Bijlagen
Bijlage 1 bodem
Bijlage 2 geluid (weg- en railverkeer)
akoestiek bouwfysica brandveiligheid klimaattechniek lawaaibeheersing trillingstechniek energieonderzoek milieutechnologie
Akoestisch onderzoek wegverkeer en railverkeer woningbouwplan Brootacker fase 2 te Hooghalen
Rapport 6091176.R01
Opdrachtgever:
HKB Stedenbouwkundigen Zuiderpark 21 9724 AH GRONINGEN
16 oktober 2009 WH
Groningen:
Postbus 8069 y 9702 KB Groningen Paterswoldseweg 808 Tel. 050 525 09 92 y Fax 050 525 90 81 E-mail
[email protected] Internet www.wnpri.nl
Contactpunt Fryslân:
Rijksweg 182 y Jirnsum ir. R. Koster (06 10 93 00 88)
Lid
ISO 9001 gecertificeerd
Wijnia - Noorman - Partners B.V. y Bank 57 09 72 949 y K.v.K. 02042874 y BTW NL008482627.B01 y Directie: Mw. dr. R.F. Noorman
2
Rapport 6091176.R01
INHOUD
BLAD
1.
INLEIDING
4
2.
SITUATIE EN OMSCHRIJVING NIEUWBOUW
4
3.
WET GELUIDHINDER EN BESLUIT GELUIDHINDER 3.1. Algemeen 3.2. Wegverkeerslawaai 3.3. Spoorweglawaai 3.4. Gevelgeluidwering
5 5 5 6 6
4.
BEREKENING GELUIDSBELASTING WEG- EN RAILVERKEER 4.1. Algemeen 4.2. Objecten en bodemgebieden 4.3. Wegverkeersgegevens 4.4. Spoorbaan 4.5. Ontvangerpunten
7 7 7 7 8 9
5.
BEREKENINGSRESULTATEN 5.1. Wegverkeerslawaai 5.2. Spoorweglawaai
9 9 10
6.
CONCLUSIE
12
3
Rapport 6091176.R01
FIGUREN
1
Overzicht van de locatie van het plangebied
2
Overzicht van de indeling van het plangebied
3
Overzicht van het rekenmodel met de ingevoerde objecten, bodemgebieden, wegen en ontvangerpunten
4
Overzicht van het rekenmodel met de ingevoerde spoorbaan
5
Overzicht van de berekende Lden geluidscontouren vanwege de Oude Provincialeweg
6
Overzicht van de berekende Lden geluidscontouren vanwege de Smilderweg
7
Overzicht van de berekende Lden geluidscontouren vanwege de spoorlijn
8
Overzicht van het gebied waarbinnen de woningen een geluidsbelasting hoger dan 55 dB vanwege de spoorlijn ondervinden
9
Overzicht van de berekende Lden geluidscontouren vanwege de spoorlijn – situatie met scherm
BIJLAGEN 1
Overzicht van de in het rekenmodel ingevoerde objecten en bodemgebieden
2
Overzicht van de in het rekenmodel ingevoerde wegen
3
Overzicht spoorweggegevens Aswin
4
Berekende Lden geluidsbelasting wegverkeer
5
Berekende Lden geluidsbelasting railverkeer
6
Berekende Lden geluidsbelasting railverkeer – situatie met scherm
4
1.
Rapport 6091176.R01
INLEIDING In opdracht van HKB Stedenbouwkundigen te Groningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op het plangebied Brootacker fase 2 te Hooghalen. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting op de in het plangebied te realiseren woningen vanwege de relevante wegen (Oude Provincialeweg en Smilderweg) en de spoorlijn Zwolle - Groningen. In de omgeving van het plangebied liggen tevens enkele bedrijven. De geluidsbelasting vanwege de bedrijven op de in het plangebied te realiseren woningen is gegeven in rapport 6091176.R02, ‘Akoestisch onderzoek industrielawaai woningbouwplan Brootacker fase 2 te Hooghalen’ van 16 oktober 2009. De geluidsbelasting is in voorliggend rapport vastgelegd middels geluidcontouren. Tevens is de geluidsbelasting berekend invallend op ontvangerpunten gelegen ter plaatse van voor de geluidsbelasting relevante woningen in het plangebied.
2.
SITUATIE EN OMSCHRIJVING NIEUWBOUW Het plangebied Brootacker fase 2 ligt aan de zuidzijde van het dorp Hooghalen en wordt ruwweg begrensd door de Nijlanden aan de westzijde, (woningen aan) Het Veentje aan de noordzijde en bedrijfspanden en woningen aan de Stationstraat aan de oostzijde. In het plangebied worden circa 43 woningen gerealiseerd. Een overzicht van de ligging van het plangebied is gegeven in figuur 1. In figuur 2 is de ligging van de woningen in het plangebied gegeven.
5
3.
WET GELUIDHINDER EN BESLUIT GELUIDHINDER
3.1.
Algemeen
Rapport 6091176.R01
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is de wetgever overgestapt op de Europese dosismaat Lden (day-evening-night) uitgedrukt in dB. In het Besluit geluidhinder zijn vier oude besluiten samengevoegd, waaronder het Besluit geluidhinder spoorwegen (Bgs). In dit besluit zijn specifieke regels opgenomen ter uitvoering van de Wet geluidhinder. 3.2.
Wegverkeerslawaai De geluidszone van een weg in stedelijk gebied (binnen de bebouwde kom) heeft voor een weg bestaande uit twee rijstroken aan weerzijden een breedte van 200 meter. In buitenstedelijk gebied bedraagt de breedte van de zone voor een dergelijke weg 250 meter. Voor het realiseren van nieuwe woningen binnen de zone van een weg dient de door het verkeer op deze weg veroorzaakte geluidsbelasting op de gevels van deze woningen bij voorkeur niet meer dan 48 dB te bedragen (= voorkeursgrenswaarde; artikel 82 Wgh). Een hogere geluidsbelasting op de gevel kan door het college van burgemeester en wethouders worden toegestaan op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder. De op grond van artikel 83 in stedelijk gebied ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevel bedraagt 63 dB als maximale grens voor nieuw te bouwen woningen (artikel 83.2 Wgh) en 68 dB in het kader van vervangende nieuwbouw (artikel 83.5 Wgh). De toetsing aan de grenswaarden moet voor iedere weg afzonderlijk worden uitgevoerd. Het gebied binnen de bebouwde kom dat ligt binnen de zone van een autoweg of een autosnelweg wordt beschouwd als “buitenstedelijk”. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van nieuw te bouwen woningen in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB. Een hogere geluidsbelasting (tot maximaal de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting als aangegeven in artikel 83) kan gemotiveerd door burgemeester en wethouders worden toegestaan op grond van artikel 110a van de Wgh, indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de door het wegverkeer veroorzaakte geluidsbelasting onvoldoende effect hebben dan wel bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Artikel 110g Wet geluidhinder Onze Minister stelt regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de ge-
6
Rapport 6091176.R01
luidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast. De ingevolge artikel 110g van de Wgh toe te passen aftrek op de volgens artikelen 1.3, eerste lid, en 3.7, onderdeel b en c van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, bepaalde waarde van het equivalente geluidsniveau vanwege een weg, invallend op de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt: a. b. 3.3.
2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt; 5 dB voor de overige wegen.
Spoorweglawaai Voor het realiseren van nieuwe woningen binnen de zone van een spoorweg dient de door het railverkeer op deze spoorweg veroorzaakte Lden-geluidsbelasting op de gevels van deze woningen bij voorkeur niet meer te bedragen dan 55 dB (= voorkeursgrenswaarde vanaf 1 januari 2007). Een hogere geluidsbelasting op de gevel kan worden toegestaan met toepassing van artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder. Dit kan als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of als hiervoor bezwaren zijn uit stedenbouwkundig, verkeerskundig, vervoerskundig, landschappelijk of financieel oogpunt. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 68 dB.
3.4.
Gevelgeluidwering Ter bescherming van geluid van buiten zijn in het Bouwbesluit 2003 bepalingen opgenomen voor de minimaal te realiseren (karakteristieke) gevelgeluidwering van de scheidingsconstructies. Overeenkomstig artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2003 dient de te realiseren (karakteristieke) gevelgeluidwering voor wegverkeer- tenminste te voldoen aan: GA;k ≥ (Lden geluidsbelasting) – 33 dB voor verblijfsgebieden en GA;k ≥ (Lden geluidsbelasting) – 35 dB voor verblijfsruimten. Voor spoorweglawaai bedraagt de minimaal te realiseren (karakteristieke) gevelgeluidwering tenminste: GA;k ≥ (Lden geluidsbelasting) – 35 dB voor verblijfsgebieden en GA;k ≥ (Lden geluidsbelasting) – 37 dB voor verblijfsruimten.
7
Rapport 6091176.R01
4.
BEREKENING GELUIDSBELASTING WEG- EN RAILVERKEER
4.1.
Algemeen De berekening van de geluidsbelasting op de te realiseren nieuwbouw is uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II als beschreven in bijlage III (wegverkeer) en bijlage IV (spoorweglawaai) van het ‘Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006’. De geprojecteerde nieuwbouw en de directe omgeving zijn verwerkt in een akoestisch rekenmodel. Daarbij is gebruik gemaakt van het programma Geonoise, (module SRMII2006) versie 5.43 van dgmr-software. De modellering van het spoorbaantraject is uitgevoerd overeenkomstig de aanbevelingen uit de publicatie “Standaard modellering voor de rekenmethode 2 railverkeerslawaai” van de Nederlandse Spoorwegen - Centrum voor Technisch Onderzoek”.
4.2.
Objecten en bodemgebieden Een overzicht van de ingevoerde objecten en bodemgebieden met de bodemfactoren is gegeven in bijlage 1. Voor het niet gedefinieerde bodemgebied is een bodemfactor van B = 1,0 aangehouden (absorberend).
4.3.
Wegverkeersgegevens De voor het plangebied relevante wegen zijn de Oude Provincialeweg en de Smilderweg. De Oude Provincialeweg ligt buiten de bebouwde kom van Hooghalen ten oosten van het plangebied parallel aan de spoorlijn. De Smilderweg ligt ten noorden van het plangebied. De overige wegen in de omgeving zijn niet relevant voor de geluidsbelasting op het plangebied. De Nijlanden is een doodlopende weg met weinig verkeer. De Stationsstraat wordt in principe alleen gebruikt door bestemmingsverkeer en bezoekers van de bedrijven. Een overzicht van de ingevoerde wegen is gegeven in figuur 3. De voor de ingevoerde wegen aangehouden verkeersintensiteiten zijn gegeven in tabel 1 en bijlage 2. De verkeersintensiteiten en bijbehorende voertuigverdeling (licht, middelzwaar en zwaar) hebben betrekking op het prognosejaar 2020 en zijn gebaseerd op de door de gemeente MiddenDrenthe aangeleverde gegevens (afkomstig van het verkeersmodel). De Oude Provincialeweg is voorzien van een standaard asfalt wegdekverharding (fijn asfalt). De toegestane rijsnelheid op de weg bedraagt 80 km/uur. De Smilderweg ligt binnen de bebouwde kom. De toegestane rijsnelheid op deze weg bedraagt 50 km/uur. Het wegdek bestaat uit fijn asfalt. Op een aantal plaatsen (o.a. kruisingen/splitsingen) zijn in de weg verkeersplateaus aangebracht bestaande uit klinkers.
8
Tabel 1:
Overzicht van de voertuigintensiteit en de verdeling op de Oude Provincialeweg en de Smilderweg intensiteit
weg
uurintensiteit [%]
weekdag 2020 Oude Provincialeweg Smilderweg
4.4.
Rapport 6091176.R01
4707 2559
verdeling voertuigcategorie
dag
avond
nacht
licht
middelzw
zwaar
7,0 7,0
2,6 2,6
0,7 0,7
97,0 90,0
2,0 8,0
1,0 2,0
Spoorbaan Om de geluidsbelasting vanwege de spoorlijn Groningen – Zwolle te berekenen, is het relevante gedeelte van het traject en de omgeving ingevoerd in het akoestisch rekenmodel. De railvoertuigcategorieën, intensiteiten en overige spoorkenmerken zijn ontleend aan het akoestisch spoorboekje Aswin, versie 2009 (spoortraject 84)1. Een overzicht is gegeven in bijlage 3. Bij de laatste versie(s) van Aswin worden geen prognosecijfers (2010-2015) meer geleverd. Dit is een uitvloeisel van het Reken- en Meetvoorschrift 2006 waarin gesteld wordt: ‘Omdat er omtrent de prognose voor het maatgevende jaar in de toekomst geen generieke uitspraken kunnen worden gedaan, is dat deel van het emissieregister vervallen.’ Ter indicatie van de op termijn vast te stellen geluidproductieplafonds kunnen de waarden van peiljaar 2007 plus 1,5 dB gebruikt worden. Deze waarden zullen de uiteindelijke productieplafonds gemiddeld het best benaderen. Een overzicht van de in de berekeningen gehanteerde intensiteiten is gegeven in tabel 2. De berekeningen zijn uitgevoerd voor het peiljaar 2007 (prognose). Tabel 2: (Peil)jaar
2007
1
Overzicht van de railvoertuigcategorieën en intensiteiten voor het peiljaar 2007 Railvoertuigcategorie
categorie 1 categorie 2 categorie 4 categorie 5 categorie 6 categorie 8
Traject 84 Beilen - Assen kilometeraanduiding van tot 33695
49300
Intensiteit op het spoor in bakken per uur (totaal spoor A + B) dag
avond
nacht
1,07 16,76 5,34 0,10 6,65 12,27
0,76 16,42 9,04 0,20 5,15 10,41
0,13 3,24 4,16 0,02 0,94 2,05
Met behulp van het bijhorende conversieprogramma zijn de spoorweggegevens rechtsreeks ingelezen in het rekenmodel.
9
Rapport 6091176.R01
Daarnaast is contact opgenomen met Prorail met betrekking tot de toekomstige geluidemissies. Door Prorail zijn indicatieve intensiteiten verstrekt voor de toekomstige situatie. Op basis van deze indicatieve waarden is vastgesteld dat de geluidemissie in de toekomst in ieder geval niet hoger is dan in het peiljaar 2007 + 1,5 dB. De spoorweggegevens (peiljaar 2007) (geometrie banen, intensiteiten, snelheden etc.) zijn vanuit Aswin rechtstreeks ingelezen in het rekenmodel. Een overzicht van het rekenmodel met de ligging van de ingevoerde bodemvlakken en spoorbanen is gegeven in figuur 4. 4.5.
Ontvangerpunten Ter plaatse van de relevante woningen in het plangebied zijn ontvangerpunten ingevoerd met een waarneemhoogte ten opzichte van het omliggende maaiveld van ho = + 1,5 m (begane grondniveau) en ho = + 5,0 m. De ligging van de ontvangerpunten is gegeven in de figuren 3 en 4.
5.
BEREKENINGSRESULTATEN
5.1.
Wegverkeerslawaai Een overzicht van de berekende Lden geluidscontouren vanwege wegverkeer inclusief aftrek op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder, is gegeven in de figuren 5 en 6. De contouren zijn berekend op een hoogte van 5,0 meter boven het maaiveldniveau ter plaatse. De afstand van de as van de Oude Provincialeweg tot aan de 48 dB contour bedraagt ten hoogste 90 meter. De afstand van de as van de Smilderweg tot aan de 48 dB contour bedraagt ten hoogste 43 meter. In bijlage 4 en tabel 3 is een overzicht gegeven van de berekende Lden geluidsbelasting invallend op de meest relevante woningen.
10
Tabel 3:
Rapport 6091176.R01
Overzicht van de berekende geluidsbelasting vanwege de relevante wegen (situatie 2020)
Punt
Geluidsbelasting Lden in dB (incl. correctie o.g.v. art. 110g Wgh) Oude Provincialeweg Smilderweg (bijlage 4, blad 1) (bijlage 4, blad 2) ho = 1,5 m ho = 5 m ho = 1,5 m ho = 5 m 40 41 35 36 41 42 34 35 41 43 34 34 42 44 31 32 44 46 31 31 43 45 30 31
01 02 03 04 05 06 15 16 17
40 35 34
41 36 35
35 35 34
37 36 35
De in het plangebied te realiseren woningen ondervinden een geluidsbelasting vanwege de omliggende wegen die niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. 5.2.
Spoorweglawaai Een overzicht van de berekende Lden geluidscontouren vanwege de spoorlijn is gegeven in figuur 7. De contouren zijn berekend op een hoogte van 5,0 meter boven het maaiveldniveau ter plaatse. De afstand van de as van de spoorlijn tot aan de 55 dB contour bedraagt en hoogste 230 meter. In bijlage 5 en tabel 4 is een overzicht gegeven van de berekende Lden geluidsbelasting invallend op de meest relevante woningen. Tabel 4:
Overzicht van de berekende geluidsbelasting vanwege de spoorlijn (situatie 2007 + 1,5 dB
Punt
01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14
Geluidsbelasting Lden in dB (incl. toeslag van 1,5 dB) ho = 1,5 m 53 53 53 55 57 56 55 55 54 53 55 54 54 53
ho = 5 m 55 56 56 58 59 58 57 56 56 55 57 56 56 56
11
Rapport 6091176.R01
De in het zuidoostelijke deel van het plangebied te realiseren woningen ondervinden een geluidsbelasting vanwege de spoorlijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB. Het betreft 18 woningen. De geluidsbelasting op deze woningen bedraagt Lden = 56 tot 59 dB. Aan de maximale ontheffingswaarde voor spoorweglawaai van Lden = 68 dB wordt voldaan. Mogelijke maatregel De geluidsbelasting vanwege de spoorlijn invallend op het plangebied kan worden gereduceerd door ten westen van de spoorlijn (en ten oosten van de Oude Provinciale weg) een aan twee zijden geluidabsorberend scherm te plaatse. Om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB dient het scherm ten minste 2 meter hoog te zijn en circa 200 meter lang. Een overzicht van de berekende Lden geluidscontouren vanwege de spoorlijn in de situatie inclusief afscherming is gegeven in figuur 9. De contouren zijn berekend op een hoogte van 5,0 meter boven het maaiveldniveau ter plaatse. In bijlage 6 is een overzicht gegeven van de berekende Lden geluidsbelasting invallend op de meest relevante woningen in de situatie inclusie scherm.
12
6.
Rapport 6091176.R01
CONCLUSIE In opdracht van HKB Stedenbouwkundigen te Groningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer en railverkeer in het plangebied Brootacker fase 2. De geluidscontouren in het prognosejaar 2020 voor wegverkeer en in het peiljaar 2007 (+ 1,5 dB) zijn gegeven in de figuren 5 t/m 7 en 9. De geluidsbelasting vanwege wegverkeer voldoet ter plaatse van de in het plangebied te realiseren woningen aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Een aantal van de te realiseren woningen ondervindt een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde vanwege railverkeer. Het betreft circa 18 woningen. De plaatsing van een geluidsscherm (van circa 200 x 2 meter) ten westen van de spoorlijn dient te worden overwogen. Indien plaatsing van een scherm niet mogelijk of niet wenselijk is, dient voor de betreffende woningen een hogere grenswaarde voor spoorweglawaai te worden vastgesteld.
WNP raadgevende ingenieurs
mevr. dr. R.F. Noorman
drs. W. Hoeksema
Bijlage 2a geluid (geluidscontouren)
17
16
232500
15
14
13
12
11
10
8
9
8
232550
53/55
53/54
7
5
3
bos
54/56
53/55
6
3
1
232600
55/57
54/56
4
2
57/59
56/58
55/58
54/57
53/57
53/56
53/56
53/55
232650
2a 4
232700
232750
3
Stationstraat
2b 2d
2c
oorsprong = 232480, 548270
Overzicht van de berekende Lden geluidcontouren vanwege de spoorlijn - zonder maatregelen (incl. toeslag van 1,5 dB voor de toekomstige situatie) - aangepaste ondergrond
40 m
232850
Kopie van eerste model (nieuwe s
Inclusief groepsreducties
Lden
> 80.0 dB
75.0 - 80.0 dB
70.0 - 75.0 dB
65.0 - 70.0 dB
60.0 - 65.0 dB
55.0 - 60.0 dB
< 55.0 dB
schaal = 1 : 1500
0m
232800
periode:
LEGENDA
Railverkeerslawaai - RMR-2006, Gebied - Railverkeer - Kopie van eerste model (nieuwe situatie) [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\x 6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
548300
548350
548400
548450
548500
we g inciale Oude Prov
6
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 7
Bijlage 3 geluid (industrielawaai)
Akoestisch onderzoek industrielawaai woningbouwplan Brootacker fase 2 te Hooghalen
Rapport 6091176.R02a
Opdrachtgever:
24 augustus 2010 WH
HKB Stedenbouwkundigen Zuiderpark 21 9724 AH GRONINGEN
2 INHOUD
Rapport 6091176.R02a BLAD
1.
INLEIDING
4
2.
SITUATIE EN OMSCHRIJVING NIEUWBOUW 2.1. Ligging 2.2. Bedrijven in de omgeving 2.3. Afstandscriteria
4 4 4 5
3.
GELUIDSVOORSCHRIFTEN 3.1. Activiteitenbesluit 3.2. Besluit landbouw milieubeheer
5 5 6
4.
LIGGING GELUIDGEVOELIGE BESTEMMINGEN
7
5.
BEREKENING GELUIDSBELASTING 5.1. Algemeen 5.2. Objecten 5.3. Geluidsbronnen 5.4. Ontvangerpunten 5.5. Geluidoverdracht en karakter van het geluid
7 7 8 8 8 8
6.
BEREKENINGSRESULTATEN 6.1. Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus 6.2. Maximale geluidsniveaus
9 9 11
7.
CONCLUSIE
12
3
Rapport 6091176.R02a
FIGUREN 1
Overzicht van de ligging van het plangebied Brootacker fase 2
2
Overzicht van de ligging van de woningen in het plangebied
3
Overzicht van het rekenmodel met de ingevoerde objecten en ontvangerpunten
4
Overzicht van het rekenmodel met de ligging van de equivalente geluidsbronnen
5
Overzicht van het rekenmodel met de ligging van de piekgeluidsbronnen
BIJLAGEN 1
Begrippen
2
Geluidsvoorschriften Activiteitenbesluit
3
Geluidsvoorschriften Besluit landbouw milieubeheer
4
Overzicht van de ingevoerde objecten en bodemgebieden
5
Overzicht van de ingevoerde geluidsbronnen
6
Overzicht van de berekende equivalente geluidsniveaus
7
Overzicht van de berekende maximale geluidsniveaus
4
1.
Rapport 6091176.R02a
INLEIDING In opdracht van HKB Stedenbouwkundigen te Groningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege industrielawaai op het plangebied Brootacker fase 2 te Hooghalen. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting op de in het plangebied te realiseren woningen vanwege de in de omgeving gelegen bedrijven. De geluidsbelasting vanwege de relevante wegen en de spoorlijn Zwolle – Groningen op de in het plangebied te realiseren woningen is gegeven in rapport 6091176.R01, ‘Akoestisch onderzoek wegverkeer en railverkeer woningbouwplan Brootacker fase 2 te Hooghalen’ van 16 oktober 2009. De geluidsbelasting is in voorliggend rapport berekend invallend op ontvangerpunten gelegen ter plaatse van voor de geluidsbelasting relevante bouwblokken in het plangebied. De geluidsbelasting op de omgeving is berekend overeenkomstig de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai” van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), 1999. De gehanteerde akoestische begrippen zijn in bijlage 1 toegelicht.
2.
SITUATIE EN OMSCHRIJVING NIEUWBOUW
2.1.
Ligging Het plangebied Brootacker fase 2 ligt aan de zuidzijde van het dorp Hooghalen en wordt ruwweg begrensd door de Nijlanden aan de westzijde, (woningen aan) Het Veentje aan de noordzijde en bedrijfspanden en woningen aan de Stationstraat aan de oostzijde. In het plangebied worden circa 43 woningen gerealiseerd. Een overzicht van de ligging van het plangebied is gegeven in figuur 1. In figuur 2 is de ligging van de bouwblokken in het plangebied gegeven.
2.2.
Bedrijven in de omgeving Relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn (volgens opgave van de gemeente Midden-Drenthe):
5
Rapport 6091176.R02a
- W.E.A. Bakker Elektrotechniek B.V., Stationsstraat 1A; - Akkerbouw- en fruitteeltbedrijf G. Vijfschagt, Stationsstraat 2; - Welkoop Harm Jan van der Vinne, Stationsstraat 2A (detailhandel en toekomstig verkoop vuurwerk); - Jager Afbouw B.V., Stationsstraat 2C (bouw-/aannemersbedrijf met werkplaats) en - Boermarke Halen, Nijlanden 3 (dienstverlening t.b.v. de landbouw). De bedrijven aan de Stationstraat liggen ten oosten van het plangebied. Boermarke Halen ligt aan de westzijde van het plangebied. 2.3.
Afstandscriteria Bovengenoemde bedrijven vallen onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM of Activiteitenbesluit) of onder het Besluit landbouw milieubeheer. In de besluiten zijn, met betrekking tot het aspect geluid, algemene voorschriften opgenomen. Daarnaast zijn in de VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ afstandscriteria aangegeven voor de verschillende categorieën van bedrijven. In de VNG publicatie worden bovengenoemde bedrijven aangemerkt als categorie 1 of 2 bedrijven met een richtafstand van milieubelastende activiteiten ten opzichte van woningen van derden van 30 meter. De woningen in het plangebied worden gerealiseerd op een afstand groter dan 30 meter van de (locaties waar geluidproducerende activiteiten plaatsvinden binnen de) bestaande inrichtingen. De geluidsvoorschriften in de van toepassing zijnde AMvB’s zijn bepalend voor de toegestane geluidemissie van de bedrijven. Per bedrijf wordt beschouwd in hoeverre de bouw van de nieuwe woningen in het plangebied beperkingen oplevert voor de toegestane geluid emissie.
3.
GELUIDSVOORSCHRIFTEN
3.1.
Activiteitenbesluit Een overzicht van de geluidsvoorschriften, zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit is gegeven in bijlage 2. Ter plaatse van woningen van derden mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege de inrichting niet meer bedragen dan: W W W
50 dB(A) in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur); 45 dB(A) in de avondperiode (19.00 – 23.00 uur); 40 dB(A) in de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur).
6
Rapport 6091176.R02a
Als de woningen van derden op een bedrijventerrein liggen, mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege de inrichting ter plaatse van de woningen niet meer bedragen dan: W W W
55 dB(A) in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur); 50 dB(A) in de avondperiode (19.00 – 23.00 uur); 45 dB(A) in de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur).
Het maximale geluidsniveaus (LAmax) vanwege een inrichting mag ter plaatse van woningen van derden niet meer bedragen dan: W W W
70 dB(A) in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur); 65 dB(A) in de avondperiode (19.00 – 23.00 uur); 60 dB(A) in de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur).
Ter plaatse van (bedrijfs)woningen van derden op een bedrijventerrein mag het maximale geluidsniveaus (LAmax) vanwege een inrichting niet meer bedragen dan: W W W
3.2.
75 dB(A) in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur); 70 dB(A) in de avondperiode (19.00 – 23.00 uur); 65 dB(A) in de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur).
Besluit landbouw milieubeheer Een overzicht van de geluidsvoorschriften, zoals opgenomen in het Besluit landbouw milieubeheer is gegeven in bijlage 3. Ter plaatse van woningen van derden mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege de inrichting niet meer bedragen dan: W W W
45 dB(A) in de periode van 06.00 – 19.00 uur; 40 dB(A) in de periode van 19.00 – 23.00 uur; 35 dB(A) in de periode van 23.00 – 06.00 uur.
Het maximale geluidsniveaus (LAmax) vanwege een inrichting mag ter plaatse van woningen van derden niet meer bedragen dan: W W W
70 dB(A) in de periode van 06.00 – 19.00 uur; 65 dB(A) in de periode van 19.00 – 23.00 uur; 60 dB(A) in de periode van 23.00 – 06.00 uur.
7 4.
Rapport 6091176.R02a
LIGGING GELUIDGEVOELIGE BESTEMMINGEN In tabel 1 is een overzicht gegeven van de ligging van de bepalende geluidgevoelige bestemmingen ten opzichte van de bedrijven en de op basis van de AMvB’s toelaatbare geluidsbelasting op de woningen. Tabel 1:
Overzicht van de ligging van de bepalende woningen ten opzichte van de bedrijven en de toegestane geluidsniveaus
Bedrijf
Bepalende woningen
Bakker Elektrotechniek
Afstand tot de grens van de inrichting
Stationstraat 1 21 m Stationstraat 2A*) 24 m Akkerbouw- en fruit- Stationstraat 1 26 m teeltbedrijf Vijfschagt Het Veentje 2 15 m Welkoop Stationstraat 2A**) 5m Het Veentje 2 41 m Jager Afbouw Stationstraat 2B*) 9m Stationstraat 2D 14 m Stationstraat 3 16 m Boermarke Halen Woning Nijlanden 5 25 m *) gelegen op het bedrijventerrein **) mogelijk eigen bedrijfswoning (in dat geval geen woning van derden)
Toegestane geluidsniveaus [dB(A)] (dagperiode) LAr,LT LAmax 50 70 55 75 45 70 45 70 55 75 50 70 55 75 50 70 50 70 45 70
Op basis van bovenstaande tabel is in een akoestisch rekenmodel per bedrijf een aantal geluidsbronnen ingevoerd, zodanig dat juist wordt voldaan aan de ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen van derden geldende geluidsvoorschriften.
5.
BEREKENING GELUIDSBELASTING
5.1.
Algemeen De berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen van de ‘Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai’ van het ministerie van VROM (Samsom, 1999). De handleiding geeft technische procedures aan voor zowel de vergunningverlening en zonering in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh), als voor de vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) en gemeentelijke verordeningen. Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van module C / methode II.
8
5.2.
Rapport 6091176.R02a
Objecten Een overzicht van de in het rekenmodel ingevoerde objecten en harde bodemgebieden met coördinaten, hoogten en reflectiecoëfficiënten/bodemfactoren is gegeven in bijlage 4. Een overzicht van de ingevoerde bodemgebieden met de bodemfactoren is eveneens gegeven in bijlage 4. Voor het niet gedefinieerde bodemgebied is een bodemfactor van B = 1,0 aangehouden (absorberend). De ligging van de ingevoerde objecten en bodemgebieden is weergegeven figuur 3.
5.3.
Geluidsbronnen Een overzicht van de in het rekenmodel ingevoerde geluidsbronnen met coördinaten, hoogten, octaafbandspectra en tijdscorrecties is gegeven in bijlage 5. De ligging van de geluidsbronnen is weergegeven in de figuren 4 en 5. Per bedrijf zijn drie geluidsbronnen ingevoerd zodanig dat in de huidige situatie juist wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften in het Activiteitenbesluit dan wel het Besluit landbouw milieubeheer [bronnen 01 t/m 15].
5.4.
Ontvangerpunten De geluidsbelasting is berekend op invallend op de relevante bestaande woningen en te realiseren woningen (bouwblokken) in het plangebied. De ontvangerpunten liggen op een waarneemhoogte van ho = + 1,5 m (begane grondniveau) en ho = + 5,0 m ten opzichte van het plaatselijke maaiveld. Een overzicht van het rekenmodel met de ligging van de ingevoerde ontvangerpunten is gegeven in figuur 3.
5.5.
Geluidoverdracht en karakter van het geluid Met behulp van het geluidoverdrachtmodel is voor iedere geluidsbron het gestandaardiseerde immissieniveau Li op het berekeningspunt berekend. Uit het gestandaardiseerde immissieniveau wordt per beoordelingsperiode en per relevante bedrijfstoestand het langtijdgemiddelde deelgeluidsniveau LAeqi,LT bepaald volgens: LAeqi,LT = Li - Cb - Cm - Cg waarin:
Cb = bedrijfsduurcorrectieterm Cm = meteocorrectieterm Cg = gevelreflectieterm
9
Rapport 6091176.R02a
Aangezien, voor zover relevant, gerekend is met het op de gevel invallend geluid is de gevelreflectieterm Cg = 0. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT wordt vervolgens voor elke beoordelingsperiode (dag-, avond- en nachtperiode) bepaald uit de energetische sommatie van de deelbeoordelingsniveaus LAri,LT voor de verschillende bedrijfstoestanden. Het deelbeoordelingsniveau LAri,LT wordt voor elke afzonderlijke beoordelingsperiode en voor elke bedrijfstoestand bepaald uit: LAri,LT = LAeqi,LT + Kx waarin:
Kx = een straffactor voor tonaal geluid (K1 = 5 dB), impulsgeluid (K2 = 5 dB) of muziekgeluid (K3 = 10 dB).
De straffactoren K1 t/m K3 zijn niet van toepassing en er is sprake van één bedrijfstoestand. Het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAeq,LT komt daarmee overeen met het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT.
6.
BEREKENINGSRESULTATEN
6.1.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus Een overzicht van de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus vanwege de inrichting invallend op de omliggende woningen is gegeven in bijlage 6. De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) komen overeen met de berekende equivalente geluidsniveaus (LAeq). Een samenvatting van de resultaten is gegeven in tabel 2.
10 Tabel 2: Punt
Rapport 6091176.R02a
Overzicht van de berekende geluidsbelasting Woning Bakker Elektrotechniek (bijlage 6.1)
Geluidsbelasting [dB(A)]
21 23
Stationstraat 1 (bestaande woning) Stationstraat 2A (bestaande bedrijfswoning)
50 55
01 02
te realiseren woning te realiseren woning Vijfschagt (bijlage 6.2)
40 43
21 27 28
Stationstraat 1 (bestaande woning) De Brootacker 1 (bestaande woning) Het Veentje 2 (bestaande woning)
45 42 45
01
te realiseren woning Welkoop (bijlage 6.3)
42
23 28
Stationstraat 2A (bestaande bedrijfswoning) Het Veentje 2 (bestaande woning)
55 50
01 02
te realiseren woning te realiseren woning Jager Afbouw (bijlage 6.4)
49 50
24 25 26
Stationstraat 2B ( bestaande bedrijfswoning) Stationstraat 2D Stationstraat 3
52 50 50
03 04 05
te realiseren woning te realiseren woning te realiseren woning Boermarke Halen (bijlage 6.5)
41 42 40
29
Woning Nijlanden 5 (bestaande woning)
45
15 16
te realiseren woning te realiseren woning
43 43
De geluidsbelasting vanwege de bedrijven invallend op de in het plangebied te realiseren woningen is lager dan de geluidsbelasting vanwege de bedrijven op de bestaande woningen. Aan de geldende geluidsvoorschriften wordt voldaan ter plaatse van de te realiseren woningen.
11
6.2.
Rapport 6091176.R02a
Maximale geluidsniveaus Een overzicht van de berekende maximale geluidsniveaus vanwege de inrichting invallend op de omliggende woningen is gegeven in bijlage 7. Een samenvatting van de resultaten is gegeven in tabel 3. Tabel 3: Punt
Overzicht van de berekende maximale geluidsniveaus Woning
Maximale geluidsniveau [dB(A)] (dagperiode)
Bakker Elektrotechniek (bijlage 7.1) 21 23
Stationstraat 1 (bestaande woning) Stationstraat 2A (bestaande bedrijfswoning)
70 75
01 02
te realiseren woning te realiseren woning Vijfschagt (bijlage 7.2)
59 62
21 27 28
Stationstraat 1 (bestaande woning) De Brootacker 1 (bestaande woning) Het Veentje 2 (bestaande woning)
70 70 70
01
te realiseren woning Welkoop (bijlage 7.3)
66
23 28
Stationstraat 2A (bestaande bedrijfswoning) Het Veentje 2 (bestaande woning)
75 70
01 02
te realiseren woning te realiseren woning Jager Afbouw (bijlage 7.4)
69 70
24 25 26
Stationstraat 2B ( bestaande bedrijfswoning) Stationstraat 2D Stationstraat 3
72 70 70
03 04 05
te realiseren woning te realiseren woning te realiseren woning Boermarke Halen (bijlage 7.5)
61 62 60
29
Woning Nijlanden 5 (bestaande woning)
70
15 16
te realiseren woning te realiseren woning
70 69
12
Rapport 6091176.R02a
De maximale geluidsniveaus vanwege de bedrijven invallend op de in het plangebied te realiseren woningen zijn lager dan de maximale geluidsniveaus vanwege de bedrijven op de bestaande woningen. Aan de geldende geluidsvoorschriften voor maximale geluidsniveaus wordt voldaan ter plaatse van de te realiseren woningen.
7.
CONCLUSIE In opdracht van HKB Stedenbouwkundigen te Groningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege omliggende bedrijven op de in het plangebied Brootacker fase 2 te realiseren woningen. Op basis van de in de huidige situatie geldende geluidsvoorschriften voor de bedrijven is bepaald in hoeverre de nieuw te bouwen woningen een belemmering vormen voor de bedrijfsvoering. De woningen in het plangebied worden gerealiseerd op een afstand groter dan 30 meter van de geluidproducerende activiteiten binnen de bestaande inrichtingen. Vastgesteld is dat de geluidsbelasting vanwege de bedrijven invallend op de in het plangebied te realiseren woningen lager is dan de geluidsbelasting vanwege de bedrijven op de bestaande woningen. Als door de bedrijven ter plaatse van de bestaande (bedrijfs)woningen wordt voldaan aan de geldende geluidsvoorschriften, wordt ook ter plaatse van de te realiseren woningen voldaan. De realisatie van de nieuwe woningen vormt derhalve geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de bedrijven. WNP raadgevende ingenieurs
mevr. dr. R.F. Noorman
drs. W. Hoeksema
Boermarke Halen
Figuur 2: Overzicht van de indeling van het plangebied en de ligging van de bedrijven
Jager Afbouw
Welkoop
Vijfschagt Bakker Elektrotechniek
Begraafplaats
232300
232350
16
232400
15
2
1
20
232450
22
bos
16
19
17
het veentje
18
7
15
14
22
232500
24
13
12
20
18
2
10
8
6
4
11
16
9 7
09
5
232550
10
8
14
10
1a
6
1
4
2d
232600
12
14
3
07
4
13
27
08
3
bos
3
1
5
6
2a
1
Smilderweg
2b
06
11
232650
05
04
03
02
28
01
2
2c
25
22
232700
24
23
Stationstraat
2b
2c
2d
2
24
20
Overzicht van het rekenmodel met de ingevoerde objecten en ontvangerpunten
232750
26
21
3
Industrielawaai - IL, Gebied - Industrielawaai - eerste model [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
548250
548300
29
23
bos
1d
1 1a
3
Ni jla nd en
ntje ee t V He
548350
25
26
r
548400
548450
31
3
548500
548550
548600
6
12
8
2
5
2a 4
2
6
2
70 m
232800
232850
oorsprong = 232275, 548250
schaal = 1 : 2500
0m
LEGENDA
aleweg Provin ci
3a
cke De Broota
Oude
2a
1a ... aan Beilen-
1 Spoorb
548650
232900
Oosthalen
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 3
Stationstraat
232300
232350
16
232400
2
1
232450
20 16
19
17
het veentje
18
7
232500
15
14
22
13
12
20
18
2
10
8
6
4
11
16
9 7
09
5
232550
10
8
14
1a
6
1
4
07
12
14
3
2d
232600
13
27
08
3
bos
3
1
5
4
2a
1
Smilderweg
2b
06
11
05
232650
05
04
03
02
28
01
2
2c
09
12
232700
11
10
24
23
08
07
04
25
06
22
2c
2d
2
Overzicht van het rekenmodel met de ligging van de equivalente geluidsbronnen
232750
26
02
01
21
3
Industrielawaai - IL, Gebied - Industrielawaai - eerste model [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
548250
Begraafplaats
24
15
Ni jla nd en
ntje ee t V He
548300
29
20
14
23
bos
15
1d
1 1a
3
22
bos
24
10
6
2b
548350
13
25
26
r
548400
548450
31
3
548500
548550
548600
6
12
8
2a
5
Stationstraat
4
2
6
3a
cke De Broota
03
70 m
232800
232850
oorsprong = 232275, 548250
schaal = 1 : 2500
0m
LEGENDA
aleweg Provin ci
2
Oude
2a ...
2
1a aan Beilen-
1 Spoorb
548650
232900
Oosthalen
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 4
Stationstraat
232300
232350
16
232400
2
1
232450
20 16
19
17
het veentje
18
7
232500
15
14
22
13
12
20
18
2
10
8
6
4
11
16
9 7
09
5
232550
10
8
14
1a
6
1
4
07
12
14
3
2d
232600
13
27
08
3
bos
3
1
5
4
2a
1
Smilderweg
2b
06
11
05
232650
05
04
03
02
28
01
2
2c
09
12
232700
11
10
24
23
08
07
04
25
06
22
232750
26
02
01
21
3
Stationstraat
2c
2d
2
Overzicht van het rekenmodel met de ligging van de piekgeluidsbronnen
Industrielawaai - IL, Gebied - Industrielawaai - Maximale geluidsniveaus [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
548250
Begraafplaats
24
15
Ni jla nd en
ntje ee t V He
548300
29
20
14
23
bos
15
1d
1 1a
3
22
bos
24
10
6
2b
548350
13
25
26
r
548400
548450
31
3
548500
548550
548600
6
12
8
2a
5
Stationstraat
4
2
6
3a
cke De Broota
03
70 m
232800
232850
oorsprong = 232275, 548250
schaal = 1 : 2500
0m
LEGENDA
aleweg Provin ci
2
Oude
2a ...
2
1a aan Beilen-
1 Spoorb
548650
232900
Oosthalen
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 5
Bijlage 4 geluid (Notitie)
Notitie 6091176.N01 Effect en kostenindicatie van mogelijke maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting op de geprojecteerde woningen in Brootacker 2 te Hooghalen
Inleiding Uit ons rapport 6091176.R01 van 16 oktober 2009 is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege spoorwegverkeer op een aantal woningen in het nieuwbouwplan Brootacker 2 te Hooghalen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting vanwege de spoorlijn Zwolle – Groningen bedraagt ten hoogste Lden = 59 dB invallend op de dichtst bij de spoorlijn geprojecteerde woning. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt met ten hoogste 4 dB overschreden. Aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor nieuwbouw van woningen wordt voldaan. Zonder geluidreducerende maatregelen dient voor een aantal (circa 18) woningen in het plangebied een hogere waarde procedure te worden doorlopen. De geluidsbelasting in de situatie zonder maatregelen is gegeven in figuur 1. In de berekeningsresultaten is de toeslag van 1,5 dB in verband met de op termijn vast te stellen geluidproductieplafonds opgenomen.
Mogelijke maatregelen Alvorens een hogere waarde kan worden vastgesteld, dient te worden onderzocht welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting op de gevels van de relevante woningen te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde en of de maatregelen als doelmatig kunnen worden beschouwd. De mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting op de geprojecteerde nieuwbouw te reduceren zijn:
2
-
Notitie 6091176.N01
toepassen van maatregelen aan het spoor (bronmaatregel); reduceren van de rijsnelheid (bronmaatregel); plaatsen van een geluidsscherm en/of aarden wal (overdrachtsmaatregel); aanpassen locatie van de woningen.
Het effect van de maatregelen is hieronder gegeven.
Maatregelen aan het spoor De spoorlijn bestaat uit betonnen dwarsliggers met doorgelaste rails. Deze bovenbouw en railonderbrekingen geven de laagste geluidemissie. Verdere geluidreductie is derhalve bij de huidige stand der techniek niet mogelijk.
Reduceren van de rijsnelheid Door het reduceren van de rijsnelheid tot 90 km/uur van alle treinen op het trajectdeel ten zuiden van de spoorwegovergang van de weg Oosthalen over een afstand van circa 500 meter wordt de geluidemissie van de spoorlijn met 3 to 4 dB gereduceerd. De geluidsbelasting wordt dan beperkt tot Lden = 55 dB invallend op de te realiseren woningen (zie figuur 2). Gezien de beperkte invloed van de initiatiefnemers van het bouwplan op de activiteiten op het spoor is deze maatregel in de praktijk niet zonder meer uitvoerbaar.
Plaatsen van een geluidsscherm en/of aarden wal Het effect van een aantal overdrachtsmaatregelen is onderzocht, te weten: - een geluidsscherm op korte afstand van het spoor; - een geluidsscherm op korte afstand van de woningen; - een aarden wal op korte afstand van de woningen. Geluidsscherm op korte afstand van het spoor De situatie met een geluidsscherm op korte afstand van het spoor is reeds in rapport 6091176.R01 berekend. Uitgegaan is van een scherm tussen het spoor en de Oude Provinciale weg. Om op verdiepingsniveau (5 m hoogte) te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB dient het scherm ten minste 2,0 meter hoog te zijn en 200 m lang (zie figuur 3). Om op begane grond niveau (1,5 m hoogte) te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB dient het scherm ten minste 0,8 meter hoog te zijn en 160 m lang
3
Notitie 6091176.N01
(zie figuur 4). De geluidsbelasting neemt dan op verdiepingsniveaus met ten hoogste 1 dB af. Er dan dient nog een hogere grenswaarde te worden aangevraagd voor circa 13 woningen. Een geluidsscherm dient goed gesloten te worden uitgevoerd. De massa van het scherm dient ten minste 10 kg/m2 te bedragen. Om reflectie van geluid afkomstig van zowel de spoorlijn als wegverkeer te voorkomen, moet het scherm aan beide zijden geluidabsorberend worden uitgevoerd. Uitgaande van een van een richtprijs van € 300,- per m2 worden de kosten van een 200 meter lang scherm van 2,0 meter hoog geraamd op 200 x 2 x € 300,- = € 120.000,-. De kosten van een 160 meter lang scherm van 0,8 meter hoog worden geraamd op 160 x 0,8 x € 300,- = € 38.400,-. Geluidsscherm achter woningen Geluidafscherming direct achter de woningen is minder effectief dan een scherm direct langs de spoorbaan aangezien ook de bovenverdieping van de woningen dient te worden afgeschermd. Om op verdiepingsniveau (5 m hoogte) te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB dient het scherm ten minste 5,0 meter hoog te zijn en 145 m lang (zie figuur 5). Het plaatsen van een dergelijk hoog scherm is over het algemeen uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk en doet afbreuk aan de woonkwaliteit in de te realiseren woningen. Bij een lager scherm wordt op de hoger gelegen verdiepingen niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Om op begane grond niveau (1,5 m hoogte) te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB dient het scherm ten minste 2,0 meter hoog te zijn en 40 m lang (zie figuur 6). Er dient dan nog steeds een hogere grenswaarde te worden aangevraagd voor circa 18 woningen. Een achter de woningen te plaatsen scherm dient goed gesloten te worden uitgevoerd en een massa te hebben van ten minste 10 kg/m2. Het scherm moet in ieder geval aan de zijde van de spoorlijn geluidabsorberend worden uitgevoerd. Uitgaande van een van een richtprijs van € 300,- per m2 worden de kosten van een 145 meter lang scherm van 5,0 meter hoog geraamd op 145 x 5 x € 300,- = € 217.500,-. De kosten van een 40 meter lang scherm van 2,0 meter hoog worden geraamd op 40 x 2 x € 300,- = € 24.000,-. Aarden wal achter woningen Een aarden wal schermt minder effectief af dan een geluidsscherm. De wal dient dus hoger te zijn dan een scherm op dezelfde locatie. Daarnaast heeft een aarden wal een groter ruimtebeslag. Om op verdiepingsniveau (5 m hoogte) te kunnen voldoen aan de voor-
4
Notitie 6091176.N01
keursgrenswaarde van Lden = 55 dB dient de wal ten minste 5,2 meter en deels 5,6 meter hoog te zijn. De wal dient ten minste 155 meter lang te zijn (zie figuur 7). Een dergelijk hoge geluidswal is over het algemeen uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk en doet afbreuk aan de woonkwaliteit in de te realiseren woningen. Bij een lagere wal wordt op de hoger gelegen verdiepingen niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Om op begane grond niveau (1,5 m hoogte) te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB dient de wal ten minste 2,5 meter hoog te zijn en 50 m lang (zie figuur 8). Er dient dan nog steeds een hogere grenswaarde te worden aangevraagd voor circa 18 woningen. Uitgaande van een van een prijs van € 300,- per m2 worden de kosten van een 155 meter lange wal van 5,2 tot 5,6 meter hoog geraamd op 155 x ~5,3 x € 300,- = circa € 250.000,-. De kosten van een 50 meter lange wal van 2,5 meter hoog worden geraamd op 50 x 2,5 x € 300,- = € 37.500,-. Doelmatigheidstoets overdrachtsmaatregelen Op 30 december 2009 is de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder in de Staatscourant verschenen. Hiermee heeft het ministerie van VROM invulling gegeven aan de mogelijkheid die de Wet geluidhinder biedt, om een wettelijke regeling voor de afweging van geluidmaatregelen in te stellen. De regeling maakt het mogelijk het doelmatigheidscriterium toe te passen vooruitlopend op de vernieuwing van de geluidwetgeving. De basis van het financieel doelmatigheidscriterium in de regeling werkt als volgt: voor ieder geluidsgevoelig object is een budget beschikbaar om geluidbeperkende maatregelen te treffen. De hoogte van dat budget is afhankelijk van de (toekomstige) geluidsbelasting die door geluidsgevoelige objecten wordt ondervonden. Naarmate die geluidsbelasting verder boven de voorkeursgrenswaarde ligt, neemt het budget toe. Een geluidbeperkende maatregel is financieel doelmatig als de kosten voor het treffen van de maatregel niet groter zijn dan het berekende totale budget voor de objecten die voordeel hebben van de maatregel. In tabel 1 is een overzicht gegeven het aantal reductiepunten per (cluster van) woning(en). Tabel 1:
Overzicht van het aantal reductiepunten per (cluster van) woning(en)
Lden [dB] 56 57 58 59 Totaal
Aantal woningen 11 4 2 1 18
Reductiepunten per woning 1000 1300 1600 1900
totaal 11000 5200 3200 1900 21300
5
Notitie 6091176.N01
Een geluidbeperkende maatregel is financieel doelmatig indien het aantal maatregelpunten van de geluidbeperkende maatregel niet hoger is dan het aantal reductiepunten behorende bij het cluster waar de maatregel voor bedoeld is. In tabel 2 is een overzicht gegeven van het aantal maatregelpunten van de eerder genoemde geluidbeperkende maatregelen. Tabel 2:
Overzicht van het aantal maatregelpunten van de maatregelen Lengte [m]
Hoogte [m[
Maatregelpunten per strekkende meter
Totaal
Opmerking
Scherm langs spoorbaan
200
2,0
112
22400
> 21300
Scherm achter woningen
145
5,0
239
34655
> 21300
Aarden wal achter woningen
155
5,2-5,6
~255
39525
> 21300
Maatregel
Het aantal maatregelpunten is voor de drie genoemde maatregelen groter dan het aantal reductiepunten. De maatregelen zijn te beschouwen als niet financieel doelmatig.
Aanpassen locatie van de woningen Om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB(A) voor alle woningen dienen de woningen op ten minste circa 215 meter van de spoorbaan te worden gerealiseerd (in plaats van de geprojecteerde minimale afstand van 130 meter). Dit betekent dat er circa 18 woningen minder kunnen worden gerealiseerd.
Gevelmaatregelen De (karakteristieke) gevelgeluidwering van de te realiseren woningen dient zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de in het Bouwbesluit opgenomen bepalingen ten aanzien van de bescherming van geluid van buiten. Bij het verlenen van een hogere grenswaarde dient hieraan nadrukkelijk aandacht te worden besteed.
6
Notitie 6091176.N01
Conclusie In tabel 3 is een overzicht gegeven van de in voorliggende notitie beschreven geluidreducerende maatregelen en de voor- en nadelen hiervan. Tabel 3:
Overzicht van de mogelijke maatregelen
Maatregel Maatregelen aan het spoor Reduceren van de rijsnelheid Geluidsscherm langs het spoor
Geraamde kosten ?
Opmerking - reductie geluidemissie niet mogelijk - afhankelijk van spoorbeheerder
200 x 2,0 m
€ 120.000,-
- niet financieel doelmatig - niet wenselijk uit stedenbouwkundig oogpunt
160 x 0,8 m
€ 38.400,-
+ begane grond niveau afgeschermd; - hogere waarde procedure blijft nodig voor circa 13 woningen
€ 217.500,-
- niet financieel doelmatig - niet wenselijk uit stedenbouwkundig oogpunt
€ 24.000,-
+ begane grond niveau afgeschermd; - hogere waarde procedure blijft nodig voor circa 18 woningen
Geluidsscherm achter de woningen 145 x 5,0 m
40 x 2,0 m Aarden wal achter de woningen 155 x 5,2/5,6 m
50 x 2,5 m
Aanpassen locatie woningen Gevelmaatregelen
~€ 250.000,-
€ 37.500,-
? ?
- niet financieel doelmatig - niet wenselijk uit stedenbouwkundig oogpunt + begane grond niveau afgeschermd; - hogere waarde procedure blijft nodig voor circa 18 woningen - circa 18 woningen minder te realiseren in combinatie met hogere waarde procedure
De geluidsbelasting vanwege de spoorlijn op een aantal woningen in het nieuwbouwplan Brootacker 2 te Hooghalen is door maatregelen aan de bron niet terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB. Reductie van de geluidsbelasting tot Lden = 55 dB is evenmin mogelijk middels financieel doelmatige maatregelen in de overdrachtsweg. Wel kan geluidafscherming achter de woningen worden aangebracht (scherm of wal van 2,0 tot 2,5 meter) om de geluidsbelasting op begane grond niveau te reduceren tot Lden = 55 dB. WNP raadgevende ingenieurs 4 maart 2010 WH
1195
13
12
1194
1179
11
9
1193
10
8
1180
1192
1191
5
3
1223
232600
55/57
54/56
54/56
53/56
55/56
1189
1
4
1187
2
56/58
55/57
53/57
53/56
53/55
232650
57/59
55/58
1188
1279
2 A3
1047
1110
1046
2c
bos
54/56
1190
6
1186
1109
2d
232550
53/55
7
1185
1184
1280
2a 4
232700
184
435
910
1098
232750
1099
3 1326
Overzicht van de berekende Lden geluidcontouren vanwege de spoorlijn - zonder maatregelen (incl. toeslag van 1,5 dB voor de toekomstige situatie)
Railverkeerslawaai - RMR-2006, Gebied - Railverkeer - eerste model [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
232500
1196
15
14
1178
3
Stationstraat
548300
1197
17
1177
1181
8
6
2b
548350
548400
548450
16
1176
1182
we g inciale Oude Prov
548500
1145
1328
eerste model
219
oorsprong = 232480, 548270
40 m
232850
Inclusief groepsreducties
Lden
schaal = 1 : 1500
0m
1325
232800
periode:
LEGENDA
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 1
1195
13
12
1194
1179
11
9
1193
10
8
1180
1192
1191
5
3
1223
232600
51/54
50/53
50/53
50/53
51/53
1189
1
4
1187
2
52/55
51/54
50/53
50/53
50/52
232650
53/55
51/54
1188
1279
2 A3
1047
1110
1046
2c
bos
50/52
1190
6
1186
1109
2d
232550
50/51
7
1185
1184
1280
2a 4
232700
184
435
910
1098
232750
1099
3 1326
1328
219
oorsprong = 232480, 548270
Overzicht van de berekende Lden geluidcontouren vanwege de spoorlijn - rijsnelheid van alle treinen 90 km/uur (incl. toeslag van 1,5 dB voor de toekomstige situatie)
40 m
232850
Kopie van eerste model (lagere sn
Inclusief groepsreducties
Lden
schaal = 1 : 1500
0m
1325
232800
periode:
LEGENDA
Railverkeerslawaai - RMR-2006, Gebied - Railverkeer - Kopie van eerste model (lagere snelheid 90) [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
232500
1196
15
14
1178
3
Stationstraat
548300
1197
17
1177
1181
8
6
2b
548350
548400
548450
16
1176
1182
we g inciale Oude Prov
548500
1145
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 2
1195
13
12
1194
1179
11
9
1193
10
8
1180
1192
1191
5
3
1223
232600
51/53
51/53
51/53
51/54
51/53
1189
1
4
1187
2
52/54
51/54
51/55
53/55
52/54
232650
52/55
51/54
1188
1279
2 A3
1047
1110
1046
2c
bos
51/53
1190
6
1186
1109
2d
232550
50/52
7
1185
1184
1280
2a 4
232700
184
435
910
1098
232750
1099
3 1326
1328
Overzicht van de berekende Lden geluidcontouren vanwege de spoorlijn - scherm langs spoor (hoogte 2,0 m; lengte 200 m) (incl. toeslag van 1,5 dB voor de toekomstige situatie)
219
oorsprong = 232480, 548270
40 m
232850
Kopie van eerste model (met sche
Inclusief groepsreducties
Lden
schaal = 1 : 1500
0m
1325
232800
periode:
LEGENDA
Railverkeerslawaai - RMR-2006, Gebied - Railverkeer - Kopie van eerste model (met scherm) [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
232500
1196
15
14
1178
3
Stationstraat
548300
1197
17
1177
1181
8
6
2b
548350
548400
548450
16
1176
1182
we g inciale Oude Prov
548500
1145
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 3
1195
13
12
1194
1179
11
9
1193
10
8
1180
1192
1191
5
3
1223
232600
54/56
53/56
53/55
53/55
53/56
1189
1
4
1187
2
55/57
54/57
52/56
53/56
53/55
232650
55/58
54/57
1188
1279
2 A3
1047
1110
1046
2c
bos
53/55
1190
6
1186
1109
2d
232550
52/54
7
1185
1184
1280
2a 4
232700
184
435
910
1098
232750
1099
3 1326
1328
219
oorsprong = 232480, 548270
Overzicht van de berekende Lden geluidcontouren vanwege de spoorlijn - scherm langs spoor (hoogte 0,8 m; lengte 160 m) (incl. toeslag van 1,5 dB voor de toekomstige situatie)
40 m
232850
Kopie van eerste model (scherm l
Inclusief groepsreducties
Lden
schaal = 1 : 1500
0m
1325
232800
periode:
LEGENDA
Railverkeerslawaai - RMR-2006, Gebied - Railverkeer - Kopie van eerste model (scherm langs spoor - [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
232500
1196
15
14
1178
3
Stationstraat
548300
1197
17
1177
1181
8
6
2b
548350
548400
548450
16
1176
1182
we g inciale Oude Prov
548500
1145
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 4
1195
13
12
1194
1179
11
9
1193
10
8
1180
1192
1191
5
3
1223
232600
46/55
46/54
47/54
47/54
47/55
1189
1
4
1187
2
46/55
46/55
46/55
47/55
48/54
232650
45/55
45/55
1188
1279
2 A3
1047
1110
1046
2c
bos
50/55
1190
6
1186
1109
2d
232550
50/54
7
1185
1184
1280
2a 4
232700
184
435
910
1098
232750
1099
3 1326
1328
219
oorsprong = 232480, 548270
Overzicht van de berekende Lden geluidcontouren vanwege de spoorlijn - scherm achter woningen (hoogte 5,0 m; lengte 145 m) (incl. toeslag van 1,5 dB voor de toekomstige situatie)
40 m
232850
Kopie van eerste model (met sche
Inclusief groepsreducties
Lden
schaal = 1 : 1500
0m
1325
232800
periode:
LEGENDA
Railverkeerslawaai - RMR-2006, Gebied - Railverkeer - Kopie van eerste model (met scherm achter won [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
232500
1196
15
14
1178
3
Stationstraat
548300
1197
17
1177
1181
8
6
2b
548350
548400
548450
16
1176
1182
we g inciale Oude Prov
548500
1145
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 5
1195
13
12
1194
1179
11
9
1193
10
8
1180
1192
1191
5
3
1223
232600
55/57
54/56
54/56
53/56
55/56
1189
1
4
1187
2
55/58
55/57
53/57
53/56
53/55
232650
53/59
55/58
1188
1279
2 A3
1047
1110
1046
2c
bos
54/56
1190
6
1186
1109
2d
232550
53/55
7
1185
1184
1280
2a 4
232700
184
435
910
1098
232750
1099
3 1326
1328
219
oorsprong = 232480, 548270
Overzicht van de berekende Lden geluidcontouren vanwege de spoorlijn - scherm achter woningen (hoogte 2,0 m; lengte 40 m) (incl. toeslag van 1,5 dB voor de toekomstige situatie)
40 m
232850
Kopie van eerste model (met sche
Inclusief groepsreducties
Lden
schaal = 1 : 1500
0m
1325
232800
periode:
LEGENDA
Railverkeerslawaai - RMR-2006, Gebied - Railverkeer - Kopie van eerste model (met scherm achter won [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
232500
1196
15
14
1178
3
Stationstraat
548300
1197
17
1177
1181
8
6
2b
548350
548400
548450
16
1176
1182
we g inciale Oude Prov
548500
1145
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 6
1195
13
12
1194
1179
11
9
1193
10
8
1180
1192
1191
5
3
1223
232600
48/55
48/54
49/54
49/55
49/55
1189
1
4
1187
2
48/55
48/55
48/55
49/55
50/55
232650
47/55
48/55
1188
1279
2 A3
1047
1110
1046
2c
bos
50/55
1190
6
1186
1109
2d
232550
51/54
7
1185
1184
1280
2a 4
232700
184
435
910
1098
232750
1099
3 1326
1328
219
oorsprong = 232480, 548270
Overzicht van de berekende Lden geluidcontouren vanwege de spoorlijn - wal achter woningen (hoogte 5,2-5,6 m; lengte 155 m) (incl. toeslag van 1,5 dB voor de toekomstige situatie)
40 m
232850
Kopie van eerste model (met wal
Inclusief groepsreducties
Lden
schaal = 1 : 1500
0m
1325
232800
periode:
LEGENDA
Railverkeerslawaai - RMR-2006, Gebied - Railverkeer - Kopie van eerste model (met wal achter woning [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
232500
1196
15
14
1178
3
Stationstraat
548300
1197
17
1177
1181
8
6
2b
548350
548400
548450
16
1176
1182
we g inciale Oude Prov
548500
1145
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 7
1195
13
12
1194
1179
11
9
1193
10
8
1180
1192
1191
5
3
1223
232600
55/57
54/56
54/56
53/56
55/56
1189
1
4
1187
2
55/58
55/57
53/57
53/56
53/55
232650
54/59
55/58
1188
1279
2 A3
1047
1110
1046
2c
bos
54/56
1190
6
1186
1109
2d
232550
53/55
7
1185
1184
1280
2a 4
232700
184
435
910
1098
232750
1099
3 1326
1328
219
oorsprong = 232480, 548270
Overzicht van de berekende Lden geluidcontouren vanwege de spoorlijn - wal achter woningen (hoogte 2,5 m; lengte 50 m) (incl. toeslag van 1,5 dB voor de toekomstige situatie)
40 m
232850
Kopie van eerste model (met wal
Inclusief groepsreducties
Lden
schaal = 1 : 1500
0m
1325
232800
periode:
LEGENDA
Railverkeerslawaai - RMR-2006, Gebied - Railverkeer - Kopie van eerste model (met wal achter woning [C:\Documents and Settings\WH.WNPBV\Mijn documenten\GeonoiseProjecten\Data54\6091176 Brootacker Hooghalen\] , Geonoise V5.43
232500
1196
15
14
1178
3
Stationstraat
548300
1197
17
1177
1181
8
6
2b
548350
548400
548450
16
1176
1182
we g inciale Oude Prov
548500
1145
WNP raadgevende ingenieurs 6091176 Figuur 8
Bijlage 5 externe veiligheid
ANALYSE EXTERNE VEILIGHEID REALISATIE UITBREIDING WOONWIJK BROOTACKER HOOGHALEN
GEMEENTE Midden-Drenthe 27 oktober 2009
Inhoud
Hoofdstuk 1 Inleiding............................................................................................................................3 1.1 Aanleiding en doel .........................................................................................................................3 1.2 Leeswijzer......................................................................................................................................3 Hoofdstuk 2 Beleid & Wet en Regelgeving .........................................................................................4 2.1 Inleiding .........................................................................................................................................4 2.2 Beleid.............................................................................................................................................4 2.3 Wet- en regelegeving.....................................................................................................................4 Hoofdstuk 3 Methode & Uitgangspunten............................................................................................6 3.1 Inleiding .........................................................................................................................................6 3.2 Onderzoeksgebied.........................................................................................................................6 3.2.1 Omgeving................................................................................................................................7 3.2.2 Bouwplan ................................................................................................................................7 3.3 Risicoberekeningsmethodiek.........................................................................................................9 3.3.1 Transport Gevaarlijke Stoffen .................................................................................................9 Hoofdstuk 4 Resultaten ......................................................................................................................10 4.1 Inleiding .......................................................................................................................................10 4.2 Plaatsgebonden Risico ................................................................................................................10 4.3 Groeprisico ..................................................................................................................................10 4.4 Conclusie .....................................................................................................................................11 Hoofdstuk 5 Verantwoording Groepsrisico ......................................................................................12 5.1 Inleiding .......................................................................................................................................12 5.2 Risico’s ........................................................................................................................................12 5.3 Ruimtelijke onderbouwing............................................................................................................12 5.4 Maatregelen ter beperking van het groepsrisico..........................................................................12 5.5 Maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening ..................................................................12 BIJLAGE 1 Referentie ........................................................................................................................13 BIJLAGE 2 Rapport RBM2..................................................................................................................14
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doel In de nabije omgeving van de spoorlijn Groningen-Zwolle in de gemeente Midden-Drenthe ligt een plan voor de uitbreiding van een woonwijk genaamd project Brootacker te Hooghalen. De verhoging van de personendichtheid in dit gebied zou kunnen leiden tot een verhoging van het groepsrisico m.b.t. de externe veiligheid rond het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. De gemeente heeft aan het Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe (SEVD) gevraagd een berekening 1 uit te voeren met RBM2 . De berekening is van belang in de ruimtelijke ontwikkelingsprocedure en de afweging van het college van burgemeester en wethouders om medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van de bouwplannen. Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) dient bij bestemmingsplanwijzigingen getoetst te worden aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Indien het groepsrisico wordt verhoogd dient een verantwoording van het groepsrisico te worden doorlopen. In deze rapportage wordt de risicoanalyse beschreven en de verantwoording voor het groepsrisico. De beoordeling van het externe veiligheidsrisico wordt uitgevoerd voor het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) in de huidige situatie en de situatie met de bouwplannen. Daarbij vindt toetsing aan de normen van het PR en het GR plaats. De RBM2-berekening vormt tevens de eerste fase in een eventueel benodigde verantwoording van het groepsrisico op grond van de RNVGS.
1.2 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt de wetgeving op het gebied van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen weergegeven. De uitgangspunten en methode worden in hoofdstuk 3 besproken. Het plangebied wordt in paragraaf 3.2 behandeld. Vervolgens worden de resultaten weergegeven in hoofdstuk 4. Dit rapport wordt met de verantwoording voor het groepsrisico, hoofdstuk 5, afgesloten.
1
RisicoBerekeningsMethodiek, het door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgestelde Rekenprogramma voor de externe veiligheidsrisico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen
Hoofdstuk 2 Beleid & Wet en Regelgeving 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt naast de van toepassing zijnde wet- en regelgeving ook het beleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen besproken. Het beleid voor het Basisnet wordt ook toegelicht.
2.2 Beleid 2
In 2006 heeft het ministerie van Verkeer & Waterstaat de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen uitgebracht. De nota is opgesteld met als doel om een toekomstvaste oplossing voor de borging van veiligheid bij toenemende ruimtelijke ontwikkelingen en toenemende transporten van gevaarlijke stoffen te bieden. Deze toekomstvastheid komt tot uiting in vorming van het zogenaamde Basisnet (spoor I van de nota) voor de modaliteiten Spoor, Weg en Water. Binnen een Basisnet worden de transportassen ingedeeld in categorieën. In spoor II van de nota, wordt beleid geformuleerd om het vervoer van gevaarlijke stoffen door middel van bronmaatregelen veiliger te maken. Het Basisnet wordt momenteel ontwikkeld en gaat over de hoofdroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
2.3 Wet- en regelgeving Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is sinds 2004 de Circulaire Risiconormering Vervoer 3 Gevaarlijke stoffen van toepassing. Deze Circulaire is gebaseerd op de Nota Risico Normering 4 5 Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het BEVI . In de Circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de uitwerking van de normen/grenswaarden voor het Plaatsgebonden Risico en hoe een verhoogd groepsrisico verantwoord moet worden. Plaatsgebonden Risico Het Plaatsgebonden Risico (PR) geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het PR wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het PR is geheel afhankelijk van de hoeveelheid vervoer en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie. Het PR kan als contour worden weergegeven op een topografische kaart door middel van lijnen die getrokken zijn door de punten met een gelijk risico. De grenswaarde van het PR voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet binnen deze contour worden toegevoegd. Het Rijk heeft echter nog geen inzicht gegeven in wanneer dit het geval zal zijn. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd. Groepsrisico Het Groepsrisico (GR) wordt naast de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongeval- en uitstromingsfrequentie bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gewerkt vanuit zowel de kwetsbare als de minder kwetsbare bestemmingen. Met het GR wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) 2
Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Tweede Kamer, maart 2006 Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Tweede Kamer, Staatscourant augustus 2004 4 Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Tweede Kamer, 1996 5 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, ministerie VROM, Staatscourant mei 2004 3
op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Dit resulteert in een fN-curve waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet. Bij het bepalen van het GR wordt er getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is geen norm of grenswaarde, maar geldt als ijkpunt. In de praktijk wordt de oriëntatiewaarde vaak als richtlijn genomen. Het lokale bevoegd gezag bepaalt echter zelf of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen. Op basis van deze informatie kan het bevoegd gezag zijn standpunt bepalen. In de Circulaire is aangegeven dat bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij significante verhoging van het GR, de verantwoordingsplicht doorlopen moet worden. Dit geldt voor zowel wijzigingen in de ruimtelijke ordening (Gemeente bevoegd gezag) als voor wijzigingen in verkeersbesluitvorming / transportstromen (Rijk bevoegd gezag). Verantwoordingsplicht Groepsrisico De verantwoordingsplicht bestaat uit de volgende stappen en is zodanig opgebouwd dat deze in het bestemmingsplan opgenomen kan worden. De onderdelen van de verantwoordingsplicht zijn: 1.
Vaststellen van de bestaande risico’s van de huidige situatie.
2.
Vaststellen van het risico voor nieuwe situaties na realisatie van RO- en vervoersontwikkelingen.
3.
Ruimtelijke onderbouwing van het plan.
4.
Maatregelen ter beperking van de risico’s. (bronmaatregelen)
5.
Mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.
Hoofdstuk 3 Methode & Uitgangspunten 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de methode en de uitgangspunten beschreven die leiden tot de bepaling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
3.2 Onderzoeksgebied Het onderzochte gebied is gelegen binnen de 500 meter aan weerszijden van het spoorlijntraject Groningen-Zwolle bij Hooghalen. Hierbij ligt de focus op een spoorvak van ruim een kilometer bij het bouwplan Brootacker. In de huidige situatie bevindt zich in de nabijheid van de projectlocatie een rustige woonwijk, een kinderdagverblijf Vlinderhof en een basisschool De Bosvlinder. In Afbeelding 1 wordt het onderzoeksgebied getoond. De weergegeven bebouwingsvlakken (afbeelding 2) zijn gebruikt in de berekening.
Afbeelding 1 Onderzoeksgebied van de A28 in de gemeente Midden-Drenthe
Afbeelding 2 bebouwingsvlakken bestaande situatie
3.2.1 Omgeving Een belangrijke parameter voor de berekening van het groepsrisico (GR) is de omgeving binnen 500 6 meter aan weerszijden van de spoorweg. De bestaande situatie is geanalyseerd met de feitelijke bebouwing. Van de website www.risicokaart.drenthe.nl zijn de rijksdriehoekscoördinaten van de betreffende bestemmingen vastgelegd (wonen, bedrijven, et cetera.) betrokken. Deze geïnventariseerde coördinaten zijn ingevoerd in het RBM2-systeem.
3.2.2 Bouwplan Vlakbij de spoorlijn zuidelijk bij Hooghalen ligt een plan voor het realiseren van woningen het project Brootacker (afbeelding 3) genaamd. De weergegeven bebouwingsvlakken (afbeelding 4) zijn gebruikt in de berekening. Dit plan is gemodelleerd en meegenomen in de berekeningen voor het groepsrisico in de toekomstige situatie. De minimale afstand tussen de westzijde van de spoorweg en de geprojecteerde woonhuizen Brootacker bedraagt ca.140 meter. Het woningbouwproject omvat ca. 50 woningen (“rustige woonwijkgedeelte”).
6
“Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt”. Pag. 16, Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
Afbeelding 3 Locatie in het onderzoeksgebied van A28 in de gemeente Midden-Drenthe
Afbeelding 4 bebouwingsvlakken nieuwe situatie
3.3 Risicoberekeningsmethodiek Voor de berekeningen van plaatsgebonden risico’s en groepsrisico’s wordt het rekenprogramma RBMII toegepast. Deze rekenmethode is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat aangewezen als de standaard voor deze berekeningen. De volgende parameters zijn in RBMII voor de spoorlijn gehanteerd: • Weerstation: Het dichtstbijzijnde weerstation is Eelde. • Spoorwegtype: generiek • Ongevalfrequentie: De standaard ongevalfrequentie voor een spoorweg (2,728 x10-8) wordt gebruikt. Voor de aanwezigheid van de bevolking in de woongebieden en op bedrijventerreinen zijn de volgende algemene aannames gehanteerd. Voor de aanwezigheid van het aantal bewoners in de woongebieden wordt ’s nachts 100% en overdag 70% gehanteerd. Voor de aanwezigheid van het aantal bewoners op de basisschool De Bosvlinder en kinderdagverblijf Vlinderhof wordt ’s nachts 0% en overdag 100% gehanteerd Op de bedrijventerreinen bevindt 100% van de werknemers zich overdag op het werk. ’s Nachts wordt verondersteld dat er niemand aanwezig is. In de bijlage is specifiek aangegeven welke aannames verder zijn gehanteerd.
3.3.1 Transport Gevaarlijke Stoffen De gegevens van transporten van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Groningen-Zwolle staan in onderstaande tabel 1. Deze vervoergegevens zijn i het rekenprogramma RBM II ingevoerd. De gegevens van de spoorlijn zijn verkregen uit het rapport Marktwerking vervoer gevaarlijke stoffen per spoor van 26 september 2007 (Prorail). In de analyses van de risicoberekeningen die door -6 Prorail zijn utgevoerd is gebleken dat de PR 10 van de spoorlijn in heel Drenthe op de weg ligt. Stof A (brandbare gassen) B2 (giftige gassen) C3 (zeer brandbare vloeistoffen D3 (giftige vloeistoffen) D4 (zeer giftige vloeistoffen)
Aantal transporten 1430 910 5620 1110 180 Tabel 1
Transportmiddel SKW druk (bonte trein) SKW druk (bonte trein) SKW vloeistof SKW giftige vloeistof SKW zeer giftige vloeistof
Hoofdstuk 4 Resultaten 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de resultaten van de RBMII berekeningen van het plaatsgebonden risico’s en de groepsrisico’s weergegeven. De risico’s zijn uitgerekend voor een tweetal situaties de huidige situatie, de situatie met het nieuwe plan met huidige transport gegevens.
4.2 Plaatsgebonden Risico Voor het plaatsgebonden risico (PR) wordt op basis van het vervoer geen 10-6 contour berekend. In de afbeeldingen 2 en 4 is de spoorlijn in de gemodelleerde omgeving weergegeven met omliggende bebouwingsvlakken respectievelijk zonder en met het bouwplan. Hierbij is het plaatsgebonden risico met de 10-8 contour van ongeveer 100 m vanaf de as van de spoorlijn weergegeven. Dit plaatsgebonden risico is gelijk voor de huidige situatie en de situatie met het ingevulde plan, aangezien het plaatsgebonden risico niet wijzigt als gevolg van een gewijzigde omgeving. Door de afwezigheid van de PR10-6 contour voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm.
4.3 Groeprisico In afbeeldingen 5 en 6 wordt het groepsrisico door middel van een fN-curve weergegeven. De gestippelde lijn geeft de oriëntatiewaarde aan. Het licht gekleurde vlak eronder geeft het gebied weer van 0.1x tot 1x de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. Als gevolg van het plan neemt het groepsrisico relatief weinig (maximaal 15 %) toe, en blijft het ruim onder de oriëntatiewaarde. Uitgedrukt in normwaarden, het hoogste punt van de grafiek; in de huidige situatie ligt deze op ruim 0,01 maal de oriëntatiewaarde. Na berekening met de plannen neemt het groepsrisico niet toe en blijft het 0,01 maal de oriëntatiewaarde.
Afbeelding 5 f/N curve van het groepsrisico van de huidige situatie
Afbeelding 6 f/N curve van het groepsrisico van de nieuwe situatie
4.4 Conclusie Voor nieuwe situaties mogen er op grond van het BEVI geen kwetsbare objecten binnen een vastgestelde afstand tot een spoorlijn liggen. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is 10-6 per jaar. De berekening van de externe veiligheidsrisico’s toont aan dat de PR 10-6 contour niet aanwezig is in het plangebied van de spoorlijn bij de projectlocatie Brootacker te Hooghalen. Daardoor voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. De PR 10-8 kan worden beschouwd als het invloedsgebied van de spoorlijn bij Hooghalen op basis van het transportcijfers uit het “rapport Marktwerking vervoer gevaarlijke stoffen per spoor van 26 september 2007”. Dat wil zeggen dat bij de huidige aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen de bouwplannen, buiten de 100 m vanaf de as van de spoorlijn, een verwaarloosbare invloed hebben op het groepsrisico. Het groepsrisico ligt in de huidige situatie ruim onder de oriëntatiewaarde. Na toevoeging van het plan neemt het groepsrisico ietsjes toe, het blijft daarmee ruim onder de oriëntatiewaarde. Naar onze mening, is gezien de ligging en situatie voldoende grond om te volstaan met een lichte verantwoording van het groepsrisico voor het plan in de directe omgeving van de spoorlijn bij Hooghalen. Aandachtspunt is vooral de zelfredzaamheid en hulpverlening in het geval van een calamiteit. In het volgende hoofdstuk worden de stappen van de verantwoordingsplicht doorlopen.
Hoofdstuk 5 Verantwoording Groepsrisico
5.1 Inleiding De verantwoording voor het groepsrisico bestaat uit een aantal stappen zoals aangegeven in hoofdstuk 2. Deze stappen zijn Het in kaart brengen van de risico’s voor de huidige situatie en de toekomstige situatie; Ruimtelijke onderbouwing van het plan; Het aangeven van maatregelen ter beperking van het groepsrisico; Het aangeven van mogelijkheden/ maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening.
5.2 Risico’s Uit de berekeningen is gebleken dat het groepsrisico in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde blijft. Ook met de ontwikkelingen van het woningbouwproject Brootackers blijft het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde.
5.3 Ruimtelijke onderbouwing Deze wordt opgesteld in het kader van de bestemmingsplanprocedure en wordt hier verder niet behandeld.
5.4 Maatregelen ter beperking van het groepsrisico Er is een heel lichte stijging van het groepsrisico. Maatregelen die kunnen worden genomen ter beperking van het groepsrisico zijn in deze situatie niet noodzakelijk.
5.5 Maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening De zelfredzaamheid van de mensen in het projectgebied kan als voldoende worden bestempeld. Aandachtspunt bij de verdere invulling van het plan is de weg (vluchtroute) die zodanig gesitueerd dient te worden, zodat bij een calamiteit de vluchtroute van de spoorlijn af gaat plaatsvinden. Daarnaast is er maar één toegangsweg waarmee de vluchtroute voor de aanwezigen in dit gebied gelijk is aan de aanrijdroute voor de hulpverleningsdiensten. Dit vereist ook overleg en afstemming met deze diensten en in dit geval vooral de brandweer en kan leiden tot extra maatregelen (voor hulpverlening en zelfredzaamheid).
BIJLAGE 1 Referentie
Uitgangspunten aannames berekening RBM2
Bijlage 1
Uitgangspunten: Vervoer spoorlijn Groningen-Zwolle gegevens zie onder Bron
Marktwerking vervoer gevaarlijke stoffen per spoor van 26 september 2007 (Prorail)
Circa 50 woningen omvat het projectplan Brootackers. De bestaande woonblokken worden als zijnde “rustige woonwijk” (25 personen/ha) gekarakteriseerd evenals het projectplan. De lichte industrie heeft een personnedichtheid van 5 personnen /ha. Berekening effectafstanden maximale afstand ongeveer 130 mtr (Bleve; 1%-letaliteit). Werkgebied 1200 meter (vervoersas) bij 1000 meter (oost-west) Kinderdagverblijf Vlinderhof heeft 30 bewoners en heeft maar 1 verdieping. De basisschool De Bosvlinder telt 75 mensen met 1 verdieping Rest van de aannames is in de berekening opgegeven
Bijlage 6 advies brandweer
Advies Brootacker te Hooghalen 2-11-2009
GR-9414BL1-01
INHOUDSOPGAVE 1. Aanbevelingen ............................................................................................................................... 2 2. Inleiding .......................................................................................................................................... 3 3. Toets Groepsrisico ........................................................................................................................ 3 3.1. De nulsituatie......................................................................................................................... 3 3.3. Toets groepsrisico ................................................................................................................. 4 3.4. (in)directe verankering van personendichtheden .......................................................... 4 4. Toets uitgangssituatie.................................................................................................................. 4 4.1. Scenario’s ............................................................................................................................... 4 4.1.1. Mogelijkheden................................................................................................................ 5 4.1.2. Optimaliseringmogelijkheden scenario’s .................................................................. 7 4.2. Zelfredzaamheid.................................................................................................................... 7 4.2.1. Mogelijkheden................................................................................................................ 7 4.2.2. Optimaliseringmogelijkheden zelfredzaamheid ...................................................... 8 4.3.1.Mogelijkheden voor de hulpverlening ........................................................................ 8 4.3.2. Optimaliseringmogelijkheden hulpverlening ........................................................... 9 5.
Afkortingen en lijst met verklaringen ................................................................................. 10
BIJLAGE 1. Het vlinderdas model................................................................................................. 11
GR-9414BL1-01
1. Aanbevelingen Nabij de spoorlijn Groningen – Zwolle in de gemeente Midden Drenthe ligt een plan voor de uitbreiding van een woonwijk genaamd Brootacker te Hooghalen. Het woningbouwproject omvat ca. 50 woningen. Net langs dit gebied loopt de spoorverbinding richting Groningen. Bij een incident op het spoor liggen de woningen binnen de 1% lethaliteitsgrens. Gezien het feit dat er geen 10-6 PR contour aanwezig is kan het project doorgang vinden. Wel dient er een GR verantwoording worden afgelegd waarbij naast het groepsrisico ook de veiligheid wordt betrokken. De berekening van het aantal doden, zwaargewonden en lichtgewonden kan in de verantwoording worden meegewogen. Hieronder staat per scenario aangegeven welke aantallen volgens het Schadescenarioboek realistisch zijn. Berekening aantal doden, zwaar gewonden en licht gewonden uitgaande van een Blêve Vuurbal Secundaire Mogelijk nog branden gewonden R1* 140
In meters Aantal doden Aantal zwaar gewonden Aantal licht gewonden
R2** 330
R3** 600
10 120 240
Berekening aantal doden, zwaar gewonden en licht gewonden uitgaande van intoxicatie. letaal gewond Onveilig R1** R2** R3** In meters lengte In meters breedte
40 5
Aantal doden Aantal gewonden Aantal personen met irritaties
0
120 14
250 30
5 19
De nieuw te bouwen woningen vallen in het gebied waar, bij een dergelijk incident, gewonden zullen vallen. Aanbevelingen Aan de hand van de risicoberekening is er gekeken welke maatregelen er genomen kunnen worden om het groepsrisico en de kans op een incident te verkleinen. Daarnaast geven we advies om, in het geval van een incident, de effecten te verkleinen en bestrijdbaarheid te verbeteren. Optimalisering Hoofd Mogelijkheden stuk t.a.v
Aanbevelingen ter optimalisering
1
Groepsrisico
3
Geen
2
Scenario’s
4.1
Geen
3
Zelfredzaamheid
4.2
Geen
4
Bestrijdbaarheid
4.3
Realiseren (i.o.m. de lokale brandweer) van voldoende bluswatervoorziening conform de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de NVBR.
GR-9414BL1-01
2. Inleiding Situatie
T
Een bestaande situatie waarbij het evenwicht enkel wordt verstoord door de komst van een besluit De komst of de mogelijke komst van een Bestemmingsplan nieuwe risicoveroorzakende inrichting WM- vergunning De vestiging van nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten d.m.v. een bestemmingsplan
NVT X X X
X
Situatiebeschrijving Nabij de spoorlijn Groningen – Zwolle in de gemeente Midden Drenthe ligt een plan voor de uitbreiding van een woonwijk genaamd Brootacker te Hooghalen. Het woningbouwproject omvat ca. 50 woningen.
3. Toets Groepsrisico STAP 1 2 3 4
De nulsituatie Uitgangssituatie en consequenties tussen nulsituatie en uitgangssituatie Toets groepsrisico Eventuele (in)directe verankering van personendichtheden
3.1. De nulsituatie Over het spoor worden de volgende gevaarlijke stoffen vervoerd. Omschrijving A B2 B3 C3 Spoor Transporten per jaar
1430
910
0
5620
D3
D4
1110
180
Rapport Marktwerking vervoer gevaarlijke stoffen per spoor van 26 september 2007 (prorail). A B2 B3 C3 D3 D4
brandbare gassen giftige gassen zeer giftige gassen zeer brandbare vloeistoffen giftige vloeistoffen zeer giftige vloeistoffen
LPG Ammoniak Chloor Benzine Acrylnitril Fluorwaterstof
3.2. Uitgangssituatie en consequenties tussen nulsituatie en uitgangssituatie Door de nieuwbouw van woningen wordt het groepsrisico verhoogd.
GR-9414BL1-01
3.3. Toets groepsrisico Uit de Analyse externe veiligheid Realisatie Uitbreiding woonwijk Brootacker Hooghalen d.d. 27 oktober 2009 blijkt dat de oriënterende waarde niet wordt overschreden. Het groepsrisico in deze situatie t.o.v. de bestaande situatie verandert enigszins.
PR Contour
Invloedsgebied (1% letaliteitsgrens)
3.4. (in)directe verankering van personendichtheden Om te voorkomen dat het groepsrisico bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen onacceptabel hoog wordt, kan in het bestemmingsplan een (in)directe verankering van de personendichtheid rondom het spoor aangebracht worden.
4. Toets uitgangssituatie Stappen 4.1 4.2 4.3
Scenario’s en optimaliseringmogelijkheden Zelfredzaamheid slachtoffers en optimaliseringmogelijkheden Mogelijkheden van de hulpverlening en haalbare optimaliseringmogelijkheden
Welke risicoreducerende maatregelen zijn haalbaar en kunnen betrokken worden Welke maatregelen kunnen worden doorgevoerd om zelfredding zo optimaal te laten plaatsvinden Welke maatregelen kunnen worden doorgevoerd op het gebied van pro-actie, preventie, preparatie en repressie.
4.1. Scenario’s De maatregelen die noodzakelijk en mogelijk zijn om het aantal slachtoffers zo beperkt mogelijk te houden op basis van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid hangen sterk af van het maatgevende scenario.
(Zie bijlage 1)
Vier scenario’s zijn in algemene zin te onderkennen: 1. hittebelasting brand; 2. drukbelasting ten gevolge van een explosie; 3. druk- en hittebelasting ten gevolgen van een Blêve; 4. toxische belasting ten gevolgen van een giftige gas / damp.
GR-9414BL1-01
4.1.1. Mogelijkheden Het vervoer van gevaarlijke stoffen vormt een verhoogd risico. Technische en/of menselijke fouten (ook van derden) kunnen leiden tot het ongecontroleerd vrijkomen van de inhoud van de tankwagen. Via het spoor worden de volgende stoffen vervoerd: A brandbare gassen LPG B2 giftige gassen Ammoniak C3 zeer brandbare vloeistoffen Benzine D3 giftige vloeistoffen Acrylnitril D4 zeer giftige vloeistoffen Fluorwaterstof Het boek IPO-08 geeft voor aangegeven voorbeeldstoffen de volgende schade afstanden: Stof eigenschap Voorbeeld letaal Gewond onveilig effect stof 1% lethaal meter meter meter A brandbare gassen
LPG
B2 giftige gassen
Ammoniak
C3 zeer brandbare vloeistoffen D4 zeer giftige vloeistoffen
Benzine Fluorwaterstof
40 140 40 400 0 25 20 100
85 330 120 1250 0 45 80 650
240 600 250 n.v.t. 0 60 250 1400
Overdruk Blêve Intoxicatie Intoxicatie Plasbrand plasbrand Intoxicatie Intoxicatie
t.g.v.
Scheur Falen ketel Lek Falen ketel Lek Falen ketel Lek Falen ketel
Giftige vloeistoffen (D3) zijn hierin niet meegenomen omdat de zeer giftige vloeistoffen hierin maatgevend zijn. Wij concentreren ons hier bij op 2 scenario’s: • druk- en hittebelasting ten gevolgen van een Blêve; • Intoxicatie - most credible scenario Blêve Als gevolg van het door verhitting oplopen van de druk of mechanische beschadiging kan een reservoir bezwijken. Indien het vrijkomende gas direct ontstoken wordt vindt een zogeheten blêve plaats (Boiling Liquid Expanding Vapor Explosion). Bij de verbranding van deze kokende brandbare vloeistof kan een vuurbol met een doorsnede van enige honderden meters verschijnen. Het is duidelijk dat dit gepaard gaat met een enorme stralingswarmte. De tijdsduur waarbinnen een zodanige blêve optreedt, is afhankelijk van de hittestraling en de vullingsgraad van het reservoir: Uit literatuur blijkt dat tussen het begin van een brand en een blêve 10 tot 30 minuten liggen. De mogelijkheid bestaat verder dat bij het bezwijken van het reservoir delen daarvan worden weggeslingerd. Hierbij kan tot op honderden meters schade en gevaar ontstaan. Tankdelen worden soms door de lucht verplaatst en in andere gevallen over de grond weggeslingerd. Over de richting waarin en de afstand waarover de brokstukken zich verplaatsen is niets te voorspellen. In de praktijk zijn afstanden tot 800 m waargenomen. De schade tengevolge van een blêve wordt voor het grootste deel bepaald door de optredende warmtestraling. Dit effect domineert de gevolgen van de optredende overdrukken. Binnen de vuurbol wordt 100% letaliteit verondersteld. Daarnaast zijn er twee afstanden te onderscheiden waarin ten eerste tweede en derde graads brandwonden mogelijk zijn en als tweede koelen noodzakelijk is in verband met secundaire branden.
GR-9414BL1-01
In meters Aantal doden*** Aantal zwaar gewonden*** Aantal licht gewonden ***
Vuurbal
Secundaire branden
Mogelijk nog gewonden
R1* 140
R2** 330
R3** 600
Triage Klasse
10
T4 T1
120 240
T2
* Supplement 1 verantwoordingsplicht groepsrisico ** Schade scenarioboek 1993 *** Aantallen gebaseerd op de dagelijkse omstandigheden
Gaswolkontbranding Indien het gas niet direct ontstoken wordt maar pas na enige tijd op afstand is er sprake van een vrije gaswolkexplosie. Het effectgebied is niet cirkelvormig maar rechthoekig in benedenwindse richting vanaf het object. De grootte van de brandende gaswolk wordt bepaald aan de hand van de onder- en bovenexplosiegrens en is in onderstaande tabel aangegeven met lengte en breedte. De verspreiding van gassen en dampen wordt sterk beïnvloed door de heersende meteorologische omstandigheden. In het geval van een gaswolkexplosie wordt aangenomen dat letaal letsel alleen optreedt ter plaatse van de brandende gaswolk. Een deel van de schade wordt veroorzaakt door de optredende overdrukken. Welke waarden de piekoverdruk bereikt is sterk afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse. Opsluiting van de gaswolk, bijvoorbeeld tussen gebouwen of onder overkappingen kan de piekoverdruk sterk doen toenemen. Er wordt vanuit gegaan dat persoonlijk letsel ontstaat door instortende gebouwen. In de tabel wordt de straal (R3) vermeld waarbinnen gewonden kunnen vallen ten gevolge van overdrukeffecten
R3
R3
R3 R3 Uit literatuur blijkt dat bij zeer stabiel weer (F = windsnelheid 2 m/s) het schadegebied vele malen groter is dan bij neutraal weer (D = windsnelheid 5 m/s) Echter, door de aanwezigheid van veel ontstekingsbronnen in de omgeving (bebouwing c.q. verkeer) en het feit dat neutraal weer (D) driekwart van de tijd voorkomt is het scenario waarbij op grote afstand de gaswolkexplosie ontstaat niet erg waarschijnlijk. Om deze reden kiezen wij voor de blêve als het maatgevend scenario. Intoxicatie Kortdurende blootstelling aan toxische gassen of dampen in hoge concentraties veroorzaakt gezondheidsschade. Het letsel ontstaat kort na de blootstelling en wordt veroorzaakt door inademing van de stof. De ernst van de gevolgen varieert met de concentratie en de duur. De concentratie in het eerste gebied is zo hoog dat blootstelling voor meer dan 50% van de aanwezigen fataal zal zijn. Blootstelling aan de concentratie die heerst in het tweede gebied zal bij tenminste 50% van de aanwezigen ernstige gezondheidsschade veroorzaken. Blootstelling in het derde gebied zal bij 50% van de aanwezigen ernstige irritatie teweegbrengen.
GR-9414BL1-01
Berekening aantal doden, zwaar gewonden en licht gewonden. letaal gewond onveilig R1** R2** R3** In meters lengte In meters breedte (breedte=lengte / 9)
40 5
Aantal doden*** Aantal gewonden*** Aantal personen met irritaties ***
0
120 14
250 30
2
3
5 19
* Supplement 1 verantwoordingsplicht groepsrisico ** Schade scenarioboek 1993 *** Het aantal is berekend middels oppervlakte gedeeld door het aantal bewoners per hectare uitgaande van 25 inwoners per hectare.
De nieuw te bouwen woningen vallen in het gebied waar, bij een dergelijk incident, gewonden zullen vallen. 4.1.2. Optimaliseringmogelijkheden scenario’s • Geen 4.2. Zelfredzaamheid 4.2.1. Mogelijkheden Centraal in deze paragraaf staat de vraag of zelfredding mogelijk is gezien het effectscenario. De effectiviteit van de zelfredzaamheid hangt met name af van de urgentie / het effect (moeten maatregelen worden overwogen?) en de haalbaarheid (is er voldoende tijd, middelen etc. voor maatregelen?). Situatie 1 2 3 4
5
6
Effect – haalbaarheid
Geadviseerde maatregel
Slachtoffer verwachting
Met zekerheid geen effect Met zekerheid geen effect of mogelijke irritatie etc. Geen zekerheid op geen effect; voldoende tijd beschikbaar Tijd beschikbaar voor ontruiming kort; reële verwachting op slachtoffers bij binnen blijven Tijd beschikbaar voor ontruiming kort; binnen blijven biedt naar verwachting afdoende bescherming Tijd beschikbaar te kort voor enige ontruiming; geen zekerheid op effect
Geen maatregel Advies binnen blijven
Geen Geen
Ontruimen / evacuatie
Geen
Snel ontruimen
Mogelijk
Alarm binnen blijven
Mogelijk
Alarm binnen blijven
Mogelijk / waarschijnlijk
Bij het scenario wat uit zou kunnen lopen op een blêve is situatie 4 van toepassing. Tussen het begin van een brand en een blêve ligt 5 tot 30 minuten. Doordat hulpverleners gemiddeld binnen 15 minuten ter plaatse zijn, is de beschikbare tijd kort maar aanwezig. Wordt een blêve op korte termijn verwacht is schuilen direct noodzakelijk. Bij het scenario wat uit zou kunnen lopen op een toxische wolk is situatie 5 van toepassing. Binnen blijven biedt naar verwachting afdoende bescherming. Bij de situatie dat de toxische wolk (bij zeer stabiel weer) voor lange tijd onverdund blijft, zal middels het WAS systeem gebieden kunnen worden gewaarschuwd.
GR-9414BL1-01
4.2.2. Optimaliseringmogelijkheden zelfredzaamheid Centraal in deze paragraaf staat de vraag of zelfredding gezien het effectscenario optimaal kan plaatsvinden. Wij kijken hierbij naar functie-indeling, de infrastructuur en bebouwing. Mogelijkheden 1
Functie-indeling
2 3
Infrastructuur
4 5 6 7
Bebouwing
8
n.v.t. Is bebouwing met personen met lage zelfredzaamheid aanwezig / geprojecteerd? Is hoogbouw aanwezig / geprojecteerd? Zijn voldoende vluchtwegen aanwezig / geprojecteerd? Is de capaciteit van de vluchtwegen voldoende Is juiste oriëntatie vluchtwegen aanwezig Bouwwerken voldoen aan het bouwbesluit Vluchtrichting uit een gebouw is tegengesteld aan de bron Toxische wolk: luchtdichte afsluiting van een gebouw
JA / NEE Nee Nee Nee Ja Ja Ja Nee Nee
Optimaliseringmogelijkheden: Ook wegen projecteren haaks op het spoor 4.3. Bestrijdbaarheid Voor de beoordeling van de bestrijdbaarheid wordt de bestrijding en de inrichting van het gebied om de bestrijding te faciliteren beoordeeld. 4.3.1.Mogelijkheden voor de hulpverlening De vraag staat centraal of een bepaald scenario, in geval van een incident, gegeven de omstandigheden te bestrijden is. De beoordeling van de mogelijkheden van bestrijdbaarheid zal plaatsvinden op meerdere niveaus in de veiligheidsketen: Mogelijkheden
Scenario : Blêve
1 2
Bronbestrijding Effectbestrijding
3 4
Dosisreductie Blootgesteldenreduc tie slachtofferreductie
Koelen, mits snel gestart Geen effectieve bestrijding (te snel) Bestrijding secundaire branden Ramen en deuren open; schuilen Zie zelfredzaamheid 4.2.1 Afzetten; Ontruimen mits ruime vooraankondiging Longschade, brandwonden, mech. verwondingen
5
Effectief + /+ +/+ + +
We kunnen stellen dat het betreffende scenario te bestrijden is mits snel blussing van het object dat de tank aanstraalt of koeling van de tank kan worden opgestart. Effectbestrijding concentreert zich op bestrijding van mogelijke secundaire branden. Mogelijkheden
Scenario : Toxische wolk
1 2
Bronbestrijding Effectbestrijding
3 4
Dosisreductie Blootgesteldenreductie slachtofferreductie
Procesmaatregelen Verminderen hoeveelheid damp Verlagen concentratie Ramen en deuren dicht, mensen naar binnen Afzetten, ontruimen, evacueren (mits voldoende tijd)
5
Behandelen vergiftiging
GR-9414BL1-01
Effectief + /+/+ + + +
4.3.2. Optimaliseringmogelijkheden hulpverlening Centraal in deze paragraaf staat de vraag of de inrichting van de ruimte de bestrijding negatief of positief beïnvloeden. Wij kijken hierbij naar de bereikbaarheid, de opstelmogelijkheden, de inzetbaarheid van middelen en de mogelijkheden om het aantal blootgestelde personen te reduceren. Mogelijkheden 1
Bereikbaarheid
2 3 4 5 6 7
Opstelmogelijkhed en
8 9 10 11
Inzetbaarheid van middelen
12
Reductie van aantal blootgestelde personen Overig
13
n.v.t. JA / NEE Directe bereikbaarheid van de bron voor de brandweer binnen zorgnorm Geen of zo kort mogelijke afstand tussen opstelplaats en incidentlocatie Locatie (woningen) te bereiken via twee zijden Is vanaf voldoende afstand voldoende zicht op de locatie Goede bereikbaarheid voor hulpverleners in effectgebied Snelheidsbeperkende maatregelen bij de uitvalswegen Voldoen de opstelmogelijkheden voor de hulpverlening (voor redding, bestrijding en afscherming) Is inzet van hogedrukspuit mogelijk Zijn voldoende schuimblusmiddelen aanwezig Is voldoende bluswater aanwezig Vervoer van gewonden is mogelijk van ongevalplaats naar opstelplaats Kan door een andere indeling van functies en gebouwen de druk op de hulpverleningscapaciteit worden verkleind? Is in het effectgebied een brandweerkazerne of ziekenhuis gelegen?*
JA JA NEE JA JA NEE JA JA NEE ? JA
NEE
NEE
* Indien schade aan een ziekenhuis of brandweerkazerne ontstaat a.g.v. het incident heeft dit niet alleen gevolgen voor de bestrijding en de opvang van slachtoffers van het incident, maar ook voor willekeurige incidenten in de periode na het incident.
Bronbestrijding ligt in de regel in het blussen van het object welke de tankauto aanstraalt. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is koeling van de tankauto een optie die in de praktijk niet snel wordt genomen omdat een blêve kan optreden binnen de opkomsttijd van de brandweer. Indien het koelen niet op tijd kan worden gestart komt het ontruimen van het gebied snel in zicht. Optimaliseringmogelijkheden: Realiseren (i.o.m. de lokale brandweer) van voldoende bluswatervoorziening conform de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de NVBR.
GR-9414BL1-01
5.
Afkortingen en lijst met verklaringen
NVT T BEVI Blêve GR PR R REVI T1 T2 T3 T4
Niet van Toepassing van toepassing Besluit externe veiligheid inrichtingen Boiling Liquid Expanding Vapor Explosion Groepsrisico Plaatsgebonden risico straal Regeling externe veiligheid inrichtingen gewonden van wie het leven onmiddellijk wordt bedreigd slachtoffers te behandelen binnen zes uur slachtoffers waarvan de behandeling na de eerste hulp kan worden uitgesteld doden
nulsituatie uitgangssituatie invloedsgebied
de actuele situatie zonder de te beoordelen ontwikkelingen de actuele situatie inclusief de te beoordelen ontwikkelingen gebied tot aan de 1% letaliteitgrens
GR-9414BL1-01
BIJLAGE 1. Het vlinderdas model Vlinderdasmodel (Bow-tie) Het vlinderdasmodel is een denkmodel dat gebaseerd is op het inventariseren van risico’s (ongewenste gebeurtenissen) en het plaatsen van lines of defense (barriers) om de risico’s te beheersen. Er zijn ongewenste gebeurtenissen, die veroorzaakt worden door bedreigingen. Deze bedreigingen komen voort uit een bepaalde activiteit, zoals bijvoorbeeld het opslaan en ompakken van gevaarlijke stoffen in een eerste linie loods. Door het nemen van maatregelen kunnen bedreigingen geneutraliseerd worden (materiaalkeuze, gebruiksvoorschriften, toezichthouden,etc). Daarnaast zijn er effecten, indien de ongewenste gebeurtenis toch plaats vindt, die kunnen worden beperkt door maatregelen te nemen (sprinklers, compartimentering, RD). Een goede verzekering is ook een barrier. Riskmanagement, veiligheid en milieu en calamiteitenbeheersing hebben dus veel met elkaar te maken.
De nadruk ligt van oudsher op het bestrijden van effecten, maar de meerwaarde ten opzichte van een externe brandweerorganisatie is nu juist het faciliteren van een goede koppeling tussen voorkomen en beperken van incidenten; het analyseren van scenario’s, het bedenken van maatregelen om gebeurtenissen te voorkomen (pro-actie) en het bedenken van maatregelen om effecten te beperken (preventie, preparatie). Hoe werkt nu de combinatie van het vlinderdasmodel met de veiligheidsketen? Nadat besloten is dat een bepaalde activiteit zal worden uitgevoerd (zoals bijvoorbeeld opslag en overslag van gevaarlijke stoffen) kan een inventarisatie worden gemaakt van ongewenste gebeurtenissen. De lijnen van de vlinderdas beginnen bij pro-actie en lopen door naar herstel / nazorg. De Lines of defense zijn maatregelen in een bepaalde schakel. Gezamenlijk ziet dat er zo uit:
GR-9414BL1-01
GR-9414BL1-01
Bijlage 7 ecologie
TOETSING FLORA- EN FAUNAWET VOOR DE BOUW VAN EEN NIEUWBOUWWIJK TE HOOGHALEN.
\\Baksbs\data\BBPROJECT\Tekst\P10182 Quickscan Flora- en faunawet Brootacker II\Quickscan Brootacker II Hooghalen.doc 24 augustus 2010
________ Inhoud
1
2
3
INLEIDING..........................................................................................................................................1 1.1
AANLEIDING ...................................................................................................................................... 1
1.2
OPZET ................................................................................................................................................. 1
1.3
DE FLORA- EN FAUNAWET ............................................................................................................. 2
1.4
DE VOGELRICHTLIJN EN HABITATRICHTLIJN ............................................................................ 3
1.5
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR............................................................................................... 3
1.6
RODE LIJSTEN.................................................................................................................................... 3
FLORA EN FAUNA OP DE LOCATIE .......................................................................................4 2.1
TERREINKARAKTERISTIEK.............................................................................................................. 4
2.2
FLORA EN VEGETATIE ..................................................................................................................... 4
2.3
FAUNA ................................................................................................................................................. 4
2.3.1
Vogels.........................................................................................................................4
2.3.2
Zoogdieren ................................................................................................................5
2.3.3
Amfibieën, Vissen en Reptielen.............................................................................6
2.3.4
Overige fauna............................................................................................................6
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES VAN DE FLORA- EN FAUNAWET .................7 3.1
SAMENVATTING BESCHERMDE SOORTEN .................................................................................... 7
3.2
GEVOLGEN VAN DE INGREEP ........................................................................................................ 7
3.3
MOGELIJKHEDEN VOOR MITIGERENDE EN COMPENSERENDE MAATREGELEN ................. 8
3.4
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES............................................................................................... 10
BRONNEN .......................................................................................................................................................1
1
INLEIDING
1.1
AANLEIDING Aan de rand van Hooghalen is men voornemens een nieuwbouwwijk te realiseren. Op deze plaats bevinden zich momenteel paardenweitjes met (restanten van) boomwallen en een bosje (rode omranding in figuur 1). Een deel van het bosje zal worden gekapt ten behoeve van de realisatie van tuinen. Ook bevindt er zich een oude houtwal om en door het plangebied. Deze zal volgens onze informatie gehandhaafd blijven. Omdat deze houtwal onderdeel uitmaakt van het studiegebied, zijn de resultaten voor volledigheid wel meegenomen in het rapport. Als onderdeel van de ruimtelijke procedures is een toets aan de Flora- en faunawet vereist. In opdracht van HKB Stedenbouwkundigen is deze toets uitgevoerd door Buro Bakker. .
Figuur 1: Ligging van de projectlocatie aan de zuidrand van Hooghalen. Met rood is het plangebied aangegeven. De groen ingetekende strook geeft de ligging van een oude houtwal aan. Bron: Google Earth.
1.2
OPZET Buro Bakker is gevraagd om op basis van een veldbezoek en ecologisch inzicht een beschouwing op te stellen over de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten. Daarmee worden soorten bedoeld die worden beschermd door de Flora- en faunawet. Het onderzoek is in twee fasen uitgevoerd. Op 22 oktober 2009 is een ecologische verkenning in het gebied uitgevoerd, exclusief het bosje aan de westzijde van het plangebied (stipOnderzoek Flora- en faunawet Brootacker II Hooghalen
1
pellijn in figuur 1). Op 12 augustus 2010 is het gebied nogmaals onderzocht. Hierbij lag de nadruk op het bosje maar is ook de rest van gebied opnieuw beoordeeld. Tijdens beide bezoeken is gelet op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Daarnaast zijn ook inschattingen gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten op basis van terreinkenmerken.
1.3
DE FLORA- EN FAUNAWET Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is de verplichting ontstaan om ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten en dieren te beschermen. Voor dit project zijn de volgende artikelen van de wet relevant: Artikel 2 legt een zorgplicht op. Dat houdt in dat ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat de beïnvloeding van de in het wild levende soorten planten en dieren minimaal is. Artikel 8 verbiedt het plukken, verzamelen, afsnijden, uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen van beschermde inheemse planten. Artikel 9 verbiedt het doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde inheemse dieren. Artikel 10 verbiedt het verontrusten van beschermde dieren. Artikel 11 verbiedt het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten of holen van beschermde inheemse dieren. Artikel 75 biedt de mogelijkheid ontheffing aan te vragen van de verbodsbepalingen. Een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) omtrent artikel 75 is gepubliceerd in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 501 op 19 oktober 2004 en is op 23 februari 2005 van kracht geworden. Dit houdt in dat de Flora- en faunawet meer mogelijkheden biedt voor het verkrijgen van vrijstellingen, mits aan voorwaarden wordt voldaan. In de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet zijn beschermde soorten onderverdeeld in drie tabellen, elk met hun eigen beschermingsregime, en worden vogels apart behandeld. De volgende drie beschermingsregimes worden onderscheiden: Categorie 1: Hieronder vallen de zogenaamde tabel 1-soorten. Dit betreft een aantal beschermde, maar algemene soorten in Nederland, waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor deze soorten geldt op voorhand een vrijstelling, mits bij ingrepen sprake is van een bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen. Als hier niet aan voldaan is, moet er een ontheffingsaanvraag worden gedaan, waarbij getoetst wordt volgens het criterium 'doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in standhouding van de soort' (de zgn. lichte toets). Categorie 2: Hieronder vallen de zgn. tabel 2-soorten: beschermde soorten waarvoor niet op voorhand vrijstelling wordt verleend, maar waarvoor eerst een gedragscode moet worden opgesteld. Deze gedragscode wordt door de sector of de ondernemer opgesteld, en door de minister van LNV getoetst. Totdat deze gedragscode is goedgekeurd zal voor soorten uit deze categorie ontheffing aangevraagd moeten worden. Categorie 3: Hieronder vallen de zgn. tabel 3-soorten. Dit zijn soorten die vermeld zijn in bijlage 1 van bovengenoemde AMvB, alsmede soorten die voorkomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en die daardoor een strikte bescherming genieten. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief, 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in standhouding van de soort. Aan alle drie de criteria moet worden voldaan. Deze vormen gezamenlijk de zgn. uitgebreide toets. Vogels: Vogels zijn niet in één van deze tabellen opgenomen en worden in de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet apart behandeld. Alle vogels zijn 2
buro bakker 2010/P10182
gelijk beschermd. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Een vrijstelling hiervoor is mogelijk als een gedragscode wordt toegepast. In de praktijk betekent dit dat met name het broedseizoen ontzien dient te worden aangezien juist in deze periode sprake zal zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Als de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden zal in het algemeen niet snel een ontheffing nodig zijn. Indien deze gedragscode achterwege blijft, is een ontheffing noodzakelijk en zal de uitgebreide toets worden toegepast (zie categorie 3). Van een aantal vogelsoorten is de nestplaats jaarrond beschermd. Het gaat om een aantal roofvogelsoorten, uilen, koloniebroeders soorten met aan bebouwing gebonden nestplaatsen. Voor deze soorten is verstoring van de nestlocatie ook buiten het broedseizoen ontheffingsplichtig.
1.4
DE VOGELRICHTLIJN EN HABITATRICHTLIJN De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn beide verwerkt in de Flora- en faunawet. Dientengevolge zijn vrijwel alle vogelsoorten beschermd en zijn soorten opgenomen met een veel strenger beschermingsregime dan de overige beschermde soorten. Voor vogels betekent dit overigens dat het vooral de broedtijd is die te allen tijde dient te worden ontzien. Daarnaast zijn in het kader van de Vogelrichtlijn speciale beschermingszones aangewezen, waarin populaties van sommige vogelsoorten extra worden beschermd. Deze speciale beschermingszones, de voormalige Vogelrichtlijngebieden, zijn samen met de gebieden die in het verleden zijn aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn onderdeel van Natura 2000, een Europees netwerk van natuurgebieden. Nederland telt in totaal 162 Natura 2000 gebieden. De officiële aanwijzing tot Natura 2000 gebieden is inmiddels in gang gezet. De bescherming van de Natura 2000 gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet, waarin de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn of verband houden met het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000 gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden dienen getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet. Het onderzoeksgebied behoort niet tot een Natura 2000-gebied. In de omgeving liggen enkele beschermde gebieden; op circa 3 kilometer afstand ligt een deel van het Natura 2000gebied ‘Drentsche Aa-gebied’ en op circa 4 kilometer ligt het Natura 2000-gebied ‘Witterveld’. Gezien de afstand tussen deze beschermde gebieden en het plangebied zullen negatieve effecten niet optreden en hoeft niet te worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet.
1.5
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een 'nee, tenzij' procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn. Het plangebied valt niet binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur.
1.6
RODE LIJSTEN Soorten zijn opgenomen in Rode lijsten als ze worden bedreigd in hun voortbestaan. Dat wil echter niet altijd zeggen dat ze ook worden beschermd. Rode Lijsten hebben een signaleringsfunctie en hebben geen juridische status. Alleen Rode lijstsoorten die ook in de Floraen faunawet en/of de Natuurbeschermingswet zijn opgenomen, genieten een vorm van bescherming. Onderzoek Flora- en faunawet Brootacker II Hooghalen
3
2
FLORA EN FAUNA OP DE LOCATIE
2.1
TERREINKARAKTERISTIEK Het plangebied bestaat voornamelijk uit paardenweitjes met kleine, weinig ontwikkelde of overblijfselen van houtwallen. Tussen de weiden liggen greppels. In het noordoostelijke deel bevindt zich een klein gebiedje met ruigtekruiden en houtopslag. De omgeving direct ten noorden en oosten van het plangebied bestaat uit de bebouwde kom van Hooghalen. Aan de zuidzijde liggen graslanden en weiden. Aan de westzijde, grenzend aan de weg Nijlanden ligt een bosperceel, waarvan de rand (ca. 10 meter) gekapt zal worden en als tuinen bij de woningen worden getrokken.
Plangebied met houtsingel in westelijke richting. Figuur 2: Impressie van het plangebied
2.2
Westzijde plangebied (bosperceel op achtergrond)
FLORA EN VEGETATIE De paardenweitjes zijn op sommige plekken vrij structuurrijk maar door intensieve begrazing is de vegetatie op de meeste plekken kort. Er zijn algemeen voorkomende grassen en kruiden gevonden, als Engels raaigras, Veldzuring, Smalle weegbree, Rode en Witte klaver en Grote brandnetel. In de greppels groeit Pitrus en Moerasrolklaver. De houtwallen waarmee de paardenweitjes van elkaar gescheiden zijn bestaan uit jonge tot vrij jonge bomen als Esdoorn en Schietwilg. Het ruigere gebiedje aan de noordoostkant van het plangebied bestaat uit algemeen voorkomende kruiden en struiken, als Braam, Veldzuring, Grote brandnetel, Bonte gele dovenetel, Engels raaigras en Berkenopslag. In het bosje aan de westzijde is Zomereik de dominante boomsoort. Verder loopt er om en door het plangebied een pad en een oude houtwal, bestaande uit braamstruweel, eik, berk, Gewone vlier, Eenstijlige meidoorn, Lijsterbes en Amerikaanse eik. Een groot aantal bomen is zeer oud. Beschermde soorten zijn niet aangetroffen en worden ook niet in het plangebied verwacht.
2.3
FAUNA Op basis van het aangetroffen biotoop kan een aantal beschermde diersoorten in het onderzoeksgebied voorkomen. Hierna wordt de verwachte en aanwezige fauna per soortgroep beschreven.
2.3.1 VOGELS
Beide veldbezoeken zijn na het broedseizoen gebracht. De meeste vogels zijn eind juni al uitgebroed. Tijdens de bezoeken zijn algemeen voorkomende vogels als Gaai, Merel, Huismus, Spreeuw, Koolmees, Pimpelmees, Houtduif, Boerenzwaluw, Huiszwaluw en Zwarte kraai waargenomen. Een aantal van deze soorten zal in het gebied broeden, anderen gebruiken het alleen om te foerageren.
4
buro bakker 2010/P10182
In een jonge wilgenstruik in de houtwal tussen twee paardenweitjes bevindt zich een nest, waarschijnlijk van een Merel. Op basis van terreinkenmerken kan een inschatting worden gemaakt van andere vogelsoorten die in het gebied tot broeden komen. De wilgenstruiken tussen de paardenweitjes zijn geschikt als broedplek voor soorten als Winterkoning, Braamsluiper, Grasmus, Tjiftjaf, Fitis, Tuinfluiter en Zanglijster. In hogere bomen kunnen soorten broeden als Zwarte kraai en Ekster. De paardenweitjes zelf zijn bij afwezigheid van beweiding, geschikt broedbiotoop voor Graspieper. In het bosje en de oude bomen in de houtwal zijn soorten als Koolmees, Pimpelmees, Houtduif, Zwarte kraai, Gaai en Vink tot broeden komen. Alle broedvogels zijn strikt beschermd (tabel 3 Flora- en Faunawet). Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen in het plangebied en worden hier ook niet verwacht. Nesten van de Huismus zijn jaarrond beschermd, maar deze soort broedt onder dakpannen van gebouwen en zal dus niet als broedvogel op de planlocatie aangetroffen voorkomen. 2.3.2 ZOOGDIEREN
Onder een holte in een oude eik, behorend tot de houtwal die in figuur 1 met groen is aangegeven, zijn verse sporen van een verblijfplaats van een kolonie vleermuizen aangetroffen (zie figuur 3). Het is op basis van deze sporen niet vast te stellen om welke soort het gaat of hoeveel dieren het betreft. Ook in andere bomen in de houtwal zijn holen aangetroffen die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Bovendien is het zeer waarschijnlijk dat deze houtwal fungeert als vliegroute voor vleermuizen. Mogelijk is dit het geval voor de vleermuizen waarvan een verblijfplaats is vastgesteld. Dit is afhankelijk van de soort; sommige soorten zijn strikt gebonden aan lijnvormige elementen voor hun oriëntatie in het landschap, voor andere soorten is deze gebodenheid minder aanwezig. Daarnaast vormt de houtwal een lijnvormig, verbindend element in het landschap dat ook door vleermuizen met andere verblijfplaatsen gebruikt kan worden. De paardenweitjes zijn geschikt als foerageerplek. Alle in Nederland voorkomende vleermuizen en zijn strikt beschermd (tabel 3 Flora- en Faunawet). In de, vrij jonge, bomen binnen het plangebied alsmede in het bosje zijn geen holen gevonden. De aanwezigheid van verblijfplaatsen kan hier worden uitgesloten.
Figuur 3: Locatie kolonieboom vleermuizen
Onderzoek Flora- en faunawet Brootacker II Hooghalen
5
In de randen van de weitjes zijn sporen gevonden die duiden op verblijfplaatsen van de licht beschermde Mol (tabel 1 Flora- en Faunawet). Daarnaast zijn sporen gevonden van een Egel (eveneens tabel 1 Flora- en Faunawet). Het plangebied is verder vanwege het kleinschalige en structuurrijke karakter van het gebied geschikt als vaste verblijfplaats voor Bosmuis, Veldmuis, Aardmuis, Bosspitsmuis, en als foerageergebied voor Ree, Haas, Wezel, Hermelijn, Bunzing en Vos. Het braamstruweel langs de oude houtwal is geschikt als dagrustplaats voor Bunzing en Hermelijn en Wezel en Egel. Het gaat hier steeds om algemeen voorkomende soorten (tabel 1 Flora- en Faunawet). 2.3.3 AMFIBIEËN, VISSEN EN REPTIELEN
De greppels binnen het plangebied zijn niet jaarrond waterdragend en zijn ongeschikt voor vissen en als voorplantingswater voor amfibieën. In de noordoosthoek is een kleine vijver aanwezig. Hierin kunnen enkele algemene soorten als Bastaardkikker, Bruine kikker en Kleine watersalamander aanwezig zijn. Ook Gewone pad komt mogelijk binnen het plangebied voor. In de houtsingel en het bosperceel kunnen amfibieën overwinteren. Het plangebied biedt geen geschikt biotoop voor reptielen en kunnen derhalve worden uitgesloten. Er komen geen zwaarder beschermde soorten voor. 2.3.4 OVERIGE FAUNA
In het gebied is alleen de Steenrode heidelibel aangetroffen. Dit is één van de laatst vliegende libellensoorten van Nederland. Omdat het veldbezoek laat in het seizoen is gebracht, zijn er verder geen waarnemingen van libellen of vlinders gedaan. Beschermde vlindersoorten of libellen worden niet verwacht, omdat geschikt biotoop ontbreekt.
6
buro bakker 2010/P10182
3
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES VAN DE FLORA- EN FAUNAWET
3.1
SAMENVATTING BESCHERMDE SOORTEN Onderstaande tabel geeft voor de aangetroffen en mogelijk aanwezige beschermde soorten het beschermingsregime aan. Hier zijn alleen soorten opgenomen waarvan een vaste verblijfplaats in het plangebied aanwezig is of wordt vermoed. Voor soorten uit de eerste categorie geldt een algehele vrijstelling. Voor de soorten uit de tweede en derde categorie dient over het algemeen ontheffing te worden aangevraagd. In § 3.4 wordt dit nader uitgewerkt. Soortgroep
Soort
Zoogdieren
Vleermuis spp. Bosspitsmuis Sorex araneus Aardmuis Microtus agretis Veldmuis Microtus arvalis Bosmuis Apodemus sylvaticus Egel Erinaceus europeus Mol Talpa europaea Hermelijn Mustela erminea Bunzing Mustela putorius Wezel Mustela nivalis Konijn Oryctolagus cuniculus Alle broedvogels Bastaardkikker Rana klepton esculenta Bruine kikker Rana temporaria Kleine watersalamander Triturus vulgaris Gewone pad Bufo bufo
Vogels Amfibieën
Type waarneming B/D A A A A B B A A A B B/A A A A A
Tab1
Tab2
Tab3 X
X X X X X X X X X X X X X X X
Tabel 1: Overzicht van waargenomen of waarschijnlijk in het plangebied voorkomende beschermde fauna. Type waarneming: A=mogelijk aanwezig, B=sporen/holen/nesten aanwezig, C=zichtwaarneming, D=mogelijk aanwezig, nader onderzoek noodzakelijk. Tabel 1=algemene maar beschermde soorten, Tabel 2=overige soorten, Tabel 3=strikt beschermde soorten (zie § 1.3).
3.2
GEVOLGEN VAN DE INGREEP Bij een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet zijn in de eerste plaats vaste verblijfplaatsen en groeiplaatsen van belang. De ingreep zal directe vernietiging van verblijfplaatsen van Bosspitsmuis, Aardmuis, Veldmuis, Bosmuis en Mol tot gevolg hebben. Dit zijn algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt in de Flora- en faunawet. Wanneer werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen deze mogelijk leiden tot de vernietiging van nesten van vogels. Werkzaamheden die buiten het broedseizoen worden uitgevoerd leiden niet tot de vernietiging van vaste verblijfplaatsen van vogels. Alle waargenomen en mogelijk aanwezige vogels zijn algemeen in Nederland voorkomende soorten. Het verdwijnen van nestgelegenheid heeft geen effect op de gunstige staat van instandhouding van de soorten. De oude houtwal heeft een belangrijke ecologische functie voor veel diersoorten. In de planvorming wordt uitgegaan van het behoud van deze houtwal, waardoor de functie in ieder geval deels behouden zal blijven. De bouw van woningen aan weerszijden van de houtwal kan echter wel een negatieve invloed uitoefenen op de functie voor vleermuizen. Hierbij is vooral de beïnvloeding door licht relevant. Bij het gebruik van verblijfplaatsen zijn alle boombewonende vleermuissoorten lichtvermijdend. Aantasting van de natuurlijke duisternis in de directe omgeving van de kolonieboom kan er dan ook toe leiden dat deze ongeschikt wordt als verblijfplaats. Ook verlichting langs vliegroutes heeft vaak negatieve gevolgen voor Onderzoek Flora- en faunawet Brootacker II Hooghalen
7
vleermuizen en kan ertoe leiden dat deze minder of niet meer gebruikt worden. De mate waarin dit effect optreedt is afhankelijk van de soorten die gebruik maken van de houtwal als vliegroute. Niet elke soort is even gevoelig voor verstoring door licht langs de vliegroute. Daarnaast gaat foerageergebied voor vleermuizen verloren. De oppervlakte hiervan is echter dermate klein dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor vleermuizen. Er blijven voldoende uitwijkmogelijkheden in de omgeving over.
3.3
MOGELIJKHEDEN VOOR MITIGERENDE EN COMPENSERENDE MAATREGELEN Vogels
Ten aanzien van de broedvogels is het noodzakelijk het broedseizoen te ontzien. Dat betekent dat de werkzaamheden ruim vóór of na het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd. Werkzaamheden die vóór de aanvang van het broedseizoen zijn begonnen, mogen in het broedseizoen doorlopen, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er geen vogels in het gebied zijn begonnen met broeden. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli. Het permanente verlies van leefgebied voor vogels, met uitzondering van soorten waarvan de verblijfplaats jaarrond beschermd is, is geen delict inzake de Flora- en faunawet. Dat betekent dat dit niet ontheffingsplichtig is en dat hiervoor geen mitigerende of compenserende maatregelen getroffen hoeven te worden. Er zijn geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen binnen het plangebied of in de directe omgeving aanwezig. Vleermuizen
Ten aanzien van vleermuizen is het noodzakelijk dat ten eerste de houtwal in zijn geheel in onaangetaste staat gehandhaafd blijft om verblijfplaatsen en potentiële verblijfplaatsen te behouden en bovendien de functie als vliegroute te garanderen. Ten tweede is het belangrijk dat aandacht wordt geschonken aan het instandhouden van de natuurlijke duisternis in de buurt van de houtwal en de kolonieboom. Zo lang niet duidelijk is welke soort gebruik maakt van de kolonieboom en door welke soort(en) de houtwal als vliegroute gebruikt wordt, moet vanuit het voorzorgbeginsel er vanuit worden gegaan dat het hier mogelijk om zeer lichtgevoelige soorten gaat. Om de duisternis rondom de houtwal te garanderen kunnen in het ontwerp van de woonwijk kunnen bijvoorbeeld de volgende randvoorwaarden worden opgenomen: Voorkomen dat achtertuinen van woningen direct grenzen aan de houtwal. De inrichting van achtertuinen gaat steeds vaker gepaard met het overvloedig gebruik van licht. Regulatie hiervan is in de praktijk vrijwel onmogelijk. Opnemen van de houtwal in een brede groenzone door de woonwijk, waarbij de houtwal aan beide zijden wordt begeleid door een niet verlichte, groene inrichting. Gebruikmaken van vleermuisvriendelijke (lage, naar beneden wijzende) verlichting bij de toepassing van straatverlichting in de nabijheid van de houtwal.
8
buro bakker 2010/P10182
Figuur 4: Voorbeeld van vleermuisvriendelijke verlichting (bron: H.J.G.A Limpens, P. Twisk en G. Veenbaas, 2004. Met vleermuizen overweg. Uitgave van Dienst Weg- en waterbouwkunde, Delft en Vereniging voor zoogdierkunde en zoogdierbescherming Arnhem).
Het verdient aanbeveling om het ontwerp van de woonwijk met betrekking tot de afstemming op vleermuizen te laten beoordelen door een ter zake kundige. Bovendien kan op basis van nader, soortgericht onderzoek in het zomerhalfjaar duidelijkheid worden verkregen over de mate waarin de houtwal een functie heeft voor vleermuizen en welke soort(en) het betreft. Op basis van dit onderzoek is het dan mogelijk de bovenstaande mitigerende maatregelen situatiegericht uit te werken. Overige soorten
Voor schade aan soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet (tabel 1 soorten) hoeft niet te worden gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van kracht (artikel 2 Flora- en faunawet, zie § 1.3). De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen. Een veelgebruikte invulling van deze zorgplicht bestaat uit het ongeschikt maken van het plangebied, door het enkele dagen voorafgaande aan de werkzaamheden, te ontdoen van vegetatie (maaien/snoeien). Dieren krijgen dan de tijd om het plangebied te verlaten en elders leefgebied te zoeken. Deze methode geldt voor alle beplanting. Daarnaast kunnen de houtwallen en greppels voorafgaand aan de werkzaamheden onderzocht worden op overwinterende Egels.
Onderzoek Flora- en faunawet Brootacker II Hooghalen
9
3.4
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES De bevindingen leiden tot de volgende conclusies en consequenties:
10
De oude houtwal (groene vlak in figuur 2) mag, zowel in fysieke als in functionele zin, niet worden aangetast. In één van de bomen bevindt zich een verblijfplaats van een kolonie vleermuizen. Ook andere bomen zijn in potentie geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Daarnaast fungeert de houtwal als vliegroute voor deze soortgroep. Alle in Nederland voorkomende vleermuizen zijn strikt beschermd (tabel 3 Flora- en Faunawet) en voor ingrepen waarbij negatieve gevolgen voor de soortgroep niet zijn uit te sluiten geldt een ontheffingsplicht. In het ontwerp van de woonwijk moeten maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de natuurlijke duisternis van de houtwal, en daarmee de functie als verblijfplaats en vliegroute, zal worden aangetast. Op basis van nader onderzoek naar vleermuizen kunnen deze maatregelen situatiegericht worden uitgewerkt. Voor een inrichting van de woonwijk die is afgestemd op de functie van de houtwal voor vleermuizen is geen ontheffing nodig.
Vanwege het voorkomen van broedvogels zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd.
Voor de licht beschermde soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht (zie § 1.3 & 3.3) is wel van kracht.
buro bakker 2010/P10182
BRONNEN Zoogdieren
Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk, J.B.M. Thissen, 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Kapteyn, K., 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Schuyt & Co Uitgevers, Haarlem.
Overig
Google Earth Pro. 2009 Tele Atlas. Ministerie van LNV, 2009. Kaartenmachine beschermde natuurgebieden: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx
augustus 2010
Vormgeving: Joop Striker, Assen
2
buro bakker 2010/P10182
Bijlage 8 archeologie
Archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van bureau- en booronderzoek aan de Brootacker te Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe (Dr.)
opdrachtgever datum projectleider projectnummer status ISSN-nummer MUG-publicatie
HKB Stedenbouwkundigen 14 januari 2010 de heer G.J. de Roller 93081209 definitief 1875-5313 2009-74
projectnummer 93081209 14 januari 2010
MUG-projectnummer Opdrachtgever MUG-publicatie Bevoegd gezag Beheer en plaats documentatie Onderzoek meldingsnummer bureauonderzoek Onderzoek meldingsnummer booronderzoek Tekst Afbeeldingen Redactie Status Autorisatie
93081209 HKB Stedenbouwkundigen 2009-74 Gemeente Midden-Drenthe MUG Ingenieursbureau b.v. 37271 37272 De heer drs. ing. G.J. de Roller De heer P. Vermaas Mevrouw J. Bolink-Nanninga Definitief De heer drs. B. Bijl
Uitgegeven door
MUG Ingenieursbureau b.v. Postbus 136 9350 AC Leek 15 januari 2010 1875-5313
Datum ISSN
projectnummer 93081209 14 januari 2010
INHOUDSOPGAVE Samenvatting
1
1 1.1 1.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.4 1.4.1 1.4.2
Inleiding Algemeen Ligging van de onderzoekslocatie Doel van het onderzoek Bureauonderzoek Inventariserend veldonderzoek Werkwijze Bureauonderzoek Inventariserend veldonderzoek
2 2 2 3 3 3 3 3 3
2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.2 2.2.1 2.2.2
Resultaten Bureauonderzoek Huidige situatie en aardwetenschappelijke waarden Bekende archeologische waarden Historische situatie Gespecificeerd archeologische verwachtingsmodel Inventariserend veldonderzoek Verkennend booronderzoek Karterend booronderzoek
5 5 5 5 7 8 9 9 9
3 3.1 3.2
Conclusie en aanbeveling Conclusie Aanbeveling
12 12 12
4
Literatuurlijst
13
BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Boorstaten Brootacker Overzicht van de onderzoeks-locatie, boorpuntenkaart verkennend booronderzoek Boorpuntenkaart megaboringen
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 1 van 13
Samenvatting In verband met de voorgenomen herinrichting van de onderzochte percelen aan de Brootacker te Hooghalen zullen bodemverstorende ingrepen plaatsvinden. Conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de richtlijnen van provincie Drenthe is een archeologische inventariserend veldonderzoek noodzakelijk (IVO). HKB Stedenbouwkundigen heeft MUG Ingenieursbureau, afdeling Archeologie, opdracht gegeven het IVO uit te voeren. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een booronderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd op 1 oktober 2009. Op 5 en 12 november 2009 heeft een karterend booronderzoek plaatsgevonden. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het onderzoeksterrein op een dekzandrug ligt ten noorden van de es ‘Westerkampen’. In de nabijheid van het onderzoeksterrein liggen diverse locaties waar archeologische resten zijn aangetroffen. Binnen het onderzoeksgebied moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van resten uit het neolithicum en de periode ijzertijd-nieuwe tijd. Op het terrein heeft zich in het verleden een podzolbodem kunnen ontwikkelen, bestaande uit A-, E-, B- en Chorizonten. Het booronderzoek wijst uit dat in de meeste boringen sprake is van een B-horizont en in een enkele boring is ook een E-horizont aanwezig. De bodemopbouw is dus deels intact. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Aansluitend dit verkennende onderzoek heeft een karterend booronderzoek plaatsgevonden waarbij, conform de richtlijnen van provincie Drenthe, twintig boringen per ha zijn gezet met een megaboor (diameter 15 cm). De intacte bodem is bemonsterd. De grondmonsters zijn gezeefd om zo eventueel aanwezige archeologische indicatoren op te sporen. Uit de bestudering van de zeefresiduen blijkt dat er veel natuursteen aanwezig is. In één boring, nummer 14, is houtskool aangetroffen. In geen van de boringen zijn andere archeologische indicatoren aanwezig. Vanwege het ontbreken van archeologische indicatoren in de megaboringen wordt aanbevolen geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Mocht men tijdens het grondwerk onverhoopt alsnog archeologische resten aantreffen dan dient de bevoegde overheid hiervan meteen op de hoogte gebracht te worden.
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 2 van 13
1
Inleiding
1.1
Algemeen De aanleiding voor het hier beschreven archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) zijn de herinrichtingsplannen voor de onderzochte percelen aan de Brootacker te Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe. Omdat deze plannen met bodemverstorende ingrepen gepaard gaan, is een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. HKB Stedenbouwkundigen heeft MUG Ingenieursbureau, afdeling Archeologie, opdracht gegeven het IVO uit te voeren. Voorafgaand aan het veldwerk is een bureaustudie verricht. Het archeologisch booronderzoek heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2009 en is uitgevoerd door de heer drs. L. Nijdam conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.1. en de richtlijnen van provincie Drenthe. Op 5 en 12 november 2009 heeft een karterend booronderzoek plaatsgevonden. Tabel 1.1 Overzicht van de objectgegevens Objectgegevens Provincie Drenthe Gemeente Midden Drenthe Plaats Hooghalen Toponiem Brootacker Kaartblad 17B Coördinaten 232370/548453 NW 232667/548462 NO 232683/548355 ZO 232365/548350 ZW Grondsoort zand Geomorfologie dekzandrug
1.2
Ligging van de onderzoekslocatie Het onderzoeksgebied ligt aan de Brootacker te Hooghalen en is in gebruik als weiland. De totale oppervlakte is circa 3 ha. 234/550
232/548 Afbeelding 1. Topografische kaart met in rood de ligging van het onderzoeksgebied. (Bron: Topografische Dienst Nederland)
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 3 van 13
1.3 1.3.1
Doel van het onderzoek Bureauonderzoek Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te krijgen in bekende en de te verwachten archeologische waarden van het plangebied. Aan de hand van deze informatie wordt een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Hierbij dienen de volgende vragen te worden beantwoord. Vraag 1: Wat is de archeologische verwachting van het gebied buiten de reeds bekende AMK-terreinen (indien mogelijk gespecificeerd naar aard, vindplaatsen en perioden? Vraag 2: Zijn er binnen de verwachtingszones specifieke aandachtslocaties aan te geven (zandkoppen of ruggen, veentjes, historische bebouwing en infrastructuur)? Vraag 3: Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen in het plan-/onderzoeksgebied? Vraag 4: Welk vervolgonderzoek is er nodig om de door het bureauonderzoek in beeld gebrachte specifieke archeologische verwachting te toetsen?
1.3.2
Inventariserend veldonderzoek Het veldonderzoek heeft als doel het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen. Daarnaast dienen de volgende vragen te worden beantwoord. Vraag 5: Is de bodemopbouw intact en hoe ziet die eruit? Vraag 6: Zijn er archeologische indicatoren aanwezig en zo ja, wat is de aard, datering en horizontale en verticale spreiding hiervan? Vraag 7: Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens? Aan de hand van de gegevens van beide onderzoeken kan worden nagegaan of er in het onderzoeksgebied archeologische waarden te verwachten zijn en of de voorgenomen ingrepen een bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd hoe hiermee omgegaan dient te worden.
1.4 1.4.1
Werkwijze Bureauonderzoek In het bureauonderzoek wordt het huidige grondgebruik beschreven, de historische situatie en mogelijke verstoringen alsmede de bekende archeologische en aardwetenschappelijke waarden. Hiertoe worden onder andere topografische kaarten gebruikt, de plannen en gegevens van de opdrachtgever, luchtfoto’s en, indien aanwezig, gegevens van milieukundig onderzoek. Een beschrijving van de historische situatie is gebaseerd op historisch topografisch kaartmateriaal, zoals kadastrale kaarten en de website van Wat was waar (http://ngz.watwaswaar.nl/). Voor de bekende bodemkundige en geologische waarden wordt gebruikgemaakt van bodemkaarten en geomorfologische kaarten. De archeologische waarden zijn gebaseerd op de gegevens in Archis (digitale database van de Nederlandse archeologie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) waar de archeologische monumentenkaart deel van uitmaakt. Daarnaast wordt, indien mogelijk, teruggegrepen op gegevens van al eerder uitgevoerd onderzoek in de directe omgeving. Met behulp van deze gegevens wordt een gespecificeerde verwachting voor het onderzoeksgebied opgesteld.
1.4.2
Inventariserend veldonderzoek Om het gespecificeerde verwachtingsmodel te toetsen, wordt een inventariserend booronderzoek uitgevoerd dat bestaat uit een boorgrid van zes boringen per ha. Deze boringen zijn verspreid over het terrein gezet om een juiste indruk van de bodemopbouw te kunnen krijgen. De boringen zijn in raaien gezet waarbij de afstand tussen de boringen circa 50 m bedraagt en de afstand tussen de raaien circa 50 m
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 4 van 13
(zie bijlage 2). In de naast elkaar liggende raaien verspringen de boorpunten, zodat er een ideale verdeling van de boorpunten over het terrein ontstaat. Voor het boren is er gebruikgemaakt van een verlengbare edelmanboor met een diameter van 7 cm. De boorkernen zijn uitgelegd waarbij de verschillende bodemlagen nauwkeurig zijn beschreven en opgemeten. De boringen zijn beschreven conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB) die is gebaseerd op NEN 5401. Tijdens het boren is gelet op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerkscherven, vuursteen, bot, houtskool, fosfaat, verbrand leem en natuursteen. Uit het inventariserend booronderzoek bleek dat er in een groot deel van het terrein intacte bodems aanwezig waren. Conform de richtlijnen van provincie Drenthe zijn er, na overleg met de opdrachtgever, direct megaboringen gezet om de top van het intacte dekzand te bemonsteren. De boringen zijn in een dichtheid van twintig boringen per ha gezet (zie bijlage 3). De bemonsterde grond is binnen met water gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 3 mm, waarna de zeefresiduen zijn bestudeerd op het voorkomen van archeologische indicatoren.
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 5 van 13
2 2.1 2.1.1
Resultaten Bureauonderzoek Huidige situatie en aardwetenschappelijke waarden Het onderzoeksterrein bestaat momenteel uit grasland. Het wordt onder andere gebruikt als paardenwei. De bodemkaart geeft voor het onderzoeksgebied een laarpodzol aan die bestaat uit lemig fijn zand (zie afbeelding 2) (code cHn23). Laarpodzolen betreffen de zogenaamde oudere ontginningsgronden. Hierbij is sprake van een 30-50 cm dikke bovengrond, de Aa-horizont. Bij deze gronden is duidelijk sprake van ophoging door middel van plaggemest.
Afbeelding 2. Bodemkaart waarbij het onderzoeksgebied met een rode lijn is aangegeven. (Bron: Archis 2: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
De geomorfologische kaart geeft aan dat er in het onderzoeksgebied twee laagtes (zonder randwal) liggen (code 3N5). Dit kunnen uitblazingsbekkens zijn. Deze laagtes zijn niet moerassig. Buiten deze laagtes bestaat het terrein uit dekzandruggen al dan niet met oud bouwland (code 3L5) (zie afbeelding 3).
2.1.2
Bekende archeologische waarden Van het onderzoeksgebied zelf zijn geen archeologische waarden in Archis opgenomen. In de directe omgeving ligt wel een aantal gebieden met een hoge archeologische waarde (zie afbeelding 4). De dateringen van de verschillende archeologische perioden staan in tabel 2.1.
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 6 van 13
Afbeelding 3. Geomorfologische kaart waarbij het onderzoeksgebied met een rode lijn is aangegeven. (Bron: Archis 2: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Het gaat om de volgende monumentennummers. - 14468: De oude kern van Hooghalen. Dit gebied heeft een hoge archeologische waarde. - 9555: Terrein waar mesolithische vuursteen is gevonden en grafheuvels. Door het terrein loopt een prehistorische route. Het betreft een terrein van archeologische waarde. - 9560: Terrein met bewoningsresten uit de vroege en late middeleeuwen. De kern van dit gebied heeft een zeer hoge archeologische waarde. De volgende waarnemingen liggen in de omgeving van het onderzoeksgebied: - 239787: vindplaats van niet nader gedetermineerd aardewerk; - 239781: vindplaats van mesolithische vuursteen; - 239874: vindplaats van mesolithische vuursteen; - 12159: terrein met grafheuvels uit de vroege bronstijd-ijzertijd; - 22079: vindplaats van mesolithische vuursteen; - 12135: vindplaats van trechterbekeraardewerk. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) heeft het onderzoeksgebied een middelhoge trefkans op archeologische resten (zie afbeelding 4).
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 7 van 13
Tabel 2.1 Onderstaande tabel geeft een vereenvoudigde archeologische tijdsschaal. (Brandt et. al. 1992) Periode Datering paleolithicum tot 8800 voor Chr. mesolithicum 8800 - 4900 voor Chr. neolithicum 5300 - 2000 voor Chr. bronstijd 2000 - 800 voor Chr. ijzertijd 800 - 12 voor Chr. Romeinse tijd 12 voor Chr. - 450 na Chr. vroege middeleeuwen 450 - 1050 na Chr. late middeleeuwen 1050 - 1500 na Chr. nieuwe tijd 1500 - heden
Afbeelding 4. IKAW met archeologische monumenten, waarnemingen en vondsten. (Bron: Archis 2: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
2.1.3
Historische situatie De topografische kaart uit 1830-1850 laat zien dat de Westkamp deels ontgonnen is. Ten noorden hiervan lijkt nog woeste grond te liggen (zie afbeelding 5). Op de Bonnekaart uit 1900 is het onderzoeksgebied ontgonnen. De ronde weg die de zuidgrens van het gebied vormt is dan al aanwezig. Ten noorden van deze weg liggen smalle kavels grasland met boomsingels (zie afbeelding 6). Ten zuiden en westen ligt de ‘Westerkampen’, een es. Alleen het westelijke deel van het onderzoeksterrein ligt binnen de es. Ten opzichte van het kaartbeeld van de huidige situatie hebben er binnen het onderzoeksgebied geen ingrijpende bodemverstorende handelingen plaatsgevonden.
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 8 van 13
Afbeelding 5. Topografische kaart uit 1830-1850 waarbij het onderzoeksgebied globaal is aangegeven met een rode lijn. (Bron: www.watwaswaar.nl)
Afbeelding 5. Bonnekaart uit 1900. Het onderzoeksgebied is met een rode lijn aangegeven. (Bron: Archis 2: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
2.1.4
Gespecificeerd archeologische verwachtingsmodel Het onderzoeksgebied bestaat uit grasland. Er zijn uitblazingsbekkens in een dekzandrug aanwezig. In de directe omgeving zijn diverse archeologische waarnemingen gedaan. Het betreffen onder andere grafheuvels en een oud wegtracé uit het neolithicum en bewoningsresten uit de vroege middeleeuwen. Het terrein was al vroeg ontgonnen en is al die tijd in gebruik als grasland. In het westen maakt een uitloper van de es ‘Westerkampen’ deel uit van het onderzoeksgebied. De vragen voor het bureauonderzoek kunnen als volgt worden beantwoord:
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 9 van 13
Vraag 1: Wat is de archeologische verwachting van het gebied buiten de reeds bekende AMK-terreinen (indien mogelijk gespecificeerd naar aard, vindplaatsen en perioden? Binnen het onderzoeksgebied moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van resten uit het neolithicum en de periode ijzertijd-nieuwe tijd. Vraag 2: Zijn er binnen de verwachtingszones specifieke aandachtslocaties aan te geven (zandkoppen of ruggen, veentjes, historische bebouwing en infrastructuur)? Binnen het onderzoeksgebied zijn geen specifieke aandachtslocaties aan te geven. Vraag 3: Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen in het plan-/onderzoeksgebied? In het onderzoeksgebied heeft de ontginning voor bodemverstorende ingrepen gezorgd. Deze verstoring kan van beperkte omvang zijn aangezien het gebied altijd als grasland in gebruik is geweest. Vraag 4: Welk vervolgonderzoek is er nodig om de door het bureauonderzoek in beeld gebrachte specifieke archeologische verwachting te toetsen. Door middel van een booronderzoek moet duidelijk worden of de bodemopbouw intact is. Bij een intacte bodemopbouw (aanwezigheid van minimaal een B-horizont dienen megaboringen uitgevoerd te worden waarbij de grond bemonsterd wordt).
2.2 2.2.1
Inventariserend veldonderzoek Verkennend booronderzoek Uit het booronderzoek blijkt dat de bodem van onder naar boven bestaat uit keileem dat rond de 100 cm beneden maaiveld overgaat in dekzand. Op het dekzand ligt op enkele plaatsen een laagje veraard veen. De top van het bodemprofiel wordt gevormd door het zand van de bouwvoor (zie bijlage 1). In de boringen 8, 10 t/m 13 is keileem aangeboord. Deze boringen bevinden zich in het centrale deel van het onderzoeksgebied. In het dekzand zit in bijna alle boringen een B-horizont waarbij in de boringen 4, 9 en 12 zelfs een E-, en/of een AE-horizont is aangetroffen. In de boringen 1, 5 en 10 ontbreken de bodemhorizonten. In de boringen 8 en 11 ligt op het dekzand een laag veraard veen. Hierop bevindt zich de bouwvoor. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen.
2.2.2
Karterend booronderzoek Omdat in een deel van het terrein intacte bodems zijn aangetroffen, is meteen een karterend onderzoek uitgevoerd waarbij met een megaboor van 15 cm diameter in een boordichtheid van twintig boringen per ha de top van het dekzand is bemonsterd (zie bijlage 3). Enkele boringen uit het verkennend booronderzoek die een (deels) intacte bodemopbouw vertonen, blijken geïsoleerde restanten te zijn, waaromheen de bodem (toch) niet intact is. Dit blijkt uit het megabooronderzoek (zie bijlage 3). In totaal zijn 47 karterende boringen gezet waarvan in twintig boringen bleek dat er toch geen intacte bodem aanwezig was. In de overige boringen waren vooral E- en B-horizonten aanwezig. In boring 12 zit een fragment baksteen. Boring 14 bevat veel fragmenten houtskool. Uit de bemonsterde grond komt veel natuursteen (zie tabel 2.1). De grote rijkdom aan natuursteen is voor dekzand, dat een eolische afzetting is, opvallend.
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 10 van 13
Afbeelding 6. Beeld van de rijkdom aan natuursteen in de boringen
Afbeelding 7. Houtskool uit boring 14
Tabel 2.1 Overzicht van de inhoud van de megaboringen met een intacte bodemopbouw boring 4 5 7 8 11 12 14 15 16 18
boven onder horizont 130 150 B 50 80 E B 50 70 EB 60 80 E B 40 60 EB B 50 80 E EB 20 50 E B 20 55 EB B 20 50 AE 20 50 E B
inhoud natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen baksteen houtskool, natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 11 van 13
21 22 23 25 26 28 30 31 32 33 38 39 41 43 44 45 47
30 30 30 25 25 20 20 30 20 10 20 20 40 40 50 60 40
60 60 60 60 55 70 50 50 50 60 50 50 70 70 70 90 80
E EB EB EB E, B EB AE EB AB EB EB EB EB EB EB EB EB
natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen natuursteen
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 12 van 13
3 3.1
Conclusie en aanbeveling Conclusie Uit het booronderzoek blijkt dat de bodem bij circa tweederde van de boringen intact is. Hierdoor is er een grote kans op het aantreffen van archeologische indicatoren. Uit het uitgevoerde karterend booronderzoek blijkt dat in één boring houtskool aanwezig is. De andere boringen bevatten alleen natuursteen. De vragen uit de inleiding, die betrekking hebben op het booronderzoek kunnen als volgt beantwoord worden: Vraag 5: Is de bodemopbouw intact en hoe ziet die eruit? De bodemopbouw is intact. Onder de bouwvoor bevindt zich in een paar boringen veen. Daaronder ligt het dekzand waarin een B-horizont aanwezig is en in een paar boringen is ook een E-horizont aanwezig. Het dekzand ligt op de keileem. Vraag 6: Zijn er archeologische indicatoren aanwezig en zo ja, wat is de aard, datering en horizontale en verticale spreiding hiervan? Uit de bemonsterde boringen is in één boring houtskool aanwezig. In de andere boringen is alleen natuursteen aangetroffen. Naast het houtskool zijn geen andere archeologische indicatoren aangetroffen. Vraag 7: Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens? De veldgegevens komen overeen met het verwachtingsmodel.
3.2
Aanbeveling Uit het inventariserend en karterend onderzoek blijkt dat er in één boring houtskool aanwezig is, terwijl andere indicatoren ontbreken. Daarom wordt aanbevolen geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Wanneer bij de uitvoering onverhoopt grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de provinciaal archeoloog, de heer dr. W.A.B. van der Sanden, Drents Plateau, Stationsstraat 11, 9401 KV Assen (tel. (0592) 30 59 32, mobiel (06) 22 66 26 01;
[email protected]).
projectnummer 93081209 14 januari 2010 pagina 13 van 13
4
Literatuurlijst Brandt, R.W. et. al. (red), 1992. Archis, Archeologisch basisregister, versie 1.0 Amersfoort. Koeslag, G.J. 1970. Bodemkunde. Wageningen.
Bijlage 2 Overzicht van de onderzoekslocatie, boorpuntenkaart verkennend booronderzoek
Wijz.
Project:
Get.
Opdrachtgever:
Onderdeel:
Omschrijving
30-11-09
Bijlage:
Formaat:
2
420 x 297
Gec.
Archeologisch inventariserend veldonderzoek aan de Brootacker te Hooghalen
HKB Stedenbouwkundigen
Datum:
1:1000
Projectnummer:
93081209
Datum
Overzicht van de onderzoekslocatie, verkennend booronderzoek
AHu
Schaal:
Getekend:
Gecontroleerd: GRo
Z
N
Zernikelaan 8 Postbus 136 9350 AC LEEK Tel. (0594) 55 24 20 Fax. (0594) 55 24 99
Drachtsterweg 3A 8936 AA LEEUWARDEN Tel. (058) 288 71 00 Fax. (058) 288 50 65
[email protected]
www.mug.nl
CONCEPT
Wijz.
Project:
Get.
Opdrachtgever:
Onderdeel:
Omschrijving
30-11-09
Bijlage:
Formaat:
3
420 x 297
Gec.
Archeologisch inventariserend veldonderzoek aan de Brootacker te Hooghalen
HKB Stedenbouwkundigen
Datum:
1:1000
Projectnummer:
93081209
Overzicht van de onderzoekslocatie, megaboringen
AHu
Schaal:
Getekend:
Gecontroleerd: GRo
Datum
Z
N
Zernikelaan 8 Postbus 136 9350 AC LEEK Tel. (0594) 55 24 20 Fax. (0594) 55 24 99
Drachtsterweg 3A 8936 AA LEEUWARDEN Tel. (058) 288 71 00 Fax. (058) 288 50 65
[email protected]
www.mug.nl
CONCEPT