Het jaar van Victor
Aby Hartog
Het jaar van Victor
Amsterdam · Antwerpen Em. Querido’s Uitgeverij bv 2013
www.queridokinderboeken.nl www.abyhartog.nl
Dit boek is ook verkrijgbaar als e-book. Copyright © 2013 Aby Hartog Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag b’IJ Barbara Omslagbeeld Getty Images isbn 978 90 451 1539 9 / nur 283
Voor de jonge vrienden
Het jaar van Victor
Het is 31 december. Het jaar is bijna voorbij. Het was een niksig jaar, ik vind het niet erg dat het afgelopen is. Het is tijd voor een geweldig jaar. Een jaar waarin alles goed gaat en alles gaat zoals ik wil. Dit nieuwe jaar wordt mijn jaar, het jaar van Victor!
7
Oudjaar
Het jaar van Victor is nog niet begonnen. Het is oudjaarsdag, en we staan met z’n allen boven aan de skihelling. Geen echte skihelling, een nep-skihelling van nepsneeuw in een skihal. Mama staat te grijnzen, die vindt het geweldig. Papa kijkt zuur, maar dat doet hij al weken. Mijn zus Charlotte, mijn beste vriend Joris en ik staan tussen hen in. ‘Nu!’ roep ik. We schieten naar beneden. We, dat zijn Charlotte, Joris, mama en ik. Papa doet niet mee, die blijft boven treuzelen. We gaan weer omhoog met de lift. ‘Waarom ging je niet mee?’ vraag ik. Papa mompelt iets onverstaanbaars en kijkt erbij alsof hij niet veel zin heeft. ‘Wat is er met je vader?’ fluistert Joris in mijn oor. Ik haal mijn schouders op. Ik weet ook niet waarom hij zo doet. ‘Kom Johan,’ zegt mama, ‘we gaan!’ Ze geeft papa een zet. Hij schuift naar beneden en wij gaan erachteraan. We halen papa links en rechts in. Ik ga niet snel genoeg. Papa probeert mij weer in te halen, valt, en knalt tegen me aan. ‘Au!’ roept hij. ‘Au!’ roep ik. We staan voorzichtig op, met vier gekneusde armen en benen en handen en voeten. En vier chagrijnige ogen. 8
Nee, geen vier, zes. Mama kijkt ook boos. ‘Je moet voorzichtiger doen,’ zegt ze tegen papa. ‘Jij gaf me een zet,’ zegt papa. ‘We moeten zo aan tafel,’ zegt Joris. Hij zegt nooit zoveel, maar wat hij zegt is altijd precies goed of precies op tijd, zoals nu. In het restaurant van de skihal is een tafel voor ons gedekt. Voor óns en voor heel veel andere mensen die oud en nieuw in de witte nepsneeuw willen vieren. Er is een buffet met enorm veel eten, er is een tafel met stapels oliebollen en appelflappen, en af en toe komt er iemand langs die drinken inschenkt. Tijdens het eten treden er mensen op. Er zijn muzikanten, er is een goochelaar, een buikspreker, een danseres en een zangeres. Om beurten zeggen papa en ik ‘au’, als we iets optillen of vastpakken of als we op moeten staan. We zitten onder de schrammen. Als we tegelijk ‘au’ zeggen moeten we een beetje lachen. Mama lacht ook. Papa en mama hebben geen ruzie meer. ‘Het is bijna twaalf uur,’ zegt Joris. We gaan naar buiten, naar de echte sneeuw, om nog meer oliebollen te eten en limonade en champagne te drinken en vuurwerk af te steken.
9
Januari De eerste dag van het jaar van Victor Knal! ‘Au!’ Het is mijn eigen schuld. Ik had dat vuurwerk niet zo lang vast moeten houden. Ik heb al mijn vingers nog, maar het doet wel enorm pijn. Mijn hand is verbrand en ik mis een paar stukken vel. ‘Dat ziet er naar uit,’ zegt Joris. ‘Getver!’ walgt Charlotte. Mama neemt me mee naar een dokter in de buurt. ‘Aha, weer een vuurwerkslachtoffertje,’ zegt de dokter. Hij zegt dingen die ik allang weet, dat het niet handig is om vuurwerk vast te houden en zo. Maar ik luister niet echt, ik heb te veel pijn. Een uur later zijn we terug in ons hotel. Papa en Charlotte en Joris slapen al. Jammer, ik wilde ze mijn hand laten zien. Maar je ziet er toch niet veel van, behalve het verband. Oudjaarsavond is voorbij. Het jaar van Victor? Dat was geen goed begin. Vanaf nu moet het echt beter worden.
10
De eerste schooldag De vakantie is voorbij, de school is weer begonnen. ‘Wat heb jij gedaan?’ vraagt de juf. Ze wijst naar mijn verband. ‘Vuurwerk afgestoken,’ zeg ik. ‘Dat ging niet helemaal goed, hè?’ zegt ze. Ik vind het niet grappig, maar de klas lacht. De juf corrigeert zich snel. ‘Niet lachen, jongens. Dat kan iedereen gebeuren. Jullie moesten eens weten hoeveel vuurwerkongelukken er elk jaar plaatsvinden. Duizenden en duizenden.’ ‘Bij domme jongens,’ zegt iemand. ‘Nee,’ zegt de juf. ‘Bij mensen die niet oppassen, of iets anders aan hun hoofd hebben, of vuurwerk naar zich toe gegooid krijgen.’ ‘Precies!’ roep ik. De juf heeft gelijk. Ik had iets anders aan mijn hoofd, alleen weet ik niet meer wát. Oliebollen, ander vuurwerk, het begin van mijn jaar.
Hobby’s Ik verveel me. Normaal ga ik elke week naar circusclub. Steltlopen, koordlopen, op mijn handen lopen, met ballen en kegels gooien, dat soort dingen. Iedere dinsdag. Maar nu niet. Mijn hand is verbrand. Ik mag niets doen waarbij ik iets vast moet pakken of waarbij ik op mijn hand kan vallen. ‘Moet je geen nieuwe hobby zoeken?’ vraagt mama. 11
Ik wil geen nieuwe hobby. Ik wil naar circusclub. Ik wil dat mijn hand uit het verband gaat. ‘Weet jij niet iets leuks voor die jongen?’ vraagt mama aan papa. ‘Sorry, ik kan echt niets leuks verzinnen,’ zegt papa. We gaan voor controle naar de dokter. ‘Ik wil dat mijn hand uit het verband gaat,’ zeg ik. ‘Ik verveel me nu echt al weken!’ ‘Nou, vooruit dan maar,’ zegt de dokter lachend, ‘het was gelukkig niet zo heel ernstig.’ Eindelijk! Voorzichtig peutert de dokter het verband los. Het ziet er wel een beetje vreemd uit. Rood en strak en anders dan anders, vlezig. Ik wiebel met mijn vingers. ‘Mag ik ermee jongleren?’ vraag ik. ‘Daar zou ik nog even mee wachten,’ zegt de dokter, ‘een week of wat, maar daarna kan het wel weer.’ ‘Een week of wat?’ grom ik. ‘Mogen andere dingen wel?’ ‘Je mag pianospelen,’ zegt de dokter. Hij denkt zeker grappig te zijn. ‘Dat kan ik niet.’ ‘Afwassen?’ vraagt mama. Ze denkt zeker dat ze grappig is. ‘Nee,’ zegt de dokter. Gelukkig. Ik denk dat ik me nog maar even moet vervelen.
12
Ruzies aan tafel ‘Wat hebben jullie op school gedaan?’ vraagt mama bij het avondeten. ‘Gewoon, niks, van alles.’ ‘Kun je niet normaal antwoord geven?’ vraagt papa bozig. Huh? ‘Kun je niet normaal antwoord geven?’ vraagt papa opnieuw. Maar nu aapt hij me na, met een namaakVictor-stem: ‘Gewoon, niks, van alles. Vertel gewoon wat je gedaan hebt!’ Waarom doet hij zo raar? Heb ik soms iets verkeerd gedaan? ‘En kijk niet zo verbaasd naar me,’ grauwt papa. ‘Geef gewoon antwoord.’ ‘Doe eens rustig, Johan,’ zegt mama. ‘Nee, Marit. Víctor moet gewoon doen. Hij moet antwoord geven op je vraag. Ik hoef niet rustig te doen, dat joch moet zich gewoon gedragen.’ ‘Johan, kom! Laat hem nou!’ ‘Nee!’ Ik sluip van tafel, Charlotte ook, we hebben toch genoeg gegeten. Papa en mama ruziën verder. Het gaat niet meer over mij, maar waar gaat het wel over? Normaal doet papa nooit zo. En wat zou ik op school gedaan moeten hebben? Schooldingen. Rekenen. Lezen. Spelen. Eten. Klungelen. Gewoon. Niks. Van alles. Ik ga wat lezen en naar bed. Maar ik woel en draai en denk en slaap nog lang niet. 13
Eindelijk is de nacht voorbij. Papa en mama zitten samen aan de ontbijttafel, maar ze kijken elkaar niet aan. Mama leest haar deel van de krant. Papa leest het zijne. Charlotte zit in een hoek van de kamer. Ze leest een meisjesblad. Gezellig is anders. ‘Wat is er?’ vraag ik. ‘Niets,’ zegt papa. ‘Het is maar wat je niets noemt,’ mompelt mama. Dat klonk niet fijn. ‘Wat is er dan?’ vraag ik aan papa. ‘O, niets. Gewoon, werkdingen. Niets bijzonders.’ ‘Niets bijzonders,’ herhaalt mama met een rare stem. Hm. Er is duidelijk wel iets aan de hand, maar papa wil het niet vertellen en mama is boos. ‘Gaat het goed op je werk?’ vraag ik. ‘Gewoon, gaat wel, redelijk.’ Nou ja! Gisteren zei ik zoiets, en toen werd papa kwaad. En nu geeft hij zelf zo’n vaag antwoord! ‘Pff,’ blaast mama. Ze vindt duidelijk dat het helemaal niet ‘redelijk’ gaat. ‘Gaat het niet goed dan?’ ‘Ik wil het er niet over hebben, Victor. Eet je boterham.’ Nou, daar kan ik het mee doen. Ik vind het maar bot.
Niet helemaal eerlijke antwoorden We gaan allemaal het huis uit. Papa naar zijn werk, mama naar haar werk en Charlotte en ik naar school. Ik heb er niet zo’n zin in vandaag, en dat is te zien. Ik krijg allemaal commentaar. 14
‘Victor! Doe niet zo chagrijnig, man!’ ‘Hé, Victor. Doe niet zo aangebrand!’ ‘Joh, Victor. Als je niet ophoudt, stop ik vuurwerk in je hand.’ Ik vind het niet leuk, maar ik kan er niet veel aan doen. Ik ben chagrijnig en aangebrand en ik denk aan thuis, aan papa en mama. ‘Is er iets?’ vraagt de juf. ‘Is er iets aan de hand?’ Stomme vraag. Natuurlijk is er iets aan de hand. Iets aan míjn hand, die is verbrand! Maar dat bedoelt ze natuurlijk niet. Ze bedoelt of het wel goed met me gaat. ‘Het gaat goed, juf,’ zeg ik. ‘Waarom doe je dan zo nukkig?’ ‘Zomaar, juf. Met het verkeerde been uit bed gestapt.’ Niet echt een eerlijk antwoord. ‘Ga maar even iets voor jezelf doen, Victor. Blijf maar even bij iedereen uit de buurt. Dan gaat het wel over.’ Maar wat moet ik voor mezelf doen? Nog meer nadenken over papa en mama soms? Alsof dat iets helpt. Ik kan beter gaan rekenen of iets uitzoeken op de computer, maar ik zou niet weten wat. Ik ga maar tekenen. Voor ik het weet teken ik papa en mama. Allebei met hun mondhoeken naar beneden. ‘Gaat het wel goed thuis?’ vraagt de juf. Ik wil het er wel over hebben, maar ook weer niet. ‘Gaat wel,’ lieg ik. ‘Niks bijzonders.’ ‘Gedoe?’ vraagt Joris in de pauze. ‘Ja,’ zeg ik. 15
‘Stom,’ zegt Joris. Ik wil het er wel over hebben, maar ook weer niet. Kan Joris niet voor één keer wat meer vragen en wat meer zeggen? ‘Hoe was het op school?’ vraagt mama thuis. ‘Pff,’ zucht ik. ‘Gaat wel.’ Ik wil het er wel over hebben, maar ook weer niet. Ik lijk wel op Joris vandaag, ik praat net zo weinig.
Charlottes taart Denk maar niet dat het leuk is thuis. Helemaal niet! Papa is chagrijnig. Boos op van alles. Mama is kwaad op papa. En ik weet niet wat ik ermee aan moet. En dan hebben we Charlotte nog, mijn zusje. Ze is één jaar jonger dan ik. Ze wordt met de dag stiller. Charlotte kan niet tegen ruzies. Dan kruipt ze in een hoek. Dan zit ze in de hoek van haar eigen kamer, op bed, onder een deken. Of in een hoek van de huiskamer, achter een gordijn. Met een boek, of met muziek op haar hoofd, of zomaar een beetje voor zich uit te staren. Als je iets aan haar vraagt of tegen haar zegt, staat ze op en gaat ze naar een andere hoek, zonder iets te zeggen. Ik zou wel met haar willen praten over papa en mama, maar Charlotte wil niet. Niet zolang er zo veel gedoe is. Jammer. Ik heb niet zoveel zin om met mezelf te praten.
16
‘Ga je weer eens taart bakken?’ vraag ik aan Charlotte. Dat kan ze geweldig goed. Ze heeft een cursus op school gevolgd. En omdat ze het zo leuk vindt en zo goed kan, mag ze het ook thuis doen. Ze maakt allerlei soorten taarten. Ze heeft er zelfs eigen kookboeken voor. Iedere week bakt ze er wel eentje. De laatste tijd waren het citroentaarten. Met slagroom of eierschuim of met kwark of met roomkaas, steeds weer een beetje anders. Heerlijk. De chocoladetaarten zijn het allerlekkerste. Maar bij de laatste chocoladetaart werd het een bende. Ik zei iets stoms tegen Charlotte en toen eindigde de hele chocoladetaart in mijn haar. Ik had chocoladehaar en daarna heeft ze geen chocoladetaart meer gebakken. Jammer. Maar nu heeft ze al een paar weken helemaal niet meer gebakken. ‘Geen zin in,’ zegt ze vanuit haar hoek. ‘Zal ik je dan helpen?’ vraag ik. ‘Nee.’ ‘Zullen we taarten maken om mee te gooien?’ ‘Nee.’ In de hoek van ons huis woont ‘nee’. En toch heb ik trek in taart. En ik vind het gezellig om met Charlotte taart te bakken en die met z’n allen op te eten. Ik zou willen dat het weer gezellig is. Nou, dan kóóp ik wel een taart van mijn zakgeld. Hazelnoot-schuimtaart. Die maakt Charlotte nooit. Mama eet drie hapjes. ‘Lekker,’ liegt ze. 17
Papa zegt niets. Hij eet een stuk, zonder op of om te kijken, alsof het een boterham met pindakaas is. Charlotte wil de hazelnoot-schuimtaart niet eens bekijken. Gelijk heeft ze. Het is niets vergeleken met haar citroen‑ of chocoladetaart. In stilte eet ik mijn stuk taart. En het stuk dat mama heeft laten staan. En het stuk van Charlotte. En dan eet ik de rest ook maar op. Maar echt lekker is het niet. Ik ga naar bed, maar ik kan niet slapen. Ik heb buikpijn, ik ben misselijk, ik moet steeds naar de wc. Bah, wat een rotnacht. Ik ga naar papa en mama, maar die liggen nog te kibbelen. Ze sturen me weer naar bed. ‘Eet maar een stukje beschuit, dat helpt tegen de misselijkheid,’ zeggen ze. ‘Ga maar op je rug liggen, met een extra kussen onder je hoofd.’ ‘Het gaat zo wel over,’ zeggen ze. Waarom heb ik een hele taart opgegeten? Waarom heb ik die taart gekocht? Voor de gezelligheid? Nou, dat was een vergissing. Op dit moment is niets gezellig bij ons thuis. Niets. De ochtend is al net zo rot als afgelopen nacht. Ik ben nog steeds misselijk en de buikpijn is nog niet over. Ik blijf vandaag thuis. Papa blijft bij me om voor me te zorgen. ‘Moet je niet naar je werk?’ vraag ik. ‘Ze kunnen me wel missen,’ zegt hij. 18
Ik ben te moe om door te vragen, maar vreemd is het wel. Papa gaat eigenlijk altijd naar zijn werk.
Hoe gaat het? ‘Waarom was je er gisteren niet?’ vraagt de juf op school. ‘Ik had te veel taart gegeten,’ zeg ik. ‘Veel te veel.’ ‘Was hij lekker?’ vraagt de juf. ‘Nee,’ zeg ik. ‘Hoe gaat het thuis?’ ‘Hoezo?’ vraag ik. ‘Gewoon, gaat het goed bij jullie thuis? Is iedereen gezond?’ ‘Ja hoor,’ zeg ik. ‘Niets aan de hand. Papa en mama werken. Charlotte gaat naar school, net als ik. Er is niets bijzonders.’ ‘Mooi,’ zegt de juf. ‘Ja,’ zeg ik. De juf maakt zich zorgen, dat is wel duidelijk. Tussen de tafels staat een been in de weg. Ik struikel erover. ‘Sorry,’ zegt de eigenaar van het been, ‘per ongeluk.’ Maar volgens mij stond dat been expres in de weg. ‘Zak door het ijs,’ zeg ik. ‘Flapdrol,’ hoor ik terug. Ik laat me niet zomaar flapdrol noemen door een flapdrol. Ik geef een duw en krijg een duw terug. Ik geef een klap en krijg een klap terug. Er vallen tafels en stoelen en boeken en er is gedoe en geroep en gezeur van de juf en dan is het voorbij. 19
Misschien was het toch wel per ongeluk en liet die flapdrol me niet expres struikelen maar struikelde ik zelf over die flapdrol zijn voet. Gelukkig is de dag nu voorbij. Ik ga naar huis. Mama is er al. ‘Hoe was het op school?’ vraagt ze. Tja. Net zoals thuis. Matig. Soms slecht, soms goed. Wisselend. Als iedereen gewoon doet en me met rust laat, en als ik zelf gewoon doe en iedereen met rust laat, gaat het zelfs prima. Maar als er aan mijn kop gezeurd wordt, of als ik gepest word, of als ik anderen pest, gaat het een stuk minder. ‘Goed, mam,’ zeg ik dus maar. ‘Fijn, Victor.’ Ik kan niet geloven dat mama me gelooft. Charlotte gelooft me in ieder geval niet, dat zie ik aan haar gezicht. Mama loopt even weg. ‘En, Victor,’ vraagt Charlotte meteen, ‘hoe was het op school?’ ‘En, Charlotte,’ vraag ik, ‘hoe is het thuis?’ We barsten in lachen uit. Mama komt weer binnen. ‘En, mam,’ vraagt Charlotte, ‘hoe was het op je werk?’ ‘Goed hoor,’ zegt mama. ‘En hoe is het thuis?’ vraag ik. ‘Doe niet zo idioot, Victor,’ zegt mama kwaad. ‘Je weet verdomd goed hoe het thuis gaat.’ Ja. Dat weet ik verdomd goed. 20