Eend voor eend
Andere kinderboeken van Guus Kuijer: Staatsprijs voor kinder‑ en jeugdliteratuur 1979 Het grote boek van Madelief (Met de poppen gooien, Gouden Griffel 1976; Grote mensen, daar kan je beter soep van koken, Zilveren Griffel 1977; Op je kop in de prullenbak; Krassen in het tafelblad, Gouden Griffel 1979; Een hoofd vol macaroni ) (1983) Olle (1990) De grote Tin Toeval (Tin Toeval en de kunst van het verdwalen, Zilveren Griffel 1988; Tin Toeval en het geheim van Tweebeenseiland, Zilveren Griffel 1988; Tin Toeval in de onderwereld ) (1996) Polleke (Voor altijd samen, amen, Gouden Griffel 2000, Gouden Uil Prijs van de Jonge Lezer 2000; Het is fijn om er te zijn; Het geluk komt als de donder ; Met de wind mee naar de zee, Zilveren Griffel 2002; Ik ben Polleke hoor! Woutertje Pieterse Prijs 2003) (2003) Het boek van alle dingen (2004) Gouden Griffel 2005, Gouden Uil Jeugdliteratuurprijs 2005 Florian Knol (2006)
Guus Kuijer Eend voor eend Met tekeningen van Thé Tjong-Khing
Amsterdam · Antwerpen Em. Querido’s Uitgeverij bv 2011
Bekroond met een Zilveren Griffel 1984
www.queridokinderboeken.nl Eerste, tweede en derde druk, 1983; vierde druk, 1984; vijfde druk, 2000; zesde druk, 2011. Eend voor eend is, voor een belangrijk deel, in afleveringen versche‑ nen in het weekblad voor de jeugd Taptoe, jaargang 64, 1982/83. Copyright tekst © 1983 Guus Kuijer Copyright illustraties © 1983 Thé Tjong-Khing Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of open‑ baar gemaakt, in enige vorm of op welke wijze ook, zonder voor‑ afgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido’s Uitgeve‑ rij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslagillustratie Thé Tjong-Khing Omslagontwerp Brigitte Slangen isbn 978 90 451 1189 6 / nur 282
Inhoud De grote vraag 7 Liefdesverdriet 9 Een pronte meid 11 Het mooie type 15 De gestoorde eend 17 De bermeenden 22 Baas of gevangene 24 Een pluizige bal 26 Help! De eend verzuipt 28 Kaatjes dood 30 De watervlakte 32 Moederlaarzen 35 Een eend uit de Purmer 37 Alles in de war 40 Een eend in een boom 42 Broeden 44 Tikken 46 De geur van gevaar 48 Plotseling alleen 50 Verveling 52 Schemeren 54 Dode eieren 56
Levensles 58 Landen 60 Mislukt 62 Zwemmen 64 De rat 67 De kraai 70 Een ontmoeting 72 Opa 76 Vliegoefeningen 78 De jagers 80 Pang! 83 De woerdendans 87 Een vreemde eend 89 Domme dingen 91 De Driekusman 94 Plonzen 96 Je bent vrij 99 Een lamme woerd 101 Een spel 103 Gezichten 105 Hé, is dat niet...? 107 Hoe het was 109
De grote vraag Eenden knikken vaak van ja. Ze schudden ook wel eens van nee, maar dat doen ze stiekem. Als een eend nee wil zeggen, doopt hij zijn snavel in het water en schudt er daarna een druppel af. Iedereen weet dat er nee is gezegd, maar nie‑ mand hoeft het zich aan te trekken. ‘Ik? Heb ik nee gezegd? Ik schudde een druppel van mijn snavel.’ Eenden willen niemand kwetsen. Na het nee schudden pulken ze verlegen met hun snavel in hun borstveren. Eenden houden niet van nee zeggen, maar ze zijn dol op ja zeggen. Ze bewegen hun koppen als driftige fietspompjes op en neer. Het lijkt of ze er niet mee kunnen ophouden. Waar zeggen ze zo uitbundig ja op? Op deze vraag: ‘Hou je van me?’ ‘Ja ja ja ja ja.’
7
Eenden beginnen bij het antwoord. Ze hoeven de vraag niet te stellen. De vraag is er, altijd en overal. De vraag is er vooral in de herfst, de winter en het vroege voorjaar, maar de vraag is er nooit niet. Meestal begint de woerd. Hij knikt ja tegen een vrouw‑ tjeseend. Zo gaat het meestal, maar er hééft wel eens een woerd tegen mij ja geknikt. Ik knikte terug, maar omdat ik geen goed vervolg weet, had ik eigenlijk mijn snavel in het water moeten dopen, een druppel moeten afschudden en mijn borstveren moeten poetsen. Dat is het enige fatsoenlijke antwoord. Want wat doet een eend, nadat ze het ja knikken van een woerd langdurig heeft beantwoord? Ze strekt haar hals tot ze plat en diep in het water ligt. De woerd zwemt over haar heen. Hij pakt haar stevig met zijn snavel bij haar nekveren en dan neuken ze eventjes. Dat doen ze ook in de herfst en de winter, terwijl ze don‑ ders goed weten dat er géén jongen van komen. Eenden neuken niet alleen om zich voort te planten. Ze doen het ook om steeds weer te merken dat ze elkaar aardig vinden. ‘Ja ja ja ja ja.’
8
Liefdesverdriet Eenden lijden soms erg onder de liefde. Zo ken ik een woerd die Kareltje heet. Kareltje werd verliefd op een andere woerd: Hendrik. Maar Hendrik wilde niks van Kareltje weten. Elke dag probeerde Kareltje het weer. Lekker naast Hendrik zwemmen. In kringetjes om hem heen, achter hem, voor hem, naast hem. Hoopvol ja knikken. Maar het leek wel alsof Hendrik niet wist wat liefde wás. Die prutte onverstoorbaar in de modder. Hij nam niet eens de moeite om een druppel van zijn snavel te schudden. Hij liet Karel‑ tje maar aantobben met zijn verdriet. Als hij zin had, ging hij er zomaar een week tussenuit. Zonder iets te zeggen. Dan zat Kareltje hees te zuchten. Want woerden kwaken niet, zoals vrouwtjeseenden, woer‑ den maken een soort kreuntjes. Toen, na een paar maanden
9
liefdesverdriet, wendde Kareltje zich tot een vrouwtje. Dat eendje kon niet vliegen. Die had iets aan haar linkervleugel. Hennie heette ze. Hennie was in het geheim óók stapelgek op Hendrik. Dat wist Kareltje natuurlijk. Zoiets voel je. En daarom vond hij Hennie aardig. Zij hield immers óók van Hendrik, net als hij. Nu is Hendrik weg. Niet zomaar een weekje, maar hele‑ maal weg. Wat hij aan het doen is, weet niemand. De één zegt zuur: ‘Hij is vast naar de stad gegaan,’ een ander op‑ pert: ‘Misschien is hij gaan varen.’ Ze weten het niet. Hennie en Kareltje zijn nu een paar. Het is een wonder‑ lijk stel. Ze houden wel een beetje van elkaar, maar je kunt aan ze zien dat ze op Hendrik wachten. Af en toe knikt Kareltje van ja. Hennie antwoordt verstrooid. Ze is er niet bij met haar gedachten. Als er een woerd overvliegt, snatert ze opgewonden. En Kareltje kreunt zachtjes. Daarmee kwetsen ze elkaar niet. Ze weten allebei dat ze naar Hendrik hunkeren en niet naar elkaar. Hendrik is hun band. Ik weet niet of dat genoeg is voor jongen straks.
10
Een pronte meid Hennie heeft al heel wat meegemaakt in haar jonge leven. Er heeft eerder een woerd van haar gehouden. Dat was ook al zo’n krakkemikkige liefde. Het gaat om Jaap. Jaap is weduwnaar. Jaap is tam, net als Hennie. Jaap houdt wel van vliegen, als het maar niet te ver van huis gaat. Jaap werd eerst verliefd op Gerdien, maar Gerdien was wild. Gerdien vond Jaap best aardig, maar wel sloom. Als Gerdien het op een vliegen zette, wilde ze meteen een flinke ruk. Ze vloog telkens op om aan een flinke zwerftocht te be‑ ginnen. Jaap vloog dan ook op, maar keerde met een lullige boog terug naar huis. Gerdien wist niet hoe ze het hád. Zonder woerd achter je is het raar vliegen voor een eend. Ze remde gierend, nam een haarspeldbocht en landde woedend op de sloot. ‘Waar bleef je nou lamzak?’ schreeuwde ze. ‘Ik heb geen verloofde om er de hele dag mee water te trappen!’ ‘Ach,’ zei Jaap dan goeiig, ‘we hebben het hier toch goed?’ Daar had Gerdien nooit van terug. Natuurlijk hadden ze het goed. Daar ging het niet om. Ze wilde wat van de we‑ reld zien. Kijken wat er achter de horizon was. Maar hoe legde je dat uit aan zo’n slome woerd? Mokkend poetste ze haar veren. Ze zag vanuit haar oog‑ hoeken dat Jaap fanatiek ja begon te knikken, maar ze deed net of ze het niet zag. Ze doopte haar snavel in het water en schudde er een druppel van af. Hij kan me wat, dacht ze. Gerdien wende er niet aan. De horizon bleef trekken. 11
Jaap ging steeds verder met haar mee. Ik vreesde dat hij er ten slotte met haar vandoor zou gaan. Soms waren ze een dag en een nacht samen weg. Dan zag je Jaap in zijn een‑ tje terugkomen. Een dag later volgde Gerdien. Boos, mok‑ kend. Er was iets in Jaap wat ze niet begreep. Toen bleven ze drie volle dagen weg. Dat was Jaaps abso‑ lute record. Ik maakte me ernstig ongerust over hem. Maar aan het einde van die derde dag, het was al pikkedonker, landde Jaap uitgeput op de sloot. De volgende dag zag ik dat hij zwaar had geleden. Zijn ogen leken uitgeblust, zijn lijf zag er moedeloos uit. Hij hield van Gerdien, maar ze ging hem te ver. Jaap werd in den vreemde geteisterd door heimwee. Gerdien kwam niet terug. Jaap keek er nauwelijks van op. Hij sliep veel, zwom doelloos heen en weer, liet zich door andere woerden op zijn kop zitten. Na een week werd hij wakker. Hij keek opmerkzaam rond en toen viel zijn oog toevallig op Hennie. Hij wist niet van Hendrik en van Hennies stille verdriet. Jaap had uitsluitend oog gehad voor Gerdien en zijn eigen sores. Hendrik was er niet. Die was weer eens de hort op. Voorzichtig zwom Jaap naar Hennie toe. Hennie vond het best. Nou is Jaap wel een slome, maar hij kan vreselijk woerdig doen. Hij nam Hennie onmiddellijk in bezit. Dus opdringerig naast haar zwemmen, malle piepgeluiden maken en over‑ dreven beschermerig doen. Hennie keek af en toe wazig naar zijn verleidingskunsten, maar ze volgde hem niet. Met smartelijke blik zocht ze de horizon af en schreeuw‑ de hartverscheurend om Hendrik. Ik vroeg me af of een woerd als Hendrik zoveel liefde waard was. 12
Jaap trok er zich niks van aan. Een praktische geest. ‘Je moet ’t verleden vergeten,’ fluisterde hij hees. En waarachtig, na een paar weken knikte Hennie van ja. Het ging niet van harte en telkens als Jaap haar probeerde te overzwemmen, kroop ze op de kant. Toch was Jaap dik tevreden met zijn vorderingen. Twee maanden lang werkte Jaap aan zijn tere verhouding met Hennie. Harerzijds was het zeker op een verstandshu‑ welijk uitgelopen. Ze liet zich nog steeds niet overzwem‑ men, maar ze volgde Jaap waar hij ging. Hij was dan wel niet haar grote liefde, ze voelde zich behaaglijk bij hem. En de hartstocht, och, die lag haar tóch al niet zo. Ook Hendrik had ze uitsluitend van afstand bemind. Toen keerde, volkomen onverwacht, Gerdien terug. Een pronte meid, die Gerdien. Gerdien was niet alleen. Ze werd op afstand gevolgd door een wilde woerd. Een knappe woerd met zo’n dom‑ mig soort gezicht dat door tamelijk wat dames mooi wordt
13
gevonden. Je kent het type wel. De hele dag met zijn veren bezig. Je zag in één oogopslag dat Gerdien niet echt om die vreemde woerd gaf. Jaap zag het ook. Nee, die woerd speelde geen rol in zijn woelige hersen‑ pannetje. Het ging uitsluitend om Gerdien, om stralende Gerdien en om Hennie, kreukelige Hennie, waar het net een beetje mee begon te lukken. Een kwartier lang werd Jaap innerlijk verscheurd. Gerdien begroette hem, zoals eenden dat doen, kwakend en met zijwaartse rukken van hun kop. Jaap groette terug, verward. Even deed hij alsof hij haar niet kende: verdedigend zwom hij tussen haar en Hennie. Maar hij besefte algauw dat beide eenden zijn komedie doorzagen. Hij moest kiezen. Vreselijk! Gerdien deed uiterst vriendelijk tegen Hennie en Hennie was vriendelijk tegen iedereen, dus ook tegen Gerdien. Afschuwelijk! Hoe zwaar is het leven van een woerd. ‘Hennie,’ fluisterde hij. ‘Kunnen we geen goeie vrienden blijven?’ ‘Natuurlijk jongen,’ zei Hennie. Ze had het altijd al ge‑ weten. Ze was het soort eend dat het verdriet aantrok. Ze zwom bij Jaap weg, keek smartelijk naar de horizon en voelde zich misselijk alleen. Met kloppend hart voegde Jaap zich bij Gerdien. Hij knikte heftig van ja. Gerdien knikte achteloos terug, alsof het vanzelf sprak. Ze ging plat op het water liggen en Jaap overzwom haar. Toen hij even later van haar afgleed, stootte hij een tri‑ omfantelijk piepgeluid uit, trok een peilsnel rondje om zijn bruid en sloeg baldadig met zijn vleugels op het water. Hij was Hennie vergeten. 14
Het mooie type Terug naar de herfst. Jaap heeft niet lang plezier gehad van Gerdien. Ze bleef maar een paar weken. Toen ging ze er weer vandoor. Met dat mooie type natuurlijk. Jaap probeerde het niet meer bij Hennie, want die knikte steeds enthousiaster naar Kareltje. En Kareltje verdedigde haar een beetje. Verdedigen. Daar hebben woerden het de hele dag druk mee. Andere woerden moeten worden weggejaagd, ook als ze niks van het eendje willen. Toen Jaap verliefd werd op Gerdien begon hij haar te verdedigen, nog vóórdat Gerdien ja had geknikt. Je ziet vaak dat een onverschillige eend fanatiek wordt verdedigd door een bedrijvige woerd. Maar hoe hij zijn best ook doet, zij schijnt er niets van te merken. Door zijn gedrag lijkt het net of ze een paar zijn, maar ze zijn geen paar. Er is een eend en er is een woerd die almaar achter haar aan loopt, of zwemt, andere woerden bij haar vandaan jaagt en naar haar knikt. Soms zwemt de woerd voorop en lijkt het net of de eend hem volgt, maar ze zwemt toevallig die kant op en hij zwemt voor haar uit.
15
Ze kan plotseling stoppen of zich omdraaien, wegvliegen zelfs en dan moet de woerd bliksemsnel achter haar aan. Als hij haar voor een paar dagen uit het oog verliest, kan het zijn dat een andere woerd haar gaat verdedigen. En dan moet je met die kerel vechten en dat is natuurlijk hartstikke vermoeiend, dus moet je het niet zover laten ko‑ men. Zolang je als woerd maar de indruk wekt dat je met die bepaalde eend een paar vormt, zullen de andere woerden je niet gauw aanvallen. Ze zullen uit de verte naar het eendje lonken, quasi onverschillig hun verenpak poetsen en hopen dat je doodgaat, maar zolang jij maar net doet of je alláng met haar bent getrouwd, kunnen ze weinig uitrichten. Later in het broedseizoen kunnen ze vervelend worden, zelfs als hun eigen eend al breed op de eieren zit, maar nu, in de herfst en winter zit je al goed als je de komedie speelt van het goede huwelijk. Woerden spelen die komedie zo overtuigend dat je zou zweren dat alle eendenhuwelijken al in de herfst worden beklonken, maar sommige eenden hebben in februari nog steeds hun jawoord niet gegeven. Jaap had lang de indruk gewekt dat er sprake was van een huwelijk. Gerdien was nog vrij. Maar Gerdien had een probleem. Er waren twee woerden in haar leven. De ene, Jaap, wilde haar alleen dicht bij huis verdedigen en de an‑ dere, het mooie type, wilde haar overal verdedigen, behalve dicht bij huis. Waren er dan geen échte mannen meer? Gerdien tobde met de begrensdheid van hun liefde.
16
De gestoorde eend Kareltje is Jaaps zoon. Dat wist je nog niet. Kareltje is een kerngezonde woerd, maar zonder onze hulp was Kareltje in zijn ei gebleven. Kareltjes moeder heette Kaatje. Ze is dood, maar dat is een ander verhaal. Kaatje zaliger kwam op het idee in onze voortuin te broeden. Jaap had het plekje uitgezocht. Bijna tegen onze gevel aan, vlak bij een stevige lindeboom, pardoes tussen de mon‑ nikskap. Kaatje pakte het serieus aan. Ze legde bijna elke dag een ei en toen er tien eieren waren, ging ze zitten. Het eerste ei was elf dagen oud voor het werd bebroed. Er zijn maar weinig vogels die meteen op hun eerste ei gaan zitten, want dan komen de jongen niet tegelijkertijd uit. Toch heeft het oudste ei een beetje voorsprong op het jongste ei. Een ei leggen gaat niet zomaar, dat kost inspan‑ ning, concentratie en tijd. Kaatje nam er steeds ruim een uur voor, zodat het oudste ei na elf dagen al ruim negen uur was warm gehouden. Ik denk dat dat een beetje scheelt bij het uitkomen. Er wordt ook wel gezegd dat het meest verse ei het eerst uitkomt. Hoe het ook zij, de eieren komen wel ongevéér gelijktij‑ dig uit, maar niet precíés gelijktijdig. Dat geeft niks, iemand als Kaatje is reuze geduldig, ze wacht rustig af tot iedereen uit zijn ei is. Maar er is een grens. Die grens ligt rond de vierentwintig uur na het uitkomen van het eerste jong. Kaatje wist dat zo’n jong best vieren‑ twintig uur buiten eten en drinken kan, maar ná vierentwin‑ tig uur begint de tijd te dringen. Dan moet het eerstgeboren jong drinken, anders gaat het dood. 17
Dus na vierentwintig uur stond Kaatje op en verliet luid kwakend haar nest. Ze werd gevolgd door acht gezonde pulletjes en één rare kwibus die almaar omviel. Waar was nummer tien? Die zat nog in zijn ei. Dat was Kareltje. Hij had wel een keurig gaatje in de schaal gepikt, maar hij was te laat. Daar ging Kaatje met haar acht pullen en één malle strompelaar. Het ei piepte, kraakte en tikte, maar Kaatje kwam niet terug. De pullen móésten te water. Kaatje koos voor de meerderheid. Ik wist dat eenden na het uitkomen van de eieren zelden terugkeren op hun nest. Ik wist dus ook dat het ongeboren jong reddeloos verloren was. Maar ik wilde me er niet mee bemoeien. Zo regelt de natuur dat, dacht ik opgeruimd. Het zwakke valt af. Ik probeerde me niks aan te trekken van het piepende ei en volgde Kaatje met haar pullen. Jonge eendjes kunnen meteen zwemmen, niemand hoeft ze dat te leren. Ook dat ene pulletje dat steeds omviel, bleef goed drijven. Maar hij kon niet sturen. Dat was een naar gezicht. Hij zwom in kringetjes rond, botste tegen de kant of tegen een stuk hout. Hij kon zijn kopje niet goed over‑ eind houden zodat zijn snavel telkens diep in het water zak‑ te. Dan rukte hij zijn kop achterover, hapte naar adem en draaide zijn rondjes. Hij is gek, dacht ik. Hij heeft wat aan zijn hersens. Ik werd er beroerd van. ‘Niet mee bemoeien,’ zei ik tegen mezelf, ‘die gaat vanzelf dood en zo hoort ’t ook.’ Ik probeerde alleen naar de gezonde eendjes te kijken. Die deden het geweldig. Ze slobberden tussen het kroos en als Kaatje verderop wilde, zwommen ze keurig achter haar aan. Het gestoorde eendje bleef achter, kon haar niet volgen, 18
maar piepte wel heel hard. Kaatje aarzelde, keerde om, haalde het beestje op. Dat deed ze een keer of tien. Toen gaf ze het op. Ze liet het rare eendje schreeuwen. Ze ging door met haar acht gezonde jongen. Ik kon het niet langer aanzien. Daarom ging ik terug naar het nest om naar het ei te kijken. Het piepte nog steeds en als je het tegen je oor hield hoorde je getik, gestommel en gekraak. Kaatje was nu ruim een uur weg. Het ei was ijskoud. Waarom had dit zwakke kuiken nog steeds niet opgege‑ ven? Was het wel waar dat in de natuur alleen het zwakke sterft? Toen nam ik het ei mee naar binnen. Ik legde het onder een lamp met een thermometer erop en wachtte tot die pre‑ cies 37° C aanwees. Toen het nog warmer werd, deed ik de lamp wat hoger. Onder een lamp ontstaat erg droge lucht. Ik was bang dat het vlies dat direct onder de schaal zit, te taai zou wor‑ den en de schaal te hard. Daarom nam ik een plantenspuit en besproeide het ei met lauw water. Het gerommel en gepiep in het ei werd heviger. Naast het gat ontstonden barsten. Het ei werd niet open gepikt, zoals ik altijd dacht, maar open geduwd en gewrongen. Een uur later had het pulletje zich naar buiten geperst en lag het hijgend en nat onder de warme lamp. De volgende dag had Kaatje nog acht pullen. Het rare pulletje was nergens meer te bekennen. Het pulletje binnen onder de lamp vervulde me met grote zorg. Want hoewel hij nu mooi was opgedroogd en er prima uitzag, viel hij telkens om als hij op zijn pootjes pro‑ beerde te staan. 19
Ik kreeg vreselijke spijt dat ik me er tóch mee had be‑ moeid. Nu zat ik opgescheept met een gestoorde eend die almaar omviel. Dat hoorde helemáál niet. Zijn broertjes en zusjes waren toch meteen achter Kaatje aan gelopen? Je ziet toch nóóit pullen die almaar ondersteboven rollen, behalve die stakker van gisteren? Het zweet brak me uit als ik eraan dacht dat ik het beestje zou moeten afmaken. Het diertje dronk wél en het at goed. (Speciaal opfokvoer voor watervogels, uit de winkel.) Maar als het probeerde te lopen, donderde het om. Het was om wanhopig van te wor‑ den. Ik besloot dat fysiotherapie zijn laatste kans was. Het malle pulletje moest loopoefeningen doen. Ik zette het dier‑ tje dus op de vloer en kroop luid kwakend bij hem vandaan. En jawel hoor, het probeerde me te volgen. Het viel steeds om, maar het krabbelde ook weer overeind. Koers hou‑ den kon het ook al niet. Het vertoonde een afwijking naar rechts, zodat het luid piepend, vallend en opstaand, in een wijde boog naar me toekrabbelde. Een hersenbeschadiging, dacht ik moedeloos. Maar er zat zoveel leven in het diertje, dat ik me niet goed kon indenken dat ik met een ziek of zwak wezentje te maken had. En ziedaar, een paar uur later liep het. Een beetje onzeker, af en toe struikelend, maar behoorlijk recht‑ op en kwiek. Zijn afwijking naar rechts werd ook een stuk minder. Eindelijk drong het tot me door. Eendenpullen kunnen helemáál niet meteen lopen. Dat duurt een uurtje of twin‑ tig. Die zielige pul van gisteren was niet ziek, die was te kort uit het ei. Als eendenpullen van hun nest komen, besef je niet dat ze wel twintig uur in leeftijd kunnen verschillen. 20