10
Jaargang 43 • Maandblad • verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor 2099 Antwerpen X - P509707 • Afzendadres: Guimardstraat 1 • 1040 Brussel
V l a a m s s e c r e ta r i a at va n h e t k at h o l i e k o n d e r w i j s
december 2012
in dit nummer Vertrouwen / Het beleidswerk van een koepel / De ‘critical friend’ van de secretaris-generaal /
forum nr. 10 • december 2012
Hoofdartikel Vertrouwen 3
In de kern Het was in de tijd dat …
4
Algemeen onderwijsbeleid Persmededeling van Vlaams minister van Onderwijs en Gelijke kansen Pascal Smet
5
Persbericht: Leerlingenstages niet voor elke leerling 6 bso en tso Het beleidswerk van een koepel
7
Basisonderwijs Omdat de leerkracht ertoe doet! Studiedag Vademecum zorg 16 oktober 2012.
10
Buitengewoon onderwijs VSKO zond zijn zendelingen uit … Naar de eindconferentie van ‘Pathways to inclusion’ in Boedapest
12
Hoger onderwijs Tussen instroom, oriëntering en selectie ligt -ergens- een weg naar effectiviteit
15
Internaten Jaarthema: “een kijk op identiteit”: opvoeden in christelijk perspectief
19
Pedagogische ondersteuning Sociale stage. Over de jeugd en haar ongeduld
21
Opvoedingsproject & pastoraal Bezinning voor onderwijsmensen
24
Interview De ‘critical friend’ van de secretaris-generaal Gesprek met de voorzitters van de Bureaus van de verbonden
26
Vertrouwen ‘Niet akkoord met uw examenresultaat? Consulteer ons, wij helpen u verder. Advocaten XYZ’. Zo wordt geadverteerd op de vrije ad valvas in onze universiteiten en hogescholen. De recente uitspraak van de Raad van State in het “dossier C-attest”, beroert de gemoederen niet alleen in krantenartikels, commentaarstukken en columns, maar vooral in de leraarskamers. De groeiende juridisering in de samenleving en dus ook in het onderwijsgebeuren is zeker een feit, maar is het een probleem of een uitdaging? Het is zonder meer duidelijk dat het degelijk verantwoorden (motiveringsplicht) van genomen beslissingen na een deliberatie, een belangrijke stap in de kwaliteit van de besluitvorming is geweest. De eindbeslissing van een klassenraad is evenwel niet alleen gebaseerd op objectief meetbare criteria, waarvoor een juridische motivering mogelijk is, maar ook op de kennis van die verschillende leerkrachten, elk vanuit zijn eigen kijk, en dus op de totale persoon van de leerling. Een oordeel over het gegeven of een leerling voldoende de nodige kennis, competenties, attitudes en vaardigheden heeft verworven om redelijkerwijze een volgend leerjaar aan te vatten en met succes te beëindigen, is complex en vergt een genuanceerd overleg. Het is onze diepe overtuiging dat leerkrachten deze opdracht zeer ernstig en gewetensvol opnemen, rekening houdend met de ernstige gevolgen voor de persoonsontwikkeling van kinderen en jongeren, het vervolg van hun schoolloopbaan, kortom hun toekomst. De intersubjectiviteit van de meningen van de individuele leden van een team, garandeert de hoogst mogelijke objectiviteit. Uiteraard moet er een kanaal bestaan om leerlingen en ouders de kans te bieden hun bezwaren tegen een genomen beslissing te formuleren. Hen daarbij echt willen beluisteren moet het uitgangspunt zijn. Het biedt ook de gelegenheid om de verantwoording van het genomen besluit toe te lichten. Een te hoog verwachtingspatroon bij ouders naar de kunde van hun kinderen en een mentaliteitswijziging in de samenleving van het niet langer aanvaarden van gezag zijn slechts enkele redenen van de groeiende juridisering. Rechtbanken als laatste kans om het eigen gelijk te halen. Rechtbanken, die denken binnen een strikt juridisch kader en waar motiveringsplicht stoelt op een in te lossen bewijslast op basis van louter objectieve elementen. Dit denkkader staat soms haaks op het pedagogische. Waar het in deze mijns inziens aan ontbreekt is het noodzakelijke vertrouwen in de professionaliteit, de betrokkenheid en de specifieke zorg van een gedreven team van leerkrachten voor elk van de hen toevertrouwde leerlingen. Mogen we enkel hopen dat zij hun opdracht zullen blijven ter harte nemen en, in de toekomst, nog bereid zijn om ook, indien nodig, moeilijke beslissingen te nemen. Onze steun en waardering verdienen ze ten volle.
Mieke Van Hecke Directeur-generaal VSKO
Zalig Kerstfeest! Gelukkig Nieuwjaar!
© Mareo Mertens
l e k i t r a d Hoof
IN DE KERN
het was in de tijd dat … … de eerste ambtstermijn van president Obama naar zijn einde liep, president Poetin reeds aan zijn zoveelste ambtsperiode bezig was en Herman Van Rompuy aan zijn tweede als Europees president dat een wereldwijd decreet werd afgekondigd. Alle inwoners én alle goederen moesten zich laten inschrijven en registreren in hun land van herkomst. Deze telling vond plaats op het einde van het eerste bewindsjaar van Elio Di Rupo in België, enkele dagen voor Kerstmis. Iedereen en alles gingen op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij of zij vandaan kwam. Eerst vielen alle communicatiemedia uit: computers, i-pads, gsm’s. Hun grondstoffen zoals koper, tin, mangaan, lood en zink trokken terug naar de mijnstreken in Afrika en Zuid-Amerika. Maar er kwam nog veel meer beweging in de wereld. Overal sprongen de deuren van de winkels open: eerst kwamen er pakjes cacao naar buiten, dan de chocolade en de pralines in hun kerstverpakking. Zij wilden naar Ghana en West-Afrika. Dan volgde de koffie, de lievelingsdrank van de Belgen, met hele dozen. Oeganda, Kenia, Colombië en Guatemala waren hun heimat. De uitheemse en niet-seizoensgebonden groenten en fruit zoals ananas en bananen kropen uit hun kisten, evenals de aardbeien uit Zuid-Afrika. Bijna alle kerstlekkernijen pakten hun biezen. De peperkoek twijfelde. Hij was wel gemaakt met Belgisch meel, maar kreeg toch zijn pittige smaak van specerijen uit India: kruidnagel, kaneel, saffraan. De winkelrekken raakten leeg en lagen er wezenloos bij. Maar ook vele mensen gingen op weg. Chinese en andere Oost-Aziatische restaurants en kebabzaken sloten de deuren: de eigenaars trokken terug naar hun vaderland. De Joden uit de diamantwijken in Antwerpen reisden naar Israël, waar de spanningen met de Palestijnen alleen maar verergerden. Zelfs het Belgisch koningshuis ging op pad: koning Albert trok naar Saksen-Coburg en koningin Paola naar Italië. Brussel, dat steeds een bruisende interculturele stad was, kreeg een doods en verlaten uitzicht. Ook andere Belgische steden volgden. Een late sinterklaas uit speculoos kreeg de tranen in de ogen. Hij was een echte halfbloed. Voorouders bij de oude Germanen, een Turkse voorouder die uit Myra kwam, een Italiaanse bisschop uit Bari in de familie, verwant met de Kerstman en met de Amerikaanse Santa Claus. Hij had zemelen uit België in zijn lichaam maar ogen van amandelnoten uit Mexico. Voor hem was het echt heel erg! Maar hij ging, al wist hij niet waarheen.
geroepen. Lange slierten Japanse auto’s, volgestopt met allerlei technologische spelletjes, begaven zich naar het Oosten. Groot-Bijgaarden, de ring rond Brussel, Antwerpen: honderden kilometers fileleed. Dit had men nooit eerder meegemaakt, ook al was men op dit vlak veel gewoon in België. In de verkeerstoren op Zaventem waren de radarschermen niet meer te ontcijferen. Aan de hemel zag men kerstganzen terug naar Polen vliegen, gevolgd door tapijten, die weer naar Teheran wilden. Je moest ook uitkijken om niet op je gezicht te vallen, want overal kropen olie en benzine uit de benzinestations. Zij vormden beken en vloeiden terug naar Saoedi-Arabië en Koeweit. Alle auto’s vielen uit elkaar: het aluminium trok terug naar Rusland, het koper naar Zimbabwe, het ijzer naar Brazilië en de rubberen delen naar Congo. De ontwikkelingslanden in de derde wereld zagen hun bruto nationaal product drastisch stijgen. Ze werden opnieuw rijk aan grondstoffen. Eindelijk werden de landen uit het Noorden en het Westen gestraft voor de vele plunderingen en uitbuitingen in de kolonisatietijd. In Turnhout werd het inmiddels erg druk. Alle speelkaarten van over de ganse wereld kwamen er terug thuis. Dat kwam goed uit want Welzijnszorg vestigde juist in die dagen alle aandacht op bejaarden en armoede en gebruikte hiervoor speelkaarten. Ook de adventsaffiche van het VSKO pakte uit met speelkaarten onder de slogan ‘Advent: Gods kaart trekken’. De vele speelkaarten kwamen echt goed van pas als educatief materiaal in scholen, kerken en andere plaatsen. Na drie dagen was de Uittocht voltrokken. Net op tijd voor Kerstmis. Niets dat uitheems of buitenlands was, was nog in het land aanwezig. Eigenlijk was er niet veel meer in het land aanwezig! Behalve de kerstbomen van eigen bodem en wat appelen en noten. Wel gezond, maar te weinig en niet feestelijk om er Kerstmis mee te vieren. De mensen zongen stiekem ‘ Stille Nacht ‘, van oorsprong een Oostenrijks liedje. Alleen één vreemd stel was gebleven: Maria, Jozef en hun zoontje Jezus. Uitgerekend drie Joden. “Wij blijven” had Maria gezegd “want als ook wij weggaan, wie zal er dan nog de weg kunnen wijzen? De weg van het gezond verstand en van de menselijkheid. Hoe kunnen de mensen nog Kerstmis vieren als wij er niet meer zijn?” Ik wens u van harte een zalig en vredevol kerstfeest! Jan Vander Velpen VSKO-pastor
Het verkeer raakte ook lelijk in de knoop. Op de radio werden alle programma’s geschrapt; er werden nog enkel verkeersberichten om-
contactblad voor schoolbesturen, pedagogisch begeleiders directies en personeelsleden van het katholiek onderwijs
Maandblad Verschijnt niet in juli en augustus Verantwoordelijke uitgever Mieke Van Hecke, directeur-generaal VSKO Guimardstraat 1 - 1040 Brussel Eindcoördinatie: Willy Bombeek Eindredactie: Rita Herdies Redactieleden: Willy Bombeek, Jan-Baptist De Smet, Isabelle Dobbelaere, Rita Herdies, André Janssens, Dimitri Vandekerkove, Marijke Van Bogaert, Berna dette Van de Steene, Mieke Van Hecke, Els Van Schelvergem (a.i), Paul Wille
4
december 2012
Redactieadres: VSKO - Forum - Guimardstraat 1 - 1040 Brussel Tel.: 02 507 06 19 • Fax: 02 513 36 45 E-mail:
[email protected] - Website: www.vsko.be Abonnement Jaarabonnement: 23,10 euro (inclusief BTW) 38,10 euro: buitenland Te storten op rekeningnr. 000-0947400-01 van LICAP cvba, 1040 Brussel Pre-press en druk: Licap cvba, tel. 02 509 96 83 Cover: © UM
ALGEMEEN ONDERWIJSBELEID
Dinsdag 23 oktober 2012
Persmededeling van Vlaams minister van Onderwijs en Gelijke Kansen Pascal Smet Onderwijs gaat voluit voor genderbewust en holebivriendelijk in gemeenschappelijke engagementsverklaring. De schoolomgeving is een cruciale leer- en socialisatiecontext voor kinderen en jongeren. Het is dan ook een evidentie voor minister van Onderwijs en Gelijke Kansen Pascal Smet om er een actief beleid uit te bouwen rond genderstereotypen, heteronormativiteit en homofobie. Het onderwijsveld deelt deze overtuiging en heeft dit vandaag bevestigd met de gezamen lijke verklaring over een structurele aanpak omtrent gender en seksuele geaardheid in het onderwijs.
De ondertekenaars (onder wie minister van Onderwijs Pascal Smet, het VSKO, het GO!, De Vlaamse Scholierenkoepel, De Vlaamse Vereniging voor Studenten, de vakbonden, ..) verbinden zich formeel om alle leerlingen, studenten of personeelsleden respectvol en evenwaardig te behandelen, ongeacht hun seksuele geaardheid of genderidentiteit. De verklaring stelt dat discriminatie bestreden en verworpen wordt en dat niemand nog door genderverwachtingen beperkt wordt in studie of andere keuzes. Weerstanden tegen holebi’s en transgenders moeten verdwijnen, zo staat er in de verklaring. In de lessen en leraarskamers zal de thematiek bespreekbaar gemaakt worden met genuanceerde informatie. Scholen zullen een handje geholpen worden door de aanstelling van een gedetacheerde leerkracht. Die zal netwerken opzetten, mensen sensibiliseren en informeren, en allerhande goede praktijken of lesmateriaal verzamelen en ontsluiten zodat scholen kunnen verder bouwen op bestaande expertise. Het resultaat wordt eind mei 2013 gedeeld op een studiedag. Dat er al goede voorbeelden bestaan bewijzen de leerlingen van het KA Hiel vandaag met een interactieve les over genderstereotypen. (…) Voor Mieke Van Hecke ligt de verklaring in lijn met haar vormingsproject: “De katholieke school stelt zich actief open voor al wie in onze maatschappij, op welke manier ook, kansarm is. Zij helpt de jongeren in hun groei naar verantwoordelijkheid en weerbaarheid. Verdraagzaamheid, openheid, evenwaardigheid en respect zijn stuk voor stuk significante begrippen. We willen deze boodschap niet alleen uitdragen, maar ook verankeren in het beleid van de katholieke scholen.” (…) In het kader van zijn bevoegdheid Gelijke Kansen neemt Pascal Smet onder de noemer genderklik nog een heleboel andere initiatieven voor een genderbewust en holebivriendelijk klimaat. Hij gaf eveneens de opdracht voor wetenschappelijk onderzoek naar homofoob en ‘gender-based’ geweld.
december 2012
5
ALGEMEEN ONDERWIJSBELEID
Persbericht
9 november 2012
Leerlingenstages niet voor elke leerling bso en tso Gisteren heeft minister van Onderwijs Pascal Smet in de onderwijscommissie van het Vlaamse Parlement gezegd dat hij leerlingenstages wil verplichten in bso en tso (niet in aso). De scholen bepalen de invulling. Het VVKSO verzet zich tegen de absolute verplichting. In het voltijds bso en tso maken leerlingenstages meer en meer een wezenlijk deel uit van de opleiding. Ze verstevigen de band tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Wanneer ze een meerwaarde zijn voor de opleiding en/of noodzakelijk zijn om de leerplandoelstellingen te realiseren, ligt het ook voor de hand dat scholen ze organiseren. Het VVKSO vindt de verplichting om in alle tso-bso-studierichtingen te opteren voor stages, in zijn absoluutheid echter onredelijk, omdat: • het niet aan de overheid toekomt om stage, als pedagogische methode, op te leggen. Als scholen ervan overtuigd zijn dat de onderwijskwaliteit hoger kan zijn in de praktijk op school, kan men hen er niet toe verplichten leerlingen toch stage te laten lopen. Dit is bv. vaak het geval bij salonpraktijk bij haarzorg, waar alle leerplandoelstellingen wel in praktijk maar niet op stage kunnen worden gerealiseerd. • er studierichtingen zijn waarvoor stages niet wezenlijk zijn voor de realisatie van het opleidingsprofiel. We denken bv. aan Sociale en technische wetenschappen tso, Biotechnische wetenschappen tso enz. • de Vlaamse ondernemings- en organisatiecultuur vandaag absoluut niet van aard is om een veralgemening te verantwoorden: de noodzakelijke krachtige leeromgeving (sterke begeleiding om écht leren mogelijk te maken) is zeker niet overal aanwezig. De bereidheid om stagiair(e)s op te nemen is zeker in tijden van economische crisis niet overal even groot.
Chris Smits Secretaris-generaal VVKSO
6
december 2012
ALGEMEEN ONDERWIJSBELEID
het beleidswerk van een koepel
H
et VSKO en de Verbonden vertegenwoordigen de katholieke scholen. Dat is één van de basisopdrachten. Haast elke week is er wel een thema waarop Mieke Van Hecke of één van haar medewerkers via de media het standpunt van het VSKO uit de doeken doet. Doelstelling is om de vragen en bezorgdheden van onze scholen op de onderwijspolitieke agenda te laten wegen. Maar het stopt niet bij een persoptreden. Proactieve werking en duidelijke adviezen zijn erop gericht beleidsruimte en middelen te creëren opdat katholieke basisscholen het eigen project kunnen uitbouwen. In deze bijdrage geven we een zicht hoe we de beleidsbeïnvloeding vanuit het VSKO aanpakken.
Een kleine scope op televisie, een blijvende zorg van onze scholen Het VSKO als afkorting doet bij de mensen niet steeds een belletje rinkelen, maar Mieke Van Hecke kent men wel. Dat is toch de grote baas van de ‘Guimardstraat’? Zij is de eerste persoon die door kranten en televisie wordt aangesproken. Op de meest onverwachte momenten krijgt ze over diverse onderwerpen de vraag: Wat is het standpunt van het katholiek onderwijs? Of het nu gaat over een kleuterklas met 50 kinderen of over een neutraal vak levensbeschouwing als alternatief voor godsdienstonderricht? En moeten onschoolbare jongeren niet weg uit het onderwijs? En hoe zit het met de vernieuwing van het secundair onderwijs? Items die dan op de voorpagina’s van de kranten staan, en als nieuwsflits door televisiestations en radiozenders worden verspreid. Media spelen een niet te onderschatten rol in de aanbreng van thema’s in het publieke debat. Maar het kan niemand ontgaan hoe snel een onderwerp uit het beeld geraakt. Thema’s verdwijnen soms zo snel als ze gekomen zijn. Misschien was de aanleiding een toevallige anekdote, zonder dat er noodzakelijk maatregelen moeten getroffen worden. Of is het fenomeen van voorbijgaande aard, en lost het probleem zichzelf op. Maar steeds moeten het VSKO en de Verbonden als representant van de katholieke basisscholen attent blijven om onderliggende problemen aan te wijzen en waar nodig beleidsmatig aan te kaarten. En daar begint juist het echte vertegenwoordigingswerk: vanuit de standpunten van de scholen aandringen op en meewerken aan
een concrete oplossing voor bepaalde problemen. Het representatiewerk beperkt zich dus niet tot een mediaoptreden – zeg maar: het signaleren van problemen. Het gaat ook over het aandringen op noodzakelijke politieke beslissingen om zodoende implementatie van nieuwe maatregelen effectief te beïnvloeden. Het vertegenwoordigen van de katholieke scholen moet dus in de hele beleidscyclus aan bod komen.
De beleidscyclus in verschillende stappen Globaal gezien kan je binnen de politiek en het beleid, en zo ook in het onderwijsbeleid in het bijzonder, verschillende stappen herkennen. Die stappen klinken op zich nogal theoretisch, maar ze laten je toe om de beleidscyclus te leren begrijpen. Het geeft je ook inzicht in de wijze waarop drukkingsgroepen en beleidsadviserende instituten een invloed hebben op het wetgevend werk en op de toekomst van onderwijs. Een eerste beleidsstap is de agendasetting. Een bepaald probleem komt in de publieke opinie en beroert mensen die ermee worden geconfronteerd. Als een school bijvoorbeeld geen leraar meer vindt om de zieke juf te vervangen, dan is dat ongetwijfeld een gespreksonderwerp voor vele betrokkenen: de leerlingen in de eerste plaats, hun ouders, de collega leraren, het schoolbestuur, de vakbonden. Misschien is het vlug opgelost en is het probleem van voorbijgaande aard. Maar stel dat het nu niet het geval is, wat dan? In de beleidscyclus ervaar je dan de behoefte om het probleem goed te omschrijven en
mogelijke oplossingen te suggereren. Het gaat dan om de beleidsformulering. Het verduidelijken van het probleem vraagt soms een hele studie. Toch is dit terrein niet uitsluitend voorbehouden voor wetenschappelijk onderzoekers. Maatschappelijke groeperingen, vakbonden, koepelorganisaties zullen hun visie op het probleem willen schetsen en van daaruit oplossingen aandragen. In het voorbeeld van daarnet, zullen misschien kortetermijnsuggesties opduiken: Kan het gesignaleerde lerarentekort tijdelijk opgevangen worden door de regeling van bekwaamheidsbewijzen te versoepelen? Kunnen we ongekwalificeerde leraren inzetten? Of moeten we inzetten op langetermijnmaatregelen? In het geschetste probleem zullen we misschien overwegen om ook masters voor het basisonderwijs op te leiden en zo de ‘visvijver’ van studenten voor de lerarenopleiding te verbreden. Of zullen we in regio’s met tekorten leraren beter betalen? De derde stap is doorgaans voorbehouden voor de politieke mandatarissen. De beleidsbeslissing is een voorrecht van democratisch gekozen vertegenwoordigers. Er kunnen heel wat alternatieven ter tafel liggen, maar op een bepaald moment moeten knopen doorgehakt worden. Officiële regelgeving zal vervolgens uitgevoerd worden. De implementatie van nieuwe decreten, geoperationaliseerd in besluiten en omzendbrieven, is uiteraard cruciaal voor de oplossing van een probleem. Dat is een stap waarbij vooral de onderwijsmensen binnen de scholen, de lerarenopleidingen, de pedagogisch begeleiders, de ouders, de leerlingen zelf, bij betrokken worden. Al naargelang het belang van de beslissing zal deze stap niet enkel de technische naleving van de richtlijnen beogen, maar ook de motivatie en de ondersteuning van de betrokkenen incalculeren. De optimaal goed afgewerkte beleidscyclus moet afgerond worden met een beleidsevaluatie. Die beleidsstap zal de terugkoppeling maken met de oorspronkelijke doelstellingen van het beleid: Is onze nieuwe regelgeving efficiënt en effectief? Wat kunnen we verbeteren? Waar loopt het fout? In een doorgedreven vorm kan de beleidsevaluatie een start zijn voor een nieuwe beleidscyclus.
december 2012
7
Beleidsformulering Agendasetting
Beleidsbeslissing
Beleidsevaluatie
Implementatie
Kennen scholen de representatieopdracht van het VSKO? Scholen die zich in een groep organiseren, hebben daartoe welbepaalde doelen voor ogen. Op Vlaams niveau zijn de katholieke scholen gegroepeerd binnen het VSKO en de Verbonden. Eén van doelen is de zorg om als katholieke scholen ook gehoor te krijgen bij diverse instanties, zeg maar: de representatie opdracht. Niet alle scholen kennen die representatieopdracht. Uit een enquête van 2011 in de katholieke basisscholen, bleek dat slechts de helft van de respondenten zicht hebben op de manier waarop een Verbond de scholen vertegenwoordigt. Overigens zijn die scholen wel tevreden met de wijze waarop het Verbond de scholen vertegenwoordigt naar de overheid toe. Uit die enquête onthouden we dat representatie zonder meer een kerntaak van het Verbond - en bij uitbreiding van het VSKO - is. Inhoudelijk geven de scholen aan dat de informatie doorgaans pas echt tot het werkveld doordringt, als het eindresultaat er is: een akkoord, een nieuw decreet, een omzendbrief. Informatie over de onderhandelingen zelf komt slechts mondjesmaat tot op het bureau van de directeur of het schoolbestuur. Wie waar, wanneer en met wie negotieert, is zelden aan de orde. In de communicatiekanalen van de verschillende Verbonden proberen we wel ruimte te geven aan die beleidsvoorbereidende aspecten. Dat is niet altijd even een-
8
december 2012
voudig. Gelekte informatie kan de besprekingen bemoeilijken. Bovendien is het belangrijk een onderscheid te maken tussen thema’s en voorstellen aan de ene kant, en werkelijke beleidsbeslissingen of richtlijnen aan de andere kant. Dat laatste is geen onbelangrijk onderscheid. Communicatie over mogelijke denkpistes (proefballonnetjes van de minister) mogen niet verward worden met effectief op te volgen regelgeving (decreten, besluiten, omzendbrieven).
Representatie is een brede opdracht De representatieopdracht van de koepelorganisatie is breed te interpreteren. In de geschetste beleidscyclus proberen het VSKO en de Verbonden binnen de vijf verschillende stappen hun invloed te doen gelden. Met het oog op effectieve beleidsbeïnvloeding zal dat een divers karakter krijgen: het wijzen op problemen in scholen, situaties aanklagen, mistoestanden signaleren, de zaken onderzoeken, spreken met de achterban, voorstellen formuleren, ontwerpen amenderen, een visie bijstellen, aandringen op spoedige besluitvorming, middelen afdwingen, de impact van regelgeving laten onderzoeken, beleidsvoorstellen herzien. Beleidsvoering doet onmiddellijk aan politiek denken. De koepelorganisatie probeert dan ook rechtstreeks politieke mandatarissen (parlementsleden, ministers) te benaderen. Voor zover het om eerder regionale en lokale
aangelegenheden gaat, kunnen we rekenen op contactfiguren in de diocesen die deze opdracht behartigen. We denken dan bijvoorbeeld aan de concrete zorgen in het kader van het flankerend onderwijsbeleid, de voordelen die gemeenten aanreiken, de capaciteitsproblemen in bepaalde steden. Maatschappelijke besluitvorming gaat ook verder dan politieke activiteiten. De media, het sociale middenveld, niet-gouvernementele organisaties, drukkingsgroepen, onderzoeksinstellingen, en dergelijke meer, zullen evenzeer het beleid beïnvloeden. Het is dus als koepel belangrijk om een netwerk tot stand te brengen. Op die wijze is het mogelijk om medestanders te vinden en zodoende de bezorgdheden van het katholiek onderwijs beleidsmatig te agenderen. De breedte van de representatietaak slaat niet enkel op de wijze waarop, maar ook op de inhoud. Vertegenwoordigingswerk is niet beperkt tot onderwijs. De zorgen van een school zijn immers niet altijd op te vangen binnen onderwijswetgeving. Denk maar aan de stapel niet-onderwijsgebonden reglementering die op de scholen afkomt. Daarom zullen medewerkers van de koepel de scholen ook occasioneel vertegenwoordigen in andere beleidsdomeinen zoals cultuur, welzijn, milieu, sport en gezondheid.
Decretale verankering voor de vertegenwoordigings opdracht van de koepelorganisatie Representatie is niet altijd voorgestructureerd. Soms is dat enkel bij een bepaalde gelegenheid een opportuniteit: bijvoorbeeld een eigen onderzoek of een incident. Maar de vertegenwoordigingsopdracht van de koepelorganisatie is ook systematisch in ons democratisch bestel ingebouwd. Het VSKO en de Verbonden worden voor heel wat aspecten door de overheid officieel erkend als representant van de katholieke scholen. Zo is de vertegenwoordiging van de katholieke scholen in Vlaanderen decretaal vooral verankerd via de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) en het Overkoepelend Onderhandelingscomité (OOC). Binnen die twee instellingen zetelen vertegenwoordigers vanuit de koepelorganisatie: • De Vlaamse Onderwijsraad is de strategische adviesraad voor het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Hij beoordeelt de beleidsplannen van de overheid en doet zelf voor stellen over het Vlaamse onderwijsbeleid. De raad hanteert onderwijskundige, peda-
gogische en maatschappelijke criteria. Hij toetst of voorstellen van de overheid wenselijk, haalbaar en aanvaardbaar zijn voor de onderwijswereld (instellingen en gebruikers) en de samenleving.
groep van onderwijsbesturen een vrij grote impact op visieteksten en adviezen.
• Het Overkoepelend Onderhandelingscomité onderhandelt over thema’s die de werkgevers en werknemers binnen onderwijs aanbelangen: het statuut, de bezoldiging, de sociale diensten, de personeelsformatie, de arbeidsduur, de organisatie van het werk en de verhoudingen tussen vakbonden en schoolbesturen.
Formele representatie is een belangrijk punt, maar de gewaarborgde inspraak in decretaal advies- en onderhandelingsinstanties is pas zinvol als men ook een zekere inhoudelijke inbreng kan doen. Wellicht is dit de grootste uitdaging binnen een koepelorganisatie zoals het VSKO. Als representant van de grootste groep scholen is het een hele opdracht om een breed gedragen standpunt te formuleren. De grootte van onze koepel maakt ons meer representatief, maar ook meer divers. Bijgevolg raakt de inhoudelijke coherentie wel eens zoek en moeten we over bepaalde thema’s enorm uiteenlopende meningen verzoenen. Een standpunt van het VSKO is daardoor al een intern compromis. Als we het bijvoorbeeld hebben over een nieuwe structuur voor het secundair onderwijs, zullen we rekening moeten houden met compleet tegengestelde me ningen tussen onze scholen. Of indien we verregaande autonomie inzake de aanwending van lestijden bepleiten, moeten we de consequenties inschatten voor alle scholen, ook voor scholen met minder beleidsvoerend vermogen. Eén en ander kan resulteren in een minder innovatieve of gedurfde aanpak.
Bekijk nog even het schema met de beleidscyclus. Je zal kunnen vaststellen dat de invloed van beide instellingen hoofdzakelijk focust op de tweede stap in de beleidscyclus: de beleidsformulering. Voor het OOC is dat geconcentreerd op arbeidsverhoudingen, de VLOR zal ook breed onderwijskundig adviseren. Toch zijn er inhoudelijk fundamenteel nog andere accenten in de werking. Zo kan de minister, als voorzitter van het OOC, zelf de agenda voor de onderhandelingen bepalen en zullen de protocollen naar aanleiding van de onderhandelingen bindende waarde krijgen. De VLOR is daarentegen relatief autonoom. Die handelingsvrijheid opent voor de Raad de mogelijkheid om in andere stappen van de beleidscyclus tussen te komen. Dat doet de VLOR als overlegforum (bijvoorbeeld via probleemverkenningen) en als kenniscentrum (bijvoorbeeld via studiedagen). Zijn adviezen zijn doorgaans oriënterend voor het onderwijsbeleid maar binden de minister niet tot een bepaalde beslissing. In beide instellingen nemen de vertegenwoordigers van het katholiek onderwijs hun verantwoordelijkheid en vervullen ze een prominente rol. In wederzijds respect en met de erkenning van de andere participanten hebben ze als representanten van de grootste
Invloed op inhoud
Bij verdeelde meningen zal het standpunt dikwijls ook minder interne consistentie en logica inhouden. Proberen zowel de kool als de geit te sparen, ontneemt de vertegenwoordiger die dat standpunt moet verdedigen, de kansen om een krachtig verhaal met overtuigende argumenten te brengen. In die gevallen is het resultaat van onderhandelingen navenant. Geen wonder dat er soms meewarig geschud wordt over de vaagheid van VLORadviezen.
Een blijvende opdracht Uit wat voorafgaat, is duidelijk dat het VSKO en de Verbonden binnen het Vlaams onderwijsbeleid een stevige voet aan wal hebben. De resultaten zijn er ook naar. Op het vlak van werkingstoelagen en omkadering hebben de katholieke scholen al heel wat vooruitgang geboekt. En verder wordt er dankzij de vertegenwoordiging van de katholieke scholen in de beleidsvoering ook effectief rekening gehouden met de bekommernissen van onze scholen bij nieuwe maatschappelijke uitdagingen: leerzorg, lerarentekort, diversiteit en gelijke kansen, informatietechnologie … De investering in een goed werkend VSKO en Verbond loont. Op voorwaarde dat er goed met schoolbesturen en directies wordt overlegd, moet het mogelijk zijn om deze vertegenwoordigingsopdracht verder te verbeteren en belangenverdediging van de katholieke scholen ook in de toekomst ter harte te nemen.
Referenties Brans Marleen, Van Damme Jan, Gaskell Jonathan, Education Councils in Europe, Balancing expertise, social input and political control in the production of policy advice. Public Management Institute, Leuven, 2011. Kelchtermans Geert (red.), De stuurbaarheid van onderwijs: Tussen kunnen en willen, mogen en moeten. Universitaire Pers, Leuven, 2004. Van den Brande M. (december 2011). “Het Verbond als beleidsmaker en vertegenwoordiger van de katholieke basisscholen.” School en Visie, p. 19 e.v. Marc Van den Brande Secretaris-generaal VVKBaO
Het Nieuwsblad, 1 september 2012
december 2012
9
BASISONDERWIJS
omdat de leerkracht ertoe doet! Studiedag Vademecum zorg 16 oktober 2012
I
n Forum van november stelden we u het vademecum zorg voor. Die publicatie schetst de visie van VVKBaO rond zorg en geeft leerkrachten handvatten voor hun dagelijkse klaspraktijk. Opdat de publicatie in het werkveld zou worden gebruikt, stippelde VVKBaO een implementatietraject uit. Naast diocesane begeleiders en CLB’s zijn ook de lerarenopleidingen daarin belangrijke partners. Op 16 oktober 2012 organiseerde VVKBaO voor hen een studiedag. Op de studiedag verwelkomden Machteld Verhelst, pedagogisch coördinator VVKBaO, en Greet Vanhove, pedagogisch begeleider en voorzitter van de werkgroep zorg, vijftig docenten van lerarenopleidingen. Het doel van de bijeenkomst was tweeledig: de docenten kennis laten maken met de visie rond zorg en met het vademecum, en hen de kans geven daarover van gedachten te wisselen. De docenten kregen een idee van hoe het onderwijsveld op dat vlak evolueert. Belangrijk, want zij vormen de leerkrachten van morgen. We geven u de aandachtspunten mee.
Een nieuw vademecum Machteld Verhelst beschreef in haar inleiding onder meer vanuit welke noden het nieuwe
vademecum zorg ontstaan is. Er is de veranderde regelgeving (o.m. rond de afschaffing van de taakklas) en de heel diverse leerlingenpopulatie. VVKBaO heeft niet gewacht op een leerzorgdecreet of een decreet dringende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Basisscholen hebben immers dringend nood aan een kader van waaruit ze hun zorgbeleid kunnen uitstippelen.
Het vademecum zorg is bruikbaar, toegankelijk materiaal. Het sluit goed aan bij onze visie op zorg in de hogeschool.
Het vademecum Zorg kost e 14. Leden van VSKO krijgen 30% korting. Het vademecum kan worden besteld via www.vvkbao.be > uitgaven VVKBaO bestellen.
Het vademecum is ook online raadpleegbaar via www.vvkbao.be > inloggen > schoolbeleid > gok- en zorgbeleid > modellen
10
december 2012
Pijlers van het zorgbeleid VVKBaO kiest in haar visie resoluut voor het groeimodel: verschillen tussen leerlingen worden als meerwaarde benaderd, talenten positief benut. Dat groeimodel is verankerd in het katholieke opvoedingsproject. Spilfiguur van het zorgbeleid is de klasleerkracht. Voor haar is het vademecum dan ook in de eerste plaats geschreven. Via krachtige leeromgevingen realiseert zij kwaliteitsvol onderwijs, waarin een positief, veilig en rijk leerklimaat centraal staan. Hoe meer zij aandacht besteedt aan die goede basisdidactiek, hoe minder leerlingen nood hebben aan specifiekere ondersteuning.
Omgaan met verschillen tussen leerlingen Leerkrachten vinden het niet altijd even gemakkelijk om met verschillen tussen leerlingen om te gaan. Team teaching kan dan een oplossing zijn. Door met twee of meer leerkrachten voor één klas te staan, kun je namelijk nog meer differentiëren. Zo kun je leerlingen met specifieke noden of specifieke behoeften nog beter ondersteunen. Onderzoek heeft overigens uitgewezen dat team teaching ook gedragsproblemen kan voorkomen.
Goed dat er in het vademecum zoveel aandacht is voor de samenwerking met het CLB!
Zorg en GOK Machteld Verhelst vroeg ook aandacht voor het werken aan gelijke onderwijskansen. De basis van goed onderwijs is bij zorg en GOK gemeenschappelijk. De invalshoek is anders. Zet je de bril op van gelijke onderwijskansen, dan ligt je focus vooral op het omgaan met socio-economische en culturele achtergrondkenmerken van je leerlingen. De context
waarin je leerlingen opgroeien en de groepsgebonden achtergrondkenmerken kunnen de kansen en het leren van je leerlingen hypothekeren als je er als school geen oog voor hebt. Het gelijke kansenbeleid van de school moet gericht zijn op het verminderen van de mogelijke negatieve impact van de achtergrond van de leerlingen op hun leren en ontwikkeling.
Handelingsgericht werken als motor voor het zorgbeleid Greet Vanhove schetste de structuur en belichtte de belangrijkste kaders van het zorgvademecum. In het vademecum wordt het zorgbeleid gestructureerd aan de hand van het zorgcontinuüm. Dat zorgcontinuüm telt vier fases: brede basiszorg, verhoogde zorg, uitbreiding van zorg en overstap naar een school op maat. Tussen die vier fases zijn er geen beschotten. De zorg voor een leerling vloeit over naar een intensievere vorm van zorg indien dat nodig blijkt. Het accent ligt op de brede basiszorg (i.e. de goede basisdi-
Het gedachtegoed rond GOK is stevig uitgewerkt in het vademecum: er is aandacht voor de krachtige leeromgeving en diversiteit wordt positief benaderd. Fijn! dactiek). Motor van het zorgbeleid is het handelingsgericht werken. Daarbij staat de leerkracht centraal. Hij doet ertoe! Greet Vanhove legde vanuit de verschillende hoofdstukken ook de link naar de praktische instrumenten van hoofdstuk vijf en gaf suggesties om ermee aan de slag te gaan.
leervraag en hen al coachend handelingsbekwamer maken. - De brede basiszorg: het creëren van een krachtige leeromgeving met veel vormen van binnenklasdifferentiatie komt tegemoet aan het leren van elke leerling.
De belangrijkste accenten in dit vademecum zijn:
Discussie
- De onderwijsbehoeften van elke leerling: hiervoor zijn betrokkenheid en overleg tussen de leerling, de ouders, het schoolteam, het CLB-team, het buitengewoon onderwijs en externen cruciaal.
Na de toelichting bij het vademecum was er tijd voor discussie. De lectoren vroegen onder meer toelichting bij het nieuwe omkaderingssysteem en de veranderingen met betrekking tot de regelgeving rond GOK.
- De professionele leergemeenschap: we moeten leerkrachten leren om hun ondersteuningsbehoeften te formuleren als een
De lectoren toonden zich erg tevreden over het vademecum en de studiedag. Een geslaagd initiatief kortom!
december 2012
11
BUITENGEWOON ONDERWIJS
vsko zond zijn zendelingen uit… Naar de eindconferentie van ‘Pathways to inclusion’ in Boedapest, (12) 13-15 september 2012 raal van het VVKBuO, was Annemie Jennes actief betrokken in het project. Ze werkte mee aan de eindconferentie en nam Hans Verpoest mee op sleeptouw. Hans en Annemie, beiden lid van de werkgroep ‘zorg’ van het VSKO, mobiliseerden Joost Laeremans van het VVKSO en Greet Vanhove van het VVKBaO, collega’s uit de werkgroep, om mee naar de eindconferentie te gaan. Ook Ann Van Lommen van het VVKHO werd aangesproken om mee naar Boedapest te trekken.
© Greet Vanhove
We vroegen alle vijf een EPOS-beurs aan, kregen er allemaal één en gingen samen op pad om wegen naar inclusie te verkennen in een Europese context.
Inclusieve les in Boedapest
Situering Het VVKBuO is partner van het Europees netwerk ‘Pathways to inclusion1’, kortweg P2i, onder leiding van EASPD2. EASPD werd opgericht in 1996 en is een Europese vereniging van dienstverlenende organisaties voor personen met een handicap. De vereniging telt vandaag 10.000 leden over heel Europa, waaronder het VVKBuO en het Vlaams Welzijnsverbond. EASPD speelt een belangrijke rol op Europees niveau als vertegenwoordiger van dienstverlenende organisaties voor personen met een handicap, dit door te werken aan een solidair Europa. Wetende dat zeker 50% van de nationale wetgeving van de EU komt, wil EASPD Europese gehandicaptenorganisaties en het sociaal-economische beleid sterk beïnvloeden door permanent aanwezig te zijn in Brussel en door te werken met andere Europese en internationale netwerken.
P2i startte op 1 oktober 2009 en sloot in september 2012 het project af met een eindconferentie in Boedapest, Hongarije. Het P2i-netwerk telde 10 partners uit evenveel landen. P2i had als doel een duurzaam netwerk voor inclusie uit te bouwen en een web-based kenniscentrum te ontwikkelen met informatie over de stand van zaken over inclusie in verschillende Europese landen, een database van relevante contactpersonen en een verzameling van goede praktijkvoorbeelden en kritische succesfactoren. Tevens werd gewerkt met een instrument voor zelfevaluatie, concreet de Index voor Inclusie3.
Samen op weg Het VVKBuO was partner van het netwerk ‘Pathways to inclusion’. Sinds de pensionering van Karel Casaer, voormalig secretaris-gene-
1 www.pathwaystoinclusion.eu 2 EASPD: European Association of Service Providers for Persons with Disabilities. www.easpd.eu 3 Ontwikkeld door Tony Booth en Mel Ainscow, http://www.csie.org.uk 4 SEN: Special Educational Needs
12
december 2012
Schoolbezoeken in Boedapest: inclusie in praktijk We namen alle vijf ook deel aan het preconference programma: we bezochten scholen die inclusie in de praktijk brengen. In kleine groepjes bezocht ieder van ons twee scholen in Boedapest of de nabije omgeving. Enkele impressies: • We zagen voorbeelden van scholen die gebouwd of aangepast zijn volgens de principes van universeel design: hellend vlak, liften, brede toegang tot de klaslokalen, aangepaste toiletten, luidsprekers voor slechthorenden in een aantal klassen, …; • In heel wat klassen zagen ze co-teaching; soms was ook een ‘SEN-teacher’4 aanwezig, een systeem dat veel op onze GON-begeleiding lijkt; • De leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (SOB) waren zoveel mogelijk verspreid over de klassen. Men streefde het principe na van niet meer dan 3 leerlingen
met SOB per klas. We zagen echter ook een klas waarin alle leerlingen met SOB samen zaten en samen les volgden: een speciale klas in een gewone school…; • Er zijn nog enkele scholen voor buitengewoon onderwijs. Zij ondersteunen de gewone scholen met ‘SEN-teachers’ en bieden onderwijs aan de leerlingen met een ernstige, meervoudige beperking; • In de gewone, inclusieve scholen die we bezochten, zagen we geen leerlingen met ernstige gedragsproblemen of met een mentale beperking, wel leerlingen met een fysieke of sensorische beperking of leerstoornis.
De conferentie: “Inclusive education and learning: Challenges and opportunities” Op de eerste conferentiedag werden de resultaten van het P2i-netwerk voorgesteld. Krisztina Tardy, een Hongaarse jonge vrouw, getuigde via Skype hoe ze haar schoolloopbaan in een inclusieve setting beleefd had. Ze had veel steun ervaren van haar moeder, leeftijdsgenoten, leerkrachten en begeleiders. Samen hadden ze de barrières van haar fysieke beperking weten te overbruggen. Als inleiding op de concrete resultaten van het P2i-netwerk werden korte toelichtingen gehouden over: • de VN-Conventie over de rechten van personen met een handicap, door Mr. Ioannis Dimitrakopoulos van de European Union
Agency for Fundamental Rights; • de gevolgen van de paradigmaverschuiving: van een medische naar een persoonsgerichte aanpak, door “onze eigen” prof. Dr. Katja Petry van de KU Leuven; • de nieuwe Index voor Inclusie, door Tony Booth “himself” Na deze toelichtingen werd een interactieve discussie met de sprekers en het publiek gehouden. Dr. Johannes Schädler van de Universiteit van Siegen, Duitsland, stelde de resultaten van de P2i-Barometer voor. Hij ontwikkelde de Barometer: een vragenlijst om een stand van zaken over inclusie in de Europese landen op te maken. Drie zaken werden er in bevraagd: wetgeving en voorschriften inzake inclusief onderwijs, de situatie in de praktijk en vooruitgang inzake de invoering van inclusief onderwijs. In Duitsland en Vlaanderen zit meer dan 4 % van de leerlingen in aparte scholen voor buitengewoon onderwijs. Ze zijn daarmee de koplopers in Europa. In Zuid - en Noord – Europa zit minder dan 1% van de leerlingen in aparte scholen. Een bedenking: dit zegt niets over de kwaliteit van het geboden onderwijs aan leerlingen met SOB in de inclusieve systemen of over het aantal kinderen en jongeren dat geen onderwijs geniet (bijvoorbeeld omwille van een zeer ernstige, meervoudige beperking)… Vlaanderen telt relatief weinig leerlingen die nietschoolgaand zijn dankzij het goed uitgebouwde buitengewoon onderwijs. Marianne den Otter van de Fontys Hogeschool in Tilburg, Nederland, stelde de resultaten
voor van het kleinschalig onderzoek dat het P2i-netwerk verrichtte naar het gebruik van de Index voor Inclusie. De Index is een dynamisch instrument voor zelfevaluatie en hanteert drie pijlers: inclusieve cultuur, inclusief beleid en inclusieve praktijk. Den Otter concludeert dat de Index voor Inclusie vrij goed gekend is op nationaal niveau, maar veel minder op lokaal niveau. De Index is weinig bekend bij scholen en wordt er nog minder gebruikt. Als scholen de Index gebruiken, pikken ze er meestal enkele delen uit. In de namiddag was er een reeks werkgroepen waarvan men er twee kon volgen. Volgende thema’s kwamen aan bod: • voor- en nadelen van categorisering, relatie tussen assessment en ondersteuning; • multi-disciplinaire benaderingen en holistische ondersteuning; • universal design for learning en redelijke aanpassingen; • (zelf)evaluatie van je school ten opzichte van inclusief onderwijs; • adaptieve technologie ter ondersteuning van inclusief leren; • change management, gericht op het ontwikkelen van inclusief onderwijs; • het competentieprofiel van de inclusieve leerkracht; • de kosteneffectiviteit van inclusief onderwijs. In elke werkgroep werden twee inleidingen gegeven en volgde er telkens een discussie met de deelnemers.
(vlnr) Annemie Jennes (VVKBuO), Hans Verpoest (VVKBuO), Greet Vanhove (VVKBaO), Joost Laeremans (VVKSO)
december 2012
13
Op de tweede dag was de focus breder, met name: hoe kunnen we het concept van inclusief onderwijs invoeren voor alle vormen van levenslang leren, van kleuteronderwijs naar volwassenvorming?
op reageren. Achteraf kreeg iedereen nog de gelegenheid om reacties te e-mailen vooraleer het Manifesto definitief vorm wordt gegeven.
In de plenaire sessie werd op het belang van ondersteuning voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften gewezen, vanaf zeer jonge leeftijd tot volwassenheid.
Een gedeelde ervaring, basis om samen verder wegen naar inclusie te verkennen
In werkgroepen werden volgende onderwerpen aangesneden: • life long learning for all: hoe een antwoord bieden op de economische crisis? (een gevoelig thema… in een aantal landen wordt er nu reeds fors bespaard op de gehandicaptenzorg…); • samenwerking met de stakeholders op het gebied van inclusief levenslang leren; • het promoten van transitie tussen school en beroep(opleiding); • vroegbegeleiding, een fundament voor inclusie op lange termijn; • herkenning en validering van non-formeel en formeel leren in Europa; • IBB2: Inclusive Care Teams - personen met een handicap worden collega’s; • adaptieve technologie en change management werden hernomen. De ‘Conference-manifesto’ over inclusief onderwijs vormde het sluitstuk van de eindconferentie. Een ontwerp werd plenair voorgesteld. Een panel en het publiek konden hier
Het recht op inclusief onderwijs wordt door EASPD en door de meeste deelnemers beschouwd als een logisch uitgangspunt, een premisse die niet in vraag wordt gesteld. Er wordt gezocht naar wegen, manieren om onderwijs inclusief of inclusiever te maken. Op zo een conferentie kom je vooral “believers” tegen. In persoonlijke gesprekken merk je echter dat er vaak nog een (grote) kloof is tussen theorie en praktijk, tussen overtuiging en haalbaarheid. We werden ondergedompeld in een “inclusie-bad”, luisterden naar voorbeelden en standpunten uit buiten- en binnenland (o.a. Filip Dehaene van VCBL-Brugge en Geert Van de Vijver van BuSO De Hagewinde in Lokeren gaven een input in één van de werkgroepen). Wat deze conferentie bijzonder leerrijk maakte, is dat we al onze indrukken en ervaringen met elkaar bespraken in vele gesprekjes tussendoor. Bij de VSKO-delegatie kwam de Vlaamse nuchterheid al snel naar boven, we nuanceerden en probeerden toe te passen op het Vlaamse onderwijslandschap. De eindconferentie van ‘Pathways to inclusion’ is een mooie praktijk-
basis geworden voor de opdracht waaraan we samen in de VSKO-werkgroep ‘zorg’ werken: een gezamenlijke visietekst over zorg in het onderwijs, een stevige basis voor goed onderwijs voor álle leerlingen.
Postconferentie P2i: 3 december 2012, VLEVA, Brussel EPOS Vlaanderen sponsorde het VVKBuO voor een postconferentie over ‘Pathways to inclusion’. Samen met de werkgroep ‘zorg’ organiseerde het VVKBuO een studienamiddag voor alle pedagogisch begeleiders, stafmedewerkers van de verbonden, administratie van het Departement Onderwijs, inspectie en kabinet op maandag 3 december 2012. Deze studienamiddag viel niet toevallig samen met de internationale dag van personen met een handicap. De resultaten van P2i werden voorgesteld, maar ook prof. Dr. Van Damme en prof. Dr. Petry deden een bijdrage. Bovendien was er ook ruimte voor vragen en discussie. Kortom het was een uitgelezen kans om ook hier in Vlaanderen wegen naar inclusief onderwijs verder te kunnen verkennen. Annemie Jennes (VVKBuO), m.m.v. Joost Laeremans (VVKSO), Greet Vanhove (VVKBaO), Ann Van Lommen (VVKHO) en Hans Verpoest (VVKBuO)
Reizen in Boedapest: een metroplan in braille
14
december 2012
HOGER ONDERWIJS
tussen instroom, oriëntering en selectie ligt – ergens – een weg naar effectiviteit
E
en oriënteringsbeleid start niet aan het einde van het secundair onderwijs. Leerlingen moeten al keuzebewust gemaakt worden bij aanvang van de derde graad secundair onderwijs. De studienamiddag hierover van het VVKHO (5 oktober 2012), liet verschillende partners die het oriënteringsbeleid trajectmatig en onderwijsniveau-overstijgend vorm geven aan het woord.
Effectiviteit van student vereist zelfconceptverheldering op basis van “horizonverruiming van leren”. (em. prof. dr. P.J. Janssen) Emeritus hoogleraar schoolpsychologie Piet Janssen (KU Leuven) onderzocht sinds 1964 de psychologische factoren voor een effectieve transformatie van leerling naar student en - in het hoger onderwijs - naar expert. Het thema oriënteringsbeleid is dan ook niet nieuw. Een student heeft behoefte aan effectiviteit om zich van student om te vormen tot expert. Ten eerste dient hij een inzicht te verwerven in wat professor Janssen als “horizonverruiming van leren” duidt. Het handelt hierbij om de factoren die maken dat iemand studeert/kennis verwerft. Het inzicht in wat dit studeren is, moet verruimd worden naar aanleiding van de overgang naar het hoger onderwijs. Op basis van deze verruiming kan een student vervolgens aan zelfconceptverheldering doen om zo tot effectiviteit te komen in de studiekeuze en in het studeren. De eerste noodzakelijke voorwaarde om tot effectiviteit te komen is de horizonverruiming van het leren. Het hiervoor - doorheen jaren van onderzoek - ontwikkelde wetenschappelijk model bevat 3*3 psychologische elementen. Prof. Janssen paste het model toe op de studenten psychologie van de KU Leuven en vond een grote overeenkomst tussen de gemiddelde scores op de factoren en het gemiddelde examenpercentage. Het model wil geen voorspelling doen, maar duiden waar in de transformatie van leerling naar student nog verdere actie*reflectie nodig is.1 De negen (3*3) dimensies van dit model zijn het gedrag dat effectief wordt in actie en reflectie. Het model heeft een lange ontwikkeling gekend en heeft als doel het latente construct achter “leren” te ontrafelen (zie figuur onderaan deze pagina). Dit model kan echter niet dienen om studiesucces te voorspellen, wel om een student inzicht te geven in zijn/haar studeergedrag (zelfconceptverheldering). De transformatie van leerling over student naar expert kan dan ook enkel slagen indien onderstaande 3*3 psychologische factoren effectief ingezet worden. Deze matrix van factoren leest in twee richtingen: verticaal en horizontaal als actie * reflectie. Deze twee begrippen zijn gebasseerd op de theorieën van Stern (gedrag) en Heider (attributie). Op elk kruispunt van deze matrix komen actie en reflectie samen in een unieke psychologische factor. Deze factoren worden gevormd door de persoon, de taak (actie) en de situatie en door de zin er van inzien, het kunnen en het werken (reflectie).
Het tweede noodzakelijke element om tot effectiviteit te komen is zelfconceptverheldering op basis van de voorafgaande horizonverruiming. Eigenlijk gaat het om een persoonlijke crisis na confrontatie met de objectieve gegevens van de horizonverruiming. Wat wil ik? Wat is mijn passie? Waar ga ik voor? Maar ook een evalueren van de impact van de studie en het beroep. Door zich te engageren voor de uitgekristalliseerde beslissing komt de student tot resultaat. De twee bovenstaande noodzakelijke voorwaarden resulteren in effectiviteit. Effectiviteit is de ervaring van doeltreffendheid bij het realiseren van je studiekeuze. Iemand kan zich, aldus Norman, pas echt omvormen tot expert na 5.000 uren van complex leren. Effectiviteit vereist competentie (kunnen), causaliteit (greep op de omgeving), creativiteit (de zingeving uitleven in je interesse) en zelfsturing. Het realiseren van effectiviteit vereist een zelfconceptverheldering op basis van horrizonverruiming van het leren. Vanuit zijn wetenschappelijk model komt Piet Janssen tot drie types van stresstests/chrysostomosproeven of oriënteringsproeven. Elke stresstest toetst een andere combinatie van factoren uit zijn model. Het eerste type stresstest toetst de inhoudelijke kennis, de noodzakelijke startcompetenties. Een tweede type stresstest gaat in op de creativiteit en het omgaan met nieuwe informatie. Hoe verwerkt de student informatie? Is de noodzakelijke leesvaardigheid in voldoende mate aanwezig? Het laatste type stresstest gaat in op het sociaal functioneren als expert. Samen geven deze tests in afdoende mate zicht op de huidige startpositie van de student.
1 P.J. JANSSEN, Studenten zij leren niet zij studeren: Over transformatie als psychologische kern van hoger onderwijs, Antwerpen, Garant, 2009, 306 p.
december 2012
15
Een vrije instroom in het hoger onderwijs, rationeel en emotioneel (E. Peeters) Volgens Erik Peeters (HUB-KAHO) wordt het debat over oriënteringsbeleid gekenmerkt door rationele en emotionele elementen. Ten eerste wordt de studiekeuze complexer omwille van de grote waaier aan mogelijkheden. Kiezen tussen werken, HBO 5, professionele bachelor, academische bachelor of een mix van deze verschillende keuzes is niet eenvoudig. Hebben jongeren wel een juist beeld van het hoger onderwijs? Het is aan de instellingen om deze perceptie correct bij te stellen. Daarnaast stelt hij een groei vast van meer dan 25% van het aantal studenten sinds 2007.2 Hierdoor ontstaat een sense of urgency rond het ontwikkelen van een aangepaste, onderbouwde studiekeuze. Ook voor onze onderwijsinstellingen bestaat deze sense of urgency op vlak van infrastructuur en personeel om de groei met een gesloten enveloppenfinanciering op te vangen. Tevens vormt de draagkracht van de maatschappij en de persoonlijke bijdrage in de kost van het hoger onderwijs een discussiepunt. De maatschappelijke kost is verantwoord tot op zeker niveau. Succesvolle studenten dragen bij tot de welvaart en het welzijn van ons land. Het “human capital” is een belangrijk kapitaal. Participatie van studenten aan het hoger onderwijs is belangrijk in deze “war on talent”.
16
december 2012
De studenten dienen wel de talenten, de wil en de durf te hebben. Als laatste element weten we al heel lang dat de slaagcijfers in het eerste jaar hoger onderwijs laag zijn en blijven. Erik Peeters haalt drie logische acties aan die alle hogescholen inzetten om tegemoet te komen aan de lage slaagcijfers in het hoger onderwijs: informeren, remediëren en heroriënteren van studenten. Leerlingen moeten geïnformeerd worden over de vereisten in het hoger onderwijs. Veel werk hiertoe wordt onafhankelijk geleverd door de studiekeuzebegeleiders in het laatste jaar secundair onderwijs. Ook de verschillende websites i.v.m. studiekeuze reiken objectieve informatie aan. Er is geen tekort aan informatie. Een student moet volgens Erik Peeters in staat zijn grote hoeveelheden informatie te verwerken, ook op vlak van studiekeuze. De universiteiten en hogescholen bieden workshops, open lesmomenten en informatie op SID-in beurzen om een realistisch beeld te geven van het hoger onderwijs. Marketing speelt hierbij een rol, maar leerlingen en hun ouders moeten ook in staat zijn om hier door te kijken. In functie van het remediëren herwerken docenten hun cursussen. Belangrijke elementen worden duidelijker geaccentueerd. Hogescholen herorganiseren lesmodules en examens. Bepaalde opleidingen stellen zich de vraag of bepaalde vakken echt noodzakelijk zijn in het studieprogramma. De studietrajectbegeleiding wordt sterker uitgebouwd. Na de eer-
ste examens wordt het coachend gesprek versterkt. Tijdens het academiejaar krijgen studenten de mogelijkheid over te stappen naar een andere richting. Om deze heroriëntering tijdens het jaar te vereenvoudigen krijgen studenten faciliteiten (bv. vakken van het eerste semester opnieuw geven in het tweede semester voor overstappers). Erik Peeters concludeert dan ook dat er al zeer veel gebeurt. Erik Peeters stelt tot slot verschillende vragen bij een verplichte, niet-bindende oriënteringsproef: Is een oriënteringsproef per opleiding wel mogelijk, het grote aantal opleidingen indachtig? Een oriënteringsproef moet echter wel in voldoende mate aansluiten bij de aard van de opleiding om nut te hebben. Moet het secundair of het hoger onderwijs deze oriënteringsproeven afnemen? Wanneer? Aan het begin van de derde graad of aan het begin van het eerste academiejaar? Moeten er geen aanpassingen gebeuren aan het financieringsdecreet hoger onderwijs als er een niet-bindende oriënteringsproef komt? Het mogelijk verlies aan studenten heeft budgettair een grote impact en speelt zeker een rol in het spreken over een verplichte, niet bindende oriënteringsproef.
2 Persbericht VLHORA 10 oktober 2012, www.vlaamsehogescholenraad.be/be-nl/info/185/ Cijfers.html.
Nood aan een studieoriënteringsbeleid (M. Horsten) In de voorbije tien jaar had de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) veel aandacht voor het oriënteringsbeleid hoger onderwijs. Volgens Michiel Horsten (gewezen voorzitter VVS) zijn er drie belangrijke redenen waarom het oriënteringsbeleid opnieuw op de beleidsagenda staat: het efficiëntie denken, de tekorten op de arbeidsmarkt en – voor VVS de belangrijkste reden – het welzijn van de student. Voor VVS dient een toekomstig oriënteringsbeleid coherenter en meer gecoördineerd uitgetekend te worden. De keuzevrijheid van student moet hierbij gerespecteerd worden. Tegelijk moet de verantwoordelijkheid van de student in het omzichtig omgaan met hun studies beleidsmatig verankerd worden. Studenten verdienen hierbij wel een afgebakend aantal kansen om zich te herorïenteren. Een studiekeuzeproces moet volgende elementen bevatten: informatief, generiek en op maat, en een professionele begeleiding. De aangeboden informatie door de hogescholen
moet objectief, helder en correct zijn. Het oriënteringsproces kan generiek gebeuren, maar moet ook een stuk individueel maatwerk bevatten. De begeleiding moet door specifiek daarvoor opgeleid personeel gebeuren. Een uitstekend voorbeeld kan gebasseerd worden op de studietrajectbegeleiding in het hoger onderwijs. Een tweeledige oriënteringsproef vormt een hulpmiddel in het oriënteringsproces aldus de spreker. Een algemene oriënteringsproef met focus op interesses aan het einde van de tweede graad SO en een domeinspecifieke oriënteringsproef in het laatste jaar SO met focus op interesses en vaardigheden. Deze proeven moeten verplicht maar niet bindend zijn. Niet bindend omdat deze proef de oriën– tering beoogt en niet de selectie van de student. Het afleggen van de proef gebeurt best in de vertrouwde context, namelijk de school. De resultaten van deze proeven vormen een hulpmiddel tijdens een coachend gesprek. Voor studenten waar het oriënteringsproces slecht (af)loopt moeten verschillende ondersteunende heroriënteringsmaatregelen genomen worden door middel van studievoortgangs
Op korte termijn suggereerde Freddy Cloet (VVKSO) drie zaken: het versterken van het oriënteringsadvies van de klassenraad, een onderzoek naar de voorspellende waarde van dit oriënteringsadvies van de klassenraad en het inschrijven van “zelfconceptverheldering” in de leerplannen door de leerplancommissies.
bewaking. Deze studievoortgangsbewaking is net als de studiekeuzebegeleiding een proces i.t.t. de huidige studievoortgangsbewaking. De financiering voor het ontwikkelen van deze proeven moet gedragen worden door de overheid. Op lange termijn verdient deze investering zichzelf terug door middel van een hogere efficiëntie. VVS wil in elk geval een open discussie voeren over het verfijnen van het oriënteringsbeleid. De overheid kan hier een coördinerende rol in spelen. Het doel van het oriënteringsbeleid moet voor VVS de juiste studiekeuze van een student blijven.
Van wilde strijdkreet naar meer effectiviteit (F. Cloet) Freddy Cloet (VVSKO) analyseert in zijn uiteenzetting het huidige oriënteringsbeleid en onderscheidt daarbij zijn korte en lange termijn visie. Op korte termijn leiden de lopende ontmoetingen van CLB’s, onderwijskoepels en hoger onderwijs in de schoot van Vlir, Vlhora en Vlor tot een beter begrip en tot een betere samenwerking tussen de verschillende onderwijsniveaus. Er worden momenteel pogingen ondernomen om deze ontmoetingen en adviezen te bundelen. Door het versterken van de professionaliteit van de oriëntering van leerlingen en door intensief te werken aan de keuzebekwaamheid van de leerling zelf verbetert op korte termijn de schoolloopbaan van deze leerlingen.
december 2012
17
Vele scholengemeenschappen werken vanuit een visie en met wetenschappelijke instrumenten aan schoolloopbaanbegeleiding. Freddy Cloet erkent echter ook dat nog niet alle scholen aan professionele schoolloopbaanbegeleiding doen. Voor het versterken van het niet bindend oriënteringsadvies van de klassenraad, ziet Freddy Cloet twee opportuniteiten op korte termijn. De absolute keuzevrijheid van leerlingen en hun ouders werkt momenteel geen responsabilisering in de hand. Jongeren belanden zo in richtingen die niet in lijn liggen met hun talenten. Een eerste opportuniteit ligt in een onderzoek naar de voorspellende waarde van een oriënteringsadvies voor de verdere schoolloopbaan en hoe leerlingen en hun ouders er mee omgaan. De resultaten van dit onderzoek zouden complementair kunnen zijn met de andere ontwikkelde oriënteringsinstrumenten. Ten tweede kunnen de niet-bindende oriënteringsadviezen van de klassenraad sterker onderbouwd/beargumenteerd worden door gebruik te maken van harde data – zonder de persoon te vergeten. Voor de korte termijn kan tot slot het inbouwen in de leerplannen door de leerplancommisssies van VVKSO van “leren kiezen” en “zichzelf leren kennen als persoon” leerlingen verstreken in hun keuzevaardigheid. VVKSO maakte voor haar toekomstvisie op de hervorming secundair onderwijs een analyse van het profiel van de verschillende richtingen secundair onderwijs en van het studiesucces in het hoger onderwijs van deze studierichtingen SO.3 Deze analyse toont aan dat sommige richtingen in zowel ASO, TSO als BSO hun profiel waarmaken en andere niet. Op basis van deze analyses en de vaststelling dat een indeling op onderwijsvorm een goede oriëntering soms in de weg staat, heeft VVKSO een nieuw voorstel uitgetekend. Dit voorstel kiest voor een getrapte studiekeuze en een transparant aanbod. De eerste dimensie van het aanbod bestaat uit vijf studiedomeinen en de tweede dimensie gaat van abstracte naar meer concrete inhoud. Uit het raakpunt van deze twee dimensies ontstaan verschillende studierichtingen vanaf de tweede graad. De meer abstracte studierichtingen hebben in de derde graad de mogelijkheid om nog heel breed te kiezen. Het keuzevaardig maken van leerlingen uit de derde graad
zal dan ook nog steeds belangrijk zijn. Dat deze toekomstvisie een impact heeft op een toekomstig oriënteringsbeleid is duidelijk.
De praktijk van onderwijsloopbaanbegeleiding van VCLB’s samen met de scholen (J. David) Johan David, verantwoordelijke schoolloopbaanbegeleiding van de koepel van vrije CLB’s ziet een grote diversiteit in de - niet verplichte - schoolloopbaanbegeleiding binnen de scholen secundair onderwijs. Om deze begeleiding van school en leerling kwaliteitsvol te realiseren werkt VCLB op basis van het wetenschappelijk model van Germeijs & Verschueren.4 Dit model bestaat uit zes studiekeuzetaken die samen een kwaliteitsvolle studiekeuze realiseren. Recent vernieuwde VCLB haar keuzewerkboek “Op stap naar… hoger onderwijs”. Naast het vernieuwen van de eigen inhoud ligt de nadruk sterk op het integreren van het keuzewerkboek met de vele verschillende bestaande tools, websites, filmfragmenten en tests. Binnen elke studiekeuzetaak worden met al deze - al dan niet zelf ontwikkelde - materialen verschillende werkvormen aangeboden. Een school kiest het aantal werkvormen binnen de zes studiekeuzetaken. VCLB tracht scholen warm te maken voor een uitgebreide verdieping van de werkvormen. Een punt van toekomstige verbetering ligt volgens Johan David in het integreren in de studiekeuzetaak “zelfconceptverheldering” van de cijfergegevens van toetsen. Hieruit kan blijken waar de leerling goed in is. Het model van deze zelfconceptverheldering kan tevens op basis van het uitvoerig onderzoek van Piet Janssen aangevuld worden. Binnen de studiekeuzetaak zelfconceptverheldering “talent” vormt het werk van Luk de Wulf en het centrum van ervaringsgericht onderwijs, volgens Johan David, een inspiratiebron voor het verder ontwikkelen van deze studiekeuzetaak. Op vlak van een oriënteringsproef - zoals die door Piet Janssen naar voor werd geschoven - bestaan er nog geen mogelijkheden binnen de werkvormen van VCLB. Dit wil volgens de
spreker echter niet zeggen dat er geen ruimte is om dit te ontwikkelen binnen de studie keuzetaak “zelfconceptverheldering”. De benaming “stresstests” is voor hem hierbij zeer goed gekozen om het te bereiken doel van deze tests aan te geven. Op vraag van het hoger onderwijs zou ook een beeld van het door de leerling doorlopen studiekeuzeproces beschikbaar moeten zijn bij de inschrijving in het hoger onderwijs. Dit maakt het intakegesprek voor een stuk duidelijker in die zin dat de ontbrekende delen aangeduid kunnen worden.
Conclusie Voor het verbeteren van het oriënteringsbeleid bracht deze studiedagnamiddag een aantal te onderzoeken pistes op korte en lange termijn aan het licht. De stresstests van professor Janssen liggen al in de schuif van het kabinet sinds de periode van wijlen minister van Onderwijs Coens (1981-1988). Als verplichte maar niet-bindende test kunnen deze een hulpmiddel zijn voor studenten in het sneller vinden van de juiste studiekeuze. Wel dienen heel wat randvoorwaarden zoals deze werden geformuleerd door Erik Peeters en Michiel Horsten nog doorgesproken en uitgeklaard te worden. Op korte termijn suggereerde Freddy Cloet drie zaken: het versterken van het oriënteringsadvies van de klassenraad, een onderzoek naar de voorspellende waarde van dit oriënteringsadvies van de klassenraad en het inschrijven van “zelfconceptverheldering” in de leerplannen door de leerplancommissies. Johan David voegde aan het tweede punt van Freddy Cloet nog toe dat ook de voorspellende waarde van rapportpunten onderzocht dient te worden. Voor de studiekeuzetaken zag hij ook nog werkpunten op vlak van het integreren van harde data, het toevoegen van talent en meer elementen uit het ervaringsgericht onderwijs in de gehanteerde werkvormen. De powerpoints en hand-outs van de sprekers kunt u vinden via deze link http://tiny.cc/ eywgnw. Aan het einde van de studienamiddag werden alle sprekers en deelnemers op een door het VVKHO aangeboden receptie van harte bedankt. Bavo Verlackt Stafmedewerker Vlaams Verbond van Katholieke Hogescholen
3 Enkel de relevante stukken voor het oriënteringsbeleid werden opgenomen. Voor meer uitgebreide informatie: http://toekomstso.vvkso.be. 4 V. GERMEIJS, K. VERSCHUEREN en F. MELS, “Diagnostiek in het kader van studie- en beroepskeuzebegeleiding” in K. VERSCHUEREN en H. KOOMEN (eds.), Handboek diagnostiek in de leerlingenbegeleiding, Antwerpen, Garant, 2007, 181-196.
18
december 2012
INTERNATEN
jaarthema: “Een kijk op identiteit”: Opvoeden in christelijk perspectief
O
p vrijdag 5 oktober vond de jaarlijkse Nationale Studiedag plaats van de vrije internaten in Gent. “Een kijk op identiteit” is het jaarthema voor het schooljaar 2012-2013. Deze studiedag, die bestond uit twee delen, wou de blik van onze opvoeders en beheerders verruimen en zo mogelijk elementen van een hedendaagse visie op christelijke identiteit aanreiken.
De vraag ‘wat is een christelijke blik op opvoeden?’ stond daarbij centraal. Te oordelen naar de reacties achteraf, is gastspreker Piet Raes (CCV, christelijk vormingswerk, bisdom Gent) er wel degelijk in geslaagd om zo een eigentijdse visie op christelijke identiteit uiteen te zetten en toe te lichten.
© David Deleu
Het betoog van Piet Raes kreeg tijdens de namiddag een “antwoord” door een bezoek aan een dertigtal organisaties en groepen in het Gentse. Zij vormen samen een ware caleidoscoop van diverse groepen van christelijke origine in parochies, scholen, pastorale diensten van ziekenhuizen en werkgroepen in parochies o.a. armoedewerkingen en buurtgroeperingen, die hun wortels hebben in een christelijke spiritualiteit. We hoorden van verschillende luisteraars dat de projectmedewerkers beklijvende dingen gezegd hadden en sterke getuigenissen brachten over waar zij hun christelijke mosterd vandaan haalden: uit het evangelie namelijk..!
Een uitdagend jaarthema… Toch waren we met de Pedagogische Commissie tijdens onze jaarlijkse planningsdag vorig jaar eind januari (en ook nog lang daarna) niet zo gerust in het gekozen jaarthema en het was dan ook met enig voorbehoud dat we aan de uitwerking van dit jaarthema begonnen... “Een moeilijk jaarthema”. “Niet evident”, Benieuwd hoe de opvoeders daarop gaan reageren”, waren enkele commentaren in de wandelgangen van de planningsdag. We hadden schrik dat het de mist zou ingaan. Een eerste geruststellende stap was dat we het erover eens waren Piet Raes van CCV Gent als gastpreker te vragen. Piet nam alle twijfels weg toen hij op de Beleidsdag (de jaarlijkse gezamenlijke denkdag van het Bureau Internaten en de Pedagogische Commissie) iedereen overtuigde dat hij de geknipte persoon was om een publiek van (overwegend jonge) opvoeders iets van de evangelische begees-
tering die hem zo typeert, te laten voelen. Toen we later met het voorstel kwamen om de voormiddag met Piet aan te vullen met ‘getuigenissen uit de praktijk” tijdens de namiddag van Gentenaars die in een 30-tal organisaties van heel verschillend pluimage werken, maar allen hun christelijke stempel en inspiratie als gemeenschappelijke noemer hebben, daalde een zekere gerustheid over ons neer. Naarmate ook duidelijk werd dat verschillende sterke figuren uit onderwijs, gezondheidszorg, ziekenhuispastoraal en parochie- een buurtwerkingen (vaak met armoede en een sterk sociaal engagement als insteek), aan het woord zouden komen, werden we wat geruster in de afloop al bleef de twijfel over “dat niet evidente jaarthema” toch knagen.
Een goede studiedag met bevlogen sprekers Welnu: het werd een ‘goeie’ studiedag! Piet Raes overtrof zichzelf en de toehoorders hingen aan zijn lippen. Hij getuigde van zijn visie op christelijke identiteit vandaag en hoe je die kunt waarmaken als opvoeder. Vanuit de Franse (bekroonde) documentaire film “Etre et avoir” over een dorpsschooltje met een graadklas gaf hij een “meesterlijke” toelichting bij de pedagogische kwaliteiten die je van elke opvoeder mag verwachten en zeker van Mr. Lopez, de onderwijzer van de graadklas met kinderen van kleuterleeftijd tot twaalfjarigen. De pedagogie die Mr. Lopez “in de vingers had” en de manier waarop Piet Raes ook over zijn eigen zoontje vertelde en een pleidooi hield voor “het meer plaatsen van komma’s i.p.v. punten” in onze beweringen en uitlatingen over anderen, zorgde ervoor dat het publiek ademloos meeging in het
december 2012
19
betoog over een “ hedendaagse christelijke spiritualiteit”. Ook tijdens de namiddag bleken verschillende mensen “geraakt” door de diverse getuigenissen van wat christen zijn vandaag kan betekenen voor geëngageerde mensen. Zij brachten vaak een verhaal van kleine en kwetsbare mensen en gaandeweg kregen de aanwezigen op deze studiedag ook een kijk op wat mensen beweegt en beroert.
© David Deleu
Misschien was toch dat het geheim van deze studiedag: hoe wij over twijfels heen ons mochten optrekken aan “sterke” verhalen van mensen die elk op hun werkterrein bevlogen waren door die man van Nazareth die ons een heerlijk verhaal schonk zoals dat bij het begin van de studiedag:
Piet Raes CCV, coördinator vormingswerk bisdom Gent
1 Korinthiërs 13 Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen - had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. 2 Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen - had ik de liefde niet, ik zou niets zijn. 3 Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn - had ik de liefde niet, het zou mij niet baten. 4 De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. 5 Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwade niet aan, 6 ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. 7 Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze. (...) 13 Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde. uit: De Nieuwe bijbelvertaling.
Deze tekst was het motto van onze studiedag, samen met een sprekend citaat, op de kaft van het boekje dat de deelnemers door de dag begeleidde: “Het geloof is de zekerheid van de dingen die men hoopt en de overtuiging van de dingen die men niet ziet” (Hebr. 11,1)
Vredeseducatie Directies en leerkrachten die bewuster met conflicten en vormen van geweld in hun eigen leerwereld willen leren omgaan, kunnen ook dit schooljaar een opleiding vredeseducatie volgen. Roger Boonen, Coördinator Opleiding Vredeseducatie, en auteur van onder meer “De GEWELDige school en maatschappij” (Antwerpen-Apeldoorn, Garant, 2009), informeert u graag over het programma,
[email protected].
20
december 2012
PEDAGOGISCHE ONDERSTEUNING
sociale stage Over de jeugd en haar ongeduld
M
ij werd gevraagd enkele gedachten neer te schrijven over de bezoeken die jongeren projectmatig op regelmatige basis aan onze ouderen van het woon – en zorgcentrum Sint-Coleta te Gent brengen. Ikzelf, Klaas De Leeuw, ben verantwoordelijk voor de pastoraal in het woon- en zorgcentrum. Ik mag voor het project de jongeren verwelkomen en in contact brengen met één van onze bewoners die zij bezoeken. Jaarlijks ontvangen wij ook voor een hele dag een klas in ons centrum, die wij mogen inleiden in de spiritualiteit van het huis en we laten hen overdag mee zorgdragen voor de bewoners. Mijn bijdrage voor het tijdschrift wil een poging zijn om de bronnen van geduld en goedheid op te sporen die zeker in het jeugdige hart besloten liggen.
Volgens de joodse filosoof Emmanuel Levinas is het jodendom – en in het verlengde er van het christendom – onder meer een les in geduld. Zo vraagt hij: “verstaat de jeugd al het geduldig rijpen van de dingen?” In een wereld die onmiddellijke actie vergt en die de ongebreidelde zelfontplooiing promoot, zou er een geduld nodig zijn dat anders is dan de wereld, ouder dan de wereld: een heldhaftig geduld, een ingehouden adem. Evenzo gaat het in het Nieuwe Testament: “Het is met het Koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe.” Het geduldig groeien en rijpen van het Godsrijk: is dat voor het jeugdige ongeduld al weggelegd? Een andere filosoof, Sartre, wist dat elk engagement, zoals de jongeren in het woon – en zorgcentrum aangaan door ouderen te bezoeken, een ‘degagement’ vooronderstelt. Zou er niet een raakpunt nodig zijn, dat al dat engagement precies op gang brengt? Moet ik mijzelf eerst niet als mogelijke bron van goedheid ontdekken, voor ik een werk verricht? Moet ik eerst niet passief geraakt worden, voor ik “in gang” schiet? Hebben wij voldoende oog voor dit passieve ondergaan, bijvoorbeeld van de tijd, wanneer wij onze jongeren in contact willen brengen met de vroegere generaties? Leren wij hen oog te hebben voor “vroeger”? Krijgen wij zo geen oog voor een andere tijd die ook mij mogelijks kan aanspreken?
De traagheid en het geduld van de tijd zijn zeker voelbaar voor een mens die zich laat raken in zijn passivum. Men kan bijvoorbeeld geen “projecten opzetten” met een lijdende oudere mens. Men kan niet “van alles doen” met een oudere die aan zijn bed of kamer gekluisterd zit. De intenties van de jonge bezoeker, of de plannen van het project, kunnen zo gebroken worden. Wellicht is dit geen slechte zaak. Men kan in het bezoek en het gesprek zo blootgesteld worden aan ons niet-intentionele leven, aan wat er aan menselijke affectiviteit en gevoeligheden leven. Ook momenten van stilte kunnen zo tijdens het gesprek weer hun rechtmatige plaats opeisen. Hoewel dat meestal maar kan wanneer men wat vertrouwder is met elkaar. Het is immers vaak moeilijk stil te blijven in de aanwezigheid van een ander. Het is dan ook goed dat er zowat heen en weer gesproken wordt. Maar misschien is deze dialectiek van vraag en antwoord niet het eerste menselijke woord. Komt God niet ter sprake, wanneer men zijn bezorgdheid uit over een andere mens? Voelen wij de inbreuk van een andere mens nog in onze intimiteit? Vele ouderen uit het woon – en zorgcentrum alleszins: zij zijn de jonge bezoeker na afloop van het project nog niet vergeten en vragen of hij of zij misschien nog iets zou laten weten. Zij stellen de ontmoetingen op prijs. Maar is het jeugdige ongeduld al gerijpt om over de grenzen van het project heen in de ogen van zijn bezoeker te kijken? Gebeurt er iets in het voorbijgaan, en passant? Natuurlijk kan men zich
Icoon van de Visitatie (Bezoek) van Maria aan Elisabeth.
de vraag stellen of men projectmatig de intrede van een andere mens in zijn leven kan organiseren. Zijn wij wel klaar om de mens te zien over de organisatie heen? Toch kan er in een oogwenk iets gebeuren. De toenadering van de ene mens tot de andere blijft een schoonmenselijk gebeuren. En deze weg lijkt wel, wanneer men daartoe de eerste stappen durft te zetten, een oneindige weg te zijn. De weg van de toenadering loopt immers niet dood, maar de oneindigheid kan er binnenbreken. Zo wensen wij onze jongeren dat zij in hun ontmoetingen een glimp mogen zien van Gods eeuwigheid die afstraalt van het gelaat van de andere mens. En dat zij op het spoor mogen komen van onze oude joods-christelijke God die nooit aflatend voorbijgaat om mensen op elkaars weg te zetten. Moge zij het geduld leren om in elke ontmoeting een glimp van Gods goedheid te kunnen zien. Klaas de Leeuw Pastoraal medewerker St. Coleta Gent
december 2012
21
DIENST NASCHOLING
22
december 2012
DIENST NASCHOLING
december 2012
23
opvoedingsproject & pastoraal
bezinning voor onderwijsmensen In de abdij van Averbode
N
a het midweekend in november met abt Jos Wouters als begeleider is het bezinningsprogramma voor onderwijsmensen in de abdij van Averbode voor dit schooljaar op kruissnelheid. In februari en maart maken respectievelijk Kris Gelaude en Rik Torfs hun opwachting in Averbode. Maar eerst treedt Peter Malfliet nog aan, namelijk op 25 en 26 januari. Hieronder leert u hem nader kennen en leest u waarover hij het zal hebben.
25 – 26 januari 2013 met Peter Malfliet
OPVOEDEN IN GELOOF Peter Malfliet, geboren in Hamme in 1959, is licentiaat godsdienstwetenschappen. Peter Malfliet (° Hamme, 1959) is licentiaat godsdienstwetenschappen, gehuwd en vader van drie kinderen. Hij was achtereenvolgens godsdienstleraar, vormingsmedewerker en inspecteur-adviseur rooms-katholieke godsdienst secundair onderwijs. Vandaag is hij als bisschoppelijk gedelegeerde verantwoordelijk voor catechese, jeugd- en gezinspastoraal in het bisdom Gent. Hij is voorzitter van CCV (interdiocesane instelling voor christelijk vormingswerk) en doceert aan het Hoger Diocesaan Godsdienstinstituut in Gent een cursus over catechese en verkondiging. Hoe breng je kinderen en jongeren vandaag in contact met het evangelie? Hoe kunnen ze smaak krijgen in het leven als christen? Kan en mag dat vandaag nog wel: kinderen en jongeren “binnenleiden” in het geloof? Blokkeer je dan niet hun vrijheid? Bereid je hen dan wel voor op het ware leven in een plurale samenleving? En wat betekent dat eigenlijk: opvoeden in geloof? Deze bezinning wil vertrekken van een realistische inschatting van de mogelijkheden van de school als school. Tegelijkertijd zoekt ze hoe het contact en de confrontatie met het evangelie kinderen en jongeren vandaag helpt om weerbare mensen te worden in een plurale en seculiere cultuur. In het bijzonder vraagt ze zich af wat het betekent als christen leraar een getuige te zijn en welk samenspel mogelijk en wenselijk is tussen onderwijs, gezin en de geloofs gemeenschap.
22 en 23 februari 2013 Kris Gelaude (reeds volzet) Hoe kwetsbaar, jij en ik
Praktisch Vooraf inschrijven is noodzakelijk bij Bezinningscentrum Abdij van Averbode, Abdijstraat 1, 3271 Averbode, tel. 013 78 04 40, fax 013 78 04 39
[email protected] - Prijs: € 50. Een programmaboekje wordt op aanvraag thuis toegezonden. Aanvragen bij: VSKO/Pedagogisch Bureau, Dienst opvoedingsproject en pastoraal, Guimardstraat 1, 1040 Brussel; tel. 02 507 07 71, fax 02 507 07 76 –
[email protected]. Een elektronische folder over elk midweekend kan men downloaden op de website ond.vsko.be/pastoraal in de rubriek ‘Bezinning voor onderwijsmensen’.
24
Volgende initiatieven
december 2012
15 en 16 maart 2013 Rik Torfs (reeds volzet) De Bron zint om tegen de stroom in te gaan
Met Kerstmis doorbreekt God de langste, koudste en donkerste nacht. De LANGSTE nacht voor mensen op zoek naar een plaats om hun kind een levenskans te geven maar overal de deur worden gewezen door mensen bevangen door eigen zekerheden. De KOUDSTE nacht voor mensen op zoek naar een woonplaats in een overgereguleerde wereld waar het juiste papier bepaalt of je recht hebt op onderdak en eten. De DONKERSTE nacht voor mensen opgesloten in hun paleizen van knusheid, comfort en overdaad waar menselijkheid ontbreekt en eigenbelang primeert. Met Kerstmis had God genoeg aan één ster om die nacht te doorbreken en mensen te loodsen naar een nieuwe morgen. ‘t Is weer Kerstmis, ga toch eens naar buiten en zie of diezelfde ster niet schittert in deze nacht en ook jou wil brengen naar een nieuwe morgen. Antoon Vandeputte
december 2012
25
interview
de ‘critical friend’ van de secretaris-generaal Gesprek met de voorzitters van de Bureaus van de verbonden
W
ie zijn de voorzitters van de Bureaus van de verbonden? Ze zijn partner van de secretaris-generaal en zorgen voor een goed samenspel tussen het Bureau en het secretariaat-generaal. Zo bleek uit een geanimeerd gesprek onlangs met hen in de Guimardstraat. Wij kwamen meer te weten over de beleidswerking van het Bureau, over hun drijfveer als voorzitter en over hoe zij samen aan de toekomst van het katholiek onderwijs in Vlaanderen willen meewerken.
Het is de secretaris-generaal van het verbond die in overleg met de directeur-generaal de kandidaat-voorzitter van het Bureau aanspreekt. Hij/zij komt niet altijd uit het onderwijs. André Uytterhoeven, kersvers voorzitter van het Bureau VVKBaO, en Philippe Lamoral, voorzitter Bureau VVKBuO zijn bekenden uit het onderwijsveld. Norbert Van Broekhoven, voorzitter Bureau VVKHO komt uit het bedrijfsleven, Guido Knops, voorzitter Bureau VVKSO, was tot oktober 2009 directeur bij de Koning Boudewijnstichting. Wat is uw rol als voorzitter? Philippe Lamoral: De voorzitter van het Bureau is de ‘critical friend’ van de secretarisgeneraal, niet iemand die zijn mening geeft, maar iemand die vragen stelt. Helpen is niet je mening geven, maar de ramen wassen waardoor iemand zijn wereld ziet. Als partner van de secretaris-generaal ben ik zijn klankbord, bepaal ik mee het personeelsbeleid en heb ik, informele contacten met de medewerkers, bijvoorbeeld op colloquia of studiedagen. Als lid van het Centraal Bureau - waar we zoeken hoe we met de andere verbonden kunnen samenwerken en waar we nadenken over het beleid van het VSKO - ben ik woordvoerder van het VVKBuO. Zowel André Uytterhoeven als Norbert Van Broekhoven kunnen zich in die functiebeschrijving herkennen, zij het met enkele verschillen. Zij zijn de vertrouwenspersoon van de secretaris-generaal, maar het personeelsbeleid behoort bijvoorbeeld niet tot de taak van André Uytterhoeven. Dat heeft onder andere te maken met de grootte van het verbond. In tegenstelling tot het VVKBuO
26
december 2012
heeft het VVKBaO een beperkt middenkader dat mede voor het personeelsbeleid instaat. Norbert Van Broekhoven: Onze secretarisgeneraal heb ik gevraagd om het VVKHO naar buiten beter kenbaar te maken en dus de PR voor het hoger onderwijs te verzorgen. Ons verbond omvat de twaalf katholieke hogescholen in Vlaanderen en het Bureau is samengesteld uit de algemeen directeurs van deze twaalf hogescholen. Het Bureau van het VVKHO vergadert acht keer per jaar. Sinds de oprichting van de associaties in 2004 worden wij geconfronteerd met het feit dat 10 van de 12 hogescholen aangesloten zijn bij de KU Leuven en de 2 resterende hogescholen (Artevelde in Gent en Karel de Grote in Antwerpen) gekozen hebben voor een andere associatie. Hierdoor werden wij verplicht onze kerntaken te reduceren om dubbel gebruik uit te sluiten. Ik probeer onze VVKHO-staf te motiveren, want regelmatig komt zij in aanvaring met bepaalde leden en sommige directeurs, die vinden dat ze het verbond niet nodig hebben. Ook bij de werving van stafmedewerkers voor het VVKHO bepaal ik mee het profiel. Ons verbond is geen aparte vzw, maar een onderdeel van de VSKO-structuur. Niettegenstaande voeren wij een eigen boekhouding met budgetopvolging en slagen wij erin elk jaar af te sluiten met een batig saldo. Buiten het Bureau hebben wij ook één tot tweemaal per jaar onze Algemene Vergadering. Deze is samengesteld enerzijds uit de Voorzitters van de Inrichtende Machten van de diverse hogescholen en anderzijds de leden van het Bureau zijnde de algemeen directeurs. De inbreng van en het contact met de voorzitters van de katholieke hoge-
scholen is essentieel voor de goede werking van ons verbond. Zij benaderen het belang van een verbond binnen het VSKO anders dan hun algemeen directeurs. De voorbije weken zijn Mieke Van Hecke, directeur-generaal, en Wilfried Van Rompaey, secretaris-generaal, de voorzitters gaan polsen over de verdere aanpak, nu de academische opleidingen (masters) worden geïntegreerd in de universiteiten en de hogescholen nog enkel verantwoordelijk blijven voor de professionele opleidingen (bachelor). Guido Knops: De verbonden zijn de pijlers van dit huis. Daar zit de kracht van het VSKO. Het verbond heeft een Bureau en ik ben de voorzitter van dat Bureau, niet van de dienst Secretariaat-generaal van het VVKSO. Ik ben wel verantwoordelijk voor het goede samenspel tussen het Bureau en het secretariaat-generaal, door op de eerste plaats ook samen in overleg de agenda te bepalen. Mijn belangrijkste taak is ervoor te zorgen dat de denkprocessen en de besluitvorming zo optimaal mogelijk verlopen. Het is essentieel om tot een zo gemeenschappelijk mogelijk draagvlak te komen. En te zien in welke mate de voorstellen van het secretariaat mee gedra gen worden door het Bureau. André Uytterhoeven vindt zich helemaal terug ‘in deze kernachtige omschrijving van de opdracht van voorzitter’. In het Bureau VVKSO hebben we, na een grondige evaluatie, vastgesteld dat we ons vooral bezighielden met het reageren op door anderen vooraf ingenomen standpunten. Het is belangrijk dat we als Bureau ook zelf onze prioriteiten gaan uittekenen en de agenda bepalen. Voor het Bureau VVKSO zijn er dit jaar twee prioriteiten waar we proactief zullen aan werken. De hervorming van het secundair onderwijs is er één van. Hier ervaar je dat het Bureau niet de gewoonte had met een eigen visie te komen. We zullen zien wat de politieke context is voor de hervorming van het secundair onderwijs. Zelfs zonder wettelijke hervormingsinitiatieven, kun je een
André Uytterhoeven voorzitter Bureau VVKBaO
aantal initiatieven nemen, vertrekkende vanuit een eigen visie, die tot een aanpassing van het secundair onderwijs leiden en het zo beter laten inspelen op de huidige noden. Een tweede belangrijke prioriteit is de toekomst van de scholengemeenschappen. Wat is onze visie daarop? Moeten we aan niveauoverstijgende of niveaugebonden scholengemeenschappen denken? Die overdenking moet nu gebeuren, zodanig dat we daarover in gesprek met de andere verbonden kunnen gaan. Daarom moet je elkaars visie kennen en daarmee rekening houden. En zo kan je binnen het VSKO tot een gemeenschappelijke visie komen op de toekomst van de scholengemeenschappen. Het Bureau gaf hier een duidelijke opdracht mee aan het secretariaat-generaal. Ook in de andere verbonden gebeurde dat. En elke secretaris-generaal heeft daarbij de vrijheid zijn bevragingen te organiseren. De aard van de vraagstellingen kan zeer verschillend zijn, waardoor het op beleidsniveau soms moeilijk wordt om tot een gezamenlijk standpunt te komen. De verbonden zijn nog niet altijd voldoende op elkaar afgestemd. Ook Philippe Lamoral vindt dat in het verleden te vaak reactief werd gewerkt en onderschrijft daarmee de mening van Guido Knops. Philippe Lamoral: Het VVKBuO werkte vorig jaar een strategisch plan uit met het Bureau Buitengewoon Onderwijs. Op de stuurgroep werden de secretarissen-generaal van de andere verbonden uitgenodigd. Er is afgesproken met betrekking tot zorg verbondsoverstijgend te werken. Het gaat hier om de methodologie van beleidsvoering: er moet een missie zijn, een visie, een strategisch plan en dan concrete doelstellingen. Dat is onze manier van redeneren binnen het Buitengewoon Onderwijs. Wij sluiten ons bijvoorbeeld ook aan bij de prioriteit van het VVKSO om na te denken over de toekomst van de scholengemeenschap-
Guido Knops voorzitter Bureau VVKSO
Philippe Lamoral voorzitter Bureau VVKBuO
Norbert Van Broekhoven voorzitter Bureau VVKHO
pen. Guido heeft dat verwoord op het Centraal Bureau. Mieke Van Hecke wil graag dat alle verbonden daar info over geven zodanig dat men op het Centraal Bureau tot een genuanceerd standpunt kan komen.
gisch opvoedingsproject betreft. En dat is ook nodig. Bijvoorbeeld, het waar maken, het concreet maken van het pedagogisch project doorheen alle leerplannen blijft een voortdurende zorg en uitdaging.
Scholengemeenschappen is één manier van samenwerken, maar er zijn nog andere manieren om samen te werken. Wij willen een genuanceerd beeld geven van de sterkten, de zwakten, de uitdagingen en, de gevaren van scholengemeenschappen en van andere vormen van samenwerking tussen scholen.
Guido Knops: Ik vind het heel belangrijk dat dit een item is zowel op het Centraal Bureau als op het Bureau VVKSO. De inleiding die Didier Pollefeyt (gewoon hoogleraar aan de faculteit Godgeleerdheid K.U. Leuven, nvdr) op het Centraal Bureau gaf over de Christelijke identiteit van het katholiek onderwijs, zou ook binnen het VVKSO moeten verspreid worden omdat het een enorme boeiende inspiratiebron is. De reflectie rond identiteit moet je niet per verbond afzonderlijk houden. Hoe willen wij ons in de komende decennia organiseren als VSKO om een dragende kracht te zijn voor het katholiek onderwijs in Vlaanderen? Dit huis, met zijn verbonden en met VIMKO, is een zeer sterk huis, maar moet verder worden aangepakt en evolueren. Samen moeten we daarover nadenken.
Wordt het Pedagogische opvoedingsproject concreet gemaakt op het Bureau? Norbert Van Broekhoven: Het Opvoedingsproject is één van onze kerntaken. De discussie daarover is er vooral gekomen met de oprichting van de associaties. Onze belangrijkste kerntaak is de bewaking van de christelijke identiteit in onze hogescholen. De aandacht voor de christelijke identiteit is een associatie overstijgend bindmiddel bij uitstek. Ook de Associatie KU Leuven is het erover eens dat het VVKHO dit tot zijn belangrijkste kerntaak neemt. Een andere kerntaak is de bijzondere opvolging van de lerarenopleidingen, vooral met het oog op hun latere tewerkstelling binnen het katholiek onderwijs. Philippe Lamoral: Ons centraal thema is de ontwikkeling van talenten. De parabel van de talenten is zeer duidelijk, verwijzend naar de Bijbel: “en wie weinig heeft, zal nog ontnomen worden wat hij heeft.” De zorgvragen van de leerlingen zijn voor de leerkrachten een appèl om zich vanuit hun christelijke visie maximaal in te zetten voor zowel hun persoonlijke ontwikkeling als voor de leerlingen die bedreigd zijn in hun ontwikkeling. Dit is een praktisch bekeken beleidsvoering als christelijk opvoeder. André Uytterhoeven: Ik denk dat het verbond enorme inspanningen levert wat het pedago-
Philippe Lamoral: Ik waardeer bijzonder dat men in basisonderwijs een vademecum heeft uitgewerkt voor zorg en dat men ook in het secundair onderwijs werkt aan een globale visie op zorg. Guido Knops: Zorg wordt een heel belangrijk item in het voorjaar 2013. Dat is een uitdrukking van onze christelijke identiteit in de praktijk. Is daar een rol weggelegd voor het VVKHO? Norbert Van Broekhoven: In het hoger onderwijs leiden wij de toekomstige leraars op. Toch beschouwt men het niet meer zo vanzelfsprekend als vroeger. Vaak krijgen we de kritiek dat er teveel aandacht wordt gegeven aan de katholieke leer in de lerarenopleiding, dat het vak te zwaar is. André Uytterhoeven: Ik stel vast dat wij soms mooie teksten maken, maar aan de basis, bij
december 2012
27
tal van leerkrachten, worden die niet meer doorleefd en heeft men het moeilijk om de christelijke identiteit bespreekbaar en concreet te maken. Norbert Van Broekhoven: Waarom komt 75% van de leerlingen naar het katholiek onderwijs? Omwille van de kwaliteit van ons onderwijs en de waarden die men meekrijgt. Philip Lamoral: Die waarden moeten beleefd worden. “Het geloof zonder de werken is dood.” Onze mensen moeten de kans krijgen voor die zwakkeren effectief iets te doen. Of je nu gelovig bent of niet, in onze katholieke scholen hebben wij een zorgbeleid dat uitgaat van onze waarden en die gelden voor iedereen. We kunnen daarover fantastische teksten schrijven, maar ik wil daarover nadenken op het veld. We beschikken daartoe over een zeer mooi wetenschappelijk onderzoek van Karen Gernaey. Met een dergelijk basisdocument kunnen we voortwerken. Er mogen dan wel 75% van de leerlingen katholiek onderwijs volgen, het katholiek aspect wordt te vaak uitgehold, en daar moeten we als beleid oog voor heb-
ben. De wetenschappelijke instrumenten die ons aangereikt zijn, moeten we gebruiken. Dat is voor mij de praktijk waar we als beleid op moeten aansturen. Wat wil u als voorzitter graag nog realiseren? Norbert Van Broekhoven: Als voorzitter van het VVKHO blijf ik vechten voor de verdere belangenbehartiging van onze hogescholen en de professionele opleidingen. Ik blijf niet alleen de secretaris-generaal van het VVKHO en zijn staf, maar ook de algemeen directeurs van onze hogescholen aanmoedigen daarvoor te ijveren ondanks de druk van de associaties. Guido Knops: Zoals ik reeds zei, moeten we onze gemeenschappelijke visie als voorzitters van een Bureau veel meer proactief gaan expliciteren. Waar staan we voor? Samen met de verbonden moeten we nadenken over de organisatie van het katholiek onderwijs in de toekomst. Een boeiende opdracht, maar ook essentieel. Philip Lamoral: Mijn job als voorzitter doe ik heel graag. Neem nu het voorbeeld over scholengemeenschappen. Wij, als Bureau,
zullen vooraleer daarover te spreken, aan de afgevaardigden vragen dat onderwerp met hun achterban te bespreken. De leden van het Bureau spreken immers niet in eigen naam, maar vanuit wie zij vertegenwoordigen. Als we dan de SWOT-analyse (Strenghts, Weaknesses/Limitations, Opportunities and Threats, nvdr) krijgen, van zowel de directies als van de diocesen, dan zullen we die op het Bureau bespreken en de verschillende standpunten vergelijken. Dat is een gunstige evolutie en voor mij een aangename ervaring te weten dat we vanuit de basis info krijgen waarop we ons beleid kunnen steunen. André Uytterhoeven: Ik help graag mee aan het uitbouwen van een werkbare en leefbare structuur voor het katholiek (basis)onderwijs van morgen, aan het verhogen van de eensgezindheid tussen de verschillende geledingen van het katholiek (basis)onderwijs. Maar belangrijker nog is het werken aan een eigentijdse christelijke identiteit voor en binnen onze scholen. Interview: Willy Bombeek Redactie: Rita Herdies
Het katholiek onderwijs vierde eTwinning awards 2012 eTwinning biedt een internetplatform en ondersteuning bij virtuele mobiliteit tussen basis en secundaire scholen, en dit in het kader van het Levenslang Leren Programma (Comenius) van de Europese Commissie. Geïnteresseerde leerkrachten konden hun projectbeschrijving indienen om mee te dingen naar de ‘awards’. Voor Vlaanderen behaalden volgende scholen (leraren en leerlingen) een prijs: Berkenboom Humaniora St-Niklaas - 1ste prijs (en smart board): de heer Steven De Foer, met een project rond wiskunde, statistiek en Engels, waarbij leerlingen online enquêtes maken en verwerken, statistieken maken, de schaduw van een stok van 1 meter hoog meten en vergelijken met de metingen in andere landen, de omtrek van de aarde narekenen... www.berkenboomhum.be
28
december 2012
Het katholiek onderwijs vierde eTwinning awards 2012 VBS Meulebeke - Prijs voor innovatief gebruik van ICT: de heer Lieven Van Parijs, met het project strips in @ction. Met de ondersteuning van de ICT-coördinator brengen de kinderen strips ‘tot leven’. Elke strip bestaat uit 6 tekeningen die geanimeerd worden. ICT, muzische vorming, beeldopvoeding, dramatisch spel en muzisch taalgebruik op hoog niveau! (De school werkt samen met een leraar uit Japan en heeft voor internationale samenwerking een gouden medaille van de keizer gekregen.)
Immaculata Instituut Oostmalle - Prijs voor innovatie en samenwerking: mevrouw Ann Vermeiren, met ECHO, een project rond milieu. Wat betekenen ecologie en duurzame ontwikkeling voor de leerlingen van het 4de en 5de jaar secundair in Oostmalle en in Zweden? Online enquêtes, verwerking, een presentatie en een videoconferentie met de Zweedse leeftijdsgenoten om de resultaten te vergelijken.
Immaculata Instituut Oostmalle - Prijs voor innovatieve leerinhouden: mevrouw Marie-Leet Bens, met het project “Maus Kätti gaat op reis”. In dit project werken leerlingen van 5 ST, 6 secretariaat talen en 4 Handel talen samen, elke groep vanuit zijn kracht. Met leerlingen van het basisonderwijs werken zij met de verhalen van de muis.
VTI Veurne - Prijs voor integratie van eTwinning en Comeniuswerking: mevrouw Lut Hoornaert. De leerlingen gaan Leonardo da Vinci achterna en ontwerpen onder meer een Zeppelin die door een iPad bestuurd wordt. Van Leonardo naar 2012 Olympics is een combinatie van techniek, Engels, taal en cultuur. Leerlingen leren elkaar, elkaars taal, elkaars thuis en elkaars land kennen, en geven elkaar opdrachten om binnen het project uit te voeren. Foto: Picasa - webalbums Petr Naske Comenius Onze scholen presenteerden hoogstaande projecten, die leerlingen helpen op een andere manier leerplandoelstellingen te behalen.
Voor meer informatie kunt u terecht bij: Karine Van Thienen Stafmedewerker Internationalisering VSKO – PBDKO • Guimardstraat 1 • 7de verdieping lokaal 709 • 1040 Brussel Telefoon: +32 2 507 08 18 • Fax: + 32 2 511 68 39 • Email: karine.van.thienen(@)vsko.be
december 2012
29
Geen feest om de geboorte van een koning of keizer niet om een macht of bewind ook niet in naam van God. Wel een feest om gewoon een mens om gewoon een leven maar dan wel ten volle uit kwetsbaar en zorgzamer dan ooit. Een mens als een koning van vrede midden een volk in conflict. Een leven als een volmondig ja midden twijfel en wanhoop. Een leven van samen en voor een ander midden geduw en getrek van elk voor zich. Feest om een mens als een ster een stip navolgbaar licht in een wereld vol duisternis. Kathleen Boedt
30
december 2012
IS VERSCHENEN
Wilt u grasduinen in het archief van School+visie of het nieuwe nummer downloaden? Surf dan naar www.vvkbao.be > inloggen > School+visie-zoeker.
december 2012
31
De lege speelplaats © Koen Lemmens
Vandaag blijf ik stil staan in het midden van die lege ruimte. Het is de uitgelezen plaats op school die kinderen zelf mogen invullen. Ze hoeven niet eerst te voldoen aan een aantal voorwaarden. Er is moeite gedaan om de speelplaats aantrekkelijk en uitnodigend te maken. Straks zal ze weer de eerste plaats zijn waar kinderen elkaar ontmoeten. Ze zullen volop spelen en fantaseren. Misschien maken ze ook ruzie of proberen ze net de geschillen bij te leggen. Sommige kinderen zullen ernstige gesprekken voeren of leuke nieuwtjes delen. Plannen worden gesmeed en afspraakjes gemaakt. Bewakende leerkrachten ontdekken er andere troeven van jongeren dan in de klas. Een lege speelplaats, één grote belofte van wat komen gaat. Een lege bladzijde klaar voor een nieuw verhaal. In de advent moet ik me kunnen leegmaken. Zo kan ik vol verwachting en met grote openheid uitkijken naar de komst van Jezus. Gods troef.
Vier kansen om te slagen. Ben jij, als Maria, klaar voor de sprong naar …? Een klavertje vier Naast de affiche, de PowerPointpresentatie en het Leeftochtnummer met de XXL, die je op onze website, (www.vsko.be/pastoraal) kunt vinden, zijn er ook nog de bezinningskaartjes met teksten van Kathleen Boedt en Toon Vandeputte. Ze maken ons klavertje vier compleet. Ze worden uitgegeven door Uitgeverij Muurkranten in Brugge en zijn te bestellen via www.muurkranten.be. De affiche die een coproductie is van VSKO en Uitgeverij Muurkranten is te bestellen via de dienst opvoedingsproject en pastoraal. Mogelijke troefkaarten voor de advent:
Oog hebben voor wie aan de kant staat en niet meetelt
Bouwen aan het geluk van anderen
Als iemand het niet meer ziet zitten, hem of haar even bijlichten
Alert en wakker zijn om in ontmoetingen een spoor van God te zien
In bijlage bij het Forumnummer van oktober 2012 ontvingen alle abonnees de adventsaffiche in twee formaten (1 ex. A3 en 1 ex. A2). In het Leeftochtnummer en op de website staan alle technische gegevens en de bestelmodaliteiten op een rijtje. Leeftocht – Maandelijkse inspiratiebron – Een verademing voor onderwijsmensen – Proviand voor onderweg. Surf ook naar de rubriek Leeftocht en Advent & Kerstmis van ond.vsko.be/pastoraal. Online vind je de rubriek Extra extra Large. In de vorige Forumeditie verscheen een artikel met een duiding van het adventsaanbod. Aarzel niet om je impressie te mailen naar
[email protected]. Online vind je de rubriek Extra Large (XL). Bij dit decembernummer van Forum vind je het Leeftochtnummer van januari ‘In de wandelgangen’. Elke abonnee van Forum ontvangt Leeftocht automatisch en gratis als bijlage. Wie geen abonnee van Forum is, kan een individueel jaarabonnement nemen. Hebben meer collega’s graag hun eigen origineel exemplaar van elk nieuw Leeftochtnummer? Vanaf drie jaarabonnementen op éénzelfde adres geniet men van een voordelig groepstarief. Zie de voorwaarden op ond.vsko.be/pastoraal in de rubriek Leeftocht.
Jg. 28, Van boven naar onder, van links naar rechts nr. 4, december 2012