KRONIEK •
•
.
SURINAME
Wat indertijd in deze kroniek gezegd werd in verband met de pogingen om in Suriname te geraken tot volledig en volwaardig middelbaar onderwijs, een heelemaal niet nieuwe kwestie, heeft ter plaatse bijval gevonden en wel in zoodanige mate, dat een der te Paramaribo verschijnende nieuwsbladen ons betoog een pleidooi voor Suriname genoemd heeft. Minder enthousiast was de Curacaosche pers, waarin geprotesteerd werd tegen onze bewering dat van een uittocht van beter geschoolde Surinamers in de eerste plaats de Nederlandsche Antillen zouden kunnen profiteeren. Afgezien van ons bezwaar dat de Amigoe di Curacao, door in deze bewering een voornaam argument onzerzijds vóór het instellen van m.o. in Suriname te willen zien, het verband van ons betoog minder nauwkeurig in het oog gehouden heeft dan wij wel gaarne gezien zouden hebben, kunnen wij natuurlijk ten volle begrijpen dat Curacao liever een eigen h.b.s. zou hebben, dan op een Surinaamsche aangewezen te zijn. Alleen doet zich de vraag voor waarom men dan aldaar niet voor het tot stand komen eener zoodanige onderwijsinrichting ijvert. Wanneer de toestand er rijp voor is, kunnen de kosten geen bezwaar opleveren. Gelukkige tegenstelling met Suriname! Intusschen valt niet te ontkennen dat Suriname en Curacao tot dusver dezelfde organisatie bezaten op onderwijsgebied (l.o., u.l.o. en m.u.l.o.) en dat desniettemin Suriname wel aan Curacao werkkrachten geleverd heeft, maar Curacao geen of nagenoeg geen aan Suriname. Zelfs hebben Surinamers het in Ned. Indië tot belangrijke functies in overheidsdienst weten te brengen, terwijl Curacaoenaars vaak in Spaanschamerikaansche buurlanden in den handel goed terecht kwamen. Men kan nu eenmaal de toestanden in het eene gebied niet altijd met die in het andere over één kam scheren. Wij blijven het van belang achten een misvatting met betrekking tot het Surinaamsche onderwijs te bestrijden, de misvatting — 89 —
90
KRONIEK
dat door het instellen van m.o. het paard achter den wagen gespannen zou worden, omdat niet eens alle abituriënten (in de eigen maatschappij) passend werk kunnen vinden. Integendeel, wanneer een m.u.l.o.-opleiding niet voldoende is, in sommige gevallen zelfs voor Suriname niet voldoende, dan verergert men de moeilijkheid niet, maar dan helpt men haar oplossen, door de gelegenheid te openen tot het erlangen van verdere vorming. Ook gelooven wij niet in het gevaar dat hooger opvoering van het onderwijs de beste krachten zal doen wegtrekken naar den vreemde, tot schade voor de eigen maatschappij. Het voor intellectueele ontwikkeling vatbare deel der bevolking verdwijnt niet door den uittocht van hen die zich, na beëindigde opleiding, ter plaatse overcompleet voelen. Er heeft voortdurend aanvulling plaats van onderop en zelfs lijkt het logisch dat, wanneer er een surplus ontstaan is, het gehalte der blijvers daardoor niet verminderd, maar eerder verhoogd zal worden. In Curacao hoorden wij ook wel eens het standpunt verdedigen dat het m.u.l.o. aldaar rekening houden moest met de mogelijkheid dat de leerlingen later elders een bestaan zouden willen zoeken en wij meenen dat het leerplan daarop ten deele ingericht is. Dat er vooralsnog h.t.l. van eenige belangstelling voor het vraagstuk van het Surinaamsche m.o. nauwelijks sprake is, kan gemakkelijk verklaard worden. Het moederland kan pas de helpende hand uitsteken, wanneer de plaatselijke overheid onmachtig of onwillig zou blijken te zijn om aan een gerechtvaardigd verlangen tegemoet te komen, wat tot nu toe niet het geval is. Ook is nog niet komen vast te staan wat men in Suriname eigenlijk wil. Een h.b.s. naar Nederlandsch, of een a.m.s. naar Indisch model; m.o. in aansluiting op het l.o. (waardoor het bestaande m.u.l.o. ingekrompen zou kunnen of moeten worden), dan wel m.o. in aansluiting op het bestaande m.u.l.o. Een der primaire vragen welke nog op beantwoording wachten. Een verblijdend verschijnsel is het intusschen dat de pers aan de overzijde blijkbaar met aandacht de uitingen der moederlandsche volgt, wanneer deze laatste Surinaamsche of Curacaosche onderwerpen behandelt. Dit bleek ook uit de verontwaardiging van De Surinamer over de strekking van sommige artikelen, welke onder het pseudoniem Emeritus in De Rijkseenheid verschenen zijn. De Avondpost meende dat deze bijdragen door een gewezen gouverneur geleverd zouden zijn, wat minder waarschijnlijk lijkt. Een oud-landvoogd zou allicht niet schrijven dat het verschil hem
KRONIEK
91
ontgaat tusschen Nederlandsch onderdaanschap en ,,voluit" Nederlanderschap. Dit doet echter minder ter zake; waar wij de aandacht op willen vestigen is dat E. in zijn verweer (De Rijkseenheid No. 18) ons vertelt dat de Javanen in Suriname hun „sembah" niet meer maken, omdat anderen hen wijsgemaakt zouden hebben dat in deze wijze van groeten iets vernederends steekt. Wij herinneren ons dat, wanneer oudtijds een transport Nederlandschindische emigranten in Paramaribo aangekomen was en de menschen zich op het scheepsdek opstelden voor inspectie, de mannen aan de eene, de vrouwen en kinderen aan de andere zijde, allen neerhurkten; door tusschenkomst der tolken werd dan last gegeven op te staan. En ook de Surinaamsche rechter verlangde dat Aziatische beklaagden of getuigen staan zouden en niet hurken. Natuurlijk was allerminst de bedoeling aanwezig den Javaan bedenkelijke vrij heidsbegrippen bij te brengen. De immigratieen justitie-autoriteiten handelden eenvoudig naar het destijds geldende principe, dat de landverhuizer in Suriname zich zoo spoedig mogelijk had aan te passen aan de toestanden zijner nieuwe omgeving en zij zagen in den pas aangekomen contractarbeider reeds den toekomstigen kolonist, die als zoodanig meer waarde zou hebben naar mate hij sneller zou leeren zich te voegen in een ander maatschappelijk verband dat dan waarin hij thuis geleefd had. Deze zienswijze schijnt plaats te moeten maken voor een andere — men kan wel zeggen voor een daaraan tegengestelde opvatting — en men denkt betere resultaten te kunnen verkrijgen met een methode van differentiatie en segregatie. Verliest men daarbij niet uit het oog, dat het proces van omvorming en gelijkmaking door alle tijden heen een zich overal in „koloniale" landen herhalend verschijnsel geweest is? Wanneer de Surinaamsche Javaan zijn „sembah" vergeten heeft, dan zullen daartoe wel andere factoren medegewerkt hebben dan verkeerde „Aufklarung" van de zijde van anderen. 15 Februari 1938. CURASAO
Het
C u r a c a o - i n s t i t u u t v a n dr. Cohen Henriquez
ir.
Daar ik de voordracht van den heer Cohen Henriquez in het Indisch genootschap op 16 Dec. 11. niet heb kunnen bijwonen,
92
KRONIEK
maak ik gebruik van de welwillendheid van een der aanwezigen om er hier iets van te zeggen. De eerste stelling van den spreker was: Curasao's welvaart is onzeker en eenzijdig, afhankelijk als zij is van de petroleumraffinage. Bij nieuwe concessies zal de Venezolaansche regeering wel als voorwaarde stellen bewerking van het product in eigen land. De nu ontgonnen petroleumrijkdom is in ten hoogste 20 jaar uitgeput, en ook te dien aanzien kan die regeering het den concessionarissen nog moeilijk maken o.a. door „nationalisatie", wat — evenals intensiever ontginning — de Curacaosche welvaart nog meer kan beperken. Van de vroegere welvaartsbronnen, behalve de fosfaat-industrie, is voor de toekomst weinig te verwachten, en de landbouw en veeteelt zullen het nooit verder brengen dan voorziening in de eerste levensbehoeften. Wanneer ,,de petroleum" verdwenen is, zal Curacao er economisch gesproken slechter aantoe zijn, dan vóór de raffinagebedrijven hun intree deden, en men zal zitten met een hooger levenspeil en de lasten der maatregelen, die in den welvaartstijd getroffen zijn. Een juiste welvaartspolitiek zal moeten uitgaan van- en beginnen met de studie van de natuurlijke en in de loop der jaren verworven voordeden van Curacao: de centrale ligging, de haven, zon en wind, het voorpost-zijn van Zuid-Amerika en het gezonde klimaat. In het derde deel van zijn betoog komt de heer Henriquez aldus tot den eisch van zijn instituut: Er is te weinig aanraking tusschen Curacao en Nederland; men kent hier Curacao niet; de Curacaosche vraagstukken moeten in Nederland bestudeerd worden, en reeds dadelijk zouden jonge intellectueelen aan de Nederlandsche hoogescholen en economisch-technologische instituten kunnen beginnen met orienteerende studies, bijv. van het vraagstuk der zoutindustrie, dat sedert Langemeyers onderzoek in 1920 geheel van karakter veranderd is. De heer Henriquez meent ook, dat studie te maken valt van het belang van den Nederlandschen handel bij Latijnsch Amerika en van het voordeel, dat daarbij te trekken is van Curacao's ligging en de betrekkingen van Curacaoenaars met die landen. Voor het onderzoek van alle welvaartsmogelijkheden voor Curacao zal op den duur een blijvend instituut noodig zijn. Tot zoover de heer Cohen Henriquez. Men veroorlove ons eenige vragen.
KRONIEK
93
Bedoelt de spreker de welvaart van het gebiedsdeel of van het eiland Curacao? Zijn betoog doet — behalve dat Langemeyers naam genoemd wordt — het laatste vermoeden. Dan ziet hij m.i. het vraagstuk te beperkt en teveel als toekomstig vraagstuk. En bij die toekomst zal toch ook Aruba nauw betrokken zijn. Dit brengt vanzelf tot de tweede vraag: wat is er te zeggen van de beperktheid der petroleum-welvaart ? Ook om de factoren, die de spreker zelf aangegeven heeft — hoewel „nationalisatie" voor een land als Venezuela toch wel haar eigenaardige bezwaren zou meebrengen — lijkt het mij beter het vraagstuk der welvaart van Curacao los te maken van een onzeker langer of korter leven van de petroleumbedrijven. Wordt wel voldoende rekening gehouden met het belang en de kansen van de Nederlandsche handel en nijverheid, wanneer men daarbij de Caraibische landen naar voren schuift ? Het is toch niet te verwachten, dat die nijverheid zich ter wille van Curacao daarheen zal richten. En men heeft er de mededinging van Duitschland, dat zonder een voorpost als Curacao zich daar gevestigd heeft en Engeland, dat toch Trinidad heeft, achter zich gelaten heeft. Welke betrekkingen onderhouden de Curacaoenaars met deze landen, waarvan voordeel te trekken zal zijn ? De moeite, die de K.L.M, gehad heeft om in Venezuela haar wenschen vervuld te krijgen, spant de verwachtingen niet hoog. Dit alles neemt niet weg, dat onverwijlde en voortdurende bestudeering der Curacaosche welvaartsproblemen noodig is. Hier en in Curagao met onderling contact en dat m.i. van rijkswege.