,81 (1,32) 3,54 (1,23) 4,13 (1,00) 4,30 (0,88) 4,00 (1,21) 2,22 (1,24) 3,97 (1,05) 3,71 (1,43) 3,38 (1,26) 4,01 (1,16) 4,09 (0,93)
66,8 69,0 58,1 58,0 14,9
17,8 11,8 17,7 29,0 27,9
15,3 19,2 24,1 13,0 57,2
3,75 (1,10) 3,84 (1,24) 3,56 (1,21) 3,57 (1,01) 2,36 (1,11)
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Voor opname ++
Tegen opname
+ ++ + + ++ ++ + +
--
++ ++ + + -Pagina 18
Afhankelijkheid Bedeesdheid Empathie Behulpzaamheid Onveilige gehechtheid Bescheidenheid Zelfverliezend Sentimentaliteit Tolerantie Sociale betrokkenheid Sociaal vermogen Oprechtheid Onderdanigheid Zachtaardigheid Goed van vertrouwen Hartelijkheid
76,5 39,6 77,0 51,7 49,5 38,4 46,7 22,4 59,4 64,0 61,1 57,0 57,9 39,3 46,3 31,2
15,5 31,2 10,3 25,4 16,3 31,8 24,1 32,3 21,3 18,7 20,7 23,5 18,3 26,9 30,3 31,7
8,0 29,2 12,7 22,9 34,2 29,8 29,1 45,3 19,3 17,2 18,2 19,5 23,8 33,8 23,4 37,2
4,04 (0,99) 3,13 (1,11) 4,02 (1,15) 3,41 (1,17) 3,34 (1,46) 3,11 (1,13) 3,29 (1,28) 2,66 (1,07) 3,58 (1,22) 3,72 (1,17) 3,68 (1,19) 3,56 (1,19) 3,48 (1,21) 3,09 (1,20) 3,34 (1,17) 2,95 (1,15)
1)
5 = ‘moet worden opgenomen’; 4 = ‘moet waarschijnlijk worden opgenomen’
2)
3 = ‘geen mening’
3)
2 = ‘moet waarschijnlijk niet worden opgenomen’; 1 = ‘moet niet worden opgenomen’
+
cum. percentage 4 of 5
66,7 %
++
cum. percentage 4 of 5
75,0 %
-
cum. percentage 1 of 2
33,3 %
--
cum. percentage 1 of 2
50,0 %
++ ++ -
-
Uit Tabel 4 blijkt dat er acht persoonlijkheidstrekken zijn die volgens de meeste clinici (75 % of meer) klinisch bruikbaar zijn voor domein II. Dit zijn agressiviteit, gevoelloosheid, manipulativiteit, wantrouwen, achterdocht, dominantie, afhankelijkheid en empathie. Daarnaast is er een aantal trekken waar minder consensus over bestaat, maar waarvan ook een aanzienlijk deel van de clinici zegt dat deze moeten worden opgenomen in domein II. Deze trekken zijn boze vijandigheid, gedragsproblemen, vijandigheid, narcisme, passieve tegenstand, zorgzaamheid en gehechtheid. Trekken die volgens meer dan de helft van de clinici niet moeten worden opgenomen, zijn oedipaal conflict en goede gewoontes. Daarnaast geeft meer dan 33,3 % over de volgende trekken aan dat deze niet in domein II moeten worden opgenomen: sentimentaliteit, zachtaardigheid en hartelijkheid.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 19
TABEL 5: Facetten van domein III Cumulatieve percentages, gemiddelde (gem.), standaarddeviatie (s.d.) en ‘voor/tegen opnemen’ Tegen Facetten Cum.% Cum.% Gem. (s.d.) Voor Cum.% 1 2 3 5-4 2-1 3 opname opname Prestatiedrang 77,5 11,3 11,3 3,97 (1,12) ++ Ambitie 59,1 18,7 22,2 3,53 (1,20) Doelmatigheid 47,0 31,7 21,3 3,38 (1,17) Dwangmatigheid 93,2 4,4 2,4 4,54 (0,78) ++ Nauwkeurigheid 66,0 18,5 15,5 3,74 (1,18) Behoefte aan controle 86,8 6,4 6,9 4,30 (0,98) ++ Bedachtzaamheid 46,3 29,1 24,6 3,29 (1,11) Plichtmatigheid 66,3 17,6 16,1 3,71 (1,11) Doorzettingsvermogen 68,3 17,8 13,9 3,77 (1,11) + Leedvermijdend 32,2 34,7 33,2 2,99 (1,15) Obsessiviteit 81,0 4,4 14,6 4,09 (1,16) ++ Ordelijkheid 62,9 17,6 19,5 3,64 (1,19) Perfectionisme 88,3 3,9 7,8 4,31 (1,00) ++ Fatsoenlijkheid 25,5 28,4 46,1 2,70 (1,12) Vastberadenheid 35,3 27,9 36,8 3,01 (1,19) Vindingrijkheid 33,5 29,1 37,4 2,95 (1,27) Verantwoordelijkheid 72,3 16,3 11,4 3,90 (1,11) + Zelfdiscipline 68,1 16,2 15,7 3,75 (1,15) + Traditionalisme 28,9 33,8 37,3 2,86 (1,12) Workaholisme 53,9 20,1 26,0 3,47 (1,27) Onbuigzaamheid 68,0 17,7 14,3 3,82 (1,14) + Andere pool Kinderlijkheid 42,7 26,1 31,2 3,13 (1,23) Gedragsproblemen 46,8 18,2 35,0 3,21 (1,37) Slordigheid 65,0 19,2 15,8 3,72 (1,13) Sensatielust 45,8 27,1 27,1 3,28 (1,21) Impulsiviteit 84,2 6,4 9,4 4,28 (1,02) ++ Onverantwoordelijkheid 72,8 16,3 10,9 3,96 (1,10) + Passieve tegenstand 56,4 20,8 22,8 3,51 (1,21) Hulpeloosheid 57,6 20,7 21,7 3,47 (1,19) Risicovol gedrag 72,9 12,8 14,3 3,93 (1,17) + Prikkelbehoefte 65,2 16,2 18,6 3,70 (1,23) 1)
5 = ‘moet worden opgenomen’; 4 = ‘moet waarschijnlijk worden opgenomen’
2)
3 = ‘geen mening’
3)
2 = ‘moet waarschijnlijk niet worden opgenomen’; 1 = ‘moet niet worden opgenomen’
+
cum. percentage 4 of 5
66,7 %
++
cum. percentage 4 of 5
75,0 %
-
cum. percentage 1 of 2
33,3 %
--
cum. percentage 1 of 2
50,0 %
In domein III blijken de volgende persoonlijkheidstrekken zonder twijfel te mogen worden opgenomen. Meer dan 75 % stemde voor opname van prestatiedrang, dwangmatigheid, behoefte V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 20
aan controle, obsessiviteit, perfectionisme, impulsiviteit. 66,7 % Of meer is voor opname van de volgende trekken: doorzettingsvermogen, verantwoordelijkheid, zelfdiscipline, onbuigzaamheid, onverantwoordelijkheid en risicovol gedrag. In domein III is er geen persoonlijkheidstrek waarvan meer dan 50 % van de respondenten aangaf dat deze van opname moet worden uitgesloten. Wel gaf meer dan 33,3 % over de volgende persoonlijkheidstrekken aan dat deze niet hoeven te worden opgenomen. Het gaat om: fatsoenlijkheid, vastberadenheid, vindingrijkheid, traditionalisme, workaholisme en gedragsproblemen. TABEL 6: Facetten van domein IV Cumulatieve percentages, gemiddelde (gem.), standaarddeviatie (s.d.) en ‘voor/tegen opnemen’ Facetten Affectlabiliteit
Cum.% Cum.% Cum.% 5-41 32 2-13 82,4 9,8 7,8
4,22 (1,02)
Agressiviteit Vervreemding Boze vijandigheid Dwangmatig-piekerend Angstigheid Medeleven Cognitieve vervormingen Afhankelijkheid Depressiviteit Bedeesdheid Neerslachtigheid Excentrieke percepties Emotionele disregulatie Vermoeidheid Angst voor onzekerheid Hypochondrie Identiteitsproblemen Impulsiviteit Minderwaardigheidsgevoelens Onveilige gehechtheid Intimiteitsproblemen Introspectieve vermogens Prikkelbaarheid Wantrouwen Obsessiviteit Oedipaal conflict Pessimisme Zelfbewustheid Zelfbeschadiging Gevoeligheid Seksueel conflict Verlegenheid
68,5 60,2 55,9 76,4 87,8 29,9 58,9 77,1 82,8 32,2 54,7 41,7 74,6 48,0 61,6 78,1 72,6 70,4 81,1 62,2 70,1 50,5 67,3 72,3 66,8 19,3 59,2 44,4 72,8 55,7 38,8 45,3
3,81 (1,25) 3,58 (1,21) 3,48 (1,29) 3,94 (1,11) 4,35 (0,97) 2,90 (1,20) 3,57 (1,28) 3,97 (1,05) 4,20 (1,04) 2,98 (1,08) 3,36 (1,30) 3,13 (1,26) 3,97 (1,23) 3,25 (1,22) 3,57 (1,26) 4,00 (1,07) 3,93 (1,13) 3,87 (1,23) 4,06 (1,02) 3,62 (1,40) 3,83 (1,18) 3,40 (1,30) 3,73 (1,11) 3,88 (1,08) 3,72 (1,27) 2,38 (1,28) 3,55 (1,14) 3,19 (1,21) 3,88 (1,17) 3,44 (1,24) 3,04 (1,31) 3,20 (1,14)
V. Smit
11,3 17,9 18,8 10,6 5,9 31,8 19,3 13,4 9,3 35,7 14,4 25,6 9,3 23,3 17,2 11,9 13,4 12,8 10,0 10,9 13,9 22,8 18,3 15,8 11,9 19,8 21,9 25,3 13,9 19,9 24,9 23,9
20,2 21,9 25,2 13,1 6,3 38,3 21,8 9,5 7,8 32,2 30,8 32,7 16,1 28,7 21,2 10,0 13,9 16,7 9,0 26,9 15,9 26,7 14,4 11,9 21,3 60,9 18,9 30,3 13,4 24,4 36,3 30,8
Gem. (s.d.)
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Voor opname ++
Tegen opname
+ ++ ++
-
++ ++
+ ++ + + ++ + + + +
--
+ Pagina 21
Sociale vermijding Suicidaliteit Stressreactiviteit Denkstoornis Ongelukkigheid Kwetsbaarheid Bezorgdheid Gevoelens v. waardeloosheid Andere pool Narcisme Optimisme Beperkte expressiviteit Zelfacceptatie Welzijn
72,1 75,6 69,5 48,5 33,2 60,7 47,5 74,1
13,4 12,9 18,5 17,3 24,1 20,9 27,2 14,1
14,4 11,4 12,0 34,2 42,7 18,4 25,2 11,9
3,79 (1,11) 4,03 (1,22) 3,88 (1,16) 3,27 (1,34) 2,88 (1,25) 3,61 (1,18) 3,29 (1,18) 3,90 (1,12)
66,5 60,2 41,0 71,8 32,5
11,0 23,4 35,0 13,9 27,3
22,5 16,4 24,0 14,4 40,2
3,72 (1,34) 3,62 (1,15) 3,20 (1,13) 3,87 (1,16) 2,93 (1,30)
1)
5 = ‘moet worden opgenomen’; 4 = ‘moet waarschijnlijk worden opgenomen’
2)
3 = ‘geen mening’
3)
2 = ‘moet waarschijnlijk niet worden opgenomen’; 1 = ‘moet niet worden opgenomen’
+
cum. percentage 4 of 5
66,7 %
++
cum. percentage 4 of 5
75,0 %
-
cum. percentage 1 of 2
33,3 %
--
cum. percentage 1 of 2
50,0 %
+ ++ +
-
+
+
-
Uit Tabel 6 is af te lezen dat de volgende trekken zonder veel twijfel kunnen worden opgenomen in domein IV. Meer dan 75 % is voor opname van deze trekken: affectlabiliteit, dwangmatigpiekerend, angstigheid, afhankelijkheid, depressiviteit, hypochondrie, minderwaardigheidsgevoelens en suïcidaliteit. Een meerderheid van 66,7 % is eveneens voor opname van de volgende trekken: agressiviteit, emotionele disregulatie, identiteitsproblemen, impulsiviteit, intimiteitsproblemen, prikkelbaarheid, wantrouwen, obsessiviteit, zelfbeschadiging, sociale vermijding, stressreactiviteit, gevoelens van waardeloosheid en zelfacceptatie. Alleen van oedipaal conflict werd door meer dan de helft van de respondenten aangegeven dat deze trek niet moet worden opgenomen in domein IV. Een derde van de clinici zegt over deze trekken dat ze niet moeten worden opgenomen: medeleven, seksueel conflict, denkstoornis, ongelukkigheid en welzijn.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 22
TABEL 7: Facetten van domein V Cumulatieve percentages, gemiddelde (gem.), standaarddeviatie (s.d.) en ‘voor/tegen opnemen’ Facetten Absorptie Openheid voor veranderingen Openheid voor esthetiek Cognitieve vervormingen Dissociatie Wijsheid Openheid voor fantasie Openheid voor gevoelens Excentriciteit Idealisme Openheid voor ideeën. Perceptuele cognitieve vervormingen Schizotypische gedachten Zelfverliezend Seksueel conflict Spirituele acceptatie Denkstoornis Transpersoonlijke identificatie Openheid voor waarden Andere pool Rigiditeit
Cum.% Cum.% Cum.% 5-41 32 2-13 37,9 33,3 28,8
Gem. (s.d.)
69,2 43,3 72,8 74,0 24,6 65,7 69,2 60,8 43,3 58,5 66,8
15,4 28,9 14,9 14,5 28,6 20,9 14,9 24,1 29,9 21,0 20,3
15,4 27,9 12,4 11,5 46,7 13,4 15,9 15,1 26,9 20,5 12,9
3,74 (1,13) 3,19 (1,24) 3,89 (1,13) 3,98 (1,15) 2,70 (1,18) 3,77 (1,13) 3,80 (1,20) 3,62 (1,21) 3,24 (1,16) 3,54 (1,22) 3,79 (1,09)
61,0 49,2 29,1 34,0 59,0 29,9 40,6
15,5 25,6 20,6 27,5 15,5 31,4 26,4
23,5 25,1 50,3 38,5 25,5 38,7 33,0
3,62 (1,28) 3,34 (1,19) 2,74 (1,26) 2,87 (1,23) 3,53 (1,34) 2,84 (1,23) 3,13 (1,27)
86,5
8,3
5,2
4,33 (0,93)
3,12 (1,21)
1)
5 = ‘moet worden opgenomen’; 4 = ‘moet waarschijnlijk worden opgenomen’
2)
3 = ‘geen mening’
3)
2 = ‘moet waarschijnlijk niet worden opgenomen’; 1 = ‘moet niet worden opgenomen’
+
cum. percentage 4 of 5
66,7 %
++
cum. percentage 4 of 5
75,0 %
-
cum. percentage 1 of 2
33,3 %
--
cum. percentage 1 of 2
50,0 %
Voor Tegen opname opname + + +
-
+
+
-++
Zoals in Tabel 7 te zien is, vindt meer dan 75 % dat rigiditeit moet worden opgenomen in domein V. Meer dan 66,7 % van de clinici vindt dat tevens openheid voor verandering, cognitieve vervormingen, dissociatie, openheid voor gevoelens en perceptuele cognitieve vervormingen, moeten worden opgenomen in domein V. Van seksueel conflict geeft 50,3 % aan dat deze niet moet worden opgenomen. Daarnaast zet meer dan 33,3 % vraagtekens bij de opname van wijsheid, spirituele acceptatie en transpersoonlijke identificatie.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 23
Van de persoonlijkheidstrekken die niet moeten worden opgenomen omdat minstens een derde van de clinici hier niet achter staat, is een inventarisatie gemaakt. In Tabel 8 staan de persoonlijkheidstrekken waarvan minstens een derde van de clinici niet voor opname is. TABEL 8: Tegen opname Redenen om persoonlijkheidstrekken niet op te nemen, in percentages van totaal aantal respondenten Persoonlijkheidstrek
Domein I Extravagantie Oedipaal conflict * Gemakkelijk in de omgang Vrolijkheid Hartelijkheid Welzijn Bedeesdheid Afwijzing Domein II Vervreemding Exhibitionisme Oedipaal conflict * Goede gewoontes * Bedeesdheid Onveilige gehechtheid Bescheidenheid Zelfverliezend Sentimentaliteit Zachtaardigheid Hartelijkheid Domein III Leedvermijdend Fatsoenlijkheid Vastberadenheid Vindingrijkheid Traditionalisme Workaholisme Kinderlijkheid Gedragsproblemen Sensatielust
V. Smit
Lage klinische toepasbaarheid (%)
Teveel redundantie met andere trekken (%)
Hoort niet Andere thuis in dit redenen (%) domein (%)
Totaal (%)
10,1 27,9 9,6 17,3 17,3 16,3 9,1 11,1
8,2 2,9 16,3 13,0 15,4 7,2 12,5 5,3
5,3 18,3 3,4 5,8 2,4 12,5 1,9 6,3
0,5 13,9 2,9 4,3 2,4 10,1 1,4 4,3
24,0 63,0 32,2 40,4 38,0 46,2 25,0 26,9
5,8 6,7 27,9 26,9 10,6 8,2 14,4 12,5 21,6 14,9 17,3
5,8 4,3 2,9 6,7 9,6 5,3 8,2 5,3 5,3 11,5 8,2
12,5 13,5 21,2 10,1 6,3 10,6 2,4 4,3 12,5 2,9 5,3
2,4 1,0 12,0 9,1 1,0 8,7 2,9 4,8 4,3 2,4 3,8
26,4 25,5 63,9 52,9 27,4 32,7 27,9 26,9 43,8 31,7 34,6
13,5 20,2 13,0 10,6 18,3 8,2 11,5 7,7 3,4
4,3 6,3 11,5 2,9 4,8 10,6 1,4 7,2 5,3
10,6 11,5 7,7 18,8 9,1 4,8 12,5 14,4 14,4
3,8 6,3 2,9 3,8 3,8 1,0 3,8 4,3 3,4
32,2 44,2 35,1 36,1 36,1 24,5 29,3 33,7 26,4
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 24
Persoonlijkheidstrek
Domein IV Boze vijandigheid Medeleven Bedeesdheid Neerslachtigheid Excentrieke percepties Vermoeidheid Onveilige gehechtheid Introspectieve vermogens Oedipaal conflict * Zelfbewustheid Seksueel conflict Verlegenheid Denkstoornis Ongelukkigheid Bezorgdheid Welzijn Domein V Absorptie Openheid voor esthetiek Wijsheid Idealisme Zelfverliezend Seksueel conflict * Spirituele acceptatie Denkstoornis Transpersoonlijke identificatie Openheid voor waarden
* Meer dan 50 % tegen opname
Lage klinische toepasbaarheid (%)
Teveel redundantie met andere trekken (%)
Hoort niet Andere thuis in dit redenen (%) domein (%)
Totaal (%)
4,3 13,0 9,6 4,3 8,2 11,1 11,1 5,3 24,0 9,6 14,4 6,7 5,3 21,2 12,5 19,2
8,7 4,8 11,1 19,2 5,3 3,4 2,4 2,4 2,4 3,8 4,8 12,5 4,3 12,5 5,3 4,8
10,6 15,4 7,7 4,3 15,9 10,1 5,3 13,9 15,9 8,2 10,1 8,7 18,3 4,3 3,4 7,2
1,0 3,4 1,4 1,9 2,4 2,9 5,8 3,4 14,4 5,8 5,3 1,9 3,8 1,9 2,9 5,8
24,5 36,5 29,8 29,8 31,7 27,4 24,5 25,0 56,7 27,4 34,6 29,8 31,7 39,9 24,0 37,0
18,3 13,0 23,1 12,0 10,1 12,0 20,7 4,3 23,1
1,9 1,9 3,8 4,3 4,8 3,4 1,9 6,7 1,4
1,4 6,3 7,2 5,8 5,8 25,0 6,7 9,1 2,4
5,3 4,3 9,6 3,4 3,4 7,2 6,3 4,3 8,7
26,9 25,5 43,8 25,5 24,0 47,6 35,6 24,5 35,6
17,3
3,8
5,3
3,8
30,3
3.6 Vraagstelling 4 In Tabel 9 zijn de resultaten weergegeven over het al dan niet opnemen van normale persoonlijkheidstrekken. Op de vraag of naast abnormale, ook normale persoonlijkheidskenmerken moeten worden opgenomen in de DSM, antwoordt 59,3 % dat ze dit nuttig vinden. Hiertegenover geeft 30,2 % tegen opname van normale persoonlijkheidskenmerken te zijn. De meerderheid van de clinici vindt dat een dimensionaal model zowel normale als abnormale persoonlijkheidstrekken moet bevatten.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 25
TABEL 9: Normale persoonlijkheidstrekken Is het nuttig om normale persoonlijkheidskenmerken op te nemen in de DSM? Keuzemogelijkheid Moet worden opgenomen Moet waarschijnlijk worden opgenomen Geen mening Moet waarschijnlijk worden weggelaten Moet worden weggelaten Totaal
Frequentie 26,6 % 32,7 % 9,5 % 16,6 % 14,6 % 100 %
3.7 Vraagstelling 5 De laatste algemene vraag betrof het vijfde domein, ‘openheid voor ervaringen’. In Tabel 10 staan de antwoorden op de volgende vraag; “Acht u een dergelijk domein waardevol en bruikbaar voor een dimensionaal model voor persoonlijkheidsstoornissen?” Te zien is dat 60,8 % van de psychologen en psychiaters zegt dat het vijfde domein moet worden opgenomen in een dimensionaal model. Zij gaven een waarde 4 of 5, hetgeen betekent ‘waarschijnlijk’ of ‘zeker’ opnemen. Ruim een vijfde (22,1 %) geeft aan dat een vijfde domein niet dient te worden opgenomen en 17,1 % heeft hier geen mening over. TABEL 10: Domein V – ‘Openheid van ervaringen’ Is het domein ‘openheid voor ervaringen’ klinisch bruikbaar? Keuzemogelijkheid Moet worden opgenomen Moet waarschijnlijk worden opgenomen Geen mening Moet waarschijnlijk worden weggelaten Moet worden weggelaten Totaal
V. Smit
Frequentie 24,1 % 36,7 % 17,1 % 15,1 % 7,0 % 100 %
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 26
4. Discussie Dit werkstuk had als doel de klinische bruikbaarheid van de lagere-orde factoren van een dimensionaal model in kaart te brengen. Dit is bewerkstelligd aan de hand van vijf hypotheses, welke nu zullen worden besproken in het licht van de bevindingen. De eerste hypothese luidde dat psychologen en psychiaters de klinische bruikbaarheid van de DSM-IV-TR niet nog niet voldoende vinden. Aangezien twee derde van de respondenten de klinische bruikbaarheid van de huidige DSM als beperkt of nihil inschat, wordt hiermee de hypothese bevestigd. Driekwart van de psychologen en psychiaters geeft aan dat ze verwachten dat de klinische bruikbaarheid van de DSM vergroot zal worden door de introductie van een dimensionaal classificatiesysteem van persoonlijkheidsstoornissen. Hiermee wordt de tweede hypothese overtuigend bevestigd. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat clinici openstaan voor een dimensionaal model, hetgeen de basis vormt voor een ingrijpende verandering in de DSM-V. Subhypothese 2.a stelde dat er een relatie zou kunnen zijn tussen het jaar van afstuderen en het vertrouwen in de klinische bruikbaarheid van een dimensionaal model. Dit vermoeden bleek echter ongegrond, hetgeen betekent dat clinici die al langer in het vak zitten niet per definitie conservatiever staan tegenover een nieuw (dimensionaal) model. Tevens werd de verwachting geuit dat er geen significant verschil zou zijn tussen de antwoorden van psychologen en psychiaters, of tussen mannen en vrouwen. Deze verwachting wordt eveneens ondersteund door de resultaten. De conclusies betreffende de derde deelvraag zullen nu worden besproken. Aan de hand van dit onderzoek, gehouden onder 208 clinici, kan een lijst worden gemaakt met persoonlijkheidstrekken die klinisch bruikbaar zijn en onder vijf dimensies kunnen worden ingedeeld. Deze lijst kan worden opgesplitst in persoonlijkheidstrekken waar consensus over bestaat en persoonlijkheidstrekken die veelbelovend zijn. In Tabel 11 is per domein een lijst opgenomen met de persoonlijkheidskenmerken die volgens clinici wel of niet moeten worden opgenomen in een dimensionaal model.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 27
TABEL 11: Lagere-orde factoren Overzicht van persoonlijkheidskenmerken die wel en niet moeten worden opgenomen Consensus
Veelbelovend
Vraagtekens bij opname
Domein I Assertiviteit Gehechtheid
Domein II Agressiviteit Gevoelloosheid
Domein III Prestatiedrang Dwangmatigheid
Afstandelijkheid Sociale vermijding
Manipulativiteit Wantrouwen Achterdocht Dominantie Afhankelijkheid
Behoefte aan controle Obsessiviteit Perfectionisme Impulsiviteit
Domein V Rigiditeit
Cognitieve vervormingen Dissociatie Openheid voor gevoelens Perceptuele cognitieve vervormingen
Behoefte aan gezelschap (sociabiliteit) Sociaal vermogen
Empathie Boze vijandigheid
Doorzettingsvermogen
Gedragsproblemen
Verantwoordelijkheid
Prikkelbehoefte Onverschilligheid
Vijandigheid Narcisme
Zelfdiscipline Onbuigzaamheid
Emotionele disregulatie Identiteitsproblemen Impulsiviteit
Intimiteitsproblemen
Passieve tegenstand
Onverantwoordelijkheid
Intimiteitsproblemen
Onveilige gehechtheid Verlegenheid
Zorgzaamheid
Risicovol gedrag
Prikkelbaarheid
Vrolijkheid Gemakkelijk in de omgang Hartelijkheid
Sentimentaliteit Zachtaardigheid
Fatsoenlijkheid Vastberadenheid
Wantrouwen Obsessiviteit Zelfbeschadiging Sociale vermijding Stressreactiviteit Gevoelens van waardeloosheid Zelfacceptatie Medeleven Seksueel conflict
Hartelijkheid
Vindingrijkheid
Denkstoornis
Traditionalisme Workaholisme Gedragsproblemen
Ongelukkigheid Welzijn
Gehechtheid
Welzijn Tegen opname
Domein IV Affectlabiliteit Dwangmatigpiekerend Angstigheid Afhankelijkheid Depressiviteit Hypochondrie Minderwaardigheidsgevoelens Suïcidaliteit Agressiviteit
Oedipaal conflict
Oedipaal conflict Goede gewoontes
Openheid voor verandering
Wijsheid Spirituele acceptatie Transpersoonlijke identificatie
Oedipaal conflict
Seksueel conflict
Uit Tabel 11 is af te lezen dat er consensus is over de opname van 27 persoonlijkheidskenmerken. Van 38 lagere-orde factoren blijkt dat deze veelbelovend zijn. Tevens zijn er 3 persoonlijkheidstrekken waarvan meer dan de helft van de clinici aangeeft dat deze niet moeten worden opgenomen in een dimensionaal classificatiesysteem van persoonlijkheidsstoornissen. Dit zijn oedipaal conflict, goede gewoontes en seksueel conflict. Uit dit onderzoek kwam een lijst van 21 persoonlijkheidstrekken naar voren waar vraagtekens worden gezet bij opname in een dimensionaal model. Meer dan een derde van de clinici gaf V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 28
namelijk aan hier tegen te zijn, wat aangeeft dat deze trekken niet zonder meer kunnen worden opgenomen. In een andere vorm, of na een goede operationalisatie, zijn deze trekken wellicht alsnog bruikbaar. De volledige lijst is opgenomen in Tabel 8. Een kanttekening is dat sommige percentages in de totaalkolom lager uitvallen dan in Tabel 3 t/m 7. De oorzaak is dat er wel aan werd gegeven dat een trek niet op moest worden genomen, maar soms werd vervolgens vergeten een reden aan te kruisen. Over een aantal persoonlijkheidskenmerken is door de clinici geen duidelijk ‘voor’ of ‘tegen’ gegeven. Van deze trekken geeft ongeveer de helft aan dat het een klinisch bruikbaar persoonlijkheidskenmerk is. Er is echter geen overtuigend merendeel voor opname van deze trekken. Toekomstig onderzoek zou moeten uitwijzen of deze persoonlijkheidskenmerken klinisch bruikbaar zijn. Ook zal er gekeken moeten worden naar overlappende trekken. Zo is twee derde van de clinici voor opname van ‘vijandigheid’ en ‘boze vijandigheid’. In deze alinea zullen de conclusies betreffende de laatste twee hypothesen worden besproken. De vierde onderzoeksvraag was of er normale persoonlijkheidskenmerken moeten worden opgenomen in een dimensionaal model. Uit de resultaten blijkt dat de meerderheid van de clinici het verstandig vindt om, naast abnormale persoonlijkheidskenmerken, ook normale persoonlijkheidskenmerken op te nemen. Voor de DSM-V werkgroepen is dit dus te overwegen. De resultaten betreffende een vijfde domein kunnen op meerdere manieren worden geïnterpreteerd. Er is geen overtuigende meerderheid vóór opname van een vijfde domein. Echter, er zijn drie keer zoveel clinici voor opname als tegen opname. Een vijfde deel gaf aan geen mening te hebben. De vijfde hypothese stelde dat clinici niet voor of tegen opname van het domein ‘openheid voor ervaringen’ zouden zijn. Op basis van deze resultaten wordt de hypothese grotendeels verworpen. Bij constructie van een dimensionaal model voor de DSM-V zal er extra aandacht moeten worden besteed aan een eventueel op te nemen vijfde domein en de onderliggende dimensies. Een implicatie van dit onderzoek heeft betrekking tot het optimale aantal trekken dat moet worden opgenomen in een dimensionaal model van persoonlijkheidskenmerken. Er moet een evenwicht gevonden worden tussen een aantal trekken dat breed genoeg is om alle cliënten en alle domeinen te beschrijven. Tevens moeten het er niet teveel zijn om in de praktijk te kunnen
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 29
gebruiken. Wat betreft de resultaten uit dit onderzoek, zal nadere selectie moeten plaatsvinden op basis van overlap en overwegingen van klinische relevantie. De domein-vragenlijst is gebaseerd op enkele bestaande vragenlijsten, waardoor overlappende persoonlijkheidskenmerken aanwezig zijn. De resultaten geven geen steun voor gebruik van één van deze vragenlijsten boven een andere lijst. Uit de persoonlijkheidskenmerken waarover consensus is gebleken, komen vier trekken namelijk oorspronkelijk uit de NEO-PI, vijf trekken zijn subschalen van de TCI en vijf trekken zijn aan de DAPP ontleende dimensies. Enkele sterke kanten van dit onderzoek zullen nu worden genoemd, waarna een aantal beperkingen worden besproken. Ten eerste zijn de resultaten verkregen aan de hand van een brede, representatieve steekproef. Daarnaast is er een lijst verkregen met 27 trekken die klinisich bruikbaar zijn, hetgeen betekent dat er geen sprake is van een instemmingbias. Dit blijkt ook uit de lijst met trekken waar clinici niet achter staan, dus er zijn eveneens trekken negatief beoordeeld. Uit dit onderzoek blijkt weer dat er een grote mate van consensus onder clinici bestaat over zowel de klinische bruikbaarheid van de DSM-IV-TR als van een dimensionaal model en de lagere-orde factoren. Andere positieve punten werden aangestipt door respondenten. Zo gaf één van de proefpersonen aan: “Het toevoegen van dimensies zal zeker in de kinder- en jeugdpsychiatrie veel veranderen omdat er nu geen persoonlijkheidsdiagnostiek gedaan c.q. uitgesproken wordt. Het kan clinici verlossen van uitspraken als ‘cliënt heeft kenmerken van’. Voorwaarde is wel dat het voor alle leeftijdscategorieën hanteerbaar moet zijn.” Tevens werd door iemand opgemerkt dat de introductie van een dimensionaal model een vooruitgang in de diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen zal betekenen. Deze persoon vroeg zich alleen af hoe het nieuwe model dan geïmplementeerd gaat worden. Nadat de beperkingen van dit onderzoek zijn genoemd, zal op de implementatie worden ingegaan. Nu zal een aantal kanttekeningen bij dit onderzoek worden geplaatst. Een eerste kritiekpunt is de aanwezigheid van antwoordtendensen. Sommige clinici geven per persoonlijkheidskenmerk gemiddeld een 3, waar anderen gemiddeld een waarde 4 voor de gegeven trekken geven. Enkele respondenten hebben zelfs voor nagenoeg elke trek dezelfde waarde gegeven. Zo waren een paar clinici tegen opname van een dimensionaal model, zij hebben conform hun antwoord geen enkel V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 30
persoonlijkheidskenmerk als klinisch bruikbaar gescoord. Hetzelfde gold voor enkele mensen die (bijna) alleen maar ‘geen mening’ hebben ingevuld of juist alle persoonlijkheidskenmerken klinisch bruikbaar vonden. De vraag is hoe serieus zij de domein-vragenlijst hebben ingevuld. De antwoorden van deze respondenten zijn in overleg met collegae uit de Verenigde Staten niet uitgesloten van analyse. Exclusie van proefpersonen die alle trekken als niet klinisch bruikbaar hebben gescoord, zou de resultaten ten onrechte hebben beïnvloed in de richting van de verwachtingen. Een tweede kanttekening komt van meerdere clinici die hebben aangegeven dat trekken onduidelijk gedefinieerd zijn. Zo is een cliënt bijvoorbeeld niet objectief te beoordelen op ‘oedipaal conflict’. De trekken moeten duidelijk geoperationaliseerd zijn, willen ze klinisch bruikbaar zijn. Anders is het gevolg dat de validiteit te wensen overlaat, aangezien elke therapeut een onduidelijk omschreven trek anders zal interpreteren. Hier is tegenin te brengen dat de naamgeving van trekken zelfevident moet zijn voor gebruik in de klinische praktijk. Een ander aandachtspunt is de respons. Van de 2000 verstuurde vragenlijsten is slechts 10,4 % ingevuld en terug gestuurd. De respons bij onderzoek onder clinici in Nederland ligt veelal laag, rond 15 %. Daarbij is de domeinvragenlijst geen gemakkelijke vragenlijst. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om de respons te verhogen is door een beloning te stellen tegenover deelname. Aan een ieder die antwoordt een boekenbon geven is waarschijnlijk te kostbaar, maar mogelijk wordt de respons al verhoogd door bijvoorbeeld 10 boekenbonnen te verloten onder de respondenten. In de Verenigde Staten is ervoor gekozen om per persoon twee domeinen te laten invullen. Dit had als doel om de drempel van deelname te verlagen en daarmee de respons te verhogen. In Nederland vulden de respondenten alle domeinen in. De respons in de Verenigde Staten is echter niet veel hoger door de beslissing om maar twee domeinen mee te sturen. Voor vervolgonderzoek wordt dit niet aangeraden aangezien het de onderzoekers meer moeite kost en in verhouding minder respons oplevert. Bij vervolgonderzoek is het wel raadzaam om een nonrespons onderzoek uit te voeren, dit om te onderzoeken of er een bias is opgetreden richting een dimensionaal model. In de inleiding werd reeds genoemd dat een dimensionaal model een categoriaal model niet geheel kan vervangen. Om beide modellen naast elkaar te gebruiken is in de praktijk eveneens geen goed idee aangezien het gebruiken van één model al regelmatig op moeilijkheden stuit. Er V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 31
zal dus goed moeten worden nagegaan wat de beste manier is om een dimensionaal model te verwerken in de DSM-V. Een mogelijkheid kan zijn om de as-II-stoornissen bij as-I onder te brengen. Zo kan een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis ook worden gezien als een chronische vorm van de gegeneraliseerde sociale fobie. Dit zou de ruimte geven voor een dimensionaal model voor persoonlijkheidsstoornissen op as-II . Dit zijn enkel speculaties, voor de implementatie van een dimensionaal model is nog veel denkwerk en onderzoek nodig. Hierbij moet gewaakt worden voor de tweedeling dimensionaal versus categoriaal. In plaats van één van deze modellen te kiezen, zijn ook hybride modellen te overwegen (Blashfield, 1993). Als een dimensionaal model niet alleen beter blijkt te zijn wat betreft diagnostische validiteit, maar ook wat betreft klinische bruikbaarheid, dan zullen clinici en onderzoekers de omschakeling naar een ander model misschien voor lief willen nemen (First, 2005). De introductie van DSM-III vond eerst ook tegenstand, maar werd later volledig geaccepteerd. Dit betekende toen de aanname van een a-theoretische benadering en het gebruiken van geoperationaliseerde criteria en daarmee een radicale verschuiving in de diagnostische praktijk. Met dit onderzoek is reeds een begin gemaakt met het in kaart brengen van de persoonlijkheidsdimensies die bruikbaar worden geacht voor de klinische praktijk. Deze lagereorde factoren kunnen worden opgenomen in een toekomstig dimensionaal classificatiesysteem van persoonlijkheidsstoornissen in de DSM-V.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 32
5. Literatuurvermelding Benjamin, L. S. (1993). Dimensional, Categorical, or Hybrid Analyses of Personality: A Response to Widiger’s Proposal. Psychological Inquiry, 4(2), 91-95. Blashfield, R. K. (1993). Variants of Categorical and Dimensional Models. Psychological Inquiry, 4(2), p. 95. Bornstein, R. F. (1998). Reconceptualizing Personality Disorder Diagnosis in the DSM-V: The Discriminant Validity Challenge. Clinical Psychology: Science and Practice, 5(3), 333-343. Coker, L. A., Samuel, D. B., & Widiger, T. A. (2002). Maladaptive Personality Functioning within the Big Five and the Five-Factor Model. Journal of Personality Disorders, 16(5), 385401. Divac-Jovanovic, M., Svrakic, D., & Lecic-Tosevski, D. (1993). Personality Disorders: Model for Conceptual Approach and Classification. American Journal of Psychotherapy, 47(4), 558571. Duggan, C., Milton, J., Egan, V., McCarthy, L., Palmer, B., & Lee, A. (2003). Theories of general personality and mental disorder. British Journal of Psychiatry, 182(44), 19-23. First, M. B. (2005). Clinical Utility: A Prerequisite for the Adoption of a Dimensional Approach in DSM. Journal of Abnormal Psychology, 114(4), 560-564. First, M. B., Pincus, H. A., Levine, J. B., Williams, J. B. W., Ustun, B., & Peele, M. D. (2004). Clinical Utility as a Criterion for Revising Psychiatric Diagnoses. American Journal of Psychiatry, 161(6), 946-954. Livesley, W. J., Schroeder, M. L., Jackson, D. N., & Jang, K. L. (1994). Categorical distinctions in the study of personality disorder: Implications for classification. Journal of Abnormal Psychology, 103, 6-17.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 33
Samuel, D. B., & Widiger, T. A. (2006). Clinicians’ Judgments of Clinical Utility: A Comparison of the DSM-IV and Five Factor Models. Journal of Abnormal Psychology, 115(2), 298-308. Saulsman, L. M., & Page, A. C. (2004). The five-factor model and personality disorder empirical literature: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review (23), 1055-1085. Saulsman, L. M., & Page, A. C. (2005). Corrigendum to “The five-factor model and personality disorder empirical literature: A meta-analytic review” [Clinical Psychology Review 23 (2004) 1055-1085]. Clinical Psychology Review, 25, 383-394. Shedler, J., & Westen, D. (2004). Dimensions of Personality Pathology: An Alternative to the Five-Factor Model. American Journal of Psychiatry, 161(10), 1743-1754. Sprock, J. (2002). A comparative study of the dimensions and facets of the five-factor model in the diagnosis of cases of personality disorder. Journal of Personality Disorders, 16(5), 402-423. Verheul, R. (2005). Clinical utility of dimensional models for personality pathology. Journal of Personality Disorders, 19(3), 283-302. Verheul, R., Brink, W. van den, Spinhoven, Ph., & Haringsma, R. (2000). Richtlijnen voor klinische diagnostiek van DSM-IV-persoonlijkheidsstoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 42(6), 409-422. Verheul, R., & Widiger, T. A. (2004). A meta-analysis of the prevalence and usage of the Personality Disorder Not Otherwise Specified (PDNOS) diagnosis. Journal of Personality Disorders, 18(4), 309-319 [abstract]. Westen, D., & Arkowitz-Westen, L. (1998). Limitations of Axis II in Diagnosing Personality Pathology in Clinical Practice. American Journal of Psychiatry, 155(12), 1767-1771. Widiger, T. A. (1993). The DSM-III-R Categorical Personality Disorder Diagnoses: A Critique and an Alternative. Psychological Inquiry, 4(2), 75-90. V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 34
Widiger, T. A., & Samuel, D. B. (2005). Diagnostic Categories or Dimensions? A Question for the Diagnostic and Statistic Manual of Mental Disorders – Fifth Edition. Journal of Abnormal Psychology, 114(4), 494-504. Widiger, T. A., & Simonsen, E. (2005). Alternative Dimensional Models of Personality Disorder: Finding a Common Ground. Journal of Personality Disorders, 19(2), 110-130. Widiger, T. A., & Simonsen, E. (2005). Introduction to the special section: The American Psychiatric Association’s research agenda for the DSM-V. Journal of Personality Disorders, 19(2), 103-109. Widiger, T. A., Simonsen, E., Krueger, R., Livesley, J., & Verheul, R. (2005). Personality disorder research agenda for the DSM-V. Journal of Personality Disorders, 19(3), 315-338.
V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 35
6. Bijlagen A. Begeleidende brief Amsterdam, 10 februari 2006 Geachte heer/mevrouw, Onlangs zijn de werkzaamheden gestart voor de ontwikkeling van de DSM-V. Een onderdeel daarvan vormen tien internationale conferenties, georganiseerd door de American Psychiatric Association, waarin de onderzoeksvragen moeten worden vastgesteld die het meest van belang zijn voor de auteurs van de komende uitgave van de DSM. De eerste van die conferenties heeft reeds plaatsgevonden en was gewijd aan de mogelijkheid een dimensionaal model te ontwikkelen voor persoonlijkheidsstoornissen (zie www.dsm5.com). Een belangrijke taak voor de auteurs van de DSM is om te bepalen welke van de vele mogelijke (normale en abnormale) persoonlijkheidskenmerken moeten worden opgenomen in een nieuwe dimensionale classificatie. Uw ervaringen en aanbevelingen worden hierbij van groot belang geacht. Graag verzoeken wij u dan ook om uw ideeën in te brengen. Wij hebben uw adres verkregen uit het ledenbestand van de NVVP. De NVVP steunt dit onderzoek en acht het van groot belang om een dimensionaal model in de DSM-V op te nemen dat daadwerkelijk bruikbaar is in de klinische praktijk. Op de volgende pagina treft u een korte vragenlijst. Daarna volgt het onderzoek naar de klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidskenmerken. We vragen u om vijf domeinen te scoren. Telkens wordt een korte omschrijving van het brede persoonlijkheidsdomein gegeven, gevolgd door een lijst van mogelijke persoonlijkheidstrekken of –dimensies die binnen dat brede domein bruikbaar zouden kunnen zijn. Deze lijst is gebaseerd op enkele bestaande vragenlijsten (o.a. NEO-PI-R, DAPP-BQ, TCI). Graag zouden we van u weten, welke van die persoonlijkheidstrekken of –dimensies volgens u het belangrijkst zijn bij het beschrijven van de persoonlijkheid van patiënten. Uiteraard is het niet reëel om alle trekken/dimensies te gebruiken; sommige zijn bijvoorbeeld overbodig, anderen wellicht niet bruikbaar of niet relevant voor de praktijk. In deze zending vindt u een aan ons geadresseerde, gefrankeerde retourenvelop waarmee u uw antwoorden kunt retourneren. Wij verzoeken u de vragenlijst binnen vier weken terug te sturen. Mocht u geïnteresseerd zijn in een kopie van de resultaten van dit onderzoek, vermeld dan uw naam en adres op de retourenvelop (deze gegevens worden gescheiden van uw antwoorden en niet meegenomen in de rapportage). Indien u vragen hebt over dit onderzoek en/of over uw deelname, kunt u uiteraard contact met ons opnemen. Het onderzoek is goedgekeurd door het Office of Research Integrity van de University of Kentucky; voor vragen over uw rechten als onderzoeksdeelnemer kunt u dat bureau bellen via telefoonnummer (+)1 859-257-9428 of via (+)1 1-866-400-9428. Wij danken u bij voorbaat voor uw aandacht, tijd en gewaardeerde inbreng! Hoogachtend, Thomas A. Widiger, Ph.D. Department of Psychology University of Kentucky Lexington, KY 40506 USA
[email protected] V. Smit
John Oldham, M.D. Institute of Psychiatry Medical University of South Carolina 67 President St. Charleston, SC 29425
[email protected]
Roel Verheul, Ph.D. Department of Psychology Universiteit van Amsterdam Roetersstraat 15 1018 WB Amsterdam
[email protected]
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 36
B. Demografische vragenlijst Demografische gegevens Psychotherapeut-versie Geslacht:
______ Man
______ Vrouw
Ethniciteit: ______ Negroïde/Afrikaans ______ Antilliaans/Zuidamerikaans ______ Turks ______ Overig Hoogst behaalde titel: ______ Bachelor ______ Master ______ Doctorandus ______ Doctor ______ Professor
______ Westers ______ Aziatisch ______ Marokkaans
Discipline: ______ Psychologie ______ Geneeskunde ______ Sociologie ______ Orthopedagogiek ______ Pedagogiek ______ Anders, namelijk………………
Titel behaald in jaar: ______ Registratie (meerdere antwoorden mogelijk): ______ Psychotherapeut (BIG) ______ GZ-psycholoog (BIG) ______ Klinisch Psycholoog (BIG) ______ Anders, namelijk…………………… Werkveld (meerdere antwoorden mogelijk): ______ GGZ ______ Vrijgevestigd psychotherapeut ______ Anders, namelijk…………………… Doelgroep:
______ Jeugd ______ Volwassenen ______ Ouderen
Welk percentage van uw tijd spendeert u wekelijks ongeveer aan klinisch werk? ________ Theoretische oriëntatie (meerdere antwoorden mogelijk): ______ Psychodynamisch ______ Cognitief ______ Interpersoonlijk/Systeemtheoretisch ______ Overig
V. Smit
______ Humanistisch/Gestalt ______ Leertheoretisch (gedragstherapeutisch) ______ Neurobiologisch
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 37
Er zijn dimensionale modellen met een hoofddomein dat wordt aangeduid met termen als ‘Openheid voor ervaringen’, ‘Onconventionaliteit’ of ‘Schizotypie’. Dit domein bevat persoonlijkheidstrekken als cognitief-perceptuele vervormingen, absorptie, fantasie en excentriciteit. Acht u een dergelijk domein waardevol en bruikbaar voor een dimensionaal model voor persoonlijkheidsstoornissen? [Geef aan op onderstaande schaal: 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten]. 5
4
3
2
1
Toelichting: __________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ Een tweede belangrijke vraag voor de DSM-V is of zowel normale als abnormale persoonlijkheidskenmerken moeten worden opgenomen. Argumenten tegen opname van normale persoonlijkheidstrekken in een diagnostisch instrument zouden kunnen zijn, dat de diagnose complexer wordt en dat het voor de diagnose van een psychologische stoornis niet nodig is normaal psychologisch functioneren te meten. Argumenten vóór de opname van dergelijke kenmerken zijn de uitgebreidere beschrijving van het individu, de integratie in de DSM van basaal wetenschappelijk onderzoek naar algemene persoonlijkheidsstructuren en het faciliterend potentieel voor beslissingen rond de behandeling. Vindt u dat het nuttig zou zijn deze normale persoonlijkheidskenmerken op te nemen in de DSM? [Geef aan op onderstaande schaal: 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten]. 5
4
3
2
1
Toelichting:__________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________
De volgende vragen kunt u beantwoorden door aan te kruisen wat u van toepassing acht. Wat is uw mening over de klinische bruikbaarheid van de DSM-IV-TR? ______ Klinische bruikbaarheid is nihil ______ Klinische bruikbaarheid is beperkt ______ Klinische bruikbaarheid is redelijk groot ______ Klinische bruikbaarheid is zeer groot Denkt u dat de introductie van een dimensionaal classificatiemodel van persoonlijkheidskenmerken de klinische bruikbaarheid van de DSM zal vergroten? ______ Ja, zeker wel ______ Ja, waarschijnlijk wel ______ Geen mening ______ Nee, waarschijnlijk niet ______ Nee, zeker niet V. Smit
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 38
C. Domein-vragenlijst DOMEIN I De volgende persoonlijkheidstrekken zijn aspecten van een algemeen domein binnen de persoonlijkheid. Dit domein bevat zowel normale als abnormale persoonlijkheidstrekken. Dit domein wordt onder verschillende namen gehanteerd (bijv. extraversie; positieve affectiviteit; positieve emotionaliteit). Mogelijke aspecten binnen dit domein zijn: gehechtheid, optimisme, vrolijkheid, exhibitionisme, activiteit, sensatielust, sociabiliteit, assertiviteit, prikkelbehoefte, welzijn, extravagantie en hartelijkheid. Indien tegenovergesteld gericht, kan dit domein ook persoonlijkheidstrekken omvatten als afstandelijkheid, bedeesdheid, verlegenheid, afwijzing, onverschilligheid, sociale vermijding, schizoïde oriëntatie, intimiteitsproblemen en beperkte expressiviteit. In de DSM-V zullen niet alle persoonlijkheidstrekken opgenomen worden. Zo is er overlap in de persoonlijkheidstrekken en is er variatie in klinische relevantie c.q. bruikbaarheid. Om een keuze te kunnen maken, wordt hieronder uw mening gevraagd over de klinische relevantie van verschillende persoonlijkheidstrekken of –dimensies: In hoeverre is de persoonlijkheidstrek of –dimensie bruikbaar in de klinische praktijk? Geef hieronder een score voor bruikbaarheid (binnen dit domein) voor de beschrijving van patiënten op een schaal van 1 tot 5, waarbij 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten. Daarnaast vragen we u, bij een score van 1 of 2, een (of meerdere) van de vier letters te omcirkelen om aan te geven wat de reden is voor die score: a = lage klinische toepasbaarheid; b = te veel redundantie (overlap) met andere dimensies in deze lijst; c = hoort niet thuis in dit domein; d = andere reden(en). Mist u een of meer persoonlijkheidstrekken in dit domein, beschrijf deze dan bij ‘overige’. 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten Trekken van dit domein:
V. Smit
Prestatiegerichtheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Activiteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Assertiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Gehechtheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Sensatielust
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Exhibitionisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Ontdekkingsdrang
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Extravagantie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Behoefte aan gezelschap (sociabiliteit)
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Theatraal erotiserend gedrag
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Oedipaal conflict
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Optimisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Vrolijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Gemakkelijk in de omgang
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Sociale betrokkenheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 39
Sociaal vermogen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Prikkelbehoefte
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Hartelijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Welzijn
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Trekken aan de andere pool van dit domein:
V. Smit
Afstandelijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Onverschilligheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Bedeesdheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Intimiteitsproblemen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Onveilige gehechtheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Afwijzing
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Beperkte expressiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Schizoïde oriëntatie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Verlegenheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Sociale vermijding
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 40
DOMEIN II De volgende persoonlijkheidstrekken zijn aspecten van een algemeen domein binnen de persoonlijkheid. Dit domein bevat zowel normale als abnormale persoonlijkheidstrekken. Dit domein wordt onder verschillende namen gehanteerd (bijv. antagonisme, dissociaal/antisociaal gedrag, agressiviteit). Mogelijke aspecten binnen dit domein zijn: hostiliteit, gevoelloosheid, achterdocht, afwijzing, vervreemding, passieve agressie, agressiviteit, gedragsproblemen, exhibitionisme, minachting, psychopathie, narcisme en manipulativiteit. Indien tegenovergesteld gericht, kan dit domein ook trekken omvatten als bescheidenheid, volgzaamheid, zachtaardigheid, zorgzaamheid, behulpzaamheid, oprechtheid, empathie, afhankelijkheid, onderdanigheid, tolerantie, medeleven en sentimentaliteit. In de DSM-V zullen niet alle persoonlijkheidstrekken opgenomen worden. Zo is er overlap in de persoonlijkheidstrekken en is er variatie in klinische relevantie c.q. bruikbaarheid. Om een keuze te kunnen maken, wordt hieronder uw mening gevraagd over de klinische relevantie van verschillende persoonlijkheidstrekken of –dimensies: In hoeverre is de persoonlijkheidstrek of –dimensie bruikbaar in de klinische praktijk? Geef hieronder een score voor bruikbaarheid (binnen dit domein) voor de beschrijving van patiënten op een schaal van 1 tot 5, waarbij 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten. Daarnaast vragen we u, bij een score van 1 of 2, een (of meerdere) van de vier letters te omcirkelen om aan te geven wat de reden is voor die score: a = lage klinische toepasbaarheid; b = te veel redundantie (overlap) met andere dimensies in deze lijst; c = hoort niet thuis in dit domein; d = andere reden(en). Mist u een of meer persoonlijkheidstrekken in dit domein, beschrijf deze dan bij ‘overige’. 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten
Trekken van dit domein:
V. Smit
Agressiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Vervreemding
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Vijandige boosheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Gevoelloosheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Gedragsproblemen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Arrogantie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Exhibitionisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Hostiliteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Minachting
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Manipulativiteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Wantrouwen
5
4
3
2
1
a
b
Narcisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Oedipaal conflict
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Passieve agressie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Psychopathie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Afwijzing
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
c
Pagina 41
d
Achterdocht
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Dominantie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Trekken aan de andere pool van dit domein:
V. Smit
Zorgzaamheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Gehechtheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Medeleven
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Volgzaamheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Goede gewoontes
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Afhankelijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Bedeesdheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Empathie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Behulpzaamheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Onveilige gehechtheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Bescheidenheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Zelfverliezend
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Sentimentaliteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Tolerantie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Sociale betrokkenheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Sociaal vermogen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Oprechtheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Onderdanigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Zachtaardigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Goed van vertrouwen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Hartelijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 42
DOMEIN III De volgende persoonlijkheidstrekken zijn aspecten van een algemeen domein binnen de persoonlijkheid. Dit domein wordt onder verschillende namen gehanteerd (bijv. consciëntieusheid; geremdheid; dwangmatigheid; inhibitie). Mogelijke aspecten binnen dit domein zijn: dwangmatigheid, verantwoordelijkheid, prestatiedrang, perfectionisme, fatsoenlijkheid, traditionalisme, vindingrijkheid, plichtmatigheid, zelfdiscipline, workaholisme, doelmatigheid en ambitie. Indien tegenovergesteld gericht, kan dit domein ook persoonlijkheidstrekken omvatten als slordigheid, impulsiviteit, onverantwoordelijkheid, prikkelbehoefte en gedragsproblemen. In de DSM-V zullen niet alle persoonlijkheidstrekken opgenomen worden. Zo is er overlap in de persoonlijkheidstrekken en is er variatie in klinische relevantie c.q. bruikbaarheid. Om een keuze te kunnen maken, wordt hieronder uw mening gevraagd over de klinische relevantie van verschillende persoonlijkheidstrekken of –dimensies: In hoeverre is de persoonlijkheidstrek of –dimensie bruikbaar in de klinische praktijk? Geef hieronder een score voor bruikbaarheid (binnen dit domein) voor de beschrijving van patiënten op een schaal van 1 tot 5, waarbij 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten. Daarnaast vragen we u, bij een score van 1 of 2, een (of meerdere) van de vier letters te omcirkelen om aan te geven wat de reden is voor die score: a = lage klinische toepasbaarheid; b = te veel redundantie (overlap) met andere dimensies in deze lijst; c = hoort niet thuis in dit domein; d = andere reden(en). Mist u een of meer persoonlijkheidstrekken in dit domein, beschrijf deze dan bij ‘overige’. 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten
Trekken van dit domein:
V. Smit
Prestatiedrang
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Ambitie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Doelmatigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Dwangmatigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Nauwkeurigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Behoefte aan controle
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Bedachtzaamheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Plichtmatigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Doorzettingsvermogen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Leedvermijdend
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Obsessiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Ordelijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Perfectionisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Fatsoenlijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Vastberadenheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Vindingrijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Verantwoordelijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 43
Zelfdiscipline
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Traditionalisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Workaholisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Onbuigzaamheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Trekken aan de andere pool van dit domein:
V. Smit
Kinderlijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Gedragsproblemen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Slordigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Sensatielust
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Impulsiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Onverantwoordelijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Passieve tegenstand
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Hulpeloosheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Risicovol gedrag
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Prikkelbehoefte
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 44
DOMEIN IV De volgende persoonlijkheidstrekken zijn aspecten van een algemeen domein binnen de persoonlijkheid. Dit domein wordt onder verschillende namen gehanteerd (bijv. emotionele disregulatie; neuroticisme; negatieve affectiviteit; negatieve emotionaliteit). Mogelijke aspecten binnen dit domein zijn: angstigheid, depressiviteit, sociale vermijding, kwetsbaarheid, identiteitsproblemen, bezorgdheid, minderwaardigheidsgevoelens, impulsiviteit, pessimisme, wantrouw, bedeesdheid, vervreemding, onveilige gehechtheid, suïcidaliteit, agressiviteit, afhankelijkheid, affectlabiliteit, angst voor onzekerheid, gevoelens van waardeloosheid, verlegenheid en gevoeligheid. Indien tegenovergesteld gericht, kan dit domein ook persoonlijkheidstrekken omvatten als narcisme, beperkte expressiviteit, zelfacceptatie, welzijn en optimisme. In de DSM-V zullen niet alle persoonlijkheidstrekken opgenomen worden. Zo is er overlap in de persoonlijkheidstrekken en is er variatie in klinische relevantie c.q. bruikbaarheid. Om een keuze te kunnen maken, wordt hieronder uw mening gevraagd over de klinische relevantie van verschillende persoonlijkheidstrekken of –dimensies: In hoeverre is de persoonlijkheidstrek of –dimensie bruikbaar in de klinische praktijk? Geef hieronder een score voor bruikbaarheid (binnen dit domein) voor de beschrijving van patiënten op een schaal van 1 tot 5, waarbij 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten. Daarnaast vragen we u, bij een score van 1 of 2, een (of meerdere) van de vier letters te omcirkelen om aan te geven wat de reden is voor die score: a = lage klinische toepasbaarheid; b = te veel redundantie (overlap) met andere dimensies in deze lijst; c = hoort niet thuis in dit domein; d = andere reden(en). Mist u een of meer persoonlijkheidstrekken in dit domein, beschrijf deze dan bij ‘overige’. 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten
Trekken van dit domein:
V. Smit
Affectlabiliteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Agressiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Vervreemding
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Vijandige boosheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Dwangmatig-piekerend
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Angstigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Medeleven
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Cognitieve vervormingen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Afhankelijkheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Depressiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Bedeesdheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Neerslachtigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Excentrieke percepties
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Emotionele disregulatie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Vermoeidheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Angst voor onzekerheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 45
Hypochondrie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Identiteitsproblemen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Impulsiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Minderwaardigheidsgevoelens
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Onveilige gehechtheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Intimiteitsproblemen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Introspectieve vermogens
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Prikkelbaarheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Wantrouwen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Obsessiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Oedipaal conflict
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Pessimisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Zelfbewustheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Zelfbeschadiging
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Gevoeligheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Seksueel conflict
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Verlegenheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Sociale vermijding
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Suïcidaliteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Stressreactiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Denkstoornis
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Ongelukkigheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Kwetsbaarheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Bezorgdheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Gevoelens van waardeloosheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Trekken aan de andere pool van dit domein:
V. Smit
Narcisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Optimisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Beperkte expressiviteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Zelfacceptatie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Welzijn
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 46
DOMEIN V De volgende persoonlijkheidstrekken zijn aspecten van een algemeen domein binnen de persoonlijkheid. Dit domein wordt onder verschillende namen gehanteerd (bijv. onconventionaliteit; openheid voor ervaringen; intellect). Mogelijke aspecten binnen dit domein zijn: absorptie, cognitieve vervormingen, openheid voor esthetiek, dissociatie, excentriciteit, openheid voor fantasie, openheid voor gevoelens, transpersonale identificatie, spirituele acceptatie, denkstoornis, schizotypische gedachten en openheid voor waarden. Indien tegenovergesteld gericht, kan dit domein ook persoonlijkheidstrekken omvatten als rigiditeit. In de DSM-V zullen niet alle persoonlijkheidstrekken opgenomen worden. Zo is er overlap in de persoonlijkheidstrekken en is er variatie in klinische relevantie c.q. bruikbaarheid. Om een keuze te kunnen maken, wordt hieronder uw mening gevraagd over de klinische relevantie van verschillende persoonlijkheidstrekken of –dimensies: In hoeverre is de persoonlijkheidstrek of –dimensie bruikbaar in de klinische praktijk? Geef hieronder een score voor bruikbaarheid (binnen dit domein) voor de beschrijving van patiënten op een schaal van 1 tot 5, waarbij 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten. Daarnaast vragen we u, bij een score van 1 of 2, een (of meerdere) van de vier letters te omcirkelen om aan te geven wat de reden is voor die score: a = lage klinische toepasbaarheid; b = te veel redundantie (overlap) met andere dimensies in deze lijst; c = hoort niet thuis in dit domein; d = andere reden(en). Mist u een of meer persoonlijkheidstrekken in dit domein, beschrijf deze dan bij ‘overige’. 5 = moet worden opgenomen, 4 = moet waarschijnlijk worden opgenomen, 3 = geen mening, 2 = moet waarschijnlijk worden weggelaten, 1 = moet worden weggelaten
Trekken van dit domein:
V. Smit
Absorptie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Openheid voor verandering
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Openheid voor esthetiek
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Cognitieve vervormingen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Dissociatie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Wijsheid
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Openheid voor fantasie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Openheid voor gevoelens
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Excentriciteit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Idealisme
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Openheid voor ideeën
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Perceptuele cognitieve vervormingen
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Schizotypische gedachten
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Zelfverliezend
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Seksueel conflict
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Spirituele acceptatie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Denkstoornis
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 47
Transpersonale identificatie
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Openheid voor waarden
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: _______________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Trekken aan de andere pool van dit domein:
V. Smit
Rigiditeit
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: __________________________
5
4
3
2
1
a
b
c
d
Overige: __________________________ 5
4
3
2
1
a
b
c
d
Klinische bruikbaarheid van persoonlijkheidsdimensies in de DSM-V
Pagina 48