Tekst SDU Publicatie
Page 1 of 6
JB 2015/169 RvS, 15-07-2015, nr. 201410641/1/A2, ECLI:NL:RVS:2015:2232 Schadevergoeding, Vervolgingshandelingen, Competentie, Overgangsrecht Publicatie
JB 2015 afl. 12
Publicatiedatum
26 oktober 2015
College
RvS
Uitspraakdatum
15 juli 2015
Rolnummer
nr. 201410641/1/A2 LJN ECLI:NL:RVS:2015:2232
Rechter(s)
mr. Borman
Partijen
Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 november 2014 in zaak nr. 14/6859 in het geding tussen: [appellante] en de minister van Veiligheid en Justitie
Noot
H.P. Wiersema en T.W. Veenendaal
Trefwoorden
Schadevergoeding, Vervolgingshandelingen, Competentie, Overgangsrecht,
Regelgeving
Awb - 1:6 aanhef en onder a Awb - 8:88 lid 1 en 2
» Samenvatting
De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Het strafproces tegen de ex-echtgenoot van appellante is geëindigd met het vonnis van de politierechter van 27 februari 2012. Dit betekent dat het door appellante gestelde onrechtmatig handelen van het OM heeft plaatsgevonden voor 1 juli 2013. Uit het in art. IV lid 1 Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat de verzoekschriftprocedure ingevolge de artikelen 8:88 tot en met 8:95 niet van toepassing is op schade veroorzaakt door schadeveroorzakend handelen van voor 1 juli 2013. Gelet hierop, heeft de rechtbank het beroep van appellante ten onrechte als een verzoek om schadevergoeding, bedoeld in art. 8:88 lid 1 Awb, opgevat. [...] Volgens appellante heeft het OM voorts onrechtmatig gehandeld door enerzijds haar exechtgenoot niet te vervolgen naar aanleiding van een door haar gedane aangifte in 2004 en anderzijds door haar ex-echtgenoot te vervolgen voor verduistering terwijl zij in 2008 aangifte tegen hem had gedaan voor valsheid in geschrifte. Nu beide door appellante gestelde onrechtmatige handelingen van het OM beslissingen in het kader van de vervolging van strafbare feiten betreffen, heeft de minister zich in het besluit van 15 juli 2014 terecht op het standpunt gesteld dat op grond van art. 1:6 lid 1 Awb geen bezwaar openstaat tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Dit betekent dat appellante zich desgewenst met haar verzoek tot de civiele rechter zal moeten wenden. » Uitspraak Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2014 heeft de minister het verzoek van [appellante] om vergoeding van schade afgewezen. Bij besluit van 15 juli 2014 heeft de minister op het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar beslist. Bij uitspraak van 27 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep als een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aangemerkt en dat verzoek afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht (niet opgenomen; red.). Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
http://www.legalintelligence.com/documents/16030377?srcfrm=ba... 27-10-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 2 of 6
De minister heeft een verweerschrift ingediend. [appellante] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2015, waar [appellante], en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. van den Boogaard en mr. S. Bolte-Knol, beiden werkzaam bij het Parket-Generaal van het College van procureurs-generaal, zijn verschenen. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van deze wet niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van: a. een onrechtmatig besluit; b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit; c. het niet tijdig nemen van een besluit; d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn. Ingevolge artikel IV, eerste lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: de Wns) blijft op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. De Wns is, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, op 1 juli 2013 in werking getreden. 2. Op 19 februari 2014 heeft [appellante] het College van procureurs-generaal (hierna: het College) verzocht om vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van handelen van het Openbaar Ministerie (hierna: het OM). Volgens [appellante] heeft het OM fouten gemaakt bij de vervolging van haar ex-echtgenoot. Zo heeft het OM haar ex-echtgenoot alleen vervolgd naar aanleiding van haar aangifte tegen hem uit 2008, maar niet naar aanleiding van haar aangifte tegen hem uit 2004. Voorts heeft het OM nagelaten het formulier, waarmee [appellante] zich als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd en om een schadevergoeding van € 55.681,04 heeft verzocht, in het strafdossier te voegen. Nu zij als gevolg van deze fouten van het OM haar schade niet vergoed heeft gekregen in het strafproces, dient het College deze schade te vergoeden, aldus [appellante]. 3. Aan het besluit van 15 juli 2014 heeft de minister ten grondslag gelegd dat, nu op grond van artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb tegen een beslissing in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen geen bezwaar en beroep openstaat, ook tegen een beslissing op een verzoek om schadevergoeding die voortvloeit uit een strafprocedure geen bezwaar en beroep openstaat. 4. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] opgevat als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Uit de overgelegde stukken en de door de minister ter zitting gegeven toelichting blijkt dat het door [appellante] ingevulde voegingsformulier, waarbij zij een bedrag van € 55.681,04 vorderde, wel is ingebracht in het strafproces, maar dat deze vordering door de strafrechter niet-ontvankelijk is verklaard omdat haar ex-echtgenoot is vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het verzoek om schadevergoeding bij de bestuursrechter op grond van artikel 8:88 van de Awb kan reeds gelet op artikel 1;6, aanhef en onder a, van de Awb niet slagen, aldus de rechtbank.
http://www.legalintelligence.com/documents/16030377?srcfrm=ba... 27-10-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 3 of 6
5. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Het strafproces tegen de ex-echtgenoot van [appellante] is geëindigd met het vonnis van de politierechter van 27 februari 2012. Dit betekent dat het door [appellante] gestelde onrechtmatig handelen van het OM heeft plaatsgevonden voor 1 juli 2013. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat de verzoekschriftprocedure ingevolge de artikelen 8:88 tot en met 8:95 niet van toepassing is op schade veroorzaakt door schadeveroorzakend handelen van voor 1 juli 2013. Gelet hierop, heeft de rechtbank het beroep van [appellante] ten onrechte als een verzoek om schadevergoeding, bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, opgevat. 6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van [appellante] gegrond is en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog over het beroep van [appellante] oordelen. 7. [appellante] heeft betoogd dat de minister niet heeft onderkend dat het verzoek om schadevergoeding niet zijn grondslag vindt in de opsporing en vervolging van strafbare feiten, maar in het onrechtmatige handelen van het OM, zodat artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb niet van toepassing is en de bestuursrechter bevoegd is van haar verzoek kennis te nemen. Door het onrechtmatig handelen van het OM heeft de politierechter haar schadeverzoek niet goed kunnen beoordelen, waardoor zij haar schade niet vergoed heeft gekregen in het strafproces, aldus [appellante]. 7.1. De Afdeling stelt voorop dat uit het feit dat de politierechter het verzoek van [appellante] om schadevergoeding niet-ontvankelijk heeft verklaard, volgt dat het OM het voegingsformulier in het strafdossier heeft gevoegd, zodat de stelling van [appellante] dat het OM dat heeft nagelaten feitelijk onjuist is. Volgens [appellante] heeft het OM voorts onrechtmatig gehandeld door enerzijds haar exechtgenoot niet te vervolgen naar aanleiding van een door haar gedane aangifte in 2004 en anderzijds door haar ex-echtgenoot te vervolgen voor verduistering terwijl zij in 2008 aangifte tegen hem had gedaan voor valsheid in geschrifte. Nu beide door [appellante] gestelde onrechtmatige handelingen van het OM beslissingen in het kader van de vervolging van strafbare feiten betreffen, heeft de minister zich in het besluit van 15 juli 2014 terecht op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 1:6, eerste lid, van de Awb geen bezwaar openstaat tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Dit betekent dat [appellante] zich desgewenst met haar verzoek tot de civiele rechter zal moeten wenden. Het betoog faalt. 8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 maart 2014 van de minister alsnog ongegrond verklaren. 9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 november 2014 in zaak nr. 14/6859; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond; IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 246 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt. » Noot
1. Deze uitspraak gaat over het al dan niet onrechtmatig handelen van het Openbaar Ministerie (het ‘OM’) en de wijze waarop het daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld. Wij annoteren deze uitspraak met name omdat het een voorbeeld is van hoe ingewikkeld ‘recht krijgen’ kan zijn voor de ‘gewone burger’, zeker bij overheidsaansprakelijkheid. De reis van de
http://www.legalintelligence.com/documents/16030377?srcfrm=ba... 27-10-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 4 of 6
belanghebbende voert via het strafrechtsysteem naar de bestuursrechter, waar zij te horen krijgt dat zij bij de civiele rechter moet zijn. Het OM heeft volgens de belanghebbende onrechtmatig gehandeld door (i) enerzijds haar exechtgenoot niet te vervolgen voor verduistering naar aanleiding van een door haar gedane aangifte in 2004 en anderzijds door haar ex-echtgenoot in 2008 wel te vervolgen voor verduistering terwijl zij aangifte tegen hem had gedaan voor valsheid in geschrifte, en (ii) na te laten een formulier in het strafdossier te voegen waarmee de belanghebbende zich als benadeelde partij in het strafproces wilde voegen en om een schadevergoeding van € 55.681,04 had verzocht. Belangrijk voor het verhaal: de ex-echtgenoot is vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en het formulier is wel degelijk in het strafdossier gevoegd. In paragraaf 2 behandelen wij de zogenaamde ‘processuele connexiteit’ en de toepassing van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatigde besluiten (Stb. 2013, 162; ‘Wns’). In paragraaf 3 behandelen wij vervolgens de strafrechtelijke aspecten van deze uitspraak. Wij ronden af met een conclusie in paragraaf 4. 2. De minister van Veiligheid en Justitie heeft het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding afgewezen en ook afwijzend beslist op het daartegen gemaakte bezwaar. Aan de beslissing op bezwaar heeft hij ten grondslag gelegd, dat op grond van art. 1:6 aanhef en onder a Awb geen bezwaar en beroep openstaat tegen, kort gezegd, beslissingen in het kader van opsporing en vervolging en dus ook niet tegen een besluit op een verzoek om schadevergoeding die voortvloeit uit dergelijke beslissingen. Een beroep dus op het ontbreken van ‘processuele connexiteit’ (zie o.m. ABRvS 6 mei 1997, «JB» 1997/118 (Van Vlodrop) en ABRvS 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2195). Aan het vereiste van processuele connexiteit is voldaan, indien tegen de schadeveroorzakende uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid beroep openstaat bij de bestuursrechter. De Wns is in werking getreden op 1 juli 2013 en voegt Titel 8.4 ‘Schadevergoeding’ toe aan de Awb. De regeling behelst een toedeling van rechtsmacht aan de civiele rechter en bestuursrechter voor de beoordeling van categorieën van schadeveroorzakend overheidshandelen. De mogelijkheid van een verzoek aan het bestuursorgaan tot het nemen van een zogenaamd ‘zelfstandig schadebesluit’ behoort voor nieuwe gevallen tot het verleden. Voor deze noot is met name van belang de bevoegdheid van de bestuursrechter om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade, ten gevolge van een onrechtmatig besluit of andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit (art. 8:88 lid 1 onder a en b Awb). Voor een uitgebreide toelichting op de regeling zie o.m.: B.J. Schueler en B.J. van Ettekoven, ‘De “losse eindjes” van Titel 8.4 Awb’, NTB 2013/34 en K.J. de Graaf, A.T. Marseille en D. Sietses, ‘Titel 8.4 Awb: verdwenen, gebleven en nieuwe problemen’, in: A.G. Bregman, H.E. Bröring en K.J. de Graaf (red.), Onbegrensde rechtsbeoefening (Lubach-bundel), Den Haag: IBR 2014. In dit geval heeft de minister zijn besluit mogelijk direct gebaseerd op het tweede lid van art. 8:88 Awb, dat bepaalt dat art. 8:88 lid 1 niet van toepassing is indien het schadeveroorzakende besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd; de codificatie van het leerstuk van processuele connexiteit. Uit de uitspraak blijkt echter niet of de minister art. 8:88 lid 2 Awb heeft toegepast of deze vanwege het overgangsrecht van de Wns niet van toepassing heeft geacht en daarom heeft teruggegrepen naar de Van Vlodrop-jurisprudentie. Uit de uitspraak in eerste aanleg (Rb. Den Haag 27 november 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:14507) blijkt wel dat de belanghebbende ter zitting bij de rechtbank heeft betoogd dat haar beroepschrift moet worden gezien als een verzoek om schadevergoeding bij de bestuursrechter. De rechtbank acht de Wns van toepassing en merkt het beroep aan als een verzoek als bedoeld in art. 8:88 lid 1 Awb. De rechtbank doet het verzoek vervolgens af met een verwijzing naar art. 1:6 aanhef en onder a Awb en het oordeel dat het verzoek om schadevergoeding reeds op grond van die bepaling niet kan slagen. De Wns is hier niet van toepassing, zo oordeelt de Afdeling. Op grond van het overgangsrecht in art. IV lid 1 Wns, blijft het oude recht van toepassing op schade veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht vóór 1 juli 2013. Wat ook zij van de appellabiliteit van de ‘beslissingen’ van het OM in het licht van art. 1:6 Awb (waarover hierna meer), deze beslissingen zijn genomen ruim vóór de inwerkintreding van de Wns. Het proces van de ex-echtgenoot is geëindigd met een vonnis van de politierechter van 27 februari 2012. Een andere uitleg, zoals de rechtbank die voorstaat, lijkt ons niet goed verdedigbaar. Titel
http://www.legalintelligence.com/documents/16030377?srcfrm=ba... 27-10-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 5 of 6
8.4 Awb is niet van toepassing. Het resultaat is dat de belanghebbende pas in hoger beroep bij de Afdeling hoort dat zij in de verkeerde ‘pijler’ zit en bij de civiele rechter moet zijn. Nu de stelling van belanghebbende dat het voegingsformulier niet is gevoegd aan het strafdossier feitelijk niet blijkt te kloppen, komen rechtbank en Afdeling niet toe aan de vraag of het (niet) toevoegen van een dergelijk formulier onder de reikwijdte van art. 1:6 aanhef en onder a Awb zou kunnen vallen. Is het (niet) toevoegen van een formulier een handeling in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, dan wel de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen? In de literatuur is wel verdedigd dat bijvoorbeeld toezichtstaken van opsporingsdiensten en bestuurlijke taken van organen als politie en OM bij uitvoering van de Lex Mulder buiten de reikwijdte van dit artikel zouden vallen, en dus wel binnen de reikwijdte van de Awb (zie bijvoorbeeld de noot van R.J.G.H. Seerden bij ABRvS 1 november 1995, «JB» 1995/332 en noot van H. Peters bij Hof Arnhem 23 september 2002, ECLI:NL:GHARN:2002:AE7956, «JB»2002/314). Ons inziens kwalificeert een dergelijke handeling als een (niet-appellabele) feitelijke handeling. Een verzoek om vergoeding van schade zal daarom op grond van art. 8:88 lid 2 Awb niet door de bestuursrechter worden behandeld. Dergelijke handelingen van vóór de inwerkingtreding van de Wns zullen naar de civiele rechter worden doorverwezen onder verwijzing naar Van Vlodrop. In het hypothetische geval dat de Wns wel van toepassing zou zijn geweest, is de normale route voor de belanghebbende dat deze direct een verzoek neerlegt bij de bestuursrechter om het bestuur tot schadevergoeding te veroordelen (art. 8:90 lid 1 Awb). Ten minste acht weken voor indiening van dat verzoek, dient de belanghebbende het bestuur schriftelijk om vergoeding van de schade te vragen, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd (art. 8:90 lid 2 Awb). In dit geval heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Dit bezwaar is door de minister ook als bezwaarschrift behandeld. Als de Wns van toepassing is zal in zo’n geval het bestuursorgaan dat bezwaar op de voet van art. 6:15 Awb doorzenden aan de bestuursrechter als een verzoek als bedoeld in art. 8:88 Awb. Art. 6:15 Awb is in art. 8:94 lid 1 Awb expliciet van toepassing verklaard op het verzoek om schadevergoeding en de behandeling daarvan. Het is aan bestuursorganen om zich rekenschap te geven van deze verplichting en deze ook toe te passen. Het is daarbij ook opletten dat in afwijzende besluiten geen verwachtingen worden gewekt door bijvoorbeeld het opnemen van standaard bezwaarclausules. 3. Volgens de belanghebbende zijn beide in paragraaf 1 beschreven schadeoorzaken het gevolg van handelen c.q. nalaten van de officier van justitie. De officier van justitie is een bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 lid 1 onder a Awb jo. art. 24 en 136 Wet op de rechterlijke organisatie (‘RO’). Zijn beslissing is een Awb-besluit in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb. In dit geval verzocht de belanghebbende het college van procureurs-generaal (het ‘College’) om vergoeding van schade, niet de officier van justitie. Een mogelijke verklaring is dat het College op grond van de (per 31 juli 2013 vervallen) Aanwijzing schade niet-voegen (BWBR0024293, waarover hierna meer) de behandeling toekomt van een tegemoetkoming bij schade hoger dan € 5.000. Art. 1:6 aanhef en onder a Awb bepaalt dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Uit de parlementaire geschiedenis bij deze bepaling blijkt dat de wetgever het onwenselijk achtte dat besluiten en handelingen die typisch in de sfeer van de strafvordering en de executie liggen onder het bereik van de Awb zouden vallen: ‘Gelet op de eigenstandige positie van het (materiële en formele) strafrecht en op het feit dat de strafrechtelijke regelgeving uitputtend is bedoeld, zou dat tot een ongewenste vermenging van rechtssferen leiden.’ (Kamerstukken II 1988/89, 21221, nr. 3, p. 43). Schadeoorzaak (i) valt binnen de reikwijdte van deze bepaling. Uit de bewoording van art. 1:6 aanhef en onder a Awb volgt duidelijk dat de beslissing om te vervolgen aan te merken is als ‘vervolging van strafbare feiten’. Uit de rechtspraak volgt voorts dat een besluit om niet te vervolgen, gelet op de ratio van art. 1:6 Awb en de systematiek van de Awb, ook valt onder art. 1:6 aanhef en onder a Awb (ABRvS 28 november 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB8910; Rb. Zwolle 8 juni 2002, ECLI:NL:RBZWO:2002:AE6536). Het Wetboek van Strafvordering (‘Sv’) biedt handvatten voor de partij die het oneens is met een beslissing van het OM, ingegeven door het opportuniteitsbeginsel, om niet te vervolgen. De rechtstreeks belanghebbende kan hierover zijn beklag doen bij het gerechtshof via de zogenaamde art. 12 Sv-procedure (binnen drie maanden nadat zij met de kennisgeving daarvan bekend is geworden; art. 12l Sv). Terzijde merken wij op dat de art. 12 Sv-procedure duidelijke
http://www.legalintelligence.com/documents/16030377?srcfrm=ba... 27-10-2015
Tekst SDU Publicatie
Page 6 of 6
bestuursrechtelijke kenmerken heeft. Het belanghebbendebegrip wordt gebruikt in art. 12 Sv en de beginselen van behoorlijk bestuur zijn van toepassing op grond van vaste rechtspraak (zie de noot van H. Peters bij Hof Arnhem 23 september 2002, ECLI:NL:GHARN:2002:AE7956, «JB»2002/314). Deze mogelijkheid heeft de belanghebbende kennelijk niet benut voor schadeoorzaak. Over het karakter van schadeoorzaak (ii) valt ook het een ander te zeggen. Het formulier waarmee de belanghebbende zich als benadeelde partij wilde voegen om te verzoeken om schadevergoeding, is een praktische invulling van art. 51f Sv. Dit artikel creëert voor benadeelden de mogelijkheid zich ten behoeve van een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij te voegen in het strafproces. De wetgever heeft art. 51f Sv geïntroduceerd om het slachtoffer een executietitel te laten verkrijgen bij toewijzing van de vordering tot schadevergoeding en hem daarmee de gang naar de civiele rechter te besparen (Wet Terwee; Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr. 3, p. 9). Het OM heeft op 14 juli 2008 de ‘Aanwijzing schade niet-voegen’ vastgesteld (BWBR0024293, te vinden via https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-144-p9SC86785.pdf), met daarin aandachtspunten voor het behandelen van verzoeken om schadevergoeding die gebaseerd zijn op het feit dat een benadeelde partij zich door een omissie van het OM niet heeft kunnen voegen in het strafproces. De aanwijzing bepaalt dat wanneer een benadeelde partij zich door een omissie van het OM niet heeft kunnen voegen in het strafproces, een verzoek kan worden ingediend om een tegemoetkoming. De tegemoetkoming bestaat uit een bedrag ter hoogte van het griffierecht dat verschuldigd zou zijn geweest indien de benadeelde de vordering alsnog bij de burgerlijke rechter aanhangig zou maken. Bij schade tot en met € 5.000 wordt dit in beginsel vermeerderd met 15% van de geleden schade als tegemoetkoming in de kosten voor rechtsbijstand en incassokosten. Bij schade hoger dan € 5.000 wordt dit in beginsel vermeerderd met de daadwerkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Voor het toekennen van een tegemoetkoming moet de voeging door de benadeelde partij beoogd zijn geweest en worden vastgesteld dat de vordering, als de benadeelde partij zich wel had kunnen voegen, toewijsbaar zou zijn geweest. Opvallend is dat de aanwijzing op 20 juli 2010 is verlengd tot en met 31 juli 2013 (Stcrt. 2012, 15078), maar daarna niet meer. Volgens www.wetten.nl is de aanwijzing sinds 31 juli 2013 vervallen. Een nieuwe aanwijzing, (wettelijke) regeling of anderszins hebben wij niet gevonden. Volgens de door ons bij het OM geraadpleegde bronnen bestaat een dergelijke regeling ook niet, maar in de praktijk lijkt de Aanwijzing schade niet-voegen nog wel te worden toegepast. In dat kader is het gebrek aan informatie over deze 'voorziening' opvallend. De websites van het OM en Slachtofferhulp Nederland bieden daarover nagenoeg geen informatie. 4. Wij memoreren de inleidende opmerkingen in de toelichting bij de Wns: “In de praktijk is de competentieverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter voor degene die aanspraak kan maken op een dergelijke schadevergoeding [...] problematisch. Zonder gespecialiseerde (en dus dure) juridische bijstand valt het in de meeste gevallen niet goed uit te maken bij welke rechter men in een bepaald geval terecht moet. Dit wetsvoorstel beoogt in de eerste plaats een duidelijke competentieverdeling te realiseren tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter voor schadeverzoeken wegens onrechtmatige besluiten.” (Kamerstukken II 2010/11, 32621, nr. 3, p. 2). Aan deze opmerkingen kan worden toegevoegd dat de competentieverdeling tussen het strafrecht en het bestuursrecht en tussen het strafrecht en het civiel recht ook problematisch kan zijn. Dat komt niet alleen door de relatieve complexiteit van het rechtssysteem, maar kan ook komen door beperkte of gebrekkige informatievoorziening aan de rechtzoekende. In een aantal van de in deze noot beschreven procedures (bestuursrechtelijke procedure, art. 12 Svprocedure, schade niet voegen-procedure) is bovendien geen sprake van verplichte procesvertegenwoordiging. De belanghebbende in deze zaak heeft zich kennelijk niet laten bijstaan door een gemachtigde (jurist). Die had haar in een vroeg stadium al kunnen wijzen op de art. 12 Sv-procedure en de gevolgen van de vrijspraak van haar ex-echtgenoot voor haar schadeclaim. H.P. Wiersema en T.W. Veenendaal, Beiden advocaat bij NautaDutilh N.V. in Amsterdam
http://www.legalintelligence.com/documents/16030377?srcfrm=ba... 27-10-2015