Onderzoek in opdracht van het Vlaams ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
'KPFTCRRQTV FGEGODGTLWNK
partners in *QIGUEJQQN7PKXGTUKVGKV$TWUUGl
+PIG8CPFGX[XGTG ,QTKU8CP2W[GPDTQGEM &KTM5OKVU QPFGT\QGMUEGPVTWO24#)1&+*7$TWUUGN
Zorgen voor de levenskwaliteit van ouder wordende personen met een handicap Onderzoek in opdracht van het Vlaams Ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Eindrapport december 2008 – juli 2010
Inge Vandevyvere Joris Van Puyenbroeck Dirk Smits Onderzoekscentrum Pragodi, HUBrussel
Foto omslag: de vrouw wiens handen te zien zijn op de voorgrond is doof en blind. Ze leert hoe ze een computer moet gebruiken, met behulp van een vertaler. De taal die wordt gebruikt is tactiele gebarentaal. © Mevrouw B.J. Bolender, Phoenix, Arizona, US
Inhoudstafel
INHOUDSTAFEL
I
LIJST VAN FIGUREN
III
LIJST VAN TABELLEN
IV
VOORWOORD
1
SAMENVATTING
3
1. INLEIDING
7
1.1 ONDERZOEKSVRAGEN 1.2 THEORETISCH KADER 1.3 DEFINIËRING
7 8 9
2. ONDERZOEKSOPZET
11
2.1 FASE 1: SITUATIESCHETS EUROPA 2.2 FASE 2: SITUATIESCHETS VLAANDEREN 2.3 FASE 3: OPSTELLEN VAN VIGNETTES 2.4 FASE 4: DELPHI-ONDERZOEK 2.4.1 DEEL 1: SAMENSTELLING EXPERTENGROEP 2.4.2 DEEL 2: FOCUSGROEPEN 2.4.3 DEEL 3: VRAGENLIJST
11 12 12 12 13 14 15
3. RESULTATEN EUROPA
17
3.1 OMGEVINGSANALYSE EUROPA 3.1.1 OOSTENRIJK 3.1.2 DUITSLAND 3.1.3 FRANKRIJK 3.1.4 ITALIË 3.1.5 NOORWEGEN 3.1.6 FINLAND 3.1.7 IERLAND 3.1.8 VERENIGD KONINKRIJK 3.1.9 ROEMENIË 3.2 TOEKOMSTVISIE VAN DE EXPERTENGROEP
17 17 18 19 20 21 23 24 25 26 28
i
4. RESULTATEN VLAANDEREN
31
4.1 VLAAMSE SITUATIESCHETS 4.1.1 BEVOEGDHEIDSVERDELING VOOR VLAANDEREN 4.1.2 OMSCHRIJVING VAN DE DOELGROEP 4.1.3 MANTELZORG 4.1.4 DIENSTEN EN VOORZIENINGEN 4.1.5 FINANCIËLE ONDERSTEUNING 4.1.6 PRAKTIJKVOORBEELDEN 4.2 DELPHI-ONDERZOEK 4.2.1 DE VRAGENLIJST 4.2.2 VERSPREIDING VRAGENLIJST 4.2.3 RESPONS 4.2.4 BESCHRIJVING RESPONDENTENGROEP 4.2.5 UITGEVOERDE ANALYSES 4.2.6 ANALYSE VAN DE ALGEMENE BELEIDSOPTIES 4.2.7 ANALYSE VAN DE SPECIFIEKE BELEIDSOPTIES 4.2.8 PRIORITEITEN 4.2.9 BESLUIT ANALYSES 4.2.10 EEN ANDER PERSPECTIEF
31 32 33 37 38 50 52 68 68 68 71 72 79 80 100 109 112 113
5. AANBEVELINGEN
119
5.1 VERSTERKEN VAN ZELF -EN MANTELZORG 5.1.1 STIMULEREN VAN INTERSECTORALE INFORMATIEVERLENING EN VRAAGVERDUIDELIJKING 5.1.2 STIMULEREN VAN INTERSECTORAAL CASUSOVERLEG, ZORGPLANNING EN -BEMIDDELING 5.1.3 VERSTERKEN VAN TOEGANKELIJKE ÉN GESPECIALISEERDE AMBULANTE ZORG 5.1.4 GEWOON WAAR HET KAN, SPECIFIEK WAAR HET MOET 5.1.5 VEREENVOUDIGEN VAN ADMINISTRATIE EN AFSTEMMEN VAN BEVOEGDHEDEN 5.2 ZORGGARANTIE, MITS VOORWAARDEN 5.3 STIMULEREN VAN INTERSECTORAAL ONDERNEMERSCHAP 5.3.1 TOEGANKELIJKHEID EN AANPASSINGEN OP BASIS VAN PROFILERING 5.3.2 OUTREACHING I.F.V. SPECIALISATIE 5.3.3 STRUCTURELE SAMENWERKING ROND WONEN, DAGBESTEDING EN VRIJE TIJD 5.3.4 KANSEN BENUTTEN VAN HET WOONZORGDECREET 5.4 FINANCIERINGSASPECTEN 5.4.1 GEBRUIK VAN RECHTVAARDIGE CRITERIA VOOR (HER)VERDELING VAN MIDDELEN 5.4.2 PERSOONSGEBONDEN FINANCIERING 5.4.3 UITBREIDING EN INTERSECTORAAL AANPASSEN VAN MIDDELEN 5.5 VERDER ONDERZOEK 5.5.1 ONTWIKKELEN VAN EEN VERGELIJKEND KADER 5.5.2 EVALUATIE VAN SAMENWERKINGSVERBANDEN TUSSEN OUDEREN- EN GEHANDICAPTENZORG 5.5.3 ONTWIKKELEN VAN EEN VERGELIJKEND KADER VOOR ZORGZWAARTE INSCHALING
119 119 120 121 121 122 123 124 124 125 125 126 127 127 127 128 128 128 129 129
6. BIBLIOGRAFIE
131
ii
Lijst van figuren FIGUUR 1: GROOTTE RESPONDENTENGROEP EN AARD VAN DE RESPONS ...................................................... 71 FIGUUR 2: AANTAL GEVOLGDE OPLEIDINGEN VAN DE RESPONDENTEN .......................................................... 72 FIGUUR 3: AANTAL RESPONDENTEN PER SECTOR ............................................................................................ 73 FIGUUR 4: RELATIEF AANTAL RESPONDENTEN PER SECTOR ............................................................................ 74 FIGUUR 5: AANTAL RESPONDENTEN DIE MET EEN BEPAALDE DOELGROEP VERTROUWD ZIJN ...................... 74 FIGUUR 6: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALDE GROEP VAN ORGANISATIES/VOORZIENINGEN .................................................................................................... 75 FIGUUR 7: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALD TYPE VAN THUISZORGVOORZIENING ............................................................................................................... 75 FIGUUR 8: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALD TYPE VAN OUDERENZORGVOORZIENING.......................................................................................................... 76 FIGUUR 9: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALD TYPE AMBULANTE VOORZIENING BINNEN DE SECTOR GEHANDICAPTENZORG.................................................................................... 77 FIGUUR 10: AANTAL AFFILIATIES VAN RESPONDENTEN MET EEN BEPAALD TYPE VAN (SEMI)RESIDENTIËLE VOORZIENING IN DE SECTOR GEHANDICAPTENZORG .................................................................... 77 FIGUUR 11: AANTAL AFFILIATIES VAN DE RESPONDENTEN MET EEN BEPAALDE GEBRUIKERSORGANISATIE .......................................................................................................................................................... 78 FIGUUR 12: AANTAL RESPONDENTEN PER FUNCTIE ......................................................................................... 78 FIGUUR 13: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID VOOR MODEL 1 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET EEN HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS SAMENWERKING TUSSEN DE GEHANDICAPTENZORG EN GEWONE OUDERENZORG WENSELIJK/HAALBAAR”) ....................................................................... 81 FIGUUR 14: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 1....................................................... 81 FIGUUR 15: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID VOOR MODEL 2 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET EEN HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS ONDERSTEUNING BINNEN DE GEHANDICAPTENZORG WENSELIJK/HAALBAAR”) ................................................................................................................. 85 FIGUUR 16: WENSELIJKHEID VOOR MODEL 2, VOLGENS SECTOR .................................................................. 85 FIGUUR 17: HAALBAARHEID VOOR MODEL 2, VOLGENS SECTOR ................................................................... 86 FIGUUR 18: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 2....................................................... 86 FIGUUR 19: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID MODEL 3 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET EEN HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS ONDERSTEUNING BINNEN DE WOONZORG WENSELIJK/HAALBAAR”) ................................................................................................................. 90 FIGUUR 20: WENSELIJKHEID VOOR MODEL 3, VOLGENS SECTOR .................................................................. 90 FIGUUR 21: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 3....................................................... 91 FIGUUR 22: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID MODEL 4 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET EEN HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS HET BIEDEN VAN MEER ONDERSTEUNING AAN ZELF/MANTEL-/PLEEGZORGERS WENSELIJK/HAALBAAR”) .................................................................... 94 FIGUUR 23: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 4....................................................... 94 FIGUUR 24: WENSELIJKHEID EN HAALBAARHEID VOOR MODEL 5 (“OM OUDER WORDENDE PERSONEN MET EEN HANDICAP TE ONDERSTEUNEN, IS EEN HERZIENING VAN DE TOEKENNING VAN MIDDELEN EN ONDERSTEUNING WENSELIJK/HAALBAAR”) .............................................................................. 97 FIGUUR 25: GROOTTE EN AARD VAN DE NON-RESPONS VOOR MODEL 5....................................................... 97
iii
Lijst van tabellen TABEL 1: VERDEELSLEUTEL VAN DE VERSTUURDE VRAGENLIJSTEN ................................................................ 70 TABEL 2: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 1. ....................................................... 83 TABEL 3: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 2 ........................................................ 88 TABEL 4: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 3 ........................................................ 92 TABEL 5: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 4 ........................................................ 95 TABEL 6: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOOR MODEL 5 ........................................................ 98 TABEL 7: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOLGENS BEPERKING IN GEHANDICAPTENZORG.. 102 TABEL 8: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOLGENS BEPERKING IN WOONZORG ................... 103 TABEL 9: GEMIDDELDES EN STANDAARDAFWIJKINGEN VOLGENS LEEFSITUATIE ........................................ 107 TABEL 10: TOP 5 VAN DE EERSTE VERMELDE BELANGRIJKE BELEIDSOPTIE................................................. 109 TABEL 11: TOP 5 VAN DE TWEEDE VERMELDE BELANGRIJKE BELEIDSOPTIE ............................................... 110 TABEL 12: TOP 5 VAN DE DERDE VERMELDE BELANGRIJKE BELEIDSOPTIE .................................................. 110 TABEL 13: TOP 15 VAN BELEIDSOPTIES VOLGENS PRIORITEIT .................................................................... 111 TABEL 14: BESTE OPTIES BIJ SAMENWERKING, VOLGENS DE ERVARINGSDESKUNDIGEN .......................... 115 TABEL 15: BESTE OPTIES BIJ GEHANDICAPTENZORG, VOLGENS DE ERVARINGSDESKUNDIGEN ................ 116 TABEL 16: BESTE OPTIE BIJ WOONZORG, VOLGENS ERVARINGSDESKUNDIGEN ......................................... 116 TABEL 17: BESTE OPTIES BIJ ZELFZORG, VOLGENS ERVARINGSDESKUNDIGEN .......................................... 117 TABEL 18: BESTE OPTIE BIJ HERZIENING MIDDELEN, VOLGENS ERVARINGSDESKUNDIGEN ...................... 117
iv
Voorwoord
In onze samenleving is er heel wat aandacht voor de vergrijzing van de bevolking en de grote uitdagingen voor het beleid die hiermee gepaard gaan. Minder aandacht is er doorgaans voor knelpunten die ontstaan door het verouderingsproces van specifieke doelgroepen. Dit onderzoek, in opdracht van het Vlaams Ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, tracht het hiaat voor de Vlaamse zorgsituatie van ouder wordende personen met een handicap op te vullen. Vanuit de wetenschap en de praktijk weten we al langer dat ook personen met een handicap delen in een groeiende levensverwachting. Onderzoek toont aan dat vooral de uitstekende kwaliteit van de medische hulpverlening hier heeft toe bijgedragen. Maar de zorg voor de goede oude dag beperkt zich niet tot een exclusieve aandacht voor het medische. Een kwaliteitsvol leven betekent dat aan heel veel aspecten aandacht moet besteed worden, van sociale relaties tot huisvesting, van een zinvolle dagbesteding tot een aangepaste dagelijkse verpleegkundige verzorging. Heel wat mantelzorgers en hulpverleners uit de welzijnssector dragen momenteel al „zorg voor de levenskwaliteit van ouder wordende personen met een handicap‟. Het Vlaams Ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin wenste door middel van onderzoek het huidige zorgaanbod in kaart te brengen en na te gaan welke mogelijkheden er zijn om in de toekomst kwaliteitsvolle hulpverlening te blijven garanderen. Voor u ligt het resultaat van een onderzoeksproject dat van start ging in januari 2009 en liep tot juli 2010. De onderzoekers wensen de leden van de stuurgroep te bedanken: Fred Deven (voorzitter), Lut Vanden Boer, Joost Bronselaer, Erik Dekker, Etienne Clevers, Mariella Maes, Jurn Verschraegen, Walter Brusselaers, Ritje Pauwels, Mie Moerenhout, Catherine Molleman en Prof. Dr. Bea Maes. Voor de analyse van zorgvoorzieningen in Europa konden de onderzoekers beroep doen op de medewerking van the European Association of Service Providers for Persons with Disabilities (EASPD). Bijzondere dank aan dhr. Luk Zelderloo. Tot slot past het alle deelnemers aan het onderzoek te bedanken. De resultaten zijn tot stand gekomen dankzij de inbreng van vele deskundigen, die de tijd en moeite namen om bovenop hun dagelijkse job energie te stoppen in focusgroepen en vragenlijsten. Dank daarvoor.
1
2
Samenvatting Het voorliggende onderzoek zoekt een antwoord op de vraag welke ondersteunings- of opvangvormen de meest geschikte zijn voor ouder wordende personen met een handicap in Vlaanderen, rekening houdend met de aard en de ernst van de handicap en de leefsituatie van de persoon. Het tracht het aanbod in Vlaanderen, de randvoorwaarden en kritische succesfactoren in kaart te brengen. Het onderzoekt tevens welke pistes andere Europese landen bewandelen met betrekking tot de ondersteuning of opvang van deze doelgroep. In het eerste hoofdstuk wordt de probleemstelling van het onderzoek geschetst, het theoretisch kader van „ageing in place‟ aangegeven en de terminologie (van het woonzorgdecreet) verduidelijkt. We vertrekken van een brede probleemstelling. Bij het zoeken naar een geschikt aanbod gaat het niet enkel om een verzorgingsvraagstuk, maar om een brede waaier van zorg, ondersteuning en hulpmiddelen i.f.v. kwaliteit van leven als multidimensionaal concept. In het tweede hoofdstuk komt het onderzoeksopzet aan bod. We bespreken welke onderzoeksstappen we namen. Voor de eerste fase van het onderzoek, het in kaart brengen van de Europese situatie, kwam een beeld tot stand op basis van een focusgroep met praktijkdeskundigen uit verschillende Europese landen. Deze deskundigen vulden ook een vragenlijst in. De Europese expertengroep werd geraadpleegd om na te gaan wat de toekomstvisie is in Europa: welke ondersteuningsof opvangvormen moeten volgens hen in de toekomst uitgebouwd worden? Na de Europese dataverzameling volgde de analyse van de Vlaamse situatie. Aan de hand van een literatuuronderzoek kregen we een zicht op de werking en regelgeving van de verschillende zorgsectoren, in het bijzonder de sector gehandicaptenzorg en de woonzorgsector. Nadien volgde de eerste fase van een gestructureerd delphi-onderzoek. In vier focusgroepen, bestaande uit praktijk- en ervaringsdeskundigen, werd een bespreking gevoerd op basis van prototypische vignettes (casussen), om een overzicht te krijgen van mogelijke, wenselijke en haalbare ondersteuningsopties. Op basis van de inhoud uit de focusgroepen werd in een tweede fase van het delphi-onderzoek een vragenlijst ontworpen, waarmee de opties aan een veel bredere groep deskundigen werden voorgelegd. Het derde hoofdstuk beschrijft de resultaten van de Europese studie. We komen tot een bespreking van het zorglandschap in tien Europese landen, waarbij getracht werd om zowel de zorg voor ouderen als de zorg voor personen met een handicap in kaart te brengen. Na de bespreking van de huidige situatie van de doelgroep per land, wordt ingegaan op de toekomstvisie van Europa. Een duidelijke tendens binnen Europa is de nadruk op wonen in de lokale gemeenschap („community living‟). Mensen willen zo lang mogelijk thuis blijven wonen in de vertrouwde omgeving. Mantelzorg wordt daarbij steeds belangrijker, wat zich ook vertaalt in verschillende initiatieven in Europa om mantelzorgers (financieel) te ondersteunen. Vanuit de voorzieningen wordt gestreefd naar meer vraaggestuurde zorg, op maat van de persoon. Ook op financieel vlak heeft de vraag naar flexibele zorgtrajecten gevolgen: persoonsgebonden (of –volgende) budgetten zijn praktisch in elk land ingevoerd. Belangrijke voorwaarde bij zorg op maat is een betere afstemming en samenwerking tussen de verschillende zorgvoorzieningen, -
3
regio‟s, en –wetgevingen. In enkele landen zijn ook prioriteiten gelegd in functie van de betaalbaarheid van de zorg: gespecialiseerde zorg is voorbehouden voor mensen met de zwaarste zorgbehoeften. Een probleem voor zorgvoorzieningen in veel Europese landen is het vinden van geschikt personeel. In enkele landen kampt de zorgsector zelfs met een zwarte markt voor de (geassisteerde) mantelzorg. Wat ouder wordende personen met een handicap betreft zijn er net als in Vlaanderen verschillende initiatieven in de praktijk, maar ontbreekt nog een wettelijk kader. De resultaten voor Vlaanderen worden besproken in het vierde hoofdstuk. We doen een voorstel voor een definitie waarmee de doelgroep kan omschreven worden. Ouder wordende personen met een handicap zijn 1) mensen ouder dan 65 jaar die een handicap hebben van bij de geboorte of nadien hebben verworven, en 2) mensen jonger dan 65 jaar met ouderdomsverschijnselen die zodanige beperkingen in het functioneren en participatieproblemen opleveren dat ze vergelijkbaar zijn met die van een handicap. De leeftijd waarop de handicap is verworven, is in dit geval van geen belang. Dit onderzoek adviseert een definitie waarbij een leeftijdsgrens wordt verlaten. Deze conclusie wordt overigens gedragen door het oordeel van het werkveld. Na de doelgroepomschrijving wordt het aanbod in het Vlaamse zorglandschap voor de doelgroep beschreven: mantelzorg, thuiszorg, ambulante voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg, ouderenzorg, residentiële voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg en enkele voorzieningen uit de belendende sectoren. Ook de financiële ondersteuningsmogelijkheden voor de doelgroep worden besproken. Er wordt afgerond met verschillende voorbeelden uit de praktijk waar een aanbod gedaan wordt specifiek voor ouder wordende personen met een handicap. In het tweede deel van hoofdstuk vier worden de resultaten van het delphi-onderzoek besproken. De deskundigen geven aan dat samenwerking tussen sectoren wenselijk is, maar de vorm en de mate waarin deze samenwerking concreet gestalte kan krijgen, is op basis van de resultaten nog niet concreet afgebakend. Samenwerking wordt gezien in functie van het afstemmen en in kaart brengen van het bestaande zorgaanbod. De sector gehandicaptenzorg is zelf vragende partij om in levenslange zorg te voorzien voor ouder wordende personen met een handicap en vraagt daarvoor ook de nodige ondersteuning. De woonzorgsector biedt zich onder bepaalde voorwaarden aan als alternatief. Voor de woonzorg geven de deskundigen aan dat ondersteuning mogelijk zou moeten zijn in specifieke gevallen, bijvoorbeeld voor personen die al inclusief of (nog) zelfstandig wonen. De meest prioritaire beleidsoptie is volgens de deskundigen het ondersteunen van mantel-/zelf-/ pleegzorg: de verschillende opties binnen dit model kunnen over de sectoren heen op heel veel instemming rekenen. Wat de herziening van middelen en ondersteuning betreft, geven de deskundigen aan dat de functionele graad van beperking het bepalend criterium moet worden. Ook het uniformiseren van de inschaling van zorg wordt aangeraden. Voor personen met ernstige en complexe functiebeperkingen wordt de voorkeur gegeven aan opvang binnen de sector gehandicaptenzorg. De keuze tussen de sector gehandicaptenzorg of woonzorg zou mogelijk moeten zijn voor personen met minder zware beperkingen. Voor de woonzorgsector betekent dit in de meeste gevallen dat de bestaande voorzieningen moeten worden aangepast. Voor ouder wordende personen met een handicap en dementie is er vanuit de praktijk vraag naar het aanpassen van de woonzorg om deze doelgroep op te vangen. Voor twee doelgroepen bestaat minder duidelijkheid waar zij best terecht kunnen: ouder wordende personen met jongdementie
4
en ouder wordende personen met een handicap en gedrags- of psychische problemen. In de resultaten wordt verder ingegaan op deze „knelpunt‟ problematieken. Wat de invloed van de leefsituatie betreft, is voor de verschillende woonvormen binnen de sector gehandicaptenzorg zowel een overgang naar de woonzorg als binnen de eigen sector wenselijk. Enkel voor tehuizen niet-werkenden wordt een overgang naar de ouderenzorg als minder wenselijk beschouwd. Tot slot blijkt uit de analyses dat vraaggestuurde zorg en het ondersteunen van zelf/mantel/pleegzorgers („ageing in place‟) hoog op het verlanglijstje staan. Wat betreft de aanbevelingen stellen de onderzoekers maatregelen voor die de zelf/mantel/pleegzorg kunnen versterken: intersectorale informatieverlening en – vraagverduidelijking als basisvoorwaarde, intersectoraal casusoverleg, zorgplanning en – bemiddeling als een begeleidend trajectgegeven, een versterking van de ambulante zorg in al zijn vormen, en een beleid dat uitgaat van subsidiariteit en afstemming zoekt over de grenzen van de eigen bevoegdheden heen. Wanneer gezinsvervangende woonopvang aan de orde is, spreekt dit onderzoek geen keuze uit voor deze of gene sector als de meest aangewezen optie voor de toekomst. Op basis van zowel theorie, de mening van experten en het oordeel van het werkveld, concluderen we dat een en-én verhaal nodig zal zijn in de toekomst. Het idee van zorggarantie is pas mogelijk door een doorgedreven samenwerking tussen verschillende sectoren en beleidsniveaus. Subsidiariteit zou vorm kunnen krijgen op basis van een uniforme beoordeling op vlak van zorgzwaarte. Het beleid kan samenwerking promoten door op lokaal niveau ondernemerschap te faciliteren, op sectoraal vlak outreaching te ondersteunen en structurele samenwerkingsverbanden toe te laten. Het woonzorgdecreet biedt kansen, zoals uit sommige praktijkvoorbeelden al blijkt. Wat betreft financiering komen we tot de suggestie dat een handicap en een verouderingsproblematiek in financiële termen vergelijkbaar zouden moeten kunnen gemaakt worden. Het vergelijken en afstemmen van de verschillende zorgzwaarte instrumenten kan er voor zorgen dat ouder wordende personen met een handicap makkelijker gebruik kunnen maken van zorgaanbieders uit zowel de gehandicapten- als woonzorgsector. Voor een verouderende doelgroep die zich beweegt op de scheidingslijn tussen welzijnssectoren, is een goede samenwerking tussen alle reguliere en gespecialiseerde diensten en voorzieningen van levensbelang.
5
6
1.
INLEIDING
Startpunt van het voorliggende onderzoek is dat de levensverwachting van personen met een handicap die, net als in de rest van Europa, ook in Vlaanderen stijgt. Deze trend heeft onder meer tot gevolg dat ouder wordende personen met een handicap naast problemen die eigen zijn aan hun handicap, in toenemende mate geconfronteerd worden met problemen die voortvloeien uit het verouderingsproces. Voor zorgvoorzieningen vormt de doelgroep een groeiende uitdaging: woonzorgcentra zijn niet altijd aangepast aan de noden van ouder wordende personen met een handicap, en zorgvoorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg zien zich verplicht om hun aanbod aan te passen aan het verouderingsproces van hun cliënten. Dit maakt dat de organisatie van de zorg en de ondersteuning voor deze specifieke doelgroep niet evident is, en de overheid hier voor een duidelijke uitdaging wordt geplaatst: hoe kwaliteit van zorg blijven garanderen in functie van een zo goed mogelijke kwaliteit van bestaan? In de literatuur worden diverse beleidspistes overwogen en omschreven om ouder wordende personen met een handicap gepaste zorg te bieden. Deze zijn onder meer opvang binnen de bestaande voorzieningen van de woonzorgsector, opvang in de sector gehandicaptenzorg, intense samenwerking tussen beide sectoren en het delen/uitwisselen van middelen (kennis, dienstverlening, personeelscompetenties), en een versterking van de mantel-/zelf-/en pleegzorg. De keuze voor een zorgaanbod staat in nauw verband met de factoren die de levenskwaliteit van ouder wordende personen met een handicap bepalen. Het zorgaanbod dient immers niet alleen aan medische eisen, maar ook aan criteria op andere levensdomeinen tegemoet te komen. Daar nog onvoldoende gekend is welke factoren precies de levenskwaliteit van de doelgroep bepalen, was het voor de start van het onderzoek nog onduidelijk wat de meest geschikte opvangen ondersteuningsvorm(en) is/zijn voor ouder wordende personen met een handicap en welke randvoorwaarden cruciaal zijn om deze ondersteuning en opvang te kunnen bewerkstelligen.
1.1 Onderzoeksvragen Binnen dit onderzoek willen we dan ook nagaan welke factoren inzake levenskwaliteit van ouder wordende personen met een handicap, gedifferentieerd naar de aard en de ernst van de handicap en naar de leefsituatie, meespelen in de vraag naar de meest gepaste zorg -en ondersteuningsvormen in Vlaanderen. Deze vraag wordt uitgesplitst in 4 deelvragen waarop we een antwoord willen zoeken, zoals geformuleerd door de opdrachtgever: 1) Welke is/zijn de meest geschikte ondersteunings-/opvangvorm(en) voor ouder wordende personen met een handicap in Vlaanderen, rekening houdend met de aard en de ernst van de handicap en met de leefsituatie?
7
2) Welke zijn de randvoorwaarden en kritische succesfactoren voor het bewerkstelligen van de meest geschikte ondersteunings-/opvangvorm(en) in Vlaanderen, rekening houdend met de verschillende betrokken actoren? 3) Welke pistes bewandelen andere landen met betrekking tot de ondersteuning/opvang van ouder wordende personen met een handicap? 4) Welke good practices kunnen we in Vlaanderen detecteren?
1.2 Theoretisch kader Het voorgesteld onderzoek vertrekt vanuit kaders die zowel een structurerende als normatieve functie hebben: enerzijds stuurden zij de dataverzameling en analyse, anderzijds bakenden zij een veld van „good practices‟ af. Kwaliteit van leven Uitgaan van kwaliteit van leven betekent dat bij het uitvoeren van kwaliteitsevaluaties de uniformiteit van processen en procedures plaats maakt voor de diversiteit van persoonlijk bepaalde resultaten. Men gaat na in welke mate diensten en voorzieningen bijdragen aan het faciliteren van een betere levenskwaliteit voor individuele personen met een handicap en hun directe omgeving (Maes & Petry, 2000). Omdat geen eenduidige definitie voor 'kwaliteit van leven' kan gevonden worden, omschrijven we het begrip met behulp van vijf essentiële richtlijnen (Schalock, 2000): 1) Kwaliteit van leven is een multidimensioneel concept, dat bepaald wordt door individuele en omgevingsfactoren. 2) Kwaliteit van leven moet uit dezelfde factoren en relaties zijn samengesteld voor personen met en zonder handicap. 3) Kwaliteit van leven is een combinatie van objectieve levensomstandigheden en subjectief welbevinden. 4) Een goede kwaliteit van leven wordt ervaren wanneer tegemoet gekomen wordt aan iemands noden en wanneer iemand de mogelijkheid heeft om een beter bestaan na te streven. 5) Kwaliteit van leven is gebaseerd op individuele noden, keuzes en controle. In de grote verscheidenheid aan literatuur rond kwaliteit van leven is een massa aan indicatoren ontwikkeld. Als mogelijke factoren die iemands kwaliteit van leven kunnen bepalen noemen Hughes e.a. (1995): woonomgeving, werk, recreatie en vrije tijd, sociale relaties en interacties, psychologisch welbevinden, zelfbepaling, autonomie, persoonlijke competentie, maatschappelijke aanpassing, vaardigheden tot onafhankelijk leven, maatschappelijke integratie, normalisatie, ondersteuning via hulpverlening, individuele en sociale demografische indicatoren, persoonlijke ontwikkeling en voldoening, sociale aanvaarding, sociale status en ecologische afstemming, fysisch en materieel welbevinden, en verantwoordelijkheden als burger. Naast kwaliteit van leven is ook het begrip zinvol of succesvol ouder worden cruciaal voor dit onderzoek. Bigby (2004) somt de volgende kernbetekenissen op voor het zinvol of succesvol ouder worden van mensen met een verstandelijke beperking: 1) „continuity
8
and security': zich thuis kunnen voelen; 2) 'purpose': op gepaste wijze actief kunnen blijven; 3) „belonging': vrienden en familie om zich heen houden, en 4) „health and care‟: gezond blijven, zich verzorgen en verzorgd worden. Handicap is een toegevoegd risico voor exclusie op oudere leeftijd. Vrij recent erkende een consortium van belanghebbende Europese organisaties dat het gevaar voor sociale uitsluiting reëel is voor ouder wordende personen met een handicap. In de “Graz declaration on disability and ageing” (Weber & Wolfmayr, 2006) lezen we onder meer: “de actoren delen een bezorgdheid omtrent meervoudige discriminatie: sociale uitsluiting, armoede, verwaarlozing en misbruik […] Mensen moeten gelijke rechten hebben op vlak van een goede gezondheidszorg […] Zo zelfstandig mogelijk kunnen leven binnen de gemeenschap is te verkiezen boven het „wegsluiten‟ van mensen.[…] Dialoog tussen alle belanghebbenden moet mogelijk zijn op elk bestuursniveau.” Ageing in place „Ageing in place‟ wordt door Bigby gedefinieerd als “allowing the elder to remain in the living situation of their choice for as long as they wish and are able to” (2004). Het huidige aanbod aan voorzieningen en diensten volstaat vaak niet om ouder wordende personen met een handicap „thuis‟ oud te laten worden (Van Puyenbroeck & Smits, 2008). De draaglast voor mantelzorgers is vaak heel groot en de ondersteuningsmiddelen die tot hun beschikking staan zijn vaak onvoldoende. Woonzorgcentra zijn niet altijd in staat aangepaste zorg te verlenen voor specifieke doelgroepen, zoals mensen met een handicap. Voorzieningen voor mensen met een handicap hebben vaak onvoldoende middelen en kennis om zich aan te passen aan het ouderwordingsproces van hun gebruikers. De keuzes van mensen kunnen bijgevolg niet altijd gerealiseerd worden. In verband met de plaats waar ouder wordende mensen kunnen ondersteund worden, omschreven Seltzer en Kraus (1987) drie 'macro' opties: 1) Gespecialiseerde zorg: het ontwikkelen en uitbouwen van specifieke, aangepaste zorg voor ouder wordende mensen met een beperking; 2) Leeftijdsinclusie: het opnemen van ouder wordenden in de ondersteuningsmodaliteiten voor jongere mensen met een handicap; 3) Generische inclusie: het opnemen van ouder wordenden in de ondersteuningsmodaliteiten voor oudere mensen zonder handicap. In het eigen onderzoek voegen we daar de optie 4) „ageing in place‟ aan toe: zelf kunnen kiezen waar men ouder wenst te worden.
1.3 Definiëring In dit onderzoek worden twee zorgsectoren betrokken, namelijk de sector woonzorg en de sector van zorg voor personen met een handicap. Omdat de twee sectoren sterk van elkaar verschillen en professionelen uit de ene sector vaak geen zicht hebben op de werking van de andere sector, willen we eerst enkele sectorale termen die in dit rapport veel gebruikt worden, kort toelichten. Binnen de woonzorg is er momenteel een overgangsperiode wat betreft wetgeving. Er is een nieuw woonzorgdecreet ontwikkeld en goedgekeurd, waar nog niet alle uitvoeringsbesluiten van zijn uitgewerkt. Binnen dit onderzoek hebben we de nieuwe terminologie van het woonzorgdecreet gevolgd. In het woonzorgdecreet wordt een
9
onderscheid gemaakt tussen de ouderenzorg, voorzieningen waar zorg binnen een thuisvervangend milieu aangeboden wordt, en de thuiszorg, voorzieningen waar zorg in functie staat van het leven in het natuurlijk thuismilieu. De voorzieningen worden gesubsidieerd of ondersteund door het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid (VAZG). Wanneer we de termen woonzorg of woonzorgsector gebruiken in de tekst, wordt zowel verwezen naar de ouderenzorg als naar de thuiszorg. De sector van zorg voor personen met een handicap wordt in het rapport omschreven als de sector gehandicaptenzorg. Om beroep te kunnen doen op de voorzieningen binnen deze sector, is een inschrijving in het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) noodzakelijk. Binnen dit onderzoek ligt de focus op de voorzieningen voor volwassenen vanaf 18 jaar. De ambulante voorzieningen bieden begeleiding bij het (zelfstandig) wonen, de (semi-)residentiële voorzieningen bieden opvang overdag en/of „s nachts. Wanneer we de term „sector gehandicaptenzorg‟ gebruiken in de tekst, verwijzen we naar de ambulante en (semi-)residentiële voorzieningen voor volwassen personen met een handicap.
10
2.
ONDERZOEKSOPZET
Om de vier onderzoeksvragen te beantwoorden, doorliep het onderzoek vier fases. In de eerste fase van het onderzoek zochten we een antwoord op de onderzoeksvraag betreffende de Europese situatie van de doelgroep. Tijdens de tweede fase gingen we dieper in op de Vlaamse situatie van de doelgroep. In de derde fase ontwierpen we vignettes, die een aanzet vormden om tot beleidsopties te komen. Tijdens de laatste fase werden de beleidsopties via focusgroepen in kaart gebracht en werden ze op brede, intersectorale, schaal bevraagd.
2.1 Fase 1: Situatieschets Europa Door middel van netwerking en een literatuuronderzoek gingen we na hoe dezelfde probleemstelling wordt benaderd in een selectie van Europese landen: Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Finland, Ierland, Verenigd Koninkrijk en Roemenië. Tot de deelonderzoeksvragen behoorden: a) Een precieze afbakening van de doelgroep, op basis van verschillende geldende definities binnen de welzijnssectoren. b) Een overzicht van alle mogelijke diensten binnen de verschillende welzijnssectoren waar de doelgroep gebruik kan van maken. c) Is er samenwerking tussen de verschillende welzijnssectoren? Zo ja, wat zijn voorbeelden van dergelijke „good practices‟? d) Zijn er middelen voor specialisatie voorzien in de verschillende welzijnssectoren? Zo ja, wat zijn voorbeelden van dergelijke „good practice‟? We hebben deze vragen beantwoord met behulp van Europese praktijkdeskundigen, aangevuld met literatuur. De onderzoekspartner EASPD1 leverde via haar netwerk een bijdrage door het aan- en samenbrengen van Europese contactpersonen, die kennis hebben over en toegang hebben tot beleidsteksten in de verschillende Europese landen. Deze praktijkdeskundigen werden in een focusgroep samengebracht op de conferentie “International Conference on Bridging Knowledge in Long Term Care and Support. Crossing Boundaries Between Ageing and Disability” (Barcelona, 5-7/3/2009). We ontwikkelden twee instrumenten om de Europese situatie in kaart te brengen: een discussienota met vijf stellingen (zie bijlage 1) en een vragenlijst (zie bijlage 2). Met de vragenlijst wilden we de huidige situatie van ouder wordende personen met een handicap per land in kaart brengen. Aan de hand van de stellingen wilden we de toekomstvisie bespreken van de praktijkdeskundigen wat betreft de ondersteuning van deze doelgroep. Tijdens de focusgroep met de Europese praktijkdeskundigen legden we de vijf stellingen voor. De vragenlijst werd na de focusgroep verspreid onder de deskundigen.
1
European Association of Service Providers for people with Disabilities.
11
De resultaten van de eerste onderzoeksfase worden weergegeven in het derde hoofdstuk (Resultaten Europa) van dit rapport.
2.2 Fase 2: Situatieschets Vlaanderen Via een literatuuronderzoek werd een antwoord gezocht op dezelfde vragen als het Europese literatuuronderzoek, maar dan voor het Vlaamse niveau. Om de vraag naar good practices in Vlaanderen te beantwoorden, werden telefonische interviews afgenomen met voorzieningen die initiatieven hebben opgezet specifiek voor ouder wordende personen met een handicap. De selectie is exemplarisch. We hebben getracht initiatieven uit verschillende sectoren en m.b.t. verschillende levensdomeinen op te nemen in het overzicht. De resultaten van deze onderzoeksfase worden weergegeven in het vierde hoofdstuk (Resultaten Vlaanderen) van dit rapport.
2.3 Fase 3: Opstellen van vignettes Op basis van het Europese en Vlaamse literatuuronderzoek werden korte prototypische scenario‟s uitgeschreven met telkens een interpretatie van veronderstelde voor- en nadelen van een specifieke (zorg)situatie van een ouder wordende met een handicap. Deze „vignettes‟ (zie bijlage 3) varieerden op basis van een beperkt aantal criteria: a) b) c) d)
Leeftijd Aard van de handicap Ernst van de handicap Leefsituatie: a. financiële situatie b. voorgeschiedenis/draagkracht informele zorg c. voorgeschiedenis/beschikbaarheid formele zorg
De bedoeling van de vignettes was dat ze doorheen het verloop van het onderzoek een baken konden zijn voor de discussie: “wat is wenselijk/haalbaar in het geval van …?”.
2.4 Fase 4: Delphi-onderzoek Om de eerste twee onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden was een blik in de toekomst nodig. Een methode die erg zinvol is om goede praktijken op te stellen in domeinen met minder kennis (zoals de toekomst), is de Delphi-methode. Deze methode is gangbaar voor het bieden van antwoorden op complexe beleidsvraagstukken, waar vragen over haalbaarheid en wenselijkheid centraal staan. Eerst beschrijven we deze methode algemeen, vervolgens spitsen we de beschrijving toe op het beantwoorden van de eerste twee onderzoeksvragen (zie deel 1 tot deel 5).
12
Delphi-methode De Delphi-methode berust op een gestructureerd proces om de kennis van een groep experten te verzamelen en te 'distilleren' door middel van een reeks van vragenlijsten en/of discussierondes waartussen steeds een gecontroleerde vorm van feedback plaatsvindt (Adler & Ziglio, 1996). Men gaat er van uit dat voor een bepaald beleidsthema, een groep van experten kan samengesteld worden, die de beleidsmaker voldoende informatie kan verschaffen om bepaalde beslissingen te nemen. Er wordt dus gewerkt met een selecte steekproef. Meestal betreft het een probleemstelling waarin men geconfronteerd wordt met een zeker gebrek aan kennis vooraf, of een situatie waarin heel veel verschillende meningen heersen over welk beleid er al dan niet moet gevoerd worden. Dit soort probleemstellingen impliceert telkens een vorm van 'onzekerheid'. De onzekerheid kan bestaan uit het ontbreken van informatie over oorzaken (wat ging vooraf?) of gevolgen (wat mag men verwachten?), of, fundamenteler, uit het ontbreken van een theoretisch kader (hoe dienen huidige of toekomstige gebeurtenissen 'geduid' te worden, welke visie dient men te hanteren?). De Delphi-methode richt zich op een bepaald soort kennis, niet zozeer empirisch bewezen feiten, dan wel vormen van ervaring, inzicht en 'geïnformeerd oordeel' ('informed judgement'). De delphi-methode is een kwalitatieve onderzoeksmethode, die met cijfers kan ondersteund worden. Het kwalitatieve aspect legt de nadruk op het in kaart brengen van diversiteit, het opmaken van een staalkaart aan mogelijkheden, zodanig dat het beleid een geïnformeerde keuze kan maken.
2.4.1 Deel 1: samenstelling expertengroep Voor onze focusgroepen zochten we een 40-tal geschikte praktijk- en ervaringsdeskundigen die zicht hebben op de situatie van ouder wordende personen met een handicap binnen hun domein. Praktijkdeskundigen zijn professionelen uit voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg of de woonzorg. Ervaringsdeskundigen zijn ouder wordende personen met een handicap zelf of iemand uit het sociaal netwerk van deze personen. Voor de praktijkdeskundigen gingen we op zoek in volgende sectoren: a) Thuiszorgvoorzieningen2: diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, diensten voor logistieke hulp, lokale en regionale dienstencentra, diensten maatschappelijk werk van het ziekenfonds, diensten voor oppashulp, diensten voor gastopvang, diensten voor thuisverpleging, centra voor herstelverblijf. b) Ouderenvoorzieningen: woon- en zorgcentra, dagverzorgingscentra, centra voor kortverblijven, assistentiewoningen. c) Ambulante voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg: thuisbegeleiding, begeleid wonen, zelfstandig wonen, beschermd wonen, geïntegreerd wonen, trajectbegeleiding, pleegzorg, wonen onder begeleiding van een particulier 2
Zie hoofdstuk 3 (Resultaten Vlaanderen) voor een uitgebreide beschrijving van de verschillende voorzieningen in de sector gehandicaptenzorg en de woonzorg.
13
d) (Semi-)residentiële voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg: dagcentra, tehuizen voor (niet-)werkenden e) Vertegenwoordigers van het beleid: VAPH, VAZG. We contacteerden verschillende koepels van de betrokken sectoren, met de vraag of zij geschikte praktijkdeskundigen konden aanbrengen. Voor de groep ervaringdeskundigen streefden we een diverse samenstelling na wat betreft zorgvormen waarop beroep kan gedaan worden en functiebeperkingen waarmee men in de praktijk te maken heeft. Voor de ervaringsdeskundigen voorzagen we een onkostenvergoeding om deel te nemen aan de focusgroepen. We gingen op zoek naar ervaringsdeskundigen in volgende organen: a) Gebruikersorganisaties voor personen met een handicap b) Belangenorganisaties voor oudere personen c) Mantelzorgorganisaties We streefden een representatieve verdeling volgens sectoren na en probeerden deskundigen uit verschillende provincies te betrekken in de focusgroepen. Er waren in totaal 37 ervarings- en praktijkdeskundigen die effectief deelgenomen hebben aan een focusgroep (zie deelnemerslijst in bijlage 4).
2.4.2 Deel 2: focusgroepen We organiseerden vier focusgroepen: a) een focusgroep met praktijkdeskundigen residentiële gehandicaptenzorg (1) b) een focusgroep met praktijkdeskundigen residentiële gehandicaptenzorg (2) c) een focusgroep met praktijkdeskundigen gehandicaptenzorg d) een focusgroep met ervaringsdeskundigen gehandicaptenzorg
uit
de
ouderenzorg
en
(semi-)
uit
de
ouderenzorg
en
(semi-)
uit
de
thuiszorg
en
ambulante
uit de woonzorg en de sector
We opteerden in deze studie voor gemengde focusgroepen (woonzorgsector en de sector gehandicaptenzorg). Hoewel deze focusgroepen soms moeilijker zijn voor de onderzoekers, hebben ze als voordeel dat ze de twee sectoren dichter bij elkaar brengen: men leert elkaar beter kennen. We kozen voor twee focusgroepen met praktijkdeskundigen uit de ouderen- en (semi-)residentiële gehandicaptenzorg omwille van het groot aantal voorzieningen binnen deze zorgvormen. De deskundigen bespraken de vignettes tijdens een gesprek van twee uur. Aan de focusgroepen werden vragen voorgelegd over: a) De algemene wenselijkheid en haalbaarheid ondersteuningsmogelijkheden voor de doelgroep.
van
de
verschillende
14
b) Meer concreet: de wenselijkheid en haalbaarheid van verschillende ondersteuningsmogelijkheden voor de scenario‟s in de vignettes. c) Indien meerdere opties werden voorgesteld diende de groep randvoorwaarden/succesfactoren aan te geven: “dit kan maar werken als…”, “Dit mag/moet leiden tot dit soort gewenste uitkomst”. De focusgroepen werden eerst omgezet in letterlijke transcripties en vervolgens geanalyseerd met behulp van Nvivo, een programma voor kwalitatieve data-analyse. Een analyseschema werd opgesteld aan de hand van de vier onderzoeksvragen waarop we een antwoord wilden (zie bijlage 5). Na de samenkomst van de focusgroepen werd een staalkaart opgemaakt van mogelijke/wenselijke/haalbare ondersteuningsopties (zie ook bijlage 5).
2.4.3 Deel 3: vragenlijst De wenselijkheid en haalbaarheid van verschillende beleidsopties, in kaart gebracht via de focusgroepen, werden voorgelegd aan een bredere groep van deskundigen met behulp van een vragenlijst (zie bijlage 6). De bedoeling van deze vragenlijst was de grootte van het draagvlak voor bepaalde opties in kaart te brengen en in cijfers te kunnen uitdrukken. Er werd opnieuw een evenwichtige samenstelling van de steekproef over alle actoren en Vlaamse regio‟s nagestreefd (voor uitvoerige bespreking, zie 4.2.1 Verspreiding vragenlijst). In de vragenlijst werden de volgende opties voorgelegd ter beoordeling op vlak van wenselijkheid en haalbaarheid: a) Een staalkaart van algemene beleidsopties. b) Een staalkaart van specifieke opties volgens handicap en leefsituatie. Het resultaat van deze fase is een gegevenstabel waarin de mogelijke algemene en afgebakende beleidsopties getoetst zijn op vlak van wenselijkheid en haalbaarheid in een ruimere responsgroep. In het vierde hoofdstuk (Vlaamse resultaten) worden de resultaten van het delphionderzoek weergegeven (zie 4.2 Delphi-onderzoek).
15
16
3.
RESULTATEN EUROPA
Om het Vlaamse onderzoek beter te kunnen kaderen, schetsen we in dit derde deel wat de situatie is in een aantal andere Europese landen. We gaan na welke pistes andere landen bewandelen met betrekking tot de ondersteuning en opvang van ouder wordende personen met een handicap. Eerst wordt ingegaan op de huidige situatie in deze landen, daarna schetsen we een gezamenlijke Europese toekomstvisie. De informatiebronnen voor deze situatieschets zijn: 1) een focusgroep met Europese praktijkdeskundigen, 2) een vragenlijst ingevuld door dezelfde en andere Europese praktijkdeskundigen en 3) een korte aftoetsing van de verkregen informatie via literatuur. De situatieschets biedt geen diepgaande analyse per land, maar probeert een aantal kenmerken van het zorgsysteem per land kort weer te geven. We houden rekening met het feit dat de deelnemende praktijkdeskundigen hoofdzakelijk vertrouwd zijn met de sector gehandicaptenzorg.
3.1 Omgevingsanalyse Europa We geven een beknopte weergave van de huidige zorgsituatie voor ouder wordende personen met een handicap in negen Europese landen. Daarbij wordt het zorgsysteem van het land in kwestie toegelicht, worden uitdagingen voor de zorgsectoren besproken en worden enkele good practices toegelicht waar mogelijk.
3.1.1 Oostenrijk “When you have a lot of money, you can find mainstream elderly services with high quality of care. But those are very expensive.” “The black market of care has been legalized in Austria. It‟s a political decision: It‟s cheap and quality of care is high.” “When money is allocated to the person, it‟s easier to make choices.” (Praktijkdeskundigen uit Oostenrijk)
In Oostenrijk werken de negen provincies de richtlijnen die geformuleerd worden op het federaal niveau quasi autonoom uit. Hierdoor kan het formele zorglandschap sterk van provincie tot provincie verschillen. De formele zorg is minder sterk uitgebouwd dan in België. De thuiszorgdiensten blijken duur te zijn en kampen bovendien met plaatsgebrek omwille van het kleine aantal diensten. De zorgsector voor personen met een handicap is volop bezig de inclusiegedachte te integreren in het aanbod. Het beperkte aanbod aan formele zorg ligt in lijn met de grotere nadruk op familiale zorg. Deze vorm van informele zorg wordt echter steeds minder door de familie zelf ingevuld. Meer en meer is er sprake van “geassisteerde” mantelzorg met behulp van Oost-Europese (vrouwelijke) migranten die opgenomen worden in huis. Op deze manier blijft de mantelzorg betaalbaar en wordt ze bovendien als kwalitatief hoogstaand
17
beschouwd. Er zijn echter geen kwaliteitscriteria en geen controles op kwaliteit voor deze vorm van geassisteerde mantelzorg. Dit soort migrantenwerk is geregulariseerd in Oostenrijk, maar de arbeidsvoorwaarden van de migranten verschillen duidelijk van die uit de professionele sector. De financiering van de formele zorg gebeurt met belastingsinkomsten door de federale staat. Op basis van negen verschillende niveaus van zorgnoden, kunnen negen verschillende uitkeringen (Pflegegeld) toegekend worden aan de persoon zelf. De persoon in kwestie kiest zelf op welke manier de zorg georganiseerd wordt. De uitkering is enkel gebaseerd op de zorgnood en houdt geen rekening met het inkomen van de persoon. De uitkering is onafhankelijk van de leeftijd en geldt zowel voor ouderen als voor personen met een handicap. De gehandicaptensector heeft in Oostenrijk tijdens de jaren ‟90 een sterke stem ontwikkeld, mede onder invloed van de VN-conferentie over Mensenrechten in Wenen. Er wordt minder nadruk gelegd op de verschillen tussen doelgroepen. Het algemeen probleem van afhankelijkheid van zorg vormt het vertrekpunt. Op financieel vlak zijn er geen verschillende regelgevingen, maar in de praktijk zijn er wel voorzieningen die zich richten op bepaalde doelgroepen. In Oostenrijk is de cohorte van ouder wordende personen met een handicap kleiner dan in België, wat gedeeltelijk te wijten is aan de liquidatie-politiek van het Nazi-regime eind jaren ‟30 en tijdens de tweede wereldoorlog. In de komende jaren zal Oostenrijk echter met dezelfde uitdagingen geconfronteerd worden. Zo stelt de doelgroep grote uitdagingen voor een zorgsysteem waarin een grote nadruk op mantelzorg ligt. De mantelzorgers worden namelijk zelf ook ouder en kunnen geleidelijk minder goed voorzien in de vroeger aangeboden zorg. Het vermijden van crisisplaatsingen en een goede crisishulp zijn beleidspunten die meer en meer aan belang (zullen) winnen. Binnen de gespecialiseerde formele zorg (specifiek voor personen met een handicap) zijn er moeilijkheden met de opvang van de doelgroep, zoals het gebrek aan knowhow rond ouderdomsverschijnselen.
3.1.2 Duitsland “Ageing care has a long tradition, but is not specialized for disability. The sector that works with elderly people has so much to do for itself, because of the new insurance system.” “For disability care, it is still a problem to manage high level standards of medical and physical care.” “Cooperation is a chance for the future.” (Praktijkdeskundige Duitsland)
In Duitsland besteedt de staat haar verantwoordelijkheid om zorg aan te bieden uit, in de praktijk vooral aan privéorganisaties. Duitsland heeft een stevig uitgebouwde formele (thuis)zorgsector, maar een groot deel van de zorg wordt tegelijk opgenomen door mantelzorgers. De financiering van zorg is gebaseerd op een sociaal verzekeringsstelsel. Het budget wordt toegekend op basis van de zorgzwaarte en kent drie niveaus. De klemtoon ligt op
18
zwaar zorgbehoevenden, waardoor heel wat licht zorgbehoevenden niet voldoen aan de criteria om een budget te krijgen. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de financiering voor mensen die thuis wonen of mensen die beroep doen op residentiële ondersteuning. In het laatste geval gebeurt de financiering rechtstreeks naar de voorziening, maar dient de persoon in kwestie zelf ook nog een bijdrage te leveren (minimum 25%). Mensen die thuis wonen kunnen kiezen tussen zelf een budget krijgen (Pflegeversicherung) en/of beroep doen op thuiszorgvoorzieningen. Doel is om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen gebruik makend van „community based‟ voorzieningen en de zorg op deze manier betaalbaar te maken. De wachtlijsten voor residentiële zorg zijn sterk ingekort door dit beleid, maar niet overal zijn er voldoende thuiszorgvoorzieningen om op de toegenomen vraag in te spelen. Persoonlijke budgetten worden vaak aangewend om assistent-mantelzorgers te betalen, al dan niet van Oost-Europese afkomst. In Duitsland is echter nog geen wettelijk kader voorzien voor dit migrantenwerk. Informele zorg wordt niet beoordeeld op de kwaliteit van zorg, wat sommige professionele zorgaanbieders verontrust. Ook in Duitsland verwacht men binnenkort de eerste generatie ouder wordende personen met een handicap. Voor de voorzieningen binnen de sector gehandicaptenzorg blijkt vooral het medische aspect van verouderen een grote uitdaging. De Duitse „woonzorg‟ (ambulant en residentieel) is zelf nog volop in ontwikkeling naar aanleiding van de invoering van het verzekeringssysteem. Een specialisatie naar deze doelgroep is niet voor de hand liggend. Langs de andere kant zorgt de privatisering van de zorg ervoor dat men (in principe) snel zou moeten kunnen inspelen op nieuwe zorgvragen, gesteld dat hier een economisch voordeel aan vast hangt.
3.1.3
Frankrijk “Public financing makes it easier to control the work of professionals. Also, social workers have social rights. Direct payment does not guarantee those rights.” “The least expensive care facilities are often overcrowded, so the quality of the care provided to the people is not so high.” “The financial status of the person still determines the level of quality of care that will be provided when ageing.” (Praktijkdeskundige Frankrijk)
In Frankrijk is het zorgsysteem erg complex. Er zijn verschillende vormen van financiering van het systeem, deels via de sociale zekerheid, deels op lokaal niveau en deels via de cliënt zelf. Bovendien zijn er naast het lokale uitvoerende en het nationale beleidsniveau nog andere niveaus die meetellen in de regelgeving. Er is ook een combinatie van publieke en privévoorzieningen voor de formele zorg. Een recente vernieuwing in het zorgsysteem voor ouderen is te vergelijken met een persoonsgebonden budget (l‟allocation personnalisée à l‟autonomie). Er is een uniform inschalingsinstrument dat gebruikt wordt voor indicatiestelling. De cliënt krijgt een zorgpakket toegewezen en het budget dient daarvoor gebruikt te worden. Het budget is deels afhankelijk van het inkomen van de cliënt. Het budget is voor hulpbehoevende personen vanaf 60 jaar.
19
Personen met een handicap kunnen beroep doen op een uitkering tot aan de leeftijd van 60 jaar (l‟allocation aux adultes handicapées). De budgetten voor de sector gehandicaptenzorg en woonzorg komen uit hetzelfde fonds. Beide domeinen vallen op nationaal niveau onder hetzelfde bevoegdheidsdomein. Binnen de sector gehandicaptenzorg ligt momenteel sterk de nadruk op het uitbouwen van inclusieve voorzieningen, het uitwisselen van good practices tussen voorzieningen, en het aanmoedigen van samenwerking tussen privé en publieke voorzieningen. De formele zorg is in Frankrijk sterk uitgebouwd, met een grote range aan voorzieningen. Wel wordt aangehaald dat de kwaliteit van zorg nog te veel afhankelijk is van de financiële status van de persoon in kwestie. Mensen met een laag inkomen moeten beroep doen op de goedkoopste voorzieningen, voorzieningen die reeds overbevolkt zijn en vaak niet aansluiten bij hun vraag. Wat de informele zorg betreft, bijvoorbeeld daar waar families zelf verzorgers of assistenten betalen, worden in Frankrijk duidelijke pogingen ondernomen om dit zo veel mogelijk te formaliseren. Zorgverleners moeten bepaalde kwalificaties hebben; er worden nieuwe kwaliteitssystemen ontwikkeld; partners mogen niet betaald worden met het persoonsgebonden budget; een systeem van dienstencheques is geïntroduceerd en er worden nieuwe opleidingen uitgebouwd voor zorgverstrekkers. Omwille van een schrijnend personeelstekort in de sector en de (on)betaalbaarheid van zorg blijft ongekwalificeerd personeel in de informele én formele zorg in Frankrijk een belangrijk probleem vormen. In Frankrijk wordt er een onderscheid gemaakt tussen voorzieningen voor volwassen personen met een handicap die wel nog kunnen werken (centre d‟aide travail) en zij die niet meer kunnen werken (maisons d‟accueil spécialisées). Beide groepen stellen de huidige zorgvoorzieningen binnen de sector gehandicaptenzorg voor grote uitdagingen wanneer de gebruikers ouder worden. Er is dan ook vraag naar gespecialiseerde voorzieningen. De huidige residentiële ouderenzorg wordt als ongeschikt gezien voor de opvang van deze doelgroepen. Beleidsmakers in Frankrijk beginnen oor te krijgen naar de problematiek van ouder wordende personen met een handicap en ook onderzoeksmatig staat deze doelgroep al enige tijd in de belangstelling binnen het onderzoekscentrum CTNERHI (Centre Technique National d‟Études et de Recherches sur les Handicaps et les Inadaptions).
3.1.4
Italië “We take care of elderly people at home, with people coming from eastern countries. Romanian women are offering themselves to take care of older and disabled people. Northern countries have services to support them, in Italy they stay at home.” (Praktijkdeskundige Italië)
Net als in Duitsland en Oostenrijk, is het informele zorgsysteem in Italië van groot belang voor de ondersteuning van zorgvragers. Het opvangen van ouderen en/of personen met een handicap is een taak van de (uitgebreide) familie. Ook in Italië wordt
20
deze functie meer en meer doorgeschoven naar Oost-Europese immigranten (badante) die opgenomen worden in de familie. Er zijn sterke verschillen tussen gemeenschappen in Italië. De wetgeving en financiering gebeurt nationaal, maar de gemeenschappen hebben de vrijheid om het zorgvoorzieningensysteem uit te werken. Zo geven sommige regionale of lokale overheden extra subsidies voor personen met een handicap. Voor ouder wordende personen met een handicap zijn er geen leeftijdsgrenzen aanwezig in de wetgeving. Anders dan in Duitsland en Oostenrijk is het formele zorgsysteem erg beperkt. Er zijn veel minder zorgvoorzieningen, waardoor diensten en voorzieningen vaak ver van het sociaal netwerk verwijderd zijn en kwaliteitsvolle zorg heel duur is. De minimale formele zorg kan begrepen worden vanuit een sterke nadruk op familiale zorg. Maar zelfs vanuit dat opzicht is er volgens deskundigen te weinig ondersteuning voor mantelzorgers. Er bestaat wel een budget voor mensen met zorgnoden (indennità di accompagnamento), een soort van persoonlijk assistentiebudget gebaseerd op de zorgvraag. Het bedrag is voor iedereen hetzelfde ongeacht de leefsituatie, de leeftijd of het inkomen. De grootte van het budget is heel beperkt en wordt bovendien vooral aangewend om immigranten te betalen. De zwarte markt, het vrij gebruik van de uitkering en een gebrek aan kwaliteitssystemen zetten een rem op de ontwikkeling van formele zorg, zowel residentieel als ambulant.
3.1.5 Noorwegen “The staff in services for elderly people doesn‟t have the necessary competences to take care of people with disabilities.” “People have the choice to stay at their own home or to go to a residential service. In practice people stay where they are.” (Praktijkdeskundige Noorwegen)
In Noorwegen (en bij uitbreiding ook in de andere Scandinavische landen) is er een sterk gedecentraliseerd zorgsysteem. De nationale overheid voorziet het algemeen wetgevend kader, de lokale gemeenschappen dragen de verantwoordelijkheid voor de concrete uitwerking ervan. Iedereen heeft recht op zorg in Noorwegen, wat vertaald wordt in een sterke door de overheid uitgebouwde formele zorg. Slechts een heel klein aandeel is weggelegd voor privé-aanbieders. Zorg wordt voorzien op maat van het individu, en wel op basis van een persoonlijk plan dat opgesteld wordt voor de persoon met een handicap. Centraal in het Noorse (en Scandinavische) zorgsysteem staat het zo lang mogelijk thuis blijven wonen, in de gemeenschap. De residentiële zorg is er tijdens de jaren ‟90 sterk afgebouwd en is er nu eerder uitzonderlijk. Voor personen met een handicap zijn er huizen waarin er een drie- tot vijftal kamers voorzien zijn en eventueel nog een gemeenschappelijke ruimte (bv. om te eten). Ondersteuning wordt voorzien via thuiszorgdiensten; zowel personen met een handicap en ouderen doen hier beroep op. Diensten specifiek voor personen met een handicap zijn uitzonderlijk. Het uitbouwen van
21
de thuiszorgdiensten om te voldoen aan alle zorgvragen blijft een prioriteit in het beleid van Noorwegen. Personen met een handicap krijgen een uitkering die qua grootte vergelijkbaar is met een pensioen in Noorwegen. De uitkering wordt op 65 jaar trouwens automatisch omgezet naar een pensioen. Thuiszorg die gezondheidszorg aanbiedt, is gratis, terwijl thuiszorg die instaat voor sociale zorg deels betaald moet worden door de cliënt zelf. De grootte van de bijdrage is inkomensgerelateerd. Aangezien de budgetten voor de woonzorg en de sector gehandicaptenzorg door hetzelfde beleid worden aangestuurd, zijn er in Noorwegen minder problemen om de huidige ondersteuningsvormen aan te passen aan de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap. Ook in de woonzorg wil men de mensen zo lang mogelijk thuis laten wonen, maar is er residentiële zorg voorzien als laatste oplossing. Echter net zoals in andere landen missen deze woonzorgcentra de nodige knowhow om met de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap om te gaan. Sinds 2000 is er in Noorwegen een vorm van persoonlijk assistentiebudget. Tot voor kort was dit enkel weggelegd voor diegenen die een budget konden beheren, waardoor vooral personen met een fysieke handicap er beroep op konden doen. Recent is de doelgroep ruimer geworden en moet het budget niet noodzakelijk door de persoon zelf beheerd worden. Hierdoor komen ook personen met een verstandelijke handicap in aanmerking. Hoewel er een uitgebreid aanbod aan formele zorg is in Noorwegen, heeft mantelzorg nog een belangrijk aandeel (maar bijvoorbeeld minder groot dan in Italië). Ongeveer 18% van de personen met een verstandelijke handicap die ouder zijn dan 20 jaar, leeft thuis bij de familie. Binnen deze groep is de meerderheid tussen 20 en 30 jaar. Binnen de oudere leeftijdsgroepen is er dus meer sprake van samenwonen in huizen of het gebruik maken van residentiële voorzieningen. Het budget voor mantelzorg varieert van gemeenschap tot gemeenschap. Wel is duidelijk dat mantelzorg meer uitgebouwd is in gemeenschappen met een lage bevolkingsgraad, omdat daar minder formele zorgvoorzieningen voorhanden zijn. Een algemeen probleem in Noorwegen zijn de grote verschillen tussen de lokale gemeenschappen in het aanbieden van zorg. De zorg die je krijgt, hangt sterk af van waar je woont. In sommige gemeenschappen kan de cliënt zelf niet kiezen en moet er beroep gedaan worden op de zorg die beschikbaar is op dat moment. Gemeenschappen zouden meer moeten samenwerken om geschikte zorg aan te bieden. Een ander probleem dat zich stelt in Noorwegen is het gebrek aan personeel in de zorgsector, zowel binnen de thuiszorg als de residentiële (ouderen)zorg. Dit brengt voor de gebruikers van de voorzieningen een gebrek aan continuïteit met zich mee. Binnen het onderzoekscentrum “Ageing and Health, Norwegian Centre for Research, Education and Service Development” van het Ministerie van Gezondheid en Zorgvoorzieningen, bestaat sinds 2007 een aparte eenheid voor “Disability and Ageing”. Daar wordt bijvoorbeeld onderzoek verricht naar de levensverwachting van mensen met Downsyndroom en wordt de huisvesting van de doelgroep in kaart gebracht. Noorwegen bundelt krachten met de andere Scandinavische landen in de „Nordic cooperation on
22
disability‟, die in 2007 een conferentie organiseerde over “elderly people with disabilities in the Nordic countries and Neighbouring Areas”.
3.1.6 Finland “In our country, it is possible to cooperate between mainstream and special services: The money is coming from the same point. In our structure it is easier to cooperate.” (Praktijkdeskundige Finland)
Finland is op vlak van organisatie en aanbod van voorzieningen te vergelijken met Noorwegen. Ook hier ligt sinds de jaren „90 een grote nadruk op “independent living”. Gemeenschappen moeten voorzien in formele zorg die het mogelijk maakt dat zorgbehoevende personen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven. Het (gratis) toegankelijk maken van woningen is in dat opzicht een belangrijke opdracht van de gemeenschappen. De thuiszorg is in Finland goed uitgebouwd, maar kan wel sterk verschillen tussen de lokale gemeenschappen. In Finland bestaat net als in andere Europese landen een systeem van persoonlijke assistentie. Om de doelgroepen met complexere problemen zo lang mogelijk thuis te kunnen laten blijven, is er een budget voorzien waarmee persoonlijke assistenten betaald kunnen worden. De grootte van dat budget verschilt van gemeenschap tot gemeenschap. Men verwacht dat een persoonlijke assistent niet verwant is met de zorgbehoevende, in functie van de onafhankelijkheid van de persoon met een handicap. In uitzonderlijke gevallen kan het budget wel gespendeerd worden aan een verwant. Een ander actueel punt in de sector gehandicaptenzorg in Finland is participatie en inspraak. Empowerment- en advocacybewegingen willen zoveel mogelijk gebruikers betrekken bij de besluitvorming en het uittekenen van het beleid. Naast de woonzorg die georganiseerd wordt door de gemeenschappen, is er ook nog de zorg voor personen met een handicap, georganiseerd door de districten. Binnen deze gespecialiseerde zorg wordt zoveel mogelijk nadruk gelegd op community based care. Slechts 14% van de gebruikers van de sector gehandicaptenzorg doen beroep op een residentiële voorziening. In Finland is de betaalbaarheid van zorg gegarandeerd. Personen met een handicap krijgen een uitkering tot ze 65 worden, die daarna automatisch verandert in een pensioen. De financiering van zowel ouderen- als gehandicaptentussenkomsten gebeurt door dezelfde overheidsinstantie (Social Insurance Institution of Finland), wat afstemming tussen beide sectoren gemakkelijker maakt. De keerzijde van het feit dat de Finse zorg betaalbaar is (gebleven), is het gebrek aan keuze tussen voorzieningen. Indien de zorgvraag kan ingevuld worden door een bepaald type voorziening, dan is voldaan aan het recht op zorg. Heel wat gebruikers wensen echter een ander soort voorziening (die bvb. wel in een andere lokale gemeenschap bestaat). Ook in Finland stelt de problematiek van ouder wordende personen met een handicap de hoofdzakelijk ambulante zorgsector voor grote uitdagingen: specifieke knowhow
23
ontbreekt, het sociaal netwerk wordt ouder of samenwerking tussen gemeenschappen wordt noodzakelijk.
3.1.7 Ierland “The system assumes that disabled people cannot be aged people. You can‟t get past 65 with disabilities.” “In some cases families hire unqualified people to provide home support without any reference to national standards. These arrangements are informal and rarely subject to inspection.” “In some cases aging people with disabilities are admitted into mainstream nursing home care without specialist support. This often leads to very poor outcomes for the person with a disability and also their fellow residents.” (Praktijkdeskundige Ierland)
In Ierland is de formele zorg gebaseerd op categorisering van groepen: oudere personen, personen met een fysieke of sensoriële handicap of personen met een verstandelijke handicap. De budgetten zijn apart opgesteld per doelgroep en de voorzieningen verschillen sterk per categorie. Met het oog op de groep van ouder wordende personen met een handicap stellen zich bijgevolg problemen voor welzijnswerkers om over de verschillende settings heen te kunnen werken aan adequate opvang. Voor personen jonger dan 65 jaar met dementie zijn er bijvoorbeeld geen adequate ondersteuningsvormen waarop ze beroep kunnen doen. Ook qua regelgeving zijn er lacunes, bijvoorbeeld wat betreft financieringsverschillen tussen mensen met een vroegtijdige of verworven handicap. De voorzieningen uit de sector van de gehandicaptenzorg zijn vooral opgestart door het vrijwillige initiatief, en ondertussen gesubsidieerd door de staat. De organisaties bestonden al voor er een echt beleidsplan vanuit de overheid ontworpen werd met betrekking tot personen met een handicap. Het ontbreekt de sector dan ook aan een gedeelde visie, een lacune waar een nieuwe wetgeving uit 2005 wel probeert op in te spelen. De verschillende voorzieningen zijn veel autonomie gewend, wat samenwerking soms bemoeilijkt. De nieuwe wetgeving vertrekt vooral vanuit het model van community living, een nadruk op participatie en een person-centered zorgsysteem. Ook wil men meer holistisch te werk gaan in functie van zorg op maat, waarvoor samenwerking tussen de zorgcategorieën (op basis van doelgroep) noodzakelijk is. De regelgeving blijft voorlopig uit om samenwerking echt te ondersteunen. In de praktijk komen wel al samenwerkingsverbanden tot stand, bijvoorbeeld in een Alzheimer-unit specifiek voor personen met een handicap. De woonzorg kampt met een gebrek aan voorzieningen in de gemeenschap zelf. De woonzorg blijkt vooral in het teken te staan van (residentiële) opvang bij acute problemen, zoals een verblijf in het ziekenhuis. Het beleid investeert daarom in de uitbreiding van het aanbod van thuiszorgdiensten. Bij opname van ouder wordende personen met een handicap in voorzieningen van de woonzorg, is er volgens praktijkdeskundigen nood aan gespecialiseerde ondersteuning.
24
Het grootste deel van de zorg wordt in Ierland opgenomen via de informele zorg. Het aanbod van de formele zorg kan niet voldoen aan de (steeds groter wordende) vraag. Sociologische veranderingen (bvb. vrouwen op de arbeidsmarkt, vergrijzing) zetten ook in Ierland meer druk op de mogelijkheden van de informele zorg. Enerzijds bestaat er vanuit de overheid dan ook de beweging om in de toekomst in te zetten op thuiszorg (community based care). Het concept van woonzorgzones is bijvoorbeeld terug te vinden in beleidsdocumenten van de National Disability Authority (2006). Anderzijds kent Ierland ook een zwarte markt voor zorg, die helaas niet gecontroleerd wordt. De laatste evolutie in het beleid van Ierland wat betreft de sector gehandicaptenzorg, zijn persoonsgebonden budgetten. Begin 2010 kondigde de bevoegde minister aan dat er plannen gemaakt worden voor persoonlijke budgettering, ter vervanging van de rechtstreekse betalingen aan voorzieningen.
3.1.8 Verenigd Koninkrijk “There are a lot of things in this discussion that are hard to clarify. Not all older people require care, are people suddenly aged at 65? People with disabilities are also sometimes quicker in ageing.” “People have the right to community based service as everybody else has.” “We should get away from the idea that direct payment is a new answer for the budget problem. It‟s not one or the other (direct payment or collective payment), it should all be arranged for choosing, to be able to get a good service.” “The problem of how budgets are constructed is the key to this. We are not able to cooperate instead of not wanting to cooperate.” (Praktijkdeskundige Verenigd Koninkrijk)
In het Verenigd Koninkrijk geldt algemeen het gratis aanbod van medische zorg (nursing care). Sociale zorg (social care) is inkomensgerelateerd en de kostprijs is afhankelijk van de gemeenschap waarin men woont. De sociale zorg in Schotland is voor een deel van de zorgvragers gratis. In het VK zijn er grote regionale verschillen tussen de vier deelgebieden (Wales, NoordIerland, Schotland en Engeland) op vlak van de organisatie van zorg. De lokale overheden zijn bevoegd over welke zorg uitgebouwd wordt in hun gemeenschap, wat dan ook tot grote verschillen tussen en binnen de deelgebieden leidt. Kenmerkend voor de gezondheidszorg in het Verenigd Koninkrijk is de nadruk op eerstelijnszorg. Alle burgers dienen zoveel mogelijk gebruik te maken van de eerstelijnszorg, daarna komt de gespecialiseerde zorg aan bod. Een moeilijkheid daarbij is dat er uitgegaan wordt van een proactieve houding van de ondernemingsgezinde burger die zelf het initiatief neemt voor eerstelijnszorg. Voor personen met een handicap zijn er echter drempels zoals mobiliteits- of communicatieproblemen. Bovendien is er ook geen uitgebreid netwerk van gespecialiseerde diensten, waardoor de aangeboden zorg sterk afhangt van waar men woont. De recentste beleidslijnen in het Verenigd Koninkrijk leggen de nadruk op community based living. Ook dit land kende een fase van deïnstutionalisering waardoor kleinschalig
25
wonen vandaag de norm is. Een pijnpunt blijft wel vaak het gebrek aan keuzemogelijkheden binnen de (thuis)zorgsector. Te vaak wordt nog gediagnosticeerd in functie van de beschikbaarheid van diensten en budgetten in plaats van de zorgvraag van de cliënt centraal te stellen. Mantelzorgers komen stilaan meer „in the picture‟ wat het zorgbeleid betreft. Zo is er een „carers allowance‟ voor mantelzorgers met een beperkt inkomen. Het systeem van persoonlijke budgetten (direct payments) is recent aan een opmars bezig, maar is al bij al nog heel beperkt in voege. Het systeem botst op de nodige weerstand vanuit de praktijk, omdat het volgens het werkveld geen verregaande veranderingen van het zorgsysteem met zich mee zal brengen. Een probleem typerend voor het Verenigd Koninkrijk is het gebrek aan personeel binnen de zorgsector en de inschakeling van migranten om dit probleem op te lossen. De (sociale) zorgsector heeft geen gunstige arbeidsvoorwaarden in vergelijking met de medische sector en kampt bovendien met een hoofdzakelijk (vrouwelijk) parttime werkend personeelsbestand. Voor ouder wordende personen met een handicap is het onderscheid tussen de medische zorgsector en de sociale zorgsector vaak een hindernis om adequate ondersteuning voor de doelgroep te realiseren. De woonzorg en de sector gehandicaptenzorg zijn op een andere manier uitgebouwd, zowel qua voorzieningen als op financieel vlak. De woonzorg moet het met minder middelen stellen dan de sector gehandicaptenzorg, waardoor een overgang bijvoorbeeld naar de ouderenzorg (zonder bijkomende ondersteuning) niet als aangewezen beschouwd wordt in het licht van kwaliteit van leven. In de voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg kan de stijgende medische vraag echter voor problemen zorgen. Er is nood aan samenwerking om in geschikte zorg te voorzien.
3.1.9 Roemenië “The black market of care should be stopped. Because in our country, all those who can take care of older and disabled are gone to other countries. But what about elderly and disabled in our country?” (Praktijkdeskundige Roemenië)
De gezondheidszorg in Roemenië is slechts in beperkte mate uitgebouwd. De nadruk op medische zorg begint langzaamaan te verminderen ten voordele van een meer sociaal model. Voor een persoon met een handicap is er de keuze tussen een residentiële voorziening of een persoonlijke assistent. De grootschalige residentiële voorzieningen worden meer en meer omgevormd tot kleinschalige wooneenheden, maar het gebrek aan thuiszorgdiensten om deze eenheden te ondersteunen vormt een probleem. Bovendien zijn er heel weinig (niet-medische) thuiszorgdiensten die zich ook richten naar volwassen personen met een handicap, enkele niet-gouvernementele organisaties buiten beschouwing gelaten. De persoon met een handicap kan een budget krijgen om een persoonlijke assistent te betalen, doorgaans een familielid. Alle persoonlijke assistenten moeten een vorming
26
volgen om hun taken te kunnen vervullen. Mantelzorgers doen te weinig beroep op de gezondheidszorg, omdat ze geen informatie hebben over de diensten waarop ze beroep kunnen doen. Een ander probleem voor de formele en informele zorgsector is het gebrek aan gekwalificeerd personeel. Veel vrouwen met de nodige kwalificaties trekken naar de omliggende (Europese) landen om er in de (zwarte markt van) zorg te werken. Zij worden in een familie als mantelzorger opgenomen, wat voor hen financieel voordeliger is dan in Roemenië te blijven. Voor de zorgbehoevenden in Roemenië is de keerzijde uiteraard dat er een tekort aan personeel is. Zorgbehoevenden moeten in Roemenië vaak nog heel veel zelf bijdragen in de kosten van de gezondheidszorg. Een recent ingevoerd (duur) sociaal zekerheidssysteem, te kleine overheidsbudgetten voor de gezondheidszorg en een gebrek aan voorzieningen liggen mee aan de basis van het dure zorgsysteem voor de cliënt.
27
3.2 Toekomstvisie van de expertengroep “The living situation of elderly people is changing: they want to stay young and active, and to keep their independence. The aiming is very similar as in disability care. Why should we separate them when they are older? Put people together.” “Independent living is in your head. This is where it speaks to the area of ageing. When people get older: I can‟t do this anymore... While there are so much people with disabilities that can do so much! The elderly sector has this chronic problem... We need these people to show how they live, there has to be another way where there is more to latter years.” (Praktijkdeskundigen Duitsland en Verenigd Koninkrijk)
Een duidelijke opvallende trend binnen Europa is de nadruk op wonen in de gemeenschap, zowel voor de sector gehandicaptenzorg als de woonzorg. Oudere wordende personen willen zo lang mogelijk zelfstandig en/of thuis kunnen wonen, met de nodige ondersteuning dicht bij huis. Personen met een handicap strijden voor een meer inclusieve benadering, ingebed in de gemeenschap. Dat betekent voor het zorgsysteem van veel landen een investering in de thuiszorgsector en een afbouw van grootschalige residentiële voorzieningen in sommige Europese landen. Daarnaast wordt meer en meer ingezet op mantelzorg. De nadruk op het sociale netwerk van de persoon om te voorzien in dagdagelijkse zorg sluit aan bij de vraag naar meer community-based care. Voor landen met een minder uitgebouwde formele zorg is het ondersteunen van mantelzorg een mogelijkheid om een uitgebreider antwoord te geven op de vraag naar recht op zorg voor iedereen. De mate waarin mantelzorg ingezet wordt, verschilt sterk tussen Europese landen. De Zuid- en Oost-Europese landen hebben een grotere traditie van mantelzorg dan de Noord- en West-Europese landen. Het inzetten op mantelzorg kan echter ook een risico inhouden: sommige landen hebben te kampen met een zwarte markt van thuiszorg. Het systeem van persoonlijke budgetten kan dit een stuk mee in de hand werken, indien de budgetten op een vrije manier ingezet kunnen worden. Een andere belangrijke trend binnen het Europese zorglandschap betreft de vraag naar zorg op maat. Zorg dient gebaseerd te zijn op de zorgnood van de persoon in kwestie en niet aanbodsgestuurd te zijn. Overheden moeten ervoor zorgen dat voorzieningen zich kunnen aanpassen aan de vragen van de cliënten en niet andersom. Een individuele benadering staat hierbij centraal met een behoeftengebaseerd recht op zorg. Een veel vermeld probleem in de Europese landen is het gebrek aan keuze tussen verschillende zorgvormen. Vaak moeten cliënten gebruik maken van wat beschikbaar is, omdat de zorgvorm die zij wensen te duur is of niet bestaat in de regio. Aan het recht op zorg is volgens gebruikers niet altijd voldaan omdat wat aangeboden wordt door de (lokale) overheid, vaak geen adequate zorg is. Hoewel dus in principe voldaan wordt aan het recht op zorg (want er zijn voorzieningen), toont de praktijk toch soms een ander beeld. In het licht van een meer geïndividualiseerde benadering binnen de zorgsector, worden zorgvormen zoals case-management of trajectbegeleiding meer en meer noodzakelijk geacht. Het experimenteren met of invoeren van persoonsgebonden budgetten behoort tot één van de meest recente trends in de zorgsystemen van Europa. Binnen het paradigma van
28
vraaggestuurde, op maat gemaakte zorg, lijkt deze financiering meer mogelijkheden te bieden dan de traditionele financieringsvormen. Dit systeem kan het zo lang mogelijk zelfstandig en/of thuis kunnen wonen bevorderen. Er zijn wel grote verschillen in de uitwerking van het systeem van persoonsgebonden budgetten, bijvoorbeeld met betrekking tot het aantal niveaus van financiering, de grootte van de budgetten, de aanwending van de budgetten en/of de kwaliteitscontrole van de zorg. Binnen een onderzoek van de Council of Europe (2009) over ouder wordende personen met een handicap rijst de vraag of persoonsgebonden budgetten en directe financiering wel geschikte financieringsmethoden zijn voor ouder wordende personen met een handicap, gezien het belang van voldoende cognitieve capaciteiten om als werkgever op te treden of van een sociaal netwerk dat op dit vlak ondersteuning biedt. Tussen de Europese landen zijn duidelijke verschillen te bemerken qua zorgvoorzieningen, maar vaak zijn er binnen een land zelf ook grote verschillen tussen de diverse zorgsectoren of de verschillende zorgregio‟s. De vraag naar samenwerking en/of de nood aan afstemming tussen de verschillende actoren, sectoren of regio‟s is duidelijk aanwezig. Zeker voor de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap is het duidelijk dat huidige structuren vaak niet voldoen. In een aantal Europese landen zien we ook vernieuwingen waarbij gespecialiseerde hulp voornamelijk nog ten dienste staat van mensen met de zwaarste zorgnoden. Woonzorg wordt de eerstelijnszorg bij uitstek, ongeacht de leeftijd of het soort handicap. In tijden van economische besparingen is het niet verwonderlijk dat de beschikbare budgetten, die niet meer volstaan voor een aangepaste zorg voor iedereen, vooral ingezet worden voor zij die het het meeste nodig hebben. Correct diagnosticeren speelt hierbij dan ook een essentiële rol. In België en Vlaanderen heeft onderzoek (Geerts, 2009) uitgewezen dat in vergelijking met een aantal andere Europese landen de allocatiepraktijk er minder goed in slaagt om te garanderen dat wie de zwaarste zorgbehoefte heeft ook de meeste ondersteuning krijgt binnen de professionele thuiszorg. Een veel voorkomend probleem binnen de Europese landen situeert zich op het vlak van bekwaam personeel voor de zorgsector. Veel landen kampen met een tekort aan personeel, waardoor soms beroep gedaan wordt op ongekwalificeerd personeel of op (im)migranten uit andere landen. Specifiek voor ouder wordende personen met een handicap wordt ook het gebrek aan expertise bij het personeel zowel binnen de sector gehandicaptenzorg als binnen de woonzorg aangehaald. Voor de sector gehandicaptenzorg is een frequent voorkomend probleem de bijkomende medische zorgen of de ondersteuning specifiek naar dementie toe. Voor de woonzorg situeren de uitdagingen zich op het vlak van kwalitatieve dagbesteding of lagere personeelsnormen. Het werken aan een voldoende en kwalitatief personeelsbestand voor de gezondheidszorg is voor veel landen een uitdaging. In zo goed als alle Europese landen is de vraag naar geschikte ondersteuning voor ouder wordende personen met een handicap aan de orde. In de praktijk zijn er vaak al initiatieven ontstaan, die proberen in te spelen op de zorgvragen, al dan los van de regelgeving. In de meerderheid van de landen wordt de doelgroep al bestudeerd via onderzoek, met als bedoeling vooral het in kaart brengen van de situatie. Wat het
29
beleidsniveau betreft, zijn er nog maar enkele landen die geluiden laten horen in de richting van het ontwikkelen van een beleid specifiek voor deze groep.
30
4.
RESULTATEN VLAANDEREN
In het vierde deel van dit rapport gaan we in op het Vlaamse luik van het onderzoek. We geven een schets van de situatie in Vlaanderen voor ouder wordende personen met een handicap. Daarna komen de resultaten van het delphi-onderzoek aan bod.
4.1 Vlaamse situatieschets De levensverwachting van ouderen stijgt in Vlaanderen, net als in andere Europese landen. In 2008 was ongeveer 18% van de Vlaamse bevolking ouder dan 65 jaar (FOD Economie – Afdeling Statistiek, Bevolkingsstatistieken, 2008). Dit stelt onze samenleving voor enkele belangrijke vraagstukken inzake sociale zekerheid, gezondheidszorg en huisvesting. Voor personen met een handicap zien we een gelijklopende evolutie in de levensverwachting, mede dankzij de groei van de medische mogelijkheden en de kwaliteit van zorg die geboden wordt. Deze veranderingen genereren nieuwe, specifieke uitdagingen voor het zorgaanbod 3. In de sector zorg voor personen met een handicap zijn er geen expliciete bepalingen voor de ondersteuning van de ouderen. Ook binnen de sector van de woonzorg is er geen duidelijk beleid voor mensen met een handicap. De vraag naar gespecialiseerde begeleiding stelt zich, omwille van de combinatie van een ouderdomsproblematiek en handicap. Binnen de ouderenzorg creëert de opvang van mensen met een handicap extra uitdagingen, binnen de zorg voor mensen met een handicap komt de aanpassing aan de ouderdomsproblematiek meer en meer op de voorgrond (Bronselaer & Van den Boer, 2008; Maes & Van Puyenbroeck, 2008). Aan de hand van zes thema‟s willen we een zicht krijgen op de huidige situatie voor oudere personen met een handicap in Vlaanderen. In een eerste punt willen we kort ingaan op de situatie van de zorgsectoren in Vlaanderen binnen België. Ten tweede willen we de doelgroep duidelijk afbakenen, rekening houdend met verschillende definities binnen de welzijnssectoren. Vervolgens bespreken we de situatie van mantelzorg in Vlaanderen. Ten vierde geven we een overzicht van alle mogelijk reguliere en gespecialiseerde diensten voor de doelgroep. Daarbij trachten we ook een zicht te krijgen op het aantal gebruikers binnen de reguliere en gespecialiseerde sector. In het vijfde punt bekijken we welk inkomen de doelgroep heeft. Tot slot lichten we enkele praktijkvoorbeelden toe.
3
Met de termen „zorg‟ en „zorgaanbod‟ wordt het geheel aan ondersteuningsmodaliteiten bedoeld dat beschikbaar is voor de doelgroep „ouder wordende personen met een handicap‟. Het gaat niet enkel om opvang, medische zorg en begeleiding, maar ook om diensten, hulpmiddelen, informele (mantel)zorg en andere, alternatieve vormen van ondersteuning.
31
4.1.1 Bevoegdheidsverdeling voor Vlaanderen De sector gehandicaptenzorg en de woonzorgsector zijn twee sectoren die wat betreft beleid binnen de bevoegdheid van het Vlaams ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin vallen. In de federale staat België is welzijn een gemeenschapsbevoegdheid, maar zijn heel wat thema‟s die aan welzijn gelinkt kunnen worden (zoals huisvesting, werkgelegenheid enz.) gewestmateries. Concreet betekent dit dat de Vlaamse, Waalse en Brusselse zorgsectoren 4 anders georganiseerd zijn. Een aantal zaken zijn wel gelijklopend tussen de verschillende gewesten, want ook het federaal niveau oefent invloed uit op beide sectoren. Naast de verschillen tussen gewesten, zijn er binnen het Vlaamse gewest verschillende wetgevende kaders en andere uitvoerende organen per sector. Voor de woonzorgvoorzieningen geldt het woonzorgdecreet van de Vlaamse gemeenschap als wetgevend kader, zoals goedgekeurd op 4 maart 2009. Het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid (VAZG) is bevoegd als uitvoerend orgaan. Voor de sector gehandicaptenzorg is het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) bevoegd om voorzieningen, organisaties en personen te subsidiëren. Het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) verleent financiële steun aan welzijns- en gezondheidsvoorzieningen in Vlaanderen die infrastructuurwerken willen uitvoeren. Zowel de sector gehandicaptenzorg als de woonzorg komen hiervoor in aanmerkingen en kennen eigen sectorgebonden subsidies en normen. De geneeskundige verzorging in België is een federale bevoegdheid waarvoor het Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeit (RIZIV) instaat. Het RIZIV organiseert, beheert en controleert de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging. De woonzorgsector staat meer in voor geneeskundige zorg dan de sector gehandicaptenzorg, waardoor de regelgeving van het RIZIV sterker verankerd is in de werking van de Vlaamse woonzorg dan in de Vlaamse sector gehandicaptenzorg. De tegemoetkomingen voor personen met een handicap zijn ook federale materie. Het Directie-generaal Personen met een handicap binnen de Federale Overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid staat in voor deze tegemoetkomingen (zie verder 4.1.5 Financiële ondersteuning). Voor het woonbeleid in Vlaanderen is het Vlaams ministerie van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie verantwoordelijk. Samen met het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin is er recent een afsprakenkader opgesteld voor een samenwerking tussen wonen en welzijn. Zowel voor de woonzorg als de sector gehandicaptenzorg zijn afspraken vastgelegd (Vlaamse Regering, 2010).
4
Voor een bespreking van het Waalse en Brusselse (woon)zorglandschap verwijzen we naar Charlot, Cobbaut, ste De Mets, Hinnekint, & Lambert (2009) getiteld “Het woonzorgcentrum in de 21 eeuw: een gezellige woonomgeving, zorg incl.” (Koning Boudewijnsstichting).
32
4.1.2 Omschrijving van de doelgroep Om de doelgroep nauwkeurig te kunnen afbakenen, bespreken we eerst wat men in Vlaanderen onder de term „ouderen‟ verstaat. Daarna bekijken we hoe personen met een handicap gedefinieerd worden, opnieuw in de Vlaamse zorgcontext. Op basis van deze informatie wordt een definitie voorgesteld voor „ouderen met een handicap‟. Aan de hand van enkele aanvullende bedenkingen komen we vervolgens tot de definitie van „ouder wordende personen met een handicap‟. 4.1.2.1
Ouderen
Volgens het woonzorgdecreet worden ouderen beschouwd als personen van 65 jaar of ouder. Vroegere decreten inzake voorzieningen voor ouderen hanteerden de grens van 60 jaar, maar die werd verhoogd omwille van de hogere levensverwachting en de verwachting van de gezonde leeftijd van ouderen (Vlaams Parlement, 2008). Uitzonderlijk en onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt, kan in een erkende woonzorgvoorziening ook aan gebruikers, jonger dan 65 jaar, ouderenzorg aangeboden worden. Zo gebeurt het dat (jongere) personen met een handicap mee opgenomen worden in ouderenvoorzieningen samen met een ouder die de zorg opneemt. Gebruikers van voorzieningen voor ouderen zijn dus niet altijd ouderen. 4.1.2.2
Personen met een handicap
Het VAPH subsidieert de persoon met een handicap of de voorzieningen en diensten waarop personen met een handicap beroep kunnen doen. Daarbij beslist deze instantie wie wel of niet in aanmerking komt om erkend te worden als persoon met een handicap. Het agentschap gebruikt de volgende omschrijving: Handicap: elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren. (VAPH, 2009, maart, p.3) Deze definitie heeft een duidelijke relatie met de definitie van de Internationale Classificatie van het Menselijk Functioneren (ICF) van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO, 2001). Er wordt vertrokken van een aandoening, aanwezig in de persoon. De aandoening leidt tot een individuele stoornis, die wordt opgevat als een afwijking en/of verlies van lichamelijke functies of anatomische eigenschappen. Het vaststellen van de handicap begint daarom met een medische evaluatie. Vervolgens wordt ook de invloed van de aandoening op het activiteitenpatroon en de participatie van de betrokkene nagegaan. Om van een handicap te spreken dient dus ook de sociale dimensie in rekening gebracht te worden. Het ICF model houdt verder rekening met persoonlijke (bijv. leeftijd) en externe factoren (bijv. sociaal netwerk). Indien alleen omgevingsfactoren de oorzaak zijn van een participatieprobleem, beschouwt men dit niet als handicap. Ook moeten de participatieproblemen langdurig en belangrijk zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat de handicap niet genezen kan worden en dat er een blijvende nood is aan bijzondere ondersteuning. Er worden zowel biologische, psychologische als
33
sociale factoren in rekening gebracht in dit model, waardoor multidisciplinaire evaluatie noodzakelijk is bij het bepalen van handicap (Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre, 2002; VAPH, 2009, maart). Zoals omschreven in het oprichtingsdecreet van het VAPH (2004), kan iedereen een aanvraag doen bij het VAPH om een erkenning van handicap te verkrijgen, beperkt echter tot de leeftijd van 65 jaar. Voor 65-plussers is het onmogelijk om een inschrijving, erkenning en bijstandsverlening aan te vragen. Wanneer de inschrijving reeds voor de leeftijd van 65 jaar gebeurde kan men blijvend gebruik maken van de dienstverlening. Deze leeftijdsgrens grens valt samen met de pensioengerechtigde leeftijd omwille van de historische achtergrond van het VAPH, waarbij vooral de nadruk lag op de professionele integratie van personen met een handicap. Daarenboven was de bevoegdheid van het VAPH residuair bepaald, waardoor de zorgverlening zich beperkte tot wat nog niet door andere wetgevingen geregeld werd. Vermits de zorg vanaf 65 jaar reeds wettelijk geregeld was, verklaart dit waarom de taakstelling van het VAPH zich wettelijk beperkt tot de leeftijd van 65 jaar. De grens wordt in het licht van de vergrijzing van de bevolking door het VAPH zelf in vraag gesteld (VAPH, 2009, 24 maart, p.98). 4.1.2.3
Ouderen met een handicap
Wanneer we de definitie over ouder personen en over personen met een handicap samenvoegen, zijn ouderen met een handicap mensen ouder dan 65 jaar, die een handicap hebben (verworven) vóór deze leeftijd. In eerste instantie komen we dus tot een leeftijdsafhankelijke, pragmatische omschrijving van de doelgroep „ouderen met een handicap‟. Pragmatisch omdat ze vertrekt van de wetgeving in Vlaanderen. Leeftijdsafhankelijk omdat de facto 65 jaar als leeftijdsgrens wordt gehanteerd. Deze definitie sluit aan bij het oorspronkelijk projectvoorstel, waar gesproken werd over de doelgroep van ouder wordende personen met een vroegtijdige handicap. Er kan immers een onderscheid gemaakt worden tussen mensen die ten gevolge van het ouder worden een handicap ontwikkelen (bijv. ouderdomsdoofheid) en mensen met een handicap die door veroudering bijkomende zorgvragen ontwikkelen (bijv. een zorgbehoevende persoon met een aangeboren auditieve beperking). In het laatste geval spreken we van een vroegtijdige handicap, namelijk een handicap die ontstaan is vóór de leeftijd van 65 jaar. Het kan gaan om een aangeboren of verworven beperking. Het gaat niet om beperkingen die ontstaan zijn door verouderingsprocessen op latere leeftijd. Door het invoeren van dit onderscheid wordt handicap, zoals omschreven in de VAPH-definitie, als „vroegtijdig‟ opgevat, en worden andere beperkingen die ontstaan zijn na 65 jaar, als „ouderdomsverschijnselen‟ gezien. Met loutere ouderdomsverschijnselen kan men niet terecht bij het VAPH, in tegenstelling tot de woonzorg waar met de Katzschaal of BEL-schaal (zie verder) in principe geen leeftijdscriterium wordt geïnstalleerd.
4.1.2.4
Ouder wordende personen met een handicap
De leeftijdsspecifieke definitie van de doelgroep is niet zonder problemen. Eerst en vooral is er de vaststelling dat ook een louter ouderdomsverschijnsel kan leiden tot een
34
vermindering van activiteit en participatie, dus het hebben van een handicap. Omgekeerd hebben sommige mensen met een handicap al ouderdomsverschijnselen vóór de leeftijd van 65 jaar. Daarnaast kan een handicap ook na de leeftijd van 65 jaar nog optreden, niet ten gevolge van het ouder worden. Het definiëren van de doelgroep „ouderen met een handicap‟ botst dus niet enkel op diagnostische, maar ook meer fundamentele, conceptuele problemen. We geven drie voorbeelden waar de vorige definitie als onderscheidend criterium tussen wie op woonzorg en wie op de sector gehandicaptenzorg beroep kan doen, moeilijk is: Voorbeeld 1: Jongdementie is een vorm van dementie die optreedt bij personen met een jonge biologische leeftijd waar de verstandelijke capaciteiten progressief snel aftakelen vooraleer de lichamelijke veroudering is opgetreden. Jongdementie treedt op bij personen die nog actief zijn en waar geen signalen zijn dat de veroudering is ingetreden. Jongdementie houdt verband met een genetische afwijking (vasculaire dementie) of met een ziekte (vb. Alzheimer). Omdat deze personen met jongdementie vaak nergens terecht kunnen, worden ze hier en daar opgevangen in woonzorgcentra. Een belangrijk probleem is echter het leeftijdsverschil tussen personen met jongdementie en de cliënten binnen een woonzorgcentrum. Personen met jongdementie kunnen gezien hun leeftijd nog een aanvraag indienen voor een erkenning bij het VAPH, maar het verkrijgen van de erkenning varieert echter naargelang het functieverlies. Daarenboven wordt in de praktijk vastgesteld dat zelfs gelijkaardige situaties erg verschillend beoordeeld worden door het VAPH. Voorbeeld 2: Een andere situatie betreft het voorkomen van dementie op jonge leeftijd bij mensen met het syndroom van Down (Kerr, 2010; Maaskant et al., 1996). De voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg zijn minder uitgerust om personen met dementie op te vangen, maar door het leeftijdsverschil en de specifieke zorgvraag omwille van de handicap, is de ouderenzorg ook niet altijd in staat om deze doelgroep op te vangen. Voorbeeld 3: personen die een niet-aangeboren hersenletsel (NAH) verwerven na de leeftijd van 65, zouden volgens de eerste definitie tot de groep personen met ouderdomsverschijnselen moeten behoren gezien hun leeftijd. Terwijl een NAH vóór de leeftijd van 65 doorgaans beschouwd zal worden als een handicap. Een onderscheid maken louter op basis van leeftijd tussen ouderdomsverschijnsel en handicap, lijkt dus niet altijd even opportuun. Verouderingsverschijnselen kunnen vóór de leeftijd van 65 jaar participatieproblemen (zoals gedefinieerd in de definitie van handicap) met zich meebrengen, en een handicap kan ook verworven zijn of zich verder ontwikkelen na die leeftijd. Daarom stellen de onderzoekers voor om de oorspronkelijke definitie van oudere personen met een handicap ruimer te maken. We willen een bredere definitie die rekening houdt met het levensloopperspectief van personen. Ouder wordende personen met een handicap zijn: 1) mensen ouder dan 65 jaar die een handicap hebben van bij de geboorte of nadien hebben verworven. 2) mensen jonger dan 65 jaar met ouderdomsverschijnselen die zodanige beperkingen in het functioneren en participatieproblemen opleveren dat ze
35
vergelijkbaar zijn met die van een handicap. De leeftijd waarop de handicap is verworven, is in dit geval van geen belang. Specifieke aandoeningen zoals NAH op latere leeftijd of dementie op jongere leeftijd vallen strikt genomen niet onder de oorspronkelijke definitie van het onderzoek. Aan de hand van deze ruimere definitie kunnen we deze doelgroepen wel opnemen.
4.1.2.5
Leeftijdsonafhankelijk criterium: zorgzwaarte
Binnen de woonzorg wordt de aangehaalde VAPH-definitie van handicap niet expliciet gebruikt. Wel wordt de zorgzwaarte binnen de ouderenzorg en thuiszorgdiensten nagegaan met behulp van verschillende instrumenten. Een schaal die gebruikt wordt voor het bepalen van de bijdrage voor gezinszorg is de BEL-schaal (beoordeling eerste lijn of basis eerstelijnsprofielschaal). Deze schaal komt ook in aanmerking voor het toekennen van de Vlaamse zorgverzekering binnen mantelzorg. Bij een score hoger dan 35 op deze schaal, wordt de persoon als zwaar zorgbehoevend beschouwd. De parameter die de score op de BEL-schaal echter het meest bepaalt, is het vermogen om zelfstandig te stappen (Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2009). Door dit gegeven komt de nadruk vooral te liggen op motorische beperkingen. Rekening houdend met de brede definitie van handicap bij het VAPH, zou de doelgroep „ouderen met een handicap‟ op basis van de BEL-schaal ondergediagnosticeerd worden, aangezien heel wat personen met een handicap geen motorische beperkingen hebben. Naast de BEL-schaal wordt binnen de woonzorg ook gebruik gemaakt van de Katzschaal, met zowel een variant voor de ouderenzorg als voor de thuiszorg. De zorgzwaarte wordt uitgedrukt in verschillende categorieën, vijf voor de Katzschaal in de ouderenzorg en drie voor de Katzschaal in de thuiszorg. De vijf categorieën in de ouderenzorg, gaande van niet- naar volledige zorgafhankelijkheid, zijn categorie O, A, B, C en C dementie (Rustoord voor bejaarden, s.d.). (Toekomstige) cliënten van woon- en zorgcentra worden op basis van deze categorieën ingedeeld. Binnen de thuiszorg wordt een onderscheid gemaakt tussen categorie A, B en C. Wanneer we de norminterpretaties raadplegen die de concrete zienswijze van de reglementering weerspiegelen, vinden we dat ouderen met zorgzwaarte O en A als „valide‟ worden beschouwd. Oudere personen met categorie B, C en C dementie worden gezien als „invalide‟. Ook binnen de regelgeving voor de Vlaamse zorgverzekering wordt iemand binnen de mantel- en thuiszorg vanaf categorie B als zwaar zorgbehoevend beschouwd. Zware zorgbehoevendheid door ouderdom zou men dus ook kunnen opvatten als een handicap. Belangrijk om te vermelden is dat de Katz-schaal al ruime tijd in vraag wordt gesteld als diagnostisch instrument, omdat enkel de basale activiteiten van het dagelijks leven opgenomen zijn om de zorgzwaarte te bepalen (Vandenbroucke, 2001). Als diagnostisch instrumenten hebben dus zowel de BEL- als Katz-schaal het moeilijk om tegemoet te komen aan een brede definitie van handicap. Voor de thuiszorg wordt binnen de FOD sociale zekerheid (Directie-generaal Personen met een handicap) de medisch-sociale schaal gebruikt in functie van het uitkeren van tegemoetkomingen van personen met een handicap.
36
Het VAPH zal in de toekomst een eigen zorgzwaarte-instrument gebruiken (ZZI). ZZI kan wellicht het best omschreven worden als een set van schalen, instructies en beslissingsbomen die toelaat om eenduidig en objectiveerbaar de zorgzwaarte van iedere (meerderjarige) persoon met een handicap uit te drukken in een aantal parameters (Molleman, Cornelis & Van den Abbeele, 2009). Het wil de (volledige) nood aan ondersteuning in kaart brengen.
4.1.3 Mantelzorg Vooraleer een overzicht te geven van de verschillende (professionele) diensten en zorgvoorzieningen, willen we eerst ingaan op mantelzorg als grootste informele bron van hulpverlening. Het woonzorgdecreet omschrijft mantelzorg als volgt: “woonzorg die geboden wordt door één of meerdere natuurlijke personen die vanuit een sociale en emotionele band één of meer personen met een verminderd zelfzorgvermogen, niet beroepshalve maar meer dan occasioneel, helpen en ondersteunen in het dagelijks leven” (Vlaams Parlement, 2008, p.77). Binnen het woonzorgdecreet staat de zorg en ondersteuning die geboden wordt door mantelzorgers centraal. Deze zorgvorm kan vaak een hoge kwaliteit van zorg bereiken in combinatie met een lage kostprijs. Voor mantelzorg is een goed uitgebouwd sociaal netwerk heel belangrijk, wat niet altijd aanwezig is. Zeker bij ouder wordende personen met een handicap wringt daar soms het schoentje. Uit onderzoek blijkt dat personen met een handicap vaak een klein netwerk hebben, met daarenboven weinig niet-professionele kennissen (Robertson et al., 2001). Wanneer personen met een handicap ouder worden, kunnen ze vaak geen beroep doen op kinderen en zijn hun ouders ondertussen zelf al (hoog)bejaard of overleden, wat het opnemen van mantelzorg bemoeilijkt. Een ander belangrijk probleem binnen de mantelzorg voor ouder wordende personen met een handicap stelt zich wanneer de mantelzorg (tijdelijk) niet meer mogelijk is of wanneer de zorgvraag te zwaar wordt voor de mantelzorg (en eventueel ook voor de ambulante zorg). Omwille van de wachtlijsten binnen de voorzieningen van zowel de ouderenzorg als de residentiële voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg, wordt de overgang van mantel- en ambulante naar residentiële zorg sterk bemoeilijkt. Daarenboven wordt binnen het opnamebeleid van de ouderenzorg vaak voorrang gegeven aan de zwaarste zorgvragen (bijvoorbeeld score B en C op de Katz-schaal), wat het opnemen van gebruikers uit de ambulante zorg en mantelzorg bemoeilijkt. Binnen de sector gehandicaptenzorg kan het opnamebeleid de voorkeur geven aan jongere gebruikers. Dit gebrek aan continuïteit tussen de verschillende zorgvormen vertaalt zich vaak in een veel te vroege inschrijving op de wachtlijsten voor residentiële zorg, waardoor de wachtlijsten geen correcte weerspiegeling meer zijn van de actuele noden. Een ander gevolg is het “rondzwerven” binnen de hulpverlening (revalidatiecentra, hersteloorden, dagverzorgingscentra…) tot er ergens plaats vrij is. Zowel binnen de sector gehandicaptenzorg als de woonzorg zijn er gebruikersverenigingen waarin mantelzorgers, oudere personen of personen met een handicap zich groeperen. Deze hebben als opdracht om advies en informatie te verlenen aan hun leden en hun belangen te behartigen.
37
4.1.4 Diensten en voorzieningen In dit deel wordt een overzicht gegeven van de beschikbare professionele diensten en voorzieningen voor ouder wordende personen met een handicap binnen de woonzorg en de sector gehandicaptenzorg. Voor de woonzorg baseren we ons op wat in het woonzorgdecreet omschreven wordt als thuiszorgvoorziening en ouderenvoorziening. Voor de sector gehandicaptenzorg overlopen we de opvangvormen voor volwassenen met een handicap en de vormen van begeleid wonen. Indien relevant wordt ingegaan op de specifieke situatie van ouder wordende personen met een handicap binnen een bepaalde dienst of voorziening. Financiële aspecten van de verschillende zorgvormen worden telkens toegelicht. Voor de cijfers binnen de thuiszorg baseren we ons op een publicatie uit 2002 van de Werkgroep Thuisverzorgers vzw, namelijk de Gids in de thuiszorg. Gezien de datum van de publicatie kunnen de prijzen wel afwijken van de huidige prijzen die aangerekend worden. De cijfers voor de woonzorgcentra zijn gebaseerd op cijfers tussen 2005 en 2008, berekend door de Prijzendienst van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (2008). De prijzen voor de sector gehandicaptenzorg zijn gebaseerd op huidige cijfers van het VAPH (Wat kost de begeleiding of opvang, s.d.). Voor de sector gehandicaptenzorg wordt er telkens een indicatie gegeven van het aantal personen uit de doelgroep dat beroep doet op de desbetreffende dienst of voorziening. Op basis van het meerjarenplan van het VAPH kunnen we telkens aangeven, gebaseerd op gegevens voor het jaar 20075, hoeveel ouder wordende personen met een handicap beroep doen op een bepaalde dienst of voorziening (VAPH, 2009, 24 maart, p.49). Dit doen we voor de leeftijdscategorie van 50 tot 65 jaar (4298 personen) en de 65-plussers (982 personen). Voor de woonzorg is er geen exact cijfermateriaal dat ons een indicatie kan geven van het aantal ouder wordende personen met een handicap binnen de voorzieningen. Er is geen systematische registratie van deze doelgroep binnen de woonzorg. Bovendien zijn de huidige diagnostische instrumenten binnen de woonzorg niet specifiek genoeg om deze doelgroep zoals omschreven door het VAPH op te sporen (zie vorige 4.1.1.3). De diensten worden weergegeven op basis van het zorgcontinuüm, waarbij eerst de ambulante en vervolgens de (semi-)residentiële diensten en voorzieningen aan bod komen. Binnen deze opsplitsing wordt ook dit continuüm aangehouden van minder intensieve naar meer intensieve professionele ondersteuning. Zowel de diensten uit de woonzorg als uit de sector gehandicaptenzorg komen telkens aan bod. Tot slot wordt ingegaan op de belendende sectoren van de woonzorg en de sector gehandicaptenzorg, voor zover deze relevant zijn voor de opvang van ouder wordende personen met een handicap.
5
Verdeling van de cliënten in zorgvormen voor meerderjarigen op 30 juni 2007 naar leeftijd.
38
4.1.4.1
Ambulante diensten en voorzieningen
a) Thuiszorgvoorzieningen uit de woonzorg Bij de thuiszorgvoorzieningen wordt de ondersteuning bij de persoon thuis geboden (thuiszorg) of wordt ondersteuning geboden in de lokale gemeenschap met de bedoeling de persoon zo lang mogelijk thuis te laten blijven (thuiszorgondersteunende zorg). Op deze ondersteuning kan ongeacht de leeftijd beroep gedaan worden, dus ook ouder wordende personen met een handicap kunnen hiervan gebruik maken. Deze diensten en voorzieningen bieden verschillende vormen van thuiszorg aan. Diensten maatschappelijk werk van het ziekenfonds worden binnen het woonzorgdecreet als thuiszorgvoorziening opgenomen. Zij bieden gratis eerstelijns hulpen dienstverlening aan via het geven van informatie, advies, ondersteuning en begeleiding. Veel van deze diensten hebben een multidisciplinair team, waarop personen met een handicap kunnen beroep doen in functie van hun inschrijving bij het VAPH (zoals eerder omschreven voor de leeftijd van 65 jaar). Diensten voor oppashulp bieden oppas aan met behulp van vrijwilligers, met in eerste instantie het bieden van gezelschap, veiligheid en basiszorg. In principe staan zij open voor een heterogeen publiek, hoewel het mogelijk is om binnen de eigen werking een specifieke doelgroep af te bakenen (bijv. oppashulp voor kinderen met een handicap). De prijs schommelt tussen 1,23 en 2,97 euro per uur (Werkgroep Thuisverzorgers vzw, 2002). Door het werken met vrijwilligers kunnen de prijzen gedrukt worden, maar de keerzijde - het tekort aan vrijwilligers - maakt dat het niet gemakkelijk is om oppashulp te vinden. Lokale dienstencentra organiseren informatieve, recreatieve of educatieve activiteiten in functie van het versterken van het sociale netwerk van bezoekers en zijn ingebed in de lokale buurt. Daarnaast wordt ook ondersteuning geboden bij (hygiënische) activiteiten van het dagelijks leven, bijvoorbeeld voetverzorging. Deze dienstencentra richten zich niet specifiek op ouderen, maar hebben wel extra aandacht voor senioren en de meest kwetsbaren onder hen. Bij deze vorm van thuiszorg wordt geen ondersteuning bij de persoon thuis geboden, maar wordt ervoor gezorgd dat de persoon wel thuis kan blijven wonen via het aanbieden van zorg in de gemeenschap. De prijzen variëren naargelang de activiteit die wordt aangeboden. De ontmoetingsruimte is gratis, net als het verstrekken van informatie. De mate waarin ouder wordende personen met een handicap kunnen ondersteund worden varieert naargelang het desbetreffende centrum. Regionale dienstencentra bieden informatie, advies, vorming en ondersteuning over alles wat met thuiszorg te maken heeft. Hun functie is dus analoog aan deze van de lokale dienstencentra, maar dan grootschaliger en eerder gericht op eerstelijnshulp. Diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg bieden hulp bij persoonsverzorging en huishoudelijke hulp. Ook algemene psychosociale en pedagogische ondersteuning en begeleiding behoren tot de dienstverlening (VAZG, s.d.). De bijdrage per uur is inkomensgerelateerd en varieert van 0,50 euro tot 14 euro,
39
waarbij nog eventuele kortingen mogelijk zijn voor zwaar zorgbehoevende personen. De gemiddelde bijdrage ligt rond 3 euro per uur (Werkgroep Thuisverzorgers vzw, 2002). Diensten voor logistieke hulp bieden schoonmaakhulp, opnieuw met de bijbehorende psychosociale en pedagogische ondersteuning. De prijs ligt doorgaans tussen 2,47 en 7,43 euro en is ook inkomensgerelateerd (Werkgroep Thuisverzorgers vzw, 2002). Vaak worden de prijzen berekend zoals de prijzen bij diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Beide diensten kunnen momenteel zelf de prijzen bepalen, omdat hiervoor geen wettelijk kader voorzien is. Uniforme, op zorgbehoeften gebaseerde indicatie- en allocatiecriteria ontbreken momenteel voor de meeste thuiszorgdiensten (Geerts, 2009). Daarnaast kan er binnen de thuiszorg beroep gedaan worden op teams voor thuisverpleging voor medische zorgen aan huis. Naast de erkende teams kan er beroep gedaan worden op zelfstandige verpleegkundigen, niet verbonden aan een team. De ziekteverzekering zorgt voor de (terug)betaling van deze zorg bij prestaties die hiervoor in aanmerking komen, indien de verpleegkundige zich heeft ingeschreven bij het RIZIV. Medische verbruiksgoederen en verpleegartikelen worden door de oudere zelf betaald. Vorming en opvolging van de thuisverpleegkundige is in de context van zorg voor ouder wordende personen met een handicap aangeraden, omdat zij niet specifiek opgeleid zijn voor deze doelgroep. Daarnaast speelt ook soms de tijdsdruk mee die thuisverpleegkundigen ondervinden vanuit het prestatiegebonden financieringssysteem, wat een moeilijkheid kan vormen om bij deze specifieke doelgroep kwalitatief hoogstaande zorg te bieden. In verband met thuisverpleging is er voor ouder wordende personen met een handicap een overlapping tussen de sector gehandicaptenzorg en de thuiszorg. Binnen de sector gehandicaptenzorg kan men immers ook beroep doen op thuisverpleegkundigen. Voor de residentiële zorg staat deze combinatie echter ter discussie, omdat hier sprake is van dubbele financiering vanuit de bevoegde instanties. De personeelsnormering voor de tehuizen voorziet namelijk ook in verpleegkundig personeel, zij het in beperkte mate. De Samenwerkingsinitiatieven Eerstelijnsgezondheidszorg (SEL) willen inspelen op de complexer wordende thuiszorg, waar multidisciplinair teamwerk zich opdringt in functie van zorg op maat en de wens om langer thuis te blijven. “De SEL's beogen onder andere een optimale samenwerking tussen alle zorgaanbieders die actief zijn in de eerstelijns-gezondheidszorg, tussen de zorgaanbieders en de gebruikers, mantelzorgers en vrijwilligers en tussen de organisaties, diensten en personen met een meer gespecialiseerd zorgaanbod” (VAZG, 2010). Een vaak geopperd probleem binnen de thuiszorg blijkt namelijk het gebrek aan overleg en samenwerking, ten gevolge van een erg versnipperd landschap, waar ook de invloed van concurrentie niet te onderschatten is. De SEL‟s vervangen sinds het woonzorgdecreet de vroegere samenwerkingsinitiatieven thuiszorg (SIT). Het werkgebied van de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GID), een ander orgaan om multidisciplinair overleg te faciliteren binnen de thuiszorg, vallen ook samen met deze van de SEL‟s. Voor de volledigheid worden ook de diensten voor gastopvang vermeld. Het woonzorgdecreet voorziet namelijk in de oprichting van deze nieuwe diensten. Zorgbehoevende senioren worden op deze manier opgevangen in een huiselijke sfeer, bij vrijwillige gastgezinnen. Gastopvang hoort bij thuiszorgondersteunende zorg, met opnieuw de nadruk op de inbedding in de gemeenschap.
40
Naast de verschillende thuiszorgvoorzieningen willen we ook twee andere diensten vermelden die actief zijn binnen de thuiszorg en de ouderenzorg, namelijk de Expertisecentra Dementie Vlaanderen en diensten voor palliatieve zorg. De Expertisecentra Dementie Vlaanderen zijn in 2000 ontstaan vanuit de nood aan informatie en begeleiding van iedereen die geconfronteerd wordt met dementie. Zij willen de deskundigheid op vlak van dementie bij bestaande organisaties en hulpverleners versterken. De centra willen een laagdrempelig aanspreekpunt zijn voor iedereen met vragen over dementie (www.dementie.be). Voor mensen die geconfronteerd worden met een levensbedreigende ziekte zijn er verschillende diensten die palliatieve zorg aanbieden in de laatste levensfase. Het Netwerk Palliatieve Zorg is een overkoepelend samenwerkingsverband tussen vertegenwoordigers van eerstelijnshulpverleners, organisaties, instellingen, verenigingen en diensten. De deskundigen van de 15 verschillende palliatieve netwerken stellen hun expertise ter beschikking aan anderen om het menswaardig sterven te ondersteunen. De federaal gesubsidieerde palliatieve samenwerkingsverbanden vallen samen met de netwerken palliatieve zorg. De Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen is een kennis- en expertisecentrum voor palliatieve zorg. Ze behartigt de belangen van de palliatieve patiënt in Vlaanderen door ervoor te zorgen dat palliatieve zorg herkenbaar aanwezig is in de maatschappij en dat kwalitatief hoogstaande palliatieve zorg laagdrempelig toegankelijk is in alle verschillende zorgsectoren. Specifiek voor zij die thuis willen sterven, zijn er dagcentra voor palliatieve verzorging. Binnen het centrum wordt voorzien in aangepaste, gespecialiseerde zorg en een activiteitenaanbod. Voor ouderen met een handicap zijn er (nog) geen gespecialiseerde diensten voor palliatieve zorgen. Wel staan deze reguliere diensten in veel gevallen open voor deze doelgroep, maar dit hangt af van de dienst in kwestie. Recentelijk is ook een onderzoek afgerond naar palliatieve zorg voor personen met een ernstige meervoudige beperking, waarbij een protocol met aanbevelingen uitgewerkt werd (Demaeyer & Maes, 2009). Samengevat kunnen we besluiten dat ouder wordende personen met een handicap beroep kunnen doen op een gevarieerd aanbod van thuiszorgdiensten indien zij zelfstandig wonen (ook binnen het VAPH) of in combinatie met mantelzorg. Kenmerkend voor thuiszorg is de afwezigheid van constante, intensieve ondersteuning, waardoor personen met een ernstige zorgvraag eerder moeilijk via deze ambulante zorgvorm(en) kunnen opgevangen worden. Men blijft vertrouwen op de zelfredzaamheid van de cliënt; enkel het noodzakelijke wordt overgenomen. Voor de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap is thuiszorg daarom eerder aangewezen bij een lichtere zorgvraag. Bovendien wordt thuiszorg snel duurder dan residentiële ouderenzorg, wanneer intensief beroep gedaan wordt op (een combinatie van) thuiszorgdiensten. Enkel de thuisverpleging vormt hierop een uitzondering. De financiële kant van thuiszorg kan een drempel vormen om gebruik te maken van deze diensten, ook voor ouder wordende personen met een handicap. Recent werd door de bevoegde minister aangekondigd dat een maximumfactuur binnen de thuiszorg een prioriteit is (“Maximumfactuur in thuiszorg prioriteit voor Vandeurzen”, 2010). De cliënt is vrij om te kiezen op welke diensten beroep wordt gedaan, wat ook met zich kan meebrengen dat enige overtuigingskracht nodig is om thuiszorg binnen te brengen. Een ander probleem doet zich voor wanneer de thuiszorg niet meer voldoet aan de zorgvraag en wanneer residentiële zorg zich opdringt (zie 4.1.3 Mantelzorg).
41
b) Ambulante diensten en voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg In de ambulante zorg voor personen met een handicap wordt op verschillende domeinen ondersteuning geboden aan huis. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in de hoeveelheid ondersteuning die gegeven wordt en de doelgroep van de ondersteuning. Binnen de ambulante zorg moet de gebruiker zelf instaan voor woon- en leefkosten (huisvesting, voeding en kleding). Het VAPH kent financiële tegemoetkomingen toe voor hulpmiddelen. De hulpmiddelen en aanpassingen die in aanmerking komen voor gedeeltelijke of volledige terugbetaling worden opgenomen in een refertelijst. Opnieuw is een inschrijving bij het VAPH noodzakelijk om op deze dienst beroep te kunnen doen. Ook bij de aanvraag van hulpmiddelen geldt de leeftijdsgrens van 65 jaar; ouder wordende personen met een handicap zonder inschrijving bij het VAPH kunnen er geen beroep op doen. Wanneer een ouder wordende persoon met een handicap die gebruik maakt van hulpmiddelen, de overstap maakt naar de (residentiële) ouderenzorg, dan kan de persoon niet langer beroep doen op de hulpmiddelen van het VAPH. Via het persoonlijke-assistentiebudget (PAB) kan de persoon met een handicap de ondersteuning van het dagelijks leven zelf organiseren. De persoon met een handicap (en/of omgeving) wordt in dit geval budgethouder om de nodige assistentie te organiseren en te financieren thuis, op het werk of op school. Het PAB kan gecombineerd worden met verblijf in een dagcentrum en verschillende ambulante diensten van het VAPH. Ook diensten die niet erkend zijn door het VAPH (bijvoorbeeld warme maaltijden van het OCMW, kortverblijf in een woonzorgcentrum…) komen in aanmerking. Bij een overgang naar (residentiële) ouderenzorg kan niet langer beroep gedaan worden op PAB. Van de 1631 actieve budgethouders in 2008, was 7% ouder dan 65 jaar, 23% tussen 50 en 65 jaar. Deze ondersteuningsvorm heeft ondertussen een lange wachtlijst. PAB blijkt een bredere doelgroep aan te trekken dan oorspronkelijk bedoeld. Voor mensen met snel degeneratieve aandoeningen is een spoedprocedure ingevoerd om een erkenning te krijgen, om toch nog op de snel veranderende zorgvraag te kunnen inspelen. Een moeilijkheid bij PAB is het vinden van een geschikte assistent of vaste assistent. Bij bepaalde aandoeningen wordt de vraag gesteld of een vaste fulltime assistent wel haalbaar is, omwille van de emotioneel zware zorg (bijvoorbeeld bij dementie). Het recente initiatief van het persoonsgebonden budget (PGB) is een uitgebreide vorm van het PAB: de persoon met een handicap kan het budget niet alleen gebruiken voor assistentie, maar ook voor het inkopen van ondersteuning bij verschillende zorgvoorzieningen. Het persoonlijk aandeel in de kosten van diensten binnen de thuiszorg zal in aanmerking komen om betaald te worden met het PGB. Het systeem van PGB bevindt zich momenteel nog in een experimentele fase, maar de toekomstige impact van dit systeem van tegemoetkoming kan niet onderschat worden. Thuisbegeleidingsdiensten richten zich tot gezinnen of personen waarbij minder- of meerderjarige personen met een motorische, zintuiglijke of verstandelijke handicap, of autisme verblijven. Meerderjarige personen kunnen ook begeleiding krijgen wanneer ze zelfstandig wonen. Begeleiding bij meerderjarigen heeft als doel om de zelfstandigheid te stimuleren. Ook tijdens de wachttijd voor een andere zorgvorm is thuisbegeleiding mogelijk. Binnen de populatie van thuisbegeleidingsdiensten was 2,5% ouder dan 65
42
jaar in 2007 (39 personen),10% was tussen 50 en 65 jaar oud (154 personen) Een uitdaging voor deze diensten voor de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap is het bespreekbaar maken van de toekomst samen met de mantelzorgers. Binnen de thuisbegeleiding en de diensten begeleid wonen (zie verder) is recent de module trajectbegeleiding ingevoerd. Iedereen die inschrijfbaar is in het VAPH kan hierop beroep doen. Trajectbegeleiding is een vorm van procesbegeleiding, waarbij de ondersteuningsbehoeften van de gebruiker in kaart gebracht worden en een afgestemd trajectplan wordt opgemaakt en opgevolgd. De gebruiker kan gratis maximaal 20 begeleidingen krijgen van minimum 1 uur over een periode van 20 maanden. Ook pleegzorg geldt als een ambulante vorm van ondersteuning, weliswaar met een opvangmogelijkheid. Een pleeggezinnendienst zorgt via thuisbezoeken voor de nodige ondersteuning aan het pleeggezin. Op deze opvang staat geen tijdslimiet. Binnen deze zorgvorm was 12% ouder dan 65 jaar in 2007 (66 personen), wat relatief gezien het hoogste aandeel is. Het aandeel personen tussen 50 en 65 jaar bedroeg 23% (125 personen). Binnen deze populatie kan er een sterke weerstand zijn ten opzichte van residentiële settings, waardoor men levenslange ondersteuning wil bieden (Themagroep „Ouder wordende personen met een handicap‟, 2005). Crisissituaties kunnen bijgevolg in deze zorgvorm voor ernstige problemen zorgen, omdat andere zorgvormen geen plaatsen vrij hebben. Wonen onder begeleiding van een particulier (WOP) is een variant van pleegzorg voor personen met een handicap die zelfstandiger leven aankunnen. Daarbij woont de persoon met een handicap zelfstandig, met begeleiding van een niet-professionele hulpverlener. Ook hier biedt de pleeggezinnendienst ondersteuning. De dagprijs bedraagt 16,99 euro. Binnen deze zorgvorm was in 2007 7% ouder dan 65 jaar (12 personen) en 33% tussen 50 en 65 jaar (57 personen). Uit een studie in WestVlaanderen blijkt dat de vrijwilliger die de persoon met een handicap ondersteunt, vaak zelf ouder is dan 50 jaar (Themagroep „Ouder wordende personen met een handicap‟, 2005). Wanneer de zorg te zwaar wordt om volledig op te nemen, is een dagcentrum aangewezen. Ook hier kan de leeftijd echter ervoor zorgen dat men geen toegang meer krijgt. Diensten voor zelfstandig wonen richten zich tot meerderjarigen met een fysieke handicap en bieden ondersteuning bij de activiteiten van het dagelijks leven (ADL: wassen, kleden, eten…). De dienst bestaat doorgaans uit aangepaste woningen in een woonwijk en een in de buurt gelegen ADL-centrum. Via een oproepsysteem kan de begeleiding op vraag tot stand komen. Ook hier staat de persoon met een handicap zelf in voor de woon- en leefkosten, de ADL-assistentie is gratis. Binnen deze zorgvorm bedroeg het aandeel 65-plussers 9,3% in 2007 (25 personen), het aandeel 50- tot 65jarigen 33,3% (89 personen). Leeftijd lijkt binnen deze diensten dus een minder doorslaggevende factor om er al dan niet beroep op te doen. Diensten voor begeleid wonen staan open voor alle meerderjarige personen met een handicap, ongeacht het soort handicap. Ze bieden ondersteuning op psychosociaal vlak (zoals relaties, de opvoeding van de kinderen…) en bij dagdagelijkse activiteiten (huishouden, administratie…). De begeleiding is gratis voor wie een erkenning heeft voor begeleid wonen. In 2007 was ongeveer 2,5% van de personen die begeleid wonen (64 personen) ouder dan 65 jaar en was 17,5% (463 personen) tussen 50 en 65 jaar. Net
43
als binnen de thuiszorg en mantelzorg, zijn er problemen bij de overgang naar residentiële (gehandicapten)zorg in geval van problematische ouderdomsverschijnselen. Binnen de sector gehandicaptenzorg worden problemen gesignaleerd bij het ouder worden van de doelgroep van diensten voor begeleid wonen. Vaak is er omwille van het ouder worden een verandering van erkenning nodig van begeleid wonen bijvoorbeeld naar een tehuis niet-werkenden, wat niet altijd evident blijkt (Themagroep „Ouder wordende personen met een handicap‟, 2005). Sommige tehuizen niet-werkenden willen geen oudere personen opnemen, omdat deze doelgroep andere (ouderdomsspecifieke) vragen stelt dan de jongere gebruikers. Het aanbod van de tehuizen sluit doorgaans beter aan bij de zorgvragen van jongere personen met een handicap, zodat veralgemeende opnames van ouderen volgens sommigen moeilijker verdedigbaar is, zeker in tijden van wachtlijsten. Diensten voor beschermd wonen zijn toegankelijk voor meerderjarigen met een lichte tot matige handicap, zonder ernstige fysieke, sensorische, motorische of psychische stoornissen. In de praktijk wordt deze regelgeving echter niet zo strikt toegepast, waardoor er ook mensen met een ernstige mentale handicap en mensen met een ernstige motorische handicap terug te vinden zijn. Deze ambulante dienst biedt intensievere ondersteuning dan een dienst begeleid wonen. De dienst staat in voor woonbegeleiding (al dan niet in woningen die door de dienst worden aangeboden) en in de meeste gevallen ook voor dagbesteding (eventueel in samenwerking met een andere dienst). De begeleiding is gratis; de persoon met een handicap voorziet zelf in zijn levensonderhoud. Vaak gaat het om mensen die overkomen van een collectieve woonvorm (tehuis) en met begeleiding een zelfstandige woonsituatie willen en kunnen uitbouwen. De organiserende dienst mag een vergoeding vragen voor de dagbesteding (3,57 €), indien een maaltijd aangeboden wordt mag dit maximaal 7,04 € bedragen. In 2007 was 3,8% van de populatie die beroep doet op deze diensten ouder dan 65 jaar (39 personen). Het aandeel 50 tot 65 jarigen bedroeg 24,5% (255 personen). Wanneer ouder wordende personen met een handicap terug willen overschakelen naar de vroegere residentiële voorziening, is dit enkel gegarandeerd binnen de twee jaar nadat men de omschakeling gemaakt heeft van residentieel naar ambulant (VAPH, s.d.). Diensten voor geïntegreerd wonen zijn vrij recent opgericht (2006) met als bedoeling ook voor personen met een zwaardere zorgbehoefte een inclusieve woonvorm te creëren. Deze woonvorm is dus een uitbreiding op het beschermd wonen voor personen met een erkenning tehuis-niet werkenden (zie verder). Belangrijk hierbij is dat de inclusieve filosofie achter deze nieuwe woonvorm stipuleert dat de woning niet in de buurt van een residentiële voorziening hoeft te zijn. Net als bij beschermd worden, kan enkel een vergoeding gevraagd worden voor dagbesteding (3,71 €), eventueel in combinatie met een maaltijd (7,83 €). Dezelfde wetgeving bij eventuele terugkeer naar een residentiële zorgvorm is van toepassing. Van de zes personen die in 2007 reeds beroep deden op deze zorgvorm, was 1 persoon ouder dan 65 jaar. Niemand was tussen 50 en 65 jaar. Begin 2008 werden de eerste stappen gezet om zowel beschermd als geïntegreerd wonen samen te brengen onder een globale regelgeving voor geïntegreerde woonprojecten. Momenteel wordt dit verder uitgewerkt onder de noemer Diensten Inclusieve Ondersteuning (Vlaamse Regering, 2010). Van alle personen ouder dan 65 met een VAPH-„ticket‟, doet 17% beroep op bovengenoemde ambulante diensten (168 personen). Voor de leeftijdscategorie van 50
44
tot 65 jaar bedraagt dit 16% (705 personen). De grote meerderheid van de doelgroep die gebruik maakt van het VAPH aanbod, bevindt zich dus in de (semi-) residentiële zorg. Het feit dat de ambulante zorgvormen vaak nog niet bestonden wanneer de groep van ouder wordende personen in de gehandicaptenzorg terecht kwam, kan een verklaring vormen voor deze cijfers. Daarnaast is het ook mogelijk dat met het ouder worden er sprake is van een verminderde zelfstandigheid, terwijl bij deze zorgvormen hierop vaak meer een beroep wordt gedaan. Bovendien hebben deze diensten een geringere personeelsomkadering dan de tehuizen, waardoor moeilijker ingespeeld kan worden op de veranderende zorgvraag ten gevolge van het ouder worden. Voor personen met een handicap opgenomen in deze zorgvormen, is het niet altijd duidelijk welke opvangvormen geschikt of beschikbaar zijn, wanneer de dienst niet langer kan voldoen aan de zorgvraag ten gevolge van ouderdomsverschijnselen. 4.1.4.2
(Semi-)Residentiële diensten en voorzieningen
Er wordt eerst ingegaan op de (semi-)residentiële vormen van zorg binnen de woonzorg (ouderenvoorzieningen), vervolgens gaan we in op de diensten en voorzieningen binnen de sector gehandicaptenzorg. In de residentiële zorg gebeurt de opvang buitenshuis. Dit kan zowel enkel overdag (semi-residentiële zorg) als 24 op 24 uur (residentiële zorg). Daarnaast bestaan er ook nog enkele, flexibele tussenvormen, waarbij deeltijds gebruik kan gemaakt worden van het aanbod.
a) Ouderenvoorzieningen uit de woonzorg
De ouderenvoorzieningen onderscheiden zich van de thuiszorgvoorzieningen doordat ze ook huisvesting bieden. Zij bieden thuisvervangende zorg. Ook kan er sprake zijn van thuiszorgondersteunende zorg, indien deze zorg verbonden is aan een voorziening met thuisvervangende zorg (bijvoorbeeld een dagverzorgingscentrum die verbonden is aan een woonzorgcentrum). Ouder wordende personen met een handicap kunnen terecht bij ouderenvoorzieningen als zij (in de meeste gevallen) ouder zijn dan 65 jaar. Een gedeelte van de kosten voor verblijf in een ouderenvoorziening wordt gefinancierd door de ziekteverzekering. Een dagverzorgingscentrum biedt net als een dienstencentrum thuiszorgondersteunende zorg, maar is verbonden aan een woonzorgcentrum. Wel beschikken deze centra over een vervoersdienst voor de bezoekers, in tegenstelling tot een dienstencentrum. Het dagverzorgingscentrum hanteert een vast uurschema, wat deze zorgvorm niet tot de meest flexibele vorm van ondersteuning maakt voor mantelzorgers. Anderzijds kan de vervoersdienst een grote meerwaarde betekenen voor ouder wordende mantelzorgers die zich minder gemakkelijk kunnen verplaatsen. De dagverzorgingscentra staan voor iedereen open, behalve voor ouderen die zware medische verzorging en begeleiding nodig hebben. Voor ouder wordende personen met een handicap betekent dit in de praktijk dat de opvang van personen met een zwaardere zorgvraag sterk afhankelijk is van de draagkracht van het dagverzorgingscentrum. In het nieuwe zorgdecreet wil men in geval van acute noodsituaties ook nachtopvang mogelijk maken binnen dagverzorgingscentra. Op die manier wil men zich flexibeler
45
opstellen ten opzichte van de mantelzorg, wanneer deze tijdelijk wegvalt. Men streeft ernaar om de gemiddelde dagprijs op 12,39 euro te houden (Werkgroep Thuisverzorgers vzw, 2002). Centra voor kortverblijf zijn voorzieningen waar tijdelijk huisvesting geboden wordt aan ouderen, ofwel dag en nacht, ofwel enkel ‟s nachts. Doorgaans gebeurt deze vorm van thuiszorgondersteunende zorg in een woonzorgcentrum. In totaal kunnen ouderen maximaal 60 opeenvolgende dagen of 90 dagen in een periode van 1 jaar beroep doen op een centrum voor kortverblijf. Deze zorgvorm is er vooral gekomen ter ondersteuning van mantelzorgers als zogenaamde „respijt‟ zorg, een aanbod dat hen in staat stelt om even op adem te kunnen komen. Nadeel is wel dat het verblijf lang op voorhand moet vastgelegd worden en dus moeilijk als crisisopvang kan fungeren. Daarnaast wordt deze opvangvorm soms ook als opstap naar langdurige residentiële zorg gebruikt, omwille van de lange wachttijden van dergelijke opvang. Binnen het nieuwe woonzorgdecreet probeert men hieraan tegemoet te komen. Woonzorgcentra moeten niet meer minimaal drie kamers ter beschikking hebben, maar kunnen reeds een erkenning „kortverblijf‟ krijgen voor één kamer. Ook wil men deze erkenningsvorm echt inschakelen voor crisisopvang, waarbij de periode van opvang niet meer vooraf bepaald moet worden. Hierbij bestaat opnieuw het gevaar van het dichtslibben van deze zorgvorm omwille van de wachtlijstproblematiek. Voor opvang dag en nacht worden dezelfde gemiddelde dagprijzen gehanteerd als voor een kamer in een woonzorgcentrum. Nieuw binnen het woonzorgdecreet is het decretaal kader voor centra voor herstelverblijf. Op deze centra kan beroep gedaan worden om de overgang tussen ziekenhuisopname en de revalidatie thuis te bespoedigen. In tegenstelling tot een centrum voor kortverblijf staat hier de medische aandoening centraal. Momenteel wordt deze dienstverlening enkel georganiseerd door de ziekenfondsen, waardoor de prijs afhankelijk is van de tussenkomst door het ziekenfonds. Net als het kortverblijf is deze zorgvorm belangrijk bij een acute verandering in de situatie van mantelzorg voor een ouder wordende persoon met een handicap. Serviceflats zijn individuele woonvormen waar ouderen terecht kunnen voor beschermd zelfstandig wonen. Ouderen kunnen er indien gewenst beroep doen op gemeenschappelijke dienstverlening. Er is in tegenstelling tot de woonzorgcentra niet permanent verzorgend of verplegend personeel aanwezig, waardoor ouderen met een zeer zware zorgbehoeften niet in aanmerking komen voor deze zorgvorm. De gemiddelde dagprijs van een serviceflat is sterk afhankelijk van de bijkomende dienstverlening waarop iemand beroep doet, waardoor er moeilijk van een algemene dagprijs kan gesproken worden. Ook voor serviceflats gelden momenteel lange wachttijden, omwille van de populariteit van deze zorgvorm (VRT nieuws: serviceflats populair, 2008). Daarbij doet zich ook het probleem voor dat de lange wachttijden niet noodzakelijk de actuele nood weerspiegelen. Bij open plaatsen blijken cliënten niet altijd instapbereidheid te zijn, omdat men enkel uit voorzorg een plaatsje op de wachtlijst veroverd heeft. Binnen het nieuwe woonzorgdecreet wordt het concept van serviceflats verlaten en vervangen door het concept assistentiewoningen, waarbij opnieuw de combinatie van facultatieve dienstverlening en zelfstandig wonen centraal staat. Indien iemand zwaar zorgbehoevend wordt en reeds in een assistentiewoning verblijft, voorziet het nieuwe decreet de mogelijkheid om daar te blijven via het tijdelijk erkennen van de
46
assistentiewoning als woongelegenheid van een zorgcentrum in de buurt. Op die manier wil men beter tegemoetkomen aan de sociale noden en context van de cliënt. Sociale netwerkvorming en recreatieve ontspanning worden overigens verplichte taken van een groep assistentiewoningen. Hiervoor wordt de nieuwe functie van woonassistent ingeschakeld. De uitvoeringsbesluiten voor de assistentiewoningen worden in de loop van 2010 opgemaakt, waardoor het effectief in voege treden van de assistentiewoningen nog op zich laat wachten. De vroegere rusthuizen zijn woonzorgcentra geworden sinds de goedkeuring van het woonzorgdecreet. Rusthuizen werden omschreven als collectieve woonvormen waar ouderen terecht kunnen voor gezins- en huishoudelijke zorg. Het concept woonzorgcentrum wil verder gaan dan huisvesting en zorg; ook reactivering, psychosociale ondersteuning en sociale netwerkvorming worden hun opdracht. Zo goed als alle woonzorgcentra hebben een erkenning rust- en verzorgingstehuis, wat inhoudt dat er bedden voorzien zijn voor zwaar zorgbehoevende ouderen die nood hebben aan intensievere zorg (Protocolakkoord nr.3, 2005). Vanuit het beleid wordt een RVTdekkingsgraad van 87,5% nagestreefd sinds 2009 (Vandeurzen). Deze dekkingsgraad mag oplopen tot maximaal 90%, zodat woonzorgcentra voor 10% nog blijven openstaan voor minder zware zorgvragen (profiel O en A op de Katzschaal, zie 4.1.2.3). De gemiddelde dagprijs voor woonzorgcentra bedroeg eind 2008 ongeveer 42 euro (Prijzendienst, 2008), hoewel in deze studie niet vermeld wordt in welke mate er supplementen zijn opgenomen (bv. voor een haarkapbeurt). De opname van ouder wordende personen met een handicap in een woonzorgcentrum is niet altijd evident. Binnen de ouderenzorg zijn er namelijk minder middelen en is er minder personeel voorzien dan in de residentiële voorzieningen van de sector gehandicaptensector. Dit resulteert in een gebrek aan personeel met expertise rond de zorg voor ouder wordende personen met een handicap. Daarenboven primeert de (medische) verzorging binnen de woonzorgcentra, waardoor de bredere zorg (bijvoorbeeld dagbesteding) eerder door het sociaal netwerk of vrijwilligers moet opgenomen worden. Het feit dat het voor woonzorgcentra moeilijker wordt om verpleegkundigen aan te trekken, versterkt de problemen rond personeelsbezetting. Binnen de huidige programmatienormen en rekening houdende met de wachtlijsten en tragere uitstroom is er voor de woonzorgcentra bij voorbaat al weinig ruimte „extra‟ voor specifieke doelgroepen. Voor de cliënt liggen de dagprijzen binnen de ouderenzorg ook hoger dan in de residentiële gehandicaptenzorg. Er kan zelfs sprake zijn van een verdubbeling van de kostprijs. Het feit dat de doelgroep vaak een stuk jonger is dan de andere cliënten met gemiddelde instapleeftijd van 85 jaar (Heylen & Blunckx, 2004), maakt het niet altijd gemakkelijk voor de cliënt en zijn familie (en het woonzorgcentrum zelf) om een goede „match‟ te vinden. Uiteraard zijn er ook situaties waarbij de opname van een ouder wordende persoon met een handicap in een woonzorgcentrum goed verloopt. Vaak is in een woonzorgcentrum sneller plaats dan in de sector gehandicaptenzorg, wat bij ernstige zorgvragen een belangrijk criterium voor opname kan zijn. Tot slot is de doelgroep van personen met een handicap niet de enige specifieke doelgroep die (recentelijk) beroep doet op de ouderenzorg: ouder wordende personen met psychiatrische problemen vormen ook een nieuwe uitdaging voor de ouderenzorg (Van Rampelberg, Boriau, & Lahaye, 2010) net als mensen met een niet-aangeboren hersenletsel.
47
b) (Semi-)Residentiële voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg Binnen de sector gehandicaptenzorg zijn er verschillende (semi-)residentiële voorzieningen. De eigen financiële bijdrage is afhankelijk van het type voorziening waarop men beroep doet. De gebruiker betaalt een zogenaamde „dagprijs‟. Voorwaarde voor de dagprijzen is dat de persoon nog voldoende (gewaarborgd) zakgeld moet kunnen behouden (minimum gegarandeerd zakgeld), waardoor er maximumtarieven worden gehanteerd. Wel kunnen voorzieningen nog supplementen aanrekenen voor bepaalde diensten. Dagcentra binnen de sector gehandicaptenzorg bieden activiteiten aan personen met een handicap, die niet bekwaam zijn om naar een beschutte werkplaats te gaan. Zowel activiteiten als training en therapie worden aangeboden op maat van de gebruiker. Op deze diensten kan beroep gedaan worden door mensen met een handicap in die in een thuissetting wonen. De dagprijs (minstens 6 uur) is 8,80 €, met vervoer inbegrepen bedraagt de dagprijs 11,01 €. Amper 0,15% van de personen met een handicap in de dagcentra waren ouder dan 65 jaar in 2007 (60 personen), 11% was tussen 50 en 65 jaar (432 personen). Deze zorgvorm is dan ook eerder bedoeld voor personen met een handicap in hun „actieve‟ levensfase. Voor mantelzorgers zijn dagcentra vaak niet dicht genoeg bij de deur, waardoor deze zorgvorm niet alleen moeilijker bereikbaar, maar ook financieel zwaarder en meer tijdrovend wordt. Daarnaast gaan de mantelzorgers er vaak van uit dat een overgang van een dagcentrum naar een residentiële setting binnen de sector gehandicaptenzorg op latere leeftijd verzekerd is, omdat een dagcentrum in vele gevallen verbonden is aan een tehuis. Dit kan echter niet meer gegarandeerd kan worden sinds het Besluit Zorgregie, waarbij noodsituaties en wachttijden primeren (VAPH, 2007). Via logeren kunnen personen met een handicap die thuis in het gezin wonen, opgevangen worden in een tehuis voor werkenden of niet-werkenden. Deze opvang is in principe van korte duur. De voorziening kan hiervoor aanspraak maken op een bijkomende subsidiering tot maximaal 30 dagen per jaar per persoon (maar kan niet boven zijn erkenningstotaal gaan). Daarnaast is er ook kortverblijf. De dagprijs is deze van het tehuis waar men verblijft. Net als in de ouderenzorg wil men via de mogelijkheid van kortverblijf de mantelzorger ondersteunen, wat in de praktijk echter vaak moeizaam verloopt omwille van het beperkt aantal beschikbare plaatsen en de lange wachttijden. Binnen kortverblijf was slechts 1,4 % ouder dan 65 jaar (6 personen), 12% tussen 50 en 65 jaar (52 personen). In een tehuis voor werkenden kunnen personen met een handicap terecht die overdag werken, maar niet zelfstandig kunnen wonen of niet binnen het gezin kunnen worden opgevangen. Deze tehuizen richten zich vooral tot personen met een motorische of verstandelijke handicap. De maximale dagprijs is 30,82 €. Het aandeel van mensen ouder dan 65 jaar bedroeg 6% in 2007 (70 personen), hoewel deze opvangvorm in principe niet voor hen bedoeld is. Het aandeel van mensen tussen 50 en 65 jaar bedroeg 31% (356 personen). Voor personen die niet meer kunnen werken, zoals werklozen of gepensioneerden (indien hiervoor een regeling getroffen is), is er dagbesteding voorzien. Dit is slechts een beperkt dagaanbod, omwille van de beperktere personeelsomkadering en infrastructuur. Binnen deze zorgvorm stelt het ouder worden van de populatie duidelijke uitdagingen voor een verder verblijf. Levenslange zorg en wonen kan vaak
48
niet meer gegarandeerd worden, waardoor het nodig is om de overstap te maken naar een andere residentiële voorziening. Hier stellen zich echter vaak dezelfde problemen als bij de populatie van begeleid wonen wanneer een overstap binnen de residentiële voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg gemaakt wordt. Tehuizen nietwerkenden passen niet volledig bij de zorgvraag van de betrokkene met als gevolg dat ouder wordende personen niet meer worden opgenomen. Een tehuis voor niet-werkenden heeft als doelpubliek personen met een ernstige handicap. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen nursingtehuizen, voor personen met een heel zware zorgbehoefte (meervoudige handicap), en bezigheidstehuizen. Binnen nursingtehuizen staat de verzorging en paramedische behandeling centraal, binnen bezigheidstehuizen worden arbeidsvervangende activiteiten en vaardigheidstrainingen voorzien. In de praktijk hebben heel wat tehuizen een gemengde erkenning. De dagprijs is dezelfde als deze voor tehuizen werkenden (30,82€). Het aandeel oudere personen met een handicap bedroeg 6,6 % in 2007 (600 personen), tussen 50 en 65 jaar was dit 25% (2295 personen). Tehuizen nietwerkenden zijn het best geschikt om hun werking enigszins aan te passen aan de zorgvraag ten gevolge van het ouder worden, omdat zij meer middelen hebben. Toch gaat de opvang van deze doelgroep ook voor hen gepaard met een groot aantal uitdagingen, zeker voor de kleinschalige voorzieningen. De grotere vraag naar verpleegkundige zorgen, de nood aan andere accommodatie en infrastructuur, een kleiner sociaal netwerk om mee samen te werken, een ander begeleidingsmodel, het optreden van dementie, de vraag naar palliatieve zorg…: het zijn allemaal moeilijkheden die zich stellen voor deze voorzieningen. Een zwaardere en andere zorgvraag wordt met dezelfde omkadering beantwoord, wat niet altijd evident is. De regelgeving kan de situatie complexer maken, bijvoorbeeld in het geval van verpleegkundige handelingen. Deze mogen in principe niet gesteld worden door begeleidend personeel. De context binnen de gehandicaptenzorg is echter dat de normen voor verpleegkundig personeel relatief laag zijn en dat verplegend personeel moeilijk kan gevonden worden omwille van de lagere verloning ten opzichte van de reguliere zorg. Een andere vraag waar veel voorzieningen mee worstelen, betreft het al dan niet homogeen maken van leefgroepen naar leeftijd, zowel vanuit pragmatisch oogpunt als naar begeleiding toe. 4.1.4.3
Belendende sectoren
Binnen de geestelijke gezondheidszorg bieden psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT) opvang voor personen met een langdurige en gestabiliseerde psychiatrische problematiek. Deze residentiële zorgvorm heeft een vergelijkbare werking als een woonzorgcentrum. Personen met een (verstandelijke) handicap en psychiatrische problematiek kunnen hier terecht. Ook binnen deze voorzieningen stelt het ouder worden van de populatie problemen wat betreft instroom. In de praktijk gebeurt het dat ouder wordende personen met een handicap naar een woonzorgcentrum overgaan, wat de ouderenzorg (opnieuw) voor nieuwe uitdagingen zet (Van Rampelberg, Boriau, & Lahaye, 2010). Binnen de lichamelijke gezondheidszorg zijn onder andere ziekenhuizen toegankelijk voor ouder wordende personen met een handicap, indien zij tijdelijk nood hebben aan
49
medische zorg en ondersteuning. Voor ziekenhuizen is het niet altijd evident om met de zorgvragen van deze doelgroep om te gaan, wat de hulpverlening kan bemoeilijken (bijvoorbeeld communicatieproblemen bij een dove patiënt of gedragsproblemen bij een patiënt met verstandelijke beperking). De tijdelijkheid van deze opvangvorm zorgt soms voor moeilijkheden bij het vinden van andere opvangvormen na een verblijf in het ziekenhuis, indien niet langer kan teruggegaan worden naar de vorige leefsituatie.
4.1.5 Financiële ondersteuning Wat de financiële ondersteuning voor ouder wordende personen met een handicap betreft, zijn er verschillende mogelijkheden, met het wettelijk pensioen als de meest algemeen voorkomende vorm van inkomen. Daarnaast kan de ouder wordende persoon met een handicap, net als iedereen, beroep doen op eigen middelen die opgebouwd werden tijdens de levensloop. Wanneer deze middelen ontoereikend zijn, voorziet de federale overheid in een leefloon, de zogenaamde inkomensgarantie voor ouderen. Vanuit de Vlaamse zorgverzekering is er een budget voorzien van 130 euro per maand voor niet-medische kosten voor alle cliënten van woonzorgcentra, ongeacht de zorgzwaarte. Wat de niet-betaalde verblijfskosten in een woonzorgcentrum betreft, kan het OCMW borg staan (van de gemeente waar de cliënt ingeschreven staat in het bevolkingsregister). Daarna kan dit bedrag teruggevorderd worden van de kinderen, afhankelijk van hun inkomen en de relatie tussen ouder en kind. Deze onderhoudsplicht staat echter ter discussie in een nieuw wetsvoorstel (Ghijs, 2009). Wat de specifieke financiële tussenkomsten betreft, bestaat voor mensen met een handicap de inkomensvervangende tegemoetkoming en integratietegemoetkoming. De inkomens-vervangende tegemoetkoming wordt toegekend als de handicap het vermogen om te werken verhindert. De integratietegemoetkoming wil de bijkomende kosten die kunnen gepaard gaan met een verminderde zelfredzaamheid (zoals dure aanpassingen) helpen dragen. Deze tegemoetkomingen kunnen echter niet aangevraagd worden door personen ouder dan 65 jaar. Wel kan boven 65 en bij verminderde zelfredzaamheid een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden aangevraagd worden. Deze tegemoetkoming vervangt de integratietegemoetkoming en is speciaal bedoeld voor ouder wordende personen met een handicap. Personen met een handicap kunnen ook maximaal 2000 dienstencheques per jaar gebruiken voor huishoudelijke hulp. Er zijn verschillende financiële tussenkomsten beschikbaar voor de mantelzorgers van (ouder wordende) personen met een handicap. Een mantelzorger van een ouder wordende persoon met een handicap kan, afhankelijk van zijn of haar woonplaats, een mantelzorgpremie krijgen. De provincies Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen kennen provinciale premies toe, maar hebben daarbij verschillende voorwaarden voor de toekenning. Ook zijn er verschillende gemeentes die een gemeentelijke mantelzorgpremie toekennen, waarbij de grootte van de premie verschilt. Binnen de Vlaamse zorgverzekering kan een budget van 130 euro per maand aangevraagd worden voor de betaling van niet-medische kosten bij thuiszorg voor zwaar zorgbehoevende personen.
50
Binnen de sector gehandicaptenzorg is het voor mantelzorgers niet eenvoudig om wegwijs te worden in het (ingewikkelde) veld van regelgeving. Het papierwerk dat komt kijken bij financiële aanvragen is vaak enorm. Daarenboven laat een antwoord op sommige aanvragen dikwijls heel lang op zich wachten, wat de nodige problemen met zich meebrengt: de zorgvraag is reeds veranderd waardoor de aanvraag niet meer van toepassing is, er moet beroep gedaan worden op eigen financiële reserves (indien deze er zijn), of er wordt een aanvraag gedaan op een moment dat het nog niet nodig is. De kwestie van administratieve vereenvoudiging is dan ook aan de orde binnen het VAPH. Binnen de woonzorg zijn er al inspanningen geleverd om de administratieve last te verlagen voor de mantelzorger (bijvoorbeeld een e-loket en het inkorten van behandelingstermijnen). (Ouder wordende) personen met een handicap (en/of de omgeving) die een eigen huis wensen te bekostigen kunnen beroep doen op verschillende instanties voor sociale leningen of kunnen voordelig huren bij een sociale huisvestingsmaatschappij. Voor aanpassingen van de eigen woning zijn er verschillende mogelijkheden ter ondersteuning. Verschillende provincies betalen (gedeeltelijk) de kost terug om advies in te winnen bij adviesbureaus voor toegankelijkheid over aanpassingen. Sommige provincies en enkele gemeenten keren ook provinciale aanpassingspremies uit. Via Wonen Vlaanderen kunnen ook aanpassingspremies aangevraagd worden, die specifiek voor bejaarden zijn. Voor personen jonger dan 65 jaar met een handicap is er de mogelijkheid om via het VAPH een tegemoetkoming aan te vragen.
51
4.1.6 Praktijkvoorbeelden In Vlaanderen zijn er in de praktijk al heel wat voorbeelden te bespeuren die inspelen op de specifieke zorgvragen van ouder wordende personen met een handicap. We bespreken eerst twee karakteristieken die telkens in een bepaalde mate weerkeren, namelijk specialisatie en samenwerking. Met specialisatie bedoelen we dat een zorgaanbieder een vorm van gespecialiseerd zorgaanbod ontwikkelt naast het bestaande „basis‟aanbod, en dit op basis van eigen of geleende expertise. Onder de noemer samenwerking zien we (nieuwe) initiatieven die synergieën opzoeken tussen diensten en voorzieningen, doordat deskundigheid samen wordt ingezet en/of het aanbod wordt gecombineerd. De verantwoordelijkheid voor het aanbod ligt in dit geval bij meerdere aanbieders.
4.1.6.1
Specialisatie
De mogelijkheid bestaat om te specialiseren binnen een sector in functie van de doelgroep. Het gaat steeds om lokale initiatieven waarvoor nog geen duidelijke richtlijnen zijn vanuit de wetgevende instanties. Specialisatie komt eerder tot stand via het gedifferentieerd aanwenden van bestaande middelen binnen de eigen dienst of voorziening. De meeste specialisatie gebeurt vooral intrasectoraal. Binnen de sector gehandicaptenzorg zijn er bijvoorbeeld tal van (grootschalige) voorzieningen die een aparte leefgroepenwerking organiseren voor de oudere en meer zorgbehoevende cliënten. Het paradigma van vraaggericht en individueel werken staat voorop om de voorzieningen mee te laten evolueren met de ouder wordende cliënt. In dat opzicht is er ook de evolutie om niet enkel paramedisch personeel in te schakelen in de dagbesteding, maar ook, indien mogelijk, in de leefgroepenwerking. Daarnaast zijn er ook (kleinschalige) voorzieningen die samenwerken om zich te specialiseren, bijvoorbeeld door samen een verpleegkundige dienst op te richten of een netwerk rond palliatieve zorg te creëren. Er bestaan verschillende expertisefora binnen de sector rond het thema ouder worden. Binnen de woonzorg is specialisatie naar ouder wordende personen met een handicap ook aanwezig, maar minder frequent. In de woonzorg (zowel thuiszorg als ouderenzorg) is men vooral gespecialiseerd in de opvang van oudere personen met dementie: aparte afdelingen in de residentiële opvang, een ontmoetingsgroep die zich richt naar personen met jongdementie in de thuiszorg, thuisbegeleiding specifiek voor dementie, het verwerven, verspreiden en integreren van expertise via een expertisecentrum, enz. Een ander voorbeeld van specialisatie naar een specifieke doelgroep toe, is de opvang van ouderen met een sensorische of motorische beperking in een afdeling binnen een woonzorgcentrum. Daarnaast worden er ook soms (ouder wordende) personen met een verstandelijke beperking opgenomen in een woonzorgcentrum, maar daarbij kunnen we niet echt spreken van een systematische specialisatie naar de doelgroep toe.
52
4.1.6.2
Samenwerking
Samenwerkingsinitiatieven kunnen zowel intra- als intersectoraal zijn. Wat betreft intersectorale samenwerking tussen de woonzorg en de sector gehandicaptenzorg zijn de initiatieven slechts op kleine schaal aanwezig in het veld. Dergelijke vormen van samenwerking komen vaak neer op een creatieve manier om met de beschikbare middelen om te gaan in functie van een welbepaalde cliënt of groep van cliënten. In de eerste plaats gaat het om kleinschalige intersectorale samenwerkingsverbanden tussen diensten en voorzieningen die dicht bij elkaar gelegen zijn. Sommige samenwerkingsverbanden gebeuren op basis van bilaterale akkoorden, andere ontstaan in de schoot van een regionaal overlegplatform. Het zijn voorbeelden van sociaal ondernemerschap, waar lokale actoren elkaar vinden en een win-win situatie proberen te creëren. Zo bestaan er verschillende samenwerkingsverbanden rond het aanbieden van dagbesteding aan elkaars cliënten, waarbij mensen uit de woonzorg worden opgevangen in dagcentra van de sector gehandicaptenzorg en omgekeerd. Daarnaast wordt ook binnen de sector gehandicaptenzorg een beroep gedaan op verschillende diensten uit de thuiszorg, zoals thuisverpleegkunde, maaltijden aan huis, oppasdiensten, palliatieve zorg, enz. Wat uitwisseling van knowhow betreft, laat men bijvoorbeeld personeelsleden uit de woonzorg een bezoek brengen of een dagje meedraaien in een voorziening van het VAPH, en omgekeerd. Ook wordt een beroep gedaan op de expertise van de woonzorg via het geven van vormingen rond valpreventie, slikaccidenten, … binnen de sector gehandicaptenzorg. Daarnaast zijn er nog tal van kleine samenwerkingsverbanden, die vooral afhankelijk zijn van enkele spilfiguren en hun (in)formeel netwerk. De bestaande woonzorgzones (bvb. Brussel, Wervik, Heist-op-den-berg, Genk) kunnen ook als voorbeeld van samenwerking aangehaald worden. Een woonzorgzone bestaat uit een gewone wijk of een dorp, waarvan ongeveer 10% van de inwoners intensieve zorg nodig heeft. Centraal is er een zorgkruispunt, vanwaar de zorg gecoördineerd wordt en de wijk dus wordt bediend. Belangrijk hier is dat “het (…) alle zorgbehoevende groepen in de wijk [bedient], over de huidige sectorgrenzen heen, dus niet alleen voor ouderen” (Winters, 2003, p. 12). In het woonzorgdecreet wordt het concept van woonzorgnetwerken uitgewerkt, in plaats van het meer stedelijk concept van woonzorgzones. Een woonzorgnetwerk bestaat uit een huisarts(enkring), een erkend woonzorgcentrum, een erkend centrum voor kortverblijf, een erkende groep van assistentiewoningen, een erkende dienst voor gezinszorg of een andere erkende thuiszorgvoorziening die zorg aan huis levert. Voor (ouder wordende) personen met een psychiatrische problematiek beginnen zich bijvoorbeeld initiatieven te ontwikkelen om opvang en plaatsen te creëren, soms via samenwerking tussen verschillende woonzorgcentra. Geestelijke gezondheidszorg valt immers ook onder de federale bevoegdheden, waardoor zich minder reglementaire moeilijkheden vormen bij de opvang van mensen die voorheen opgevangen werden in de geestelijke gezondheidszorg. Samenwerkingsverbanden bestaan omwille van de verschillende vormen van expertise in de beide sectoren en het efficiënt willen benutten van personeel en middelen. Er is echter geen overkoepelend wettelijk kader dat de verschillende vormen van samenwerking reguleert en structureert. Integendeel, de verschillende regelgevingen
53
van de betrokken sectoren worden in het veld vaak als contraproductief gezien om samenwerking tot stand te brengen. Er is bijvoorbeeld een duidelijk verschil in financieringsvormen tussen het RIZIV en het VAPH. Binnen de verschillende sectoren zelf bestaan ook initiatieven tot samenwerking en afstemming. Zo zijn er binnen de thuiszorgsector de SEL‟s en provinciale platformen waar regionaal overleg kan gepleegd worden om tot betere afstemming te komen tussen de verschillende zorgpartners. Binnen de sector gehandicaptensector zijn er dan weer de projecten rond trajectbegeleiding of het Project Onafhankelijke Cliëntondersteuning, in functie van een betere zorgafstemming.
4.1.6.3
Praktijkvoorbeelden
Op basis van telefonische interviews en netwerking stellen we enkele praktijkvoorbeelden van ondersteuning voor ouder wordende personen met een handicap voor. We bespreken het aanbod, de aanleiding om het aanbod uit te bouwen, de meerwaarde, de grootste moeilijkheden en welke veranderingen er hebben plaatsgevonden. De bespreking wordt bij een aantal voorbeelden aangevuld met enkele citaten van de praktijkdeskundige in kwestie. Telkens is een bepaalde mate van specialisatie en samenwerking aanwezig, soms intrasectoraal, vaak intersectoraal.
a) aangepaste senioren leefgroepen in residentiële voorzieningen VAPH
Praktijkvoorbeeld 1: De Lovie De Lovie uit Poperinge is een grootschalige voorziening van het VAPH voor personen met een verstandelijke beperking. Ze heeft sinds 1991 binnen haar residentiële afdeling vier leefgroepen specifiek voor senioren uitgebouwd. Gebruikers kunnen verhuizen naar deze leefgroepen wanneer er psychische of fysieke achteruitgang is ten gevolge van het ouder worden, en waardoor het moeilijk wordt om in de huidige leefgroep te blijven. De overgang is niet gebaseerd op de leeftijd, maar op een gewijzigde zorgvraag. Er waren verschillende aanleidingen om aparte leefgroepen uit te bouwen. Een eerste was de nood aan een meer gedifferentieerd aanbod naar aanleiding van de andere, bijkomende zorgvragen van deze doelgroep. Ouderdomsverschijnselen vragen een rustiger tempo, een ander leefklimaat en andere infrastructuur. Zeker bij het optreden van dementie, is een specifiek aanbod nodig. Vanuit de vraag naar zorg op maat, vindt de Lovie dat aparte leefgroepen meer mogelijkheden bieden. Door het groeperen van een aantal gebruikers met een gelijkaardige zorgvraag, kan binnen de voorziening meer gedifferentieerd worden. Voor gebruikers die het tempo van andere leefgroepen niet meer aankunnen, kan deze aparte leefgroep een verademing bieden. De grootschaligheid van de voorziening zorgt ervoor dat de Lovie zo goed als zelfstandig kan voorzien in deze differentiatie. De dagstructuur wordt aangepast en er wordt meer in de leefgroep zelf gewerkt.
54
“Wij hebben eigenlijk heel veel partners binnenshuis […], iedereen werkt in de Lovie en iedereen weet waar we naartoe willen en dus heb je wel een directere aansturing naar de diensten.” “Die bewoners gaan niet meer graag naar buiten […] en dan proberen wij dus mensen van buiten de leefgroep naar binnen te halen, bijvoorbeeld de muziekpedagoog komt langs om muziek te spelen in de leefgroep, in plaats van dat zij naar het lokaal van de muziekpedagoog gaan.” Een moeilijkheid binnen de vier seniorenleefgroepen betreft de intensieve begeleiding en zorg door het personeel. Het personeel moet er een heel deel verzorgende of medische taken bijnemen. Er wordt dan ook veel belang gehecht aan de rekrutering en vorming van het personeel voor de doelgroep van senioren. Ook de infrastructuur is volledig aangepast in deze vier leefgroepen: kamers moeten groot genoeg zijn, er wordt een hoog-laagbed voorzien, er is een tillift aanwezig, het sanitair is rolstoeltoegankelijk, de gangen zijn breed genoeg, er is een lift enz. “De bewoners leven wel in een rustiger tempo, maar het wil daarom niet zeggen dat het voor het personeel zo is. Het personeel mag het niet tonen aan de bewoners, maar eigenlijk is het wel heel de tijd intensief, en psychisch en fysiek hard werken.” “Wat wij ook doen in de leefgroepen voor senioren is een mix maken van opvoeders en verpleegkundig personeel, dus er werken ook een aantal verpleegkundigen mee in de leefgroepen.” Vanuit de gebruikers en hun sociaal netwerk worden positieve signalen gegeven omtrent de keuze van de instelling om te voorzien in levenslange zorg, aldus de Lovie.
De Lovie werkt samen met het Palliatief Netwerk Westhoek-Oostende om palliatieve begeleiding op te zetten in functie van levenslange zorg. “En we ondervinden veelal dat zowel de bewoners, als de familie toch wel apprecieert dat ze hier kunnen blijven in de Lovie, gelijk voor familie, ze kennen het nu. Soms hoor je dan: een oude boom verplant je niet.” “Voor een goeie pijnbestrijding bij bewoners, werken we dan wel samen met dat palliatief netwerk omdat zij meer ervaring hebben met pijnpompen enzovoort. Dus daar hebben we wel al een goeie samenwerking mee gehad.”
Praktijkvoorbeeld 2: Vesta Vergelijkbaar met het voorbeeld van De Lovie, maakt v.z.w. Vesta te Belsele een onderscheid tussen gewone, heterogene leefgroepen, en zowel een „laagtempo‟groep als
55
een „zorg‟groep. De heterogeen samengestelde leefgroepen bevatten een verscheidenheid van mensen qua leeftijd, geslacht en niveau van functioneren. De zorggroep is een leefgroep voor mensen met een verstandelijke beperking met een grotere medische zorgvraag (bv. omwille van vergevorderde dementie), daar deze problematiek een zeer specifieke en aangepaste benadering vraagt. In de laagtempogroep leven mensen die nood hebben aan een lager tempo omwille van hun leeftijd, persoonlijkheid of draagkracht.
b) Aangepaste voorziening in woonzorgcentrum (VAZG)
Praktijkvoorbeeld 3: fusie WZC Huize Vincent Het woon- en zorgcentrum Huize Vincent uit Tielrode is een voorziening uit de ouderenzorg die ook dove of slechthorende senioren opneemt. In functie van een nieuwbouwproject startten drie kleinschalige privérusthuizen in 1999 met een samenwerking. Een van deze drie was een rusthuis voor doven of slechthorenden (Stille Droom). Het nieuwbouwproject, dat momenteel nog in aanbouw is, zal een aparte afdeling specifiek voor doven of slechthorenden omvatten. Aansluiting bij de residentiële voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg was geen optie volgens Huize Vincent, omdat deze groep van doven of slechthorenden zeggen zich daar niet thuis te voelen. Vanuit Stille Droom werd samengewerkt met de Federatie van Vlaamse Doven (Fevlado) om sociaal contact te stimuleren tussen doven. Deze samenwerking met vrijwilligers loopt verder binnen het nieuwe project. Daarnaast zijn ook samenwerkingsverbanden opgezet met een school en twee diensten voor begeleid wonen. Er worden regelmatig bezoeken georganiseerd, zodat het contact met doven uit de buitenwereld versterkt wordt. De samenwerking zal ook versterkt worden met behulp van de nieuwe accommodatie (bv. grote ruimtes) in het nieuwbouwproject. “Toen Stille Droom naar hier kwam waren wij voor integratie, dus eigenlijk de doven zoveel mogelijk tussen de horenden […]. Nu zijn we daar toch geleidelijk aan terug vanaf gestapt, omdat we toch wel merken, het is een eigen cultuur, een eigen samenleving en je moet dat respecteren.” Het personeel krijgt vorming in functie van goede communicatie: elk personeelslid leert een basiswoordenschat gebarentaal en het personeel specifiek voor de afdeling krijgt al jaren gebarentaalles van een dove vrijwilligster van Fevlado. “Bij introductiegesprekken gaat zij mee als mensen zich op de wachtlijst willen zetten, […] en zij neemt deel aan de activiteiten, helpt mee bij het koffie schenken, het uitstappen enzovoort.” Ook qua infrastructuur worden er visuele aanpassingen gemaakt: er zijn spiegels in de gangen geplaatst, het brandalarm is ook visueel gemaakt, en er is een videoconferentieruimte. De grootste moeilijkheid die ervaren wordt in de praktijk, is het gebrek aan extra middelen om vormingsuren aan te bieden of om extra begeleiding op te zetten. Dit is
56
enkel realiseerbaar ondersteuningsnoden.
doordat
er
meerdere
cliënten
zijn
met
dezelfde
“Doordat er een groep van bewoners is kunnen wij ook tijd besteden om personeel op te leiden. Als dat maar één bewoner is dan kan je dat niet, als er een groep is kun je dat wel, dan kan je dat verantwoorden.” “Wat wij ook merken is dat deze doven en slechthorenden, voortkomen uit een maatschappij die hen niet aanvaardde. Die mensen hebben vaak geen contacten meer met familieleden, waardoor de sociale omkadering vaak bij ons komt te liggen. Ik denk maar aan zaken als: kleren gaan kopen, de volledige financiële begeleiding, […] dat zijn toch allemaal extra taken die niet gesubsidieerd worden.”
c) Aangepaste dagbesteding voor mensen met jongdementie of NAH
Praktijkvoorbeeld 4: dagcentrum De Kluiver De Kluiver is een dagcentrum, gesubsidieerd door het VAPH, specifiek voor personen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Een beperkt aantal cliënten binnen deze cliëntengroep heeft een diagnose jongdementie. De Kluiver maakt deel uit van DVC SintJozef te Antwerpen, een dienstverleningscentrum voor personen met een motorische en/of verstandelijke handicap. Een tiental jaren geleden werd beslist om dagbesteding apart voor deze doelgroep te organiseren. Men zag binnen het zorglandschap een toename van zorgvragen van personen met NAH, waardoor de doelgroep steeds belangrijker werd. Een paar jaar later werd het aanbod uitgebreid met een dienst beschermd wonen voor de doelgroep. Vanuit het besef dat personen met NAH een specifieke begeleiding vragen, is beslist om een aparte werking te starten. Bij personen met NAH is er immers een breuk in de levenslijn opgetreden, waardoor verwerking een uitgesproken deel uitmaakt van de zorgvraag. Bovendien heeft men er bewust voor gekozen om de Kluiver op een andere locatie uit te bouwen dan het dienstverleningscentrum. Voor personen met NAH is de drempel naar dienstverlening vanuit de sector gehandicaptenzorg hoog. Binnen het dagcentrum wordt zoveel mogelijk vertrokken van de zorgvraag van de gebruiker. Met behulp van zorgplanning probeert men een geschikt aanbod op te stellen dat varieert van individu tot individu. In dat kader wordt ook zo veel mogelijk met andere zorgsectoren samengewerkt. Op deze manier zoekt het dagcentrum/beschermd wonen aansluiting bij het “gewone” leven. Zo wordt bijvoorbeeld een beroep gedaan op de kinesist in de straat, de thuisverpleging, Familiehulp, de (al dan niet ambulante) diensten uit de geestelijke gezondheidszorg enz. Er wordt op een creatieve manier gezocht naar een antwoord op de zorgvraag van de cliënt, samen met de cliënt en het sociaal netwerk. Voor een accurate dienstverlening aan personen met NAH is intersectorale samenwerking noodzakelijk maar niet altijd even gemakkelijk, aldus het dagcentrum. Zo heeft bijvoorbeeld een ouder wordende persoon met NAH de overgang
57
van het dagcentrum naar een woonzorgcentrum gemaakt. Op vlak van residentiële ondersteuning voor de doelgroep zijn er nog veel uitdagingen, want het aanbod voor personen met NAH is nog sterk in ontwikkeling.
d) Doorverwijzen en doorstromen van cliënten tussen voorzieningen
Praktijkvoorbeeld 5: WZC St.-Vincentius en Feniks
Perspectief WZC St.-Vincentius Het woon- en zorgcentrum St.-Vincentius uit Avelgem stelt zich open voor een aantal personen met een handicap uit de nabijgelegen voorziening Feniks. Het woonzorgcentrum heeft de laatste jaren een aantal personen met Downsyndroom en dementie opgenomen, waarvan 1 persoon nog steeds verblijft in het woonzorgcentrum. In het dagverzorgingscentrum sluiten drie ouder wordende personen met een handicap aan. “In de tien jaar dat ik hier ben hebben wij toch al vijf-zes mensen met het syndroom van Down hier opgenomen in de afdeling dementerenden, […] en zo is er ook nog altijd één iemand hier, de zestig voorbij, een dame met het syndroom van Down die op de afdeling dementerenden verblijft en ik moet zeggen met succes. Dat is één van de, wat mij betreft, succesverhalen voor opvang van gehandicapte ouderen.” “Er wordt tot op heden in het dagverzorgingscentrum niets specifieks voor die mensen gedaan, wat ook een beetje het probleem is.” De overgang van het tehuis niet-werkenden de Feniks naar het woon- en zorgcentrum St.-Vincentius gebeurt op basis van een samenwerking waarbij informatie en knowhow uitgewisseld wordt via overleg. Een overgang naar het woonzorgcentrum staat vooral in functie van het beter beantwoorden van een (complexe) medische of terminale zorgvraag. Het feit dat er geen beschikbare plaatsen vrijkomen in de sector gehandicaptenzorg, versterkt het appèl op de ouderenzorg. De beschikbare personeelsomkadering in het woonzorgcentrum ligt echter een stuk lager dan in de sector gehandicaptenzorg. “Zeker in het begin van een opname wordt er samengezeten met […] de mensen van Feniks, meestal met een trajectbegeleider die zij aanstellen en onze sociale dienst. Ook met de hoofdverpleegkundige wordt dan aan zorgafstemming gedaan, wanneer het over een definitieve opname gaat. […] De mensen van Feniks komen ook nog wekelijks op bezoek […], zeker in het begin van een opname. We merken wel dat dat verwatert na verloop van tijd wanneer de integratie hier voldoende gebeurd is. “Tot onze frustratie zijn onze middelen een heel stuk lager dan de gehandicaptenzorg. Dat is voor de mensen van de
58
gehandicaptenzorg vaak even schrikken. Ook voor de familie die iemand hier laat opnemen: dat het bijna een 1-1-relatie is in de gehandicaptenzorg, om het zo te stellen, en je gaat plots naar een 1-3 of 1-4-relatie in de ouderenzorg.” De samenwerking baseert zich vooral op het niveau van communicatie en knowhow, maar er zijn wel initiatieven geweest om de samenwerking verder te laten gaan. De mogelijkheid om samen te werken bleek echter moeilijk haalbaar te zijn, omwille van de strikte regelgeving. Intensieve samenwerking tussen beide sectoren is ook niet eenvoudig, want de sectoren zijn niet vertrouwd genoeg met elkaar. Ook de problematiek rond vroeger ouder worden bij personen met een handicap in vergelijking met de doorsnee bevolking, bemoeilijkt de samenwerking. Personen met Down syndroom bijvoorbeeld zijn relatief zeer jong in vergelijking met de doorsnee bewoner van een woon-en zorgcentrum. “Anderhalf jaar geleden heb ik de vraag gesteld aan de mensen van Feniks of wij moeten nakijken over een specifieke zorgafdeling voor ouderen met een handicap, en wij hebben daar wat gesprekken rond gevoerd, maar ik moet zeggen dat we telkens op hetzelfde gebotst zijn en dat is de strakke regelgeving. […] Ofwel is het een opname in een rusthuis en dan zit je met alle gevolgen vandien met verlies van gehandicaptensteun of vice versa. De muren zijn nog een beetje te hoog opgetrokken tussen de twee sectoren.” “Maar uiteindelijk stel je vast dat wij allemaal toch uiteindelijk veel op ons eiland verder werken, ja.” “Voor die mevrouw van 45 is al verschillende keren overleg geweest met ons, maar hoe moeten wij haar opvangen? Zij, [het dagcentrum van] Feniks dan, hebben geen residentiële opvangmogelijkheid [wegens plaatstekort], en wij hebben de residentiële opvang bij ons geweigerd, omdat wij zeggen dat iemand van 45 toch niet hoort tussen 85 plussers. Dat vinden wij er toch een beetje over.” De samenwerking rond personen met Downsyndroom en dementie lijkt in de toekomst niet verder te groeien. Wachtlijstproblemen binnen de ouderenzorg en de wens van de voorziening om de populatie levenslang te ondersteunen resulteren in de keuze voor opvang binnen de sector gehandicaptenzorg. “We zaten met een hele rits aan professionelen samen gaande van thuiszorg, familiehulp, familiezorg, tot en met wij dan, de residentiële zorg. Er is één vergadering rond geweest en we hebben achteraf een mail gekregen dat de problematiek dermate specifiek is bij hen, dat zij toch geopteerd hebben om nu verder hun eigen koers te gaan varen en dat ze niet direct nog mogelijkheden zien om samen te werken.”
59
Perspectief De Feniks De Feniks is een grootschalige voorziening van het VAPH uit Avelgem voor personen met een verstandelijke beperking. Binnen de Feniks stelt de vraag naar een adequate aanpak van ouder wordende personen met een handicap zich duidelijk. De (residentiële) voorziening heeft al enkele alternatieven verkend, zoals een eigen leefgroep of overgang naar de ouderenzorg, maar zoekt nog steeds naar de geschikte ondersteuningsvorm die zowel wenselijk als haalbaar is. “Vroeger was er […] een (gespecialiseerde) seniorenwoning hier in Feniks. Maar dan werd de keuze gemaakt: eigenlijk zou iemand moeten kunnen oud worden in de eigen woning. Het is niet omdat hij plots zestig jaar is dat hij moet verhuizen naar onze seniorenwoning. Maar als je die keuze maakt wilt dat zeggen dat je in de verschillende huizen waar mensen wonen aanpassingen moet gaan doorvoeren […] dat is gewoon niet haalbaar.” “Als de zorg hier te groot wordt, kunnen we dat momenteel niet bieden, want we hebben geen verpleegkundigen, enkel opvoedend personeel. De woningen waar mensen wonen zijn ook niet aangepast naar dat ouder worden, […] dus nu schuiven wij eigenlijk mensen door [naar de ouderenzorg]. Maar we stoten langs de andere kant van woonzorgcentra voortdurend op het probleem van ellenlange wachtlijsten. Dus sinds de laatste jaren is dat iets wat we sterk ervaren.” “Met al de goede bedoelingen van de wereld, dat het zeer moeilijk is om regulier te werken. Wij hebben hier nu een bewoonster die bij haar grootmoeder woonde. Zij is 53, zij is zwaar zorgbehoevend, en zij kan de overstap niet maken naar een rusthuis. […] Er is dus geen plaats voor zo‟n jonge zorgbehoevende mensen met een handicap eigenlijk.” “Mensen die ouder worden, die psychische problematieken die soms de kop opsteken, dat is ook wel iets waar wij voelen, als opvoeder heb je daar niet altijd zoveel kennis en zoveel ervaring mee […]. Maar het is vooral dat medische, […] daar zit de grootste zorg. Ook mensen die dementeren, die diepdementeren, de zorg wordt dan ook meestal groter. Langs de andere kant hebben we het ook moeilijk om mensen uit handen te geven terwijl dat het soms eigenlijk niet meer verantwoord is naar andere cliënten toe, je zit niet met die persoon alleen.” Binnen het dagcentrum is een seniorenwerking opgericht (voorbeeld van specialisatie). Senioren vanaf 50 jaar kunnen deeltijds stoppen met werken, vanaf 65 jaar gaan ze voltijds op pensioen. Dan kan beroep gedaan worden op een alternatieve dagbesteding voor senioren. Daarbij wordt onder andere gewerkt aan inclusieve dagbesteding, waarbij senioren met een handicap aansluiten bij dagbesteding in de thuiszorg. Tot een echte samenwerking is het evenwel nog niet gekomen. “Nu zijn we inderdaad een stuk aan het kijken, vooral op vlak van dagaanbod, met de ergo‟s en de animatrices, dat is ons aanbod,
60
dat is jullie aanbod, waar kunnen we elkaar in vinden. […] Want ook veel van onze mensen blijven thuis wonen of wonen zelfstandig. We willen ook zo lang mogelijk hebben dat ze kunnen blijven thuis wonen.” “Het is niet echt een partner, ik noem dat geen partners... Bijvoorbeeld de seniorenvereniging hier in de buurt, we sluiten aan bij hun activiteiten, omdat het zoveel mogelijk regulier is, maar het is niet dat wij iets in de pap te brokken hebben. Bij mij is een partner van je ontwikkelt samen iets, een activiteit voor zowel mensen met een verstandelijke beperking als gewone senioren, maar zover zijn we nog niet” “De seniorenverenigingen hier in Avelgem, hebben een heel […] eigen karakter. We zijn daar wel welgekomen, maar dat is het ook. Er zal nooit iemand zeggen van: „ik wil wel eens helpen, ik wil wel eens een rolwagen duwen‟, nee dat zit er niet in, we zijn daar gewoon deelnemers.” De seniorenwerking maakt het mogelijk om beter in te spelen op de zorgvraag van de specifieke doelgroep. Maar het onderscheid tussen de “oudste ouderen” en de “jongere ouderen” maakt de senioren een minder homogene groep dan aanvankelijk gedacht. Dit zorgt voor bijkomende moeilijkheden wat betreft het aanbod voor deze doelgroep. “We hebben mensen van 73 maar ook van 50 en er zit een heel grote kloof tussen die twee. Dat is een grote differentiatie in publiek, en we voelen in ons aanbod dat lukt hier niet meer, […] je kunt dat niet op iedereen gaan afstemmen”
e) Ontwikkeling woonzorgzone
Praktijkvoorbeeld 6 : Zewopa en Zorgbedrijf OCMW Antwerpen
Dit voorbeeld betreft een project dat gepland, maar nog niet gerealiseerd is. De Stad Antwerpen wenst levensloopbestendige wijken (wijken voor iedereen én alle leeftijden) uit te bouwen. Dit zijn wijken met een voldoende en gevarieerd woonzorgaanbod, voldoende en aangepaste hulp- en dienstverlening / servicefaciliteiten (24u/24u – 7d/7d), toegankelijke openbare ruimtes enz. Dit is nodig om de doelstelling „zo lang mogelijk kwaliteitsvol thuis en in de vertrouwde buurt blijven wonen‟ te realiseren, een ambitie van de meeste personen met een handicap en ouderen, ongeacht hun graad van zelfredzaamheid. Deze ambitie werd als na te streven doelstelling binnen het bestuursakkoord stad Antwerpen (lokaal gezondheidsbeleid) ingeschreven. De dienst zelfstandig wonen Zewopa richt zich tot zwaar ADL-behoeftigen en levert per ADL cluster aan minstens 12 personen met een handicap 24 /24u oproepbare assistentie in en rond de woning. Deze woningen bevinden zich in het sociale huurstelsels, in een “normale” woonomgeving. Centraal in de wijk is er de ADL-centrale
61
van waaruit de dienstverlening vertrekt. In de stad Antwerpen bevinden zich 2 van dergelijke ADL-clusters, namelijk te Berchem op het Binneplein en te Antwerpen-Kiel in de Silvertoptorens. Beide ADL-clusters hebben hun inplanting in een levendige buurt in een drukke stedelijke omgeving. Maar vooral de cluster op Antwerpen-Kiel weet zich omgeven door een groot netwerk van sociale woningen en in de nabije toekomst is hier ook een belangrijke renovatie van appartementen in het sociaal huurstelsel gepland. Vanuit de ouderenzorg , meerbepaald het „24u Zorgsteunpunt‟ ziet men een toenemend aantal ouderen (oudste / alleenstaande / vrouwen) die geen beroep kunnen doen op een Personenalarmsysteem (PAS) omdat ze geen contactpersonen kunnen opgeven. Reden hiervoor is dat er vaak een te klein of geen sociaal netwerk (mantelzorg / familiaal netwerk / vrienden edm) meer voor handen is. Dit is een problematiek die nog sterk zal toenemen gelet op de „verwitting‟ (groep oudste ouderen). Overdag, maar vooral ‟s avonds, ‟s nachts en tijdens het weekend is acute of ongeplande zorg en ADLondersteuning niet voorhanden. Vaak geeft dit aanleiding tot een (onnodige / oneigenlijke) plaatsing in een rust- en verzorgingstehuis (= duurdere woonzorgvorm voor samenleving en de oudere zelf). Hierdoor worden de wachtlijsten van WZC‟s ook onnodig vertekend en belast. Deze problematiek wordt door alle woon-welzijn-zorgactoren bevestigd (mutualiteiten; sociale huisvesting; thuiszorgdiensten), alsook door de diverse alarmcentrales (Eurocross/ mutualiteiten met eigen centrales). Deze problematiek is niet specifiek voor een stedelijke of landelijke omgeving (er is m.a.w. overal een probleem), echter in een stedelijke omgeving worden we wel geconfronteerd met een groter en groeiend aantal alleenstaande, hoogbejaarden. Vanaf het najaar 2009 is er een wijkgericht „24u zorgsteunpunt‟ operationeel. Met dit project worden verschillende doelstellingen nagestreefd. Het tracht in de eerste plaats een antwoord te bieden op ontbrekende schakels door een professionele contactpersoon voor PAS in te zetten. Ten tweede tracht het zicht te krijgen op aanwezige en toekomstige PAS- en ADL-behoeften. Beide vormen van ondersteuning maken het (langer) zelfstandig wonen zowel bij ouderen als bij personen met een handicap mogelijk. Het nieuwe project beoogt een transsectorale samenwerking en een win-win-situatie te realiseren tussen de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg, waarbij de beide doelgroepen er beter van worden. Enerzijds zou de ADL-cluster op het Kiel, ouderen (met PAS) die in de redelijke nabijheid wonen van de ADL-centrale, kunnen gaan helpen en ondersteunen. Anderzijds zou het 24u Zorgsteunpunt, personen met een handicap in de wijk (binnen redelijke afstand van het 24u ZSP) kunnen helpen en ondersteunen. Het moet mogelijk zijn om met relatief niet zo veel bijkomende middelen, toch heel wat meer personen met een ondersteuningsnood een individueel aangepaste zorg- en bijstandverlening aan te reiken in hun eigen vertrouwde woning en omgeving. Wanneer het project werkt, verwachten de betrokken partijen dat meer personen met een handicap en ouderen zelfstandig en kwaliteitsvol thuis (eigen flat/ woning) zullen kunnen blijven wonen in de vertrouwde buurt of wijk. Met relatief weinig bijkomende financiële middelen zullen relatief veel meer zorgvragers geholpen kunnen worden. Men hoopt om oneigenlijk gebruik van een residentiële voorziening / RVT-instelling te
62
voorkomen of uit te stellen. Men verwacht ook een preventief effect ten overstaan van vereenzaming (mogelijks zelfs depressie) en het langzaam verglijden in een toestand van verhoogde kwetsbaarheid. Tot slot dient het project om een verhoogd gevoel van veiligheid te creëren: hulp zal steeds bereikbaar en beschikbaar zijn.
Praktijkvoorbeeld 7: woonzorgzone OCMW Genk
In 2005 werd in opdracht van het OCMW in Genk een woonbehoeftenonderzoek uitgevoerd bij 1000 senioren, waarin de wensen en noden voor nu en de toekomst op vlak van wonen bevraagd werd. Een belangrijk aspect dat in dit onderzoek naar boven kwam, was het belang om zo lang mogelijk thuis in de vertrouwde omgeving te kunnen blijven wonen. Veel senioren willen in hun woonwijk blijven wonen zonder te moeten verhuizen op latere leeftijd omwille van toegenomen zorgvragen. In de aanbevelingen van het onderzoek kwam vervolgens het concept van woonzorgzones aan bod, om op deze vraag van de senioren in te spelen. Met behulp van het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA) werd het concept van woonzorgzones uitgewerkt om tot een „zorgvriendelijk Genk‟ te komen. In 2008 werd dit onderzoek afgerond, waarna het OCMW van start kon gaan met de implementatie van de aanbevelingen uit het onderzoek. Oudere Genkenaren moeten zo lang mogelijk, met de nodige ondersteuning, in hun vertrouwde thuismilieu kunnen blijven. „Ageing in place‟ behoort tot de doelstellingen van het OCMW. Voor ouderen voor wie dit niet langer meer mogelijk is, zorgt het OCMW voor een naadloze overgang naar de meest aangepaste woonvorm. Concreet werden er zes zones uitgetekend voor de stad Genk, waarvan nu één zone geselecteerd is in functie van de ontwikkeling tot een zorgvriendelijke wijk. Voor elke zone werden alle woon- en zorgvoorzieningen in kaart gebracht, om duidelijk zicht te krijgen op welk aanbod er voor handen is en waar de leemtes zijn op vlak van het aanbod. Om tot een zorgvriendelijke wijk te komen, is samenwerking tussen verschillende partners essentieel, zowel tussen de thuiszorg en de ouderenzorg, als tussen privé- en publieke organisaties. Het OCMW fungeert als een motor om deze samenwerking tot stand te laten komen, bijvoorbeeld via het betrekken van een overlegplatform voor private woonzorgcentra bij het overleg of via het organiseren van denknamiddagen waarop iedereen uitgenodigd wordt om te zoeken naar een antwoord op de vraag om het concept „woonzorgzone‟ concreet te maken. Het doelpubliek voor deze woonzorgzone is iedereen uit de wijk die zorg nodig heeft, van senioren over gezinnen met jonge kinderen tot personen met een handicap. Zo wordt binnen het overleg over de woonzorgzone ook de link gelegd met de adviesraad voor personen met een handicap en het ballonplan (het beleidsplan met betrekking tot personen met een handicap). Voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg zijn evenwel niet betrokken in het project. Binnen de woonzorgzone die geselecteerd is voor verdere uitwerking, is een project gestart (vzw Menos) waarbij samengewerkt wordt met onder andere de geestelijke gezondheidszorg. Het project wil een keten van zorg ontwikkelen die ouderen met dementie of psychiatrische problemen zo lang mogelijk ondersteunt door specifieke zorgen aan te bieden.
63
De samenwerking tussen de verschillende partners loopt tot zover goed, maar sommige zaken zijn niet evident. De verschillende sectoren hebben een eigen cultuur, waardoor samenwerking moeilijk tot stand kan komen zonder een mentaliteitswijziging. Zo wordt bijvoorbeeld nagedacht over mogelijkheden om bepaalde zorgverstrekkingen die nu aan huis gebeuren meer te centraliseren op één locatie. Voor sommige thuiszorgdiensten betekent dit een hele ommezwaai. Het ontwikkelen van woonzorgzones is een langetermijnproject. Er is ondertussen al heel veel gebeurd in de ontwikkelingsfase, maar zichtbare resultaten kunnen alleen op langere termijn gerealiseerd worden. Voor de partners is de samenwerking een langzaam proces dat bovendien ook niet direct zichtbaar is voor de bevolking. De grote meerwaarde van het project, namelijk de doelstelling om thuis ouder te kunnen worden, blijft echter de grote motivatie om de woonzorgzones verder uit te bouwen.
f) dag- en/of vrijetijds-activiteitenaanbod uitwisselen Praktijkvoorbeeld 8: LDC De zevenkamer en de Branding Het lokaal dienstencentrum de Zevenkamer uit Heule, een thuiszorgvoorziening, stelt zich open voor oudere personen met een verstandelijke of fysieke beperking uit de Branding, een VAPH-voorziening in de buurt. De samenwerking bestaat erin dat een klein groepje uit de Branding aansluit bij activiteiten van het dienstencentrum die geschikt zijn voor personen met een verstandelijke of fysieke beperking. Vanuit de Branding wordt extra ondersteuning voorzien om te kunnen deelnemen aan het reguliere aanbod. “Het is wel een voorwaarde geweest dat zij met hun begeleiders wel mee moeten komen, want dat is een extra belasting naar ons personeel toe en dat gaat ook niet dan. Dus dat is een duidelijk afspraak geweest van in het begin eigenlijk.” De samenwerking is ontstaan op vraag van de Branding, omdat zij moeilijkheden ondervonden om geschikte dagbesteding aan te bieden aan de ouder wordende personen met een handicap. Vanuit het integratiedenken was een samenwerking met het dienstencentrum een geschikte oplossing. “Vanuit de Branding werd de vraag gesteld, omdat zij het probleem hebben dat de doelgroep senioren bij hen enorm aan het groeien is de laatste jaren. En dat zij een stukje beperkt worden in mogelijkheden qua aanbod voor die mensen.” “Het gaat hem bij hen vooral om dagbesteding, omdat ze daar met teveel waren, te dicht op elkaar gepakt. En omdat er een heel groot verschil is tussen hun mensen, iemand die vijftig is en iemand die zeventig, dat je in die gehandicaptensector wel een groot verschil ziet daartussen. […] En omdat zij ook zeggen jullie hebben de expertise in huis om om te gaan met die leeftijd.” Volgens het dienstencentrum is de samenwerking een meerwaarde, zowel voor de deelnemers als het personeel. De deelnemers uit de Branding krijgen een meer aangepaste dagbesteding en het personeel kan kennis en expertise opdoen vanuit de
64
andere sector. Ook voor de deelnemers van het dienstencentrum zelf kan de samenwerking voor extra mogelijkheden zorgen. “En dat is nu ook eigenlijk de eerste keer dat wij echt samenwerken met de sector gehandicaptenzorg en tot nu toe is dat positief en vind ik dat heel interessant. […] En wat ik ook heel interessant vind is dat het niet enkel en alleen voor de doelgroep is, maar dat je ook iets kunt aanbieden aan je personeel.” “We hebben een grote uitwisseling tussen het personeel wat betreft vorming. We ondersteunen hen daar voor een stuk in. Als zij een interessante vorming hebben voor ons personeel, dan bekijk ik voor wie van mijn collega‟s dit interessant kan zijn en dan stuur ik onze mensen ook naar die vorming. En omgekeerd gebeurt het ook, […] die uitwisseling van expertise.” “Hoe meer we kunnen samenwerken, hoe liever […]. Je haalt er je voordelen uit als dienstencentrum en je leert bij. Met heel veel partners werken wij hier samen, […] omdat je veel meer kunt realiseren. Hoe meer handen iets dragen, hoe gemakkelijker […]. Collega‟s van mij zeggen, we zien dat meer als een last, extra werk, ik zie dat niet zo. In het begin ga je er inderdaad veel tijd in stoppen, maar je haalt er ook dingen uit.” Voor de medewerkers van het dienstencentrum zorgt de specifieke doelgroep soms wel voor problemen, bv. om een geschikt dagaanbod te voorzien, dat ook toegankelijk is voor een specifieke doelgroep. Vaak wordt nog vanuit de eigen doelgroep gedacht. “Heel veel activiteiten worden hier gedragen door vrijwilligers, ook op vlak van organisatie. Het is soms moeilijk om het hen uit te leggen, hou er rekening mee, als je een wandeling organiseert, er gaan enkele mensen mee van de Branding, en hun tempo… Dan hoor je soms verzuchtingen als „moeten zij nu mee, moeten wij ons dan nu aanpassen‟, dat is soms wel eens moeilijk.”
Praktijkvoorbeeld 9 : Project inclusieve vrijetijdsbesteding te Sint-Niklaas
Dit voorbeeld betreft een project dat gepland, maar nog niet gerealiseerd is. In het kader van onderzoek (Van Puyenbroeck & Smits, 2008) werden ouderen, mantelzorgers en welzijnswerkers bevraagd. De resultaten van deze bevraging illustreerden dat de doelgroep niet alleen op vlak van wonen, maar ook op vlak van dagbesteding en vrije tijd significante noden heeft. De betrokkenen in het onderzoek waren sterk akkoord met de uitspraak dat aangepaste vrijetijdsbesteding voor ouder wordende mensen met een verstandelijke beperking moeilijk te vinden is. Bovendien gaven ze aan dat deze mensen zelden worden uitgenodigd voor seniorenactiviteiten, en dat de participatie in seniorenverenigingen moeizaam verloopt. Op basis van deze bevindingen hebben de stad Sint-Niklaas en het Regionaal Welzijnsoverleg Waasland zich geëngageerd om een vrijetijdsproject voor de doelgroep op te starten.
65
De doelstelling van het project is ervoor te zorgen dat ouder wordende mensen met een handicap ingang vinden bij het gewone vrijetijdsaanbod voor senioren. Om dit op lokaal niveau te realiseren faciliteert het project samenwerking tussen het vrijetijdsaanbod van verschillende „actoren‟, namelijk de ouderenverenigingen, de woonzorg, de voorzieningen/ initiatieven binnen de sector van het Vlaamse Agentschap voor personen met een handicap, en het lokale bestuur van de stad Sint-Niklaas. Het project is bij publicatie van het rapport nog niet van start gegaan. In de planning voorziet men eerst de inventarisatie van de verenigingen, organisaties en voorzieningen en de sleutelfiguren, vervolgens de inventarisatie van het aanbod in elke sectoren, inclusief een sterkte/zwakte analyse van dit aanbod i.f.v. de doelgroep. De volgende vragen zullen extra aandacht krijgen: tot welke leeftijd participeert men waar? Wanneer wordt er afgehaakt? Waarom wordt er op dat moment afgehaakt? Kan dit worden opgevangen? Op basis van gesprekken met betrokkenen zullen de mogelijkheden tot samenwerking worden afgetast op vlak van verschillende speerpunten. Een eerste belangrijke speerpunt is informatie-uitwisseling. Men wil een activiteitenkalender tot stand brengen die voor elke voorziening of organisatie in de drie betrokken sectoren toegankelijk is – zowel voor wat betreft het toevoegen van activiteiten als het raadplegen ervan en het inschrijven. Een tweede speerpunt is mobiliteit: zowel het lokale bestuur als de zorgvoorzieningen beschikken over aangepaste vervoersmiddelen. Het is echter niet evident om alle mobiliteitsproblemen van personen met een beperking te ondervangen met de beschikbare middelen. Afstemming en coördinatie tussen de verschillende behoeften én middelen, over de organisatie- en/of sectorale grenzen heen, moet bijdragen tot een maximaal rendement van de beschikbare vervoersmogelijkheden. Een derde speerpunt zijn de vrijetijdsactiviteiten zelf: drie betrokken actoren engageren zich om minstens één activiteit te organiseren die opengesteld wordt voor ouder wordende personen met een beperking. Deze initiatieven moeten enerzijds fungeren als voorbeeld of inspiratie en anderzijds als leermoment. Een vierde speerpunt is de persoonlijke ondersteuning van de deelnemers. Het project zal een pool van vrijwilligers aanleggen die een handje kunnen helpen bij de inclusieve vrijetijdsactiviteiten.
g) Uitwisselen expertise en know-how d.m.v. wederzijdse bezoeken Praktijkvoorbeeld 10: SEN, project „Gluren bij de buren‟
Een onderzoek in de regio Waasland (Van Puyenbroeck & Smits, 2008) toonde aan dat er een behoefte bestond aan expertise-uitwisselingsmogelijkheden tussen aanbieders uit de VAPH- en woonzorgsector. Op vraag van de werkgroep „Inclusieve zorg‟ van het Regionaal Welzijnsoverleg Waasland nam het Steunpunt Expertise Netwerken (SEN vzw) dit op met een bezoekenronde, getiteld „Gluren bij de buren‟. De bezoekenronde werd in de loop van 2009 georganiseerd in Oost-Vlaanderen, daarna ook in West-Vlaanderen op vraag van de ROG Themagroep „Ouder worden met een beperking‟. De methodiek is gericht op het stimuleren van professioneel „voyeurisme‟ binnen en tussen de betreffende sectoren (VAPH en woonzorg). „Gluren bij de buren‟ stelt de hulpverleners op de werkvloer in staat om even ongegeneerd over het muurtje te gluren
66
bij de collega‟s uit een andere dienst/voorziening/organisatie. De bedoeling is om „good practices‟ te laten zien, creatieve oplossingen te stimuleren en regionale netwerking te bevorderen. Om de uitwisseling zo zinvol mogelijk te maken voor zowel de deelnemers als de ontvangende organisatie is het concept op een professionele verder uitgewerkt door ad hoc regionale werkgroepen en de SEN-coördinatoren. Op die manier is een maatschappelijk draagvlak voor en door de betreffende sectoren ontstaan. De rol van SEN in deze methodiek is als volgt. SEN verzorgt de nodige logistieke omkadering zoals het opmaken en verspreiden van uitnodigingen, het afhandelen van de inschrijvingen, enz. De provinciale SEN-coördinatoren bereiden de bezoeken voor met de ontvangende organisaties. Ze dagen de deelnemers inhoudelijk en mentaal uit, zodat ze niet enkel „gluren‟, maar ook participeren aan een (maatschappelijk) debat. SEN vraagt aan de deelnemers om het bezoek voor te bereiden en te evalueren. De coördinatoren verwerken de bezoeken tot rapporten die op regionale overlegplatformen ter sprake komen. In die zin neemt SEN ook een signaliseringsfunctie op m.b.t. knelpunten tussen VAPH en andere welzijnssectoren. Het concept van „Gluren bij de buren‟ kan op aanvraag ook in andere Vlaamse regio‟s door SEN begeleid worden.
67
4.2 Delphi-onderzoek In dit deel van het rapport worden de resultaten van het laatste deel van het delphionderzoek besproken. Via een vragenlijst werden de verschillende beleidsopties die tijdens de focusgroepen aan bod kwamen, getoetst op hun wenselijkheid en haalbaarheid bij een uitgebalanceerde, ruime groep van praktijken ervaringsdeskundigen. De resultaten van de vragenlijst kunnen beschouwd worden als een weerspiegeling van de mening van het werkveld.
4.2.1 De vragenlijst In de vragenlijst (zie bijlage 6) werden zowel algemene als specifieke beleidsopties bevraagd op vlak van wenselijkheid en haalbaarheid. Binnen de algemene beleidsopties zijn de beleidsopties gegroepeerd in vijf modellen. Het eerste model bestaat uit beleidsopties die uitgaan van samenwerking tussen sectoren. Het tweede model bevat beleidsopties specifiek voor de sector gehandicaptenzorg en het derde model doet dit specifiek voor de sector woonzorg. Het vierde model bestaat uit beleidsopties waarin de ondersteuning van mantelzorg, zelfzorg of pleegzorg centraal staat. Het vijfde model geeft enkele beleidsopties weer waarin de herziening van middelen en ondersteuning aan bod komt. Bij de vijf modellen wordt eerst de algemene optie bevraagd (bv. „Om ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen, is opvang binnen de sector gehandicaptenzorg wenselijk/haalbaar). Daarna volgen concrete opties binnen elk model (bv. „Om ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen, is specifieke vorming van het personeel wenselijk/haalbaar). Bij de specifieke beleidsopties wordt ten eerste een onderscheid gemaakt op basis van de aard van de beperking. Ten tweede wordt de leefsituatie van de persoon met een handicap in overweging genomen en ten derde worden ook de aard van de overgang tussen verschillende zorgvormen gewikt. Via een vijfpunten-Likertschaal konden de respondenten aangeven in welke mate ze akkoord gaan met de wenselijkheid of haalbaarheid van de algemene en specifieke beleidsopties. Na elke vraag was ook een mogelijkheid voorzien om opmerkingen of bedenkingen te formuleren. Tot slot werd aan de respondent gevraagd om de drie belangrijkste beleidsopties weer te geven, waarbij zowel eigen opties als opties uit de vragenlijst konden meegegeven worden.
4.2.2 Verspreiding vragenlijst De vragenlijst werd midden december via post verstuurd naar een steekproef van ongeveer 500 organisaties of voorzieningen. De steekproef werd verdeeld over de vier
68
verschillende sectoren: de sector gehandicaptenzorg, de sector ouderenzorg, de sector thuiszorg en de gebruikersorganisaties. Elke sector ontving ongeveer 125 vragenlijsten. Binnen elke sector werd zo veel mogelijk rekening gehouden met de aanwezigheid van de doelgroep in de verschillende voorzieningen. Op basis van cijfers van het VAPH over de leeftijdsverdeling binnen de verschillende voorzieningen, cijfers van de zorgverzekering, cijfers van het aantal plaatsen in de verschillende voorzieningen van ouderenzorg, cijfers over het aantal voorzieningen binnen de thuiszorg, cijfers van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap en tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden werd een verdeelsleutel binnen de sectoren zelf opgesteld. De provinciale cijfers van de zorgverzekering verschaften een indicatie voor de verdeelsleutel tussen de provincies. Rekening houdende met de provinciale verdeelsleutel en de sectorale verdeelsleutel werd de uiteindelijke verdeling binnen onze steekproef vastgelegd, zoals weergegeven in tabel 1. Op basis van de sociale kaart werden 491 voorzieningen of organisaties op toevallige wijze geselecteerd. Na controle op dubbele selecties werden nog een vijftiental voorzieningen vervangen. De vragenlijst werd medio december 2009 verstuurd. Op de vragenlijst stond tevens een link naar de online versie. Begin januari 2010 werd een herinnering gestuurd naar de steekproef via mail. Begin februari 2010 werd de dataverzameling afgesloten.
69
Sector
Voorziening
Thuiszorg
dienst voor gezins- en aanvullende thuiszorg dienst voor logistieke hulp dienst voor oppashulp dienst voor thuisverpleging dienst maatschappelijk werk ziekenfonds lokaal dienstencentrum regionaal dienstencentrum dienst voor gastopvang centrum voor herstelverblijf TOTAAL
Sleutel Antwer- Limbinnen pen burg sector
OostVlaanderen
Vlaams- WestBraVlaanbant deren
TOTAAL
20,6%
6
4
6
4
5
25
14,4% 6,9%
4 2
3 1
4 2
3 1
4 2
17 8
20,6%
6
4
6
4
5
25
11,3% 16,9%
3 5
2 3
3 5
2 3
3 4
15 20
6,9% 1,3%
2 1
1 0
2 0
1 0
2 0
8 1
1,3% 100%
0 30
1 19
0 29
0 18
0 25
dagverzorgingscentrum centrum voor kortverblijf serviceflats woonzorgcentrum TOTAAL
1,9% 0,6% 16,9% 80,6% 100%
1 0 5 24 31
0 0 3 14 18
1 1 5 24 31
0 0 3 14 18
0 0 4 20 24
thuisbegeleidingsdienst dienst voor pleegzorg/WOP dienst voor zelfstandig wonen dienst voor begeleid wonen dienst voor beschermd Gehandicapten- wonen dienst voor geïntegreerd zorg wonen dagcentrum kortverblijf tehuis werkenden bezigheidstehuis nursingtehuis TOTAAL gebruikersorganisatie voor ouderen gebruikersorganisatie Ervaringsvoor PMH deskundigen gebruikersorganisatie voor mantelzorgers TOTAAL TOTAAL
4,0%
1
1
1
1
1
1 121 2 1 20 100 123 5
7,9%
2
1
2
1
2
8
2,5%
1
0
1
0
1
3
6,5%
2
1
2
1
2
8
4,0%
1
1
1
1
1
5
0,0% 6,1% 0,6% 7,1% 31,9% 29,2% 100%
0 2 0 2 9 9 30
0 1 0 1 6 5 17
0 2 0 2 9 9 30
1 1 0 1 6 5 17
0 2 1 2 8 7 26
2 7 1 8 38 35 122
20%
6
4
6
4
5
25
60%
18
11
18
11
15
74
20% 100%
6 31 122
4 19 73
6 31 122
4 19 73
5 25 101
25 125 491
Ouderenzorg
Tabel 1: Verdeelsleutel van de verstuurde vragenlijsten
70
4.2.3 Respons De vragenlijst werd ingevuld door 37% van de steekproef. 3% heeft de vragenlijst onvoldoende ingevuld, waardoor deze 14 vragenlijsten niet konden meegenomen worden in de analyse. Een vragenlijst werd als onvoldoende ingevuld beschouwd als enkel de persoonlijke gegevens waren ingevuld of als elke vraag hetzelfde antwoord kreeg (bv. overal “volledig akkoord”). In totaal werden 170 vragenlijsten geanalyseerd, wat neerkomt op ongeveer 34% van de 491 verstuurde vragenlijsten.
Figuur 1: Grootte respondentengroep en aard van de respons6 Tien deelnemers hebben toelichting gegeven bij het niet invullen van de vragenlijst. De voornaamste reden was het niet in contact komen met de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap. Een andere reden betrof het ontvangen van meer dan één vragenlijst, bijvoorbeeld door dubbele erkenningen of fusies tussen organisaties. Van de voldoende ingevulde vragenlijsten werd 54% online ingevuld en 45% via post teruggestuurd. 1% heeft een ingevulde vragenlijst ingescand en via mail verstuurd. De onvoldoende ingevulde vragenlijsten zijn hoofdzakelijk online ingevuld. We zien dat verschillende respondenten afgehaakt hebben naarmate ze in de vragenlijst vorderden. De lengte van de vragenlijst kan hiervoor een verklaring zijn. Tevens zien we dat de vragen naar haalbaarheid een lagere respons kennen dan de vragen naar wenselijkheid. Uit de opmerkingen kunnen we afleiden dat de respondenten de vragen over haalbaarheid moeilijker te beantwoorden vinden. Een belangrijk probleem dat aangegeven wordt door de respondenten, is dat beide sectoren elkaar niet goed kennen, waardoor deskundigen uit de ene sector de vragen over haalbaarheid bij de andere sector niet (of moeilijk kunnen) invullen. Een andere moeilijkheid is dat een deel van de respondenten de haalbaarheid van de opties als een opdracht voor de overheid ziet. Nog
6
De getallen in de figuren zelf geven absolute aantallen weer. In figuren waar relatieve aantallen gebruikt worden, is dit expliciet vermeld en zijn er percentages weergegeven.
71
een ander deel van de respondenten heeft de vraag verkeerd begrepen en dachten dit onderdeel te mogen overslaan (“momenteel is het nog niet haalbaar”). Ondanks het feit dat deze bevraging van het werkveld in functie van het beleid gebeurde (wat doorgaans een grotere respons oplevert), zien we een relatief lage responsgraad in dit onderzoek. Waarschijnlijk zal de lengte van de vragenlijst en de specificiteit van het onderwerp meegespeeld hebben. In absolute termen is er zeker genoeg respons om de mening van het werkveld weer te geven en duidelijke conclusies te trekken.
4.2.4 Beschrijving respondentengroep 4.2.4.1
Opleiding
In de 170 vragenlijsten werden in totaal 190 gevolgde opleidingen vermeld. We zien dat de opleiding orthopedagogiek (zowel master als professionele bachelor) ongeveer 25% uitmaakt van alle vermelde opleidingen. De opleiding sociaal werk is goed voor 23%. De verpleegkundigen (bachelor en master) vormen samen 16% van de respondentengroep. Er werden 15% andere (of specifiekere) opleidingen vermeld, waaronder licentiaat medisch-sociale wetenschappen, sociaal en geriatrisch verpleegkundige, licentiaat ziekenhuiswetenschappen of geneeskunde.
Figuur 2: Aantal gevolgde opleidingen van de respondenten
4.2.4.2
Sector
In de vragenlijst werd ook gevraagd tot welke sector de voorziening in kwestie behoort: de zorg voor personen met een handicap (VAPH), de woonzorg voor oudere personen (VAZG) of de vrijwillige/professionele vertegenwoordiging van ouderen of personen met een handicap (gebruikersorganisaties). Omdat 7 van de 170 deelnemende organisaties een erkenning hebben in verschillende sectoren (bv. een gebruikersorganisatie uitgebouwd bij een residentiële voorziening), werd in totaal 177 keer een sector aangeduid. De sector gehandicaptenzorg en woonzorg zijn ongeveer gelijk
72
vertegenwoordigd in de respondentengroep, de gebruikersorganisaties zijn het minst vertegenwoordigd.
Figuur 3: Aantal respondenten per sector
Wanneer we rekening houden met het feit dat de woonzorg ongeveer 250 vragenlijsten ontvangen heeft (ouderenzorg en thuiszorg samen) en de sector gehandicaptenzorg ongeveer 125 vragenlijsten, is er een duidelijk hogere responsgraad bij de sector gehandicaptenzorg. Figuur 4 toont het relatief grote aandeel van de sector gehandicaptensector in onze respondentengroep. Er zijn bijna dubbel zoveel vragenlijsten uit de sector gehandicaptenzorg teruggekomen in vergelijking met de andere sectoren. In de verdere analyses houden we rekening met deze verschillende verhoudingen van de sectoren in onze respondentengroep. Naast de rapportage van het algemeen oordeel van „het werkveld‟ (over sectoren heen), zullen we telkens ook aangeven in hoeverre de verschillende sectoren qua (relatieve) meningsverdeling overeenkomen of significant verschillen.
73
Figuur 4: Relatief aantal respondenten per sector
4.2.4.3
Doelgroep
Aan de respondenten werd gevraagd met welke doelgroep zij vertrouwd zijn. De verschillende doelgroepen werden in totaal 513 keer vermeld door de respondenten. Elke respondent heeft dus ongeveer 3 verschillende doelgroepen aangeduid. De meest vermelde doelgroep is de groep van personen met een verstandelijke handicap, gevolgd door hulpbehoevende ouderen. De minst vermelde doelgroep zijn personen met een sensoriële beperking. Onder de open antwoordcategorie ‟andere doelgroepen‟ werden vaak „personen met autisme‟ of „gezonde senioren‟ vermeld.
Figuur 5: Aantal respondenten die met een bepaalde doelgroep vertrouwd zijn
4.2.4.4
Voorziening
In totaal werden 27 verschillende soorten organisaties/voorzieningen opgesomd in de vragenlijst. We hebben de volgende indeling gebruikt: thuiszorgvoorzieningen, ouderenzorgvoorzieningen, ambulante voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg, (semi-)residentiële voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg en gebruikersorganisaties. De respondenten hebben in totaal 297 affiliaties met organisaties/voorzieningen aangeduid, wat neerkomt op een tweetal per respondent. 40% van de vermelde affiliaties zijn voorzieningen met een (semi-) residentiële erkenning uit de sector gehandicaptenzorg. Dit grote aantal is een gevolg van het reeds vermelde relatief grotere aandeel van de sector gehandicaptensector in de respondentengroep, maar ook deels toe te schrijven aan het grote aantal meervoudige erkenningen binnen deze sector. Binnen de sector gehandicaptenzorg hebben 76 respondenten 157 voorzieningen aangeduid. Binnen de woonzorg hebben 74 respondenten 108 voorzieningen aangeduid.
74
Figuur 6: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaalde groep van organisaties/voorzieningen a) Thuiszorgvoorzieningen Wat de thuiszorgvoorzieningen betreft, zijn de diensten voor logistieke hulp, de lokale dienstencentra en diensten voor gezins- en aanvullende thuiszorg het sterkst vertegenwoordigd. In vergelijking met de verdeelsleutel zijn de diensten voor logistieke hulp wat oververtegenwoordigd (11 in plaats van 7), net zoals de lokale dienstencentra (10 in plaats van 8), en diensten voor thuisverpleging ondervertegenwoordigd (7 in plaats van 10). De andere aantallen zijn in verhouding met de verdeelsleutel.
Figuur 7: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaald type van thuiszorgvoorziening
75
b) Ouderenzorgvoorzieningen De 39 participerende woonzorgcentra vertegenwoordigen 65% van het totaal aantal deelnemende ouderenzorgvoorzieningen, wat hen de sterkst vertegenwoordigde groep uit de woonzorg maakt (dus zowel binnen de thuis- als ouderenzorg). Het aandeel van centra voor kortverblijf (11,6%) is veel hoger in vergelijking met de verdeelsleutel (0,6%), wat te maken heeft met het feit dat een centrum voor kortverblijf gerealiseerd wordt in een woonzorgcentrum.
Figuur 8: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaald type van ouderenzorgvoorziening
c) Ambulante voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg Van de 38 deelnemende ambulante voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg, vormen diensten beschermd wonen de helft. In vergelijking met de verdeelsleutel is hier sprake van een oververtegenwoordiging (19 in plaats van 6). Deze vertekening is het gevolg van dubbele erkenningen: in 13 gevallen zijn deze diensten beschermd wonen (als enige ambulante erkenningsvorm) aangeduid in combinatie met een residentiële voorziening.
76
Figuur 9: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaald type ambulante voorziening binnen de sector gehandicaptenzorg d) Residentiële voorzieningen binnen de sector gehandicaptenzorg De bezigheidstehuizen zijn het sterkst vertegenwoordigd (35%) wat betreft de residentiële voorzieningen in de sector gehandicaptenzorg. In vergelijking met de verdeelsleutel zien we een oververtegenwoordiging van dagcentra (29 in plaats van 10), opnieuw een gevolg van de meerdere erkenningen per voorziening in de sector. Slechts vier dagcentra van de 29 hebben enkel een erkenning als dagcentrum aangevinkt.
Figuur 10: Aantal affiliaties van respondenten met een bepaald type van (semi)residentiële voorziening in de sector gehandicaptenzorg
77
e) Gebruikersorganisaties Bij de gebruikersorganisaties zien we een perfecte overeenkomst met de verhoudingen in de verdeelsleutel: 60% gebruikersorganisaties voor personen met een handicap, 20% voor ouderen en 20% voor mantelzorgers.
Figuur 11: Aantal affiliaties gebruikersorganisatie
4.2.4.5
van
de
respondenten
met
een
bepaalde
Functie
In totaal werden 168 functies vermeld. Vijf respondenten hebben dit onderdeel niet ingevuld. Drie vragenlijsten werden dus met twee personen ingevuld of betrof een respondent die twee functies combineerde. Zoals gevraagd in de instructies van de vragenlijst, zijn de respondenten hoofdzakelijk mensen met functies op stafniveau. Bij de antwoordcategorie „andere functies‟, zijn ook „voorzitter‟ of „bestuurslid‟ vermeld (bvb. bij gebruikersorganisaties), „coördinator‟ (bvb. bij dagcentra) of „orthopedagoog‟ (bvb. bij tehuizen).
Figuur 12: Aantal respondenten per functie
78
4.2.4.6
Conclusie
Op basis van de uitgebreide analyse van de respondentengroep, kunnen we stellen dat onze respondenten een goede mix vormen van de verschillende sectoren, zorgvormen, voorzieningen, doelgroepen en functies die in contact komen met de doelgroep. We merken op dat de relatief grotere aanwezigheid van de gehandicaptenzorg verrekend zal worden bij een intersectorale vergelijking.
4.2.5 Uitgevoerde analyses Vooraleer we ingaan op de resultaten van de bevraging, willen we kort ingaan op de uitgevoerde analyses. De stellingen uit de vragenlijst (beleidsopties) werden zowel aan een beschrijvende als aan een toetsende analyse onderworpen. De verdeling van de meningen in de totale respondentengroep is beschrijvend geanalyseerd. Verschillen in mening tussen de sectoren zijn statistisch getoetst. Om dit betrouwbaar te doen werd een onderscheid gemaakt tussen de sector gehandicaptenzorg, de thuiszorg, de ouderenzorg en de ervaringsdeskundigen. Op deze manier konden we een correctie aanbrengen voor het relatieve overwicht van deelnemers uit de sector gehandicaptenzorg. De cijfermatige uitkomsten van de analyses kunnen terug gevonden worden in bijlage 7 (beschrijvende analyses), bijlage 8 (toetsende analyses) en – samengevat – doorheen de rest van dit hoofdstuk. Voor de beschrijvende analyses hebben we gebruik gemaakt van (relatieve) frequentieverdelingen per beleidsoptie en dit op een Likert schaal met 5 punten, waarbij de modus (het vaakst voorkomend antwoord) een indicatie geeft van de antwoordtendens. Daarnaast werden ook gemiddelden en standaardafwijkingen berekend. Deze worden besproken in de tekst. Uit de beschrijvende analyses bleek dat het aangewezen was om voor de toetsende analyses gebruik te maken van niet-parametrische toetsen omwille van de vele linksscheve antwoordverdelingen: voor de meeste beleidsopties lag het zwaartepunt van de meningen vooral aan rechterzijde: akkoord (4/5) of helemaal akkoord (5/5). Bijkomend argument is de eerder geringe variatie in de verdeling van meningen bij sommige opties. De non-parametrische tegenhanger van de veel gebruikte variantie-analyse met één groepsvariabele (in dit geval sector) is de Kruskal-Wallis test (H). Deze test maakt gebruik van de rangorde van de deelnemers binnen de Likert verdeling. Met deze test kan worden nagegaan of de vier sectoren significant van mening verschillen. Omwille van de kleine aantallen bij de linkse staart van de verdeling, zijn voor de analyses de categorieën “helemaal niet akkoord”, “eerder niet akkoord” en “neutrale houding” samengebracht tot één categorie. Om vervolgens na te gaan welke specifieke sectoren significant van elkaar verschillen en in welke richting (posthoc-test), hebben we gebruik gemaakt van de Mann-Whitney-U-test (U). Deze test gebruikt de gemiddelde rangscores van een groep ten opzichte van andere groepen 7, en vergelijkt daarmee telkens twee
7
De „mean rank‟ van een groep is het gemiddelde van de (omgezette) rangscores van respondenten uit de groep. De rangscores zijn omgezet op basis van de positie van de score in de totale groep.
79
sectoren onderling. We gebruikten de Bonferroni-correctie8 om te corrigeren voor de meervoudige toetsing. Voor de laatste (open) vraag is een gemengde analyse gebruikt. Er werd gevraagd om een top 3 op te stellen van beleidsopties, in volgorde van belangrijkheid. De verschillende gesuggereerde beleidsopties zijn voor de analyse ondergebracht in een twintigtal overkoepelende categorieën, waaraan een gewicht toegekend werd naargelang de plaats in de top 3. Op die manier konden de twintig categorieën ook gerangschikt worden volgens hun belangrijkheid.
4.2.6 Analyse van de algemene beleidsopties Bij de bespreking van de vijf algemene beleidsopties (samenwerking – ondersteuning sector gehandicaptenzorg – ondersteuning sector woonzorg – ondersteuning mantelzorg – herziening middelen) wordt eerst de algemene vraag naar draagvlak voor het model besproken en vervolgens wordt ingegaan op concrete opties binnen het model. Bij de concrete opties staan we vooral stil bij opties die door alle sectoren als wenselijk en haalbaar omschreven worden. We gaan dus op zoek naar opties die zowel hoog scoren op wenselijkheid als op haalbaarheid en waar geen significant verschil is tussen sectoren. Deze bespreken we onder de noemer „beleidsopties ondersteund door de praktijk‟. Daarnaast bespreken we ook de opties die wat minder ondersteund worden door de verschillende sectoren. In enkele gevallen gaan we ook in op de beleidsopties die niet ondersteund worden door de praktijk, namelijk wanneer een groot aantal respondenten zich tegen de beleidsoptie heeft uitgesproken. 4.2.6.1
Model 1: samenwerking tussen sectoren
De algemene optie om de doelgroep te ondersteunen via samenwerking tussen sectoren, kan op veel bijval rekenen (zie Figuur 13). Zeker de vraag over de wenselijkheid scoort zeer hoog op een schaal van 5 (M=4.44)9. 53%, d.w.z. 90 van de 169 deelnemers, is helemaal akkoord met de stelling dat samenwerking tussen sectoren wenselijk is. De haalbaarheid wordt iets lager ingeschat, een kwart van de deelnemers is helemaal akkoord, maar dit blijft wel een duidelijk positieve score hebben (M=3.96).
8
Correctie voor meervoudige toetsing, waarbij het significantieniveau gedeeld wordt door het aantal uitgevoerde toetsen. 9 M = Mean, gemiddelde.
80
Figuur 13: Wenselijkheid en haalbaarheid voor model 1 (“Om ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen, is samenwerking tussen de gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg wenselijk/haalbaar”) Er zijn geen significante verschillen tussen de meningen van de verschillende sectoren omtrent samenwerking (wenselijkheid: H(3)=4.608, p=0.203; haalbaarheid: H(3)=3.520, p=0.318). Wel zijn de ervaringsdeskundigen het meest enthousiast wat betreft samenwerking tussen de sectoren (wenselijkheid: Mean rank=93.48; haalbaarheid: Mean rank=86.98) en zijn de praktijkdeskundigen uit de ouderenzorg iets gematigder positief (wenselijkheid: Mean rank=71.64; haalbaarheid: Mean rank=66.97). Er zijn opvallend meer thuiszorgdeskundigen en ervaringsdeskundigen in de categorieën “geen mening” en “blanco”, zeker in vergelijking met de verdeling van sectoren (zie Figuur 4). De sector gehandicaptenzorg heeft deze vraag het meest ingevuld.
Figuur 14: Grootte en aard van de non-respons voor model 1
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk
81
In functie van de onderzoeksvraag bekijken we de opties waarbij de wenselijkheid en haalbaarheid hoog scoren (groen gemarkeerd in Tabel 2). Opties die laag scoren zijn rood gemarkeerd. Significante verschillen tussen de sectoren zijn grijs gemarkeerd. De criteria om te bepalen of een score hoog of laag is, zijn opgesteld op basis van de gemiddeldes over alle algemene modellen heen. Het uitwisselen van knowhow wordt als meest wenselijke en meest haalbare optie beschouwd, maar er zijn echter wel duidelijke verschillen tussen de meningen van de sectoren wat betreft de haalbaarheid (H(3)=21.892, p<0.001). De sector gehandicaptenzorg is veel positiever dan de thuiszorg (U=592.0, p=0.001) of ouderenzorg (U=535.0, p<0.001). Het beschikbaar stellen van extra middelen is een optie die op veel bijval kan rekenen van alle sectoren (H(3)=.299, p=0.960) wat betreft wenselijkheid (M=4.59). De haalbaarheid wordt echter minder positief beoordeeld (M=3.62). Alle praktijkdeskundigen (Mean rank=65.87, 65.05, 67.17, respectievelijk de sector gehandicaptenzorg, thuiszorg en ouderenzorg) zijn minder positief gestemd, de ervaringsdeskundigen zijn wat positiever (Mean rank=82.26), maar er is geen significant verschil (H(3)=3.583, p=0.310) tussen de groepen. De voorstellen over regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers), het analyseren van de omgevingssituatie en het creëren van meer openheid en samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren, scoren hoog op haalbaarheid (M=4.06, M=4.01, M=4.03). De wenselijkheid scoort wat lager in vergelijking met hoger vermelde opties opties, maar blijft nog altijd hoog (M=4.22, M=4.27, M=4.38; respectievelijk voor de optie over regionaal overleg, analyseren van de omgevingssituatie en de optie over openheid en samenwerkingsvaardigheden). Tussen de sectoren zijn geen significante verschillen (wenselijkheid: H(3)=2.376, p=0.498; H(3)=3.179, p=0.365; H(3)=3.183, p=0.364, respectievelijk voor de optie over regionaal overleg, de optie over het analyseren van de omgevingssituatie en de optie over openheid en samenwerkingsvaardigheden. Haalbaarheid: H(3)=7.608, p=0.055; H(3)=4.250, p=0.236; H(3)=6.812, p=0.078, respectievelijk voor de optie over regionaal overleg, de optie over het analyseren van de omgevingssituatie en de optie over openheid en samenwerkingsvaardigheden). De lage standaardafwijkingen tonen bovendien dat er eensgezindheid is.
82
Wenselijkheid 10 M (SD )
Haalbaarheid M (SD)
SAMENWERKING TUSSEN SECTOREN
4,44 (0,75)
3,96 (0,90)
samen dagbesteding organiseren
3,76 (0,97)
3,74 (0,97)
4,02 (0,88)
3,75 (0,97)
3,92 (0,96)
3,75 (0,90)
het uitwisselen van knowhow
4,64 (0,61)
4,37 (0,70)
regionaal overleg (bvb. over knelpuntdossiers)
4,22 (0,87)
4,06 (0,80)
4,05 (0,97)
3,70 (0,93)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management a
samen oproepbare hulp organiseren b
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp
c
het openstellen van ADL-centrales voor alle ouderen
c
3,97 (1,00)
3,74 (0,97)
c
4,26 (0,81)
3,94 (0,91)
het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren
4,27 (0,81)
3,73 (0,93)
het regionaal/provinciaal coördineren van overleg
4,03 (0,90)
3,86 (0,94)
het beschikbaar stellen van extra middelen
4,59 (0,65)
3,62 (1,05)
3,79 (0,93)
3,41 (0,99)
4,15 (0,85)
3,72 (0,93)
experimenteerprojecten los van de regelgeving
3,94 (0,92)
3,72 (0,91)
een analyse van de omgevingssituatie
4,27 (0,77)
4,01 (0,84)
openheid /samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren
4,38 (0,69)
4,03 (0,79)
Gemiddelde
4,16 (0,84)
3,83 (0,91)
Wenselijkheid M≤3.80 M≥4.40
Haalbaarheid M≤3.65 M≥4.00
uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisseling
persoonsgebonden budgetten los van de sector reguleren chronische zorg binnen eenzelfde overheid
LEGENDE a sectoraal verschil voor wenselijkheid b sectoraal verschil voor haalbaarheid c sectoraal verschil voor allebei
a
11
laagste gemiddeldes hoogste gemiddeldes
Tabel 2: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 1.
b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk Het samen organiseren van dagbesteding wordt door alle sectoren (H(3)=.356, p=0.949) als minder wenselijk beschouwd dan de andere opties (M=3.76). Ook het invoeren van persoonsgebonden budgetten over sectoren heen wordt ook door alle sectoren (wenselijkheid: H(3)=2.380, p=0.497; haalbaarheid: H(3)=3.319, p=0.345) als minder wenselijk (M=3.79) en haalbaar (M=3.41) beschouwd. De opties worden echter niet beschouwd als (helemaal) niet wenselijk of haalbaar, dus het betreft eerder een verschil in enthousiasme voor deze optie in plaats van een negatieve houding. c) Conclusie Algemeen kunnen we bij model 1 stellen dat er vanuit het werkveld een duidelijk signaal pro samenwerking komt, zoals blijkt uit de hoge quotering voor de algemene optie. Bij de concrete opties zien we echter een minder duidelijk beeld naar voor komen: niet alle 10
SD = Standard Deviation, standaardafwijking. De criteria zijn opgesteld op basis van het gemiddelde van alle gemiddeldes (wenselijkheid: M=4.16, haalbaarheid: M=3.75) van model 1 tot en met 5, rekening houdend met de links-scheve verdelingen. 11
83
sectoren vinden dezelfde optie wenselijk (uitwisselen knowhow) of een bepaalde optie wordt door de ene sector wat minder realistisch opgevat (meer middelen). Opties die wel in de buurt van het criterium komen tonen aan dat samenwerking door de deskundigen concreet vertaald wordt in het goed in kaart brengen (omgevingssituatie analyseren) en afstemmen van het zorgaanbod tussen bestaande voorzieningen (regionaal overleg), waarbij aandacht gegeven wordt aan een geschikte attitude om samen te werken (openheid/samenwerkingsvaardigheden creëren). Structurele samenwerking, zoals dagaanbod organiseren of persoonsgebonden budgetten over sectoren heen, wordt minder enthousiast onthaald. Samenwerking wordt door de deskundigen gezien in het licht van de huidige bestaande voorzieningen en sectoren, waarbij we ons de vraag stellen of er niet eerder sprake is van het willen versterken van de eigen voorziening aan de hand van de samenwerking (cf. de duidelijke wens van de gehandicaptenzorg om knowhow uit te wisselen). Het verschil tussen sectoren blijkt bij veel opties gebaseerd op een heel positieve houding bij de ervaringsdeskundigen en een minder positieve houding bij de ouderenzorg. Vanuit het oogpunt van de ervaringsdeskundigen is het begrijpelijk dat een goede coördinatie van de zorg voor hen een duidelijke meerwaarde vormt. De neutralere beoordeling van samenwerking door de ouderenzorg kan betekenen dat deze sector meer ondersteuning en faciliterende maatregelen nodig heeft om tot samenwerking te komen. Hoewel de meningen rond samenwerking duidelijk positief zijn, wordt bij de opmerkingen vaak benadrukt dat dit niet de enige optie kan zijn die door het beleid ondersteund wordt. De grote diversiteit van de doelgroep vraagt namelijk om een meersporenbeleid, aldus een aantal respondenten.
4.2.6.2
Model 2: ondersteuning binnen de sector gehandicaptenzorg
De algemene optie om de doelgroep te ondersteunen binnen de sector gehandicaptenzorg, wordt net als de eerste optie heel positief beoordeeld. Ook hier wordt de haalbaarheid wat lager geschat (M=4.09) dan de wenselijkheid (M=4.50), maar het betreft nog altijd een positieve beoordeling. 52%, d.w.z. 89 van de 169 deelnemers, is helemaal akkoord met de wenselijkheid van de optie, bij de haalbaarheid is dat nog de helft daarvan.
84
Figuur 15: Wenselijkheid en haalbaarheid voor model 2 (“Om ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg wenselijk/haalbaar”) Er is een duidelijk sectoraal verschil in de beoordeling van de optie. De sector gehandicaptenzorg is veel enthousiaster om de doelgroep zelf op te vangen dan de drie andere sectoren. Zeker wat betreft wenselijkheid is de sector gehandicaptenzorg meer overtuigd (H(3)=17.111, p=0.001) dan de ouderenzorg (U=688.0, p<0.001) en thuiszorg (U=540.0, p=0.001), maar ook bij haalbaarheid zien we bij de sector gehandicaptenzorg een positievere beoordeling (H(3)=12.343, p=0.006) die significant verschilt van de thuiszorg (U=425.0, p=0.003). Figuur 16 en 1712 tonen een duidelijk overwicht van de categorie “helemaal akkoord” bij de sector gehandicaptenzorg. Of aldus een respondent, “een oude boom verplant men niet”.
Figuur 16: Wenselijkheid voor model 2, volgens sector
12
De figuren tonen relatieve verdelingen, zodat gecorrigeerd wordt voor de verschillende aantallen. De getallen vermeld in de figuren zijn de absolute aantallen van de verdeling.
85
Figuur 17: Haalbaarheid voor model 2, volgens sector De respondenten die deze vraag blanco lieten of met geen mening beantwoordden, betreffen hoofdzakelijk respondenten uit de ouderenzorg en thuiszorg. In de opmerkingen werd dit ook vaak geduid: de respondent heeft geen zicht op de werking van een andere sector. Figuur 18 toont de lagere non-respons van de sector gehandicaptenzorg (VAPH), zeker in vergelijking met hun relatief aantal in de steekproef (zie vorige: Figuur 4).
Figuur 18: Grootte en aard van de non-respons voor model 2
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk In Tabel 3 worden de resultaten van de analyses voor de specifieke beleidsopties weergegeven. De optie die zowel bij wenselijkheid (M=4.66) als bij haalbaarheid (M=4.39) de positiefste reactie oplevert, is het aanbieden van specifieke vorming voor
86
het personeel. Hier blijkt echter een sectoraal verschil te spelen (H(3)=11.458, p=0.009): de sector gehandicaptenzorg (Mean rank=54.54) vindt dit veel wenselijker dan de ouderenzorg (Mean rank=40.50; U=768.0, p=0.004). Er zijn een aantal opties die hoog scoren qua wenselijkheid, maar helaas (nog) niet haalbaar zijn volgens de praktijk. Net als bij model 1, is het beschikbaar stellen van extra middelen een optie die op veel bijval kan rekenen van alle sectoren wat betreft wenselijkheid (M=4.58; H(3)=.412, p=0.938). Ook de minder positieve inschatting van de haalbaarheid van deze optie wordt door alle sectoren gedragen (M=3.72; H(3)=2.260, p=0.520). Ook het investeren in verpleegkundige en medische zorg is wenselijk volgens de sectoren (M=4.49; H(3)=4.716, p=0.194), maar is iets minder haalbaar (M=3.97; H(3)=.7226, p=0.868). Ook het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep wordt door de sectoren als wenselijk gezien (M=4.57; H(3)=3.560, p=0.313), maar ook bij deze optie schatten alle sectoren de haalbaarheid een stuk lager in (M=3.69; H(3)=1.653, p=0.647). De vier sectoren zijn ook positief wat betreft de noodzaak van een maatschappelijk draagvlak voor de extra omkadering (M=4.47; H(3)=.651, p=0.885). Ook hier is men eerder gematigd wat betreft de haalbaarheid van de optie (M=3.77; H(3)=2.049, p=0.562). Daarnaast zijn er drie opties die hoog scoren op haalbaarheid, en een betrekkelijk goede score halen op wenselijkheid. Het uitbouwen van expertise in palliatieve zorg (M=4.11), het uitbouwen van expertise in dementie (M=4.17) en het inschakelen van thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg (M=4.05) worden als haalbaar beschouwd. Van de laatste optie is enkel de gehandicaptenzorg sterk overtuigd (H(3)=34.045, p<0.001) en is er een significant verschil met alle andere sectoren ook op vlak van wenselijkheid (H(3)=25.441, p<0.001).
87
Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
4,50 (0,70)
4,09 (0,85)
4,49 (0,73)
3,97 (0,82)
3,74 (1,06)
3,75 (0,87)
4,34 (0,90)
4,11 (0,90)
4,34 (0,95)
4,05 (0,98)
een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio
3,66 (1,11)
3,45 (0,90)
het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie
4,39 (0,78)
4,17 (0,84)
3,82 (1,12)
3,61 (0,96)
3,49 (1,10)
3,85 (0,89)
gelijkwaardige verloning personeel over sectoren heen
4,30 (0,85)
3,72 (1,00)
het beschikbaar stellen van extra middelen
4,58 (0,58)
3,72 (0,99)
3,27 (1,12)
3,19 (1,05)
3,99 (1,07)
3,71 (1,04)
4,66 (0,51)
4,39 (0,68)
een snellere wijziging van erkenningsvorm
4,37 (0,79)
3,74 (0,96)
een opleiding met verpleeg- en begeleidkundige aspecten
4,34 (0,78)
3,95 (0,85)
maatschappelijk draagvlak voor extra nodige omkadering
4,47 (0,63)
3,77 (0,84)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep
4,57 (0,64)
3,69 (0,92)
Gemiddelde
4,18 (0,86)
3,83 (0,91)
Wenselijkheid M≤3.80 M≥4.40
Haalbaarheid M≤3.65 M≥4.00
ONDERSTEUNING BINNEN GEHANDICAPTENZORG
c
investeren in verpleegkundige en medische zorg differentiëren via homogene leeftijdsgroepen
a
het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg thuisverpleging in residentiële gehandicaptenzorg
c
a
verpleegkundige bevoegdheden voor ADL-assistent een minder activerende begeleidingsvisie
schaalvergroting van voorzieningen
c
a
het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar specifieke vorming voor het personeel
LEGENDE a sectoraal verschil voor wenselijkheid b sectoraal verschil voor haalbaarheid c sectoraal verschil voor allebei
a
laagste gemiddeldes hoogste gemiddeldes
Tabel 3: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 2 b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk De optie die als minder wenselijk (M=3.27) en haalbaar (M=3.19) wordt beschouwd betreft de schaalvergroting van voorzieningen. Er is een sectoraal verschil wat betreft wenselijkheid (H(3)=8.638, p=0.035), waaruit blijkt dat de gehandicaptenzorg een significant negatievere mening heeft in vergelijk met de thuiszorg (U=535.0, p=0.006). We moeten ons als onderzoekers hier echter de vraag stellen of er geen sprake is van begripsverwarring. Schaalvergroting kan op verschillende niveaus spelen: op niveau van het beleid van de voorziening of op niveau van de cliënt. Dit laatste botst met de principes van inclusief en kleinschalig wonen die de laatste jaren opgang hebben gemaakt in de sector gehandicaptenzorg. De eerste definiëring kan, zoals blijkt uit praktijkvoorbeeld 1 van De Lovie, een meerwaarde bieden voor het flexibel omgaan met diverse doelgroepen. Vanuit dit oogpunt werd de optie dan ook in de vragenlijst opgenomen.
88
Ook de optie over uitbouwen van een specifieke setting binnen de regio wordt wat minder wenselijk (M=3.66) en haalbaar (M=3.45) geacht door alle sectoren (wenselijk: H(3)=2.987, p=0.394; haalbaar: H(3)=3.949, p=0.267). De wenselijkheid van een minder activerende begeleidingsvisie in de sector gehandicaptenzorg scoort ook minder hoog (M=3.49) en er is bovendien een sectoraal verschil (H(3)=14.869, p=0.040): de ouderenzorg vindt dit veel minder wenselijk dan de sector gehandicaptenzorg zelf (U=598.0, p=0.006). De sector gehandicaptenzorg vindt dit ook significant haalbaarder dan de thuiszorg (U=262.0, p=0.006) en de ouderenzorg (U=353.0, p=0.001). c) Conclusie Bij deze vraag is het niet eenvoudig om een optie te vinden die hoog scoort op wenselijkheid en haalbaarheid en door alle sectoren ondersteund wordt. Vaak scoort haalbaarheid van de optie een heel stuk lager dan de wenselijkheid (extra middelen, medische zorg, extra plaatsen, maatschappelijk draagvlak) of is de sector gehandicaptenzorg positiever (vorming personeel, thuisverpleging in residentiële gehandicaptenzorg) of negatiever (schaalvergroting) dan de andere sectoren. We stellen vast dat de sector gehandicaptenzorg vragende partij is om de doelgroep zelf te ondersteunen en vooral via het opbouwen van expertise binnen de bestaande voorzieningen. Opties die qua beoordeling in de buurt komen van het criterium verwoorden ongeveer hetzelfde (bv. stelling rond expertise opbouwen over dementie/palliatieve zorgen). Opties die iets aan de structuur van de voorziening veranderen, zoals een specifieke setting of schaalvergroting, kunnen op minder goedkeuring rekenen van de sector zelf.
4.2.6.3
Model 3: ondersteuning binnen de woonzorg
De algemene optie over ondersteuning van ouder wordende personen met een handicap binnen de woonzorg wordt positief beoordeeld, maar minder sterk dan de twee vorige opties. Ongeveer 35% is helemaal akkoord met de wenselijkheid van deze optie (M=3.99) en slechts 14% is helemaal akkoord met de haalbaarheid van deze optie (M=3.59).
89
Figuur 19: Wenselijkheid en haalbaarheid model 3 (“Om ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de woonzorg wenselijk/haalbaar”) Er is een verschil tussen de sectoren wat de wenselijkheid van de optie betreft (H(3)=17.266, p=0.001), zoals ook blijkt uit Figuur 20. De sector gehandicaptenzorg is significant minder enthousiast over het ondersteunen van de doelgroep in de woonzorg dan de thuiszorg (U=425.5, p=0.001) en de ouderenzorg (U=520.5, p=0.002).
Figuur 20: Wenselijkheid voor model 3, volgens sector In tegenstelling tot model 2, is het niet zo dat de categorieën „blanco‟ en „geen mening‟ voornamelijk uit respondenten uit de andere professionele sectoren bestaan. Het is wat betreft wenselijkheid, vooral de ouderen- en thuiszorg zelf die geen antwoord gegeven hebben op deze vraag relatief gezien. Wat betreft de haalbaarheid is de non respons van de respondenten uit de sector gehandicaptenzorg ook lager dan voor de andere
90
sectoren. Voor de haalbaarheid is het relatief gezien vooral de non respons van de ervaringsdeskundigen die hoger is.
Figuur 21: Grootte en aard van de non-respons voor model 3 a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk Wanneer we de specifieke opties in Tabel 4 bekijken, valt op dat de gemiddeldes voor wenselijkheid hoger liggen dan deze uit model 1 en 2. Hoewel de algemene vraag minder bijval kent, kunnen de specifieke opties dus wel op de goedkeuring rekenen van de sectoren. Er zijn ook minder significante verschillen tussen de sectoren te bemerken dan in vorige modellen. De scores voor haalbaarheid liggen echter lager dan bij model 2 en 3. De optie die zowel als meest wenselijk (M=4.58) en meest haalbaar (M=4.18) beschouwd wordt, is het aanbieden van meer specifieke vorming voor het personeel. Alle sectoren zijn het daar zelfs over eens (wenselijk: H(3)=1.123, p=0.771; haalbaar: H(3)=2.735, p=0.434). Ook de opties over het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten (wenselijk: M=4.43; H(3)=2.922, p=0.404. Haalbaar: M=4.01; H(3)=4.571, p=0.206) en het inrichten van een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten (wenselijk: M=4.43; H(3)=1.359, p=0.715. Haalbaar: M=4.01; H(3)=5.963, p=0.113) krijgen een positieve beoordeling van alle sectoren wat betreft haalbaarheid en wenselijkheid. De opties betreffende meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg, het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep en het beschikbaar stellen van extra middelen kunnen op veel bijval rekenen wat betreft wenselijkheid (begeleiding: M=4.49, plaatsen: M=4.40, middelen: M=4.48) en dit zonder grote verschillen tussen sectoren (H(3)=1.963, p=0.580; H(3)=2.263, p=0.520; H(3)=4.893, p=0.180, respectievelijk voor begeleiding, plaatsen en middelen). De haalbaarheid wordt echter een stuk lager ingeschat (begeleiding: M=3.79, plaatsen: M=3.73, middelen: M=3.69)
91
door alle sectoren (H(3)=4.921, p=0.178; H(3)=8.388, p=0.039; H(3)=3.041, p=0.385, respectievelijk voor begeleiding, plaatsen en middelen).
Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
3,99 (1,18)
3,59 (1,02)
een uitgebreider dagaanbod
4,26 (0,76)
3,72 (0,95)
meer aangepaste begeleiding naast aanbieden van zorg
4,49 (0,64)
3,79 (0,95)
eigen expertise ontwikkelen rond gehandicaptenzorg
4,43 (0,71)
4,01 (0,81)
4,03 (0,87)
3,61 (0,89)
dit vooral binnen ouderenvoorzieningen
4,09 (0,86)
3,78 (0,85)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management
3,96 (0,86)
3,59 (0,85)
4,38 (0,73)
3,82 (0,89)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep
4,40 (0,74)
3,73 (0,94)
het beschikbaar stellen van extra middelen
4,48 (0,67)
3,69 (0,90)
zakgeld zoals in residentiële gehandicaptenzorg
3,99 (0,96)
3,39 (0,78)
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren
4,33 (0,84)
3,76 (0,93)
meer specifieke vorming voor het personeel
4,58 (0,60)
4,18 (0,72)
een opleiding met verpleeg- en begeleidkundige aspecten
4,43 (0,72)
4,01 (0,79)
afschaffen leeftijdsgrens 65 jaar
4,12 (1,00)
3,75 (1,02)
Gemiddelde
4,26 (0,81)
3,76 (0,89)
Wenselijkheid M≤3.80 M≥4.40
Haalbaarheid M≤3.65 M≥4.00
ONDERSTEUNING BINNEN WOONZORG
dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningen
meer begeleidend/agogisch personeel
LEGENDE a sectoraal verschil voor wenselijkheid b sectoraal verschil voor haalbaarheid c sectoraal verschil voor allebei
a
c
a
laagste gemiddeldes hoogste gemiddeldes
Tabel 4: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 3
b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk De sectoren zijn het eens over twee minder haalbare opties, namelijk het organiseren van trajectbegeleiding (M=3.59; H(3)=2.831, p=0.418) en het aanbieden van hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in de residentiële voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg (M=3.39; H(3)=1.567, p=0.667). Ook de wenselijkheid scoort lager in vergelijking met de andere opties binnen dit model, maar is in vergelijking met de laagste scores bij model 1 en 2 betrekkelijk hoog (zie Tabel 2 en 3). Het duidelijkste verschil tussen sectoren betreft het verkiezen van de thuiszorgvoorzieningen om de doelgroep op te vangen binnen de woonzorg (wenselijk: H(3)=12.526, p=0.006; haalbaar: H(3)=14.963, p=0.002). De thuiszorgsector is hier significant positiever over dan de ouderenzorgsector (U=216.0, p=0.004) en de sector gehandicaptenzorg (U=384.0, p=0.008) wat betreft wenselijkheid. De ervarings-deskundigen zijn significant positiever dan de ouderenzorg
92
(U=58.5, p<0.001) en de sector gehandicaptenzorg (U=104.0, p=0.003) wat betreft haalbaarheid. Een ander sectoraal verschil is terug te vinden bij de optie over de wenselijkheid van meer begeleidend of agogisch personeel in de woonzorg. Ervaringsdeskundigen staan heel wat gematigder ten opzichte van de wenselijkheid van deze optie dan de thuiszorg (U=177.0, p=0.009) en de ouderenzorg (U=205.0, p=0.007). c) Conclusie Hoewel de algemene vraag naar ondersteuning van de doelgroep binnen woonzorg minder positief scoort, kunnen heel wat concrete opties toch op veel instemming rekenen. Er is wel meer werk aan de winkel wat betreft haalbaarheid voor de opvang van de doelgroep in de woonzorg. De opties die zowel door de verschillende sectoren ondersteund worden en tegelijk wenselijk als haalbaar beschouwd worden, zijn de opties over vorming voor het personeel, expertise opbouwen en een specifieke opleiding. Dit sluit aan bij wat zowel bij de optie over ondersteuning binnen de sector gehandicaptenzorg naar boven kwam: de nadruk ligt op het ontwikkelen van eigen expertise en vaardigheden binnen bestaande voorzieningen. Opnieuw merken we dus meer voorkeur voor opties die geen radicale veranderingen aanbrengen aan het huidige kader van zorg, als we onze strikte criteria hanteren. Uit de opmerkingen van de respondenten wordt duidelijk dat het vierde model als geschikt gezien wordt voor oudere wordende personen met een handicap die al inclusief woonden of nog altijd thuis woonden. Voor personen met een diep of ernstige mentale handicap wordt deze optie als minder aangewezen beschouwd en blijven de voorzieningen uit de sector gehandicaptenzorg noodzakelijk. 4.2.6.4
Model 4: ondersteuning voor mantel/zelf/pleegzorg
De algemene optie om de mantel-, zelf- en pleegzorgers te ondersteunen, kan op veel bijval rekenen. 43%, d.w.z. 73 van de 169 deelnemers, gaat helemaal akkoord met de wenselijkheid van deze stelling (M=4.34). De haalbaarheid scoort opnieuw lager (M=3.93): 21% is helemaal akkoord. Zowel qua wenselijkheid (H(3)=3.719, p=0.293) als haalbaarheid (H(3)=1.543, p=0.672) is er geen sectoraal verschil.
93
Figuur 22: Wenselijkheid en haalbaarheid model 4 (“Om ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen, is het bieden van meer ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk/haalbaar”) Bij de non-respons zijn er verhoudingsgewijs opnieuw meer deskundigen uit de ouderenzorg. Bij de haalbaarheid zien we ook een stijging van het aantal ervaringsdeskundigen.
Figuur 23: Grootte en aard van de non-respons voor model 4 a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk Zowel de algemene optie als de concrete opties vertonen geen enkel significante verschillen tussen de sectoren (zie bijlage 2 voor overschrijdingskansen). Bovendien zien we ook dat bij alle concrete opties de grootste groep respondenten helemaal akkoord is met de wenselijkheid van de voorgestelde opties (tussen 30% en 55%) en er geen enkele optie laag scoort qua wenselijkheid (M ≥4.11). De haalbaarheid tempert dit optimisme echter met duidelijk lagere scores (M ≤4.11). In vergelijking met de vorige modellen, is de gemiddelde haalbaarheid het laagste.
94
Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
ONDERSTEUNING AAN MANTEL/ZELF/PLEEGZORG
4,34 (0,89)
3,93 (0,94)
meer oproepbare hulp
4,43 (0,73)
4,11 (0,79)
het garanderen van crisishulp in crisissituaties
4,53 (0,68)
3,70 (0,90)
het vereenvoudigen van de administratie
4,53 (0,65)
4,11 (0,79)
het oprichten van informatiepunten
4,24 (0,88)
4,00 (0,84)
het toegankelijk maken van de thuisomgeving
4,55 (0,66)
3,92 (0,84)
het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques
4,26 (0,95)
3,71 (0,97)
het helpen uitbouwen van sociale netwerken
4,45 (0,67)
3,82 (0,84)
investeren in vrijwilligerswerkingen binnen thuiszorg
4,34 (0,79)
3, 83 (0,95)
het beperken van de wachttijden in beide sectoren
4,63 (0,57)
3,32 (1,05)
garanderen van betaalbaarheid van intensievere thuiszorg
4,60 (0,63)
3,47 (0,94)
een analyse van de omgevingssituatie
4,33 (0,77)
3,95 (0,78)
systematisch opvolgen (oudere) mantelzorgers
4,26 (0,78)
3,60 (0,91)
vlotte doorstroming van ambulante naar residentiële zorg
4, 65 (0,59)
3,63 (0,98)
uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP
4,11 (0,90)
3,41 (0,93)
uitbreiding van aanpasbare en/of toegankelijke woningen
4,52 (0,71)
3,78 (0,92)
Gemiddelde
4,42 (0,74)
3,77 (0,90)
Wenselijkheid M≤3.80 M≥4.40
Haalbaarheid M≤3.65 M≥4.00
LEGENDE a sectoraal verschil voor wenselijkheid b sectoraal verschil voor haalbaarheid c sectoraal verschil voor allebei
laagste gemiddeldes hoogste gemiddeldes
Tabel 5: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 4 Twee opties die zowel op een hoge score bij wenselijkheid en haalbaarheid kunnen rekenen, zijn het aanbieden van meer oproepbare hulp (wenselijk: M=4.43, haalbaar: M=4.11) en het vereenvoudigen van de administratie (wenselijk: M=4.53, haalbaar: M=4.11). De meest wenselijke optie (M=4.65) is het garanderen van een vlotte doorstroming van ambulante naar residentiële zorg, maar deze optie wordt veel minder haalbaar bevonden (M=3.63). Daarnaast zijn er nog twee opties die ook een heel hoge score behalen bij wenselijkheid, namelijk het beperken van de wachttijden in beide sectoren (M=4.63) en het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg (M=4.60), maar deze opties scoren heel wat minder bij haalbaarheid (M=3.32 en M=3.47, respectievelijk voor beperken wachttijden en betaalbaarheid intensievere thuiszorg). Het garanderen van crisishulp in crisissituaties, het toegankelijk maken van de thuisomgeving, het helpen uitbouwen van sociale netwerken en de uitbreiding van
95
aanpasbare of toegankelijke woningen scoren ook hoog qua wenselijkheid (M≥4.40), maar hebben een eerder gemiddelde score op haalbaarheid (M ≤4.00). Het oprichten van informatiepunten is dan weer een optie die haalbaar geacht wordt (M=4.00), maar een meer gemiddelde score behaalt op wenselijkheid (M=4.24). De optie die iets minder enthousiast onthaald wordt (maar nog steeds wenselijk kan beschouwd worden: M=4.11), is het uitbreiden van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP. Een respondent merkt op dat deze diensten uitgebouwd zijn voor een specifieke doelgroep, wat een verklaring kan zijn van de lagere score bij deze algemene formulering. De betrekkelijke onbekendheid van de werking van deze diensten, zoals we als onderzoekers zelf ervaren hebben tijdens het gesprek in de ambulante focusgroep, kan hieri ook in meespelen. b) Conclusie Bij de concrete opties valt de unanimiteit tussen de verschillende sectoren en over de verschillende opties heen duidelijk op: ze zijn allemaal wenselijk, maar niet erg haalbaar. We kunnen hieruit afleiden dat er een duidelijke nood is aan ondersteuning van mantel/zelf/pleegzorgers, zowel volgens professionelen als ervaringsdeskundigen, en bijna ongeacht de concrete uitwerking van deze optie. Het organiseren van meer oproepbare hulp en het vereenvoudigen van de administratie zijn de enige twee opties die voldoen aan ons criterium en dus als haalbaar beschouwd worden door de respondenten. Ze kunnen een eerste stap betekenen in de richting van meer ondersteuning volgens dit model betekenen.
4.2.6.5
Model 5: herziening middelen en ondersteuning
De herziening van middelen en ondersteuning wordt ook als heel wenselijk beschouwd (M=4.33). De haalbaarheid van een effectieve herziening wordt wel duidelijk minder positief beoordeeld (M=3.77). Er is geen significant verschil tussen sectoren (H(3)=6.143, p=0.105), maar de thuiszorgsector blijkt wel wat minder overtuigd te zijn dan de andere sectoren.
96
Figuur 24: Wenselijkheid en haalbaarheid voor model 5 (“Om ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen, is een herziening van de toekenning van middelen en ondersteuning wenselijk/haalbaar”) Wat betreft non-respons bij wenselijkheid, zien we opnieuw dat de sector gehandicaptenzorg deze vraag verhoudingsgewijs het meest heeft gevuld. Bij de haalbaarheid zien we een verdeling van non-respons die min of meer vergelijkbaar is met de verdeling van de sectoren binnen de respondentengroep.
Figuur 25: Grootte en aard van de non-respons voor model 5
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk
97
Uit Tabel 6 kunnen we op basis van de hoge standaardafwijkingen afleiden dat er veel verdeeldheid bestaat over de meeste opties, los van de verschillende sectoren. De gemiddelde wenselijkheid is ook de laagste van alle modellen (M=3.81). Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
HERZIENING TOEKENNING MIDDELEN
4,33 (0,72)
3,77 (0,80)
wat de persoon vraagt
3,83 (1,08)
3,10 (1,11)
2,42 (1,17)
2,91 (1,19)
de diagnose
3,87 (1,04)
3,80 (0,97)
een functionele graad van beperking
4,45 (0,74)
4,15 (0,81)
het uniformiseren van inschaling van zorg
4,30 (0,88)
3,95 (0,97)
financiële draagkracht familie in rekening brengen
3,34 (1,35)
3,23 (1,22)
zorgende draagkracht familie in rekening brengen
3,97 (1,09)
3,56 (1,09)
inkomen van de persoon in rekening brengen
3,80 (1,18)
3,66 (1,12)
Gemiddelde
3,81 (1,03)
3,57 (1,03)
Wenselijkheid M≤3.80 M≥4.40
Haalbaarheid M≤3.65 M≥4.00
een leeftijdgrens
a
LEGENDE a sectoraal verschil voor wenselijkheid b sectoraal verschil voor haalbaarheid c sectoraal verschil voor allebei
laagste gemiddeldes hoogste gemiddeldes
Tabel 6: Gemiddeldes en standaardafwijkingen voor model 5 Er is één concrete optie die op een grote bijval kan rekenen van alle sectoren (H(3)=5.280, p=0.152) zowel wat betreft de wenselijk (M=4.45) als wat betreft de haalbaarheid (M=4.15). Het gebruik van de functionele graad van beperking als criterium voor het toekennen van middelen en ondersteuning, wordt door het werkveld geprefereerd en als realistisch bevonden. Een optie die ook in de buurt komt van ons criterium, maar net iets minder wenselijk (M=4.30) en haalbaar is (M=3.95), betreft het uniformiseren van inschaling van zorg. b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk De optie waarbij de financiële draagkracht van de directe familie in rekening gebracht wordt als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, kan op minder steun van alle sectoren rekenen, zowel qua wenselijkheid (M=3.34; H(3)=1.887, p=0.596) als haalbaarheid (M=3.23; H(3)=4.908, p=0.179). De meningen blijken hierover echter wel verdeeld te zijn onder de respondenten, zoals blijkt uit de hoogste standaardafwijkingen over alle modellen heen.
c) Beleidsopties niet ondersteund door de praktijk Het gebruiken van een leeftijdsgrens als criterium voor middelen en ondersteuning wordt niet ondersteund door de praktijk en kent de laagste score voor wenselijkheid (M=2.42) en haalbaarheid (M=2.91) in vergelijking met de andere modellen. Dit blijkt
98
echter vooral de mening van de sector gehandicaptenzorg te zijn, die sterk verschilt van de ouderenzorg (U=599.5, p<0.001) en thuiszorg (U=595.0, p=0.003). Bij de opmerkingen wordt aangehaald dat de leeftijdgrens die als criterium dient om de groep ouderen af te grenzen, voor moeilijkheden zorgt bij de groep van personen met een handicap. Bij personen met een handicap kan het optreden van ouderdomsverschijnselen namelijk sterk variëren naargelang de aard van de beperking (bv. dementie bij syndroom van Down). d) Conclusie Samenvattend kunnen we stellen dat het werkveld vragende partij is voor een ander criterium voor de toekenning middelen en ondersteuning, namelijk de zorgzwaarte, en een uniform instrument voor inschaling van zorg. Over de andere voorstellen is er minder eenduidigheid. 4.2.6.6
Besluit algemene beleidsopties
De beleidsoptie om sectoren te laten samenwerken in de opvang van de doelgroep, kan op veel bijval van de praktijkdeskundigen rekenen. De grootste moeilijkheid bij het model van samenwerking is evenwel de concrete uitwerking ervan. Er zijn sectorale verschillen over wat samenwerking inhoudt. Het lijkt bijgevolg eerder aangewezen om maatregelen te treffen die samenwerking faciliteren, zoals het verstrekken van subsidies aan samenwerkingsprojecten, zonder daarbij een vooraf uitgestippelde aanwending van de middelen voorop te stellen. Uiteraard kan van daaruit wel opgevolgd worden wat wel en niet werkt in de context van een samenwerkingsverband. Uit de analyse blijkt dat samenwerking opgevat wordt binnen de bestaande structuren en sectoren. Het faciliteren van samenwerking is volgens de respondenten vooral gericht op een afgestemd zorglandschap, waarbij de sectoren hun werking hoofdzakelijk willen behouden zoals ze nu is. Het feit dat in de opmerkingen benadrukt wordt dat samenwerking niet als enige optie mag beschouwd worden, maar eerder als een specifiek spoor naast de andere mogelijkheden, sluit hierbij aan. De beleidsoptie om de doelgroep binnen de sector gehandicaptenzorg te ondersteunen, kan op veel bijval rekenen van de sector in kwestie. Bovendien heeft de sector al een duidelijke mening over hoe dit best aangepakt wordt, maar daar wringt soms het schoentje, meerbepaald m.b.t. de realiseerbaarheid. Vaak is een ingrijpende wijziging nodig in de bestaande zorgstructuur. Toch kunnen we al enkele concrete beleidsopties voorleggen die binnen de bestaande zorgstructuren wel kunnen uitgevoerd worden, namelijk het ondersteunen van vorming voor het personeel en het ontwikkelen van expertise binnen de sector. Het ondersteunen van de doelgroep binnen de woonzorg kan op wat minder goedkeuring rekenen van de praktijk, voornamelijk van de sector gehandicaptenzorg. Toch zien we dat bij concrete opties er wel positief gereageerd wordt. Het uitwerken van ondersteuning binnen de woonzorg wordt verkozen in specifieke gevallen, bijvoorbeeld voor zij die al inclusief of zelfstandig wonen. Ook de onderwijssector kan
99
haar steentje bijdragen via een opleiding die zowel verpleegkundige als agogische aspecten bevat, opnieuw in functie van goed gekwalificeerd personeel. Het ondersteunen van mantel-/zelf-/pleegzorgers om de doelgroep op te vangen, is een beleidsoptie met veel bijval uit de praktijk. Aangezien alle sectoren het eens zijn over alle voorstellen, kunnen we afleiden dat deze optie prioritair is. De manier waarop dit gebeurt, is op zich minder van belang. Er rijzen in deze context vragen rond de realiseerbaarheid van enkele opties, voornamelijk door plaatsgebrek in de zorgsectoren. Opties die momenteel meer haalbaar worden geacht, zijn het aanbieden van meer oproepbare hulp, het oprichten van informatiepunten en het vereenvoudigen van de administratie. Het werkveld ondersteunt de optie om een herziening door te voeren voor de toekenning van middelen en ondersteuning. Als criterium wordt daarbij geopteerd voor de functionele graad van beperking. Vanuit de praktijk kunnen we stellen dat er een eerder behoudsgezinde reflex aanwezig is. Men wil de doelgroep opvangen in de eigen sector, op basis van het opbouwen van eigen expertise. De sectoren kennen elkaar ook vaak niet goed genoeg om samenwerking concreet tot stand te brengen. Ook cultuurverschillen tussen de sectoren kunnen ertoe bijdragen dat samenwerking een minder evidente keuze is dan het op het eerste zicht lijkt. Toch krijgen we ook enkele duidelijke signalen die in de richting wijzen van een en-en-verhaal binnen en tussen de verschillende sectoren om de groep van ouder wordende personen met een handicap te ondersteunen.
4.2.7 Analyse van de specifieke beleidsopties Naast de algemene beleidsopties werden ook een aantal specifieke beleidsopties bevraagd. Zo wordt een onderscheid gemaakt volgens de beperking en de leefsituatie van de ouder wordende persoon. We hanteren hetzelfde criterium om de opties te bespreken, namelijk opties die zowel wenselijk als haalbaar beschouwd worden door alle sectoren.
4.2.7.1
Ondersteuning volgens beperking
Omdat de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap erg heterogeen is, gingen we ervan uit dat er best een onderscheid gemaakt wordt naargelang het soort beperking. We onderzochten dit voor 12 verschillende beperkingen: personen met een licht verstandelijke handicap, een matig verstandelijke handicap, een ernstig verstandelijke handicap, een niet-aangeboren hersenletsel, een handicap en dementie, jongdementie, een motorische handicap, een visuele handicap, een auditieve handicap, een ernstige vorm van autisme, een handicap en gedragsproblemen of een handicap en psychische problemen. We onderzochten telkens welke setting best aansluit bij de zorgvraag horende bij de beperking, namelijk de sector gehandicaptenzorg of de woonzorg. Daarbij bevroegen we telkens ook of er in die specifieke setting dan aanpassingen nodig zijn om de doelgroep in kwestie op te vangen. De resultaten van de
100
analyses worden weergegeven in Tabel 8 (voor de sector gehandicaptenzorg) en Tabel 9 (voor de sector woonzorg). Een eerste duidelijk resultaat betreft het verschil tussen de opties waarin uitgegaan wordt van de huidige voorzieningen of de opties waarbij aanpassingen voorgesteld worden. De opties waarbij aanpassingen voorgesteld worden scoren gemiddeld 0.33 hoger (M=3.56, wenselijkheid en haalbaarheid samen) dan de opties zonder aanpassingen (M=3.23, wenselijkheid en haalbaarheid samen). Opnieuw een duidelijke vraag naar ondersteuning vanuit de sectoren. Een tweede duidelijk resultaat zijn de significante verschillen tussen sectoren wat betreft de opties die aanpassingen voorstellen binnen de sector gehandicaptenzorg. Dit is in tegenstelling met de opties die uitgaan van de bestaande voorzieningen, waar geen sectorale meningsverschillen te bemerken zijn. De significante verschillen zijn gebaseerd op een veel hogere score van de praktijkdeskundigen uit de sector gehandicaptenzorg, in vergelijking met een lagere score uit de ouderenzorg en in sommige gevallen ook met de andere twee sectoren (zie bijlage 8 voor overschrijdingskansen). Enkel bij de optie over personen met een vorm van jongdementie is het de thuiszorg die veel enthousiaster is dan de ouderenzorg over de wenselijkheid van aanpassingen om de doelgroep binnen de sector gehandicaptenzorg te ondersteunen. Bij de opties die ondersteuning binnen woonzorg voorstellen, zijn er minder significante verschillen tussen sectoren. De verschillen zijn gebaseerd op een significant lagere score van de sector gehandicaptenzorg om bepaalde doelgroepen in bestaande woonzorg op te vangen, in tegenstelling tot de positievere scores van de ouderenzorg of ervaringsdeskundigen. Een derde aspect betreft het verschil in beoordeling van ondersteuning binnen de sector gehandicaptenzorg of woonzorg. Waar bij de opties binnen de sector gehandicaptenzorg geen enkele optie laag scoort qua wenselijkheid (M ≥3.80) of haalbaarheid (M≥3.70), is dit binnen de woonzorg voor bijna de helft van de opties het geval. Voor enkele doelgroepen zijn de beleidsopties dus duidelijk te omschrijven.
101
licht verstandelijke handicap: bestaande gehandicaptenzorg a
licht verstandelijke handicap: aangepaste gehandicaptenzorg matig verstandelijke handicap: bestaande gehandicaptenzorg
Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
3,61 (1,03)
3,67 (0,98)
3,87 (1,04)
3,92 (0,96)
3,87 (0,90)
3,76 (1,02)
c
matig verstandelijke handicap: aangepaste gehandicaptenzorg
4,20 (0,85)
4,04 (0,93)
ernstig verstandelijke handicap: bestaande gehandicaptenzorg
4,07 (1,00)
3,68 (1,11)
c
ernstig verstandelijke handicap: aangepaste gehandicaptenzorg
4,31 (0,85)
4,00 (0,99)
NAH: bestaande gehandicaptenzorg
3,59 (1,01)
3,37 (1,03)
4,03 (0,98)
3,71 (0,98)
3,39 (1,22)
3,19 (1,13)
3,77 (1,17)
3,52 (1,09)
3,45 (1,16)
3,11 (1,10)
3,83 (1,15)
3,46 (1,07)
3,62 (1,08)
3,68 (0,97)
3,86 (1,07)
3,97 (0,92)
visuele handicap: bestaande gehandicaptenzorg
3,50 (1,10)
3,52 (0,99)
visuele handicap: aangepaste gehandicaptenzorg
3,69 (1,11)
3,82 (0,98)
3,48 (1,11)
3,53 (0,98)
3,70 (1,12)
3,82 (0,95)
3,93 (0,94)
3,50 (1,02)
4,21 (0,85)
3,88 (0,97)
3,81 (0,97)
3,22 (1,08)
4,17 (0,89)
3,74 (1,03)
3,66 (1,02)
3,12 (1,07)
4,04 (0,98)
3,65 (1,04)
3,82 (1,03)
3,62 (1,02)
Wenselijkheid M≤3.10 M≥3.80
Haalbaarheid M≤3.00 M≥3.70
NAH: aangepaste gehandicaptenzorg
b
handicap en dementie: bestaande gehandicaptenzorg handicap en dementie: aangepaste gehandicaptenzorg
c
vorm van jongdementie: bestaande gehandicaptenzorg vorm van jongdementie: aangepaste gehandicaptenzorg
c
motorische handicap: bestaande gehandicaptenzorg motorische handicap: aangepaste gehandicaptenzorg
c
auditieve handicap: bestaande gehandicaptenzorg auditieve handicap: aangepaste gehandicaptenzorg
b
autisme: bestaande gehandicaptenzorg autisme: aangepaste gehandicaptenzorg
c
gedragsproblemen: bestaande gehandicaptenzorg gedragsproblemen: aangepaste gehandicaptenzorg
c
psychische problemen: bestaande gehandicaptenzorg psychische problemen: aangepaste gehandicaptenzorg
c
Gemiddelde LEGENDE a sectoraal verschil voor wenselijkheid b sectoraal verschil voor haalbaarheid c sectoraal verschil voor allebei
13
laagste gemiddeldes hoogste gemiddeldes
Tabel 7: Gemiddeldes en standaardafwijkingen volgens beperking in gehandicaptenzorg (“de opvang van ouder wordenden met … is binnen bestaande/aangepaste gehandicaptenzorg wenselijk/haalbaar”)
13
De criteria zijn opgesteld op basis van het gemiddelde van de gemiddeldes (wenselijkheid: M=3.46, haalbaarheid: M=3.34) van de 2 verdelingen voor de specifieke opties, rekening houdend met de linksscheve verdelingen.
102
licht verstandelijke handicap: bestaande woonzorg licht verstandelijke handicap: aangepaste woonzorg
Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
3,43 (1,14)
3,49 (0,99)
3,83 (1,09)
3,78 (1,02)
a
2,78 (1,31)
2,95 (1,15)
matig verstandelijke handicap: aangepaste woonzorg
3,24 (1,31)
3, 25 (1,21)
ernstig verstandelijke handicap: bestaande woonzorg
2,35 (1,22)
2,43 (1,13)
ernstig verstandelijke handicap: aangepaste woonzorg
2,68 (1,35)
2,66 (1,24)
NAH: bestaande woonzorg
2,82 (1,19)
2,83 (1,12)
matig verstandelijke handicap: bestaande woonzorg
NAH: aangepaste woonzorg
3,38 (1,22)
3,25 (1,16)
a
3,34 (1,22)
3,27 (1,10)
handicap en dementie: aangepaste woonzorg
3,75 (1,17)
3,59 (1,15)
vorm van jongdementie: bestaande woonzorg
2,95 (1,30)
2,91 (1,12)
vorm van jongdementie: aangepaste woonzorg
3,33 (1,35)
3,25 (1,22)
motorische handicap: bestaande woonzorg
3,35 (1,24)
3,55 (1,10)
motorische handicap: aangepaste woonzorg
3,70 (1,23)
3,81 (1,08)
visuele handicap: bestaande woonzorg
3,42 (1,19)
3,49 (1,06)
visuele handicap: aangepaste woonzorg
3,82 (1,14)
3,75 (1,08)
auditieve handicap: bestaande woonzorg
3,42 (1,21)
3,50 (1,07)
auditieve handicap: aangepaste woonzorg
3,79 (1,15)
3,71 (1,07)
2,25 (1,14)
2,11 (1,01)
2,59 (1,30)
2,34 (1,15)
2,19 (1,09)
2,18 (0,99)
handicap en dementie: bestaande woonzorg
autisme: bestaande woonzorg
b
autisme: aangepaste woonzorg gedragsproblemen: bestaande woonzorg
c
gedragsproblemen: aangepaste woonzorg
2,50 (1,28)
2,41 (1,18)
a
2,43 (1,16)
2,34 (0,97)
psychische problemen: aangepaste woonzorg
2,82 (1,30)
2,63 (1,12)
Gemiddelde
3,09 (1,22)
3,06 (1,10)
Wenselijkheid M≤3.10 M≥3.80
Haalbaarheid M≤3.00 M≥3.70
psychische problemen: bestaande woonzorg
LEGENDE a sectoraal verschil voor wenselijkheid b sectoraal verschil voor haalbaarheid c sectoraal verschil voor allebei
laagste gemiddeldes hoogste gemiddeldes
Tabel 8: Gemiddeldes en standaardafwijkingen volgens beperking in woonzorg (“de opvang van ouder wordenden met … is binnen bestaande/aangepaste woonzorg wenselijk/haalbaar”)
103
a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk De sectoren zijn het er over eens dat de ondersteuning van ouder wordende personen met een ernstig verstandelijke beperking, van personen met een ernstige vorm van autisme of van personen met een handicap en gedragsproblemen wenselijk is binnen de sector gehandicaptenzorg (M≥3.80). De woonzorg wordt niet als aangewezen beschouwd voor deze doelgroepen (wenselijk: M ≤3.10; haalbaar: M≤3.00). De sectoren zijn het niet eens in welke mate hiervoor aanpassingen nodig zijn binnen de sector gehandicaptenzorg, zowel qua wenselijkheid (H(3)=26.772, p<0.001; H(3)=13.623, p=0.003; H(3)=20.135, p<0.001, respectievelijk voor ernstig verstandelijke beperking, autisme en gedragsproblemen) als haalbaarheid (H(3)=14.949, p=0.002; H(3)=14.288, p=0.003; H(3)=12.612, p=0.006, respectievelijk voor ernstig verstandelijke beperking, autisme en gedragsproblemen). Vooral de sector gehandicaptenzorg vraagt naar aanpassingen om de opties uit te voeren. De haalbaarheid scoort ook telkens wat lager (M≤3.80) wanneer voorgesteld wordt om de doelgroepen te ondersteunen in de bestaande voorzieningen van de sector gehandicaptenzorg zonder aanpassingen. Ouder wordende personen met een matig verstandelijke beperking worden bij voorkeur ook ondersteund binnen de gehandicaptenzorg, opnieuw met de vraag vanuit de sector gehandicaptenzorg naar aanpassingen (wenselijk: H(3)=22.233, p<0.001; haalbaar: H(3)=11.760, p=0.008). Voor opvang binnen de bestaande woonzorg is er geen draagvlak, hoewel de ouderenzorg dit zelf minder negatief inschat wat betreft wenselijkheid (H(3)=11.549, p=0.009). Mits aanpassingen is er zelfs een eerder neutrale houding bij alle sectoren (wenselijk: H(3)=5.298, p=0.151; haalbaar: H(3)=.266, p=0.966) voor opvang binnen woonzorg van personen met een matig verstandelijke beperking (wenselijk: M=3.24; haalbaar: M=3.25). Voor ouder wordende personen met een handicap en dementie is er binnen de praktijk een draagvlak om deze groep te ondersteunen binnen de woonzorg. De woonzorg (wenselijk: M=3.34 en M=3.75, respectievelijk zonder en met aanpassingen; haalbaar: M=3.27 en M=3.59, respectievelijk zonder en met aanpassingen) behaalt gelijkaardige scores als de sector gehandicaptenzorg (wenselijk: M=3.39 en M=3.77, respectievelijk zonder en met aanpassingen; haalbaar: M=3.19 en M=3.52, respectievelijk zonder en met aanpassingen). De scores voor haalbaarheid liggen zelfs iets hoger binnen de woonzorg. We moeten wel vermelden dat de gemiddelde scores voor deze specifieke opties (wenselijk: M=3.46; haalbaar: M=3.34), duidelijk lager liggen dan de gemiddelde scores voor de vijf modellen van de algemene opties (wenselijk: M=4.16; haalbaar: M=3.75). Er is dus eerder sprake van een lichte voorkeur voor de optie, dan van een overtuigende instemming met de optie. Voor de thuiszorg en gehandicaptenzorg is de optie zonder aanpassingen minder wenselijk, terwijl de ouderenzorg en ervaringsdeskundigen aanpassingen als wat minder noodzakelijk beschouwen (H(3)=10.401, p=0.015). Vier doelgroepen krijgen een positieve score voor wenselijkheid (M≥3.80) en/of haalbaarheid (M≥3.70) binnen de woonzorg, weliswaar met aanpassingen: ouder wordende personen met een licht verstandelijke, motorische, visuele of auditieve beperking. Bij deze doelgroepen is er volgens het werkveld geen duidelijke voorkeur
104
voor een specifieke sector. Voor deze doelgroepen zou dus de keuze tussen de sector gehandicaptenzorg en de woonzorg mogelijk moeten zijn, aldus de sectoren. De sector gehandicaptenzorg blijft wel overtuigd van de noodzaak van aanpassingen binnen hun sector. Uitgezonderd voor personen met een visuele handicap is het verschil tussen de sectoren net niet significant (wenselijk: H(3)=8.580, p=0.035; haalbaar: H(3)=11.125, p=0.01114). Voor ouder wordende personen met een niet-aangeboren hersenletsel gaat de voorkeur uit naar opvang binnen de sector gehandicaptenzorg, maar liever niet binnen de bestaande voorzieningen (M≤3.80). Alle sectoren zijn het er min of meer over eens dat aanpassingen wenselijk zijn om deze doelgroep op te vangen (H(3)=7.372, p=0.061). b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk Voor enkele doelgroepen is het minder duidelijk welke sector voor de ondersteuning kan instaan. Volgens de respondenten is de opvang van ouder wordende personen met jongdementie binnen de woonzorg minder aangewezen (wenselijk: M=2.95; haalbaar: M=2.91). Ook mits aanpassingen in de woonzorg blijft er een eerder neutrale houding (wenselijk: M=3.38; haalbaar: M=3.25). De sector gehandicaptenzorg blijkt veel meer aangewezen voor deze doelgroep indien aanpassingen aangebracht worden (M=3.83), maar er is wel een sectoraal verschil (H(3)=9.132, p=0.028). De thuiszorg is hier enthousiaster over dan de ouderenzorg (U=166.5, p=0.005). Maar ook voor de sector gehandicaptenzorg stellen zich problemen met de haalbaarheid om deze doelgroep te ondersteunen. Zelfs met aanpassingen aan de voorzieningen is er een eerder neutrale houding (M=3.46). De sectoren zijn niet overtuigd dat dit een realiseerbare optie is. Voor ouder wordende personen met psychische problemen is het niet duidelijk welke opvang geschikt is voor de doelgroep. De woonzorg blijkt geen optie te zijn, ook niet mits aanpassingen (wenselijk: M≤3.10; haalbaar: M≤3.00). Binnen de sector gehandicaptenzorg wordt de opvang enkel als echt wenselijk gezien indien er aanpassingen zijn (M=4.04), opnieuw met een duidelijke stem van de sector gehandicaptenzorg (wenselijk: H(3)=12.525, p=0.006). Maar net als bij ouder wordende personen met jongdementie, wringt het schoentje op vlak van de haalbaarheid, waarvoor geen hoge score weggelegd is (M=3.65). De sector gehandicaptenzorg zelf is opnieuw enthousiaster dan de andere sectoren (haalbaar: H(3)=12.219, p=0.007). Geen enkele sector lijkt een geschikt antwoord te kunnen bieden op de zorgvraag van deze doelgroep. c) Conclusie Voor enkele doelgroepen kunnen duidelijke beleidsconclusies getrokken worden. De sector gehandicaptenzorg is aangewezen bij ouder wordende personen met een matige of ernstige verstandelijke handicap, personen met een handicap en gedragsproblemen of personen met een ernstige vorm van autisme. De keuze tussen woonzorg en de sector 14
De overschrijdingskans is niet significant na het uitvoeren van post-hoc-testen die gecorrigeerd werden voor meervoudige toetsing.
105
gehandicaptenzorg moet mogelijk zijn bij ouder wordende personen met een licht verstandelijke, motorische, visuele of auditieve beperking. Binnen de woonzorg is er daarbij nood aan aanpassingen in functie van de specifieke doelgroepen. Bij enkele doelgroepen is er al een duidelijke toekomstvisie, maar is er wel een vraag naar aanpassingen van de bestaande voorzieningen. Voor de ondersteuning van ouder wordende personen met een handicap en dementie wordt de woonzorg best ook uitgebouwd. Voor de ondersteuning van personen met een niet-aangeboren hersenletsel wensen de sectoren dat de sector gehandicaptenzorg aangepast wordt aan de doelgroep. De huidige voorzieningen kunnen nog geen optimale ondersteuning verlenen, volgens de praktijk. Enkele doelgroepen glippen echter tussen de mazen van het net. Voor ouder wordende personen met jongdementie of een handicap en psychische problemen is er een probleem. Bij deze laatste situeert het probleem zich op het raakvlak tussen drie verschillende sectoren: de woonzorg, de sector gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg. Voor jongdementie is de leeftijd en de specifieke begeleiding in functie van de verwerking een struikelblok voor de woonzorg. 4.2.7.2
Ondersteuning volgens leefsituatie
We willen ook de leefsituatie van de ouder wordende persoon met een beperking in rekening brengen bij de vraag naar een geschikte ondersteuningsvorm. Daarbij maken we een onderscheid tussen personen die thuis wonen, in een zelfstandige woonvorm van het VAPH wonen, in een tehuis werkenden wonen of in een tehuis niet werkenden wonen. Bij elke leefsituatie stelden we de vraag of de geschikte ondersteuningsvorm bij het ouder worden een overgang naar of binnen de sector gehandicaptenzorg dan wel naar de (residentiële) ouderenzorg zou betekenen. Ook bevroegen we de nood aan aanpassingen binnen de sector in kwestie om deze overgang te faciliteren. Uit de opmerkingen van de respondenten kunnen we afleiden dat de formulering van de vraag niet volledig aansloot bij wat we wilden bevragen. De vraag werd als volgt geformuleerd: “het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg…”, wat dus ook kon geïnterpreteerd worden als een vraag naar de noodzaak om beleidsmatige ondersteuning aan te bieden. Dit in de plaats van onze vraag naar de wenselijkheid of haalbaarheid van de overgang zelf. Indien men de vraag dus fout interpreteerde, resulteerde dit in een positief antwoord voor alle opties: alle overgangen verdienen namelijk beleidmatige ondersteuning… . Het feit dat er ook geen enkel significant verschil tussen de sectoren te bespeuren viel bij deze vraag (zie overschrijdingskansen in bijlage 2), ondersteunt de hypothese van een andere lezing van de vraag. Aansluitend bij de antwoordpatronen uit vorige vragen, zien we een lagere inschatting van de haalbaarheid (M=3.59) ten opzichte van de wenselijkheid (M=3.95). Ook krijgen
106
de opties waarbij aanpassingen voorgesteld worden meer instemming (M=3.83) dan opties zonder aanpassingen (M=3.71). Wenselijkheid M (SD)
Haalbaarheid M (SD)
thuis naar voorziening uit ouderenzorg
3,95 (0,94)
3,69 (0,79)
thuis naar aangepaste voorziening uit ouderenzorg
4,11 (0,87)
3,78 (0,86)
thuis naar voorziening uit gehandicaptenzorg
4,08 (0,76)
3,66 (0,82)
thuis naar aangepaste voorziening uit gehandicaptenzorg
4,19 (0,81)
3,77 (0,87)
zelfstandige woonvorm (VAPH) naar woonzorgcentrum
3,98 (0,88)
3,61 (0,79)
zelfstandige woonvorm naar aangepast woonzorgcentrum
4,11 (0,80)
3,72 (0,88)
zelfstandige woonvorm naar tehuis (VAPH)
4,01 (0,82)
3,62 (0,84)
zelfstandige woonvorm naar aangepast tehuis
4,10 (0,84)
3,72 (0,93)
tehuis werkenden naar een woonzorgcentrum
3,82 (0,99)
3,47 (0,89)
tehuis werkenden naar aangepast woonzorgcentrum
3,98 (0,94)
3,58 (0,92)
tehuis werkenden naar een tehuis niet-werkenden
3,83 (0,97)
3,54 (0,87)
tehuis werkenden naar aangepast tehuis niet-werkenden
3,96 (0,99)
3,65 (0,92)
tehuis niet-werkenden naar een woonzorgcentrum
3,52 (1,23)
3,22 (1,00)
tehuis niet-werkenden naar aangepast woonzorgcentrum
3,69 (1,24)
3,24 (1,02)
Gemiddelde
3,95 (0,93)
3,59 (0,89)
Wenselijkheid M≤3.80 M≥4.10
Haalbaarheid M≤3.50 M≥3.70
LEGENDE a sectoraal verschil voor wenselijkheid b sectoraal verschil voor haalbaarheid c sectoraal verschil voor allebei
15
laagste gemiddeldes hoogste gemiddeldes
Tabel 9: Gemiddeldes en standaardafwijkingen volgens leefsituatie (“het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van … naar …. is wenselijk/haalbaar”) a) Beleidsopties ondersteund door de praktijk Voor de zelfstandige woonvormen maakt men weinig onderscheid tussen een overgang naar een woonzorgcentrum of een tehuis van het VAPH. Beiden worden even wenselijk (M=3.98 en M=4.01, respectievelijk voor woonzorgcentrum en tehuis) en voldoende haalbaar (M=3.61 en M=3.62, respectievelijk voor woonzorgcentrum en tehuis) beschouwd en kunnen op meer instemming qua wenselijkheid (M=4.10 en M=4.11, respectievelijk voor woonzorgcentrum en tehuis met aanpassingen) en haalbaarheid (M=3.72 en M=3.72, respectievelijk voor woonzorgcentrum en tehuis met aanpassingen) rekenen in het geval van aanpassingen aan de bestaande voorzieningen. De overgang van thuis naar de sector gehandicaptenzorg (M=4.08; met aanpassingen: M=4.19) wordt iets meer wenselijk beschouwd in vergelijking met de ouderenzorg 15
De criteria zijn opgesteld op basis van de gemiddeldes van de verdeling, rekening houdend met de linksscheve verdelingen.
107
(M=3.95; met aanpassingen: M=4.11). De ouderenzorg scoort een fractie hoger qua haalbaarheid (M=3.69; met aanpassingen: M=3.78) dan de gehandicaptenzorg (M=3.66; met aanpassingen: M=3.77). De overgang van tehuizen werkenden naar een woonzorgcentrum of een tehuis niet werkenden scoort voor beide sectoren neutraal qua wenselijkheid (3.80 ≤M≤4.10). Zonder aanpassingen wordt de haalbaarheid van ondersteuning binnen een woonzorgcentrum laag ingeschat (M=3.47). De sector gehandicaptenzorg scoort iets hoger qua haalbaarheid (M=3.54; met aanpassingen: M=65). b) Beleidsopties minder ondersteund door de praktijk Voor de tehuizen niet werkenden zijn de sectoren het erover eens (wenselijk: H(3)=2.579, p=0.461; haalbaar: H(3)=3.117, p=0.374) dat een overgang naar een woonzorgcentrum minder aangewezen is, zelfs in het geval van aanpassingen (wenselijk: H(3)=2.962, p=0.398; haalbaar: H(3)=3.212, p=0.360) zowel qua wenselijkheid (M≤3.80) als qua haalbaarheid (M≤3.50). c) Conclusie Echt grote verschillen kunnen we op basis van deze vraag niet onderscheiden. Uitgezonderd de vaststelling dat de overgang van een tehuis niet werkenden naar een woonzorgcentrum minder bijval kent, worden bij de andere leefsituaties zowel een overgang naar de (aangepaste) woonzorg als naar de (aangepaste) sector gehandicaptenzorg als geschikt geacht. De resultaten van deze vraag dienen wel met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Gelukkig werden bij vorige vragen in de opmerkingen vaak al gerefereerd naar de leefsituatie van de persoon. Bijvoorbeeld bij model 3 over de woonzorg werd vermeld dat dit enkel voor mensen die zelfstandig woonden of thuis woonden een wenselijke optie is, niet voor mensen met een ernstige verstandelijke handicap. Dit sluit aan bij de informatie die we uit de analyse van deze vraag halen. We nemen deze conclusie dan ook verder op in het formuleren van aanbevelingen.
4.2.7.3
Besluit specifieke beleidsopties
De analyse van de specifieke beleidsopties bevestigt onze hypothese dat we rekening moeten houden met de aard van de beperkingen van de ouder wordende persoon bij het uittekenen van een beleid voor deze doelgroep. Voor bepaalde beperkingen is er een eensgezinde visie over waar zij best ondersteund worden in het zorgaanbod. Dit is echter niet zo duidelijk voor alle soorten van beperkingen. Voor specifieke groepen zoals jongdementie kan het koppelen van doelgroepen aan bepaalde sectoren geen antwoord bieden op hun complexe vraag. Onze hypothese dat ook de leefsituatie een bepalende factor is voor de onderzoeksvraag, is enkel van toepassing voor de situatie van de tehuizen niet
108
werkenden. In andere gevallen is er geen duidelijke voorkeur voor een sector qua ondersteuning. Bij de opmerkingen werd door een aantal respondenten duidelijk gemaakt dat het niet eenvoudig is om een opsplitsing te maken op basis van de aard van de beperking of de leefsituatie. Zij benadrukken dat het noodzakelijk blijft om de situatie individueel te bekijken. In het licht van deze opmerking dient dus ook de nodige aandacht gegeven te worden aan het openhouden van de verschillende mogelijkheden voor de doelgroep.
4.2.8 Prioriteiten Aan de respondenten werd ook, op een niet voorgestructureerde manier, gevraagd om drie beleidsopties te noemen die voor hen prioritair zijn. 119 respondenten zijn op deze vraag ingegaan. 4.2.8.1
Eerste belangrijke beleidsoptie
Bij de eerste belangrijke optie wordt het ondersteunen van mantelzorg, pleegzorg of zelfzorg (N=21) het meest vermeld. Mensen moeten zo lang als mogelijk thuis of zelfstandig kunnen blijven wonen. Daarbij wordt ook aandacht gevraagd voor de overgang van thuis naar residentiële zorgvormen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de term “thuis” hier niet opgevat werd als een residentiële voorziening in de sector gehandicaptenzorg, maar duidelijk verwijst naar mantelzorgers of natuurlijke zorgdragers. Er wordt ook veel nadruk gelegd op de nood aan samenwerking (N=14) tussen de verschillende sectoren om de doelgroep adequaat te ondersteunen, bijvoorbeeld via het uitwisselen van expertise. Vraaggestuurde zorg is een andere veel vermelde optie (N=14). De ouder wordende persoon met een handicap (en de vertegenwoordigers) zouden moeten kunnen kiezen waar zij ouder worden volgens de praktijkdeskundigen. Daarbij is zorg op maat en een individuele benadering essentieel. De zorgsector dient flexibel te kunnen inspelen op zorgvragen. Beleidsoptie
Aantal vermeldingen
Mantelzorg, pleegzorg, zelfzorg ondersteunen
21
Samenwerking ondersteunen
14
Vraaggestuurde zorg uitbouwen
14
Gehandicaptenzorg ondersteunen
13
Meer middelen
13
Tabel 10: Top 5 van de eerste vermelde belangrijke beleidsoptie Ook de algemene vraag naar meer middelen en personeel (N=13) wordt vaak vermeld, dit bijvoorbeeld in functie van infrastructuuraanpassingen of meer personeel
109
om de doelgroep adequaat te ondersteunen. Het ondersteunen van de sector gehandicaptenzorg om op veranderende zorgvragen in te spelen, wordt ook frequent vermeld (N=13), waarbij ook de vraag naar middelen of personeel specifiek voor de sector gehandicaptenzorg aan bod komt. Voor enkelen is dit specifiek van belang voor tehuizen niet werkenden of personen met een diepe verstandelijke beperking.
4.2.8.2
Tweede belangrijke beleidsoptie
Opnieuw worden het ondersteunen van mantelzorg, pleegzorg of zelfzorg (N=16) en het ondersteunen van samenwerking (N=17) tussen sectoren heel veel vermeld. Beleidsoptie
Aantal vermeldingen
Expertise van personeel opbouwen
17
Samenwerking ondersteunen
17
Mantelzorg, pleegzorg, zelfzorg ondersteunen
16
Vraaggestuurde zorg uitbouwen
11
Meer middelen
10
Tabel 11: Top 5 van de tweede vermelde belangrijke beleidsoptie Daarnaast wordt het opbouwen van expertise bij het personeel ook heel veel vermeld (N=17), bijvoorbeeld via het aanbieden van vorming, het creëren van een aangepaste opleiding of het integreren van meer verpleegkundige kennis in de sector gehandicaptenzorg. Ook de vraag naar meer middelen (N=10) of naar vraaggestuurde zorg (N=11) wordt bij de tweede optie vaak vermeld.
4.2.8.3
Derde belangrijke beleidsoptie
De hierboven vermelde opties worden ook veel vernoemd op de derde plaats. De enige optie die vaak vermeld wordt en nog niet in vorige opties aan bod kwam, betreft een ander criterium voor de verdeling van middelen (N=8). De zorgzwaarte zou hierbij een doorslaggevende factor moeten zijn en er zou meer uniformiteit over sectoren heen moeten zijn. Beleidsoptie
Aantal vermeldingen
Expertise van personeel opbouwen
14
Samenwerking ondersteunen
14
Sector gehandicaptenzorg ondersteunen
9
Meer middelen
9
Criterium om middelen te verdelen herzien
8
Tabel 12: Top 5 van de derde vermelde belangrijke beleidsoptie
110
4.2.8.4
Conclusie
Wanneer we een overzicht maken van de verschillende opties, rekening houdende met de plaats van de optie binnen de top 316, komen we tot een volgend overzicht in Tabel 13. Beleidsoptie Mantelzorg, pleegzorg, zelfzorg ondersteunen
Prioriteit 104
Samenwerking ondersteunen
90
Vraaggestuurde zorg uitbouwen
71
Meer middelen
68
Sector gehandicaptenzorg ondersteunen
62
Expertise van personeel opbouwen
57
Woonzorg ondersteunen
43
Wachtlijsten verminderen - plaatsen creëren
25
Continuïteit tussen zorgvormen
24
Leeftijdsgrens herzien
22
Wetgeving aanpassen
20
Specifieke opvang uitbouwen voor doelgroep
15
Administratie vereenvoudigen
13
Criterium om middelen te verdelen herzien
13
Rekening houden met aard van de handicap
11
Tabel 13: Top 15 van beleidsopties volgens prioriteit De optie die duidelijk als meest prioritair wordt beschouwd, is het ondersteunen van mantelzorgers, pleegzorgers en zelfzorgers. Of zoals een respondent het vermeldt: “mantelzorg moet meer naar waarde geschat worden”. Wat de prioriteit van ondersteuning aan andere sectoren betreft, wordt samenwerking als meest belangrijk gezien, gevolgd door het ondersteunen van de sector gehandicaptenzorg en daarna het ondersteunen van de woonzorg. Een andere prioriteit betreft het uitbouwen van vraaggestuurde zorg. Voor deze respondenten moet er niet zozeer vanuit het beleid een keuze gemaakt worden tussen sectoren om de doelgroep te ondersteunen. Wel moet de doelgroep zelf de keuze hebben tussen de verschillende sectoren, waar een gepast antwoord op de zorgvraag kan geboden worden. De optie om expertise bij het personeel op te bouwen wordt ook als belangrijk gezien. Verschillende respondenten zien dit in het kader van samenwerking tussen sectoren, waarbij knowhow uitgewisseld wordt.
16
De eerst vermelde optie krijgt gewicht 3, de tweede vermelde optie krijgt gewicht 2, de derde vermelde optie krijgt gewicht 1.
111
4.2.9 Besluit analyses Uit de resultaten van de vragenlijsten kunnen we concluderen dat er geen pasklaar antwoord kan gegeven worden op de complexe zorgvragen van ouder wordende personen met een handicap. We constateren dat het werkveld vragende partij is voor een gecombineerde oplossing waarbij verschillende sectoren betrokken worden. We proberen per sector aan te geven wat uit het onderzoek naar voor komt. 4.2.9.1
De sector gehandicaptenzorg
Voor vertegenwoordigers uit de sector gehandicaptenzorg is het evident dat zij zelf voorzien in de opvang van ouder wordende personen met een ernstige of diep verstandelijke handicap (in aanbodgestuurde termen: de mensen die momenteel gebruik maken van de tehuizen niet werkenden). De sector gehandicaptenzorg vindt hiervoor het opbouwen van expertise wat betreft ouderdomsverschijnselen wenselijk en haalbaar, bijvoorbeeld via vormingen of aangepaste opleidingen. Naar het beleid toe worden hiervoor duidelijk middelen en ondersteunende maatregelen gevraagd. Daarnaast kan op dat vlak zeker samenwerking tot stand komen met de woonzorg, bijvoorbeeld om knowhow uit te wisselen. In het kader van deze samenwerking is een beleidsmatige omkadering, zeker naar de woonzorg toe, aangewezen om dit te faciliteren. Zelf is de (residentiële) sector gehandicaptenzorg vragende partij om ook in te staan voor de levenslange opvang van personen met een matige verstandelijke handicap, c.q. de mensen die gebruik maken van opvang in de tehuizen werkenden. De andere sectoren vinden dit echter minder noodzakelijk voor deze specifieke doelgroep. Een middenweg tussen beide standpunten kan dan ook betekenen de mogelijkheid tot opvang in beide sectoren open te houden vanuit het beleid. Indien ook psychische problemen aanwezig zijn bij de ouder wordende persoon met een handicap kan de sector gehandicaptenzorg mogelijk geen adequaat antwoord geven op de zorgvraag. Er zijn aanwijzingen in het onderzoek dat vanuit het beleid deze problematiek verder dient opgenomen te worden in overleg met de geestelijke gezondheidszorg. 4.2.9.2
De woonzorg
De woonzorg kan volgens de verschillende sectoren instaan voor de zorg voor ouder wordende personen met een handicap en dementie, omwille van hun expertise op het vlak van dementie. Ook de doelgroepen van zelfstandige of inclusieve woonvormen, zoals personen met een motorische of sensoriële handicap of personen met een licht verstandelijke handicap, kunnen volgens alle sectoren terecht in de woonzorg (wat uiteraard ook al gebeurt). Ook hier is echter nood aan bijkomende knowhow om aan deze doelgroepen adequate zorg te bieden. Voor de woonzorg wordt de vraag naar aanpassingen van de sector om de verschillende doelgroepen op te vangen, door alle sectoren beaamd. De vraag naar beleidsmatige ondersteuning is voor de woonzorg prangender dan voor de sector gehandicaptenzorg. Indien de woonzorg in staat moet zijn een adequaat aanbod te bieden voor de verschillende zorgvragen, dienen vanuit de overheid investeringen te gebeuren. Een optimaal gebruik van middelen zou dan volgens
112
ons bijvoorbeeld het stimuleren van samenwerking rond de opbouw en uitwisseling van expertise kunnen inhouden, gezien beide sectoren vragende partij zijn. 4.2.9.3
De thuiszorg
Het ondersteunen van (diensten voor) mantelzorgers, pleegzorgers of zelfzorgers is prioritair voor alle sectoren. De inbreng van mantelzorgers in de zorgsector wordt nog niet naar behoren gewaardeerd. Het aanbieden van meer oproepbare hulp is een eerste realistische stap volgens de sectoren in de richting van meer ondersteuning voor thuiszorg. Binnen de woonzorg kan, naar onze mening, het concept van woonzorgnetwerken in het woonzorgdecreet hiervoor een belangrijk aanknopingspunt zijn. Het zijn vooral mantelzorgers die geconfronteerd worden met de problemen binnen/met het zorgaanbod, i.c. het chronisch gebrek aan plaatsen in de verschillende sectoren. Zeker voor de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap is aandacht nodig vanuit het beleid om een vlotte overstap van thuiszorg naar residentiële zorg mogelijk te maken. De beslissing om zich te richten op ambulante en mantelzorg zou geen bedreiging mogen inhouden voor het (toekomstig) beroep doen op residentiële zorg. Een positief signaal dat gegeven wordt is dat, volgens alle betrokkenen, een overgang naar beide sectoren wenselijk en haalbaar is. De keuze voor deze of gene sector mag niet afhangen van het toeval, maar dient een bewuste overweging te zijn, afhankelijk van persoons- en situatiekenmerken. Een gezamenlijke inspanning vanuit beide sectoren in het garanderen van een overgang „op maat‟ is dus aangewezen. 4.2.9.4
Inschaling van zorg
Het ontwikkelen van een uniform instrument voor de inschaling van zorg dient in het beleid mee opgenomen te worden. Zowel in de sector gehandicaptenzorg (confer zorgzwaarte-instrument) als in de woonzorg (confer BEL-RAI) worden hiervoor al pogingen ondernomen, die echter (nog) beperkt blijven tot de eigen sector. De verdere opvolging van deze beleidsoptie kan een belangrijke stap zijn in de richting van meer afstemming tussen de verschillende regelgevingen op verschillende niveaus, en bijdragen aan verdere mogelijkheden tot samenwerking. Het instrument dient vanuit (een functionele operationalisering van) zorgzwaarte te vertrekken.
4.2.10
Een ander perspectief
Voorgaande analyse heeft zich vooral gefocust op de opties die zowel wenselijk als haalbaar zijn en enthousiast onthaald worden door alle sectoren. We willen ook eens op een rijtje zetten wat heel wenselijk is volgens de sectoren, maar (voorlopig) als minder haalbaar wordt opgevat. Op deze manier kunnen we zicht krijgen op de toekomstvisie van de praktijk en kunnen we wat meer buiten de bestaande zorgstructuren kijken. Daarnaast willen we ook nagaan wat voor de ervaringsdeskundigen de belangrijkste opties zijn. Vanuit het idee van vraaggestuurde zorg zijn we benieuwd naar hun opvattingen rond de opvang van de doelgroep. We gaan na welke opties heel positief
113
beoordeeld worden door de ervaringsdeskundigen, vaak in tegenstelling met de andere professionele sectoren. 4.2.10.1 Wenselijkheid voorop Er zijn drie opties die bij de hoogst scorende zijn qua wenselijkheid (M ≥4.60), maar tegelijkertijd ook de grootste kloof met haalbaarheid vertonen (M wenselijk-Mhaalbaar≥1.00). Het is niet verwonderlijk dat alle drie de opties terug te vinden zijn bij het vierde model over ondersteunen van mantel/zelf/pleegzorg. De opties bespreken ook meer algemene pijnpunten van de zorgsectoren, die zich niet beperken tot de situatie van ouder wordende personen met een handicap alleen. De minst haalbare (M=3.32) doch zeer wenselijke optie (M=4.63) betreft het beperken van de wachttijden in beide sectoren. De problematiek is al geruime tijd een hot topic in de zorgsectoren en kent jammer genoeg niet meteen een oplossing zonder een radicale verandering binnen de zorgsectoren. Een andere zeer wenselijke optie betreft het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg (M=4.60). Het veelvuldig beroep doen op ambulante zorg is vaak duurder voor de cliënt dan een opname binnen residentiële zorg (met uitzondering van thuisverpleegkunde). Deze optie sluit ook nauw aan bij de vraag om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven, ondanks het optreden van ouderdomsverschijnselen. De derde wenselijke optie betreft een vlotte doorstroming van ambulante naar residentiële zorg (M=4.65). Deze optie betreft dus de situatie van ouder wordende personen met een handicap die niet langer binnen de ambulante zorg ondersteund kunnen worden maar die vaak omwille van de leeftijd en de specifieke zorg niet gemakkelijk een plaats vinden binnen de gehandicapten- of ouderenzorg. Deze optie hangt uiteraard samen met de twee bovenvermelde opties en duidt opnieuw op de problemen waar mantelzorgers, zelfzorgers en pleegzorgers mee geconfronteerd worden, terwijl deze vormen van zorg juist zo hoog gewaardeerd worden door de verschillende sectoren. Een andere optie die hoog scoort qua wenselijkheid maar duidelijk minder haalbaar (Mwenselijk-Mhaalbaar≥0.79) geacht wordt, betreft de optie rond het beschikbaar stellen van extra middelen. Deze optie komt zowel aan bod bij de vragen naar samenwerking (M=4.59), ondersteuning binnen de sector gehandicaptenzorg (M=4.58) en de woonzorg (M=4.48), en vertoont telkens een gelijkaardig antwoordpatroon. Ook het creëren van extra plaatsen specifiek voor de doelgroep wordt zeer wenselijk (M ≥4.40), maar minder haalbaar geacht zowel binnen de sector gehandicaptenzorg als binnen de woonzorg (Mwenselijk-Mhaalbaar≥0.67). De beperkte haalbaarheid van de vraag naar extra middelen en extra plaatsen spreekt voor zich in tijden van besparingen. Ook het garanderen van crisishulp in crisissituaties (M=4.53) is een wenselijke optie die echter minder haalbaar is (Mwenselijk-Mhaalbaar=0.83). Opnieuw bevindt deze optie zich bij de ondersteuning van mantel/zelf/pleegzorgers. Hierbij staat de problematiek van het flexibel gebruik van verschillende zorgvormen, gekoppeld aan het plaatsgebrek en de wachtlijsten binnen residentiële zorg opnieuw centraal.
114
4.2.10.2 Ervaringsdeskundigen voorop De ervaringsdeskundigen verschillen op sommige punten sterk van mening van de professionele deskundigen. Over een aantal opties zijn ze veel positiever gestemd dan de anderen, zowel wat betreft wenselijkheid als wat betreft haalbaarheid. Deze opties behoren vooral tot de vragen over samenwerking tussen sectoren en ondersteuning van mantel/zelf/pleegzorgers. De optie om via samenwerking oproepbare hulp te organiseren, om sectoroverschrijdende crisishulp aan te bieden of om ADL-centrales open te stellen voor iedereen, kan op heel veel bijval rekenen bij de ervaringsdeskundigen (zie geelgekleurde vakjes in Tabel 14). Opnieuw blijkt hier het ondersteunen van thuiszorg in functie van het zo lang mogelijk thuis blijven van belang te zijn, in dit geval via samenwerking tussen sectoren. De ouderenzorg en de sector gehandicaptenzorg waren echter zelf minder enthousiast over deze opties voor samenwerking.
SECTOREN
SAMENWERKING Oproepbare hulp wenselijk Crisishulp wenselijk
N Mean rank N Mean rank
Openstellen ADLcentrales wenselijk
N
Oproepbare hulp haalbaar
N
Crisishulp haalbaar Openstellen ADLcentrales haalbaar
Mean rank Mean rank N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszor g
Ouderen zorg
Gebruikers
64
31
37
24
68.88
87.42
70.84
104.46
63
30
37
24
77.91
76.40
64.72
97.50
59
29
36
23
76.00
71.84
60.54
92.50
55
31
33
19
66.01
72.35
63.86
84.74
54
32
28
18
68.87
58.75
57.21
87.61
50
30
29
18
70.46
55.43
49.76
83.28
H
df
N
p
14,92 8
3
156
,00 2
8,953
3
154
,03 0
9,148
3
147
,02 7
4,616
3
138
,20 2
9,968
3
132
,01 9
14,21 6
3
127
,00 3
Tabel 14: Beste opties bij samenwerking, volgens de ervaringsdeskundigen Wat ondersteuning binnen de sector gehandicaptenzorg betreft, vinden de ervaringsdeskundigen dat extra plaatsen voor de doelgroep en het afschaffen van de inschrijvingsgrens heel wenselijk zijn. De (on)beschikbaarheid van de sector gehandicaptenzorg is voor de ervaringsdeskundigen een belangrijk onderwerp. Bij de haalbaarheid zijn de ervaringsdeskundigen echter ook minder positief gestemd.
115
SECTOREN
GEHANDICAPTENZORG N
Afschaffen inschrijvingsgrens wenselijk
Mean rank N Mean rank
Extra plaatsen wenselijk
N
Afschaffen inschrijvingsgrens haalbaar
Mean rank N Mean rank
Extra plaatsen haalbaar
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
Gebruikers
63
24
31
24
68.42
78.33
64.47
81.83
67
24
31
21
69.57
73.79
67.50
84.33
55
21
23
18
58.16
61.48
58.43
59.39
57
20
24
18
59.79
62.55
53.83
66.06
H
df
N
p
3,904
3
142
,272
3,560
3
143
,313
,177
3
142
,981
1,653
3
143
,647
Tabel 15: Beste opties bij gehandicaptenzorg, volgens de ervaringsdeskundigen Voor ondersteuning binnen de woonzorg, zijn de ervaringsdeskundigen vooral enthousiast om dit binnen de thuiszorg te doen, net als de thuiszorgsector zelf. Opnieuw wordt residentiële zorg hier als laatste mogelijkheid gezien nadat men zo lang mogelijk thuis heeft gewoond. SECTOREN WOONZORG Thuiszorgvoorzieningen wenselijk Thuiszorgvoorzieningen haalbaar
N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
Gebruikers
44
27
28
22
54.70
75.89
49.23
70.30
34
22
28
13
46.62
52.07
38.88
71.85
H
df
N
p
12,526
3
121
,006
14,963
3
97
,002
Tabel 16: Beste optie bij woonzorg, volgens ervaringsdeskundigen Bij het ondersteunen van mantel/zelf/pleegzorgers zijn de belangrijkste opties voor de ervaringsdeskundigen het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg, het vereenvoudigen van de administratie en het garanderen van de betaalbaarheid van intensieve thuiszorg. Het vereenvoudigen van de administratie blijkt alleen bij ervaringsdeskundigen een duidelijke vraag te zijn.
SECTOREN ZELFZORG Eenvoudige administratie wenselijk Vrijwilligerswerkingen wenselijk Betaalbaarheid garanderen wenselijk
N Mean rank N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
Gebruikers
54
28
28
21
60.44
67.79
63.50
81.24
57
28
28
21
67.19
67.04
59.70
79.36
57
28
28
21
65.52
69.25
60.82
79.45
H
df
N
p
6,413
3
131
,093
3,762
3
134
,288
4,464
3
134
,216
116
Eenvoudige administratie haalbaar Vrijwilligerswerkingen haalbaar Betaalbaarheid garanderen haalbaar
N Mean rank N Mean rank N Mean rank
43
24
23
17
52.49
53.94
49.13
64.50
47
25
23
18
53.87
56.76
51.39
72.67
43
24
24
17
50.23
55.73
52.02
67.06
3,007
3
107
,391
5,909
3
113
,116
4,709
3
108
,194
Tabel 17: Beste opties bij zelfzorg, volgens ervaringsdeskundigen Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, kan het principe van vraaggestuurde zorg (wat de persoon vraagt) op het meeste bijval van de ervaringsdeskundigen rekenen.
SECTOREN MIDDELEN Wat persoon vraagt wenselijk Wat persoon vraagt haalbaar
N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
60
26
32
21
67.62
67.44
67.77
83.38
49
21
28
17
60.33
51.29
54.70
65.03
Gebruikers
H
df
N
p
3,106
3
139
,376
2,829
3
115
,419
Tabel 18: Beste optie bij herziening middelen, volgens ervaringsdeskundigen
4.2.10.3 Conclusie Wanneer we de opties bekijken die door alle sectoren als wenselijk (maar niet noodzakelijk als haalbaar) worden beschouwd en ook kijken naar de mening van de ervaringsdeskundigen, zien we enkele duidelijke vragen naar het beleid toe. Een eerste vraag betreft het uitbouwen van vraaggestuurde zorg. Omwille van een gebrek aan alternatieven om uit te kiezen, is er momenteel weinig sprake van vraaggestuurde zorg hoewel de betrokken sectoren dit wel willen aanbieden. De verschillende vormen van ondersteuning zijn niet op elkaar afgestemd, er is geen vlotte overgang van de ene sector of hulpvorm naar de andere, residentiële voorzieningen hebben geen plaatsen of zijn niet aangepast aan de specifieke doelgroep, thuiszorgvoorzieningen zijn duur of kunnen niet flexibel inspelen op veranderende zorgvragen en mantelzorgers worden onvoldoende ondersteund. Een beleid waarin alle verschillende voorzieningen aangepast kunnen worden aan alle verschillende zorgvragen, is echter moeilijker realiseerbaar, zeker wanneer dit geprobeerd zou worden binnen het huidige zorgkader. Voor vraaggestuurde zorg zijn radicalere vernieuwingen nodig qua beleid, waarbij sommige respondenten aangeven dat “we moeten afstappen van de huidige indeling in sectoren” en “de hokjesmentaliteit”. Dit is ook zeker van toepassing voor doelgroepen die de zorgsectoren voor grote
117
vraagtekens zetten, zoals personen met jongdementie of personen met psychische problemen. Een tweede vraag betreft het ondersteunen van de mantel/zelf/pleegzorg en dus ook de ambulante voorzieningen. De beschikbaarheid van crisishulp, oproepbare hulp en residentiële zorgvormen zijn belangrijke hefbomen om mantelzorgers, zelfzorgers en pleegzorgers niet aan hun lot over te laten. Binnen de sector gehandicaptenzorg sluit dit aan bij de vraag naar inclusieve woonvormen en binnen de woonzorg sluit dit aan bij de vraag om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. Ook voor de overheid kan dit een betaalbaar alternatief vormen voor de residentiële zorg.
De vragen van ouder wordende personen met een handicap sluiten aan bij de heersende (wetenschappelijke) paradigma‟s (zoals vraaggestuurde zorg en „ageing in place‟) en huidige problemen in de verschillende zorgsectoren (wachtlijsten, plaatsgebrek). Het uitvoeren van enkele beleidsopties specifiek voor de doelgroep, zoals voorgesteld in de eerste analyses, kan een eerste stap zijn in de richting van een beleid aangepast aan de doelgroep. Maar om een antwoord te bieden op de complexe zorgvraag van deze doelgroep, zullen onvermijdelijk radicalere vernieuwingen van de zorgsectoren nodig zijn die niet enkel in functie van de opvang van de doelgroep staan.
118
5.
AANBEVELINGEN
Op basis van de informatie uit de Vlaamse en Europese literatuurstudie, de verschillende Vlaamse focusgroepen en de Europese focusgroep, de voorbeelden van initiatieven uit de praktijk en de analyses van de Vlaamse en Europese vragenlijsten, willen we afsluiten met een geheel van aanbevelingen voor Vlaanderen.
5.1 Versterken van zelf -en mantelzorg Het internationale referentiekader rond kwaliteit van leven voor ouder wordende mensen met een beperking kan men interpreteren als „ageing in place‟ in de strikte zin, d.w.z. „thuis ouder worden‟, in de gemeenschap, met een zo goed mogelijke, aangepaste zorg. „Thuis‟ betekent in de eerste plaats de thuissituatie, waar de persoon woont en waar mantelzorgers verantwoordelijkheid opnemen, de sociale netwerken opgebouwd zijn en de ambulante professionele zorg een belangrijke ondersteunende rol speelt. Verschillende landen in Europa (zie hoofdstuk 3) zijn deze weg opgegaan. Op basis van de resultaten van de vragenlijst kunnen we zeggen dat er in het hele werkveld een draagvlak is om de zelfzorg, het onafhankelijk leven en de mantelzorg prioritair te stellen.
5.1.1 Stimuleren van intersectorale informatieverlening en vraagverduidelijking Voor het sociaal netwerk en de persoon zelf is duidelijkheid over de toekomstige zorgsituatie van groot belang. Mantelzorgers moeten tijdig ingelicht worden indien het (momenteel nog) niet mogelijk is om levenslang beroep te doen op bepaalde voorzieningen, en dienen te weten welke voorzieningen al dan niet geschikt zijn. Soms maakt het minder uit in welk soort voorziening er in de toekomst ondersteuning kan geboden worden, dan wel dát er (kwalitatieve) ondersteuning binnen de vertrouwde omgeving zal zijn. Dit blijkt duidelijk uit de antwoorden van de ervaringsdeskundigen in dit onderzoek. Net zoals voor de mantelzorgers is onzekerheid rond de toekomst een belangrijk thema voor de doelgroep. De bestaande initiatieven rond vraagverduidelijking zijn sectorgebonden. Er zijn nochtans synergieën mogelijk over de sectoren heen, in die zin dat de informatieverstrekkers, de vraagverduidelijkers en zorgbemiddelaars uit zowel de woonzorgsector als sector gehandicaptenzorg samen afspraken kunnen maken en taken gericht kunnen verdelen met het oog op een betere dienstverlening. Diensten die onthaalfuncties uitoefenen in de woonzorg zouden in de toekomst beter beroep moeten kunnen doen op vraagverduidelijkers uit de sector gehandicaptenzorg en omgekeerd. Voor mensen die specifieke hulp vragen bij het VAPH zou telkens moeten nagegaan worden of het aanbod van reguliere dienstverlening in de woonzorg niet ook in een bepaalde behoefte kan voorzien. Specifieke doelgroepgerichte sociale kaarten (wie biedt
119
wat aan voor de doelgroep) kunnen de transparantie van het aanbod vergroten. Gegeven de bezorgdheid van verschillende deskundigen in Europa dienen we er tegelijkertijd voor te zorgen dat de gebruiker een goed beeld heeft van de prijs/levenskwaliteit verhouding van verschillende diensten en voorzieningen. De ouder wordende persoon dient geïnformeerd zelf keuzes te kunnen maken.
5.1.2 Stimuleren van intersectoraal casusoverleg, zorgplanning en -bemiddeling Het hebben van een keuze is belangrijk. Vraagsturing in de context van het verouderingsproces betekent dat de toekomst wordt voorbereid en dat mensen de keuze krijgen om hun latere „thuis‟ te kiezen op basis van de klemtonen die zij zelf leggen. Het garanderen van een creatief antwoord op de vraag van ouder wordenden om zo lang mogelijk in de vertrouwde setting te blijven, aangevuld met een goed plan bij de overgang naar de nieuwe thuis, is een grote uitdaging voor het beleid. Wanneer de vraag duidelijk is, mag het toeval niet bepalen in welke sector naar oplossingen gezocht zal worden. Deskundigen steunen het idee van een grondige omgevingsanalyse per cliënt: wat is in een bepaalde situatie mogelijk en aangewezen gegeven de bronnen van ondersteuning waarover de cliënt reeds beschikt? Momenteel wordt het idee van trajectbegeleiding in de sector VAPH in de praktijk gebracht. Wat we hier voorstellen gaat verder: elke regio heeft nood aan een intersectoraal aanspreekpunt dat mensen onafhankelijk doorverwijst en alle mogelijkheden en hun combinatiemogelijkheden kent en voorstelt in functie van de vraag van de cliënt. Het gaat om een functie die door verschillende actoren kan opgenomen worden (zowel bestaande overlegplatformen als diensten, organisaties en zelfs besturen). Het gaat niet om een nieuw op te richten vorm van aanbod, wel om een werkwijze die er op gericht is de opties voor de gebruiker te maximaliseren (casusoverleg). Het gaat ook om een cultuur van correcte doorverwijzing, gedragen door een correcte kennis van elkaars aanbod. De gebruiker denkt niet in zorgsectoren wanneer hij of zij een bepaald pakket van zorg wil. Enkel het resultaat telt. Daarom moet men stimuleren dat sociale ondernemers met elkaar in overleg treden op lokaal vlak. Momenteel gebeurt een dergelijk overleg nog te vaak binnen één sector. Zeker voor de zogenaamde knelpuntdossiers zou een sectoroverschrijdend casus- en welzijnsoverleg verplicht moeten worden. Wie het initiatief neemt om een cliënt op weg te zetten is niet zo belangrijk, wel dat er afspraken zijn hieromtrent. Bij dit casusoverleg is de inbreng van het informele netwerk heel belangrijk. Planning van de zorg kan niet zonder de gebruiker zelf, maar ook niet zonder de mantelzorgers. Hun draagkracht dient optimaal verkend, benut en ondersteund te worden.
120
5.1.3 Versterken van toegankelijke én gespecialiseerde ambulante zorg Aansluitend bij vraaggestuurde zorg, zien we zowel binnen Europa als in Vlaanderen dat het heersende zorgparadigma uitgaat van het zo lang mogelijk in de eigen, vertrouwde omgeving blijven bij het ouder worden. In de eerste plaats betekent dit het toegankelijk maken van de thuisomgeving met het oog op een (minder mobiele) toekomst. Bij het vraagverduidelijkingsproces hoort een tijdige voorbereiding op dit vlak, met name de aanvraag van hulpmiddelen en aanpassingen aan het huis. De Toegankelijkheidsbureaus en de Adviesbureaus Toegankelijkheid zijn in deze essentiële partners. Vanuit het „ageing in place‟ –gedachtegoed is er in Vlaanderen nood aan een sterker thuis- en ambulant zorgsysteem. Ambulante zorg is momenteel in Vlaanderen voor te weinig doelgroepen een realistische optie. Dit omwille van de weinig intensieve mogelijkheden qua ondersteuning. Een dergelijk systeem vormt nog geen waardig alternatief voor residentiële zorgvormen, mede omwille van een gebrek aan continuïteit in de zorg (permanentie) en de hoge kostprijs. Het zesde praktijkvoorbeeld (onder 4.1.6), waarin samenwerking wordt gezocht rond ADL-ondersteuning, vertrekt vanuit deze probleemstelling. Vanuit het beleid moet het (verder) uitbouwen van meer intensieve, continue woonzorg in combinatie met voor handicap gespecialiseerde ambulante zorg de eerste prioriteit zijn, zoals duidelijk blijkt uit het onderzoek. Een belangrijke stap is het beschikbaar stellen van meer oproepbare hulp en crisishulp. Dit pleidooi voor meer ambulante ondersteuning is indirect ook een pleidooi voor de nieuwe diensten inclusieve ondersteuning (DIO): intensieve, gespecialiseerde ambulante ondersteuning op de door de gebruiker gewenste locatie is precies wat ook ouder wordenden nodig hebben.
5.1.4 Gewoon waar het kan, specifiek waar het moet „Ageing in place‟ of „thuis ouder willen worden‟ hebben we voor de Vlaamse context niet strikt geïnterpreteerd tot de natuurlijke thuissituatie, zoals bijvoorbeeld wel Diana Kerr (2010) doet. In de praktijk leven heel wat ouder wordende personen met een handicap in een gezinsvervangende, residentiële omgeving. In de toekomst moet deze mogelijkheid open blijven. Beleidsmatig kan dit vertaald worden in het subsidiariteitsbeginsel, waarbij standaard vertrokken wordt van woonzorg binnen de lokale gemeenschap en pas in tweede instantie beroep gedaan wordt op (m.b.t. handicap) gespecialiseerde gehandicaptenzorg (“gewoon waar het kan, specifiek waar het moet”). Deze laatste biedt dan hoofdzakelijk ondersteuning aan de zwaarste zorgvragen.
121
Uit het onderzoek blijkt dat het subsidiariteitsbeginsel gedragen wordt door de ervaringsdeskundigen en de praktijkdeskundigen uit de reguliere sectoren: de gespecialiseerde zorg van de gehandicaptensector zien zij als meerwaarde voor ouder wordende doelgroepen met complexe zorgvragen, bijvoorbeeld bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking of meervoudige beperkingen, en als aanvullende garantie voor mensen die binnen de woonzorg een aangepaste begeleiding nodig hebben. De gehandicaptenzorg is zelf vragende partij om haar voorzieningen zelfstandig uit te bouwen in functie van levenslange zorg, zeker wat betreft de residentiële voorzieningen, om alle gebruikers (ook die met minder zware zorgbehoeften) een veilige thuis te garanderen. Zorggarantie binnen de sector, met de vermelde mogelijkheid tot keuze, lijkt ons noodzakelijk. Voor de toekomstige doorstroom van volwassen gebruikers in de gehandicaptenzorg zal het doorvoeren van het subsidiariteitsbeginsel niet evident en in de praktijk niet gemakkelijk zijn. Bijvoorbeeld in het geval van sommige tehuizen werkenden is de situatie complex. Cliënten zijn vaak al jaren aan het wachten op een plaats en wanneer ze eindelijk een plaats toegekend krijgen, wordt dit als levenslange opvang beschouwd. De generatie die momenteel ouder wordt is minder vertrouwd met inclusieve woonvormen en heeft een volwaardige “thuis” opgebouwd binnen de gehandicaptenzorg. Voor hen die beroep doen op zelfstandige woonvormen zal een overgang naar woonzorg binnen de gemeenschap bij het ouder worden vaak een minder grote stap zijn dan voor de populatie van “traditionele” residentiële zorgvormen. Het invoeren van het subsidiariteitsbeginsel voor woonzorg bij personen met een handicap kan dus moeilijk los gezien worden van de verschillende woonvormen en zal dus meer kans op slagen hebben bij de generatie die reeds vertrouwd is met het paradigma van ondersteuning binnen de lokale gemeenschap op een inclusieve manier. Aansluitend bij het subsidiariteitsbeginsel wordt aan de hand van dit onderzoek duidelijk dat de woonzorg geschikt wordt geacht voor ouder wordende personen met een licht verstandelijke beperking, met een motorische beperking of met een sensoriële beperking. Ook bij het optreden van dementie bij personen met een handicap, wordt een overgang naar de woonzorg vaak als aangewezen beschouwd omwille van de expertise van de woonzorg op dat vlak. Iedereen is het er over eens dat dit extra ondersteuning vraagt voor de woonzorg. Voor de woonzorg vormt de doelgroep van oudere personen met een handicap slechts een klein deel van hun sowieso al heterogene doelgroep. Dus voor de woonzorg is het niet voor de hand liggend om de kaart te trekken van de ouder wordende persoon met een handicap in tijden van plaatsgebrek, als zij daarbij geen ondersteuning krijgen vanuit de overheid.
5.1.5 Vereenvoudigen van administratie en afstemmen van bevoegdheden Deskundigen uit alle sectoren zijn het er over eens dat een te strak keurslijf van procedurele eisen een vlotte aanvraag van hulpmiddelen, diensten en voorzieningen bemoeilijkt. Zeker gebruikers wensen ook zonder hulp zelfstandig een aanvraag te kunnen doen.
122
Een deel van het probleem ligt in het feit dat bevoegdheden momenteel sterk verspreid zijn (cf. paragraaf rond bevoegdheidsverdeling in Vlaanderen). Afstemming tussen verschillende beleidsdomeinen is een eerste belangrijke stap. De recente afsprakennota tussen de beleidsdomeinen wonen en welzijn (Vlaamse Regering, 2010) toont aan dat er op deze manier win-win situaties kunnen gecreëerd worden.
5.2 Zorggarantie, mits voorwaarden De lange wachttijden in de sector van het VAPH zijn deels te verklaren door het feit dat vele gezinnen waarin een volwassen persoon met een handicap ouder wordt, tijdig een „ticket‟ voor residentiële opvang aanvragen. Verwijzers zorgen voor een goede voorbereiding van het dossier, net om situaties te vermijden waarbij de administratieve procedure niet snel genoeg op de realiteit kan inspelen. De facto is het ticket in vele gevallen een vorm van een verzekering voor de toekomst, met dat verschil dat de verzekerde momenteel geen spijkerharde garanties heeft dat hij de door hem gewenste tussenkomst ook effectief zal krijgen wanneer het nodig is. Voor ouder wordende personen met een handicap is de (on)beschikbaarheid van een bepaald type van zorg momenteel nog te bepalend voor het traject van ondersteuning en zorg die zij krijgen. Twee sectoren die kampen met een capaciteitslimiet en de onmogelijkheid om zich aan te passen aan elke specifieke zorgvraag, hebben het samen moeilijk om flexibele zorgtrajecten te realiseren. Aan thuiswonende gebruikers zou een vorm van zorggarantie gegeven moeten worden, die aan de mensen en hun omgeving de zekerheid geeft dat er (later) een zorgantwoord zal zijn op hun vraag. Deze zorggarantie hoeft niet noodzakelijk de vorm van zorg in natura, een ticket of „plaats‟ aan te nemen. De garantie moet mogelijks ook niet louter op het Vlaams niveau gezocht te worden. De OCMW‟s kunnen nu al een (federale) garantie geven dat de kosten voor opvang nooit het inkomen zullen overschrijden. De garantie zou verschillende vormen moeten kunnen aannemen. Idealiter is dit een intersectoraal, cash te besteden, persoonsvolgende of persoonsgebonden voucher, waarin trekkingsrechten zitten van de persoon als oudere én persoon met een handicap, en waarmee de gebruiker bij verschillende diensten en voorzieningen zorg kan inkopen, vergelijkbaar met het PGB, dat momenteel binnen VAPH in de steigers staat. Het verschil zou zijn dat de voorgestelde „gegarandeerde‟ voucher niet enkel gedragen wordt met VAPH middelen (cf. PGB), maar ook met federale. Het probleem met dit spoor is dat het waarschijnlijk een lang proces van onderhandeling tussen beide beleidsniveaus veronderstelt. Misschien kan er ook gedacht worden aan een „aanvullende‟ VAPH garantie voor mensen die momenteel om financiële redenen niet kiezen voor opvang in het reguliere circuit. De kosten voor de extra aanpassingen in het reguliere circuit op vlak van personeel, hulpmiddelen etc. zouden deels mee kunnen gedragen worden door het VAPH. Een dergelijke tegemoetkoming hoeft niet persoonsgebonden te zijn. Incentives voor de zorgaanbieders in de woonzorg (ook de privé-aanbieders) zouden er voor kunnen zorgen dat het financieel haalbaar is ook mensen met een handicap op te nemen, bv. door
123
gelijkschakeling met een bepaald zorgintensief profiel (cf. topic zorgzwaarte-inschaling). Dit laatste spoor is nog te weinig onderzocht. Het idee van een garantie is niet tegenstrijdig met de versterking van de mantelzorg. Onafhankelijk leven of mantelzorg kan beter gedragen worden in de wetenschap dat er een alternatief voorbereid is, wanneer de draagkracht van de persoon en/of zijn omgeving overschreden wordt. De garantie zou kunnen gegeven worden mits aan randvoorwaarden voldaan is die de subsidieverstrekker oplegt, bv. het bestaan van een zorg- of ondersteuningsplan (zie eerder) en subsidiariteit (zie verder). We zijn er van overtuigd dat indien het financiële aspect wordt aangepakt, heel wat drempels zullen wegvallen voor gebruikers om gebruik te (blijven) maken van het reguliere aanbod. Immers, de bredere beschikbaarheid van het reguliere aanbod maakt „thuis‟ blijven langer mogelijk, in de buurt waar men al het hele leven geleefd heeft. Andere argumenten (zoals kwaliteit van zorg) zullen mee in het proces van vraagverduidelijking en zorgbemiddeling moeten meegenomen worden. Voor ouder wordende mensen die momenteel al opgevangen worden in de residentiële gehandicaptenzorg is een proces van het verstrekken van zorggarantie ook belangrijk. Met proces bedoelen we de voorwaarde van het doorlopen van een (onafhankelijk gevoerd) proces van vraagverduidelijking. Het behouden van het ticket zal voor velen de meest evidente keuze zijn. Dit onderzoek toont overigens zeer duidelijk aan dat het werkveld de overgang van residentiële gehandicaptenzorg naar residentiële woonzorg niet opportuun acht, gevoed vanuit de gedachte dat men oude bomen niet zomaar mag verplanten. Een ander argument is dat het concept „thuis ouder worden‟ hol klinkt wanneer het inhoudt dat de „thuis‟ van vele, levenslang opgevangen personen met een handicap, in vraag wordt gesteld. Of dit betekent dat de tehuizen werkenden en nietwerkenden van het VAPH noodzakelijk alleen deze thuis mogen blijven organiseren, durven we wel in vraag stellen. Het organiseren van parallelle, gespecialiseerde zorgunits zonder samenwerking met andere sectoren zou vermeden moeten worden. Zorggarantie verlenen aan aanbieders zou kunnen betekenen dat men verplicht is de/een andere sector te betrekken en samen te werken.
5.3 Stimuleren van intersectoraal ondernemerschap Een keuze garanderen betekent niet dat alle sectoren apart een eigen zorgtraject voor de doelgroep mogelijk moeten maken. We pleiten voor samenwerking tussen gehandicaptenzorg en woonzorg. Niet enkel knowhow, maar ook mensen en (financiële) middelen moeten uitgewisseld kunnen worden in functie van creatieve, inclusieve oplossingen.
5.3.1 Toegankelijkheid en aanpassingen op basis van profilering De bedoeling bij samenwerking in het kader van vraaggestuurde zorg is dat alle sectoren in min of meerdere mate toegankelijk gemaakt worden, afhankelijk van bepaalde
124
cliëntgebonden criteria. Deze studie biedt een aanzet tot een zekere profilering: personen met een licht verstandelijke beperking dienen bijvoorbeeld ook terecht te kunnen in de woonzorg, mits behoud van de nodige gespecialiseerde begeleiding vanuit de gehandicaptenzorg. Dit onderzoek geeft aan dat er een draagvlak is voor een dergelijke richtlijn. Voor andere subgroepen met een relatief zwaardere ondersteuningsnood kan de gehandicaptenzorg dan weer de aangewezen plek blijven. We willen zeker geen nieuwe koppeling van labels aan erkenningsvormen starten, maar wel dat het beleid keuzes maakt en de sectoren verplicht om toegankelijkheid tot op een bepaald niveau (i.f.v. zorgbehoefte) te verzekeren.
5.3.2 Outreaching i.f.v. specialisatie Er is al heel wat knowhow en expertise aanwezig in de verschillende sectoren waarop men beroep kan doen, zonder zelf deze expertise volledig te moeten opbouwen. Samenwerking kan via outreaching gebeuren, waarbij deskundigen uit de gehandicaptenzorg ingezet worden in de woonzorg. Maar outreaching kan en moet ook de omgekeerde richting uitgaan. Deskundigen op het vlak van dementie en palliatieve zorg uit de woonzorg kunnen de gehandicaptenzorg versterken. Op deze manier wordt ingegaan op de vraag naar knowhow en expertise die leeft bij de professionele deskundigen, maar levert men geen dubbel werk. Wel zal er vanuit de overheid geïnvesteerd moeten worden in het beschikbaar maken van personeel om outreachend werken mogelijk te maken.
5.3.3 Structurele samenwerking rond wonen, dagbesteding en vrije tijd Professionelen uit de zorgsectoren zijn enthousiast om samen te werken om de doelgroep te ondersteunen. Maar concreet zien zij samenwerking vooral in functie van specialisatie van de eigen diensten en voorzieningen, en dit via het inwinnen van knowhow en expertise. Wanneer meer verregaande vormen van samenwerking worden voorgesteld, zoals het samen organiseren van dagbesteding of crisisopvang, zijn de antwoorden wat voorzichtiger. Samenwerkingsverbanden waarbij op structurele basis middelen worden uitgewisseld, houden immers risico‟s in. Men wil de huidige beperkte middelen behouden. Wanneer het beleid via een gericht investeringsbeleid situaties kan creëren waar voor alle betrokken actoren win-win situaties ontstaan, voorspellen wij dat dit voorbehoud zal wegvallen. Nu merken we dat het moeilijk is voor professionals om buiten de bestaande zorgstructuur en –kaders te kijken. Dit in tegenstelling tot de ervaringdeskundigen zelf, die wel voorstanders zijn van een nauwere samenwerking. Concreet zou het juridisch/procedureel mogelijk moeten zijn dat er bij cliënten die in residentiële zorg van het VAPH wonen bv. thuisverpleging langskomt. Zo vermijdt men het probleem dat er zeldzaam verplegend personeel moet aangetrokken worden en/of dat begeleiders-opvoeders zich willens nillens moeten omscholen. Omgekeerd moet het in principe mogelijk zijn dat (aandachts)begeleiders uit het VAPH begeleidingen kunnen doen in de context van reguliere, residentiële opvang.
125
Zo‟n maatregelen veronderstellen niet noodzakelijk een persoonsgebonden financiering, maar wel het versoepelen van bepaalde arbeidsregels. Mobiliteit en flexibiliteit moeten een noodzakelijke vereiste worden voor begeleiders. Zeker aangezien in de toekomst de aard van de ondersteuning meer en meer zal worden losgekoppeld van de plaats van ondersteuning (cf. diensten inclusieve ondersteuning). Eenzelfde redenering geldt voor dagbesteding: in plaats van de dagactiviteit helemaal zelf te organiseren kan enkel het begeleidingsaspect voorzien worden. Er zijn vast en zeker meer mogelijkheden om de organisatie en de benodigde begeleiding van activiteiten van elkaar los te zien en in regie over verschillende sectoren te regelen: het aanbod in de woonzorg met begeleiding uit een VAPH-voorziening, en omgekeerd. Vanuit de overheid zullen incentives nodig zijn om samenwerking op niveau van het aanbod van voorzieningen tot stand te brengen. Het is niet haalbaar om de ontvangende voorziening zonder steun in de rug hieraan te laten beginnen. Ook bijvoorbeeld op gebied van infrastructuur is het niet mogelijk alle bestaande voorzieningen aan te passen. Universal Design is nog niet overal ingeburgerd. Subsidies voor experimenteerprojecten kunnen in een eerste fase aangewezen zijn om samenwerking tot stand te laten komen die verder gaat dan de specialisatie van de eigen voorziening. Want zoals blijkt uit de praktijkvoorbeelden zijn er verschillende modaliteiten om samen te werken, die sterk afhankelijk zijn van de lokale actoren, cliënten en voorzieningen. Het gebruik van bijzondere subsidies binnen het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap is geen voldoende garantie dat de nodige incentives gegeven worden over sectoren heen. Vernieuwende initiatieven dienen dan ook intersectoraal opgevolgd te worden in functie van meer structurele aanpassingen op langere termijn. Om de zorgcircuits te laten samenwerken, dus los van experimenteerprojecten, zal bijvoorbeeld een afstemming van de wetgeving tussen de verschillende sectoren een noodzakelijke voorwaarde zijn. Momenteel is het vaak niet mogelijk om wettelijk samen te werken, aldus de praktijkdeskundigen. Er moet bijgevolg opgespoord worden welke wetgeving voor moeilijkheden zorgt en wat aangepast dient te worden.
5.3.4 Kansen benutten van het woonzorgdecreet Beleidsmatige ondersteuning specifiek voor personen met een handicap in de woonzorg is niet evident. Deze doelgroep is namelijk niet de enige die zorgnoden heeft waaraan de woonzorg niet volledig aan kan voldoen, bijvoorbeeld bij het aanbieden van een kwalitatieve dagbesteding. In dat opzicht zou er eerder moeten gewerkt worden aan versterking van het hele doelgroepenbeleid in de woonzorg, in plaats van enkel te focussen op de doelgroep van ouder wordende personen met een handicap. Het woonzorgdecreet toont dat de woonzorgsector werk wil maken van kwalitatief hoogstaande en betaalbare (zowel voor de overheid als de cliënt) zorg. Ook de sector van gehandicaptenzorg zou betrokken moeten worden in dit proces. Via de voorgestelde outreaching zou bijvoorbeeld de nodige ondersteuning voor de doelgroep binnen de woonzorg binnengebracht kunnen worden vanuit de gehandicaptenzorg en kan deze met agogische expertise en knowhow verrijken.
126
De woonzorg kan ondersteund worden om zelf, binnen het idee van een woonzorgzone, aan outreaching te doen op het vlak van zorg voor personen met dementie (met en zonder handicap). Op die manier moeten de inspanningen niet alleen vanuit de gehandicaptenzorg verwacht worden, maar kan ook de woonzorg haar steentje bijdragen voor de doelgroepen die blijvend binnen gehandicaptenzorg ondersteuning nodig hebben. Dergelijke vormen van outreaching vragen ruimte voor het nodige overleg. Daarbij is het aangewezen om de verschillende zorgsectoren lokaal bijeen te brengen aan de overlegtafel, en om meer vraaggericht te werken en op die manier de meest geschikte zorgsituaties te organiseren. Dit gebeurt al binnen de zorgsectoren zelf, maar zou zeker voor oudere personen met een handicap (of bijvoorbeeld nog specifieker voor oudere personen met een handicap en psychische problemen) over sectoren heen moeten kunnen gebeuren. Opnieuw zal dit niet overal tot stand komen zonder dat de huidige overlegplatformen vanuit het beleid deze opdracht expliciet meekrijgen. In een eerste fase zal daarbij een kennismaking van de andere sectoren op de agenda staan, want de praktijkdeskundigen geven zelf aan dat zij de andere sectoren niet kennen. In een latere fase kan dit evolueren naar meer structurele samenwerking.
5.4 Financieringsaspecten
5.4.1 Gebruik van rechtvaardige criteria voor (her)verdeling van middelen De deskundigen hebben zich uitgesproken voor het verlaten van een leeftijdsgrens, en het centraal stellen van functionele zorgzwaarte als belangrijkste criterium voor toekenning van middelen. Volgens de Vlaamse deskundigen zou er meer uniformiteit, of tenminste toch vergelijkbaarheid moeten zijn over sectoren heen. De eerste stappen worden hieromtrent binnen de woonzorg en gehandicaptenzorg gezet, maar dit beperkt zich nog tot initiatieven binnen de sectoren zelf en niet over sectoren heen.
5.4.2 Persoonsgebonden financiering Een ander financieringssysteem kan het organiseren van vraaggestuurde zorg en de uitbouw van thuis- en ambulante zorg sterk ondersteunen. In verschillende landen van Europa zien we dat de uitbouw van betaalbare thuiszorg vaak samen gaat met het invoeren van een systeem van persoonsgebonden financiering. In sommige gevallen (bv. Oostenrijk) is dit zelfs het geval voor alle doelgroepen met een zorgnood, ongeacht de oorzaak van de zorgvraag. Andere landen voorzien de persoonsgebonden budgetten dan weer voor een specifieke doelgroep of een bepaald segment van de woonvormen. In elk geval zijn persoonsgebonden budgetten zeker aangewezen bij ambulante zorgvormen en moet de betaalbaarheid voor residentiële zorgvormen nagegaan worden. Persoonsgebonden budgetten hebben in Duitsland de druk op de residentiële wachtlijstproblematiek verminderd, wat ook in Vlaanderen zeer welkom zou zijn. Het persoonsgebonden financieringssysteem kent echter ook enkele schaduwzijdes, zoals de bloei van een zwarte markt voor zorg. Dit zien we echter meer in landen met een minder uitgebouwd formeel zorgsysteem, wat in Vlaanderen zeker niet het geval is.
127
5.4.3 Uitbreiding en intersectoraal aanpassen van middelen De gehandicaptenzorg ziet het niet mogelijk om met dezelfde budgetten voor de ouder wordende groep kwalitatief hoogstaande opvang te blijven bieden. De andere sectoren vinden extra middelen voor de gehandicaptenzorg minder noodzakelijk en vinden de huidige budgetten (die hoger liggen dan in de eigen sector) voldoende. Uit de vele gesprekken in het kader van het huidige onderzoek weten we dat deze discussie delicate materie is: indien de lat gelijk gelegd wordt, zal zij dan omhoog gaan of naar beneden? Duidelijk is alvast dat men binnen het huidige zorgkader van de gehandicaptenzorg niet altijd kan beantwoorden aan medische zorgvragen die gepaard gaan met ouder worden. Binnen de gehandicaptensector zou er tenminste duidelijkheid moeten komen op welke instanties zij voor deze medische zorgen een beroep kunnen doen. Tegelijk moet ook nagedacht worden hoe het beleid gerichte inspanningen kan doen om voor de ouderen met bijkomende ondersteuningsbehoeften in de woonzorg de middelen zodanig aan te passen tot op een niveau dat vergelijkbaar is met deze van de gebruikers van een vergelijkbaar aanbod in de gehandicaptenzorg.
5.5 Verder onderzoek Bovenstaande aanbevelingen moeten gelezen worden als een kader voor een toekomstig beleid. Het schetst nog vaak een wenselijke situatie, waarvan we weten dat ze in de praktijk niet zomaar én onmiddellijk haalbaar is. Daarom is een planmatige aanpak noodzakelijk met stappen die onderbouwd zijn vanuit onderzoek. We missen momenteel de nodige kennis om alle consequenties van de geformuleerde voorstellen goed te kunnen vatten. We proberen aan te geven welke theoretische en empirische gegevens nodig zijn.
5.5.1 Ontwikkelen van een vergelijkend kader Het huidig onderzoek houdt een sterk pleidooi voor meer samenwerking tussen de woonen gehandicaptenzorg. Vergelijkbare studies onderzoeken hetzelfde spoor voor psychiatrische hulpverlening en de woonzorg (Van Rampelberg, S., Boriau, M., & Lahaye, H., 2010). Er is nog weinig bekend over hoe men het breder plaatje vorm zou kunnen geven. In de jeugdhulp loopt al jaren het project rond integrale jeugdhulpverlening, waarin men stilaan tot een afbakening komt van wat men gemeenschappelijk kan doen en wat men sectorspecifiek wenst te houden. Een vergelijkbare denkoefening voor het hele veld van ondersteuning en zorg voor volwassenen en ouderen is volgens ons wenselijk. Een start kan alvast zijn dat de sectoren worden vergeleken op vlak van doelgroep, betoelaging, erkenningsvereisten en andere organisatiekenmerken. Wat zijn elementen die men gemeenschappelijk zou kunnen aanbieden? Wat zijn risico‟s, wat zijn mogelijkheden?
128
5.5.2 Evaluatie van samenwerkingsverbanden tussen woon- en gehandicaptenzorg Het voorliggende onderzoek verkende de mogelijkheden van samenwerkingsverbanden in functie van een goede kwaliteit van leven en zorg voor de gebruiker. We moeten dergelijke voorstellen ook durven evalueren aan de hand van deze criteria: is de levenskwaliteit van de oudere persoon met een handicap effectief vergelijkbaar of verbeterd door dergelijke vormen van samenwerking? Welke implicaties zijn er op financieel vlak voor de cliënt? Kan men objectief spreken van een meerwaarde? Verder evaluerend onderzoek rond de verschillende samenwerkingsmodaliteiten, met een nadruk op de uitkomst voor individuele cliënten is wenselijk. Ook de mogelijkheden op vlak van professionalisering, het (aan)vullen van personeelscompetenties en het voldoen aan wettelijke bepalingen (bv. rond het verstrekken van medische zorg) lijken belangrijke elementen voor evaluatie.
5.5.3 Ontwikkelen van een vergelijkend kader voor zorgzwaarte inschaling Zowel de ouderen- (project BelRAI, http://wiki.belrai.org/nl/) als gehandicaptenzorg (Molleman, Cornelis, & Van den Abbeele, 2009) hebben een instrument voor zorgzwaarte-inschaling, ofwel in gebruik ofwel in ontwikkeling. Het zijn instrumenten die op een bepaalde manier de mate van benodigde zorg en ondersteuning in kaart brengen. Op basis van de resultaten van het voorliggend onderzoek is het zinvol om na te gaan in hoeverre de verschillende instrumenten vergelijkbare scores opleveren voor dezelfde cliënten. Dit niet alleen met het oog op betrouwbare indicatiestelling, maar ook en vooral met het oog op een rechtvaardige toekenning van middelen.
129
130
6.
BIBLIOGRAFIE
Adler, M., & Ziglio, E. (1996). Gazing into the oracle. Bristol, PA: Jessica Kingsley Publishers. Ageing and Health, Norwegian Centre for Research, Education and Service Development. (2008). Annual report 2007. Geraadpleegd via http://www.aldringoghelse.no/ViewFile.aspx?itemID=1710 American Association of Retired Persons, European Leadership Study. (2006). European experiences with long-term care: France, the Netherlands, Norway and the United Kingdom. Retrieved from http://assets.aarp.org/www.aarp.org_/cs/gap/ldrstudy_longterm.pdf Askheim, O.P. (2008, August 19). Personal assistance service in Norway [Powerpoint presentation]. Lillehammer University College. Bertrand, Y., & Meyer, L. (2006). La personne handicapée veillisante ou âgée (4ième ed., dossier professionnel documentaire n°10). Paris: Centre Technique National d‟Études et de Recherches sur les Handicaps et les Inadaptions. Geraadpleegd via http://www.ctnerhi.com.fr/accueil_ctnerhi3.php Bigby, C. (2004). Ageing with a lifelong disability. A guide to practice, program and policy issues for human services professionals. London: Jessica Kingsley Publishers. Bronselaer, J., & Vanden Boer, L. (2008). Ouder wordende personen met een vroegtijdige handicap. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 32, 14-26. Charlot, V., Cobbaut, N., De Mets, J., Hinnekint, B., & Lambert, M. (2009). Het woonzorgcentrum in de 21ste eeuw: een gezellige woonomgeving, zorg incl. Luisteren naar bewoners, personeel, directie, experten. Suggesties en illustraties van vernieuwende initiatieven. Brussel: Koning Boudewijnsstichting. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. (2009, 19 mei). Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot mevrouw Veerle Heeren,Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over vergoedingen in de gezinsverpleging (C123-WEL10). Geraadpleegd via http://www.kathleenhelsen.be/uploads/kh_gezinsverpleging_Geel_VOU.pdf Council of Europe. (2009). Enhancing rights and inclusion of ageing people with disabilities and older people with disabilities: A European perspective [report]. Strasbourg: Author. Da Roit, B., & Le Bihan, B. (2008, June). Cash-for-care schemes in Austria, Italy, France and the Netherlands: Effects on family support and care workers. Paper presented at the International Conference at the Danish National Centre for Social Research, Transforming elderly care at local, national and transnational levels, Copenhagen.
131
Da Roit, B., Le Bihan, B., & Österle, A. (2007). Long-term care policies in Italy, Austria and France: Variations in cash-for-care schemes. Social Policy and Administration, 41, 653-671. Demaeyer, J., & Maes, B. (2009, augustus). Palliatieve zorg voor personen met ernstige meervoudige beperkingen [Eindrapport]. Leuven: Centrum voor Gezins- en Orthopedagogiek & Multiplus. Focusgroep 1 [Opname]. (2009, 9 juni). Beschikbaar via
[email protected] Focusgroep 2 [Opname]. (2009, 16 juni). Beschikbaar via
[email protected] Focusgroep 3 [Opname]. (2009, 16 juni). Beschikbaar via
[email protected] Focusgroep 4 [Opname]. (2009, 9 juni). Beschikbaar via
[email protected] Focusgroep Barcelona [Opname]. (2009, 5 maart). Beschikbaar via
[email protected] FOD Economie – Afdeling Statistiek, Bevolkingsstatistieken. (2008). Totale bevolking naar leeftijdsgroepen/-klassen en geslacht per arrondissement (Vlaams Gewest). Geraadpleegd via http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Cijfers/Pages/Excel.aspx Gheys, I. (2009, 23 maart). Rusthuisfactuur niet meer voor kinderen. De Standaard, p.24. Geerts, J. (2009). Gebruik van formele en informele zorg door ouderen. Vlaanderen/België in Europees vergelijkend perspectief. In B. Cantillon, K. Van den Bosch, & S. Lefebure (red.), Ouderen in Vlaanderen en Europa: tussen vermogen en afhankelijkheid. Leuven: Acco. Hansson, A.-I. (Chair). (2007, October). Conference report: Conference on elderly people with disabilities in the Nordic Countries and Neighbouring Areas. Retrieved from http://www.nordicwelfare.org/?id=87585 Heylen, L., & Blunckx, T. (2004). Ouderenzorg. In Gezondheidswetgeving voor logopedisten (pp. 253-268). Leuven: Garant. Holland, A.J. (2000). Ageing and learning disability. British Journal of Psychiatry, 176, 26-38. Hughes, C., Hwang, B., Kim, J.H., Eisenman, L., & Killian, D. (1995). Quality of life in applied research – A review and analysis of empirical Measures. American Journal on Mental Retardation, 99, 623-641. Kerr, D. (2010). Verstandelijke beperking en dementie. Antwerpen: Garant. Koning Boudewijn Stichting. (2009, april). De zorg voor personen met dementie: perspectieven en uitdagingen. Geraadpleegd via http://www.kbsfrb.be/publication.aspx?id=244720&LangType=2067 Koning Boudewijn Stichting. (2009, april). Het woonzorgcentrum in de 21ste eeuw: een gezellige woonomgeving, zorg incl. Geraadpleegd via http://www.kbsfrb.be/publication.aspx?id=249626&LangType=2067
132
L‟Arc en ciel. (s.d.). Les structures et les institutions. Retrieved from http://www.arc-enciel-asso.org/struc_inst.htm Linehan, C. (2006). Pomona: Health indicators for people with disabilities (Annex VIII part 1 – 14) [interim report]. Retrieved from http://www.pomonaproject.org/report.php Maaskant, M.A., van den Akker, M., Kessels, A.G.H., Haveman, M.J., Lantman de Valk, H.M.J.V., & Urlings, H.F.J. (1996). Care dependence and activities of daily living in relation to ageing: Results of a longitudinal study. Journal of Intellectual Disability Research, 40, 535 – 543. McCarron, M., Swinburne, J., Andrews, V., McGarvey, B., Murray, M., Muryan, N.,… McCallion, P. (2009). Intellectual Disability Supplement to TILDA. Pilot report. Dublin: School of Nursing & Midwifery, Trinity College Dublin. Maes, B., & Petry, K. (2000). Naar een groeiende consensus over de betekenis van het concept „kwaliteit van leven‟. In P. Ghesquière & J. Janssens (red.), Van zorg naar ondersteuning – Ontwikkelingen in de begeleiding van personen met een verstandelijke handicap (pp. 27-40). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Maes, B., & Van Puyenbroeck, J. (2008). Adaptation of Flemish services to accommodate and support the aging of people with intellectual disabilities. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 5, 245-252. Maximumfactuur voor thuiszorg prioriteit voor Vandeurzen. (2010, 21 juni). De Morgen. Geraadpleegd via http://www.demorgen.be/dm/nl/5036/Wetstraat/article/detail/1121768/2010/06 /21/Vandeurzen-wil-werk-maken-van-maximumfactuur-in-thuiszorg.dhtml Molleman, C., Cornelis, T., & Van den Abbeele, A. (2009, december). Syntheserapport: Zorgzwaarte-instrument. Brussel: VAPH. National Disability Authority. (2006). Ageing and Disability: A discussion paper. Dublin: National Disability Authority. Retrieved from http://www.nda.ie/cntmgmtnew.nsf/0/FBE570D7C6D435C28025710D004594B9/ $File/NDAAgeingandDisabilityDiscussionPaper.pdf Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre. (2002). Nederlandse vertaling van de „international classification of functioning, disability and health‟: compilatie. Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Geraadpleegd via http://www.rivm.nl/whofic/in/ICFwebuitgave.pdf O‟Brien, C. (2010, April 26). Disabled should get direct payments, says Minister. Irish Times. Retrieved http://www.irishtimes.com/ Prijzendienst, FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. (2008). Gemiddelde dagprijzen in de rusthuizen voor de periode 2005-2008. Geraadpleegd via http://www.vvsg.be/Welzijnsvoorzieningen/woonzorg/woonzorgcentra/Document s/Overzichtstabel%20gemiddelde%20dagprijzen.pdf Protocolakkoord nr.3 (B.S.28.IV.2006). (2005, 13 juni). Geraadpleegd via http://wvg.vlaanderen.be/juriwel/ouderenzorg/rg/sa/pdf/prot130605-3.pdf
133
Robertson, J., Emerson, E., Gregory, N., Hatton, C., Kessissoglou, S., Hallam, A., & Linehan, C. (2001). Social networks of people with mental retardation in residential settings. Mental Retardation, 39, 201-214. doi: 10.1352/00476765(2001)039<0201:SNOPWM>2.0.CO;2 Rustoord voor bejaarden (ROB). (s.d.). Afgehaald 2009, 14 augustus, via http://www.seniorennet.be/Pages/Wonen_zorg/rob.php Schalock, R.L. (Ed.) (2000). Quality of life: Its conceptualization, measurement, and application. A consensus document (SIRG-QOL, IASSID). Presentation at the 11th World Congress of the IASSID, Seattle, August 2000. Seltzer, M. M., & Krauss, M. W. (1987). Aging and mental retardation: Extending the continuum. Washington, DC: American Association on Mental Retardation. The Graz declaration on disability and ageing. (2009, June 9th). Retrieved from http://www.dielebenshilfe.at/fileadmin/inhalte/pdfs/GRAZDECLARATION_final.pdf Themagroep „Ouder wordende personen met een beperking‟. (2005). Synthesenota. Geraadpleegd via http://www.westvlaanderen.be/NL/WelzijnZorg/rog/Documents/welzijn_zorg/rog/synthesenota_th emagroep.pdf Theobald, G. (2009, August). Restructuring elder care systems in Europe: Policy-field, policy transfer and negative integration. Paper presented at the ISA RC 19 conference, Social policies: Local experiments, travelling ideas, Montreal, Canada. Van Audenhove, C., Spruytte, N., Detroyer, E., De Coster, I., Declercq, A., Ylieff, M., Squelard, G. , & Misotten, P. (2009). De zorg voor personen met dementie: perspectieven en uitdagingen. Reeks : Naar een dementie vriendelijke samenleving. Brussel: Koning Boudewinsstichting. Vandenbroucke, F. (2001, 25 januari). Anders denken over ouderenzorg: hoog tijd voor een breed maatschappelijk debat [Toespraak]. Geraadpleegd via http://oud.frankvandenbroucke.be/html/soc/T-010125.htm Vandeurzen, J. (2009, 15 septemberi). Criteria voor de verdeling van RVT-bedden (schijf oktober 2009) [Omzendbrief]. Geraadpleegd via http://www.zorg-engezondheid.be/uploadedFiles/NLsite/Cijfers/Programmatie,_vergunningen_en_erk enningen/Residentiële_Ouderenzorg/RVT/Rondschrijven%20RVT%20verdeling%2 02009.pdf Van Puyenbroeck, J., & Smits, D. (2008). Inclusieve ondersteuning voor ouderen met een handicap. Alert, 34 (5), 51-61. Van Rampelberg, S., Boriau, M., & Lahaye, H. (2010, april).Integratie van bewoners uit PVT Lede in de residentiële ouderenzorg. Aalst: Expertisecel Verpleegkunde KaHo Sint-Lieven. Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2004, 7 mei). Oprichtingsdecreet. Geraadpleegd via http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/21074Wetgeving.html
134
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2007, 5 november). Uitvoeringsrichtlijnen Zorgregie. Geraadpleegd via http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/2753395-Uitvoeringsrichtlijnen.html Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2009, maart). Hoe inschrijven bij het VAPH [Brochure]. Brussel: Auteur. Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2009, 24 maart). Meerjarenplan: een achteruit- en vooruitblik op de zorgbehoeften van personen met een handicap. Brussel: Auteur. Geraadpleegd via http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/2982186Meerjarenanalyse+van+het+VAPH.html Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (s.d.). Uitvoeringsbesluiten Zorgregie: FAQ. Geraadpleegd via http://www.vlafo.be/vlafo/view/nl/2753395Uitvoeringsrichtlijnen.html Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid. (2010). Samenwerkingsinitiatieven Eerstelijnsgezondheidszorg. Geraadpleegd via http://www.zorg-engezondheid.be/SEL.aspx Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid. (s.d.). Diensten voor gezinszorg. Geraadpleegd via http://www.zorg-en-gezondheid.be/adressen_gezinszorg.aspx Vlaamse Regering. (2010, 4 juni). Afsprakenkader samenwerking Wonen – Welzijn. Geraadpleegd via http://www.ministerjovandeurzen.be/nlapps/data/docattachments/Conceptnota% 20wonen-welzijn%2003%20juni.pdf Vlaams Parlement. (2008, 26 november). Ontwerp van woonzorgdecreet (Stuk 1975, Nr.1). Geraadpleegd via http://wvg.vlaanderen.be/juriwel/ouderenzorg/info/pdf/g1975-1_origineel.pdf VRT nieuws: serviceflats steeds populairder. (2008, 4 maart). Geraadpleegd via http://www.staylocal.be/artikel/vrt-nieuws-serviceflats-populair/ Weber, G. (2004). Delayed substantial increase in older age cohorts in Austria: Challenges for service providers and policy planners. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 1, 105-106. Weber, G., & Wolfmayr, F. (2006). The Graz declaration on disability and ageing. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 3, 271-276. Werkgroep Thuisverzorgers vzw. (2002). Gids in de thuiszorg. Heverlee: Auteur. Geraadpleegd via http://users.skynet.be/fa415276/js/gids/07020504.htm Wat kost de begeleiding of opvang? (s.d.). Geraadpleegd via http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/340041wat+kost+de+begeleiding+of+opvang.html Winters, S. (2003, september). Muren afbreken. Geraadpleegd via http://www.hiva.be/docs/rapport/R843.pdf World Health Organization. (2001). International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). Geneve: auteur.
135
136
BIJLAGEN Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1 2 3 4 5 6 7 8
: : : : : : : :
stellingen focusgroep Europa ............................................................. 138 vragenlijst Europa ............................................................................ 140 vignettes ......................................................................................... 150 deelnemers focusgroepen Vlaanderen ................................................. 153 resultaat focusgroepen : staalkaart beleidsopties ................................. 156 vragenlijst ....................................................................................... 163 cijfers beschrijvende analyse ............................................................. 183 cijfers toetsende analyse ................................................................... 198
137
Round Table ‘Ageing with a Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB), Belgium
Bijlage 1 : stellingen focusgroep Europa Statement 1: inclusion Elder people with disabilities have a right to be cared for in mainstream elderly care if necessary. -
Does inclusion only mean adapting mainstream care? How realistic is this interpretation of inclusion? Does inclusion mean that people have more than one choice (cf.Graz Declaration)? How realistic is this interpretation of inclusion? What arguments are there for choosing mainstream care instead of disability care? o In terms of quality of care? o In terms of quality of life? Statement 2: affordability
To guarantee the affordability of care, indirect collective care provision (with a voucher) and not direct payment is the best option. -
Will professional care still be affordable for ageing people with disabilities and their relatives in the future? Are all types of services equally affordable? Would care still be affordable if all get a direct payment? Is direct payment a realistic option for people with severe disabilities? Will direct payment result in more competition between different care providers? What arguments are there for choosing direct or indirect payment? o In terms of quality of care? o In terms of quality of life? Statement 3: availability – accessibility
Mainstream eldercare should be made totally accessible for people with disabilities. -
-
Is current legislation facilitating or impeding this? What does accessibility mean? Does it only pertain to infrastructure or more than that, e.g. not accessible or available because of lack of specific knowledge about disability? Accessibility implies specialization. Caring for aging people with a disability is a specialization. Are the means for specialization available in mainstream services? Is specialized disability care provision instead the best option to guarantee quality of life? Are the means for specialization available in disability care? If limited budgets of governments would imply that either mainstream or disability care would be financed to specialize themselves, which type of service would be preferred?
138
Round Table ‘Ageing with a Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB), Belgium
Statement 4: cooperation - networking The government must enforce cooperation between mainstream and special services in providing care or support for ageing people with disabilities. -
Can it only succeed when it is imposed by the government? What good incentives are there to facilitate cooperation? Does specialization require cooperation or competition? Statement 5: subsidiarity – informal care
People must be able to age at home or as near to home as possible. -
What does it mean to support informal/family care? Should informal/family care be subsidized? What is the future role of assistive technologies? Should governments invest more in ambulatory services? Is the distance between care provision and original place of living an important factor? Contact:
[email protected]
139
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
Bijlage 2 : vragenlijst Europa Pragodi research Centre University College Brussels Stationsstraat 301 Dilbeek Dear Sir, Madam, This questionnaire is developed within the framework of a research project at the University College of Brussels (Pragodi), on behalf of the Flemish department of Welfare, Public Health and Family. As in other European countries, the life expectancy of people with disabilities in Belgium is growing, confronting the country, and more specifically the Flemish region and its disability care services with an exponentially growing number of ageing people with disabilities. Since there is no age cap for their clients, Flemish disability care services have a very long waiting list. Flemish policy makers want to examine all possibilities for meeting this and other challenges. For this purpose they want to learn about policy and vision in other European countries. By means of the attached questionnaire, we want to ask you to give your opinion about the state of affairs in the designated country : ………………………………………………. In return, we would be happy to grant you access to the results of this survey for other European countries. We apologise if there are questions or answers that are unclear or unfamiliar. We would greatly appreciate your feedback. Some questions can be answered very quickly, other questions will require more of your time. Multiple answers are possible for questions 3,4,5,8,9,10,11. Inge Vandevyvere, MA Joris Van Puyenbroeck, Phd Dirk Smits, Phd Contact:
[email protected]
140
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
Name: …………………………………………………………………
Email :
…………………………………………………………………… Organization(s)/affiliations: ……………………………………………………………………………………………………………………… Home country: ……………………………………………………………………………. Country this form applies to: …………………………………………………..… ‘Ageing people with disabilities’ is defined in this questionnaire as people who become disabled in child- or adulthood and who have reached the age to benefit from eldercare. We are not referring to people who may experience disability as a consequence of the ageing process. In designated country: 1)
From what age can people benefit from eldercare? ........................................
2)
Up to what age can people benefit from disability services? ...........................
3)
What types of impairment are officially labeled as “a handicap”, so people who have them can make an appeal to disability services?1 Physical impairment Intellectual impairment Sensory impairment Traumatic brain injury Psychiatric disorder Chronic disease Other:
4)
Which mainstream facilities can ageing people with disabilities and/or their environment make use of? Home for the elderly Retirement village Homecare services Adult day care services Assisted living facilities Adult hospice care Respite care Nursing home facilities Other:
1
Multiple answers are possible for questions 3,4,5,8,9,10,11
141
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
5)
Which specialized services2 can ageing people with disabilities and/or their environment make use of? If some kind of service is not provided in designated country, please strike out or delete the possibility. Residential care Supported housing Day care Personal assistance Other:
6)
Which government institutions are responsible for the provision of care for ageing people with disabilities (if possible: can you give the web link or contact information)? Can you describe the responsibilities of these institutions?
7)
Which government publications (e.g. annual reports) are essential to get a good overview of the professional supply for ageing people with disabilities (if possible: can you give the web link or send us a PDF)?
2
Services that are not generally accessible
142
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
8)
What are the priorities in providing services for ageing people with disabilities, according to policy-makers? Support for community living Respecting choices Specializing within mainstream care Continued specialization of disability care Technologies supporting independency Strengthening informal/family care Exploring less restrictive options first Cooperation between mainstream and specialized care organized by private organizations Cooperation between mainstream and specialized care encouraged by the governance Oth
er:
9)
Are the following issues actual problems for ageing people with disabilities? Problems in transition to a different care provider No access to favoured service because of age No access to favoured service because of disability No places available in favoured service Use of emergency relief as a last resort Insufficient means to pay the professional support No alternatives to choose between Services are far from social network Ot
her:
143
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
10)
What is the total amount of available governmental financial supports (aids, residence, allowance…) for an individual based on? Label of handicap Needs assessment Ot
her
11)
Governmental financial support for ageing people with disabilities is directed to whom? Disability care Elderly care Person itself (personal budget, income compensation…) Ot
her
12)
Is affordability of care guaranteed? No Yes How is it guaranteed?
144
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB) 13)
What quality of care assurance systems are there for services working with ageing people with disabilities?
14)
Can you describe two good practices with regard to ageing people with disability? How is it financed?
145
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
15)
Can you describe two bad practices with regard to ageing people with disability (e.g. black market in care)?
146
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB)
16)
What are key concerns for the future for services and policy in caring for ageing people with disabilities?
147
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB) 17)
Can you make a short SWOT-analysis of your policy and services for ageing people with disabilities? Strengths
Weaknesses
Opportunities
Threats
148
Questionnaire ‘Ageing and Disability in Europe’ Research project ‘Quality of life of ageing people with disabilities’ Pragodi research centre, University College Brussels (HUB) 18)
Comments, remarks, additions?
Thank you for your time and effort. Please return this form to:
[email protected] Or: Inge Vandevyvere Campus Parnas Stationsstraat 301 1700 Brussel Belgium
149
Hogeschool-Universiteit Brussel Vignettes onderzoek „Levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap‟
Bijlage 3 : vignettes
1) Frieda is 63 en begrijpt een gewoon gesprek niet wegens een aangeboren ernstige verstandelijke beperking. Ze verblijft al lang in een tehuis voor nietwerkenden, waar ze een aangepast dagaanbod heeft. De (para)medische zorgen voor Frieda zijn de voorbije jaren groter geworden, omwille van ouderdomskwaaltjes. - welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder verdere informatie over eigen wensen en keuzes? - indien de situatie snel achteruitgaat? - zou er een verschil zijn moest dit voorkomen als Frieda nog wat ouder is, bijvoorbeeld 70? - stel dat het dagaanbod te actief is? Of dat zij de enige oudere is in de leefgroep? - indien Frieda zelf aangeeft niet weg te willen omwille van vrienden? - stel dat Frieda nog thuis woonde in plaats van in een voorziening van het VAPH? 2) Willy is 68 en is zwakbegaafd. Op sociaal vlak verloopt het wel eens moeilijk. Hij woont zelfstandig met begeleiding van ambulante diensten, maar dit verloopt met de jaren minder gemakkelijk dan vroeger. - welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder verdere informatie over eigen wensen en keuzes? - wat als hij 15 jaar jonger was? - wat als Willy niet naar een grootschalige voorziening wil gaan? - wat als hij niet kan rekenen op financiële reserves? - wat als Willy geen netwerk heeft waarop hij beroep kan doen? - wat als Willy ook ernstige gedragsproblemen krijgt? 3) Martine is 58 en heeft een matige verstandelijke beperking. Tien jaar geleden werd ze samen met haar moeder opgenomen in een rust- en verzorgingstehuis, omdat haar moeder op die leeftijd de zorg niet meer alleen kon opnemen. Haar moeder overlijdt, dus is Martine alleen in het RVT. - welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder verdere informatie over eigen wensen en keuzes? - wat als Martine 10 jaar ouder was? - wat als Martine weinig contact heeft met medebewoners? - wat als Martine graag nog actief bezig is? - wat als Martine grote financiële reserves heeft? - wat als Martine het syndroom van Down heeft en dement is? - Martine werd op 48jarige leeftijd opgenomen in een rusthuis: moet dit ook nog kunnen in de toekomst?
150
Hogeschool-Universiteit Brussel Vignettes onderzoek „Levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap‟
4) Marcel is 60 en zit in een speciale rolstoel wegens een aangeboren verlamming aan de 4 ledematen. Hij woont zelfstandig en gaat graag naar de biljartclub. Bij de biljartclub heeft hij echter steeds meer ondersteuning nodig, die de andere biljarters niet meer kunnen bieden. - welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder verdere informatie over eigen wensen en keuzes? - indien Marcel een aanvraag zou doen voor PAB? - indien Marcel 10 jaar jonger was? - indien de sociale dienst van de mutualiteit een dagverzorgings-centrum voorstelt? - indien Marcel zeker bij de biljartclub wil blijven? 5) Magda is 65 en is van bij de geboorte blind. Ze woont samen met haar man en is sociaal heel actief. Binnenshuis is ze zelfredzaam, buitenshuis wordt Magda geholpen door haar man. Wanneer haar man overlijdt, stellen zich grote problemen voor haar sociaal leven. - welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder verdere informatie over eigen wensen en keuzes? - wat als ze 10 jaar jonger was? - wat als Magda geen beroep kan doen op een sociaal netwerk? - wat als Magda het financieel moeilijk heeft? - wat als Magda niet wil weggaan uit haar woonwijk? - wat als Magda binnenshuis vooral zelfstandig kan zijn door braille? 6) Jef is 59, prelinguaal doof en spreekt enkel gebarentaal. Na een opname in het ziekenhuis omwille van een trombose, is Jef niet meer zelfstandig genoeg om alleen te wonen. - welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder verdere informatie over eigen wensen en keuzes? - wat als Jef goed herstelt en de zorgzwaarte licht is? - wat als Jef een zoon heeft die voor hem kan/wil zorgen? - wat als Jef weinig financiële middelen heeft? - wat als Jef 15 jaar ouder is? - wat als Jef in zijn dorp wil blijven wonen? 7) Monique is na een auto ongeval verlamd aan de armen, en is ook veranderd qua persoonlijkheid. Ze is 58 en kan tijdelijk bij haar zus opgenomen worden, terwijl ze zoeken naar gepaste ondersteuning. - welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder verdere informatie over eigen wensen en keuzes? - wat als de zorgzwaarte van Monique heel groot is? - wat als Monique nog graag meedoet aan allerlei activiteiten? - wat als Monique na het ongeval aan euthanasie denkt? - wat als Monique tien jaar ouder was? - wat als Monique het financieel breed heeft? - wat als Monique geen zus zou hebben om op terug te vallen? 8) Jean is 46 en is vroegtijdig dement geworden. Hij woont samen met zijn vrouw, die de zorg voor Jean niet alleen kan opnemen.
151
Hogeschool-Universiteit Brussel Vignettes onderzoek „Levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap‟
- welke zorg of ondersteuning is wenselijk naar de toekomst toe, zonder verdere informatie over eigen wensen en keuzes? - wat als Jean 20 jaar ouder was? - wat als de zorgzwaarte heel groot is? - wat als hij ook kan rekenen op zijn dochter die in de buurt woont? - wat als de situatie van Jean heel snel achteruit gaat? - wat als ze het financieel niet breed hebben?
152
Hogeschool-Universiteit Brussel Deelnemers focusgroepen – onderzoek „levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap
Bijlage 4 : deelnemers focusgroepen Vlaanderen Naam Jo Craeymeersch Robert Geeraert Christel Noppe Johan Vermeeren Wim Dupon Joris Van Camp Kris Holvoet Catherine Molleman Carine Adams Karolien Rottiers Sabine De Brabanter Luc Griep Daniel Vandermeulen Guy Bruyninckx
Focusgroep residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen residentiële praktijkdeskundigen
Sector woonzorg (rvt - ocmw), vroeger ervaring in gehandicaptenzorg woonzorg: VVSG, stafmedewerker vorming ouderenzorg gehandicaptenzorg: de Lovie (grote voorziening)
Doelgroep
gehandicaptenzorg: huize monnikenheide woonzorg (zorghotel Heilig Hart) gehandicaptenzorg (nursingzorgcentrum) gehandicaptenzorg: woon- en ondersteuningscentrum Ter linde gehandicaptenzorg: tehuis werkenden Ons Tehuis
diep verstandelijke handicap
gehandicaptenzorg: kenniscentrum VAPH gehandicaptenzorg: dienst- en verzorgingscentrum de Triangel woonzorg: VAZG sectorverantwoordelijke palliatieve zorgen
handicap
woonzorg: VAZG rusthuisinfofoon woonzorg: directie federatie onafhankelijke seniorenzorg woonzorg: directie federatie rusthuizen belgie gehandicaptenzorg: 't Gielsbos, tehuis nietwerkenden
ouderen ouderen verstandelijke handicap
ouderen, NAH, dementie verstandelijke - motorische handicap licht verstandelijke handicap
Provincie WestVlaanderen Vlaanderen WestVlaanderen Antwerpen WestVlaanderen VlaamsBrabant WestVlaanderen
diep verstandelijke handicap
Vlaanderen OostVlaanderen
ouderen
Vlaanderen
ouderen
Vlaanderen
ouderen
Vlaanderen
ouderen
Vlaanderen
diep verstandelijke handicap
Antwerpen
153
Hogeschool-Universiteit Brussel Deelnemers focusgroepen – onderzoek „levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap
Kurt Asselman
residentiële praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen ambulante praktijkdeskundigen
Hilda Gielen
ervaringsdeskundige
Eddy Vandeputte
ervaringsdeskundige
Herman Herbots
ervaringsdeskundige
Luc Neyrinck Hilde Dieussart Marleen Dens Luk Verstraete Els De Witte Ilse Gorissen Nathalie Massagé Bart Wenes Francis Masselis Alex Verheyden Ine Noben Bernadette De Jaegher
gehandicaptenzorg: Spermali, 't Withuys gehandicaptenzorg: dagcentrum met leefgroepwerking 't veldzicht gehandicaptenzorg: pleegzorg voor volwassenen met een beperking, Oikonde
(meervoudig) sensoriele handicap verstandelijke handicap handicap
woonzorg: thuiszorgdienst OCMW Zwevegem woonzorg: socialistische mutualiteit, thuiszorgcoördinator woonzorg: Wit-gele kruis Limburg, diensthoofd zorgbeleid externe relaties woonzorg: liberale mutualiteit, medewerker CAW woonzorg: christelijke mutualiteit, maatschappelijk werk CAW woonzorg: familiezorg, afdelingsverantwoordelijke oppashulp gehandicaptenzorg: Ado Icarus, diensten zelfstandig wonen, PAB
ouderen
gehandicaptenzorg: pleegzorg open thuis woonzorg: onafhankelijke ziekenfondsen, euromut gehandicaptenzorg: ambulante diensten en voorzieningen VAPH moeder van ouder wordende dochter met een handicap, weekends: mantelzorg blinde oudere persoon, doet beroep op dagcentrum rvt en gezinshelpster partner van vrouw met Alzheimer, mantelzorg
divers divers
WestVlaanderen WestVlaanderen WestVlaanderen WestVlaanderen OostVlaanderen
divers
Limburg VlaamsBrabant WestVlaanderen WestVlaanderen
motorische handicap
Limburg
handicap divers
Limburg VlaamsBrabant
handicap
Vlaanderen
verstandelijke handicap visuele handicap/zwakbegaafd
Limburg WestVlaanderen VlaamsBrabant
divers divers
vroegdementie
154
Hogeschool-Universiteit Brussel Deelnemers focusgroepen – onderzoek „levenskwaliteit ouder wordende personen met een handicap
Josee Naets
ervaringsdeskundige
Julien Andries
ervaringsdeskundige
Jose Terras
ervaringsdeskundige
Marcel Beirnaert
ervaringsdeskundige
Erna Vandevyvere
ervaringsdeskundige
Wivina Demeester
ervaringsdeskundige
Maria Vanhex
ervaringsdeskundige
partner van man met herseninfarct, mantelzorg vader van ouder wordende dochter met een handicap, weekends: mantelzorg, professionele ervaringen gehandicaptenzorg partner van oudere vrouw met dementie, mantelzorg oudere persoon met een auditieve handicap (slechthorend), woont zelfstandig met zijn vrouw (Erna) oudere persoon met een auditieve handicap (doof), woont zelfstandig met man, doet vrijwilligerswerk in rusthuis oudere persoon met een motorische handicap die in een tehuis niet-werkenden woont oudere persoon met een motorische handicap die zelfstandig woont met PAB
NAH
VlaamsBrabant
vroegdementie
OostVlaanderen OostVlaanderen
auditieve handicap
OostVlaanderen
auditieve handicap
OostVlaanderen
motorische handicap
WestVlaanderen
motorische handicap
Limburg
verstandelijke handicap
155
Hogeschool-Universiteit Brussel Staalkaart beleidsopties
Bijlage 5 : resultaat focusgroepen : staalkaart beleidsopties
Methodologie: De opnames van de vier focusgroepen werden eerst omgezet in letterlijke transcripties. Voor de analyses van de focusgroepen hebben we gebruik gemaakt van Nvivo om de transcripties te coderen. In functie van de onderzoeksvragen 1, 2 en 4 werd volgend analyseschema opgesteld: Algemeen:
good practice
voorwaarden
opvangvorm
voorwaarden
deskundige probleem/uitdaging Concreet: Achtergrondvariabelen ervaringsdeskundige partner ouder oudere persoon met een handicap praktijkdeskundige gehandicaptenzorg ouderenzorg/thuiszorg Huidige problemen
ouderenzorg gehandicaptenzorg thuiszorg/mantelzorg algemeen
Meest geschikte/wenselijke ondersteuning- en opvangvormen
specifiek over de aard/ernst van de handicap specifiek over de leefsituatie argumenten voor ouderenzorg argumenten voor gehandicaptenzorg argumenten voor samenwerking inclusieve zorg
Good practices
samenwerking specialisatie ouderenzorg specialisatie gehandicaptenzorg algemeen
Randvoorwaarden en kritische succesfactoren
156
Hogeschool-Universiteit Brussel Staalkaart beleidsopties
op macroniveau (niveau van provincies en Vlaanderen) op mesoniveau (niveau van regio‟s) op microniveau (niveau van voorzieningen) Ruwe resultaten: Een deel van de resultaten van de focusgroepen wordt opgenomen in de situatieschets van Vlaanderen, namelijk de huidige problemen die worden aangegeven binnen de opvang voor deze doelgroep en de good practices. Wat betreft de wenselijke opvangvorm en de daarmee gepaard gaande randvoorwaarden en kritische succesfactoren, kunnen we al enkele grote lijnen aangeven. Tijdens de focusgroepen werd eerst een algemene bespreking gedaan over het thema, vervolgens werd ingegaan op doelgroepspecifieke vignetten. De vignetten varieerden volgens de aard van de handicap en de leefsituatie. Ook werden telkens andere factoren bevraagd via deelvragen, zoals financiële situatie, sociaal netwerk, leeftijd, zorgzwaarte en participatiegraad. Binnen de algemene bespreking was de kwaliteit van leven van de oudere persoon met een handicap een doorslaggevende factor die vermeld werd om de keuze voor een bepaalde opvangvorm te argumenten. Ongeacht de sector waarmee men ervaring heeft of het soort deskundigheid dat men heeft, wordt aangehaald dat kwaliteit van zorg niet voldoende is om van een wenselijke opvangvorm te kunnen spreken. Het vermelden van kwaliteit van leven wordt verbonden met verschillende zorgvormen binnen verschillende sectoren. Wanneer we dus nagaan welke factoren bepalend zijn om te kiezen voor een bepaalde opvangvorm, kunnen we ook zicht krijgen welke factoren als bepalend gezien worden voor de kwaliteit van leven, waarmee we een antwoord krijgen op onze onderzoeksvraag. Bij het overlopen van de vignetten werd bevestigd dat zowel de aard van de handicap en de leefsituatie twee bepalende factoren zijn in de keuze voor een bepaalde zorgvorm op oudere leeftijd. Hierbij werd wel expliciet de link gelegd tussen deze factoren en een wenselijke opvangvorm soort opvangvorm (zie verder), maar daarbij werd wel de kanttekening gemaakt dat men geen voorstander is van “hokjesdenken”. Deze factoren kunnen een aanwijzing zijn voor een bepaalde wenselijke opvangvorm, maar dit mag echter geen verplichte opvangvorm worden omwille van een bepaalde handicap of leefsituatie. Andere opvangvormen moeten ook nog mogelijk zijn indien deze meer opportuun zijn bijvoorbeeld in functie van kwaliteit van leven. De factoren aangehaald in de deelvragen bleken doorgaans minder doorslaggevend te zijn in het kiezen voor een opvangvorm. Alleen het sociaal netwerk was een factor die veelvuldig aangehaald werd als kritische succesfactor bij de opvang binnen woonzorgvoorzieningen en mantelzorg.
Materiaal voor vragenlijst: Uit de focusgroepen kunnen we verschillende beleidsvoorstellen halen over de opvang en ondersteuning van oudere personen met een handicap. Daarbij maken we een onderscheid tussen algemene opties en doelgroepspecifieke opties, waar we kunnen ingaan op de bovengenoemde factoren aard en ernst van de handicap en leefsituatie. Bij
157
Hogeschool-Universiteit Brussel Staalkaart beleidsopties
elk voorstel worden ook de vernoemde randvoorwaarden en kritische succesfactoren vermeld. Algemene beleidsopties Voorstel: Samenwerking tussen gehandicaptenzorg en woonzorg: samenwerken voor dagbesteding, trajectbegeleiding vanuit gehandicaptenzorg in woonzorg, oproepbare ondersteuning voor meerdere doelgroepen, knowhow uitwisselen. Randvoorwaarden/kritische factoren: - Staatshervorming nodig op dit vlak: ouderenzorg binnen ministerie van welzijn, volksgezondheid en gezin, RIZIV naar Vlaanderen - Regelgeving VAPH-VAZG-RIZIV afstemmen - Coördineren van overleg op provinciaal niveau - Organiseren van overleg op regionaal niveau - Sectoren moeten tijd nemen om elkaar te leren kennen - Faciliteren van samenwerking: financiële stimulans, afstemmen regelgeving - Middelen voor trajectbegeleiding - Trajectbegeleiding vanuit zelfstandige woonvormen gehandicaptenzorg - Experimenteerruimten nodig, los van regelgeving (confer Nederland) - Aanpassen wet van de privacy in functie van multidisciplinaire samenwerking - Pro‟s en contra‟s van bestaande initiatieven in kaart brengen - Expertisecentra om knowhow uit te wisselen, personeel te ondersteunen - Laagdrempelige initiatieven als vertrekpunt voor samenwerking - Informele aspecten van samenwerking zijn ook belangrijk - Zelfstandige woonvormen uit gehandicaptensector en thuiszorgdiensten moeten elkaar meer vinden - Combinatie moet mogelijk zijn: dagaanbod in gehandicaptenzorg, zorg in ouderenzorg - Afstappen van dagprijzen Voorstel: Specialisatie gehandicaptenzorg: meer verpleegkundige zorg aanwezig laten zijn in gehandicaptenzorg, aparte leefgroepen, palliatieve zorgen. Randvoorwaarden/kritische factoren: - Meer openheid voor het stellen van verpleegkundige handelingen door opvoeders - Uitbreiden bevoegdheden ADL-assistent - Meer verpleegkundigen in gehandicaptenzorg: gelijke verloning nodig voor verpleegkundigen in gehandicaptenzorg en ouderenzorg - Opleiding voor opvoeders die ook vertaalslag maakt naar zorgkundige - Middelen voor infrastructuur-aanpassing, bijscholingen personeel, gebruik technologieën, uitbreiding personeel - Veranderen van erkenning binnen gehandicaptensector moet sneller kunnen gaan - Grootschaligheid als voorwaarde om te differentiëren en aan te passen aan de zorgvraag - Homogeniseren van leefgroepen - Palliatieve vorming is noodzakelijk Voorstel: Specialisatie ouderenzorg: kwaliteit van zorg verbeteren, zodat verschil tussen ouderenzorg en gehandicaptenzorg minder groot is. 158
Hogeschool-Universiteit Brussel Staalkaart beleidsopties
Randvoorwaarde/kritische factoren - Maatschappelijk debat omwille van beperkte middelen: welke kwaliteit van zorg moet gegarandeerd worden voor iedereen? Welke doelgroep kan een voordeel krijgen? - Prioriteitenlijst creëren via multidisciplinair overleg. - Chronische zorg binnen zelfde overheid reguleren: tegengaan grote verschillen in zorg - Financiering niet laten afhangen van soort voorziening waarin men zit. - Harmonisering tussen personeelsbestand van ouderenzorg en gehandicaptenzorg: opvoeders in ouderenzorg - Openstaan voor gemengde doelgroep: programmatienormen semi-residentiële en ambulante zorgvormen aanpassen - Veranderen van medisch naar agogisch model: ruimer gaan dan enkel verzorging - financieel ook kwaliteit van leven kunnen behouden (bijvoorbeeld evenveel gegarandeerd minimum inkomen als in gehandicaptenzorg) Voorstel: Opvang nodig voor knelpuntdossiers die momenteel tussen verschillende sectoren vallen: jongdementie, personen met een (licht) mentale handicap en gedragsproblemen, personen met een handicap met psychiatrische stoornissen, NAH… Randvoorwaarden/kritische factoren: - leeftijdscriterium gehandicaptenzorg discrimineert sommige leeftijdsgroepen - persoonsvolgende budgetten - hokjesdenken verlaten Voorstel: Ondersteunen van mantelzorg: ambulante zorg meer continu maken, betere informatiepunten, zorgcheques. Randvoorwaarden/kritische factoren: - oproepbare hulp - sociale netwerken ontwikkelen voor gedeelde zorg - investeren in vrijwilligerswerking - administratie voor mantelzorgers vereenvoudigen - dienstencheques verruimen naar zorg toe - drempel naar thuiszorg verlagen: betaalbaar maken voor iedereen - dienst voor crisisopvang - rekening houden met ouder wordend netwerk in samenwerking met professionele diensten (bijvoorbeeld mobiliteit) Doelgroepspecifieke opties Voorstel: Personen met een handicap met dementie horen thuis in ouderenzorg, omwille van expertise in ouderenzorg. Randvoorwaarden/kritische factoren: - Met ondersteuning vanuit gehandicaptenzorg - Niet noodzakelijk voor elke vorm van dementie Voorstel: 159
Hogeschool-Universiteit Brussel Staalkaart beleidsopties
Personen met een lichte of matige beperking die in zelfstandige woonvormen verblijven, dienen bij ouderdomsproblemen beroep te doen op thuiszorg en ouderenzorg, niet op gehandicaptenzorg. Randvoorwaarden/kritische factoren: - ondersteuning/trajectbegeleiding vanuit dienst gehandicaptenzorg - kwaliteit van zorg verbeteren in ouderenzorg - dagaanbod moet nog mogelijk zijn - opnamebeleid ouderenzorg (scoren niet hoog op Katz-schaal) Voorstel: Wenselijke opvang voor personen met NAH is afhankelijk van wat de zorgvraag geworden is, voor deze doelgroep is er geen eenduidig scenario. Randvoorwaarden/kritische factoren: - indien op jongere leeftijd opvang nodig is, niet opportuun in ouderenzorg - houding van de persoon in kwestie ten opzichte van gehandicaptenzorg speelt mee - belang van mantelzorgers in keuze van regio van opvang - gedragsveranderingen bij de persoon met NAH bemoeilijkt mantelzorg als wenselijke optie - wachtlijsten verhinderen keuze Voorstel: Mensen met een meervoudig visuele handicap zouden levenslang moeten worden opgevangen binnen de gehandicaptenzorg. Randvoorwaarden/kritische factoren: - indien residentiële zorg aangewezen is of men reeds verblijft in gehandicaptenzorg - bekende omgeving zorgt voor minder oriëntatieproblemen - te specifieke problematiek voor woonzorgdiensten Voorstel: Personen met een visuele handicap zonder cognitieve problemen dienen beroep te doen op de woonzorg bij het ouder worden. Randvoorwaarden/kritische factoren: - diensten sector gehandicaptenzorg bieden ondersteuning aan de woonzorgdiensten bij opvang van deze doelgroep - aangepaste dagbesteding moet mogelijk zijn in functie van kwaliteit van leven Voorstel: Personen met een meervoudig auditieve handicap zouden levenslang moeten worden opgevangen binnen de gehandicaptenzorg. Randvoorwaarden/kritische factoren: - indien residentiële zorg aangewezen is of men reeds verblijft in gehandicaptenzorg - omkadering zorgt voor minder communicatieproblemen - te specifieke problematiek voor woonzorgdiensten Voorstel: 160
Hogeschool-Universiteit Brussel Staalkaart beleidsopties
Personen met een auditieve handicap zonder cognitieve problemen dienen beroep te doen op de woonzorg bij het ouder worden indien nodig. Randvoorwaarden/kritische factoren: - een afdeling apart voor doven te maken: sociale aspecten - infrastructuur aanpassen (bijvoorbeeld flikkerlicht ipv bel) - aangepaste dagbesteding moet mogelijk zijn in functie van kwaliteit van leven Voorstel: Wanneer personen met een handicap een ernstige vorm van autisme hebben, ernstige gedragsproblemen hebben of psychiatrische problemen, is woonzorg niet aangewezen. Randvoorwaarden/kritische factoren: - wachtlijst verhindert dit - expertise ouderenzorg binnenbrengen in gespecialiseerde zorg Voorstel: Wanneer de handicap puur fysieke problemen betreffen, is ouderenzorg aangewezen op latere leeftijd indien nodig. Randvoorwaarden/kritische factoren: - zal ook hoog scoren op de Katz-schaal, wat opname vergemakkelijkt - belangrijk om op vroege leeftijd al te werken aan het sociaal netwerk in functie van kwaliteit van leven in woonzorg - aangepaste dagbesteding moet mogelijk zijn in functie van kwaliteit van leven Voorstel: Personen met een handicap die in een nursingtehuis zitten, moeten daar levenslang kunnen ondersteund worden. Randvoorwaarden/kritische factoren: - verpleegkundige continuïteit indien nodig - middelen voor specialisatie Voorstel: Duidelijkheid nodig voor populatie tehuis-werkenden over opvangvorm bij het ouder worden. Randvoorwaarden/kritische factoren: - duidelijkheid over opnamebeleid tehuis niet-werkenden ivm leeftijdscriterium - duidelijkheid over wat grenzen zijn om in tehuis werkenden te kunnen blijven Voorstel: Het mee opgenomen worden met een familielid in ouderenzorg moet mogelijk blijven. Randvoorwaarden/kritische factoren: - bij overlijden familielid: nagaan wat de betrokkene wil Voorstel: Vlottere overgang van ambulante zorgvormen of mantelzorg naar residentiële zorgvormen. Randvoorwaarden/kritische factoren: - wachtlijsten moeten realistische weerspiegeling zijn van zorgvragen 161
Hogeschool-Universiteit Brussel Staalkaart beleidsopties
-
wachtlijsten moeten weggewerkt worden sectoroverschrijdende respijtdienst voor mensen op wachtlijst minimale dienstverlening voor mensen op wachtlijst uitbouwen
162
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Bijlage 6 : vragenlijst De vragen bestaan uit enkele stellingen en zijn telkens op dezelfde manier opgesteld (zie voorbeeldvraag hieronder). De a-vragen gaan over de wenselijkheid van de stelling (“ik verkies het realiseren van deze beleidsoptie”), de b-vragen over hun haalbaarheid (“ik vind het realistisch om deze beleidsoptie uit te voeren op lange termijn, bv. binnen 10 jaar”). U kan aanduiden in welke mate u akkoord bent met de stelling via het plaatsen van een kruisje in één van de vijf eerste hokjes. Wanneer u denkt onvoldoende expertise te hebben om te antwoorden op een stelling, dan kan u het vakje „geen mening’ aankruisen. Na elke vraag kan u ook uw opmerkingen of bedenkingen noteren. Het invullen van de vragenlijst neemt ongeveer 30 minuten in beslag. We beginnen de vragenlijst met enkele persoonlijke gegevens. Vervolgens bestaat de vragenlijst uit 9 grote vragen: -
-
de vragen 1 tot en met 5 betreffen algemene beleidsopties. Afhankelijk van hoe u de eerste stelling van elke vraag beoordeelt, kan u de daaropvolgende twee deelvragen overslaan. Er zijn twee soorten deelvragen: vragen waarin concrete voorbeelden van beleidsopties voorgesteld worden en vragen waarin voorwaarden worden voorgesteld die de beleidsoptie kunnen vergemakkelijken. de vragen 6 tot en met 8 betreffen specifieke beleidsopties. Daarbij worden zowel de mate en ernst van de handicap (vraag 6 voor gehandicaptenzorg en vraag 7 voor ouderenzorg) als de leefsituatie (vraag 8) bevraagd. vraag 9 peilt naar wat voor u persoonlijk/uw organisatie de belangrijkste beleidsopties zijn. U kan daarbij zowel opties uit de vragenlijst als andere, eigen opties aangeven.
Indien u vragen hebt of er onduidelijkheden zijn met betrekking tot de vragenlijst, kan u deze stellen via
[email protected].
Voorbeeldvraag 0.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
x
het aanpassen van bepaalde voorzieningen aan de doelgroep wenselijk specifieke vorming voor personeel wenselijk Opmerking/bedenking: 0.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is het aanpassen van bepaalde voorzieningen aan de doelgroep haalbaar
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
x
specifieke vorming voor personeel haalbaar Opmerking/bedenking:
163
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Individuele gegevens* Mijn opleiding is o Verpleegkunde (bachelor)
o Orthopedagogie(k)
o Ergotherapie
o Sociaal werk
o Psychologie
o Verpleegkunde (master)
o Pedagogie(k)
o Kinesitherapie
o Sociologie
o ………………………
De sector waarin ik werk is: o de zorg- en dienstverlening voor personen met een handicap (VAPH)
o de zorg- en dienstverlening voor oudere personen (VAZG)
o vrijwillige/professionele vertegenwoordiging van ouderen/personen met een handicap
o ………………………………………………………………………………………………
De doelgroep waarmee ik vertrouwd ben is: (meerdere antwoorden mogelijk) o personen met een verstandelijke handicap
o personen met een meervoudige handicap
o zwaar zorgbehoevende ouderen
o personen met een motorische handicap
o personen met een NAH
o ouderen met dementie
o personen met een sensoriele handicap
o hulpbehoevende ouderen
o ……………………………………
De organisatie waarin ik werk is een Thuiszorgvoorziening o dienst voor gezins- en aanvullende thuiszorg
Ouderenzorgvoorziening
Ambulante voorziening gehandicaptenzorg
(Semi-)residentiële voorziening gehandicaptenzorg
Gebruikersorganisatie
o dagverzorgingscentrum
o thuisbegeleidingsdienst
o dagcentrum
o voor ouderen
o dienst voor pleegzorg/WOP o dienst voor zelfstandig wonen
o tehuis voor kortverblijf
o voor personen met een handicap
o dienst voor thuisverpleging
o centrum voor kortverblijf
o dienst maatschappelijk werk ziekenfonds
o dienst voor beschermd wonen
o tehuis werkenden
o voor mantelzorgers
o assistentiewoningen
o lokaal dienstencentrum
o woonzorgcentrum
o dienst voor geïntegreerd wonen
o bezigheidstehuis
o dienst voor logistieke hulp o dienst voor oppashulp
o dienst voor begeleid wonen
o nursingtehuis
o regionaal dienstencentrum o dienst voor gastopvang o centrum voor herstelverblijf o Andere:……………………………………………………………………… De functie die ik binnen de organisatie heb is o o *
directielid stafmedewerker
Meerdere antwoorden per vraag zijn mogelijk.
o o
de sociale dienst teamhoofd
o o
teamlid ………………………………………………
164
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap Algemene beleidsopties: samenwerking 1.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is samenwerking tussen de gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg wenselijk 1.1.a. Wat betreft samenwerking tussen beide sectoren, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Helemaal niet akkoord
Helemaal niet akkoord
1
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
1
1
samen dagbesteding (animatie, activiteiten, dagverzorging…) organiseren wenselijk trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management wenselijk samen oproepbare hulp organiseren (vb.ADL-centrale/personenalarmsysteem) wenselijk het uitwisselen van knowhow wenselijk regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers) wenselijk het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp wenselijk het openstellen van ADL-centrales voor alle ouderen wenselijk het uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisseling (bvb. diëtist) wenselijk 1.2.a. Om samenwerking te vergemakkelijken is het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren wenselijk het regionaal/provinciaal coördineren van overleg wenselijk het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk het invoeren van persoonsgebonden budgetten los van de sector wenselijk het reguleren van de chronische zorg binnen eenzelfde overheid wenselijk het oprichten van experimenteerprojecten los van de regelgeving wenselijk een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) wenselijk het creëren van meer openheid en samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren wenselijk Opmerking/bedenking:
1. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 1.1.a. en 1.2.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
165
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Algemene beleidsopties: samenwerking 1.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is samenwerking tussen de gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg haalbaar 1.1.b. Wat betreft samenwerking tussen beide sectoren, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
2
2
2
samen dagbesteding (animatie, activiteiten, dagverzorging…) organiseren haalbaar trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management haalbaar samen oproepbare hulp organiseren (vb.ADL-centrale/personenalarmsysteem) haalbaar het uitwisselen van knowhow haalbaar regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers) haalbaar het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp haalbaar het openstellen van ADL-centrales voor iedereen haalbaar het uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisseling (bvb. diëtist) haalbaar 1.2.b. Om samenwerking te vergemakkelijken is het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren haalbaar het regionaal/provinciaal coördineren van overleg haalbaar het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar het invoeren van persoonsgebonden budgetten los van de sector haalbaar het reguleren van de chronische zorg binnen eenzelfde overheid haalbaar het oprichten van experimenteerprojecten los van de regelgeving haalbaar een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) haalbaar het creëren van meer openheid en samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren haalbaar Opmerking/bedenking:
2. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 1.1.b. en 1.2.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
166
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap Algemene beleidsopties: ondersteuning binnen gehandicaptenzorg 2.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg wenselijk 2.1.a. Wat betreft ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
3
3
3
investeren in verpleegkundige en medische zorg wenselijk differentiëren via homogene leeftijdsgroepen (jongere en oudere groepen) wenselijk het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg wenselijk de inschakeling van thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg wenselijk een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio wenselijk het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie wenselijk het toekennen van verpleegkundige bevoegdheden aan de ADL-assistent wenselijk een minder activerende begeleidingsvisie wenselijk 2.2.a. Om ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg te vergemakkelijken, is gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen wenselijk het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk schaalvergroting van voorzieningen wenselijk het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar wenselijk specifieke vorming voor het personeel wenselijk een snellere wijziging van erkenningsvorm wenselijk een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten wenselijk een maatschappelijk draagvlak voor de extra benodigde omkadering wenselijk het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep wenselijk Opmerking/bedenking:
167 3. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 2.1.a. en 2.2.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap Algemene beleidsopties: ondersteuning binnen gehandicaptenzorg 2.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg haalbaar 2.1.b. Wat betreft ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
4
4
4
investeren in verpleegkundige en medische zorg haalbaar differentiëren via homogene leeftijdsgroepen (jongere en oudere groepen) haalbaar het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg haalbaar de inschakeling van thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg haalbaar een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio haalbaar het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie haalbaar het toekennen van verpleegkundige bevoegdheden aan de ADL-assistent haalbaar een minder activerende begeleidingsvisie haalbaar 2.2.b. Om ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg te vergemakkelijken, is gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen haalbaar het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar schaalvergroting van voorzieningen haalbaar het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar haalbaar specifieke vorming voor het personeel haalbaar een snellere wijziging van erkenningsvorm haalbaar een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten haalbaar een maatschappelijk draagvlak voor de extra benodigde omkadering haalbaar het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep haalbaar Opmerking/bedenking:
168 4. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 2.1.b. en 2.2.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Algemene beleidsopties: ondersteuning binnen gewone ouderenzorg 3.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg wenselijk 3.1.a. Wat betreft ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
5
5
5
een uitgebreider dagaanbod wenselijk meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg wenselijk het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten wenselijk dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningen wenselijk dit vooral binnen ouderenvoorzieningen wenselijk trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management wenselijk 3.2.a. Om ondersteuning binnen gewone ouderenzorg te vergemakkelijken, is meer begeleidend/agogisch personeel wenselijk het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep wenselijk het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in residentiële gehandicaptenzorg wenselijk gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen wenselijk meer specifieke vorming voor het personeel wenselijk een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten wenselijk het afschaffen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor ouderenvoorzieningen wenselijk Opmerking/bedenking:
169 5. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 3.1.a. en 3.2.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Algemene beleidsopties: ondersteuning binnen gewone ouderenzorg 3.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg haalbaar 3.1.b. Wat betreft ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
6
6
6
een uitgebreider dagaanbod haalbaar meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg haalbaar het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten haalbaar dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningen haalbaar dit vooral binnen ouderenvoorzieningen haalbaar trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management haalbaar 3.2.b. Om ondersteuning binnen gewone ouderenzorg te vergemakkelijken, is meer begeleidend/agogisch personeel haalbaar het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep haalbaar het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in residentiële gehandicaptenzorg haalbaar gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen haalbaar meer specifieke vorming voor het personeel haalbaar een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten haalbaar het afschaffen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor ouderenvoorzieningen haalbaar Opmerking/bedenking:
170 6. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 3.1.b. en 3.2.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Algemene beleidsopties: ondersteuning zelf-/mantel-/pleegzorgers 4.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
7
het bieden van meer ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk 4.1.a. Wat betreft ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers, is
7
7
meer oproepbare hulp (ADL-centrale/personenalarmsysteem/zorgknooppunt) wenselijk het garanderen van crisishulp in crisissituaties wenselijk het vereenvoudigen van de administratie wenselijk het oprichten van informatiepunten wenselijk het toegankelijk maken van de thuisomgeving wenselijk het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques wenselijk het helpen uitbouwen van sociale netwerken wenselijk het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg wenselijk het beperken van de wachttijden in beide sectoren wenselijk het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg wenselijk een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) wenselijk het systematisch opvolgen van (oudere) zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk een vlotte doorstroming van ambulante naar residentiële zorg wenselijk de uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP1 wenselijk de uitbreiding van aanpasbare en/of toegankelijke woningen voor de doelgroep wenselijk Opmerking/bedenking:
1. “Wonen Onder Begeleiding” van een particulier: een ambulante variante van pleegzorg, waarbij de persoon met een handicap zelfstandig woont en ondersteuning krijgt van een niet-professionele hulpverlener. 7. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 4.1.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
171
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Algemene beleidsopties: ondersteuning zelf-/mantel-/pleegzorgers 4.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
8
het bieden van meer ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers haalbaar 4.1.b. Wat betreft ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers, is
8
8
meer oproepbare hulp (ADL-centrale/personenalarmsysteem/zorgknooppunt) haalbaar het garanderen van crisishulp in crisissituaties haalbaar het vereenvoudigen van de administratie haalbaar het oprichten van informatiepunten haalbaar het toegankelijk maken van de thuisomgeving haalbaar het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques haalbaar het helpen uitbouwen van sociale netwerken haalbaar het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg haalbaar het beperken van de wachttijden in beide sectoren haalbaar het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg haalbaar een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) haalbaar het systematisch opvolgen van (oudere) zelf-/mantel-/pleegzorgers haalbaar een vlottere doorstroming van ambulante naar residentiële zorg haalbaar de uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP2 haalbaar de uitbreiding van aanpasbare en/of toegankelijke woningen voor de doelgroep haalbaar Opmerking/bedenking:
2. “Wonen Onder Begeleiding” van een particulier: een ambulante variante van pleegzorg, waarbij de persoon met een handicap zelfstandig woont en ondersteuning krijgt van een niet-professionele hulpverlener. 8. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 4.1.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
172
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Algemene beleidsopties: middelen en ondersteuning 5.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is een herziening van de toekenning van middelen en ondersteuning wenselijk 5.1.a. Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
9
9
9
wat de persoon vraagt wenselijk een leeftijdgrens wenselijk de diagnose wenselijk een functionele graad van beperking (zorgzwaarte) wenselijk het uniformiseren van inschaling van zorg (Katz-, Bel-, Sis-schaal…) wenselijk de financiële draagkracht van de directe familie in rekening brengen wenselijk de zorgende draagkracht van de directe familie in rekening brengen wenselijk het inkomen van de persoon in rekening brengen wenselijk Opmerking/bedenking:
173 9. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 5.1.a. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Algemene beleidsopties: middelen en ondersteuning 5.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is een herziening van de toekenning van middelen en ondersteuning haalbaar 5.1.b. Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, is
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
10
10
10
wat de persoon vraagt haalbaar een leeftijdgrens haalbaar de diagnose haalbaar een functionele graad van beperking (zorgzwaarte) haalbaar het uniformiseren van inschaling van zorg (Katz-, Bel-, Sis-schaal…) haalbaar de financiële draagkracht van de directe familie in rekening brengen haalbaar de zorgende draagkracht van de directe familie in rekening brengen haalbaar het inkomen van de persoon in rekening brengen haalbaar Opmerking/bedenking:
174 10. Indien u hier een kruisje geplaatst heeft, hoeft u vraag 5.1.b. niet in te vullen: u mag de vraag doorstrepen.
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap Specifieke beleidsopties: handicap (gehandicaptenzorg) 6.a. De opvang van ouder wordenden met een
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk licht verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen11 wenselijk matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk matig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk ernstig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk niet-aangeboren hersenletsel is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk handicap en dementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk handicap en dementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk vorm van jongdementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk vorm van jongdementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk motorische handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk motorische handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk visuele handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk visuele handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk auditieve handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk auditieve handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk ernstige vorm van autisme is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijks handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk handicap en gedragsproblemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk handicap en psychische problemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk handicap en psychische problemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk Opmerking/bedenking:
11. Met de term aanpassingen worden bijvoorbeeld de beleidsopties opgesomd in deze vragenlijst bedoeld.
175
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap Specifieke beleidsopties: handicap (gehandicaptenzorg) 6.b. De opvang van ouder wordenden met een
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar licht verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar matig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar ernstig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar niet-aangeboren hersenletsel is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar handicap en dementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar handicap en dementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar vorm van jongdementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar vorm van jongdementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar motorische handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar motorische handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar visuele handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar visuele handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar auditieve handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar auditieve handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar ernstige vorm van autisme is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar handicap en gedragsproblemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar handicap en psychische problemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar handicap en psychische problemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar Opmerking/bedenking:
176
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap Specifieke beleidsopties: handicap (ouderenzorg) 7.a. De opvang van ouder wordenden met een
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk licht verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk matig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk ernstig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk niet-aangeboren hersenletsel is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk handicap en dementie is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk handicap en dementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk vorm van jongdementie is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk vorm van jongdementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk motorische handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk motorische handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk visuele handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk visuele handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk auditieve handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk auditieve handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk ernstige vorm van autisme is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk handicap en gedragsproblemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk handicap en psychische problemen is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk handicap en psychische problemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk Opmerking/bedenking:
177
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap Specifieke beleidsopties: handicap (ouderenzorg) 7.b. De opvang van ouder wordenden met een
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar licht verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar matig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar ernstig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar niet-aangeboren hersenletsel is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar handicap en dementie is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar handicap en dementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar vorm van jongdementie is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar vorm van jongdementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar motorische handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar motorische handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar visuele handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar visuele handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar auditieve handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar auditieve handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar ernstige vorm van autisme is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar handicap en gedragsproblemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar handicap en psychische problemen is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar handicap en psychische problemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar Opmerking/bedenking:
178
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap Specifieke beleidsopties: leefsituatie3 8.a. Het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg is wenselijk thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg mits aanpassingen is wenselijk thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg is wenselijk thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg mits aanpassingen is wenselijk zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum is wenselijk zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) is wenselijk zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) mits aanpassingen is wenselijk tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum is wenselijk tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden is wenselijk tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden mits aanpassingen is wenselijk tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum is wenselijk tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk Opmerking/bedenking:
3. Een woonzorgcentrum is de nieuwe term voor een rust- of verzorgingstehuis. Een tehuis voor werkenden is een voorziening voor personen met een verstandelijke of motorische handicap die overdag gaan werken in het normale economische circuit of in een beschutte werkplaats, maar die 's avonds en in het weekend ondersteuning nodig hebben. Een tehuis voor niet-werkenden is een voorziening voor personen met een ernstige handicap die niet beschikken over arbeidsvaardigheden. 179
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap Specifieke beleidsopties: leefsituatie4 8.b. Het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van
Helemaal niet akkoord
Eerder niet akkoord
Neutrale houding
Eerder akkoord
Helemaal akkoord
Geen mening
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg is haalbaar thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg mits aanpassingen is haalbaar thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg is haalbaar thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg mits aanpassingen is haalbaar zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum is haalbaar zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) is haalbaar zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) mits aanpassingen is haalbaar tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum is haalbaar tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden is haalbaar tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden mits aanpassingen is haalbaar tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum is haalbaar tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar Opmerking/bedenking:
4.
Een woonzorgcentrum is de nieuwe term voor een rust of verzorgingstehuis. Een tehuis werkenden is een voorziening voor personen met een verstandelijke of motorische handicap die overdag gaan werken in het normale economische circuit of in een beschutte werkplaats, maar die 's avonds en in het weekend ondersteuning nodig hebben. Een tehuis niet-werkenden is een voorziening voor personen met een ernstige handicap die niet beschikken over arbeidsvaardigheden. 180
Vragenlijst ouder wordende personen met een handicap
Belangrijkste beleidsopties 9. Welke zijn voor u de drie belangrijkste beleidsopties voor de doelgroep? (eigen prioriteiten en/of zaken uit de vragenlijst) 1)
2)
3)
181
Bedenkingen /opmerkingen /aanvullingen Indien u nog iets wenst toe te voegen, kan dit hier:
Bedankt voor uw medewerking!
182
Bijlage 7 : cijfers beschrijvende analyse 1.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is samenwerking tussen de gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg wenselijk 1.1.a. Wat betreft samenwerking tussen beide sectoren, is samen dagbesteding (animatie, activiteiten, dagverzorging…) organiseren wenselijk
Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 3 0,6 % (1) 1,8% (3) 5,9% (10) 34,1% (58) 52,9% (90)4 Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 2,4% (4) 8,8% (15) 17,6% (30) 45,3% (77) 20,0% (34)
Geen mening 1,2% (2) Geen mening 1,8% (3)
Blanco 3,5% (6)
0,6% (1)
Overgeslaan5 3,5% (6)
Blanco
0% (0)
5,3% (9)
17,6% (30) 36,5% (62) 30,0% (51)
5,3% (9)
1,8% (3)
3,5% (6)
0,6% (1)
8,8% (15)
15,9% (27) 38,8% (66) 28,2% (48)
2,9% (5)
1,2% (2)
3,5% (6)
0% (0)
0,6% (1)
4,7% (8) 23,5% (40) 66,5% (113)
0% (0)
1,2% (2)
3,5% (6)
regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers) wenselijk
0,6% (1)
3,5% (6)
12,9% (22) 34,7% (59) 42,4% (72)
1,8% (3)
0,6% (1)
3,5% (6)
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp wenselijk
0,6% (1)
5,9% (10)
19,4% (33) 28,2% (48) 37,1% (63)
4,1% (7)
1,2% (2)
3,5% (6)
het openstellen van ADL-centrales voor alle ouderen wenselijk
1,2% (2)
7,2% (12)
15,9% (27) 31,8% (54) 31,2% (53)
9,0% (15)
0,6% (1)
3,5% (6)
1,2% (2) 0,9% (1) 12,4% (21) 37,6% (64) 41,8% (71) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 0% (0) 2,9% (5) 11,8% (20) 34,7% (59) 42,9% (73)
2,4% (4) Geen mening 3,5% (6)
0,6% (1)
0,6% (1)
3,5% (6) Overgeslaan 3,5% (6)
18,8% (32) 37,6% (64) 31,8% (54)
2,9% (5)
0,6% (1)
3,5% (6)
4,7% (8) 27,1% (46) 62,9% (107)
0,6% (1)
0,6% (1)
3,5% (6)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management wenselijk samen oproepbare hulp organiseren (ADL-centrale/personenalarmsysteem) wenselijk het uitwisselen van knowhow wenselijk
het uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisseling (bvb. diëtist) wenselijk 1.2.a. Om samenwerking te vergemakkelijken is het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren wenselijk
Blanco
het regionaal/provinciaal coördineren van overleg wenselijk
1,2% (2)
3,5% (6)
het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk
0,6% (1)
0% (0)
het invoeren van persoonsgebonden budgetten los van de sector wenselijk
0% (0)
2,9% (5)
30,6% (52) 21,8% (37) 34,1% (58)
5,3% (9)
1,8% (3)
3,5% (6)
het reguleren van de chronische zorg binnen eenzelfde overheid wenselijk
0% (0)
3,5% (6)
16,5% (28) 34,1% (58) 37,1% (63)
4,7% (8)
0,6% (1)
3,5% (6)
het oprichten van experimenteerprojecten los van de regelgeving wenselijk
1,8% (3)
2,9% (5)
22,9% (39) 37,1% (63) 28,2% (48)
2,4% (4)
1,2% (2)
3,5% (6)
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) wenselijk
0% (0)
1,8% (3)
13,5% (23) 35,9% (61) 42,9% (73)
1,8% (3)
0,6% (1)
3,5% (6)
creëren van meer openheid/samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren wenselijk
0% (0)
0,6% (1)
9,4% (16) 38,2% (65) 47,1% (80)
0,6% (1)
0,6% (1)
3,5% (6)
3
De cijfers tussen haakjes zijn de absolute aantallen. De percentages zijn berekend op basis van rijtotalen. De modus (= waarde van de variabele met de hoogste frequentie) is in groen aangeduid. 5 Wie op de algemene vraag ”helemaal niet akkoord”, “eerder niet akkoord” of “geen mening” had ingevuld, mocht de deelvragen overslaan. 4
183
1.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is samenwerking tussen de gehandicaptenzorg en gewone ouderenzorg haalbaar 1.1.b. Wat betreft samenwerking tussen beide sectoren, is samen dagbesteding (animatie, activiteiten, dagverzorging…) organiseren haalbaar
Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 0,6% (1) 6,5% (11) 14,7% (25) 42,4% (72) 25,9% (44) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 2,9% (5) 5,3% (9) 20,0% (34) 38,8% (66) 17,6% (30)
Geen mening 2,4% (4)
Blanco 7,6% (13)
Geen mening 2,9% (5)
2,9% (5)
Overgeslaan 9,4% (16)
Blanco
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management haalbaar
1,2% (2)
7,1% (12)
21,2% (36) 31,2% (53) 18,8% (32)
8,2% (14)
2,9% (5)
9,4% (16)
samen oproepbare hulp organiseren (vb.ADL-centrale/personenalarmsysteem) haalbaar
0,6% (1)
6,5% (11)
22,9% (39) 35,3% (60) 17,1% (29)
5,3% (9)
2,9% (5)
9,4% (16)
het uitwisselen van knowhow haalbaar
0,6% (1)
0% (0)
7,6% (13) 37,1% (63) 41,8% (71)
1,2% (2)
2,9% (5)
8,8% (15)
0% (0)
2,4% (4)
16,5% (28) 37,1% (63) 26,5% (45)
4,7% (8)
3,5% (6)
9,4% (16)
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp haalbaar
0,6% (1)
7,6% (13)
22,9% (39) 31,2% (53) 16,5% (28)
8,2% (14)
3,5% (6)
9,4% (16)
het openstellen van ADL-centrales voor iedereen haalbaar
0,6% (1)
8,2% (14)
20,0% (34) 28,8% (49) 18,2% (31) 11,8% (20) 2,9% (5)
9,4% (16)
regionaal overleg (bijvoorbeeld over knelpuntdossiers) haalbaar
het uitbouwen van sectoroverschrijdende functie-uitwisseling (bvb. diëtist) haalbaar 1.2.b. Om samenwerking te vergemakkelijken is het afstemmen van de regelgeving tussen beide sectoren haalbaar
1,8% (3) 2,4% (4) 20,0% (34) 35,9% (61) 25,3% (43) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 0% (0) 7,6% (13) 25,3% (43) 28,8% (49) 18,8% (32)
2,4% (4) Geen mening 7,1% (12)
2,9% (5)
2,9% (5)
9,4% (16) Overgeslaan 9,4% (16)
Blanco
het regionaal/provinciaal coördineren van overleg haalbaar
1,2% (2)
4,7% (8)
22,4% (38) 31,8% (54) 23,5% (40)
3,5% (6)
3,5% (6)
9,4% (16)
het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar
1,8% (3)
9,4% (16)
27,1% (46) 22,9% (39) 20,0% (34)
5,9% (10)
3,5% (6)
9,4% (16)
het invoeren van persoonsgebonden budgetten los van de sector haalbaar
1,8% (3)
9,4% (16)
34,1% (58) 18,2% (31) 12,9% (22) 10,0% (17) 4,1% (7)
9,4% (16)
het reguleren van de chronische zorg binnen eenzelfde overheid haalbaar
0,6% (1)
5,3% (9)
29,4% (50) 25,3% (43) 19,4% (33)
7,6% (13)
2,9% (5)
9,4% (16)
het oprichten van experimenteerprojecten los van de regelgeving haalbaar
1,8% (3)
3,5% (6)
25,9% (44) 32,4% (55) 15,9% (27)
8,2% (14)
3,5% (6
8,8% (15)
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) haalbaar
0,6% (1)
1,2% (2)
22,4% (38) 33,5% (57) 27,6% (47)
2,4% (4)
2,9% (5)
9,4% (16)
creëren van meer openheid/samenwerkingsvaardigheden tussen sectoren haalbaar
0% (0)
1,2% (2)
21,2% (36) 35,9% (61) 26,5% (45)
2,9% (5)
2,9% (5)
9,4% (16)
184
2.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg wenselijk 2.1.a. Wat betreft ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg, is investeren in verpleegkundige en medische zorg wenselijk
Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 0% (0) 2,4% (4) Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 0% (0) 2,4% (4)
Neutrale Eerder Helemaal houding akkoord akkoord 3,5% (6) 29,4% (50) 52,4% (89) Neutrale Eerder Helemaal houding akkoord akkoord 4,7% (8) 27,6% (47) 51,2% (87)
Geen mening 4,1% (7) Geen mening 1,8% (3)
12,9% (22) 16,5% (28) 31,8% (54) 23,5% (40)
Blanco 8,2% (14)
5,3% (9)
Overgeslaan 7,1% (12)
2,4% (4)
4,7% (8)
7,1% (12)
Blanco
differentiëren via homogene leeftijdsgroepen (jongere en oudere groepen) wenselijk
1,2% (2)
het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg wenselijk
0,6% (1)
4,7% (8)
7,1% (12) 25,9% (44) 47,6% (81)
2,4% (4)
4,7% (8)
7,1% (12)
de inschakeling van thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg wenselijk
1,2% (2)
4,1% (7)
8,8% (15) 21,2% (36) 50,0% (85)
2,9% (5)
4,7% (8)
7,1% (12)
een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio wenselijk
2,4% (4)
11,8% (20) 20,6% (35) 24,7% (42) 22,9% (39)
5,9% (10)
4,7% (8)
7,1% (12)
2,4% (4)
4,7% (8)
7,1% (12)
11,2% (19) 14,7% (25) 21,2% (36) 27,1% (46) 12,4% (21) 5,3% (9)
7,1% (12)
het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie wenselijk het toekennen van verpleegkundige bevoegdheden aan de ADL-assistent wenselijk een minder activerende begeleidingsvisie wenselijk 2.2.a. Om ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg te vergemakkelijken, is gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen wenselijk het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk
0% (0) 1,2% (2)
3,5% (6)
5,3% (9) 31,2% (53) 45,9% (78)
2,9% (5) 12,4% (21) 22,4% (38) 24,7% (42) 15,9% (27) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 0% (0) 1,8% (3) 15,9% (27) 20,6% (35) 44,1% (75) 0% (0)
0% (0)
9,4% (16) Geen mening 5,9% (10)
5,3% (9)
4,7% (8)
7,1% (12) Overgeslaan 7,1% (12)
4,1% (7) 28,2% (48) 54,7% (93)
0,6% (1)
5,3% (9)
7,1% (12)
Blanco
schaalvergroting van voorzieningen wenselijk
4,7% (8)
18,8% (32) 24,7% (42) 21,2% (36) 14,7% (25)
4,1% (7)
4,7% (8)
7,1% (12)
het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar wenselijk
1,8% (3)
7,1% (12)
15,9% (27) 24,7% (42) 34,1% (58)
4,7% (8)
4,7% (8)
7,1% (12)
specifieke vorming voor het personeel wenselijk
0% (0)
0% (0)
1,2% (2) 27,6% (47) 58,2% (99)
1,2% (2)
4,7% (8)
7,1% (12)
een snellere wijziging van erkenningsvorm wenselijk
0% (0)
1,2% (2)
11,8% (20) 22,9% (39) 44,1% (75)
7,6% (13)
5,3% (9)
7,1% (12)
0,6% (1)
1,8% (3)
7,6% (13) 35,3% (60) 42,4% (72)
0,6% (1)
4,7% (8)
7,1% (12)
een maatschappelijk draagvlak voor de extra benodigde omkadering wenselijk
0% (0)
0,6% (1)
4,1% (7) 34,7% (59) 45,3% (77)
2,4% (4)
5,9% (10) 7,1% (12)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep wenselijk
0% (0)
0,6% (1)
5,3% (9) 23,5% (40) 54,7% (93)
3,5% (6)
5,3% (9)
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten wenselijk
7,1% (12)
185
2.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg haalbaar 2.1.b. Wat betreft ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg, is investeren in verpleegkundige en medische zorg haalbaar differentiëren via homogene leeftijdsgroepen (jongere en oudere groepen) haalbaar
Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal Geen Blanco akkoord akkoord houding akkoord akkoord mening 0% (0) 4,1% (7) 11,2% (19) 33,5% (57) 25,9% (44) 10,6% (18) 14,7% (25) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal Geen OverBlanco akkoord akkoord houding akkoord akkoord mening geslaan 3,5% (6) 14,7% (25) 34,7% (59) 19,4% (33) 2,4% (4) 10,0% (17) 15,3% (26) 0% (0) 0% (0)
5,9% (10)
20,0% (34) 28,8% (49) 14,7% (25)
4,7% (8) 10,0% (17) 15,3% (26)
het uitbouwen van eigen expertise in palliatieve zorg haalbaar
1,2% (2)
2,4% (4)
11,8% (20) 29,4% (50) 27,6% (47)
1,8% (3) 10,6% (18) 15,3% (26)
de inschakeling van thuisverpleging in de residentiële gehandicaptenzorg haalbaar
1,2% (2)
4,1% (7)
12,9% (22) 24,7% (42) 28,2% (48)
3,5% (6) 10,0% (17) 15,3% (26)
een specifieke setting voor de doelgroep binnen de regio haalbaar
0% (0)
9,4% (16)
26,5% (45) 21,8% (37)
8,8% (15)
7,1% (12) 11,2% (19) 15,3% (26)
het ontwikkelen van eigen expertise rond dementie haalbaar
0% (0)
2,9% (5)
11,2% (19) 28,2% (48) 29,4% (50)
2,4% (4) 10,6% (18) 15,3% (26)
0,6% (1)
7,1% (12)
20,0% (34) 22,4% (38) 11,8% (20) 12,4% (21) 10,6% (18) 15,3% (26)
het toekennen van verpleegkundige bevoegdheden aan de ADL-assistent haalbaar een minder activerende begeleidingsvisie haalbaar 2.2.b. Om ondersteuning binnen de gehandicaptenzorg te vergemakkelijken, is gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen haalbaar het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar
0% (0) 2,9% (5) 22,9% (39) 21,2% (36) 18,8% (32) 7,6% (13) 11,2% (19) 15,3% (26) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal Geen OverBlanco akkoord akkoord houding akkoord akkoord mening geslaan 0,6% (1) 5,3% (9) 24,1% (41) 16,5% (28) 18,2% (31) 10,0% (17) 10,0% (17) 15,3% (26) 0% (0)
8,2% (14)
20,6% (35) 21,8% (37) 17,6% (30)
schaalvergroting van voorzieningen haalbaar
3,5% (6)
13,5% (23) 22,9% (39) 18,8% (32)
het afschaffen van de inschrijvingsgrens van 65 jaar haalbaar
1,2% (2)
specifieke vorming voor het personeel haalbaar
5,9% (10) 10,6% (18) 15,3% (26)
7,1% (12)
7,1% (12) 11,8% (20) 15,3% (26)
6,5% (11)
23,5% (40) 18,2% (31) 20,0% (34)
4,1% (7) 11,2% (19) 15,3% (26)
0% (0)
0,6% (1)
5,9% (10) 30,0% (51) 34,7% (59)
1,8% (3) 11,8% (20) 15,3% (26)
een snellere wijziging van erkenningsvorm haalbaar
0% (0)
7,6% (13)
20,6% (35) 24,1% (41) 17,6% (30)
3,5% (6) 11,2% (19) 15,3% (26)
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten haalbaar
0% (0)
2,9% (5)
18,2% (31) 29,4% (50) 20,6% (35)
2,9% (5) 10,6% (18) 15,3% (26)
een maatschappelijk draagvlak voor de extra benodigde omkadering haalbaar
0% (0)
2,9% (5)
25,9% (44) 26,5% (45) 15,3% (26)
3,5% (6) 10,6% (18) 15,3% (26)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep haalbaar
0% (0)
7,1% (12)
22,4% (38) 26,5% (45) 14,7% (25)
3,5% (6) 10,6% (18) 15,3% (26)
186
3.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg wenselijk 3.1.a. Wat betreft ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg, is een uitgebreider dagaanbod wenselijk
Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 3,5% (6) 10,0% (17) Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 0% (0) 1,2% (2)
Neutrale Eerder Helemaal houding akkoord akkoord 5,3% (9) 27,6% (47) 34,7% (59) Neutrale Eerder Helemaal houding akkoord akkoord 9,4% (16) 28,8% (49) 30,0% (51)
Geen Blanco mening 2,4% (4) 16,5% (28) Geen OverBlanco mening geslaan 4,1% (7) 11,2% (19) 15,3% (26) 1,2% (2) 10,6% (18) 15,3% (26)
meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg wenselijk
0% (0)
0,6% (1)
4,1% (7) 27,1% (46) 41,2% (70)
het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten wenselijk
0% (0)
1,2% (2)
5,9% (10) 27,1% (46) 40,0% (68)
dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningen wenselijk
0% (0)
3,5% (6)
15,3% (26) 28,8% (49) 24,7% (40)
dit vooral binnen ouderenvoorzieningen wenselijk
0% (0)
2,9% (5)
14,7% (25) 28,2% (48) 27,1% (46)
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management wenselijk 3.2.a. Om ondersteuning binnen gewone ouderenzorg te vergemakkelijken, is meer begeleidend/agogisch personeel wenselijk
0% (0) 2,9% (5) 17,6% (30) 26,5% (45) 20,6% (35) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 0% (0) 1,2% (2) 7,1% (12) 27,6% (47) 37,6% (64)
0% (0)
10,6% (18) 15,3% (26)
1,2% (2) 11,2% (19) 15,3% (26) 0% (0)
11,8% (20) 15,3% (26)
5,3% (9) 11,8% (20) 15,3% (26) Geen OverBlanco mening geslaan 1,2% (2) 10,6% (18) 14,7% (25)
het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep wenselijk
0% (0)
1,2% (2)
7,6% (13) 25,3% (43) 39,4% (67)
het beschikbaar stellen van extra middelen wenselijk
0% (0)
1,2% (2)
3,5% (6) 28,2% (48) 41,2% (70)
hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in residentiële gehandicaptenzorg wenselijk
0% (0)
3,5% (6)
20,6% (35) 16,5% (28) 27,1% (46)
6,5% (11) 11,2% (19) 14,7% (25)
0,6% (1)
1,2% (2)
10,0% (17) 21,2% (36) 37,6% (64)
4,1% (7) 10,6% (18) 14,7% (25)
meer specifieke vorming voor het personeel wenselijk
0% (0)
0,6% (1)
2,4% (4) 24,7% (40) 46,5% (79)
0,6% (1) 10,6% (18) 14,7% (25)
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten wenselijk
0% (0)
1,2% (2)
6,5% (11) 25,9% (44) 40,6% (69)
0,6% (1) 10,6% (18) 14,7% (25)
1,8% (3)
2,9% (5)
12,4% (21) 22,4% (38) 32,4% (55)
2,9% (5) 10,6% (18) 14,7% (25)
gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen wenselijk
het afschaffen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor ouderenvoorzieningen wenselijk
1,2% (2) 10,6% (18) 14,7% (25) 0% (0)
11,2% (19) 14,7% (25)
187
3.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg haalbaar 3.1.b. Wat betreft ondersteuning binnen de gewone ouderenzorg, is een uitgebreider dagaanbod haalbaar meer aangepaste begeleiding naast het aanbieden van zorg haalbaar
Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 0,6% (1) 12,4% (21) 17,1% (29) 28,2% (48) 14,1% (24) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 1,2% (2) 4,1% (7) 18,8% (32) 22,9% (39) 13,5% (23)
Geen Blanco mening 7,6% (13) 20,0% (34) Geen OverBlanco mening geslaan 5,9% (10) 12,9% (22) 20,6% (35)
1,2% (2)
4,7% (8)
14,7% (25) 27,6% (47) 14,7% (25)
3,5% (6) 12,9% (22) 20,6% (35)
0% (0)
2,9% (5)
11,8% (20) 31,2% (53) 18,2% (31)
2,4% (4) 12,9% (22) 20,6% (35)
dit vooral binnen thuiszorgvoorzieningen haalbaar
0,6% (1)
4,7% (8)
20,6% (35) 22,4% (38)
9,4% (16)
8,2% (14) 13,5% (23) 20,6% (35)
dit vooral binnen ouderenvoorzieningen haalbaar
0% (0)
3,5% (6)
18,2% (31) 24,7% (40) 12,4% (21)
7,1% (12) 13,5% (23) 20,6% (35)
0% (0) 3,5% (6) 24,7% (40) 17,1% (29) 9,4% (16) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 0,6% (1) 4,1% (7) 14,7% (25) 28,2% (48) 13,5% (23)
9,4% (16) 15,3% (26) 20,6% (35) Geen OverBlanco mening geslaan 3,5% (6) 14,7% (25) 20,6% (35)
het ontwikkelen van eigen expertise rond zorg voor gehandicapten haalbaar
trajectbegeleiding en/of geïntegreerd case-management haalbaar 3.2.b. Om ondersteuning binnen gewone ouderenzorg te vergemakkelijken, is meer begeleidend/agogisch personeel haalbaar het creëren van extra plaatsen voor de doelgroep haalbaar
0,6% (1)
4,7% (8)
19,4% (33) 22,4% (38) 14,1% (24)
4,1% (7) 14,1% (24) 20,6% (35)
het beschikbaar stellen van extra middelen haalbaar
0,6% (1)
4,1% (7)
20,0% (34) 22,9% (39) 11,8% (20)
5,9% (10) 14,1% (24) 20,6% (35)
0% (0)
3,5% (6)
31,2% (53) 12,4% (21)
5,9% (10)
11,8% (20) 14,7% (25) 20,6% (35)
0,6% (1)
1,8% (3)
24,7% (40) 15,3% (26) 15,9% (27)
6,5% (11) 14,7% (25) 20,6% (35)
meer specifieke vorming voor het personeel haalbaar
0% (0)
0,6% (1)
9,4% (16) 30,0% (51) 21,8% (37)
3,5% (6) 14,1% (24) 20,6% (35)
een opleiding met zowel verpleeg- als begeleidkundige aspecten haalbaar
0% (0)
0,6% (1)
16,5% (28) 24,7% (40) 18,2% (31)
5,3% (9) 14,1% (24) 20,6% (35)
1,8% (3)
2,9% (5)
21,2% (36) 17,1% (29) 17,1% (29)
5,3% (9) 14,1% (24) 20,6% (35)
hetzelfde gegarandeerd zakgeld als in residentiële gehandicaptenzorg haalbaar gelijkwaardige verloning voor personeel over sectoren heen haalbaar
het afschaffen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor ouderenvoorzieningen haalbaar
188
4.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is het bieden van meer ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk 4.1.a. Wat betreft ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers, is meer oproepbare hulp wenselijk
Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 0,6% (1) 2,9% (5) Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 0% (0) 1,2% (2)
Neutrale Eerder Helemaal houding akkoord akkoord 9,4% (16) 21,2% (36) 42,9% (73) Neutrale Eerder Helemaal houding akkoord akkoord 7,6% (13) 25,9% (44) 43,5% (74)
Geen Blanco mening 4,7% (8) 18,2% (31) Geen OverBlanco mening geslaan 0% (0) 13,5% (23) 8,2% (14)
het garanderen van crisishulp in crisissituaties wenselijk
0% (0)
0,6% (1)
6,5% (11) 21,8% (37) 49,4% (84)
0,6% (1) 12,9% (22) 8,2% (14)
het vereenvoudigen van de administratie wenselijk
0% (0)
0% (0)
6,5% (11) 22,9% (39) 47,6% (81)
1,8% (3) 12,9% (22) 8,2% (14)
het oprichten van informatiepunten wenselijk
0% (0)
3,5% (6)
11,8% (20) 24,7% (40) 37,1% (63)
1,8% (3) 12,9% (22) 8,2% (14)
het toegankelijk maken van de thuisomgeving wenselijk
0% (0)
1,2% (2)
3,5% (6) 24,7% (40) 48,8% (83)
0,6% (1) 12,9% (22) 8,2% (14)
1,8% (3)
1,8% (3)
9,4% (16) 22,9% (39) 37,1% (63)
5,9% (10) 12,9% (22) 8,2% (14)
het helpen uitbouwen van sociale netwerken wenselijk
0% (0)
0% (0)
7,6% (13) 28,2% (48) 42,9% (73)
0% (0)
12,9% (22) 8,2% (14)
het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg wenselijk
0% (0)
2,4% (4)
8,8% (15) 27,6% (47) 40,0% (68)
0% (0)
12,9% (22) 8,2% (14)
het beperken van de wachttijden in beide sectoren wenselijk
0% (0)
0% (0)
3,5% (6) 21,8% (37) 53,5% (91)
0% (0)
12,9% (22) 8,2% (14)
het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg wenselijk
0% (0)
0,6% (1)
4,1% (7) 21,2% (36) 52,9% (90)
0% (0)
12,9% (22) 8,2% (14)
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) wenselijk
0% (0)
0,6% (1)
12,4% (21) 25,9% (44) 39,4% (67)
het systematisch opvolgen van (oudere) zelf-/mantel-/pleegzorgers wenselijk
0% (0)
1,2% (2)
12,4% (21) 30,0% (51) 35,3% (60)
een vlotte doorstroming van ambulante naar residentiële zorg wenselijk
0% (0)
0% (0)
4,7% (8) 18,2% (31) 55,3% (94)
0,6% (1) 12,9% (22) 8,2% (14)
de uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP wenselijk
0% (0)
3,5% (6)
14,7% (25) 24,7% (40) 30,0% (51)
4,7% (8) 14,1% (24) 8,2% (14)
de uitbreiding van aanpasbare/toegankelijke woningen voor de doelgroep wenselijk
0% (0)
1,2% (2)
5,9% (10) 21,8% (37) 47,6% (81)
0,6% (1) 14,7% (25) 8,2% (14)
het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques wenselijk
0,6% (1) 12,9% (22) 8,2% (14) 0% (0)
12,9% (22) 8,2% (14)
189
4.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is het bieden van meer ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers haalbaar 4.1.b. Wat betreft ondersteuning aan zelf-/mantel-/pleegzorgers, is meer oproepbare hulp haalbaar
Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal Geen Blanco akkoord akkoord houding akkoord akkoord mening 4,7% (8) 14,7% (25) 27,1% (46) 21,2% (36) 11,2% (19) 20,6% (35) 0,6% (1) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal Geen OverBlanco akkoord akkoord houding akkoord akkoord mening geslaan 0% (0) 0% (0) 17,1% (29) 23,5% (40) 24,1% (39) 2,9% (5) 15,3% (26) 17,1% (29)
het garanderen van crisishulp in crisissituaties haalbaar
0% (0)
4,7% (8)
24,1% (39) 21,2% (36) 14,1% (24)
4,1% (7) 14,7% (25) 17,1% (29)
het vereenvoudigen van de administratie haalbaar
0% (0)
1,2% (2)
12,9% (22) 26,5% (45) 22,4% (38)
5,3% (9) 14,7% (25) 17,1% (29)
het oprichten van informatiepunten haalbaar
0% (0)
1,8% (3)
17,6% (30) 25,9% (44) 21,2% (36)
1,8% (3) 14,7% (25) 17,1% (29)
het toegankelijk maken van de thuisomgeving haalbaar
0% (0)
2,9% (5)
17,1% (29) 28,8% (49) 17,6% (30)
1,8% (3) 14,7% (25) 17,1% (29)
0,6% (1)
5,9% (10)
17,6% (30) 21,2% (36) 14,1% (24)
8,8% (15) 14,7% (25) 17,1% (29)
0% (0)
3,5% (6)
20,6% (35) 28,2% (48) 15,3% (26)
0,6% (1) 14,7% (25) 17,1% (29)
het investeren in vrijwilligerswerkingen binnen de thuiszorg haalbaar
0,6% (1)
5,3% (9)
17,1% (29) 25,3% (43) 18,2% (31)
1,8% (3) 14,7% (25) 17,1% (29)
het beperken van de wachttijden in beide sectoren haalbaar
1,2% (2)
13,5% (23) 24,7% (40) 14,1% (24) 11,2% (19)
3,5% (6) 14,7% (25) 17,1% (29)
het garanderen van de betaalbaarheid van intensievere thuiszorg haalbaar
0,6% (1)
7,1% (12)
28,8% (49) 15,9% (27) 11,2% (19)
4,1% (7) 15,3% (26) 17,1% (29)
een analyse van de omgevingssituatie (infrastructuur, middelen, netwerk…) haalbaar
0% (0)
0,6% (1)
20,0% (34) 27,6% (47) 17,6% (30)
1,8% (3) 15,3% (26) 17,1% (29)
het systematisch opvolgen van (oudere) zelf-/mantel-/pleegzorgers haalbaar
0% (0)
7,1% (12)
24,1% (39) 22,9% (39) 11,8% (20)
1,8% (3) 15,3% (26) 17,1% (29)
0,6% (1)
8,2% (14)
19,4% (33) 23,5% (40) 13,5% (23)
2,9% (5) 14,7% (25) 17,1% (29)
de uitbreiding van diensten voor pleegzorg/gastopvang/WOP haalbaar
0% (0)
8,2% (14)
27,1% (46) 13,5% (23)
9,4% (16)
9,4% (16) 15,3% (26) 17,1% (29)
de uitbreiding van aanpasbare/toegankelijke woningen voor de doelgroep haalbaar
0% (0)
5,9% (10)
17,6% (30) 24,7% (40) 15,3% (26)
3,5% (6) 15,9% (27) 17,1% (29)
het uitbreiden van dienstencheques naar zorgcheques haalbaar het helpen uitbouwen van sociale netwerken haalbaar
een vlottere doorstroming van ambulante naar residentiële zorg haalbaar
190
5.a. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is een herziening van de toekenning van middelen en ondersteuning wenselijk 5.1.a. Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, is wat de persoon vraagt wenselijk een leeftijdgrens wenselijk
Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 0% (0) 0,6% (1) 9,4% (16) 30,6% (52) 35,3% (60) Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 11,8% (20) 10,0% (17) 33,5% (57) 24,7% (40) 1,8% (3)
Geen Blanco mening 7,1% (12) 17,1% (29) Geen OverBlanco mening geslaan 0% (0) 10,6% (18) 7,6% (13)
28,8% (49) 18,2% (31) 8,2% (14)
5,9% (10)
0,6% (1) 11,8% (20) 7,6% (13) 0,6% (1) 10,6% (18) 7,6% (13)
18,8% (32)
de diagnose wenselijk
1,2% (2)
9,4% (16)
14,1% (24) 30,6% (52) 25,9% (44)
een functionele graad van beperking (zorgzwaarte) wenselijk
0,6% (1)
1,2% (2)
5,3% (9) 28,2% (48) 46,5% (79)
het uniformiseren van inschaling van zorg (Katz-, Bel-, Sis-schaal…) wenselijk
0% (0)
4,1% (7)
9,4% (16) 23,5% (40) 41,2% (70)
2,4% (4) 11,8% (20) 7,6% (13)
de financiële draagkracht van de directe familie in rekening brengen wenselijk
10,6% (18)
11,8% (20) 17,6% (30) 20,0% (34) 20,0% (34)
1,2% (2) 11,2% (19) 7,6% (13)
de zorgende draagkracht van de directe familie in rekening brengen wenselijk
4,1% (7)
het inkomen van de persoon in rekening brengen wenselijk 5.b. Om ouder wordenden met een handicap te ondersteunen, is een herziening van de toekenning van middelen en ondersteuning haalbaar 5.1.b. Als criterium voor de toekenning van middelen en ondersteuning, is wat de persoon vraagt haalbaar een leeftijdgrens haalbaar
4,7% (8) Helemaal niet akkoord 0% (0) Helemaal niet akkoord 4,7% (8) 11,2% (19)
4,7% (8)
10,6% (18) 31,8 (54)
30,0% (51)
0% (0)
10,6% (18) 7,6% (13)
0,6% (1) 10,6% (18) 7,6% (13)
8,8% (15) 10,6% (18) 30,0% (51) 26,5% (45) 0,6% (1) 11,2% (19) 7,6% (13) Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal Geen Blanco akkoord houding akkoord akkoord mening 3,5% (6) 18,8% (32) 31,2% (53) 11,2% (19) 15,3% (26) 20,0% (34) Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal Geen OverBlanco akkoord houding akkoord akkoord mening geslaan 17,1% (29) 19,4% (33) 19,4% (33) 7,1% (12) 0,6% (1) 13,5% (23) 18,2% (31) 11,8% (20) 21,2% (36) 17,6% (30)
5,3% (9)
1,2% (2) 13,5% (23) 18,2% (31)
de diagnose haalbaar
1,8% (3)
4,7% (8)
14,7% (25) 30,6% (52) 15,9% (27)
0,6% (1) 13,5% (23) 18,2% (31)
een functionele graad van beperking (zorgzwaarte) haalbaar
1,2% (2)
0,6% (1)
8,8% (15) 33,5% (57) 23,5% (40)
0,6% (1) 13,5% (23) 18,2% (31)
het uniformiseren van inschaling van zorg (Katz-, Bel-, Sis-schaal…) haalbaar
1,2% (2)
4,1% (7)
12,9% (22) 25,9% (44) 21,2% (36)
2,4% (4) 14,1% (24) 18,2% (31)
de financiële draagkracht van de directe familie in rekening brengen haalbaar
7,1% (12)
10,6% (18) 17,6% (30) 19,4% (33) 10,0% (17)
3,5% (6) 13,5% (23) 18,2% (31)
de zorgende draagkracht van de directe familie in rekening brengen haalbaar
2,9% (5)
7,1% (12)
20,6% (35) 20,6% (35) 14,7% (25)
2,4% (4) 13,5% (23) 18,2% (31)
het inkomen van de persoon in rekening brengen haalbaar
4,7% (8)
4,1% (7)
15,3% (26) 27,1% (46) 15,3% (26)
1,8% (3) 13,5% (23) 18,2% (31)
191
6.a. De opvang van ouder wordenden met een licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk licht verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk matig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk ernstig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal Geen Blanco akkoord akkoord houding akkoord akkoord mening 14,7% (25) 11,8% (20) 34,1% (58) 13,5% (23) 10,0% (17) 15,3% (26) 0,6% (1) 0% (0)
11,2% (19) 11,2% (19) 27,1% (46) 24,1% (39) 11,2% (19) 15,3% (26)
1,2% (2)
6,5% (11)
8,8% (15) 41,8% (71) 15,9% (27) 10,0% (17) 15,9% (27)
0% (0)
4,1% (7)
8,2% (14) 31,2% (53) 31,2% (53) 11,2% (19) 14,1% (24)
1,2% (2)
5,9% (10)
8,2% (14) 27,6% (47) 28,8% (49) 12,9% (22) 15,3% (26)
0% (0)
3,5% (6)
7,6% (13) 24,7% (40) 37,1% (63) 12,9% (22) 14,1% (24)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
2,9% (5)
11,2% (19) 12,4% (21) 30,6% (52) 14,1% (24) 14,1% (24) 14,7% (25)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
1,2% (2)
6,5% (11)
handicap en dementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
4,1% (7)
18,8% (32) 10,6% (18) 26,5% (45) 14,7% (25) 10,6% (18) 14,7% (25)
handicap en dementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
2,4% (4)
13,5% (23)
vorm van jongdementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
4,7% (8)
12,9% (22) 12,9% (22) 29,4% (50) 12,9% (22) 12,4% (21) 14,7% (25)
vorm van jongdementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
2,9% (5)
11,2% (19)
motorische handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
2,4% (4)
11,2% (19) 13,5% (23) 30,6% (52) 15,3% (26) 11,2% (19) 15,9% (27)
motorische handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
1,2% (2)
10,0% (17) 11,2% (19) 27,6% (47) 24,1% (39) 11,8% (20) 14,1% (24)
visuele handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
2,4% (4)
13,5% (23) 15,3% (26) 27,1% (46) 13,5% (23) 13,5% (23) 14,7% (25)
visuele handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
1,2% (2)
12,4% (21) 15,9% (27) 23,5% (40) 21,2% (36) 12,4% (21) 13,5% (23)
auditieve handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
2,9% (5)
12,9% (22) 15,3% (26) 27,1% (46) 12,9% (22) 14,1% (24) 14,7% (25)
auditieve handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
1,8% (3)
11,8% (20) 13,5% (23) 25,9% (44) 20,6% (35) 12,4% (21) 14,1% (24)
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
1,2% (2)
5,9% (10)
10,0% (17) 35,3% (60) 20,0% (34) 12,9% (22) 14,7% (25)
ernstige vorm van autisme is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijks
0,6% (1)
2,9% (5)
8,2% (14) 30,6% (52) 31,8% (54) 12,4% (21) 13,5% (23)
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
1,2% (2)
7,1% (12)
13,5% (23) 33,5% (57) 17,6% (30) 12,4% (21) 14,7% (25)
0% (0)
4,7% (8)
10,0% (17) 28,2% (48) 31,8% (54) 11,8% (20) 13,5% (23)
handicap en gedragsproblemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
7,1% (12) 32,9% (58) 25,9% (44) 12,9% (22) 13,5% (23)
8,8% (15) 27,6% (47) 25,3% (43)
8,8% (15) 13,5% (23)
6,5% (11) 30,6% (52) 24,7% (40) 10,6% (18) 13,5% (23)
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg wenselijk
1,8% (3)
10,0% (17) 13,5% (23) 32,9% (56) 14,1% (24) 12,4% (21) 15,3% (26)
handicap en psychische problemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen wenselijk
0,6% (1)
6,5% (11)
11,2% (19) 27,1% (46) 28,8% (49) 12,4% (21) 13,5% (23)
192
6.b. De opvang van ouder wordenden met een licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 1,8% (3) 5,9% (10)
Neutrale Eerder Helemaal Geen Blanco houding akkoord akkoord mening 17,6% (30) 27,6% (47) 12,9% (22) 16,5% (28) 17,6% (30)
licht verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
0,6% (1)
4,7% (8)
15,9% (27) 24,7% (40) 21,8% (37) 15,3% (26) 17,1% (29)
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
1,8% (3)
5,9% (10)
15,9% (27) 25,9% (44) 17,1% (29) 15,9% (27) 17,6% (30)
matig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
0,6% (1)
2,9% (5)
14,7% (25) 23,5% (40) 25,3% (43) 15,9% (27) 17,1% (29)
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
1,8% (3)
8,8% (15)
16,5% (28) 19,4% (33) 18,8% (32) 17,1% (29) 17,6% (30)
ernstig verstandelijke handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
0,6% (1)
4,1% (7)
15,9% (27) 19,4% (33) 25,9% (44) 17,1% (29) 17,1% (29)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
2,4% (4)
9,4% (16)
21,2% (36) 17,1% (29)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
1,2% (2)
5,3% (9)
18,2% (31) 23,5% (40) 14,1% (24) 20,6% (35) 17,1% (29)
handicap en dementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
3,5% (6)
17,1% (29) 18,8% (32) 17,6% (30)
handicap en dementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
1,2% (2)
12,4% (21) 19,4% (33) 19,4% (33) 15,3% (26) 15,3% (26) 17,1% (29)
vorm van jongdementie is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
4,7% (8)
12,9% (22) 22,4% (38) 15,3% (26)
vorm van jongdementie is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
2,9% (5)
7,6% (13)
22,4% (38) 19,4% (33) 11,8% (20) 18,8% (32) 17,1% (29)
motorische handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
1,8% (3)
4,7% (8)
17,6% (30) 25,9% (44) 12,4% (21) 20,0% (34) 17,6% (30)
motorische handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
0,6% (1)
2,4% (4)
15,9% (27) 21,8% (37) 20,6% (35) 21,2% (36) 17,6% (30)
visuele handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
2,4% (4)
5,3% (9)
21,2% (36) 22,9% (39)
visuele handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
1,2% (2)
2,9% (5)
19,4% (33) 19,4% (33) 17,6% (30) 21,8% (37) 17,6% (30)
auditieve handicap is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
2,4% (4)
4,7% (8)
21,2% (36) 22,9% (39)
auditieve handicap is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
1,2% (2)
2,4% (4)
18,8% (32) 21,2% (36) 16,5% (28) 22,4% (38) 17,6% (30)
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
1,8% (3)
8,8% (15)
18,2% (31) 22,9% (39) 10,0% (17) 18,8% (32) 19,4% (33)
ernstige vorm van autisme is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
0,6% (1)
4,1% (7)
17,1% (29) 20,6% (35) 19,4% (33) 20,0% (34) 18,2% (31)
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
2,9% (5)
14,7% (25) 19,4% (33) 19,4% (33)
handicap en gedragsproblemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
1,2% (2)
7,1% (12)
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande gehandicaptenzorg haalbaar
4,1% (7)
14,7% (25) 19,4% (33) 20,0% (34)
handicap en psychische problemen is binnen gehandicaptenzorg mits aanpassingen haalbaar
0,6% (1)
9,4% (16)
8,2% (14)
9,4% (16)
7,1% (12)
9,4% (16)
9,4% (16)
7,6% (13)
21,2% (36) 17,6% (30)
15,9% (27) 17,6% (30)
20,0% (34) 17,6% (30)
20,6% (35) 18,2% (31)
20,6% (35) 18,8% (32)
17,6% (30) 18,2% (31)
15,9% (27) 22,9% (39) 17,1% (29) 18,2% (31) 17,6% (30) 5,3% (9)
17,6% (30) 18,8% (32)
17,1% (29) 21,2% (36) 15,3% (26) 18,2% (31) 18,2% (31)
193
7.a. De opvang van ouder wordenden met een licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk licht verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
Helemaal niet Eerder niet Neutrale Eerder Helemaal akkoord akkoord houding akkoord akkoord 11,2% (19) 15,3% (26) 33,5% (57) 11,2% (19) 5,9% (10)
Geen Blanco mening 3,5% (6) 19,4% (33)
2,4% (4)
9,4% (16)
10,6% (18) 31,2% (53) 23,5% (40)
4,1% (7) 18,8% (32)
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
13,5% (23)
25,3% (43)
9,4% (16) 19,4% (33)
8,2% (14)
4,7% (8) 19,4% (33)
matig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
7,6% (13)
20,0% (34) 10,6% (18) 23,5% (40) 15,3% (26)
4,7% (8) 18,2% (31)
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
21,8% (35)
28,8% (49)
7,6% (13) 15,3% (26)
3,5% (6)
4,1% (7) 18,8% (32)
ernstig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
17,6% (30)
24,7% (40)
7,1% (12) 18,8% (32)
8,2% (14)
4,7% (8) 18,8% (32)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
12,4% (21)
18,8% (32) 15,3% (26) 23,5% (40)
3,5% (6)
7,1% (12) 19,4% (33)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
7,6% (13)
11,2% (19) 11,8% (20) 31,2% (53) 11,8% (20)
7,6% (13) 18,8% (32)
handicap en dementie is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
6,5% (11)
15,3% (26) 13,5% (23) 28,2% (48) 12,9% (22)
4,1% (7) 19,4% (33)
handicap en dementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
3,5% (6)
11,8% (20)
3,5% (6) 18,8% (32)
8,2% (14) 31,2% (53) 22,9% (39)
vorm van jongdementie is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
11,2% (19)
21,2% (36) 10,6% (18) 22,4% (38)
vorm van jongdementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
8,2% (14)
17,6% (30)
motorische handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
8,8% (15)
6,5% (11) 19,4% (33)
7,6% (13) 24,7% (40) 17,1% (29)
5,9% (10) 18,8% (32)
7,1% (12)
12,9% (22) 11,2% (19) 28,2% (48) 11,8% (20)
7,6% (13) 21,2% (36)
motorische handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
4,1% (7)
11,8% (20)
8,8% (15) 24,7% (40) 22,9% (39)
8,2% (14) 19,4% (33)
visuele handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
7,1% (12)
8,2% (14)
15,3% (26) 28,8% (49) 11,8% (20)
8,8% (15) 20,0% (34)
visuele handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
4,1% (7)
6,5% (11)
10,0% (17) 29,4% (50) 22,4% (38)
8,8% (15) 18,8% (32)
auditieve handicap is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
7,1% (12)
8,8% (15)
14,1% (24) 28,2% (48) 12,4% (21)
8,8% (15) 20,6% (35)
auditieve handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
4,1% (7)
7,1% (12)
10,6% (18) 28,8% (49) 21,8% (37)
8,8% (15) 18,8% (32)
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
20,6% (35)
26,5% (45) 10,6% (18) 9,4% (16)
2,9% (5)
9,4% (16) 20,6% (35)
ernstige vorm van autisme is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
15,9% (27)
25,9% (44)
9,4% (16) 12,9% (22)
7,6% (13)
9,4% (16) 18,8% (32)
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
20,6% (35)
31,8% (54)
8,8% (15)
9,4% (16)
2,4% (4)
7,6% (13) 19,4% (33)
handicap en gedragsproblemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
16,5% (28)
29,4% (50)
6,5% (11) 13,5% (23)
6,5% (11)
8,8% (15) 18,8% (32)
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande ouderenzorg wenselijk
15,9% (27)
29,4% (50) 10,6% (18) 12,9% (22)
3,5% (6)
8,2% (14) 19,4% (33)
handicap en psychische problemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen wenselijk
11,8% (20)
24,1% (39) 10,6% (18) 17,1% (29)
8,8% (15)
8,2% (14) 19,4% (33)
194
7.b. De opvang van ouder wordenden met een licht verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 1,8% (3) 9,4% (16)
Neutrale Eerder Helemaal houding akkoord akkoord 19,4% (33) 27,1% (46) 9,4% (16)
Geen Blanco mening 11,2% (19) 21,8% (37)
licht verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
1,2% (2)
7,1% (12)
matig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
7,1% (12)
17,6% (30) 20,0% (34) 15,3% (26)
matig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
5,3% (9)
14,7% (25) 15,9% (27) 19,4% (33) 11,2% (19) 10,6% (18) 22,9% (39)
15,9% (27) 25,3% (43) 18,8% (32) 10,0% (17) 21,8% (37) 6,5% (11)
11,2% (19) 22,4% (38)
ernstig verstandelijke handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
15,3% (26)
24,1% (39) 15,9% (27) 8,8% (15)
3,5% (6)
10,0% (17) 22,4% (38)
ernstig verstandelijke handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
12,9% (22)
21,2% (36) 17,1% (29) 10,0% (17)
7,1% (12)
10,0% (17) 21,8% (37)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
9,4% (16)
14,7% (25) 22,9% (39) 14,1% (24)
4,1% (7)
12,4% (21) 22,4% (38)
niet-aangeboren hersenletsel is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
6,5% (11)
10,6% (18) 17,6% (30) 23,5% (40)
8,2% (14)
11,8% (20) 21,8% (37)
handicap en dementie is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
3,5% (6)
13,5% (23) 21,2% (36) 20,0% (34)
9,4% (16)
10,0% (17) 22,4% (38)
handicap en dementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
2,4% (4)
12,4% (21) 14,1% (24) 22,4% (38) 17,6% (30)
9,4% (16) 21,8% (37)
vorm van jongdementie is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
5,9% (10)
20,6% (35) 17,6% (30) 15,9% (27)
12,4% (21) 22,4% (38)
vorm van jongdementie is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
4,7% (8)
15,9% (27) 15,9% (27) 17,1% (29) 12,4% (21) 12,4% (21) 21,8% (37)
motorische handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
4,1% (7)
5,9% (10)
17,1% (29) 24,7% (40) 12,4% (21) 13,5% (23) 22,4% (38)
motorische handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
2,9% (5)
4,7% (8)
12,9% (22) 25,3% (43) 18,8% (32) 13,5% (23) 21,8% (37)
visuele handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
3,5% (6)
6,5% (11)
20,0% (34) 23,5% (40) 10,6% (18) 14,1% (24) 21,8% (37)
visuele handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
2,4% (4)
6,5% (11)
14,1% (24) 24,1% (39) 17,6% (30) 14,1% (24) 21,2% (36)
auditieve handicap is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
3,5% (6)
6,5% (11)
19,4% (33) 23,5% (40) 11,2% (19) 14,1% (24) 21,8% (37)
auditieve handicap is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
2,4% (4)
5,9% (10)
17,1% (29) 21,8% (37) 17,1% (29) 14,1% (24) 21,8% (37)
5,3% (9)
ernstige vorm van autisme is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
21,2% (36)
21,2% (36) 14,7% (25) 5,9% (10)
0,6% (1)
14,7% (25) 21,8% (37)
ernstige vorm van autisme is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
18,2% (31)
18,8% (32) 15,9% (27) 7,6% (13)
2,9% (5)
15,3% (26) 21,2% (36)
handicap en gedragsproblemen is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
18,2% (31)
24,7% (40) 15,9% (27)
5,3% (9)
1,2% (2)
12,9% (22) 21,8% (37)
handicap en gedragsproblemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
17,1% (29)
20,0% (34) 16,5% (28) 7,6% (13)
4,1% (7)
13,5% (23) 21,2% (36)
handicap en psychische problemen is binnen de bestaande ouderenzorg haalbaar
13,5% (23)
25,3% (43) 19,4% (33) 6,5% (11)
1,2% (2)
12,4% (21) 21,8% (37)
handicap en psychische problemen is binnen ouderenzorg mits aanpassingen haalbaar
11,8% (20)
20,0% (34) 19,4% (33) 10,0% (17)
4,7% (8)
12,9% (22) 21,2% (36)
195
8.a. Het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg is wenselijk
Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 1,8% (3) 5,9% (10)
Neutrale Eerder Helemaal houding akkoord akkoord 10,0% (17) 41,2% (70) 22,9% (39)
Geen Blanco mening 2,9% (5) 15,3% (26)
thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg mits aanpassingen is wenselijk
0,6% (1)
4,7% (8)
8,2% (14) 38,2% (65) 28,2% (48)
3,5% (6)
16,5% (28)
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg is wenselijk
0,6% (1)
1,8% (3)
10,6% (18) 42,4% (72) 22,4% (38)
5,3% (9)
17,1% (29)
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg mits aanpassingen is wenselijk
0,6% (1)
1,8% (3)
10,6% (18) 34,1% (58) 30,0% (51)
5,9% (10) 17,6% (30)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum is wenselijk
1,2% (2)
3,5% (6)
14,1% (24) 38,2% (65) 22,9% (39)
4,7% (8) 15,3% (26)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk
0,6% (1)
2,4% (4)
10,6% (18) 39,4% (67) 25,9% (44)
5,3% (9)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) is wenselijk
1,2% (2)
2,4% (4)
11,8% (20) 41,8% (71) 20,6% (35)
5,9% (10) 16,5% (28)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) mits aanpassingen is wenselijk
1,2% (2)
2,4% (4)
9,4% (16) 38,2% (65) 24,7% (40)
6,5% (11) 17,6% (30)
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum is wenselijk
1,2% (2)
7,6% (13)
16,5% (28) 31,8% (54) 21,2% (36)
6,5% (11) 15,3% (26)
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk
1,2% (2)
4,7% (8)
13,5% (23) 32,4% (55) 25,3% (43)
7,1% (12) 15,9% (27)
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden is wenselijk
1,8% (3)
5,3% (9)
15,3% (26) 33,5% (57) 18,8% (32)
9,4% (16) 15,9% (27)
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden mits aanpassingen is wenselijk
1,8% (3)
4,7% (8)
12,9% (22) 30,0% (51) 24,7% (40)
9,4% (16) 16,5% (28)
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum is wenselijk
5,3% (9)
13,5% (23) 13,5% (23) 26,5% (45) 18,8% (32)
7,1% (12) 15,3% (26)
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is wenselijk
4,1% (7)
12,9% (22) 10,6% (18) 24,1% (39) 25,3% (43)
6,5% (11) 16,5% (28)
15,9% (27)
196
8.b. Het beleidsmatig ondersteunen van de overgang van thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg is haalbaar thuis naar een voorziening uit de ouderenzorg mits aanpassingen is haalbaar
Helemaal niet Eerder niet akkoord akkoord 0% (0) 5,3% (9)
Neutrale Eerder Helemaal houding akkoord akkoord 20,0% (34) 35,3% (60) 8,8% (15)
Geen Blanco mening 11,8% (20) 18,8% (32)
0% (0)
4,7% (8)
20,0% (34) 29,4% (50) 14,1% (24) 12,4% (21) 19,4% (33)
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg is haalbaar
0,6% (1)
4,7% (8)
19,4% (33) 32,9% (56)
thuis naar een voorziening uit de gehandicaptenzorg mits aanpassingen is haalbaar
0,6% (1)
4,1% (7)
18,2% (31) 29,4% (50) 12,9% (22) 15,3% (26) 19,4% (33)
0% (0)
6,5% (11)
20,0% (34) 34,7% (59)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar
0,6% (1)
5,3% (9)
18,2% (31) 31,2% (53) 11,8% (20) 14,1% (24) 18,8% (32)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) is haalbaar
0,6% (1)
5,9% (10)
18,8% (32) 32,9% (56)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een tehuis (VAPH) mits aanpassingen is haalbaar
1,2% (2)
4,7% (8)
18,2% (31) 28,2% (48) 12,9% (22) 15,3% (26) 19,4% (33)
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum is haalbaar
1,2% (2)
7,1% (12)
22,9% (39) 26,5% (45)
tehuizen voor werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar
1,2% (2)
5,3% (9)
22,9% (39) 24,7% (40) 10,0% (17) 17,1% (29) 18,8% (32)
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden is haalbaar
1,2% (2)
5,3% (9)
21,8% (37) 27,6% (47)
tehuizen voor werkenden naar een tehuis niet-werkenden mits aanpassingen is haalbaar
1,2% (2)
4,7% (8)
20,6% (33) 25,9% (44) 11,2% (19) 17,1% (29) 19,4% (33)
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum is haalbaar
4,1% (7)
10,6% (18) 21,8% (37) 24,7% (40)
4,1% (7)
15,3% (26) 19,4% (33)
tehuizen voor niet-werkenden naar een woonzorgcentrum mits aanpassingen is haalbaar
2,9% (5)
12,9% (22) 20,6% (33) 22,9% (39)
5,9% (10)
15,3% (26) 19,4% (33)
zelfstandige woonvormen (VAPH) naar een woonzorgcentrum is haalbaar
8,2% (14)
6,5% (11)
7,6% (13)
6,5% (11)
7,1% (12)
15,3% (26) 18,8% (32)
14,1% (24) 18,2% (31)
15,3% (26) 18,8% (32)
17,1% (29) 18,8% (32)
17,6% (30) 19,4% (33)
197
Bijlage 8 : cijfers toetsende analyse SIGNIFICANTIETOETS6
SECTOREN WENSELIJK
Samenwerking Dagbesteding
N Mean rank N Mean rank
Trajectbegeleiding
N
Oproepbare hulp
N
Knowhow Regionaal overleg Crisishulp
Mean rank Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank
Openstellen ADL-centrales
N
Functieuitwisseling
N
Afstemmen regelgeving
N
Coördinatie van overleg
N
Middelen
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank
Persoonsgebonden budgetten
N
Eenzelfde overheid
N
Experimenteer -projecten
N
Omgevingsanalyse
N
Meer openheid creëren
N
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
Gebruikers
68
30
38
25
79.79
85.20
71.64
93.48
68
30
36
25
82.09
77.03
78.50
80.04
58
31
37
25
74.55
73.35
78.86
78.40
64
31
37
24
68.88
87.42
70.84
104.46
67
31
37
26
85.85
77.74
68.00
90.88
65
31
37
26
80.20
81.26
72.32
88.92
63
30
37
24
77.91
76.40
64.72
97.50
59
29
36
23
76.00
71.84
60.54
92.50
67
30
36
25
87.87
79.67
51.78
96.78
64
31
36
25
70.91
91.97
78.03
81.92
65
31
36
25
83.50
71.03
67.08
94.34
67
31
37
26
81.84
77.71
81.16
82.54
65
27
36
23
72.43
75.44
75.39
87.70
61
31
37
25
63.47
88.53
88.47
81.82
65
30
37
25
83.32
69.15
76.85
82.76
67
31
36
25
80.25
79.27
72.06
91.68
68
31
36
26
81.93
80.87
72.03
91.15
H
df
N
p
4,608
3
161
,203
,356
3
159
,949
,468
3
151
,926
14,928
3
156
,002
7,598
3
161
,055
2,376
3
159
,498
8,953
3
154
,030
9,148
3
147
,027
22,566
3
158
,000
5,594
3
156
,133
7,874
3
157
,049
,299
3
161
,960
2,380
3
151
,497
11,957
3
154
,008
2,551
3
157
,466
3,179
3
159
,365
3,183
3
161
,364
6
H: test-statistiek. df: vrijheidsgraden. N: aantal. p: overschreidingskans. Mean ranks: gemiddelde wanneer de rangorde van de scores gebruikt wordt. Toetsen die significant zijn, zijn groen aangeduid.
198
POSTHOC-TEST7: WENSELIJK samen oproepbare hulp organiseren
U
Mean ranks
n
p
750,500
44,23 – 55,79
64 – 31
0,039
1166,500
50,73 – 51,74
64 – 37
0,895
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
411,000
38,92 – 59,38
64 – 24
0,000
thuiszorg – ouderenzorg
454,500
38,34 – 31,28
31 – 37
0,119
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
288,000
25,29 – 31,50
31 – 24
0,119
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
262,000
26,08 – 38,58
37 – 24
0,004
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
926,000
47,30 – 46,37
63 – 30
0,868
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
962,500
53,72 – 45,01
63 – 37
0,124
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
560,000
40,89 – 52,17
63 – 24
0,044
thuiszorg – ouderenzorg
467,000
36,93 – 31,62
30 – 37
0,239
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
258,000
24,10 – 31,75
30 – 24
0,053
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
262,000
26,08 – 38,58
37 – 24
0,004
het openstellen van ADL-centrales voor alle ouderen
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
805,000
45,36 – 42,76
59 – 29
0,631
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
831,000
51,92 – 41,58
59 – 36
0,059
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
515,000
38,73 – 48,61
59 – 23
0,070
thuiszorg – ouderenzorg
438,500
35,88 – 30,68
29 – 36
0,241
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
238,000
23,21 – 30,65
29 – 23
0,059
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
247,500
25,38 – 37,24
36 – 23
0,006
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
898,500
50,59 – 45,45
67 – 30
0,354
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
640,500
60,44 – 36,29
67 – 36
0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
726,500
44,84 – 50,94
67 – 25
0,270
thuiszorg – ouderenzorg
345,500
39,98 – 28,10
30 – 36
0,007
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
292,000
25,23 – 31,32
30 – 25
0,117
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
212,000
24,39 – 40,52
36 – 25
0,000
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
627,500
41,29 – 56,76
61 – 31
0,005
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
758,500
43,43 – 59,50
61 – 37
0,004
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
594,500
40,75 – 50,22
61 – 25
0,088
thuiszorg – ouderenzorg
570,500
34,40 – 34,58
31 – 37
0,967
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
360,500
29,37 – 27,42
31 – 25
0,625
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
429,500
32,39 – 30,18
37 – 25
0,602
gehandicaptenzorg – thuiszorg gehandicaptenzorg – ouderenzorg
uitbouwen sectoroverschrijdende functie-uitwisseling
reguleren chronische zorg binnen zelfde overheid
7
U: test-statistiek. Mean ranks: gemiddelde wanneer de rangorde van de scores gebruikt wordt. n: aantal. p: overschrijdingskans. Toetsen die significant zijn (op basis van Bonferonni-correctie, namelijk 0.0083-niveau), worden in groen aangeduid.
199
SECTOREN HAALBAAR
Samenwerking Dagbesteding
N Mean rank N Mean rank
Trajectbegeleiding
N
Oproepbare hulp
N
Knowhow Regionaal overleg Crisishulp
Mean rank Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank
Openstellen ADL-centrales
N
Functieuitwisseling
N
Afstemmen regelgeving
N
Coördinatie van overleg
N
Middelen
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank
Persoonsgebonden budgetten
N
Eenzelfde overheid
N
Experimenteer -projecten
N
Omgevingsanalyse
N
Meer openheid creëren
N
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
66
28
37
20
78.20
74.91
66.97
86.98
59
31
32
20
78.55
70.73
57.50
74.30
50
31
33
19
70.26
59.31
61.79
80.03
55
31
33
19
66.01
72.35
63.86
84.74
60
32
33
21
88.23
60.19
54.59
81.40
57
32
30
19
76.18
60.91
59.02
80.50
54
32
28
18
68.87
58.75
57.21
87.61
50
30
29
18
70.46
55.43
49.76
83.28
58
32
33
20
82.15
60.56
57.76
84.38
50
32
32
21
62.15
65.73
66.86
87.12
54
31
33
22
73.75
62.44
62.08
86.52
54
31
30
21
65.87
65.05
67.17
82.26
53
26
28
21
63.42
57.77
64.96
74.93
52
31
31
20
58.48
67.27
71.26
84.70
54
28
31
20
69.67
64.30
62.37
70.75
57
32
32
22
76.33
70.28
60.80
79.57
58
31
32
21
77.98
62.85
61.50
81.60
Gebruikers
H
df
N
p
3,520
3
151
,318
6,474
3
142
,091
4,987
3
133
,173
4,616
3
138
,202
21,892
3
146
,000
7,608
3
138
,055
9,968
3
132
,019
14,216
3
127
,003
13,228
3
143
,004
7,181
3
135
,066
7,274
3
140
,064
3,583
3
136
,310
3,319
3
128
,345
8,205
3
134
,042
1,197
3
133
,754
4,250
3
143
,236
6,812
3
142
,078
200
POSTHOC-TEST: HAALBAAR het uitwisselen van knowhow
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
592,000
52,63 – 35,00
60 – 32
0,001
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
535,000
54,58 – 33,21
60 – 33
0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
569,000
42,02 – 38,10
60 – 21
0,433
thuiszorg – ouderenzorg
487,500
34,27 – 31,77
32 – 33
0,553
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
237,500
23,92 – 31,69
32 – 21
0,048
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
218,000
23,61 – 33,62
33 – 21
0,012
het uitbouwen van sectoroverschrijdende crisishulp
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
733,000
45,39 – 39,41
54 – 32
0,209
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
621,500
43,99 – 36,70
54 – 28
0,156
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
348,500
33,95 – 44,14
54 – 18
0,057
thuiszorg – ouderenzorg
442,500
30,67 – 30,30
32 – 28
0,928
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
165,500
21,67 – 32,31
32 – 18
0,008
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
132,000
19,21 – 30,17
28 – 18
0,004
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
580,000
43,90 – 34,83
50 – 30
0,072
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
487,000
44,76 – 31,79
50 – 29
0,009
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
365,000
32,80 – 39,22
50 – 18
0,208
thuiszorg – ouderenzorg
407,000
30,93 – 29,03
30 – 29
0,637
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
155,000
20,67 – 30,89
30 – 18
0,009
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
114,000
18,93 – 32,17
29 – 18
0,000
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
655,500
50,20 – 36,89
58 – 32
0,015
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
613,500
51,92 – 35,59
58 – 33
0,002
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
552,500
39,03 – 40,88
58 – 20
0,735
thuiszorg – ouderenzorg
524,000
33,12 – 32,88
32 – 33
0,954
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
222,500
23,45 – 31,88
32 – 20
0,052
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
207,500
23,29 – 33,12
33 – 20
0,015
het openstellen van ADL-centrales voor iedereen
uitbouwen sectoroverschrijdende functie-uitwisseling
201
SECTOREN WENSELIJK Gehandicapten zorg Medische zorg
VAPH
Thuiszorg
67
25
33
24
88.54
61.28
61.06
70.65
67
25
31
23
77.80
80.38
65.56
64.20
67
24
32
23
60.41
90.00
85.34
77.93
67
25
31
23
78.31
67.00
72.61
67.74
67
24
31
23
89.46
56.44
56.24
64.91
67
21
31
21
65.75
81.02
70.42
75.24
67
25
32
22
79.07
71.98
59.13
79.16
58
23
26
21
76.52
55.59
47.15
62.55
64
21
28
20
75.62
60.90
53.89
64.18
59
25
32
24
65.12
74.90
75.58
72.38
67
26
31
24
73.41
77.60
76.10
72.13
64
25
31
23
62.80
86.66
75.95
76.35
63
24
31
24
68.42
78.33
64.47
81.83
67
26
32
23
83.38
62.50
62.50
78.89
66
17
30
23
74.98
68.59
58.70
62.63
67
26
32
24
73.85
78.60
70.70
80.04
66
25
29
24
Mean rank
73.05
76.12
72.02
67.81
N Mean rank
67
24
31
21
69.57
73.79
67.50
84.33
N Mean rank N Mean rank
Homogene leeftijdsgroepen
N
Palliatieve zorg
N
Thuisverpleging
N
Specifieke setting in regio
N
Expertise rond dementie
N
ADL-assistent: verpleegkundig handelen
N
Begeleidingsvisie
N
Verloning Middelen
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank N Mean rank
Schaalvergroting
N
Afschaffen inschrijvingsgrens
N
Vorming personeel
N
Sneller wijzigen erkenningsvorm Gecombineerde opleiding
N
Maatschappelijk draagvlak
N
Extra plaatsen
SIGNIFICANTIETOETS Ouderen zorg
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank
Gebruikers
H
df
N
p
17,111
3
149
,001
4,716
3
146
,194
14,524
3
146
,002
2,377
3
146
,498
25,441
3
145
,000
2,987
3
146
,394
6,621
3
146
,085
9,148
3
128
,002
14,869
3
133
,040
2,297
3
140
,513
,412
3
148
,938
8,638
3
143
,035
3,904
3
142
,272
11,458
3
148
,009
5,158
3
136
,161
1,064
3
149
,786
,651
3
144
,885
3,560
3
143
,313
202
POSTHOC-TEST: WENSELIJK ondersteuning binnen gehandicaptenzorg
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
540,000
50,94 – 34,60
67 – 25
0,001
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
688,000
56,73 – 37,85
67 – 33
0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
611,500
48,87 – 37,98
67 – 24
0,028
thuiszorg – ouderenzorg
405,500
29,22 – 29,71
25 – 33
0,903
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
261,500
23,46 – 26,60
25 – 24
0,396
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
346,500
27,50 – 31,06
33 – 24
0,371
differentiëren via homogene leeftijdsgroepen
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
483,500
41,22 – 59,35
67 – 24
0,002
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
711,000
44,61 – 61,28
67 – 32
0,664
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
575,000
42,58 – 54,00
67 – 23
0,050
thuiszorg – ouderenzorg
359,500
29,52 – 27,73
24 – 32
0,664
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
225,000
26,12 – 21,78
24 – 18
0,246
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
325,500
29,33 – 26,15
32 – 18
0,439
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
435,500
51,50 – 30,65
67 – 24
0,000
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
568,000
56,52 – 34,32
67 – 31
0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
506,500
49,44 – 34,02
67 – 23
0,002
thuiszorg – ouderenzorg
368,000
28,17 – 27,87
24 – 31
0,942
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
243,000
22,62 – 25,43
24 – 23
0,453
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
311,500
26,05 – 29,46
31 – 23
0,400
verpleegkundigen bevoegdheden ADL-assistent
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
458,500
44,59 – 31,93
58 – 23
0,019
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
407,500
48,47 – 29,17
58 – 26
0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
467,000
42,45 – 33,24
58 – 21
0,091
thuiszorg – ouderenzorg
266,000
26,43 – 23,73
23 – 26
0,463
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
212,000
21,22 – 23,90
23 – 21
0,458
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
201,500
21,25 – 27,40
26 – 21
0,098
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
532,000
45,19 – 36,33
64 – 21
0,127
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
598,000
51,16 – 35,86
64 – 28
0,006
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
526,500
44,27 – 36,82
64 – 20
0,203
thuiszorg – ouderenzorg
270,000
26,14 – 24,14
21 – 28
0,571
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
198,000
20,43 – 21,60
21 – 20
0,727
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
235,000
22,89 – 26,75
28 – 20
0,284
thuisverpleging in residentiële gehandicaptenzorg
minder activerende begeleidingsvisie
203
schaalvergroting van voorzieningen
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
535,000
40,86 – 55,60
64 – 25
0,006
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
807,000
45,11 – 53,97
64 – 31
0,086
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
597,000
41,83 – 50,04
64 – 23
0,115
thuiszorg – ouderenzorg
327,500
30,90 – 26,56
25 – 31
0,287
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
246,000
26,16 – 22,70
25 – 23
0,357
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
354,000
27,42 – 27,61
31 – 23
0,962
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
624,000
50,69 – 37,50
67 – 26
0,007
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
768,000
54,54 – 40,50
67 – 32
0,004
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
726,500
46,16 – 43,59
67 – 23
0,573
thuiszorg – ouderenzorg
416,500
29,50 – 29,50
26 – 32
1,000
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
234,000
22,50 – 27,83
26 – 23
0,125
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
288,000
25,50 – 31,48
32 – 23
0,110
specifieke vorming voor het personeel
204
SECTOREN HAALBAAR Gehandicapten zorg Medische zorg
VAPH
Thuiszorg
60
23
23
20
74.31
50.30
52.91
58.43
59
22
23
18
62.26
64.82
56.89
60.83
57
20
23
17
59.49
53.30
60.04
62.65
59
22
24
17
68.52
56.05
52.50
56.91
59
21
24
16
78.08
42.93
41.42
47.38
57
17
22
16
55.42
64.94
48.30
62.66
60
21
23
17
69.36
50.36
52.30
56.41
50
18
21
15
58.29
39.58
46.71
56.80
57
16
22
16
67.00
43.19
42.55
48.13
48
21
22
18
48.69
54.29
62.68
63.28
53
21
23
18
53.27
62.40
62.02
61.64
51
19
23
18
52.76
64.97
54.09
58.14
55
21
23
18
58.16
61.48
58.43
59.39
60
20
24
16
68.58
49.80
51.85
56.53
59
19
23
17
62.18
57.34
52.02
62.74
58
21
24
17
59.77
52.40
60.50
73.00
58
20
23
18
Mean rank
58.30
57.18
58.98
69.92
N Mean rank
57
20
24
18
59.79
62.55
53.83
66.06
N Mean rank N Mean rank
Homogene leeftijdsgroepen
N
Palliatieve zorg
N
Thuisverpleging
N
Specifieke setting in regio
N
Expertise rond dementie
N
ADL-assistent: verpleegkundig handelen
N
Begeleidingsvisie
N
Verloning Middelen
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank N Mean rank
Schaalvergroting
N
Afschaffen inschrijvingsgrens
N
Vorming personeel
N
Sneller wijzigen erkenningsvorm Gecombineerde opleiding
N
Maatschappelijk draagvlak
N
Extra plaatsen
SIGNIFICANTIETOETS Ouderen zorg
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank
Gebruikers
H
df
N
p
12,343
3
149
,006
,722
3
146
,868
,917
3
146
,821
5,398
3
146
,145
34,045
3
145
,000
3,949
3
146
,267
8,160
3
146
,043
7,269
3
128
,064
15,833
3
133
,001
5,188
3
140
,159
2,260
3
148
,520
2,852
3
143
,415
,177
3
142
,981
8,444
3
148
,038
1,924
3
136
,588
3,825
3
149
,281
2,049
3
144
,562
1,653
3
143
,647
205
POSTHOC-TEST: HAALBAAR ondersteuning binnen gehandicaptenzorg
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
425,000
46,42 – 30,48
60 – 23
0,003
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
463,500
45,78 – 31,15
60 – 23
0,013
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
443,000
43,12 – 32,65
60 – 20
0,056
thuiszorg – ouderenzorg
258,000
23,22 – 23,78
23 – 23
0,878
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
198,000
20,61 – 23,60
23 – 20
0,390
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
206,500
20,98 – 23,18
23 – 20
0,538
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
247,500
46,81 – 22,79
59 – 21
0,000
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
280,000
49,25 – 24,17
59 – 24
0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
235,000
42,02 – 23,19
59 – 16
0,001
thuiszorg – ouderenzorg
240,000
23,57 – 22,50
21 – 24
0,766
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
159,000
18,57 – 19,56
21 – 16
0,766
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
174,000
19,75 – 21,62
24 – 16
0,590
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
262,000
40,40 – 24,88
57 – 16
0,006
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
353,000
44,81 – 27,55
57 – 22
0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
297,000
39,79 – 27,06
57 – 16
0,024
thuiszorg – ouderenzorg
174,000
19,62 – 19,41
16 – 22
0,945
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
115,000
15,69 – 17,31
16 – 16
0,642
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
156,000
18,59 – 20,75
22 – 16
0,505
thuisverpleging in residentiële gehandicaptenzorg
minder activerende begeleidingsvisie
206
SECTOREN WENSELIJK
Ouderenzorg
N Mean rank
Uitgebreider dagaanbod
N
Meer aangepaste begeleiding
N
Expertise
Mean rank Mean rank N Mean rank
Binnen thuiszorgvoorzieningen Binnen ouderenvoorzieningen
N
Trajectbegeleiding
N
Meer agogisch personeel
N
Extra plaatsen
Mean rank N Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank
Extra middelen
N
Gegarandeerd zakgeld
N
Gelijkwaardige verloning
N
Vorming personeel
N
Gecombineerde opleiding
N
Afschaffen leeftijdsgrens
N
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
59
25
29
23
55.92
85.02
83.59
63.78
39
27
29
22
50.12
64.50
60.14
66.50
43
27
30
22
66.29
59.09
56.57
61.82
45
27
30
22
68.72
59.39
56.90
61.23
44
27
28
22
54.70
75.89
49.23
70.30
43
27
30
22
55.90
63.20
65.57
64.82
38
25
28
22
56.26
56.32
57.71
58.14
43
27
31
22
62.58
68.94
68.31
43.45
44
27
30
22
58.55
69.93
61.07
60.45
45
26
31
22
58.66
71.81
66.18
54.18
39
24
28
22
57.27
55.44
62.95
50.66
40
25
31
22
58.80
58.38
64.24
55.36
44
27
31
22
66.05
62.61
59.81
59.07
44
27
31
22
58.31
62.72
66.31
65.25
43
25
31
21
60.14
61.92
56.03
66.14
Gebruikers
H
df
N
p
17,266
3
136
,001
5,321
3
117
,150
1,963
3
122
,580
2,922
3
124
,404
12,526
3
121
,006
1,984
3
122
,576
,079
3
113
,994
9,148
3
128
,020
2,263
3
123
,520
4,893
3
124
,180
2,056
3
113
,561
1,169
3
118
,760
1,123
3
124
,771
1,359
3
124
,715
1,283
3
120
,733
207
POSTHOC-TEST: WENSELIJK ondersteuning binnen gewone ouderenzorg
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
425,500
37,21 – 54,98
59 – 25
0,001
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
520,500
38,82 – 56,05
59 – 29
0,002
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
583,500
39,89 – 45,63
59 – 23
0,296
thuiszorg – ouderenzorg
360,000
27,60 – 27,41
25 – 29
0,959
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
189,000
28,44 – 20,22
25 – 23
0,025
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
228,500
30,12 – 21,93
29 – 23
0,034
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
384,000
31,23 – 43,78
44 – 27
0,008
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
555,500
37,88 – 34,34
44 – 28
0,454
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
356,500
30,60 – 39,30
44 – 22
0,063
thuiszorg – ouderenzorg
216,000
34,00 – 22,21
27 – 28
0,004
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
267,000
26,11 – 23,64
27 – 22
0,504
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
201,000
21,68 – 30,36
28 – 22
0,026
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
518,000
34,05 – 37,81
43 – 27
0,392
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
602,000
36,00 – 39,58
43 – 31
0,422
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
321,000
36,53 – 26,09
43 – 22
0,021
thuiszorg – ouderenzorg
413,500
29,69 – 29,34
27 – 31
0,927
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
177,000
29,44 – 19,55
27 – 22
0,009
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
205,000
31,39 – 20,82
31 – 22
0,007
vooral binnen thuiszorgvoorzieningen
meer begeleidend/agogisch personeel
208
SECTOREN HAALBAAR
Ouderenzorg Uitgebreider dagaanbod
N
Meer aangepaste begeleiding
N
Expertise
Mean rank Mean rank
Thuiszorg
54
22
29
16
57.71
65.18
65.03
59.03
35
23
31
13
49.67
55.11
46.31
62.42
39
22
31
14
55.27
59.20
44.31
59.96
40
23
31
14
54.25
57.57
47.21
66.32
34
22
28
13
46.62
52.07
38.88
71.85
34
23
29
13
48.15
46.35
48.97
63.62
31
21
27
13
47.97
43.50
42.81
55.50
37
22
30
14
56.86
52.00
46.67
50.57
37
23
30
13
54.54
56.54
40.35
63.62
36
23
27
14
48.56
56.41
45.06
56.29
31
20
25
13
41.97
48.83
44.00
48.27
35
22
28
13
49.19
41.14
52.82
57.35
38
23
29
14
54.12
49.91
47.91
61.86
37
22
29
13
52.22
47.09
45.38
66.69
37
21
30
13
52.58
51.21
45.00
60.00
N Mean rank
Binnen thuiszorgvoorzieningen Binnen ouderenvoorzieningen
N
Trajectbegeleiding
N
Meer agogisch personeel
N
Extra plaatsen
VAPH N Mean rank
Mean rank N Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank
Extra middelen
N
Gegarandeerd zakgeld
N
Gelijkwaardige verloning
N
Vorming personeel
N
Gecombineerde opleiding
N
Afschaffen leeftijdsgrens
N
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS Ouderen zorg
Gebruikers
H
df
N
p
3
121
,702
3,673
3
102
,299
4,921
3
106
,178
4,571
3
108
,206
14,963
3
97
,002
4,009
3
99
,261
2,831
3
92
,418
2,287
3
103
,515
8,388
3
103
,039
3,041
3
100
,385
1,567
3
89
,667
3,817
3
98
,282
2,735
3
104
,434
5,963
3
101
,113
2,973
3
101
,396
1,414
POSTHOC-TEST: HAALBAAR vooral binnen thuiszorgvoorzieningen
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
332,000
27,26 – 30,41
34 – 22
0,444
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
398,000
33,79 – 28,71
34 – 28
0,215
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
104,000
20,56 – 33,00
34 – 13
0,003
thuiszorg – ouderenzorg
226,000
29,23 – 22,57
22 – 28
0,075
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
86,500
15,43 – 22,35
22 – 13
0,040
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
58,500
16,59 – 30,50
28 – 13
0,000
209
SECTOREN WENSELIJK
Mantelzorg
N Mean rank
Meer oproepbare hulp
N
Garanderen van crisishulp
N
Vereenvoudigen administratie
N
Informatiepunten
N
Toegankelijk maken thuisomgeving
N
Zorgcheques
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank
Uitbouwen sociale netwerken
N
Vrijwilligerswerkingen
N
Wachttijden beperken
N
Betaalbaarheid garanderen
N
Analyse omgevingssituatie Opvolgen (oudere) mantelzorgers
N
Vlotte doorstroming
N
Uitbreiding diensten pleegzorg
N
Aanpasbare woningen
N
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
58
25
27
21
61.81
70.88
62.31
76.50
57
27
28
21
71.14
64.81
58.57
69.81
57
28
28
20
69.41
65.98
56.88
75.73
54
28
28
21
60.44
67.79
63.50
81.24
54
28
28
21
65.17
60.29
65.80
76.02
56
28
28
21
66.11
71.02
58.07
75.93
51
26
26
21
64.22
53.79
57.33
75.52
57
28
28
21
70.39
60.16
62.32
76.36
57
28
28
21
67.19
67.04
59.70
79.36
57
28
28
21
70.28
68.43
62.32
65.62
57
28
28
21
65.52
69.25
60.82
79.45
57
28
28
20
65.58
68.71
67.16
68.43
57
28
28
21
64.90
68.82
66.84
73.67
56
28
28
21
72.41
61.25
59.86
69.76
51
27
27
19
58.89
68.74
59.65
67.37
54
27
28
21
61.24
72.52
62.09
71.98
Gebruikers
H
df
N
p
3,719
3
131
,293
2,779
3
133
,427
4,410
3
133
,220
6,413
3
131
,093
2,506
3
131
,474
4,087
3
133
,252
5,936
3
124
,115
3,672
3
134
,299
3,762
3
134
,288
1,286
3
134
,733
4,464
3
134
,216
,193
3
133
,979
,971
3
134
,808
4,411
3
133
,220
2,108
3
124
,550
3,374
3
130
,337
210
SECTOREN HAALBAAR
Mantelzorg
N Mean rank
Meer oproepbare hulp
N
Garanderen van crisishulp
N
Vereenvoudigen administratie
N
Informatiepunten
N
Toegankelijk maken thuisomgeving
N
Zorgcheques
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank
Uitbouwen sociale netwerken
N
Vrijwilligerswerkingen
N
Wachttijden beperken
N
Betaalbaarheid garanderen
N
Analyse omgevingssituatie Opvolgen (oudere) mantelzorgers
N
Vlotte doorstroming
N
Uitbreiding diensten pleegzorg
N
Aanpasbare woningen
N
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank N Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
52
23
24
17
58.62
59.50
52.71
64.97
44
24
24
18
58.50
49.81
52.69
59.50
45
25
24
15
54.33
48.50
54.79
68.17
43
24
23
17
52.49
53.94
49.13
64.50
47
25
24
17
60.11
54.32
52.79
58.29
47
25
24
17
53.23
60.10
53.31
68.06
41
21
22
17
53.67
45.05
47.07
57.00
47
25
25
18
59.01
51.84
56.88
65.47
47
25
23
18
53.87
56.76
51.39
72.67
45
24
24
17
56.02
53.75
51.85
61.74
43
24
24
17
50.23
55.73
52.02
67.06
46
25
25
16
57.40
53.48
55.12
60.78
45
25
24
18
58.17
47.10
54.92
67.50
45
25
24
17
54.97
52.42
57.25
62.24
39
22
21
17
63.65
50.14
41.31
52.18
43
25
23
17
57.97
52.18
47.50
58.62
Gebruikers
H
df
N
p
3
116
,672
1,839
3
110
,606
4,267
3
109
,234
3,007
3
107
,391
1,145
3
113
,766
3,536
3
113
,316
2,649
3
101
,449
2,101
3
115
,552
5,909
3
113
,116
1,381
3
110
,710
4,709
3
108
,194
,656
3
112
,884
5,123
3
112
,163
1,193
3
111
,755
3,486
3
99
,323
2,403
3
108
,493
1,543
211
SECTOREN WENSELIJK Herziening toekenning middelen
N
Wat persoon vraagt
N
Leeftijdsgrens Diagnose Zorgzwaarte
Mean rank Mean rank
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
Gebruikers
58
23
29
19
65.63
50.04
71.57
71.16
60
26
32
21
67.62
67.44
67.77
83.38
59
26
30
21
59.70
74.85
81.20
67.21
60
26
31
21
62.47
70.65
79.56
73.31
60
26
32
21
74.72
56.31
73.38
68.33
55
26
3
21
63.20
64.94
77.71
63.69
58
26
31
21
66.16
63.92
71.24
76.60
59
26
32
21
70.19
65.98
73.39
66.00
59
26
31
21
69.92
65.92
72.23
65.48
N Mean rank N Mean rank N Mean rank
Uniformiseren inschaling zorg Financiële draagkracht familie Zorgende draagkracht familie
N
Inkomen persoon
N
Mean rank N Mean rank N Mean rank Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS H
df
N
p
3
129
,105
3,106
3
139
,376
15,348
3
136
,002
4,553
3
138
,208
5,280
3
139
,152
3,842
3
133
,279
1,887
3
136
,596
,779
3
138
,854
,629
3
137
,890
6,143
POSTHOC-TEST: WENSELIJK leeftijdsgrens als criterium
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
595,000
40,08 – 49,62
59 – 26
0,003
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
599,500
40,16 – 54,52
59 – 30
0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
558,000
39,46 – 43,43
59 – 21
0,141
thuiszorg – ouderenzorg
354,500
27,13 – 29,68
26 – 30
0,479
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
244,500
25,10 – 22,64
26 – 21
0,393
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
255,000
28,00 – 23,14
30 – 21
0,143
212
SECTOREN HAALBAAR Herziening toekenning middelen
N
Wat persoon vraagt
N
Leeftijdsgrens Diagnose Zorgzwaarte
Mean rank Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank
Uniformiseren inschaling zorg Financiële draagkracht familie Zorgende draagkracht familie
N
Inkomen persoon
N
Mean rank N Mean rank N Mean rank Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
Gebruikers
49
19
26
16
57.68
42.45
56.90
62.03
49
21
28
17
60.33
51.29
54.70
65.03
48
21
28
17
53.16
55.50
65.64
58.82
49
21
28
17
57.99
45.52
62.46
66.09
49
21
28
17
60.99
43.21
64.16
57.50
46
21
28
16
56.00
52.43
59.66
54.28
45
21
27
17
56.09
44.98
60.17
59.53
47
21
27
17
54.46
51.50
61.17
60.91
48
21
27
17
60.66
49.29
57.72
55.06
H
df
N
p
4,908
3
110
,179
2,829
3
115
,419
3,779
3
114
,286
5,142
3
115
,162
6,588
3
115
,086
,756
3
111
,860
3,903
3
110
,272
1,812
3
112
,612
2,102
3
113
,551
213
SECTOREN WENSELIJK Licht verstandelijke handicap: GZ Licht verstandelijke handicap: GZA Matig verstandelijke handicap: GZ Matig verstandelijke handicap: GZA Ernstig verstandelijke handicap: GZ Ernstig verstandelijke handicap: GZA NAH: GZ NAH: GZA Dementie: GZ
N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
59
22
25
20
61.47
63.64
64.06
68.63
57
22
24
21
68.94
63.36
45.63
63.40
59
22
24
20
66.32
56.32
54.83
70.35
59
21
25
21
76.44
59.79
39.20
59.79
55
22
25
19
64.71
56.64
54.76
63.53
56
22
25
20
77.00
57.18
38.40
54.80
52
22
26
20
58.62
64.32
60.81
60.80
53
23
27
21
67.51
68.89
47.70
61.88
59
20
27
20
63.27
72.60
57.43
63.28
60
22
28
21
73.78
63.61
48.30
69.86
57
20
27
19
59.03
72.88
57.78
65.47
59
22
27
20
68.62
73.50
47.06
66.00
53
23
27
20
58.91
71.13
55.37
68.65
53
24
28
20
70.90
65.44
48.21
59.85
53
22
26
20
60.37
67.75
57.63
59.63
53
24
27
21
71.42
66.40
50.83
53.50
53
22
26
19
Gebruikers
Dementie: GZA
N
Jongdementie: GZ
N
Jongdementie: GZA
N
Motorische handicap: GZ
N
Motorische handicap: GZA
N
Visuele handicap: GZ
N
Visuele handicap: GZA
N
Auditieve handicap: GZ
N Mean rank
61.22
63.86
57.54
58.66
Auditieve handicap: GZA
N Mean rank
53
24
27
20
70.86
65.00
50.70
53.28
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
H
df
N
p
,684
3
126
,877
8,054
3
124
,045
4,126
3
125
,248
22,233
3
126
,000
2,131
3
121
,546
26,772
3
123
,000
,489
3
120
,921
7,372
3
124
,061
2,319
3
126
,509
10,030
3
131
,018
3,291
3
123
,349
9,132
3
128
,028
4,084
3
123
,252
8,391
3
125
,039
1,283
3
121
,733
8,580
3
125
,035
,549
3
120
,908
8,148
3
124
,043
214
Autisme: GZ Autisme: GZA
N Mean rank
56
21
26
19
63.23
59.07
59.54
61.76
57
22
26
20
73.90
55.48
46.48
61.68
58
21
26
18
63.47
62.21
51.90
71.58
59
22
26
19
73.22
59.50
38.77
71.79
56
22
27
17
62.61
60.36
57.94
64.97
57
23
27
18
72.07
61.70
44.07
64.33
N Mean rank
Gedragsproblemen: GZ Gedragsproblemen: GZA
N
Psychische problemen: GZ
N
Psychische problemen: GZA
N
Mean rank N Mean rank Mean rank Mean rank
,371
3
122
,946
13,623
3
125
,003
4,049
3
123
,256
20,135
3
126
,000
,602
3
122
,896
12,525
3
125
,006
POSTHOC-TEST: WENSELIJK licht verstandelijke handicap: aangepaste GZ
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
568,000
41,04 – 37,32
57 – 22
0,491
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
435,000
45,37 – 30,62
57 – 24
0,006
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
539,500
40,54 – 36,69
57 – 21
0,478
thuiszorg – ouderenzorg
186,000
27,05 – 20,25
22 – 24
0,066
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
231,000
22,00 – 22,00
22 – 21
1,000
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
174,000
19,75 – 26,71
24 – 21
0,056
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
448,500
43,40 – 32,36
59 – 21
0,036
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
316,000
49,64 – 25,64
59 – 25
0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
448,500
43,40 – 32,36
59 – 21
0,036
thuiszorg – ouderenzorg
169,500
27,93 – 19,78
21 – 25
0,025
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
220,500
21,50 – 21,50
21 – 21
1,000
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
169,500
19,78 – 27,93
25 – 21
0,025
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
407,500
43,22 – 30,02
56 – 22
0,006
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
272,500
48,63 – 23,90
56 – 25
0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
356,000
42,14 – 28,30
56 – 20
0,004
thuiszorg – ouderenzorg
182,500
28,20 – 20,30
22 – 25
0,035
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
210,000
21,95 – 21,00
22 – 20
0,785
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
180,000
20,20 – 26,50
25 – 20
0,089
U
Mean ranks
n
p
549,500
43,34 – 36,48
60 – 22
0,218
matig verstandelijke handicap: aangepaste GZ
ernstig verstandelijke handicap: aangepaste GZ
handicap en dementie: aangepaste GZ gehandicaptenzorg – thuiszorg
215
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
526,500
49,72 – 33,30
60 – 28
0,003
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
587,000
41,72 – 38,95
60 – 21
0,621
thuiszorg – ouderenzorg
226,000
29,23 – 22,57
22 – 28
0,084
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
207,000
20,91 – 23,14
22 – 21
0,530
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
194,000
21,43 – 29,76
28 – 21
0,031
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
608,500
40,31 – 42,84
59 – 22
0,642
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
540,000
47,85 – 34,00
59 – 27
0,011
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
563,000
40,46 – 38,65
59 – 20
0,744
thuiszorg – ouderenzorg
166,500
30,93 – 20,17
22 – 27
0,005
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
193,000
22,73 – 20,15
22 – 20
0,442
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
186,000
20,89 – 28,20
27 – 20
0,054
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
571,500
40,22 – 36,31
53 – 24
0,448
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
479,500
45,95 – 31,62
53 – 28
0,006
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
438,500
38,73 – 32,42
53 – 20
0,227
thuiszorg – ouderenzorg
235,500
30,69 – 22,91
24 – 28
0,047
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
217,500
23,44 – 21,38
24 – 20
0,570
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
229,000
22,68 – 27,05
28 – 20
0,252
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
431,000
43,44 – 31,09
57 – 22
0,017
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
429,500
47,46 – 30,02
57 – 26
0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
456,000
41,00 – 33,30
57 – 20
0,137
thuiszorg – ouderenzorg
233,500
26,89 – 22,48
22 – 26
0,243
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
198,000
20,50 – 22,60
22 – 20
0,540
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
194,500
20,98 – 26,78
26 – 20
0,123
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
491,000
43,68 – 33,82
59 – 22
0,064
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
368,500
49,75 – 27,67
59 – 26
0,000
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
543,500
39,79 – 38,61
59 – 19
0,824
thuiszorg – ouderenzorg
170,000
29,77 – 20,04
22 – 26
0,009
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
163,000
18,91 – 23,42
22 – 19
0,180
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
118,500
29,76 – 36,98
36 – 25
0,002
vorm van jongdementie: aanpaste GZ
motorische handicap: aangepaste GZ
ernstige vorm van autisme: aangepaste GZ
handicap en gedragsproblemen: aangepaste GZ
216
handicap en psychische problemen: aangepaste GZ
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
536,000
42,60 – 35,30
57 – 23
0,168
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
431,500
48,43 – 29,98
57 – 27
0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
453,500
39,04 – 34,69
57 – 18
0,420
thuiszorg – ouderenzorg
212,000
29,78 – 21,85
23 – 27
0,039
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
198,000
20,61 – 21,50
23 – 18
0,800
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
168,500
20,24 – 27,14
27 – 18
0,066
217
SECTOREN HAALBAAR Licht verstandelijke handicap: GZ Licht verstandelijke handicap: GZA Matig verstandelijke handicap: GZ Matig verstandelijke handicap: GZA Ernstig verstandelijke handicap: GZ Ernstig verstandelijke handicap: GZA NAH: GZ NAH: GZA Dementie: GZ
N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
Gebruikers
55
18
21
17
59.95
47.03
58.90
49.12
57
19
21
17
65.32
46.95
51.62
50.32
55
19
21
17
60.89
45.16
57.86
53.29
56
19
21
17
66.61
42.74
47.71
52.76
54
19
20
17
61.88
42.50
52.25
53.59
55
19
20
17
66.91
43.39
42.58
50.59
48
19
19
17
55.10
45.84
46.92
55.79
49
20
19
17
61.36
44.90
35.95
57.50
56
18
21
17
59.04
54.72
49.40
58.79
57
19
21
17
66.46
47.76
40.36
59.50
51
18
20
16
54.84
47.97
47.53
59.63
53
19
20
16
61.74
47.92
38.13
58.81
48
19
21
17
57.22
43.32
55.79
48.47
48
19
19
17
62.55
38.21
45.53
44.85
48
19
19
17
57.18
45.71
53.18
43.09
48
19
18
17
61.06
46.24
41.67
40.79
47
19
19
17
Dementie: GZA
N
Jongdementie: GZ
N
Jongdementie: GZA
N
Motorische handicap: GZ
N
Motorische handicap: GZA
N
Visuele handicap: GZ
N
Visuele handicap: GZA
N
Auditieve handicap: GZ
N Mean rank
57.96
42.74
52.42
42.41
Auditieve handicap: GZA
N Mean rank
47
19
18
17
61.64
43.68
40.97
40.38
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
H
df
N
p
3,685
3
111
,298
7,430
3
114
,059
4,007
3
112
,261
11,760
3
113
,008
6,346
3
110
,096
14,949
3
111
,002
2,655
3
103
,448
13,097
3
105
,004
1,917
3
112
,590
13,631
3
114
,003
2,876
3
105
,411
11,327
3
108
,010
3,932
3
105
,269
13,398
3
103
,004
4,550
3
103
,208
11,125
3
102
,011
6,561
3
102
,087
13,261
3
101
,004
218
Autisme: GZ Autisme: GZA
N Mean rank
52
19
18
15
58.03
39.71
50.06
52.47
52
19
18
15
62.38
43.08
36.42
49.50
54
19
19
16
56.02
45.21
57.63
56.69
55
19
18
16
63.74
43.24
40.08
52.34
53
19
20
15
55.79
46.53
56.70
53.53
54
19
19
15
63.11
43.76
40.03
51.87
N Mean rank
Gedragsproblemen: GZ Gedragsproblemen: GZA
N
Psychische problemen: GZ
N
Psychische problemen: GZA
N
Mean rank N Mean rank Mean rank Mean rank
6,251
3
104
,100
14,288
3
104
,003
2,647
3
108
,449
12,612
3
108
,006
1,903
3
107
,593
12,219
3
107
,007
POSTHOC-TEST: HAALBAAR matig verstandelijke handicap: aangepaste GZ
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
304,500
42,06 – 26,03
56 – 19
0,003
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
397,500
42,40 – 29,93
56 – 21
0,019
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
356,000
39,14 – 29,94
56 – 17
0,090
thuiszorg – ouderenzorg
186,000
19,79 – 21,14
19 – 21
0,695
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
131,500
16,92 – 20,26
19 – 17
0,308
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
160,500
18,64 – 20,56
21 – 17
0,575
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
297,000
41,60 – 25,63
55 – 19
0,003
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
325,500
42,12 – 26,68
55 – 20
0,003
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
319,500
39,19 – 27,79
55 – 17
0,033
thuiszorg – ouderenzorg
179,500
20,55 – 19,48
19 – 20
0,749
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
137,000
17,21 – 19,94
19 – 17
0,452
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
138,500
17,42 – 20,85
20 – 17
0,304
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
335,000
38,16 – 27,25
49 – 20
0,029
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
246,500
38,97 – 22,97
49 – 19
0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
381,000
34,22 – 31,41
49 – 17
0,580
thuiszorg – ouderenzorg
154,000
21,80 – 18,11
20 – 19
0,245
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
127,000
16,85 – 21,53
20 – 17
0,155
92,500
14,87 – 22,56
19 – 17
0,016
U
Mean ranks
n
p
365,000
41,60 – 29,21
57 – 19
0,023
ernstig verstandelijke handicap: aangepaste GZ
niet-aangeboren hersenletsel: aangepaste GZ
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen handicap en dementie: aangepaste GZ gehandicaptenzorg – thuiszorg
219
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
331,000
44,19 – 26,76
57 – 21
0,001
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
417,500
38,68 – 33,56
57 – 17
0,360
thuiszorg – ouderenzorg
172,000
21,95 – 19,19
19 – 21
0,354
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
125,500
16,61 – 20,62
19 – 17
0,206
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
113,500
16,40 – 23,32
21 – 17
0,028
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
372,500
38,97 – 29,61
53 – 19
0,071
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
309,500
41,16 – 25,98
53 – 20
0,003
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
392,000
35,60 – 33,00
53 – 16
0,627
thuiszorg – ouderenzorg
150,000
22,11 – 18,00
19 – 20
0,164
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
118,000
16,21 – 20,12
19 – 16
0,210
93,000
15,15 – 22,69
20 – 16
0,013
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
240,500
38,49 – 22,66
48 – 19
0,001
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
306,500
37,11 – 26,13
48 – 19
0,026
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
266,500
35,95 – 24,68
48 – 17
0,023
thuiszorg – ouderenzorg
155,500
18,18 – 20,82
19 – 19
0,430
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
140,000
17,37 – 19,76
19 – 17
0,460
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
160,000
18,58 – 18,41
19 – 17
0,959
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
285,500
36,93 – 25,03
47 – 19
0,015
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
253,500
36,61 – 23,58
47 – 18
0,0084
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
230,000
36,11 – 22,53
47 – 17
0,006
thuiszorg – ouderenzorg
160,000
19,58 – 18,39
19 – 18
0,713
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
150,500
19,08 – 17,85
19 – 17
0,701
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
153,000
18,00 – 18,00
18 – 17
1,000
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
305,500
39,62 – 26,08
52 – 19
0,009
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
253,500
39,62 – 23,58
52 – 18
0,002
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
279,500
36,12 – 26,63
52 – 15
0,076
thuiszorg – ouderenzorg
139,500
20,66 – 17,25
19 – 18
0,286
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
120,500
16,34 – 18,97
19 – 15
0,396
91,500
14,58 – 19,90
18 – 15
0,085
vorm van jongdementie: aanpaste GZ
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen motorische handicap: aangepaste GZ
auditieve handicap: aangepaste GZ
ernstige vorm van autisme: aangepaste GZ
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
220
handicap en gedragsproblemen: aangepaste GZ
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
326,500
41,06 – 27,18
55 – 19
0,010
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
287,000
40,78 – 25,44
55 – 18
0,005
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
336,000
37,89 – 29,50
55 – 16
0,128
thuiszorg – ouderenzorg
158,500
19,66 – 18,31
19 – 18
0,668
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
121,500
16,39 – 19,91
19 – 16
0,266
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
105,000
15,33 – 19,94
18 – 16
0,138
handicap en psychische problemen: aangepaste GZ
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
330,500
40,38 – 27,39
54 – 19
0,015
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
295,500
41,03 – 25,55
54 – 19
0,004
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
313,000
36,70 – 28,87
54 – 15
0,156
thuiszorg – ouderenzorg
168,000
20,16 – 18,84
19 – 19
0,673
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
118,000
16,21 – 19,13
19 – 15
0,347
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
107,000
15,63 – 19,87
19 – 15
0,167
221
SECTOREN WENSELIJK Licht verstandelijke handicap: OZ Licht verstandelijke handicap: OZA Matig verstandelijke handicap: OZ Matig verstandelijke handicap: OZA Ernstig verstandelijke handicap: OZ Ernstig verstandelijke handicap: OZA NAH: OZ NAH: OZA Dementie: OZ
N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
Gebruikers
54
24
33
19
58.06
70.10
69.73
73.47
53
23
34
20
59.99
79.09
66.47
62.83
52
23
34
19
54.41
62.43
75.62
74.71
52
24
34
20
57.00
70.10
71.24
72.33
53
24
34
19
58.29
63.08
73.68
74.03
52
24
34
19
59.47
65.94
67.50
74.47
49
23
34
18
57.30
53.33
71.41
71.56
48
23
34
19
62.83
57.63
62.85
66.92
53
23
34
19
56.52
57.83
78.06
73.97
54
23
34
20
62.42
64.67
70.78
69.08
49
23
34
19
57.74
57.85
71.91
66.84
50
23
34
20
60.81
64.87
68.16
63.90
48
23
32
17
56.89
53.11
64.02
74.09
48
23
33
18
59.33
61.07
61.62
67.61
47
23
32
18
52.80
56.33
70.44
68.28
47
23
33
19
55.37
60.80
67.27
67.47
47
22
32
18
Dementie: OZA
N
Jongdementie: OZ
N
Jongdementie: OZA
N
Motorische handicap: OZ
N
Motorische handicap: OZA
N
Visuele handicap: OZ
N
Visuele handicap: OZA
N
Auditieve handicap: OZ
N Mean rank
50.79
56.68
69.25
71.67
Auditieve handicap: OZA
N Mean rank
47
23
33
19
53.64
63.70
65.76
70.89
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
H
df
N
p
4,434
3
130
,218
4,827
3
130
,185
11,549
3
128
,009
5,298
3
130
,151
8,187
3
130
,042
3,562
3
129
,313
8,027
3
124
,045
,845
3
124
,839
10,401
3
129
,015
1,339
3
131
,720
4,835
3
125
,184
,950
3
127
,813
5,273
3
120
,153
,812
3
122
,846
7,231
3
120
,065
3,230
3
122
,357
9,266
3
119
,026
4,799
3
122
,187
222
Autisme: OZ Autisme: OZA
N Mean rank
49
23
31
15
56.35
61.74
56.63
72.30
49
23
33
16
56.66
69.26
56.02
72.69
51
23
34
15
56.86
65.37
61.04
76.47
49
23
34
16
54.95
70.85
60.19
70.91
50
23
34
15
55.23
62.37
63.75
75.97
49
23
34
16
53.77
70.26
61.41
72.78
N Mean rank
Gedragsproblemen: OZ Gedragsproblemen: OZA
N
Psychische problemen: OZ
N
Psychische problemen: OZA
N
Mean rank N Mean rank Mean rank Mean rank
6,411
3
118
,093
7,050
3
121
,070
9,155
3
123
,027
7,237
3
122
,065
8,101
3
122
,044
7,535
3
122
,057
POSTHOC-TEST: WENSELIJK matig verstandelijke handicap: OZ
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
531,000
36,71 – 40,91
52 – 23
0,302
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
583,500
37,73 – 52,34
52 – 34
0,002
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
337,000
32,98 – 44,26
52 – 19
0,011
thuiszorg – ouderenzorg
315,500
25,72 – 31,22
23 – 34
0,171
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
179,500
19,80 – 23,55
23 – 19
0,262
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
321,000
27,06 – 26,89
34 – 19
0,968
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
599,500
38,31 – 38,93
53 – 23
0,898
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
601,000
38,34 – 52,82
53 – 34
0,005
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
364,000
33,87 – 43,84
53 – 19
0,049
thuiszorg – ouderenzorg
271,000
23,78 – 32,53
23 – 34
0,037
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
163,500
19,11 – 24,39
23 – 19
0,131
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
299,000
27,71 – 25,74
34 – 19
0,634
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
505,500
35,91 – 41,02
51 – 23
0,035
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
808,000
41,84 – 44,74
51 – 34
0,321
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
260,500
31,11 – 41,63
51 – 15
0,003
thuiszorg – ouderenzorg
363,500
30,20 – 28,19
23 – 24
0,498
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
141,500
18,15 – 21,57
23 – 15
0,243
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
191,000
23,12 – 29,27
34 – 15
0,056
handicap en dementie: OZ
handicap en gedragsproblemen: OZ
223
handicap en psychische problemen: OZ
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
512,500
35,75 – 39,72
50 – 23
0,232
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
728,500
40,07 – 46,07
50 – 34
0,096
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
245,500
30,41 – 41,63
50 – 15
0,004
thuiszorg – ouderenzorg
383,500
28,67 – 29,22
23 – 24
0,871
thuiszorg – ervaringsdeskundigen
137,500
17,98 – 21,83
23 – 15
0,201
ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
202,500
23,46 – 28,50
34 – 15
0,165
224
SECTOREN HAALBAAR Licht verstandelijke handicap: OZ Licht verstandelijke handicap: OZA Matig verstandelijke handicap: OZ Matig verstandelijke handicap: OZA Ernstig verstandelijke handicap: OZ Ernstig verstandelijke handicap: OZA NAH: OZ NAH: OZA Dementie: OZ
N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
48
20
32
13
54.49
60.63
60.06
53.15
49
20
32
14
59.52
62.78
53.59
55.93
47
20
32
13
51.85
54.55
63.41
59.31
48
20
32
12
56.69
54.30
56.36
59.79
48
20
32
14
54.19
55.63
60.83
63.93
48
20
32
15
55.11
55.70
61.41
63.03
44
20
32
14
55.10
47.73
59.16
59.50
45
20
32
15
61.34
46.03
57.11
54.63
49
20
32
13
53.00
55.05
59.03
74.46
50
20
32
14
56.73
53.45
58.89
71.14
47
20
32
11
52.62
51.93
57.56
68.32
47
20
32
12
56.32
49.50
57.56
61.42
44
20
32
12
52.44
51.45
53.39
70.08
44
20
32
13
57.30
50.65
50.41
65.23
44
20
32
12
51.09
54.20
54.73
66.88
44
20
32
13
53.41
50.75
57.19
61.54
44
20
32
12
Gebruikers
Dementie: OZA
N
Jongdementie: OZ
N
Jongdementie: OZA
N
Motorische handicap: OZ
N
Motorische handicap: OZA
N
Visuele handicap: OZ
N
Visuele handicap: OZA
N
Auditieve handicap: OZ
N Mean rank
50.39
49.88
59.17
64.83
Auditieve handicap: OZA
N Mean rank
44
20
31
13
53.19
50.13
55.95
62.19
Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank Mean rank
H
df
N
p
1,176
3
113
,759
1,272
3
115
,736
3,819
3
112
,282
,266
3
112
,966
3,080
3
114
,379
2,007
3
115
,571
2,966
3
110
,397
3,882
3
112
,275
5,726
3
114
,126
2,944
3
116
,400
3,741
3
110
,291
1,526
3
111
,676
3,939
3
108
,268
3,001
3
109
,391
2,845
3
108
,416
1,340
3
109
,720
3,788
3
108
,285
1,498
3
108
,683
225
Autisme: OZ Autisme: OZA
N Mean rank
45
19
32
11
52.03
51.29
53.47
68.27
45
19
31
12
54.47
50.84
51.87
62.75
46
20
32
12
52.35
52.70
56.92
68.46
45
20
32
13
53.03
51.15
59.00
62.12
48
20
32
11
51.77
54.95
59.92
64.95
47
20
32
12
53.53
52.33
61.22
57.88
N Mean rank
Gedragsproblemen: OZ Gedragsproblemen: OZA
N
Psychische problemen: OZ
N
Psychische problemen: OZA
N
Mean rank N Mean rank Mean rank Mean rank
9,610
3
107
,022
3,092
3
107
,378
9,788
3
110
,020
3,520
3
110
,318
7,001
3
111
,072
2,754
3
111
,431
POSTHOC-TEST: HAALBAAR ernstige vorm van autisme: OZ
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
421,500
32,63 – 32,18
45 – 19
0,833
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
700,500
38,57 – 39,61
45 – 32
0,664
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
172,500
26,83 – 35,32
45 – 11
0,007
thuiszorg – ouderenzorg
291,500
25,34 – 26,39
19 – 32
0,601
71,500
13,76 – 18,50
19 – 11
0,028
127,000
20,47 – 26,45
32 – 11
0,033
U
Mean ranks
n
p
gehandicaptenzorg – thuiszorg
457,000
33,43 – 33,65
46 – 20
0,908
gehandicaptenzorg – ouderenzorg
675,000
38,17 – 41,41
46 – 32
0,180
gehandicaptenzorg – ervaringsdeskundigen
195,000
27,74 – 36,25
46 – 12
0,003
thuiszorg – ouderenzorg
295,500
25,28 – 27,27
20 – 32
0,367
85,500
14,78 – 19,38
20 – 12
0,033
152,000
21,25 – 25,83
32 – 12
0,116
thuiszorg – ervaringsdeskundigen ouderenzorg – ervaringsdeskundigen handicap en gedragsproblemen: OZ
thuiszorg – ervaringsdeskundigen ouderenzorg – ervaringsdeskundigen
226
SECTOREN WENSELIJK
Thuis naar OZ Thuis naar OZ aangepast Thuis naar GZ
N Mean rank N Mean rank N Mean rank
Thuis naar GZ aangepast
N
Zelfstandige woonvormen WZ Zelfstandige woonvormen WZ aangepast Zelfstandige woonvormen tehuis Zelfstandige woonvormen tehuis A Tehuis werkenden – WZC Tehuis werkenden – WZC aangepast Tehuis werkenden – niet werkenden Tehuis werkenden – TNW aangepast Tehuis werkenden – WZC Tehuis werkenden – WZC aangepast
N
Mean rank Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
Gebruikers
57
26
33
22
63.26
78.33
70.59
73.59
55
25
33
22
67.73
64.72
65.88
75.59
58
24
27
22
63.00
68.75
61.50
76.43
57
23
28
21
67.95
62.65
53.75
74.57
58
24
32
21
61.97
75.81
69.98
72.69
57
23
32
21
66.25
67.43
63.63
73.71
58
22
30
21
64.09
69.68
59.05
77.36
57
21
30
20
66.31
66.02
53.30
74.55
58
22
32
20
65.84
62.50
64.73
75.63
57
21
32
20
67.60
61.93
57.52
76.05
58
21
27
20
62.69
67.74
53.87
74.40
57
21
28
19
65.10
66.14
48.77
74.21
59
21
31
20
62.58
65.33
65.69
77.28
58
21
31
20
63.09
70.88
60.10
75.20
H
df
N
p
3,454
3
138
,327
1,309
3
135
,727
3,116
3
131
,374
5,140
3
129
,162
3,175
3
135
,365
1,085
3
133
,781
3,948
3
131
,267
5,240
3
128
,155
1,663
3
132
,645
3,849
3
130
,278
4,572
3
126
,206
7,377
3
125
,061
2,579
3
131
,461
2,962
3
130
,398
227
SECTOREN HAALBAAR
Thuis naar OZ Thuis naar OZ aangepast Thuis naar GZ
N Mean rank N Mean rank N Mean rank
Thuis naar GZ aangepast
N
Zelfstandige woonvormen WZ Zelfstandige woonvormen WZ aangepast Zelfstandige woonvormen tehuis Zelfstandige woonvormen tehuis A Tehuis werkenden – WZC Tehuis werkenden – WZC aangepast Tehuis werkenden – niet werkenden Tehuis werkenden – TNW aangepast Tehuis werkenden – WZC Tehuis werkenden – WZC aangepast
N
Mean rank Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank N Mean rank
SIGNIFICANTIETOETS
VAPH
Thuiszorg
Ouderen zorg
50
23
29
15
60.66
46.39
60.83
69.27
49
22
29
15
60.52
47.98
56.67
67.03
51
21
24
15
61.02
48.55
44.00
68.57
51
21
24
14
61.83
48.93
44.25
61.57
49
20
29
16
59.80
46.18
56.17
67.03
49
20
29
15
61.56
50.18
50.02
64.70
51
19
26
15
60.88
45.21
46.65
69.27
51
19
26
14
61.53
48.29
45.29
62.29
50
19
25
14
57.33
42.32
56.62
57.14
50
19
25
14
58.02
46.18
53.80
54.46
52
18
22
14
60.94
42.78
46.36
50.86
53
18
22
14
62.74
46.72
43.82
46.29
52
18
26
14
56.65
45.81
56.19
62.39
52
18
26
14
57.35
45.39
55.50
61.64
Gebruikers
H
df
N
p
5,800
3
117
,122
3,948
3
115
,267
9,716
3
111
,021
7,443
3
110
,059
4,915
3
114
,178
4,666
3
113
,198
9,832
3
111
,020
7,064
3
110
,070
4,301
3
108
,231
2,355
3
108
,502
7,919
3
106
,048
9,850
3
107
,020
3,117
3
110
,374
3,212
3
110
,360
228
229
partners in Hogeschool-Universiteit Brussel
Inge Vandevyvere Joris Van Puyenbroeck Dirk Smits onderzoekscentrum PRAGODI, HUBrussel