Digitized by the Internet Archive in
2011 with funding from University of Toronto
http://www.archive.org/details/johannesdamascenOOgrun
JOHANNES DAMASCENUS.
JOHANNES DAMASCENUS. ACADEMISCH PROEFSCHRIFT, TKR VÜRKRUGING VAN DEN GRAAD
VAN
DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT, NA MACHTIGING VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS Lr.
ïï.
VAI HERWEEDEI,
GEWOON HOOGLEERAAR
IN
DE WIJSBEGEERTE EN LETTEREN,
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT EN
VOLGENS RESLUIT DER GODGELEERDE FACULTEIT, IN
HET OPENDAAR TE VERDEDIGEN
Op Donderdag den 7 December 1876, des namiddags ten
1
ure,
DOOR
FREDERIK HESDRIK JOHAH SRÜUDLEHNER, GEBOREN TE NIJMEGEN.
UTRECHT,
KEMINK 187
& ZOON. 6.
SEP
l
2 7
1957
Dl 0(^
AAN DEN WELEDELEN ZEERGELEERDEN HEER
Laurens
Runhart Beunen,
PHIL. THEOR. MAG., LITT. HUM. DOCTOR,
RECTOR VAN HET GYMNASIUM TE
S
GRAYKNHAGE.
OPRECHTE VEREERING
OPGEDRAGEN.
VOORREDE.
Aan
het einde mijner
eene
behoefte
allen
,
wien
Academische studiën
des harten, ik
mijnen dank
voor mijne vorming
te
iets
het mij
is
betuigen
aan
verschuldigd
ben, inzonderheid aan de Hoogleeraren der Theologische Faculteit
heb
onder wier leiding ik de eerste schreden gezet
,
op de baan der Godgeleerde ivetenschap.
overgeef, de getuigenis dragen het
het
dat ik hierbij ter welwillende beoordeeling
Proefschrift,
vrucht
Moge
onderwijs
dier
,
dat ik niet geheel zonder
voortreffelijke
mannen
ge-
noten heb!
Dat
U bedoele,
ik hierbij ook
Hooggeleerde ter
haar!
zal geen nadere aanwijzing behoeven voor hen, die weten,
dat ik
het voorrecht
theologischen cursus bij
Gij
te
wonen.
ons
,
gehad heb dien ik
tot
liield
,
het einde
Uwe
Bij het nederleggen van
de verzekering
,
dat wij
1569 r G
U
van den
degelijke lessen
Uw ambt
steeds bereid
gaaft
zouden
vin
wanneer
vinden,
toen
Uwen raad
ik
de bewerking mijner Dis-
vroeg bij
U
Ook aan
dank.
breng ik mijn dank, Hooggeleerde
dat steeds blijven aansporen
waarvan Gij
gezette studie,
U
van
VOO)- het onderwijs, dat ik
doedes
die ijverige en
tot
zelf ons het
!
Moge
ontvangen.
hel)
nauw-
waardig voor-
gegeven hebt!
lieeld
O[schoon veel geleerd,
U
leerling geweest ben.
Uwe
zoo heb ik toch uit
Hoog-
geschriften
te
woord van erkentelijkheid ook
niet een
ivijden.
te
Niet
om
Uw
meer
ik niet
BEETs!
geleerde
aan
U
en ook daarvoor zeg ik
sertatie,
Dat die
behoefden.
was gemeend, heb ik ondervonden,
oprecht
verzekering
Uwen raad
wij
het
minst
aan
ik
lien
U
verplicht, Hooggeleerde
VAN OOSTERZEE, Hooggeachte Promotor! De indruk,
Uw
dien
onderwijs
mij achterlaat
bij
de scJioone taak van den Evangeliedienaar, voor
die
voor
de
geen
gering
f)e latig steil
gedeelte
ing
,
aan
en Gij
Ie
voltooiien,
nog
ben
ik
een
Hoogeschool, en strekke
Ambtgenooten
,
te
dan heb
danken.
nog
vader landsche Kerk
is
U dank sieraad
Uw
lang
Jwil
Ook
aanmoedigde om de te
blijven
van
zetten
Moogt
verschuldigd.
UtrechVs
arbeid, gelijk ook die
tot
ik
arljeid hetd
taak met opgewektheid voort
jaren
vele
U
waarmede Gij mijn
geleid en gadegeslagen, en die mij niet gemakkelijke
van
Godgeleerde wetenschap en voor
der
beoefening
zal niet zijn
Indien er in mij eenige liefde
voorbijgaanden aard. voor de
,
Uwer
van haar en van de
!
IX
Met dankbaarheid ontviny
Uwe te
mogen opdragen.
de
hoogachting, die
er
wat mij daartoe
U
van
om
toestemming
vei^eerende
Hooggeachte
Ik,
U
het
ontvangen, die diep in het
te
geheugen en in het hart geprent niet,
aan
U een gering bewijs van Veet was mi/n hart U toedraagt. Men kent U niet, zonder drong. Zij
menigen indruk
geschriften
beunen!
dezen eersteling
U
zonder
i
Men
lijft.
dankbaar
dat Gij
zijn,
te
Uwe
leest
den rijken schal Uwer kennis en Uwer ervaring zoo
uit
menig woord
tot
ons spreekt, dat getuigenis draagt van
den diepen blik, dien Gij geslagen hebt in de teekenen
warme
onzes tijds, en van het
Evangelie, welks openlijke
aanprij
nog
Gij te
t
van
als de bron
lang
ivorden
blijven prediken,
van beroep de
dat
belijdenis
zijn
ook
heb,
die
uitbreiding
om
door
Uw
het
schaamt,
Moogt
voorbeeld
den niet-Godgeleerde
liefde tot de vrijheid
Gij
van wier belangen
aan de
U met
van Christus en Dien gekruist
dier jeugdige Instelling
dering
bij
En moge God U
ding genoten
waarmede Gij
alle leven en kracht.
gespaard
gepaard kan gaan met wetenschap!
hart,
'elijdenis Gij
,
en
tot
de
nog lang ten steun doen
waaraan
liefhebt,
Gij
ik
mijne oplei-
en door de bevor-
mede
toebrengen
wilt
van het Rijk onzes Heeren Jezus
Christus
En
hoe zou ik mijn Proefschrift in het licht kunnen
zenden,
aan
zonder
een
woord van warme erkentelijkheid
U, Hooggeachte van dijk!
keerig zijl
van
Ik weet, dat Gij af-
elk huldebewijs en dankbetoon, ook
wan-
neer
hel
danken
van hen, die nansl Goil
kotiii
Dat
hehhen.
U
alli's
hier
(Icsniclkgenstcmnde
ik
U
(uin
te
dit
zijn (jrond niet zoozeer in de
woord
tot
vrees,
dat
ik
den schijn van ondankbaarheid op mij
laden
in
het oo(/
zou
U Itij
verplicht
richt, vindt
l>en
einde
hel
van allen, die weten, hoeveel ik in
als
,
van
den drang tijd
tien
woord van hoogachting en dankbaarheid aan
U
Laat het
niet ongevallig wezen,
met den wensch, dat
U
om
mijns harten
mijner voorhereidim/
maar
U
een
wijden.
te
neem, het
aan
voortduring de krachten van
bij
God geschonken mogen worden om met opgewektheid doen wat
blijven
bevorderlijk zijn
kan voor de
te
uitbrei-
ding van Zijn Rijk! Hij
het verlaten der
Vrienden! korteren
een
hartelijk
of langeren
Wijngaard
tijd
vaarwel
1
Dec.
1876.
te
ik ook
U, mijne
Mogen wij na
toe.
elkander wedervinden in den
des Heeren, om,
waartoe wij ons hier
Utkixiit,
Academie roep
daar de taak
samen hebben
te
aanvaarden,
voorbereid.
F.
H.
J.
G.
INHOUDSOPGAVE.
Bladz.
Inleiding
1.
EERSTE HOOFDSTUK. Het leven van Johannes Damascenus
4.
TWEEDE HOOFDSTUK. De letterkundige werkzaamheid van Johannes Damascenus A.
Johannes Damascenus § 1.
bl.
79;
Anthropologie
bl.
103;
83;
c.
bl.
115;
bl.
.
l.
bl.
Christologie
als
bl.
Apologeet:
174.
a.
der beeldenvereering tegen Leo den Isauriër
h.
des Christendoms tegen den Islam
174.
Johannes Damascenus
Johannes Damascenus a.
als
63. 72.
Theologie
d.
58.
150; f. Sacramen159; g. Eschatologie bl. 172. Soteriologie
Johannes Damascenus
bl.
B.
e.
.
Dogmaticus
als
Bronnen der kennis
tologic
§ 3.
Systematisch Theoloog.
Johannes Damascenus a.
§ 2.
als
Homileet
als bl.
bl.
208.
als Moralist
214.
Homileet en Hymnoloog 219;
b.
als
Hymnoloog
bl.
.
.
219.
236.
Besluit
246.
Stellingen
257.
INLEIDING.
Daar
is
een
tijd
geweest, waarin
men
dacht, dat
de Kerkgeschiedschrijving haar hoogste toppunt be-
khm-
reikt zou
hebben, wanneer
men
de wijsgeerige Idee; tot de immanente in
tot
zij
vermocht op
te
de geschiedenis zich voortbewegende gedachte, die geacht moest worden, de gansche historische stof te
beheerschen vatten.
om
en onder één gezichtspunt samen
Bekend
zijn
dit ideaal te
te
de pogingen, die gedaan werden
bereiken
,
maar evenzeer de bezwa-
ren, die tegen deze methode van Kerkgeschiedschrij-
ving
werden ingebracht.
waren ook deze, dat
zij
Onder
die
bedenkingen
een eenzij digen nadruk leide
op de wijsgeerige Idee in de geschiedenis, en dat 1
zij
gevaar liep van (Ie
vervallen in subjectivisme, daar
te
geschiedschrijver, in de keuze dier gedachte mis-
lastende,
inleggen
kan.
methode
hel
Men wees hizondere
van het algemeene
nadruk nisch
te
denkbeeld
eigen
zijn
te
zij
,
volgens deze
door eenzijdig den
op de geschiedenis
leggen
geheel,
dat
zeer in de schaduv^r trad
te
en dat
,
op,
er
de geschiedenis
in
als
een orga-
weinig recht deed wedervaren aan
de beteekenis der Individualiteit.
De
reactie bleef niet uit.
Tegenover de zoogenoemde
organische geschiedbeschouwing
gewend,
om
werden pogingen aan-
eene voorstelling te geven van de ge-
Kerk, waarbij de betee-
schiedenis der Christelijke
kenis der Individualiteit tot haar i-echt objectiviteit
werd.
der
historische
De „Kerkgeschiedenis
heden een helder
en de
beschouwing bevorderd in biografien"
oefend, en het streven opgewekt derlijke behandeling
kwam
om
werd be-
door de afzon-
van Kerkhistorische persoonlijk-
licht te
doen vallen op de hizon-
dere deelen, waarbij de voorstelling des geheels niet
anders dan winnen kon. Juist
daarom toch
is
de beoefening der Kerkgeschie-
denis zoo aantrekkelijk
,
omdat *zij zoo
delende personen, die op hun
tijd
rijk is
aan han-
en hunne omgeving,
dikwijls ook op volgende tijden, een
merkwaardigen
,
hebben uitgeoefend.
invloed
dan na
Niets
gaan, welke de beteekenis
te
is
belangrijker,
is, die
hun moet
toegekend worden, vooral indien wij kunnen gelooven, dat
en niet
als
opgetreden
zijn
zij
aXs handeletide
personen
On-
marionetten eener wijsgeerige Idee.
gemeen vruchtbaar was dan ook de
aan
laatste tijd
Monografiën over Kerkhistorische personen, maar de Kerkvader, dien wij
onderwerp van ons Acade-
tot
misch Proefschrift hebben gekozen, werd met zwijgen voorbijgegaan.
hannes Damascenus
En
niet.
stil-
toch, dat verdiende Jo-
Zonder met de
Basil lussen
en Gregoriussen in het Oosten, of met de Augustinussen in het Westen op ééne
worden
,
is hij
lijn
geplaatst te
kunnen
toch éen dier historische karakters
eene opzettelijke beschouwing ten volle waardig
Met betrekking kerkvader
hij
tot
kan
is,
ondergaande zon
de Grieksche Kerk hij
,
,
die
zijn.
welker laatste
beschouwd worden
als
een
waarin de vroegere glans wel eeni-
,
maar toch nog eenmaal zichtbaar
germate verbleekt
,
wordt, terwijl
voor haar de hoogste autoriteit voor
volgende
hij
tijden
gebleven
Middeneeuwen staande,
Aan den ingang der
is.
is
hij
wie zich de geest dier tijden
,
éen der eersten, in
waarvan
hij
de drager,
deels ook de schepper geweest is, helder en krachtig afspiegelt,
terwijl hij
ook in de gebeurtenissen r
zijns
4 tijds
eon levendig aandeel genomen heeft. Zoo
zoowel voor
voor
de
de geschiedenis
is hij,
des Christendoms als
ontwikkelingsgeschiedenis
der
Christelijke
leerstellingen, een der helangrijkste persoonlijkheden.
Met deze inleidende opmerkingen gaan
wij tot
ons
onderzoek over. Wij splitsen het in twee hoofddeelen,
waarvan het
eerste gewijd zal zijn aan het leven, het
tweede aan den letterkundigen arbeid des Kerkvaders.
,
EERSTE HOOEDSTTJK.
Het
opsporen
het
Indien
van Johannes Lamascenus.
leven
moeiehjke zaak
is,
dan
der is
waarheid eene
historische
dit niet het
minst het geval,
waar het de levensgeschiedenis van zulke die
,
het
mannen
geldt,
bewonderd en gevierd door hunne tijdgenooten
,
door
nageslacht met den aureool der heiligheid zijn ge-
tooid, en die in eene wonderzuchtige periode der Christelijke
wijze
Kerk een biograaf hebben gevonden, die op zijne een verhaal van hun leven heeft te boek gesteld.
Dan gaat de onderzoeker wenden reeds
blik
op
het
der geschiedenis met wantrou-
veld
vooraf vermoedt
hij,
des
onderzoeks voort,
dat
veel zich
vertoonen als het verhaal der waarheid zal
blijken
lateren
zijn
wat
niet
anders
dan de vrucht der fantazie van een
tijd.
En met waar
te
,
want
aan hem zal
wij
zulke moeielijkheden hebben wij te worstelen
trachten zullen naar de levensgeschiedenis van
6
aanspraak righeid
in
te stellen, dat
lof
van nauwkeu-
Damascenus een onderzoek
Jühaniies
kunnen maken op den
zal
hot onderzoek der bronnen en van nauwge-
in
zetheid in het toepassen der historische kritiek.
toch
Daar
ligt
geheimzinnig waas over de levensgeschiedenis
een
van dezen Godgeleerde der Oostersche Kerk. Betrekkelijk weinige
voor
de bronnen, die ons kunnen van dienst
zijn
kennis
de
lotgevallen,
zijner
onder deze
zijn
zelfs
Verschillend en van
sommige van zeer geringe waarde. elkander afwijkend
en
de berichten, die ons aangaande
zijn
hem geworden
zijn,
zoowel die
de Latijnsche
Kerk
zijn tot
uit
de Grieksche als uit
Het bericht
ons gekomen.
van den een wordt somtijds
stellig
weersproken door dat
van den ander, of ook wel eens verdacht gemaakt door
Geheel verschillend
diens zwijgen.
eene geschiedschrijver
is
het oordeel, dat de
uitgesproken, van dat van
heeft
den ander, niet alleen waar het geldt de van het jaartal zijner geboorte en van zelfs
ook met
tot
aan
dien
bitteren strijd
Christelijke
,
dood
het land,
waar
opgave ,
hij
maar heeft
ook waar het aankomt op
vooral
vermelding van het aandeel, dat
de
in
betrekking
gewerkt,
en
geleefd
juiste
zijn
die in zijne
hij
genomen
heeft
dagen de geheele
Kerk, maar inzonderheid die van het Oosten,
beroering
bracht
,
den
strijd
over
de vereering der
beelden.
Maar
indien de meeningen aangaande de levensgeschie-
denis van Johannes bij
hier
hebben aangevangen
mogen were wij
Damascenus
alleen zoo uiteen liepen
de oudere schrijvers, dan zou het onderzoek,
heeten.
Immers
,
,
d;it wij
nog weinig gerechtvaardigd
het ware mogelijk
historici reeds lang het
,
dat de nieu-
werk hadden gedaan
,
dat
hebben aangevangen, en met nauwkeurige toetsing der
,,
bronnen het ouware uitgestooten
en alzoo een verhaal
,
der levensgeschiedenis van onzen Kerkvader geleverd had-
den
,
dat ons historisch
betrouwbaar zou moeten voor-
vrij
De overeenstemming
komen.
echter, die wij
ren niet vonden, zochten wij ook
De onzekerheid was
te vergeefs.
maal
en een enkele
namen
wij
den
zelfs
toe
,
ver-
als
door de tegenspraak der
mogelijk zou zijn tot eene
wel
berichten,
verschillende
hier niet minder groot,
scheen het ons
twijfel, of het,
de oude-
bij
velen der nieuweren
bij
tamelijk zekere kennis van de levensgeschiedenis des Kerk-
vaders te geraken
Zulk een
werk
het
^)
onderzoek,
opzettelijk
te stellen
De nieuwere Neander
i).
en Gieseler*),
wijd
een belangrijk ,
suit
Louis
1)
Gelijk
bij
6)
,
zijn
,
5)
de éenige
hem
dan aan
2)
zijner is
heeft gezijn
dog-
in
zijne
geschiedenis
van den
van Johannes Damascenus gewag, maar
Alzog, Grundriss der Patrologie oder der altern christ-
Oude en Hedendaagsche
vert. 2e dr.
de vermelding
Schröckh
persoon
lichen Literargeschichte. 2e Aufl. Freib. 2)
in
Eenigszins uitvoeriger maakt de Je-
Maimbourg,
beeldenstrijd
in
Mosheim
gelijk
,
bladzijden aan
getal
hoewel minder aan
matisch hoofdwerk.
zijn
terwijl
,
wenschen
als wij
heden nog niet ondernomen.
Kerkgeschiedschrijvers
lotgevallen slechts kort die
tot
is
,
Amst. 1776.
3) Geschiedenis
Dl.
der chr.
im Breisgau,
1869. S. 405.
kerkelijke geschiedenissen, uit het Latijn
III.
Godsdienst en Kerk, HoU. Vert. Rolterd.
1855. Dl. V. 4)
Lehrbuch der Kirchengeschichle.
4e
Aufl.
Bomi
1846.
Bd.
II.
Ie Abth. 5) Christliche Kirchengeschichte. Leipzig 1794. Bd.
XX.
6) Histoire de l'heresie des Iconoclastes et de la translation de pire
aux Francais. Paris 1683.
T.
I.
TEm-
verhaal bezit niet de minste waarde
zijn
daar
,
zelfs
hij
het fabuleuse element der oudste bronnen nog schijnt te
hebben
van
den
op
er
Zoo weinig helderheid
i).
een schrijver van den nieuwsten
worden
meeningen
dat
bestaan,
gebied te
dit
Griekschen godgeleerde
grooten
nog meer onkenbaar maken schijnt
kern der
en de historische
versterken,
willen
geschiedenis
gelijk
tijd,
aangaande
voorgedragen
door
zelfs
Landerer^), aan-
het
deel,
dat Johannes
Damascenus aan den
beeldenstrijd
heeft
genomen,
wij
meenen, dat
nauwkeurige
die
toepassing der kritiek nauwlijks een
haven
beweren, slechts
ven,
Deelden
zijn.
een
dat
moeielijk
wij
gelijk
bedoelen, niet
wij
maar ook onvruchtbaar
is,
der bronnen wel
indien
verkrijgen,
„die te
bewijzen
,
afdalen, die op weinig
te
veel in
zal
die
,
blij-
onzen arbeid
tot
wij
met een
eenig resultaat kunnen
slechts gedachtig blijven
wij
veel
er ons voor wachten
hen
van
Het komt ons echter voor, dat
gebruik
bekende:
onderzoek,
oogenblik te hand-
gevoelen
zouden weinig opgewektheid
gevoelen. juist
het
wij
bij
aan het
wil, bewijst niets," en
bizonderheden
meer dan gissingen
te willen
berusten.
Hoofdbron voor de kennis van het leven van Johannes
Damascenus
de biografie
Het karakter van Maimbourg
1) dit
is
werk, zoomin
zijne
als
werken getuigd,
un certain
air de
,
geschreven door Johannes
als geschiedschrijver heeft zich in
in zijne andere verloochend.
Roman," zeker
is
het dat juist dit „air de
getuigde van zijn gebrek aan strengen historischen 2) In
Bd. VI.
Heeft Dupin van
„qu'elles se faisaient lire agréablement et avaient
Herzog's Real Encyclopedie.
Art.
Roman"
zin.
Johannes von Damaskus,
,
i).
Patriarch van Jeruzalem
men
de
in
die
Ie
Quieu*),
terwijl
Jeruzalem geweest tusschen
mag
2)
en
beiden haar van ophel-
Van
zelf doet
Wij hebben hier de keus
zijn.
Patriarchen
drie
ten
3)
aan ons voor, wie deze Johannes van
de vraag
eerste
Bazel in het licht verscheen
aanmerkingen hebben voorzien.
derende zich
te
medegedeeld door de Bollandisten
ons
door Michael
eerst opgeno-
den jare 1535 door de zorg van
in
Jakob Faber Stapulensis en wordt
werd het
van een gedeelte der werken van
uitgave
Damascenus,
Zij
van
dien
naam, van wie de
van, de beide anderen geruimen
tijde
tijd
na
Johannes Damascenus hebben geleefd.
De
eerste
is
Johannes IV, die door de banden der
innigste
vriendschap met onzen Kerkvader verbonden
geweest
en door Baronius
^)
voor den schrijver van dit
levensbericht wordt gehouden.
de
getuigenis
Theophcines derstaf
1)
echter, volgens
zijne
Chrouographie
,
30 jaren den her-
dus omstreeks het jaar 728 gestorven, der-
is
Toü
Bt'os
Deze heeft
van den Byzantijnschen geschiedschrijver
Jeruzalem gevoerd en wel van het jaar 698
te
Hij
af.
in
is
oaiou
Ttatphi
rifjMiv
Iwavvou toü Aa/taffx»jvoy
,
auyypafsïi
Ticipa.
luecvvou TZax piikpyou 'ispoaoXüfiuv.
novam editionem Operum
2) Praefatio Generalis in
masceni
c.
3) Acta
Henschenio T. II;
S.
Joannis Da-
V.
Sanctorum Maii, et
collecta,
digesta,
illustrata
Daniele Papebrochio e Societate Jesu.
de Grieksche tekst
p.
a Godefride
Antverp. 1680.
723 sqq. en de Latijnsche vertaling van
A. F. Destieu, p. 111 sqq. 4) Sancti Patris nostri Joannis et ejus
5) vgl.
Damasceni Opera omnia quae exstant
nomine circumferuntur, Paris
Annales
Ecclesiastici.
met den Index op
1712. T.
I.
p.
I
— XXIV.
Mogunt. 1551. T. IX ad ann. 727 en 728,
dit deel.
10
halve
den
in
getuigenis, laatste
waarin
mede
die
wordt door hetgeen de
bevestigd
aan Jordanes
brief
den Archimandriet
van dezen melding maakt,
hij
gestorven
reeds
van Johannes Damascenus, eene
aangaande dezen Johannes geschreven heeft
zelf
zijnen
in
bloeitijd
,
en
van eenen die
als
en zich dus over zijne theologische
is,
gevoelens niet verantwoorden kan
^).
dus
zijn,
de auteur der biografie niet
Deze Johannes kan
omdat daarin de
dood van den Kerkvader wordt gemeld
,
die lang
na den
zijnen heeft plaats gehad.
De tweede
Johannes
is
van Jeruzalem
Byzantijnsche
over
het
jaar
830)
wiens aanstelling tot Patriarch
,
ten tijde dat Theophilus de heerschappij
,
voerde
rijk
den
(dus omstreeks het
,
geschiedschrijver
Eutychius
Alexandrinus in zijne Annalen wordt bericht.
Deze Jo-
hannes
,
ons
door
de Patriarch
Jaques Basnage Veel
den.
3)
er,
is
,
wordt door Spanheim
wat tegen deze meening
levensbericht zelf blijkt duidelijk heeft lang
na Damascenus en
De Hyinno
1)
2) Restiluta T.
II.
741.
p.
gedaan
te
hij
heelt
Opp. ed.
Imaginum
Ook Schröckh waar
zijn,
hoewel
plaatst,
dat
ïiisagio.
Historia
hij
pleit.
en door
den
tijd,
Quien. T.
I.
13. Opp. ed.
toen de beel-
481.
p.
Lugd. Batav. 1703.
O. S. 139 schijnt deze
a. a.
Uit het
dat de schrijver geleefd
den schrijver dezer Vita in
eerst twee honderd jaren
geschieven.
Ie c.
,
in
op eene andere plaats
hij
-)
voor den auteur der Biografie gehou-
(S.
226)
meening
toe-
de 9e eeuw
wederom meldt,
na Damascenus, dus in de IQe eeuw,
Voor het overige
is
ons niet gebleken, met welk
recht deze geschiedschrijver ter eerst aangehaalde plaatse den auteur,
Johannes Juvenalis, Patriaich van Jeruzalem, noemt. 3) Histoire T.
II.
p.
de l'Eglise, depuis
1279,
waar
vécu qu'au neuvième
hij
J.
C. jusqu'a présent.
Rotterd. 1699.
aangaande den auteur beweert:
siècle,
„qu'il n'a
cent ans après Damascéne. Hij noemt den
auteur nu eens Johannes, dan wederom Juvenalis.
,
11
reeds was geëindigd
denstrijd
ons
dat ten
intusschen,
nog
denstrijd
geschiedenis leert
van Theophilus de beel-
tijde
van
verre
De
i).
was
geëindigd
en
,
dat
deze
onder de ijverigste vervolgers der beeldenvereer-
keizer
ons daarom
Veel waarschijnlijker komt
moet worden.
ders gerekend
van anderen
het gevoelen
voor, dat de
2)
auteur der levensbeschrijving dezelfde Johannes Patriarch ,
van Jeruzalem, IOp
omstreeks de tweede
die
is,
eeuw heeft geleefd, en van wien Johannes
Curopalates
dat
verhaalt,
marteldood heeft ondergaan dat
van de Bollandisten
Alzog
6)
ook
3)
Neander
+)
Scylitzes
Saracenen den
de
gevoelen
een
,
,
der
,
,
waarmede
Landerer
^)
en
wel overeenstemt.
vrij
Verschillend
het oordeel over de waarde dezer bio-
is
Ongunstig
grafie.
door
hij
helft
is
beoordeeld
zij
door Spanheim
7)
Basnage^), Rössler^), SchrÖckh, Neander en Landerer.
Het komt ons evenwel voor, dat van den
is
tijd
waarin
zij
geheel het product
werd geschreven. De wónder-
zij
macht der Heilige Maagd
hier de
is
gemist kon worden,
Deus ex machina^
wijl hier
geen enkele
„dignus vindice nodus" valt door te hakken.
Toch onder-
die
beter
te
scheidt
zij
zich gunstig van vele latere berichten in de
sobere vermelding van de „roemvolle" daden, door Da-
mascenus
in
den beeldenstrijd verricht, en geeft ons
1) Vgl. Joh. HierosolyMÜtanus 2) Ie
3) Acta Sanct. o)
a.
7)
1.
1.
Quien, Notae ad vitam
a. c.
O. S. p. 749.
1.
c.
109.
p.
739.
6)
8)
t.
a.
p.
a.
1
Damasc.
4)
a.
cc.
c.
Jo.
t.
a.
p.
en p. p.
14. 1.
254.
O. S. 405.
p.
1280.
9) Bibliothek der Kiiclienvater, Leipzig 1784. Art. Joh.
Bd. VIII. S. 247.
Damascenus.
12
daardoor de overtuiging, dat hare waarde grooter die der berichten
Grieksche Kerk
zoek
i),
hebben
te
Arabische bronnen
uit
en dit niet zonder nauwkeurig onder-
hebben gedaan
te
dan
Voor het overige
ons gekomen.
zijn tot
is
Menologia en Synaxaria der
uit
Johannes van Jeruzalem
schijnt
geput
welke
,
^).
Wij kunnen wel niet verwach-
man
ten, dat een levensbeschrijving van een
Johan-
als
nes Damascenus, den handhaver en beschermer van den cultus, die de overwinning behaald heeft, door een vriend
geschreven
beeldenvereering
der
van opgewonden loftuitingen
,
geheel
maar
,
vrij
zal blijven
het karakter en den
stempel van een Panegyricus draagt
dit
werk toch
niet.
Wij meenen dus het meest betrouwbaar uitgangspunt
onzen arbeid
te kiezen, indien
we deze
bij
biografie daarbij
ten grondslag leggen.
tweede
de
In
plaats
vermelden
hier
wij
den Sermo
op Johannes Damascenus van de hand van Constantinus Legotheta Acropolita 13e
daar
1.
c.
2)
X.
in
hij
39
C.
«vö^wTToj,
fxsvov.
,
een schrijver uit het einde der
Sermo ons
De
^).
bewijst, zijn echter zeer
een veel grooter aantal woorden en
meer panegyrischen trant ons weinig meer zaken
in een
1)
deze
die
diensten, gering,
b
3)
eeuw en door de Bollandisten medegedeeld
T.
Vgl.
if
Afi'/dJi
zouzov xaJèv spavov
01?
siiprjxuï
xat
StaAs'xT&i
<xX).ou TTeTioi-fjxóroi
A^5dt/3wv
,
wj eZ^ev
xal yiitx/jL/xaat xei-
vgl. c. 3.
X, 1.
durhs
c
c.
3,
waar
wij eeiiige sporen zien
van kritiek der ver-
schillende berichten omtrent het land van geboorte en de woonplaats
van Damascenus, die reeds ten 3) ayiov
tijde
lotmvrfi
rhv
^a/jnxcy.fjvóv
,
met
Rómeinsch rechtsgeleerde. 4)
van
zijn biograaf zeer uiteenliepen.
Toü aofUTtcrou xvpou RwvffTavTtvou Aoyoöerou
Acta Sanct.
1.
c.
p.
731 sqq.
Lat. vert.
'
Xxpoi: oXiroo Aóyoi
van
J.
F.
eis
rbv
de Rubeis, een
,
13
dan Johannes van Jeruzalem, en
mededeelt
niets anders heeft
geschrift
i).
Verder kunnen ons van dienst 2^
eigentlijk
gegeven dan eene paraphrase op diens
Niceensch
beelden- vereering
gewettigd
1^
of ,
Oecumenisch door de
als
zijn
de Acta van het
concilie 2)
Schrift
en
waar de
,
de Traditie
bekrachtigd werd en ook de verdedigers van
,
zaak der beelden werden herdacht, die reeds niet
de
meer getuigen konden
zijn
Ook de
van hare zegepraal.
levensbeschrijving van Stephanus junior, die onder Con-
Copronymus den marteldood
stautijn
heeft ondergaan,
van de hand van Stephanus Diaconus of Byzantinus
^)
kan ons goede diensten bewijzen. Wij zouden veronderstellen dat de Byzantini scriptor es
voorname bronnen
die de
1)
Het
is
zijn
dan ook met eenig leedgevoel dat de Bollandisten ,
melding maken van de moeite, die krijgen
voor de geschiedenis van
en in het licht geven van
de extremis certaminibus
zij
hebben besteed,
dit geschrift.
(1. c.
tot
p.
111)
het ver-
„Plura sperabamus
dicere nos posse ex Oratione sapientissimi
Gyri Constantini Logothetae Acropolitae de S. Joanne Damasceno, quare
eam
ex Vaticano Codice transscribendam et ab humanissimo Joanne
Francisco de Rubeis, Jurisconsulto Romano, curavimus Latine redden-
dam, quamvis prolixissimam In deze verwachting werden
et zij
iiimia
verbositate diffluentem ," etc.
echter zeer teleurgesteld:
quae jam ad rnanus venerunt, nihil appareret praeter phrasin Actorum vetustiorum
non pretium Graeca. 2)
sit."
Hamb.
Vgl.
,
„cum
nudam
in
lis,
para-
qua operis hujus molem augere operae
aangaande dezen Aóyoj ook Fabricius, Bibliotheca
1717. T. VIII.
p.
775.
Conciliorum Collectio Regia Maxima studio Harduini. Paris. 1714.
T. IV.
In de 6e en 7e Act. van dit Concilie vinden wij enkele niet
onbelangrijke bijdragen tot ons onderwerp. 3)
Opgenomen
hactenus non
in de Analecta
edita.
Paris. 1688.
Graeca sive Varia Opuscula Graeca, T.
I.
p.
397 sqq.
14
den heeldenstrijd
ons ook vele hijdragen zouden leveren
,
voor de kennis van de geschiedenis des Kerkvaders. Dit Slechts sober
echter geenszins het geval.
is
ding
,
die
maken van den
zij
de gebeurtenissen
welke
,
man
,
de mel-
aangaande
beschreven hebben
zij
„quorum pars raagna
ben kunnen zeggen:
is
die toch
,
zou heb-
fui."
Waar
bijdragen in hunne kronieken vinden, zullen
wij
echter
wij
acht moeten
Theophanes
^)
,
2)
kunnen
die ons van dienst
Het
hunne berichten.
op
slaan
Nicephorus
,
Cedrenus
zijn
,
terwijl
^)
zijn
en Zonaras
*)
Nicephorus Gre-
goras en Michael Glycas wel dikwijls plaatsen aanhalen uit zijne geschriften
maal
zijn
bijdragen
geene
en Georgius Pachymeres een enkele gevoelen
theologisch
geven
tot
mededeelt
de kennis
maar ons
,
zijner
levensge-
schiedenis.
Ook vermelden
wij
hier
de
Menolngia,
en St/naxnria, zoowel der Grieksche
als
Martyrohgia
der Latijnsche
Kerk, die echter meestal weinig vertrouwen verdienen en niet zonder kritiek gebruikt kunnen worden. Evenzoo
de verschillende geschriften over „Kerkelijke schrijvers" die wij
^),
soms met instemming, ook wel eens met tegen-
spraak zullen aanhalen. Bij
de vermelding onzer bronnen kunnen
i) Chronographia ed.
wij
ook niet
Paris. 1655.
2) Bipviarium historicum
ed.
Paris. 4648.
3) Coiappiidiuin Historiariun ed. Paris. 4647. 4) CJironicon
zijden in
niet
zijne
ed. Paris. 4687.
Wij zullen ons
in de volgende blad-
Ijeroepen op de berichten van Anastasius Bibliothecaiius,
llistoria
Ecclesiastica
seu Chronographia tripartita, omdat
deze niet anders zijn dan de Lat. vert. van die der Byzantijnen. 5)
Als
van Suidas,
Bellariiiinus.
Siegbertus
van Gemblours,
Trittenhcirn
en
,
15
van
zwijgen
geschrift, dat de bron
een
is
geweest van
aangaande het leven van Johannes
vele valsche berichten
Damascenus, en dat ten bewijze kan strekken, hoe schillend de
het
in
meeningen
Wij bedoelen den Pro-
libros Joannis
in
i)
Damasceni
Latijnsche taal voorhanden is
geweest,
in
voorkomen
strekt
te
,
gelijk blijkt uit
in
de
toch oorspronkelijk Grieksch
de vele Graecismen, die er
bericht schijnt tot grondslag ge-
Dit
2).
van
,
onbekende hand afkomstig, en die, alleen
eene
ver-
geweest, die dienaangaande
Oosten waren verspreid. Translaiorius
logns
zijn
hebben van de verhalen
sommige
die wij bij
,
schrijvers ^) aantreffen.
Na
aldus
een
overzicht
te
hebben gegeven van de
middelen, die ons ten dienste staan
van Johannes Damascenus
te leeren
om
de geschiedenis
kennen en na reken,
schap te hebben gegeven van de wijze, waarop
neu
dat wij
,
gaan
wij
denis
doen,
bij
over
zelve.
behandeling
tot de
Om
plaatsen
wij
mee-
ons onderzoek moeten te werk gaan
dat geregeld
wij
den tekst, en duiden
zijner levensgeschie-
en met orde te kunnen
de resultaten van ons onderzoek in wij
in de
aanteekeningen aan, op
welke wijze wij die resultaten verkregen hebben.
1)
Het eerst uitgegeven door Heiiricus Gravius en opgenomen
zijne, ten jare 1546, te
hannes Damascenus. Ooit door T.
I.
2)
p.
XXV
Ie
Quien medegedeeld. Opp.
Jo.
Damasc.
sqq.
Reeds in den
Mundi,
in
Keulen, verschenen uitgave der werken van Jo-
titel:
Sermo de Philocosmis,
et Philotheis, id est
id est
Arnatoribus
Arnatoribus Dei.
Zooals
bij
Vincentius van Bepuvais in zijn Speculum Historiale
(opgenomen
in
de Bibliotheca Mundi seu Spec. Maj. Vincentii Bello-
3)
vacensis Duaci 1624. T. lY.)
16
Johannes anderen
,
wier
,
namen
zijn: a) .loiiannes
niet
te
dikwijls verward
is
verwarren met vele
naam hebben gedragen
een
die
Onze Kerkvader
1)
nen
')
Damascenus,
geheel
geworden met eenige man-
overeenkomst hadden met den zijnen.
groote
Damascenus, een Mohammedaanscïi geneesheer,
gebloeid heeft omstreeks het
of
midden der 16e eeuw;
Zij
die
met Johannes
b)
Damascenus, zoon van Serapion., een Mohammedaansch geleerde
uit
de 9e eeuw; c) met Johannes Damascenus Mesue (hier werd de aanleiding tot verwarring
naam Mesue met
nog vermeerderd door de overeenkomst van den
dien van onzen Kerkvader Mansur), eveneens een
Mohammedaansch geneesheer;
d)
met zekeren Damascenus, een Griek-
schen monnik en schrijver van lateren
tijd,
die
verheerlijking van Grieksche heiligen, onder den
vele
titel
redenen, ter
van Thesaurus
welk werk later meermalen te Venetië werd gedrukt;
naliet,
e)
met
Damascenus bisschop van Rondinum, den auteur van een dialoog met den abt van het klooster
St.
Anastasius
de zeden der Grieksche bisschoppen;
,
waarin
hij zich
maar
hem maken,
Theodoretus, Sozomenus
en Callistus, heeft deze Johannes zich in Egypte opgehouden. Ook lotgevallen
zijne
geheel
verschillend
Sozomenus meldt van hem, dat
hij
een ongeletterd
Zie over deze verwisselingen Leo Allatius:
1.
c.
Damasc.
Jo.
T. I) c. 1 sqq.
en
c.
man was
I.
p.
(y/)«/*/*«Ta
„De Joanne Damasceno ed. Ie
Quien
16 sqq. Fabricius, Biblioth. Graec.
772 sqq. en Bayle, Dictionnaire Historique
p.
Rotter.1. 1702. T.
zijn
van die van onzen Kerkvader.
(Ex opere ejusdem Leonis non edilo, de Libris Apocryphis Opp.
„vir
van Theodosius den
Damaskus afkomstig was. Volgens
niet uit
de schrijvers, die melding van
beklaagt over
met zekeren Johannes,
die onder de regeering
celeber ob sanctitatem,"
Groote heeft geleefd
,
f)
et Critique. 2e ed.
992.
Do verwarring van Johannes Damascenus met den laatstgenoemden Johannes, ook wel bijgenaamd Aegyptiacus, heeft aanleiding gegeven tot
het
in de
plaatsen van den eersten in de 4e eeuw, en wel bepaaldelijk
tweede
helft
daarvan onder de regeering van Keizer Theodosius
,
17
gedeeltelijk
den Groote. c.
hem
Mundi
c.
1.
c. lib.
(1.
17.
691 sqq.) en in navolging
p.
ook andere schrijvers (gelijk Raphaël Volaterranus in zijne
Cornmentaria Urbana, logium).
in het laatste
Zoo heeft Vincentius van Beauvais gedaan Zie de Biblioth.
'103 sqq.
van
aan den zijnen, werd
gelijk
Het
is
1559,
Basil.
371, en ook een enkel Martyro-
p.
bijna overbodig, te wijzen op het grove anachronisme,
waaraan zich deze schrijvers schuldig maken, of op de onbekendheid
met de werken van Johannes Damascenus ning heeft kunnen verleiden.
Hadden
die
,
hen
een mee-
tot zulk
toch zijne polemische schrif-
zij
ten gekend, zoowel tegen de Iconoclasten, als tegen de verschillende ketterijen,
lang na Theodosius zijn ontstaan,
die
zij
zouden hunne
dwaling gemakkelijk hebben kunnen inzien.
Nog vreemder
wat
klinkt,
Johannes van Trittenheim
wij lezen bij
(De scriptoribus ecclesiasticis liber unus Colon. 1546). Deze neemt aan, dat er twee Kerkvaders staan.
met den naam Johannes Damascenus hebben be-
Aangaande den eersten dezer twee
nes monachus
et presbyter
schrijft hij
Damascenus,
mirauda narrant propter excellentiam doctrinae iu
magno
pretio habitus
p.
39)
„Johan-
:
quo
et vitae siuceritatem
apud Constantiuopolim, praelatus monachorum
multos ab iniquitate
constitutus,
(1. c.
vir doctus et sanctus, de
Graeco sermone
Scripsit
avertit.
nonnuUa profundi sensus opuscula, sed pauca eorum ad mauus nostras pei'veneruut. fidei libros
een
hij
lijst
IV
Legi tantum opus illud insigne Traditionis orthodoxae et Historiae
Barlaam
et
Josaphat librum
geschreven, en waarin
hij
bijna alle bekende
Kerkvader opnoemt, terwijl
hij
zijn artikel
zijn
I."
Daarna
geeft
der werken op, die door dezen Johannes Damascenus zullen
werken van onzen
met deze woorden
„Claruit sub Theodosio, devotissimo principe, anno divini 390." duidelijk, dat Trittenheim
bij
dezen Johannes
besluit:
(! !)
Het
Damascenus gedacht
is
heeft
aan den bovengenoemden Johannes Aegyptiacus, die onder Theodosius heeft geleefd en, volgens de geschiedschrijvers (vgl.
Allatius
1.
c.
c.
18)
nXdaziav hysïro
Sozomenus en
jj.ovxtrrif,luv
fiovxvT-^piw èyévero (volgens Trittenheim: „praelatus
stitutus est").
-^
Callistus,
xctO-nys/iuv
noiiöv
monachorum con-
Trittenheim heeft echter zeer goed gevoeld, dat
hij
aan
dezen Johannes Damascenus niet alle werken kon toeschrijven, die
op
naam van den
Kerkvadei' doorgingen.
Hij heeft derhalve
nog een '•2-
18
gedeelte der zevende eeuw, waarschijnlijk omstreeks het
iindcren Johannes
Damascenus aangenomen,
Leo den Isaurier, en aan wien Keizer
toeschryft
(i.
inonachns
„.lohannes
110).
p.
i'.
die gebloeid lieeft onder
de polemische schriften tegen dezen
hij
cognomento Chrysoras, natione Damascenus ex Syria
animatus
vita
quam
papae
tertii,
et ipse
Grae-
lib. II et
quae-
non minus
scripturis et in secularibus literis eruditus, et scientia clarus,
et presbyter,
vir in divinis
,
et provocatus scriptis Gregorii
quibus impugnahat errorern Leonis Imperatoris; scripsit cis suis,
dam
sormone, contra Leonem Imperatorem
Tiiaeco
Claruit sub Leone Imperatore
alia.
anno 730."
Trittenheim heeft zich op deze wijze gewacht voor het anaclnxmisme,
waaraan Vincentius van Beauvais
zich schuldig
a.
e.
maakten
,
toeji
den schrijver van de strijdschriften tegen de Iconoclasten, die op
zij
naam van Johannes Damascenus gingen, den Groote zochten.
doet
Hij
dit
in
den
van den schrijver der ,,Traditionis oi'thodoxae dien der „Contra dier
niareui
èpOoZóioXi
werk het
Leonem Imperatorem
heeft
identiteit
echter
ons
geeft
in
van Theodosius
den
dei'
libri
identiteit
IV en van
Tot het ontkennen
II.'"
daarvoor te duidelijke
Ware
terugbrengen.
wil
libi'i
fidei
Trittenheim geen recht.
kan geplaatst worden
niet
tijd
door het ontkennen
De
"ExZoaii
bewijzen,
dat
t>5,-
dit
waarin ook Trittenheim
tijd,
het toch onder Theodosius geschreven,
hoe dan de vele aanhalingen uit- en de toespelingen op de werken
van
Gregorius
Basilius,
stomus
heim
a.
e.
aan
zijn
als
b.
die
hij
V.
te
Nazianzeniis,
Nog
verklaren? te
wijzen
de
uit
andere werken van Damascenus,
uit zijne geschriften over de ketters
ook toeschrijft aan den
hij
getuigt,
zelf
opnoemen der Barlaam
dat
Traditionis
hij
ze niet
De centum haeresibus en de
„De
p.
:
„Longe
a
fidei
libri
IV en de Historia
(waaronder ook de werken:
caeteris
Epistola de Trisagio) nihil vidi.' Terecht
merkt Bellarmiuus (De scriptoribus 268) op
Wij
nemen om hem hard te vallen Immers na het gelezen heeft.
orthodoxae
et Josaphat zegt hij:
en over het Trisagion
eersten Johannes Damascenus.
zullen echter uit deze geen aanleiding
daar
Gregorius Nyssenus, Chryso-
duidelijker zou de fout van Tritten-
veritate
ecclesiasticis
aberrant
Theodosii Senioris floruisse scribunt" die bet bestaan van twee Kerkvaders
,
,
Colon. Agripp. 1613,
qui Damascenus tempore
en wij voegen er
bij
:
ook
van dien naam aannemen.
zij
,
19 jaar 680
i),
Damaskus^),
te
uit
een aanzienlijk geslacht
De meest gewone opgave van den
1)
laatst der 7e of het begin der 8e
tijd
zijner geboorte is: het
eeuw. De oudere schrijvers, die wij
hebben aangehaald, vergenoegen zich met de aanwijzing, dat Leo den Isaurier heeft Het
wel onmogelijk zijn, om,
zal
ten, zeer
nauwkeurig het
hunne meening,
eene
gelijk
gissing,
gebreke'van voldoende berich-
bij
jaartal zijner geboorte te bepalen.
disten geven als
ook wij
het jaartal hierboven vermeld, als
Toch doen
kunnen aanvoeren,
wij
die voor deze
dit
niet zon-
meening
pleit.
het verder verloop der geschiedenis van onzen Kerkvader ons
Gelijk
doen zien, was
zal
De Bollan-
dat het jaar 676 dit jaar zal zijn, slechts
zoodanig willen aangemerkt hebben. der eenigen grond te
hij ondei-
geleefd.
hij
reeds, vóór dat Leo, de Keizer van het Byzan-
met eene aanzien-
tijnsche rijk, zijnen strijd tegen de beelden aanving,
waardigheid bekleed aan het hof van den Kalief Isam of Hesham.
lijke
bekend
Zooals
Johannes Damascenus aanleiding gaf
dat aan
beelden uit, strijd
vaardigde Leo in het jaar 726 zijn edict tegen de
is,
tegen dezen Keizer.
kleedde
hij
tot zijn
Reeds vóór, of omstreeks het jaar 726 be-
dus een ambt, (volgens Johannes Hierosolymitanus was
iTyowTOJÜ/^/SouAof
,
eene waardigheid die zeker
tot
hij
de hoogste in hel rijk
behoorde) dat toch wel niet aan een jongeling zal zijn opgedragen
maar tijd
7e
veeleer aan iemand, die reeds op een rijperen mannelijken leef-
was gekomen.
Dit
maakt reeds
eeuw hoogst onwaarschijnlijk,
(Dit O. S.
zij
bepaaldelijk in het
222,
schijnt
het begin der 8e
midden gebracht tegen Schröckh,
(zie
Acta Sanct. yfipa.
itoiovt
1.
c.
zijn
nog meer ge-
,
dat
hij
niet vóór 754 gestor-
ook niet na het jaar 787 gestorven
verband daarmede wijzen wij op een
rum
die, a. a.
nog nader kunnen doen bepalen.
Wij zullen later trachten aan te toonen hij
Maar er
zal zijn).
tijd zijner gebooi-te
ven kan zijn, en dat
lezen: 'Ev
na het einde der
over te hellen tot het gevoelen, dat Johannes in
eeuw geboren
gevens, die ons den
zijne geboorte
bijna zeiden wij, bepaald onmogelijk.
p.
731 en
l)ericht Ie
Quien,
xara/uït vbvjiLov, l^^axi
is.
In
van de Menaea Graeco-
izri
1.
c. p.
XXX), waar
wij
énxTov itpoi roli -rsa^ocpat.
Al staan wij er niet voor in, dat deze opgave van het getal zijner levens-
jaren geheel juist
is.
en dat er niet misschien eenige jaren op zouden 2-
20
/ijii
Ie
al'
en
niet,
toe,
om
heufjje ouch-rdoni
den
liij,
ei-
wccisiiickfii kiiniu-ti wij haar
hein in de (liieksche Kerk
uit, dat
Dit hiengt er ons van zelfs
toegeschi'even.
is
overeenkomstig genoemd
680 geboren zou kunnen
Om
780 gestorven. het
iri'fnulcn
eeuw
zijner geboorte leeds verder in de 7e
tijd
plaatsen, daaijaai"
nüp^t'
ieder ^cval blijkt
in
een zeer
up
ilin^i'ii,
al
zijn, zelfs al
ware
meenen
deze ledenen
hij
liet
,
hebben,
echter niet zondei'
woord omstreeks^ dat
Na hetgeen
bepaling vooraf doen gaan.
niet vóór het jaar
wij het lecht te
jaar 680 als zijn geboortejaai' aan te nemiMi
de aandacht te vestigen op
teruff te
omstreeks het
nog-
lieiiclit,
wij
aan die
tijds-
hierboven in het midden
wij
hebben gebracht over de verwarring van Johannes Damascenus, inzonderheid met Johannes Aegyptiacus, zal het niet noodig zijn, nog afzonderlijk
diegenen
wederleggen,
te
Damascenus onder
Johannes
die
Theodosius geboren doen worden. 2)
Joh.
afwijking 1.
c.
c.
Hierosolym.
4
e.
en Gonst. Acropol.
Johannes Damascenus
dat
5.
was, en dat leerdheid,
c.
1.
hij
dooi' zijne
van daar verbannen
is
heid zeer in aanzien zijn geraakt. c.
c.
hoewel
103,
hij
uit
medeburgers,
e.
c.
den
naam
uit geheel
den samenhang van
beschouwt
als de geboorteplaats
afgunst wegens zijne ge-
Itij
Ook
Hij
zal zich
toen naar
den Kalief door zijne geleerdbij
Vincentius van Beauvais,
Constantinopel niet noemt,
is
van Damascenus. Dergelijke meenin-
van Joh. Hierosolymitanus bekend volgende wooiden
èii
oü
Tvjv
'UpxAiious
AaWTt'v»)
waarin
,
QfiKy.rjv
3T>jJlas
hij
TÓre oUüv
Ané^suysv
hel
zijn verhaal duidelijk, dat hij die stad
gen ten aanzien van de plaats zijner geboorte schijnen reeds ten
dvi)p ....
In
4.
Constantinopel afkomstig
uit
geworden.
Damaskus begeven hebben, en daar
1.
1.
hiervan, bericht de auteur van den Prologus Translatorius
te zijn
deze weerspreekt ,
gis
:
'o Ss j^apnotvufjiOi oÜto?
^au^oyuKTx; dni-zpej^ev oèAJl'
èv
tijdt?
geweest, gelijk blijkt uit de
AK/xao-xdi rè
Zï vurepov irotov/jLS^oi Taj StaT/Ji/Sses x. t- ü.
,
oüos sx Bi^avro;
npórspov
,
iv
Ila-
Uit deze woorden blijkt
ook genoegzaam de onwaarheid der bewering van Volaterianus ((lomment, urb.
maar
te
I.
c), dat Damascenus wel te Damaskus geboren zal zijn,
Het be-
Constantinopel zijne opleiding zal ontvangen hebben.
richt van Joh. Hierosolymitanus, dat Damaskus de geboorteplaats van Joh.
Damascenus Cedrenus,
1.
is, c.
wordt bovendien bevestigd door Theophanes, p.
1.
c. p.
450, en door de overige berichten, waarin
van de plaats zijner geboorte vermeld vinden.
we
342, iets
21
geboren.
voorouders
Zijne
waren
Christenen
die
,
waren aan hun geloof getrouw gebleven, zoo
zelfs,
Johannes van Jeruzalem daarin aanleiding vindt te
vergelijken
met Daniel
of
met Jozef
in
hadden
midden der Assyriers,
in het
gestaan
achting
in
zij
,
dat
om hen
midden der Egyptenaren.
het
i)
de
bij
Steeds
Kaliefen,
die,
de Arabieren onder de regeering van Aboebekr,
sedert
Damascus veroverd hadden, hunne heerschappij aldaar uitoefenden
hunne
en wel verre van te worden geminacht
,
tot hoogst gewichtige staatsbedieningen ge-
dikwijls
zij
om
van den christelijken godsdienst, waren
belijdenis
roepen geworden.
namen worden aan den eigennaam van Johannes Damascenus toegevoegd. De meest gewone is Verschillende
Mansur
van
die
rus
Het
{My.y^O'jp).
is
niet geheel zeker,
naam gehouden moet worden. Nicephoen Suidas 3) maken daarvan gewag, als van een
waarvoor ^}
deze
1) Joh. Hierosolym.
1.
ranus (Comment. urb.
c. 1.
c.
c.)
5 en Gonst. Acropol. bericht,
dat hij
1.
c.
Volater-
c. 5.
van Joodsche afkomst
was. Hij schrijft: „Joannes Damascenus, Damasci natus. Hebreus, puer
Constantinopolim venit, ubi hberalibus artibus legitime inbutus, et ad
Christum con versus, monachi habitum sumpsit." berichten
zijner
Allatius,
bij
c.
1.
c.
7 sqq.
Zie de weerlegging
Zoo bericht ook de zeer
weinig geloofwaardige anonyme auteur van het leven van Cosmas lodus
(cf.
164G.
p.
Allatius,
128),
De
Me-
rebus ecclesiasticis Graecorum. Paris.
libris et
dat de vader van Johannes
Damascenus een Moham-
medaan was, en buiten de gemeenschap der Kerk gestorven
zijnde,
op het gebed van Cosmas Senior, Cosmas Melodus en Johamies
van de
,
eeuwige straf der ongeloovigen ontheven, en deelgenoot van de gelukzaligheid der geloovigen werd. 2) L. 3)
c. p.
42
Lexicon
xai Iwavwiv xov
ed.
Ludolpli.
Iw«w/is b ^xfixsxrjvhi o
dno Ax/xauxoü
rrji lupicti, o i7rjx>ï)v
Kusleius Cantabrig.
S7r!X^»lÖ£tj
M^vaoiip.
1705.
T.
11.
Moivaóup. p.
132.
99
cog?}of>/r?j
phanus
niet
,
malam pariem
in
i)
Byzantinus
Concilie
Simeon Metaphrastes
en
^)
bedoeld
Ste-
terwijl
,
van het
Acta
de
,
Niceensch
2*'
van dezen naam
3)
maken als van een scheldnaam, door de Iconoclasten hem nanr het hoofd geworpen. Wij vereenigen
melding
ons echter liever met het gevoelen van hen, die dezen
naam voor een familienaam houden*), door ïheophanes
Stephani junioris
S.
Vitii
1)
xal
2) 6e Act. (Hardiiin
3)
yiwTTav xal
Vila
S.
T^v
/i£v
ffTï»]
,
,
438).
\\.
e.
1.
Ttaip
oè,
((If.
Allatius.
Tlatêïüfftv
Tra/s'
05
,
,
x. t. i.
bjipioTixCis
ciuTfiiv
öv
xac süÖ/jxtoj
ntpiTTvj
Msd' wv xat
11)
e.
f.
l.
öêopiAi^s npssfivTspoi
ó
b 7ra/}«
,
yk öatoi xai dzofópoi
»i//iv
Iwotvv»)j
Ev oU
iö'i).
[>.
>.
t.
StPphaiii
Iwavv/js
tü)^cipi;
c.
1.
TT^Soijyjyó^ïUTai x.
lil
Graeca,
(Auiilficta
Tou Tuostwoü TOÜTOU Mavaoü/5 inovofiaoeii
Mxvaoüp
wordt opgevat.
^)
(TopwraTOj Iukw^s b 4a/taijx»ivö; TtpsafiÜTspoi
xal
ri/iiuTaTOs
b
en Cedrenus
^)
dan ook
gelijk hij
t>jv
,
ó t>)v
/otooysos sxstvïj yüwffffa
/j
xarriyo^fav Mavaou/s
tTrexaiïi.
Dp Joanne DamascPiio
4) Allatius,
5) L.
C.
p.
342.
'Ev
Tipea^iirepoi xat fj.ova.yoi
Sfi
,
tJ
xaTa
b loXi Mavaoiip
/..
TOü TTaTTTrjxoü övö^aroj «utsü MavaoO^, ó ^Tfipbv
louhu'txS)
Tijd >)Atxtas
6)
L.
e.
tppovfifjLOLti
c.
1.
jxtTOwp.a.nrx.i
c.
11
en
Ie
Quien,
Aa/xaixw Iukvw;;
iJjploLV t.
^.
Kn
1.
p.
1.
c. p. 11.
Xpuaoppóxs
350.
Kat ivrt
}.s/uzpu //.éva;
kpiJ.t]vt\jiTaLi
(se.
e.
è
,
Mav-
Const. (loproiiyiiuis) tov
ve'ov
St3«ffx«Aov. 4.56.
)).
'Ev Ss t:^
Xpusoppóxs,
xara
lupia.))
b toü Maviroijp
/iiirepoi,
b
óuaaejiyji
Mav^rip lovSatxö fpoinóp-azi
Dat de uaain Maiisur geen boven allen
Aap-aaxC) Iwavv»]; piovocyóii
b kp/xYiveiitTOii
\ ivr pa^Oi
xa'i
,
Tlpca-
övntp
dit
Ls,
woi'dt
reeds daardoor
Arabisch woord geholpen betee-
kent, of in sommige gevallen verlost, gelijk het door Theophanes overgezet.
i:pvoelpn,
de
dat
dit
woord een eigennaam,
naam familienaam
deze
van den
is
men denke aan den
voorkomt;
dikwijls
I)ericht
Bovendien
b
/xeTcavóp-xsiv.
scheldiiaaiii
verheven, dat
twijfel
,
kalief
is,
is
die in het Arabisch
van dien naam.
Het
wordt versterkt door het
geschiedschrijver Eutychius Alexaiidrinus, dat uit
Gens Mansurorum twee
Patriarilieii zijn gespiotpii,
11.
I.
Sei'gius,
,,,
23
De andere bijnaam, waarmede verkregen
hij
die
hem werd
2)
Om
zijn
Romanum
3)
,
hoe-
hem
Confes-
verdiensten in het dichten van geestelijke
zijne
liederen, wordt
wel MsXcuhó:
dien
toegekend.
zijne verdiensten
Zoo noemt het Martyrologium sor
naam
Ook andere bijnamen
hem om
zijn
,
een
,
en getuigt van de hooge vereering
,
toegedragen.
wél zeldzamer
i)
„door de gouden leer die van
heeft
lippen stroomde"
voorkomt,
dikwijls
hij
van Chrysorrhoas (Xpvaoppóxs)
die
is
wel eens
hij
Ixócvjvi;
o
of ook
Ylor^Tyjc'^),
genoemd.
5j
Patriarch van Jeruzalem, tijdens de regeeriug van Theophilus, en Elias,
eveneens Patriarch van Jeruzalem, tijdens de regeering van Basiiius Zoo spreekt ook Theophanes op eene andere plaats
den Macedoniër.
van zekeren Theodorus de
o
,
tou
naam Mansur familienaam
Ook wordt het gevoelen
'Hi.a.vaolp.
is
,
niet weersproken door de
,
dat
woorden
waarin de banvloek over Damascenus, door het Concilie van Copro-
nymus, vervat
Het
is.
zeker
zonder eene
niet
verandering
4)
2)
Ie
als scheld-
geworden, maar dan
=
('nT7373
waarvan
als
spurius).
Theophanes, Cedrenus, Siegbert van Gemblours, Tritten-
Bij e.
is
woordspeling,
of
Theophanes en Cedrenus melding maken.
heim
naam
niet onmogelijk, dat deze
is
woord door Constantijn Copronymus gebruikt
a.
Praef. Gen.
Quien.
c.
sumto vocabulo turn ab aureis
1
doctrinae fluentis, quibus affluit, turn etiam ob flumen Chrysorrhoam
quo Damascus
civitas ejus patria alluitur.
Romanum Greg. Nominum Sanctorum
XIII jussu editum, Golon. Agripp.
3) Martyrologium
1754.
Index
,
4) Cf. Ie Quien.
5)
Cedrenus
1.
c.
redenaar verwierf Iwavwjv TÖv
T>jv
c.
1.
p.
30.
I.
OÜtoj è oawq I&jawvjj xat yaeüwBös
hij
atvo/JickÖo
x.
zich de lofspraak van Const. Acropol.
yylwTTav Y_p\jaoüv.
('Ev tjjv nsvT>3xo(rT>jv.
p.
Opp.
Jo.
Indien de
Damasc.
T.
Kanon op I.
cenus wordt toegeschreven, werkelijk van
p.
678
hem
il.
Als
c. c.
65.
t. 1.
het Pinksterfeest,
sq.) die
aan Damas-
afkomstig ware, zou
24
der Kaliefen
rijk
verhief zich
zalem
naar de getuigenis van Johannes van Jeru-
,
op
niet
,
hoogen stand, en gebruikte
zijn
rijkdommen
groote
was vroom en menschlievend
Hij
2).
bekleedde in het
staatsambt
een hoogst gewichtig
niet
tot
wendde deze geheel aan gene Christenen
ijdele
tot het
verkwisting
die door de Arabieren
,
goederen, die
op hunne her-
aan, die
tenen
volgen,
dat
dien van kpA&.
Immers
liet
kpnli
Allatius.
5t«
xaveüv c.
1.
»ti;(wv
nog een anderen naam bezat,
liij
Kanon
opschrift van dezen la/xfiuüv
Tigv
èti
«y««v
n«vTï)xoffT>jv
Arcla van onzen Johannes Damascenus onderscheiden,
verzameling
van
OU TOM Aay«ao-x>ivoü 1.
c.
,
1.
(Cf.
.
het
Pinksterfeest
van
en op eene het
Vaticaan
van dezen Kanon in margine aangeteekend
is
a^A« hépou
elvai
pa.iiv
èmleyofnévou ApxXS. (Cf Allatius.
79).
c.
1)
op
liederen
wordt, waar sprake
n.
luidt: iwóvvou
Terecht hebben velen echter dezen Johannes
12).
c.
aan de Chris-
had vrijgekocht, en schonk hun zoo
hij
daaruit moeten
rot
Zijne onroe-
tot een wijkplaats
hij
maar
,
grooten getale door geheel
in
hij
Palestina bezat, wees
zijn
loskoopen van gevan-
haalde strooptochten werden raedegevoerd.
rende
die
aan het Saraceensche hof,
in het hoogste aanzien stond
en
i),
was een man van hooge geboorte
vader
Zijn
Hierosolym.
Joh.
moedelijk
is
danigheden Theophanes gedeeld.
c.
1.
c.
6 en Const. Acropol.
het Sergius, Mansuris (1.
c. p.
filius,
1.
e.
c.
7.
Ver-
van wiens karakter en hoe-
305) eenige bizonderheden heeft mede-
Volgens het bericht van dezen geschiedschrijver, was
hij
Logotheta Generalis van den kalief Abdelmalek, en een zeer Christelijk
man
(iviip
//swTtavtxwTaTos)
den weggenomen worden, van
een
,
die
zooveel
invloed op dezen be-
de zuilen van een Christelijk kerkgebouw zou-
zat, dat hij, toen eens
om
te
worden gebruikt voor den bouw
Mohammedaanschen tempel, door
zijn
tusschenkomst
plan verijdelde. 2) Joh. Hierosolym.
1.
c.
c.
6: Aiowiqtvjs twv
ZripLoaiütv
npv.yf/.üruv.
dit
25 tegelijk
een middel tot levensonderhoud. Hij gaf zich veel
moeite
voor
naar den
de opvoeding van
zoon, dien
zijn
smaak en de gewoonte van den
wapenhandel
onderwijzen
liet
maar wien
,
bereiken zocht
te
gelijk
Om
echter zijn wensch vervuld.
Eens hadden de Arabieren
wederom een strooptocht gemaakt, en medegevoerd
anderen
als
zich een
man,
welke
verkochten
vele Christenen als
sommigen doodden,
zij i).
Onder dezen bevond
monnikengewaad gehuld,
in
van
zijn
en
gelaat
de
die door de
eerwaardigheid
voorkomen, zich onderscheidde van
zijn
nooten.
van
,
slaven
beminnelijkheid
van
moeielijk een
Door eene onverwachte gebeurtenis werd
vinden kon.
buit
was geboortig
Hij
1) Volgens
1p
dit doel
een leermeester voor zijnen zoon,
hij
Mohammedaansche land
het
in
hij
den
in
eene weten-
hij
schappelijke opvoeding wenschte te geven.
niet,
hij
tijd
(Notae ad vitam
Quien.
Acta Sanct. (Annot.
c.
1.
uit Italië
p.
Jo.
,
Damasc.
V)
en de
gehad
ui het
p.
Afrika bezet hadden, de Mid-
zij
verontrvist.
zijne lotge-
en heette Cosmas.
114.), heeft dit alles plaats
jaar 699, toen de Arabieren, nadat
dellandsche zee hebben
2)
vermoeden
Dit
is
niet
onwaar-
De Bollandisten maken bovendien nog de opmerking, dat
schijnlijk.
.lohannes, toen dus op ongeveer 20jarigen leeftijd
gekomen, wel
meer het
ontvangen hebben,
allereerste
maar onder
zijne
Cosmas
onderricht van
leiding
reeds
tot
zal
de studie der theologie
niet
zal zijn
overgegaan. 2) Ie
Quien (Notae
1.
c.)
teekent hierbij aan: „Ex Calabria, ni
fallor,
quae monachis graecis plena erat ," en evenzoo de Bollandisten (Annot. 1.
is
„Galabriam hic
c):
Wat
het eerste
zeer
intelligo,
betreft, dat
quae erat Graecis monachis plena."
Cosmas
goed mogelijk, maar hetgeen
de tweede plaats schijnen te bedoelen
uit Calabrie Ie ,
afkomstig was,
dit
Quien en de Bollandisten in
nl.
dat
hij
een Grieksche
mon-
nik was, wordt weèilegd door de woorden van Cosmas zelven,
bij
2(j
Aan
voeten knielden neder, die weggesleept werden
zijne
ondergaan van den marteldood, en vroegen hem
tot het
om
De waardigheid van
zijne voorbede.
had reeds
de
bleef ook
zij
onopgemerkt door den vader van Johannes, die op
niet
eenigen afstand
had gadegeslagen.
dit tooneel
hem, en vernam van hem, dat
tot
maar
Saraceuen getroffen,
voorkomen
zijn
pen,
wetenschap-
vele
hij in
Hij ging
de rhetoriek, de dialektiek, de wiskunde, de
als
geographie, de sterrekunde, de wijsbegeerte en de theologie
onervaren
niet
man meende
Zulk een
was.
noodig te hebben voor de opvoeding van ging hij
den Kalief, en hem
tot
werd
verzoek
hem
hij
Hij
voet vallende, smeekte
te
Cosmas aan hem gegeven mocht worden.
dat
,
zijn zoon.
De
toegestaan.
verheugde
Dit
vader
nam daarop Cosmas mede naar zijn huis, en stelde hem zijnen zoon Johannes voor, benevens een jongeling, monnik, Cosipas heette
die, even als de
.Joh.
Hierosolyinit.
IxviTiópicc
Ts
ftv
,
c.
1.
c.
9.
I^Avjvwv
TTottSej
ds t« t^s
'Evöeuöev Trayse'Scüxav
witar hij zich
5tïaay)»jff«v tk-nXmiarctTo.,
Deze was
i).
,
cixis
x«l
oi
yjv
dsoXoyi«i
xa
ö'
uit
/astï'/Sïiv
ti/x&i Btolóyoi
nipt oiuhüdelijk van de Grie-
ken onderscheidt. 1) Het
deze Cosmas, die oiider zijne iandgenoolen zich een hoo-
is
gen roem heeft verworven door zijne geestehjke liederen, en daarom
werd hijgenaaind.
MsvlwSós
Hij
leven aan de zijde van Johannes
daarom ook 1.
c.
Jtamasc.) 6'/.o>i
T/jv
XÜ.VÓVSÏ b zij
dikwijls als in éenen
te zijn,
en wordt
adem met dezen genoemd.
Suidas,
132, geeft deze getuigenis van
p.
xat
Koff/A«j
èvxpy.ónov
l£/50ffoAü/*wv
èX
Daarna
bijna gedurende zijn gansche
schijnt
Damascenus gebleven
gaat
hem:
iivtf^p
hij
2wv>7x/ia?e
eüpwe'o-TaToj
(his
voort
Iwavvou Ti xat Ko5//« aiiyxpisiv oux èhi^ccvro
wordt
/St'oj
nsp(xiü>lh}ai.
aangeioepcn
als
,
:
S'
óutw
Jo.
(sc.
xat TTvewv /zoufftx^iv
oi
yoüv
èuoe Ss'latvTO
aliTju,a.Ttxoï
,
/Jiéxpii
«v
Zijne gedichten, lofzangen op Maria, waarin
de
liesrheiiiiviouw
en
liet
heil
van
het
27 Jeruzalem afkomstig, en had reeds in ouders
zijne
Johannes
zijne vroegste
zoon aangenomen.
tot zijnen
jeugd
maar was door den vader van
verloren,
Niet alleen was
de jonge Cosmas in de jeugd van Johannes Damascenus de deelgenoot van diens studiën zelde
,
maar ook
later verge-
hem, toen de Kerkvader besloten had de wereld
hij
vaarwel te zeggen en het monnikenkleed te aanvaarden.
Met den meesten
legden de beide jongelingen zich
ijver
Cosmas hen onderwees, maar inzonderheid Johannes beloonde door zijn wils-
toe op de wetenschappen, waarin
kracht en
vlijt
de
moeite
,
die aan
hem werd
besteed.
legde zich toe op de studie der grammatica en der
Hij
dialektiek, der moraal en der logica.
en de wiskunde bestudeerde
ijverig
hij
Ook de geometrie terwijl zijne ge-
,
dichten ons doen zien, dat ook de dichtkunst door
Magna
rnenschelijk geslacht, zijn te vinden in de
Patrum
et
Bibliotheca
antiquorum scriptoruin ecclesiasticorum
1618. T. VII.
aagesteld tot
p.
536 sqq.
,
hem
Veterum
Colon.
Agripp.
Door den Patriarch van Jeruzalem werd
hij
Bisschop van Majuma.
Men verwarre dezen
Gosrnas niet
met Cosmas den ouderen, den
leermeester van Johannes Damascenus en den jongen Cosmas, gelijk b.
Schröckh,
V.
a.
a.
O. S. 137, heeft gedaan,
waar
hij
spreekt ovei-
Cosmas, bisschop van Majuma, den geestelijken liederdichter en daarna aldus voortgaat: „Sein weit berühmterer Schuier Johannes von
kus" der
u.
s.
w.
namen op
Het
is
Damas-
duidelijk, dat Schröckli hier, door de gelijkheid
het dwaalspoor geleid, Cosmas den bisschop van
Majuma
voor den leermeester van Joh. Damascenus houdt. Meer naar waarheid
noemt
hij
hem
und Freunde des p.
elders Joh.
(a.
O. S. 224)
a.
„den ehemaligen Mitschüler
Damascenus." De gronden, die Basnage,
1278, heeft aangevoerd
om
en van Cosmas, den boezemvriend van Johannes,
van overtuigend.
mas
Mosheim,
t.
a. p.
de identiteit van Cosmas den onderwijzer-
t.
a.
p.
p.
te
betoogen, zijn verre
140, noemt den jongeren Cos-
ten onrechte bisschop van Jeruzalem.
28
werd beoefend, en ook
hij
weest
Maar wel
').
het hoogste.
van
verre
verhoovaardigen, bleef
zich
wenschte, gelijk
Hij
„in
los
maken van deze wereld
zien
te
de
in
op
naar
hij
biograaf het
zijn
diepe
ge-
is
zijne kennis te
nederig, en trachtte
hij
drukt, te
de blijken geven, dat
zijne geschriften
de sterrekunde niet geheel onervaren
in
uit-
zee der filosofie; zich
en zich ontdaan heb-
,
bende van het kleed der menschelijke hartstochten, met nuchteren geest
bodem
die
zee
door
om
dalen,
af te
te
zwemmen, en
den
tot
de daar verborgen parel van
groote waarde te vinden."
Nadat dan Cosmas aan de beide jongelingen de kenhad medegedeeld, welke
nis
een
klooster
gaan om,
te
waartoe de
zoeken,
wijsheid te
had bestudeerd
,
hij
hem had
kon het hem
op
te volgen.
St.
Saba
tot
aan
1)
de
lang
zegt
van
lieni:
iiAwyi/zcüTaTOj
x«T
daarna
cxJloyjjy,
hij
ook
stierf
xat
vreesde, den
laden
,
waar
^
wan-
harten
zijns
klooster hij
bleef
hij
Iwaw/jc b
tto^W xal bt
ten
ook de vader van Johannes
als (lichter lieelt veiworveii,
geven reeds
nointrn en MsAwSój getuigenis. Siiidas (Lexicon \ci.fjiocaxYivbi
èuosvb; osiiTspoi twv
,
Jo-
dood.
iwavvvjj b
/jiXTx 'iurdit Travi;
doet
van Jeruzalem gelegen
Van den roem, dien
namen
hij
te zullen
Cosmas ging daarop naar het
niet ver
,
zijn
Niet
De vader van
den monnik belette, den wensch
hij
nu
verzoek toe, maar
weigeren, daar
van ondankbaarheid op zich
schijn
neer
niet
dit
in
hij
„de hoogste
die hij tot
filosofie,
verwezen."
hannes stond hem wel ongaarne hij
bezat, wenschte
gelijk hij zeide:
p.id.ifst'x.
b ènixkridstg Mavaoiip,
x«t duzbv fi\ó<70f%
aia/uLXTtxbi xavóvci,
iv Tratost'st Xx/JLftkvroiv sïi
ts
'lcx.p.j3txoi
tijv dsiocy
1.
c.)
dvijp xai «urèj
luyypx/i-
ypaprjv napdXXriXo'.
ts xai xaraAoyaS/jv
V'oorts
aanzien van Johannes Dauiasceniis als dichter den
,
29 en
de
Kalief,
ook den zoon wilde laten deelen
die
in
de eer en het aanzien, dat zijn vader had genoten, ont-
bood hem
hoogen
Over onderwerpen
Cosmas
hij
heeft toegezwaaid. Vgl.
26iioot
p.
aan het gebied der sterrekunde ontleend
,
eemge plaatsen
delen
tot zijn eersten
Johannes echter weigerde", die betrekking
gelden, dien
lof
hem
en benoemde
zich,
bij i).
raadsheer
De
in zijne schriften. Vgl.
waar
maan en
1.
liandelt
ook de canon Paschalis (nxa^tkXiov toO «yiou icukmou toü
;
Opp.
xnvoó.
1.
de sterren Aayua<7-
579 sqq.), en een nog overig fragment van een
p.
werk over den loop der planeten.
uitvoerig 1)
T.
hij
1.
han-
fide orthod. Lib. II. c. 7
over de zon, de
(Opp. T.
p. '163 sqq.),
,
Hierosolym.
Joli.
n/5WTO(ïü/*/3o!^>loj.
c.
1.
meent dat het eene waardigheid geweest
13.
c.
is
die
,
Ie
Quien
(1.
c.
p.
overeenkwam met
0) die
van Grootvisier, eersten minister. Het kan onze verwondering wekken een Christen zulk een ambt bekleedde aan het hof van een Mo-
dat
hammedaanschen dit
maar
vorst,
wij
hebben geen voldoende reden
voor bepaald onmogelijk te houden.
en de betrekkelijke
tigdheid zegt,
a. a.
O.
S.
„Es
'2'i'2:
Bekend
is
freilich
etwas unwarscheinlich
schen
Fürsten
gewesen sein
auch
Schrockh hierop volgen die
zich
ambt
,
laat, dat n.
geloofwaardigheid
wone omstandigheden. derer,
a.
a.
O.
S.
1.
Geheel
kann man
Overweging
verdient
739.
diese
hetgeen
de verhalen van den biograaf,
verminderen in
dass ein
unterdessen
aan het bericht aangaande
vastknoopen
zijne
sollte,
widerlegen."
nicht
,
Muhammedani-
Ghrist beinahe der oberste Staatsbediente bei einem
Nachricht
Ook Schrockh
liberaliteit der kaliefen.
ist
om
immei's de gema-
,
„Nach dem Tode
hooge staatsbuitenge-
bij
spreekt ook
geest
gelijken
dit
althans
seines
Vaters,
soll
Landen
Johannes vom Chalifen, trotz seines Widerstrebens eine der ersten sein,
was zwar
verliert
durch die
Stelle
unter den Staatsbeamte übertragen worden
nicht
unmöglich
ist,
aber
an Glaubwürdigkeit
weiteren Umstande, welche der Biograph mit dieser Nachricht verbindet.'
Op
zich zelf
moge
ons niet met recht leiden
van
dit
bericht
van
.bih.
dit
waar
zijn, toch
tot het in twijfel
kan deze redenering
trekken van de waarheid
Hierosolymitanus,
daar het door anderen
30 aanvaarden, daar
te
dingen
Maar
dan
riep
hem
zijne neiging
tot
kon den aandrang des Kaliefs
hij
niet weerstaan,
en werd met nog grootere macht bekleed dan
Omstreeks dezen
beelden
der
geering
had deze
deed verwachten geroepen
zich
ren, die
zijiielings
hij
van
rekenen de hervormingen
zou
iftti TtavTa Tl'/oiJTOv
luawr); oé, ój
riyriaufJisvoi
tiXero fjLxXXov e^TrWaufftv.
tcIjv
vinden
bij
sv
Trays'
A^a^Sta
i3\r//.'Xf.ouyv.<sBa.i
Vgl. ook het
Urbini 1727.
toris,
Daar wordt gezegd durSiv
T.
ii/ipiijTixCii
!^rii.O}uxi
tö iaö
loX)
9soii
,
(Act.
Mocveoup
XfitazSt
,
9/iJa.upöiv t'ov
17
I.
p.
roïi
,
/xsil^ovcc
XpiuTOÏi
,
xat
è'xsiv
«/ta/STi'a»
Basilii
Irnpera-
T:póa/.ot.ipov
249. en het Menologium Sirletaiuun (te
1725. T. III),
monumentorum
Wanneer
Ie
Quien,
de vergelijking, die de Acta van het 2e Nic. Concilie
Darnascenus en den
Harduin.
fi.
tt pou-oyópsurxi
ii)'.oXoi)dri7S
èvei^l(j/j.ov
Menologium Graecorum Jussu
Canisius, in zijn Thesaurus
historie. Anistelod.
Joh.
hij
in te voe-
Als zoortimig verwijzen wij naar de Acta
wnrrtt.
Maröaïov tov èuay/thazYiv
,
heil
wanneer
,
wenschelijk achtte, en de Kerk te zuiveren
bevestigd
438):
met reden geen
die
,
zijner re-
aan den dag gelegd
bemoeiingen
zijne
het 2e Niceensch concilie. p.
den aanvang
ijver
de uitbreiding der Kerk
voor
c.
bij
een
vorst
Oosten tot een groote
het
in
Reeds
was gestegen.
hoogte
tegen de vereering
rijk, zijn strijd
vooral
die
,
begon Leo de Isaurier, de Keizer
tijd
van het Byzantijnsche
1.
vader
zijn
had bezeten.
ooit
van
andere
tot geheel
weelde van een vorstelijk hof.
de
ecclesiastic. et
1.
c.
p.
IX, uit
maken tusschen
Evangelist Mattheus, wil afleiden, dat de
eerste dus „Logotheta Generalis" zal geweest zijn, dan gaat de gevolg-
trekking wel
een weinig
te ver.
Maar
in ieder geval blijkt
ons
uit
de getuigenis dezer Acta de aanzienlijke en hooge stand en waardigheid, die hij in Syrië heeft bekleed.
de
ö»j»au/5ol «v
Apxjii»
,
dan
is
(Wanneer de
.\cta
het toch duidelijk, dat
onder de heerschappij der Arabieren staande Syrië).
zij
spreken van bedoelen het
,
31
veren
van
begon
hij
tigheid
,
misbruiken die haar ontsierden
de zijn
waarmede
Toch
^).
tegen de beelden niet met die hef-
strijd
Van
dien later heeft voortgezet.
hij
tot stap ging hij voort
en nadat
,
met de grootste
hij
stap voor-
zichtigheid getracht had, den grijzen Gernianus, Patriarch
van Constantinopel,
tot
zienswijze over te halen,
zijne
maar deze zijne liefde voor de beelden niet geven
vaardigde
,
bepaalde
zich
hij
hij in
wilde
prijs
het jaar 726 een edict uit, waarbij het verbod van de afgodische ver-
tot
eering der beelden.
Het gerucht verbreidde
meinsche
over de grenzen van het Oostersch-Ro-
en Palestina, en spoorde de
tot in Syrië
rijk
den beeldendienst
op
aanvallen
dezer
zich
daar aanwezige ijveraars voor de beelden aan krachten in
was
verzekerd
dat
,
waarbij
zij
hoe
,
waren tegen
beveiligd
drukt
andere
een
Als ,
1)
dat
einde
Theophanes,
mede.
Hij
echter,
dat
bezoedeld.
Kerk
den Keizer,
van
waaronder
,
voordeel
zij
door de leefden
wraak. gelijk
hij
drie
biograaf zich
zijn
uit-
1.
c.
p.
den beelden ter hulp. Hij schreef
Apologetische
zij,
zich
te
zij
hij
keeren,
zich
laten
doopen, met
dit
gevolg
de daad van geweld niet kunnende keeren, zich na
Zoo wilde
tertig te
Redenen, in den vorm
336, deelt ons van dien ijver eenige proeven
dwong de Joden
het ontvangen van den doop afwieschen
op, dat
dit
greep Johannes Damascenus naar het zwaard des
geestes, en snelde tot
zijn
Elia,
hun
ook zich kantende
heftig
Saraceensche opperheerschappij
om hunne
van den be-
tot het verdedigen
cultus,
hervormingszucht
de
tegen
spannen
te
kerkdijken
dreigden
,
,
als
waren
zij
door
iets
onreins
de Montanisten dwingen, in den schoot der
en wond hen daardoor
met hunne kerken
tot zulk
lieten verbranden.
een fanatisme
32
van
1)
Hiorosülyiii.
.lüli.
1.
T
X.
f.
14.
c.
gininihiis
orationes
identiteit
der
iis
Redenen
.\pologetisc-lH'
.
diyav
Tr^soazüv»)-
1.
c.
habemus de Imaontkent de
122,
p.
waarvan Joh.
rnet de brieven,
Evenzoo Maimbourg, die,nat.
Hierosolymitaniis melding maakt. p.
ixroitüt/J.ir'jiv
esse possunt, quas
Ook Baronius,
tres."
iinkp t^j
iiyoi;,
vutov ópQooó^ot^ è^^TtSfiTtsv
twv diluv
in
exstarent," roeptni do Bollandisten,
epistoliie illae
„Interim pro
uit.
Toivw
'ïZniaTohfj.xious itZiuiv
roii
,
Redenen werd
dier
eerste
oèvayxat'av thai Tr}v
„Utinain
X IIC),
[).
e.
xifirn
o£(/vO; ifjifcXovopcirata., aiv.
De
').
1.
ii/Avuv
vefiaafiluv
vrienden en aanhangers van het
zijne
geloof
rechtzinnig
Töv
aan
brieven
a. p.
145, van de brieven tegen Leo den Isaurier gesproken te hebben,
(p.
125)
in
het
verhaalt, klooster
dat
Baronius
Maimbovirg
en
valt
de
Haar inhoud
geeft.
mede de
zij
harer samenstelling
vrij
Joh.
en
Hierosolymitanns er
van Leo op de beelden gepaard gingen.
aanvallen
eerste
Bovendien bevatten
die
brieven
dezer
De vorm der Rede-
op de omstandigheden, waar-
geheel
slaat
identiteit
in liet oog.
nen beantwoordt aan de beschrijving van
Redenen voor de
drie
Met hoe weinig recht intusschen de Bol-
Redenen ontkennen,
der drie
eerst nadat hij zijn intrek
genomen had, de
beelden heeft geschreven. landisten,
Damascenus,
.lob.
Saba
St.
aanwijzingen, die ons in staat stellen
nauwkeurig
te bepalen.
De
eerste
,
den
tijd
werd ge-
schreven, nog vóór dat Germanus zijn patriarchalen zetel had verlaten.
Cf to
c.
(Opp.
'.i
TO
i'/iov,
c.
308):
Msö'
'u/ycxTeij/jLx
iv eauTfu ÜTTuy/sapovTt
'uptx.pxioc.:>
jaar 730,
toen
was
X.
meld van
T.
ü.
ilcii
x,
het geruclit
verbreiil
ó ft,<xx<xptOi Vspp-onhi, •/i-/oi/s,
p.
,
êv
arravTa tóv toü 6eoü /aöv
aw tö
t.
Toch woidt
ra
i'Ovoi
is
rr/v
XpisTou
geschreven in het
van de afzetting van Geiiiianus in het
geworden.
h jSlu xai
De tweede
A.
,
xaAöi noifiivi tv5j Xt/uyiS \f,t9ToZ
(met zeer duidelijke toespeling op Germanus) tö
nci/jivrii ,
Oosten
1.
jSxaiXsiov
Cf
c.
12 (Opp.
1.
c.
p.
Myoi è^xa-rpuTzroj, ippv.ms6-n
in deze
336). ,
Kai vüv
xai è^ópiaro;
tweede rede nog de naam niet ver-
Syncellus Anastasius, die dooi' Leo tot opvolger van Gei'ma-
nus was benoemd. patriai-chalen zetel
Dit
is
een bewijs, dat Anastasius toen nog niet den
van Constantinopel had beklommen,
zijne aanstelling in Syrië en Palestina
nog
niet liekend
of dat althans
was geworden.
,
33 het jaar 727 of 728 geschreven.
en trachtte de
argumenten
de
van
zich
hield
uitdrukking
elke
kunnen beleedigen, moest
geschreven,
te
den
tegen
mengen
den Keizer zou
om
wat
dienen
was
veel,
hij
het jaar 730
de eerste
in
breedvoeriger
uiteengezet,
wien
Keizei-,
thans verder in hij
te
ver-
zijn
het recht ontzeide zich
aangelegenheden der Kerk, en
in de
door
die
hoop koesterde op in
Reeds ging
ontwikkelen.
die
,
nog
hij
De tweede Rede,
genoeg
helder
niet
zet
daar
verandering.
diens
ontzenuwen,
te
waren ingebracht, maar ont-
daartegen
tegenpartij
handhaafde daarin
Hij
den christelijken eeredienst
beeklen in
der
het recht
als
de
taak der vorsten voorhield de zorg voor de welvaart van
den Staat. Ook nu komt
hij
er nog niet toe, den banvloek
over Leo uit te spreken. Indien een Engel of een Keizer,
zoo roept
hij
Ware
dit
zijnen vrienden toe,
dan
verkondigt
wel
ben getroffen
;
in ieder geval zou hij
Germanus hem
liet tot
sluit er
uwe ooren
Johannes Damascenus zou hem
deze tweede Apologie
in
door Leo gebruiken
voorbijgegaan.
geweest,
geval
het
hoogstwaarschijnlijk
u een ander Evangelie
ontvangen hebt,
gij
den
met den banvloek heb-
naam van den man
niet ter wille
was geweest,
Dat stilzwijgen bewijst, dat
niet zij
met
stilzwijgen zijn
zeer kort
na Germanus'
verwijdering van den patriarchalen zetel in het jaar 730 ven. tot
De derde Rede de
Echter niet
bepaling
komt ook
voor.
van in
geeft
die zich
,
het bereiken zijner oogmerken, waartoe
is
geschre-
minder duidelijke aanwijzingen,
die ons
kunnen
den
tijd
deze
den banvloek over Leo den Isauriër nog
Gewoonlijk
harer vervaardiging
wordt aangenomen,
dat het banvonnis over
Leo djor de Syrische en Palestijnsche bisschoppen omstreeks het jaar 730.
leiden.
Wij kunnen derhalve
veilig
is
uitgesproken
aannemen, dat
de polemiek voor de beelden, door Johannes Damascenus tegen Leo gevoerd, heeft plaats gehad tusschen de jaren 727 en 730.
3
34
voor toe bij
ik
;
te
Hij
merkwaar di gen
Zoo
alleen
als
en
hij
krachtige
in
om
taal
macht
dienst der
Kerk hare wetten op
in
den minsten indruk ten goede.
op
het bleek, dat
weg, dien en
cenus
gekoesterd
verbetering
zijne
hij
hij
onbevoegdheid
der
Alle strijd-
te leggen.
Hij stelde de
niet
hoop, die
werd, te leur, en toen
steeds verder wilde voortgaan op den
had ingeslagen, spraken Johannes Daraas-
de Oostersche bisschoppen buiten het Byzan-
tijnsche gebied het banvonnis
i)
de
maakten echter op Leo
voor de beelden
schriften
verde
zaken van geloof en eere-
wereldlijke
vol,
de
als
Kerk van den Staat,
diger van de onafhankelijkheid der hield
dezen
in
handhaver en be-
maar tevens
op,
beelden
schermer der
Kerkvader
de
trad
niet
strijd
met den Apostel er
,
vervloekt, want nog hoop ik op
zij
verbetering.
zijne
nog tegen op
er
zie
voegen:
Het komt ons voor, dat
mascenus aan
dit
over
hem
uit
•).
aan het aandeel, dat .lohannes Da-
ineii
banvonnis, over Leo uitgesproken, heeft genomen,
te
weinig recht heeft doen weérvaren. De meeste geschiedschrijvers maken zelfs
geen melding van het
pen in den ban deel, dat onze
is
342
:
feit blijkt
ons niet
maar wordt ons medegedeeld door Theophanes,
1.
c.
Kal luawv]; tin Toii t?s óvaroA^s èTTiaxónois toïj dvxdi/jLxai rèv daefiö
iiTtojitxUsi.
bij dit
dat Leo door de Oostersche bisschop-
Kerkvader daaraan heeft genomen. Het
uit zijne schriften, p.
feit,
gedaan, en nog minder wordt gesproken van het aan-
Ie
Qiiieii
(1.
c.
p.
X) meent, onder dezen Johannes, van wien
belicht van Theophanes sprake is, te moeten verstaan Johannes,
Patriarch van Jeruzalem, den tijdgenoot en vriend van Johannes Da-
mascenus.
cum
„Quocirca Theophanes refert, Joannem Hierosolymitanum
episcopis
Orientis,
lestinae, anathernate
in orationibus
utriusque nimirum diaecesis, Syriae et Pa-
Imperatorem hunc impium perculisse,
uti
nempe
Damascenus noster praemonuerat." En een weinig
„Joannes itaque Hierosolymitanus
,
Damasceni
later:
nostri opera et consilio,
35
Het behoeft ons tegenstand
cum
tegen
niet
verwonderen, dat zulk een
te
Leo hevig
hervormingsplannen
zijne
coraperisset, Gerraano Coiistantinopolitauo amoto, in ejus
locum
Anastasium esse subrogatum, nuUamque adeo spem affulgere Leonis
Imperatorem impium anathemati supposuit."
furoris compescendi,
wil dus het vonnis
hebben beschouwd,
uitgesproken
als te zijn
Hij dooi-
den Patriarch van Jeruzalem, maar op raad en met hulp van Damascenus.
Bij
dit
laatste
heeft
Quien waarschijnlijk het oog op de
Ie
bedreiging, die de Kerkvader reeds in zijne Ie
Redenen
heeft uitgesproken.
Quien's bewering berust echter op een verkeerde opvatting van de
plaats
bij
Deze Ghronograaph spreekt in geheel het ver-
Theophanes.
band, waarin de door ons aangehaalde plaats voorkomt, niet over Johan-
Na
nes, den Patriarch van Jeruzalem.
Leo den Isaurier
(p.
de getrouwheid van zijne gesprekken
Rome
op het 13e jaar der regeering van
341 sqq.) breedvoerig te hebben uitgeweid over
Germanus
met den
in het verdedigen der beelden, ook in
Keizer, en
na van Gregorius, bisschop van
en Johannes Damascenus melding
,
dedigers der beeldenvereering
,
meldt
hij
hebben gemaakt
te
als ver-
de afzetting van Germanus,
eenige woorden over de polemiek van Gregorius tegen Leo,
schrijft
en gaat daarna over
tot
de vermelding van het ban vonnis, door Jo-
hannes en de Oostersche bisschoppen tegen den Keizer uitgesproken.
Er
is
dus niets in het verband, dat ons eenig recht geeft
aan Johannes, den Patriarch van Jerazalein, ons
om
Johannes Damascenus
te
denken, en
te
beschouwen
als
om
hierbij
alles dringt
een der ijverigste
bewerkers van dezen banvloek.
Terecht merkt ook Baronius,
„Theophanes haec
Johannes hunc
p.
132,
op:
scribit:
Orientis episcopis anathematibus subdit.
Sed
et
Haec
ipse. intelligens
1.
c.
cum
Joan-
nem Damascenuin, quem presbyterum cognomento Chrysorrhoam nuncupatum
luisse tradit."
kuimen doen
twijfelen
Daar aan
is
het
dan ook
niets
,
dat ons
met reden zou
bericht van Theophanes.
Damascenus was wel geen bisschop, maar had toch door tige
verdediging der beelden meer invloed en aanzien gekregen dan
velen van dezen. hij
Johannes
zijne krach-
er
nog tegen
Bovendien zegt opziet,
hij zelf in zijn
aangaande den Keizer
tweede Apologie, dat te
zeggen:
„Hij 3*
zij
36 en hem bedacht deed
verbitterde,
den mond
stoppen
te
bemoedigde
zoozeer
de
die
,
hun
in
op middelen
zijn
Had Johannes Da-
strijd.
mascenus op Leo's rijksgebied gewoond zou
hebben
reden gehad
alle
hij
wraak des Keizers
zonder
,
om den
Nu was
vreezen.
te
om
der beelden
vereerders
twijfel
haat en de
dit echter niet
het geval, en was deze genoodzaakt, om, indien
hij
den
invloedrijken tegenstander zijner hervormingsplannen
met
wraak wilde
zijn
Van
zulk een
door Leo tegen
melding gemaakt niet alleen
wij
ook
in
gen
wij
zijn
wel
die
levens,
biograaf,
zijn
hem
genaderd
vinden
maar
zijn tot
ons
tot die periode
meest in het duister verbor-
het
ligt.
Johannes
Volgens zijnen
om
bij
tot bedrog.
hem bedacht,
andere berichten, die aangaande
gekomen, en hiermede zijns
nemen
treffen, de toevlucht te
list,
dienaren
een
alle
,
op
brief
van
Jeruzalem,
beval
pogingen in het werk
vangen,
te
die
waren
beval
,
hun
hij
,
Keizer
te stellen
door Johannes Da-
Toen
mascenus eigenhandig geschreven was. geslaagd
de
zij
daarin
met dien eigenhandi-
gen brief tot voorbeeld, eenen anderen met juist daarop gelijkend
worden
letterschrift
ingericht,
te
alsof
hem ware geschreven
,
vervaardigen,
door
hij
en
waarvan
zoo moest
die
Kerkvader aan
den de
inhoud aldus
luidde
vervloekt," hij
daar
hij
nog op
het oogenblik daarvoor
gekomen was.
blijkt derhalve, dat zijn
zijn
zijne verbetering hoopt, een bewijs, dat
niet zou aarzelen dien vloek uit te spreken, als hij
banvloek
meende, dat
Uit het bericht van Theophanes
aanzien reeds toen zoo hoog was gestegen, dat
gewichtiger
werd gerekend dan
vele
analhemata, daar het zijne met name wordt genoemd.
bisschoppelijke
37
„Wees gegroet macht, daar vorstelijke
heerscher!
o
Ik
zulk
voortreffelijkheid
vereering toe, als mij betaamt, richt, dat onze stad
uwe
mij in
verblijd
hetzelfde geloof belijden. Ik draag
wij
uwer
eene genegenheid
waarom
ik
en
u ook onder-
(Damaskus) zeer nalatig bezet wordt,
en dat het leger der Hagarenen hier zeer zwak en klein
Daarom bezweer deze
en
stad,
leger
zendt,
ik
dat
u
zooveel
ik
moet aannemen
schijn
dan
,
zult
daar
,
1) Mutatis mutandis
heeft.
haar zonder moeite
de geheele landstreek en de
ik
^).
wordt door de ineer onbetrouwbare berichten,
medegedeeld, dat met het verhaal van
eenkomst
dit
verraad eenige over-
den Prologus Translatorius
In
een „paedagogus," die hem, toen
te
hij
(1.
te
benijden, toen
en zocht zich daarom op (se.
Joannis Damasceni)
hij
c.
5)
c.
het
is
Damaskus gekomen, en
den Kalief in aanzien geraakt was, was toegevoegd.
hannes
talrijk
alsof het
Tot deze onderneming zal ik medewerken
kan
stad onder mijne bevelen heb"
iets
gij
is.
u ontfermt over
gij
onverwacht een sterk en
gij
dat den
ergens elders heen trok
bemachtigen.
God, dat
bij
bij
Deze begon Jo-
door dezen in kennis overtroffen werd,
hem
wreeken. „Misit ut ex persona ipsius
te
ad alterum regem literas plenas scandalo,
velut volentis tradere proprium
dominum ad
illuni,
et ipsius
regnum
trausferre ad ipsum."
Vincentius van Beauvais die .Tohannes Damascenus onder Theodosius ,
laat leven, verhaalt (Spec. Hist.
door de
Saracenen
teruggeëischt werd.
geroofd,
(Men
1.
c.
c.
103), dat hij op zekeren dag
maar door Keizer Theodosius wederom
lette
op het grove anachronisme
,
van Beauvais begaat door den Keizer Theodosius in verband gen met de Saracenen). Hij
zal
dat Vinc. te
dan naar Constantinopel gegaan
brenzijn,
en daar met Theodosius op zeer vriendschappelijken voet hebben verkeerd.
Maar een jongeling, dien
hij
in Perzie
had onderwezen, zou
een gefmgeerden brief aan Keizer Theodosius hebben gezonden, waarin
Joannes Damascenus zijne vrienden in Perzie opwekte
om
Constanti-
38
Dezen
zond Leo aan den Kalief), begeleid van
brief
het volgend schrijven: .„Gelijk
ook
dat het verbond des vredes te bewaren
,
lofwaardig,
van
verbond
het
hoezeer
bond heimelijk breken,
aangespoord leeft
waarin
vele brieven,
door een
om
,
dat
,
ik
bemachtigen.
te
in
is
hij
zijn
Wat
hammed).
hunne berichten (bl.
te
mij vast verzekert,
om uwe
stad te be-
u een dier brieven, welke
dergelijks vonden wij ook
Iets
hij
17
V.)
geheel zeer fabelachtig.
van
Vincentius zijn
van
hebben
,
mij
opdat
Volaterra-
bij
Het verhaal van den Prologus Translato-
c).
1.
(Vgl.
aangaande de houding van Joh. Damasceiius
ven
ver-
indien ik slechts een groot leger daarheen zenden
nns (Comment. urb. rius
heb
gesloten
geschreven heeft ter bevestiging van mijn bericht
nopel
mij
ligt
ontbinden en mijn woord Ustiglijk
te
Daarom zend
wil.
wordt
met u
mij veel hulp zal verleenen
hij
zetten
in
ik
uw bestuur
onder
die
,
meen zoowel
,
Daarom
is.
en
,
dan het ongeschonden bewa-
dat
,
herhaaldelijk
ik
Christen
dut
aangenaam
Gode
als
nader aan het hart,
niets
ren
dan den vrede
ken
heilzamers
wenschelijker acht dan de vriendschap, zoo
niets ik
niets
ik
Beauvais
hetgeen bij
hij
mededeelt
het graf van
Mo-
en Volaterranus betreft,
zelfs
reeds weerlegd, door hetgeen wij bo-
in het
midden gebracht omtrent de onhoud-
baarheid der meening, dat Johannes Damascenus onder Keizer Theodosius geleefd zal hebben. 1) Joh. Hierosolym. xYjvwv.
1.
c.
16... npoq
Ten onrechte rneent Fabricius
hier een Satraap bedoeld wordt. wijls,
gebruikt
1.
c.
p.
774), dat
Damaskus was immers, althans
dik-
Zoo wordt het xpuTÜpy^oi Ilspaüv (deze
de zetel der Kaliefen.
naam wordt soms
rbv a.pyo-yz'x T&iv ^v Aa/xadx&j 2a^sa-
(Biblioth. gi-aec.
om daarmede
de Saracenen aan te dui-
den) van Constanlinus Acropolita, door de Rubeis ten onrechte door Praefectus Fersarum vertaald.
39
vernemen moogt, hoe oprecht
gij
der
ik
bovendien
en
vriendschap,
ben
moogt doorzien van hem
bedriegelijkheid
bewaren
in het
de kwaadwilligheid en die deze din-
,
gen aan mij heeft durven schrijven."
Het
is
zeer moeielijk uit te
verraderlijke
maken, wat
door den Keizer gepleegd,
list,
denken
te
In den toon van deu laatstèn brief
hebben.
van deze
wij
is
het een
en ander, dat ons eenig recht zou geven tot het vermoeden, dat
althans niet geheel in dien vorm door
hij
aan den Kalief
komt het ons voor,
waardig
andere wijze een gelegd,
hebben
die,
list
indien
verlost
dat
,
geloof-
op de
eene of
hij
hebben bedacht en ten uitvoer
zij
wel
geslaagd
hem zou
ware,
van zulk een machtigen tegenstand, ter verdediging
having der beeldenvereering had opgedaan
Wij hebben hier het oog op den aanhef van
1)
hem
maar wel
zal
Johannes Damascenus zich
in
i)
zal zijn geschreven
als
en hand-
2).
rtezen brief, die
wel
eenigszins vriendschappelijker luidt dan de geschiedenis van de onop-
oorlogen
houdelijke
tusschen
Oostersch-Romeinsche
rijk
argument echter
te
niet
in zijn geheel toch
de
Arabieren en
de
veel
van het
Keizers
Men kan
ons zou doen verwachten.
dit
drukken, daar de toon van den brief
ook wedei- doet denken aan een soort van gewapen-
den vrede, aan een oogenblik van rust na plaats gehad hebbenden strijd.
Het
2)
is
hier
de vraag, of het karakter van dezen vorst tot deze
of dergelijke daad in staat zal zijn geweest.
Niet gemakkelijk
is
het,
over Leo's karakter een juist ooi'deel te vellen, omdat alles, wat wij
dienaangaande vermeld vinden, afkomstig vereerders, van wie wij niet tijdig
ook
over Leo spreken zullen.
zijn
16, 17.
Acropol.
1.
van de
c.
dat
zijde zij
der lieelden-
geheel onpar-
Met de donkerste kleuren wordt dan
gemoedsbestaan geteekend. Gonst.
is
kunnen verwachten,
cc. '20,
Vgl. Joh. Hierosolym.
23
e.
a.
1.
o. cc.
14,
en Stephanus Byzanti-
40
Indien
Johannes van Jeruzalem mogen gelooven
wij
dan ook deze
zal
Graeca,
iius in Vila S. Stephaiii juii. (Analecta
hem
met
naam
zijn
Kyzantini Scriptores
tenissen,
bij
die
kozen
den
in
Theophanes
«pirül^cov xai
Ook de
w/suó/asvo,.
karakter en zijne daden met de
zijn
hy
daarom nog niet
juist
hebben
Byzantini
bijnaam
den gelijk
van
Cedrenus
ook Leo's
strijd
Confessor
(T.
Theophanus en Stephanus Byzantinus,
verworven
450) en Zonaras
p.
I.
tegen de beelden aan de
beweegredenen toe en vermelden daarbij
laagste
ge-
partij
de zaak der l)eclden het lijden door-
voor
zich
dan
schrijven
193),
de
sommigen hunner hebbeu medegestreden.
die
heeft
v.
b.
hebben beleefd,
Immers
Sommigen hunner,
wen
die
a.),
e.
de woord-
is
het lezen hiuuiei' berichten moeten wij niet
zijn.
strijd,
waarvoor
staan, heeft.
A^wv
cój
beschrijven,
zij
de geloofwaardigste
zaken,
door
die
twee eeu-
die toch ongeveer
vóór Cedrenus en Zonaras geschreven hebben, niet worden ver-
meld.
Wel
1.
de
waar komen
is
geschriften, (n.
411
p.
oog verliezen, dat die geschiedschrijvers, welke de gebeur-
het
uit
Leo:
schilderen
verwen, en
zwartste
(p.
c.
1.
geen scheldwoorden hebben bespaard. Vooral geliefd
s[)eiing
De
aanvankelijk goed zijn gelukt.
list
aan
die
Aóyoi
c.
19.
Opp.
c.
10.
Opp. T.
T.
c^TroSstxTtxoj I.
p.
1.
634),
voor
eenige
ni
worden toegeschreven,
npbi rov ^xaikéa. KwvffxavTÏvov tov Ka/3a)ïvov
624 sqq. en de
p.
ook
berichten
dezelfde
Johannes Damascenus
tov /3«(rt/ea &t6ipdov
tt/süj
'Ett((ito>1*!
maar de bewijskracht,
die wij hier
aan
.deze
geschriften zouden toekennen, vermindert door de opmerking, dat niet
van Damascenus zelven kiumen
Overigens
schijnen te huis te behooren.
geloofwaardigheid
nius (Annales, verhaal,
dat
1.
dezer c.
p.
berichten 47)
zijn,
te
en in een veel lateren
,
weinig voor de
zoo
er
is
zeggen
dat
zij
te
Baro-
zelfs bij
Ook het
geen geloof hebben gevonden.
Leo een bibliotheek
Constantinopel zal hebben laten
om zich te ontdoen van een aantal die hem niet ten dienste wilden staan in
wonende
verbranden,
daarin
geleerden,
zijn strijd
den beeldendienst (Cedrenus,
Spanheim (Restituta F.
II.
p.
736) en
Ilistoria
p.
zij
tijd
450; Zonaras,
Irnaginum
door Schröckh (Bd.
Lib.
XIX,
104
p.
VI. S.
c.
e.
11.
a.)
tegen
is
Opp.
door 1.
c.
42. fgg.) voldoende
,
41 Kalief, de brieven ontvangen hebbende, ontbood Johannes,
en toonde
hem
moest
bekennen
hij
op het
Toen deze de brieven gelezen had,
die.
zijne geleek
dat het schrift van den eenen juist
,
maar betuigde
,
hij
dat
,
hij
niets wist
van hetgeen daarin aan den Keizer was geschreven dat
hem
De
Kalief bleef echter
doof voor zijne verzekeringen
tot straf
voor
zijn
vermeend verraad,
de rechterhand zou worden afgehouwen.
Niet weerlegd
weerlegd.
is
en
was gekomen.
nooit iets dergelijks in den zin
en beval, dat hem,
,
Dit bevel werd
het reeds boven
echter
(bl.
31, noot 1)
medegedeelde bericht van Theophanes en Cedrenus, dat Leo in den
aanvang
zijner
breiden
te
,
om
tanisten
i-egeering,
zich
te
doopen
laten
den schoot der Kerk terug
in
om
gedreven door de zucht
Joden dwong
de
,
te keeren.
de Kerk uit
en
de
Mon-
Dit voorbeeld
doet ons zien, dat zijne daden bestuurd werden door dien geest van
dwingelandij,
ook
in
zaken van godsdienst en kerk, waarvan het
Byzantijnsche hof zoo menigmaal blijk had gegeven. VI.
Dl.
261.
bl.
Van Protestantsche
Vgl.
Neander,
wel eens voorbijgezien,
zijde is
dat Leo's ijver tegen de beelden niet schijnt voortgesproten te zijn
een
zulk
uit
edel
beginsel,
als
men
waaruit
het
verklaard.
Voor het overige was geheel het plan,
Keizerlijke
decreten
te
hervormen,
een
misgreep.
dan ook niet oneigenaardig met deze woorden IX.
T.
p.
71):
pum morem esse,
,,Vidisti
iion
ut in Senatu,
somtijds
om
zijn
heeft
de Kerk door
Baronius fout
heeft
geschetst
orthodoxorum sed haereticorum princi-
non
in Ecclesia de
dogmatibus agant"
etc.
Onwaarschijnlijk komt het ons niet voor, dat een vorst, gelijk Leo, die langs tyrannieke
zocht te behartigen,
wegen het belang van den en die in staat was
om
maatregelen menigten zijner onderdanen zoo gen
christelijken godsdienst
door zijne gewelddadige tot vertwijfeling te
zich zelven van het leven beroofden
bren-
in staat zal geweest
,
dat
zij
zijn,
om
zich van zulk een machtigen tegenstander als Johannes Da-
mascenus, die niet onder te
ontdoen.
zijn bereik
,
was, op minder eerlijke wijze
42
Damas-
ten uitvoer gebracht, en de hand op de markt te
kus ten toon gehangen.
Des avonds van dienzelfden dag haal
Johannes
,
voor
toen
zich
geworpen
verloren.
Hij
hebben
zelve
der
beeld
het
die
hij
zal
toen
gezien
ter
die
,
wille
een
in
Mras
,
dat
neder-
en
van
beelden
de
de
visioen
hij
Maagd
dat
zijn
ontwaken be-
zijn
bij
H. ,
had
hand werkelijk weder aan hare plaats
zijne
bevestigd,
heerlijkt,
Maagd
Heilige
hem aankondigde
gebed was verhoord, en toen vond
volgens dit ver-
,
en haar gesmeekt hebben de hand wederom
,
herstellen,
te
zal
hand teruggevraagd en verkregen,
zijne
zal hij
in
een lofzang God hebben ver-
hoop hebben uitgedrukt, dat
de
vijanden „der heilige beelden van
Hem
de
Hij
en van Zijne moe-
der" door zijne weder herstelde hand zou verpletteren
1)
De legende
dezer wonderbare genezing zijner rechterhand door
de H. Maagd schijnt het eerst door Joh. Hierosolymitanus verbreid zijn
geworden, en
De
opgenomen.
^).
daarna door velen geloofd, en
is
Bollandisten
(Acta
Sanct.
1.
c.
in
te
hunne verhalen
ilG) melden, dat
p.
Carolus Bartholomeus Piazza in zijn Sanctiiarium aanteekent, dat in de Capella Paulina, onder andere „Deiparae rnagnalia," ook deze geschiedenis
door
schilderij
ei'ii
het volgende epigiam S.
weid voorgesteld, waar men onzen
de afgehouwen hand vooruit stekende, terwijl
Heilige zag afgebeeld,
ei'
bij
was gevoegd: „Reddidit truncam inanum
Joanni Damasceno, qua scribens pro imaginibus ejus pugnarat."
In ons ongeloof aan deze wonderdaad der H. sterkt door de
meer
of
Maagd worden
minder sterk uitgesproken
twijfel
aan
wij gedit ver-
haal, die wij zelfs door Roomsch-Katholieke schrijvers, gelijk du Pin
(Nouvelle Bibliothèque des auteurs ecclésiastiques, Mons. 1691, T. Vl. p.
101) en Alzog
(a. a.
O. S. 405) vinden uitgesproken.
deeling dezer wondergcschiedenis
kunnen
opmerking van Schöckh (Bd. XX. den Haufen
fallt."
Zij
is
S.
Bij
onze beoor-
wij ons vergenoegen
2'24),
dat
zij
met de
„von selbst über
dan ook eerst twee eeuwen na Johannes
43
Hoe
de Kalief werd overtuigd van de onschuld
dit zij,
De Acta van het
Damascenus opgeteekend geworden.
2e Niceensch
Concilie, evenals de Byzantini, zwijgen er van, hetgeen
zouden gedaan hebben, indien
zij
wondermacht der H. Maagd,
dergelijke proeve van de
zeker niet
zij
hadden vernomen van eene
iets
terwijl het juist
de meest fabuleuse berichten, als van den Prologus Translatorius c.
van Beauvais
6), Vincentius
urb.
met
die haar
c.) zijn,
1.
(1. c. c.
(1. c.
(Gommen t. hebben overgenomen. Aan de
105) en Volaterranus
voorliefde
weerlegging dezer legende wordt eene belangrijke plaats ingeruimd door Spanheim (t.
a.
p.
p.
(1.
1278
kerd, hoewel
c.
c.
13; Opp. T.
gelukkiger
hij
is
Kalief
p.
740 sqq.) en door Basuage
n.
is zij
zeer goed ontmas-
in het bestrijden der legende zelve, dan
in zijn tegenspraak tegen het feit,
aanleiding gegeven,
II.
Vooral door den laatste
V. V.)
dat tot het ontstaan er van heeft
de poging door Leo aan het hof van den
1.
aangewend om Johannes Damascenus onschadelijk
te
In het opzettelijk bestrijden van de waarheid dezer legende
zeker het minst gelukkig geslaagd
zijne
(in
Apologie pour
formateurs, T.
I.
gument voerde
deze de volgende bedenking aan:
p.
Vgl.
20.
Bayle,
t.
a.
p.
p.
maken. Jurieu
is
les
„Les Sarrazins de
ce tems-la étoient bien durs, car je suis bien persuadé, que faisoit
un semblable miracle dans
Chrétien."
En
spel, toch
hadden
zij
zijne tegenstanders de logica
voerden:
pour refuter tous
Les Egyptiens
Mecque,
et
les
si
Ton
incontinent
aan hunne
in het
zijde, toen
„N'est ce point fournir des armes aux
les
miracles de Moise et de Jesus Christ?
Juifs de ce tems-la étoient bien durs, pourroit
dire, si l'on avoit fait de tels miracles
seroient devenues
elles
elle seroit
was hier wel een weinig „consequenz-macherei"
hem tegemoet
infidéles
on
al
la
Re-
Als hoofdar-
992).
dans Athènes
et
dans
Rome
incontinent Juives et puis Chrétiennes"
argument:
c'est déclarer
hautement
elders
„Il
ne se peut rien dire de plus impie, car
met het oog op
etc.
hetzelfde door Jurieu aangevoerde
En
a la face du ciel et de la terre, qu'il est persuadé, que tous les miracles
de Moïse, de Jésus Christ et de ses Apótres sont des fables, et
par conséquent que TEcritiu-e du Vieux et du Nouveau Testament n'est
qu'un
Roman
De gedachte,
une Legende.
et
die
Qui peut ouïr cela sans horreur" Etc.
aan deze legende ten grondslag
!
ligt, zal
wel deze
44 van Damascenus, en wilde het onrecht, dat
hem had gepleegd
den Isaurier geloof
hem
zijn
vorig
volg
het
grootste
aan de
door
,
te slaan
ambt
wederom
,
terug
jegens
hij
van Leo
lasteringen
herstellen
,
door
en voor het ver-
te gevcii,
meest onbeperkte vertrouwen toe
en
te zeggen.
De Kerkvader echter nam deze gelegenheid
om
eene gunst te begeeren
,
waarnaar
gewenscht, en voor welker verkrijging
gekomen was.
oogenblik
het
dat
hem
deze
op
den wensch
den Vorst, zijns
harten
en zich naar een klooster te begeven. De
te volgen,
Kalief wilde
meende, dat nu
smeekte
Hij
toestaan
wilde
reeds lang had
hij hij
te baat,
geen gehoor geven aan
eerst
zijn
verlan-
gen, maar kon toch op den duur aan zijne beden geen
weerstand deelde
en stond
bieden,
daarop
zijne
deel
er
Damaskus, zeld van zij
aan
van
hij
had vrijgemaakt, gaf ook
bloedverwanten, en verliet
zijne
Cosmas, den vriend
naar Jeruzalem ,
ver-
Hij
toe.
van het noodigste voorzien, en verge-
slechts
sen te bezoeken
verzoek
goederen onder de armen, de ge-
vangenen en de slaven, die een
zijn
,
om
en na
zijner jeugd.
Eerst gingen
de daar aanwezige heilige plaatdit
gedaan
te
hebben
klopten
,
aan het niet ver van die stad gelegen klooster
zij
St.
Saba aan. De abt van het klooster verheugde zich zeer over het besluit van Johannes dig was,
om aan
,
en meende dat het noo-
zulk een nieuweling, beroemd door zijne
geleerdheid en zijne daden, een leidsman toe te voegen, die
hem den weg
Hij
ontbood dus sommigen der oudste monniken
zijn
,
(lat
ter heiligmaking
zou leeren bewandelen. ,
die uit-
de Kerkvader door zijne verdediging der beelden zich de
buitengewone gunst van Maria verworven
heeft.
45 muntten
vroomheid, maar velen achtten zich onwaardig,
in
de Mentor
man
van een
te zijn
Johannes Damascenus.
als
monnik op
Eindelijk deed zich een oude
zeden en
uitmuntende in geleerdheid
verklaarde
,
de taak
aanvaarden
te
,
eenvoudig van zich bereid
die
,
die de abt
,
opleggen. Deze grijsaard beval Johannes
hem
wilde
zich te onthou-
,
den van de beoefening der wetenschappen en der dicht-
hem de gewone kloosteroefeningen op, hem moesten leeren zich zelven te verloochenen. Zoo zond hij hem eens naar Damaskus met een aantal kunst, en legde die
draagkorven, die in het klooster vervaardigd waren, en beval
hem, dat
haar
waarde
daarvoor een
hij
ver
boven
te
ken voldeed
hij
schouderen,
en bereikte
aan dien
Zonder tegenspre-
ging.
last
,
zou vragen, die
prijs
nam
de korven op zijne
Damaskus, de stad, waar
hij
vroeger in eer en aanzien had gestaan, in eene armoedige kleeding
bedekt geraakt. Toen
bekend
ven
Een
die
korven
zijn
tegen
hij
prijs zijner kor-
en
bespot
met smaad-
zijner vroegere dienaren ech-
ouden meester had herkend, kocht den
Johannes keerde
,
prijs
dien hij daarvoor eischte
,
was
stof en slijk
de overmatige
hij
werd
maakte,
redenen achtervolgd. ter,
met
die op de lange reis
,
zijne ,
en
verblijd over het welslagen zijner zen-
ding, naar zijn klooster terug.
maal was
Slechts een enkele
de
bevelen
strenge
des
van het klooster had loren
,
en
drong er
was bij
vervaardigen geest
zou
hij
ongehoorzaam jegens
grijsaards
Een der monniken
broeder door den dood ver-
zijn
over
bitter
dit
Johannes op aan,
hem
dat
kunnen
aan het gebod,
zou
zijn
dat
kunnen
opwekken.
dat
verlies
Deze
hij
bedroefd.
Hij
een lied zou
troosten
,
en
herinnerde
Mentor hem had
zijn
hem
opgelegd,
46
om
geheel
zich
wetenschappen des
echter
er
Johannes lied
der
op voorwaarde, dat doening voor heid
zijn
hij
zijn
dat
,
zijnen misslag te vergeven,
zich zou getroosten, ter boete-
van
misdrijf, het klooster
bekomen zou, en toen de
hannes voor
volkomen
,
dit
werk
vergaf
niet terugdeinsde,
en stond hem ook toe
A)
Van
zijn
v'xficü
ff(/vTJÖï)o-iv
«osrat), 2)
(loze
Elegie,
geweest (Joh.
o xxt
,
e.
1.
hem
^).
Kerk zeer
"^"^
fJiixP^
27:
c.
"'^^
tot
geliefd schijnt
K«t rponüpiov duvü int Töij Tttxvcotv arófiaaiv
itapic
geven wij in het volgende Hoofdstuk eene vertaling.
Volgens Joh.
Hierosolym.
(1.
31)
c.
c.
aandrang van de maagd Maria,
die,
monnik verschenen, hem
omdat
en
hij
wederom met de
zich
,
die in de Oostersche
Hierosolym.
eijvppfjLÓviov
Men-
Johannes Damascenus gebleven
dit klooster is
In
zijns
grijsaard zag, dat Jo-
beoefening der wetenschap bezig te houden
te
alle onrein-
door zulk een boetedoening de vergiffenis
hij
zich
hij
werk, dat hem was aangewezen, verblijd, dat
derend
tors
omgang
Deze ging blijmoedig aan het verne-
zuiveren
te
monniken
overige
bewegen om Johannes
liet
zijn
Het was alleen op het
ontzeggen.
te
verzoek
dringend
liet
had vervaardigd, trad
dit lied
hij
hem door hem voor immer
leiding
zijne
slotte
binnen, ontdekte zijne ongehoorzaam-
cel
heid, en strafte
en
ten
ongehoorzaamheid jegens zijnen
tot
Toen
1).
zijne
en
op aan,
sterker
der
monnik drong
De
dichtkunst.
overhalen tot het vervaardigen van een
daardoor
leidsman
Mentor
der
te
zich
en
,
onthouden van de beoefening
te
en
lieflijke
berispte,
in
zal
hij
anderen wordt
dit
hem
Damascenus voortaan zou
visioen
voorgesteld,
geschied zijn op
„die bron, die zoo heldere
wateren voortbracht," had verstopt, en
van hetgeen Johannes
dit
een droorn aan den ouden
als
veel voorspelde
verrichten.
Door
te beurt gevallen te zijn
aan den ouderen Cosmas, den onderwijzer van Johannes Damascenus,
47 aan
Jood
zijn
werken
verschillende
Tvbrsccc
op^oh:^ou
Dit
toe.
,
de
is
schreef,
plaats
"EzSotri;
vaardigde
Van
hij
Copronymus
Van
voort
zijn strijd tegen Constantijn
viel
hem de
Copronymus vinden
wij in zijne
\,ij
eene oppervlakkige inzage
bij
werken zouden verwachten. Op
zijner
lijst
tegen Leo
hij
tegen diens zoon Con-
Daarvoor
^).
eigene schriften minder sporen dan
van de
leer-
onafgebroken den
uit dit klooster zette hij
den Isaurier had aangevangen, stafitijn
Kerk
zijne
voor de Jeruzalemsche gemeente
voor de vereering der beelden, dien
strijd
Hier ver-
die in de Grieksche
,
waarde werden gehouden, en
in
redenen, waarmede optrad.
liederen
zijne
hij
hoog
zoo
rijc
naam
zich den
hij
zijne
hij
„Vader der Dogmatiek" heeft verworven.
van.
1)
de
vooral
het werk waardoor
waar
,
die
lijst
vinden wij
vermeld eene Apologetische Rede, tegen Constantijn Copronymus gericht,
waarvan
strijd,
maar om
wij veel zouden vele oorzaken
verwachten voor de kennis van dezen wordt deze rede terecht zeer verdacht,
van Johainies Damascenus zelven afkomstig. Evenmin kan de
als niet
aan hem toegeschreven Brief aan den Keizer Theophilus ons ren aangaande den
strijd, dien hij
iets lee-
na den dood van Leo voor de beel-
den gestreden heeft, immers reeds het opschrift van dezen brief duidt
kan geschreven
zijn vóór de eerste helft
der 9e eeuw,
aan, dat
hij
een
waarin Damascenus reeds lang gestorven was. Het
tijd
,
niet
dat deze geschriften later aan
hem
zijn
toegeschreven,
nieuw bewijs van den grooten roem, dien
werken, yaviaiov
waar
die
t-^s
wij
vooi"
ons zijn
i/nsfixyiag
strijd
in
andere aan
bewaard gebleven.
Seairotvaj
/j/icöv
Osotóxov
C.
7
feit
echter
voor ons een
het Oosten door zijne
hij in
verdediging van den beeldendienst heeft rerworven.
een enkel spoor van dien
is
Toch vinden
hem Vgl.
wij
toegeschreven
den Aóyoj in to
(Opp. T.
II.
p.
853),
eene weerlegging vinden van de bewering van Constantijn
Copronymus, dat Christus, ook voor zoover afgebeeld worden
,
daai' zijn gelaat niet
eenmaal aangevangen
hij
mensch was,
was beschreven.
strijd niet heeft laten
niet
Dat
hij
kon den
varen, blijkt uit het bericht
48
Joli. Hiprosolyin.
van
Kudii
xa(
doet
en in het
vau het door dezen Keizer belegde,
vloek
rtipi
1.
c. C.
32: "Et( ye xai
awsïpe ^dyoij
/xax^iot;
9eluv èixóvuv TteptpavoU itpoi7xuvriaso)ï
rCtv
fiji
,
b Iwaw»)?
ons
lietgeeii
dat er vele geschriften van Damasceniis zijn verloren ge-
zien,
gaan, die betrekking hadden op den l)eoldenslrijd; immers, behalve de drie Redenen, niet op het oog
Leo geschreven, en welke de biograaf hier
tegen
kan hebben,
zijn
ons geene zulke tractaten, opzet-
telijk in
het belang der beeldenvereering geschreven, van zijne hand
bekend.
In die overtuiging, dat veel, dat hierop betrekking heeft,
gegaan, worden wij
verloren
Stephanus Byzantinus
,
hetgeen wij vinden
versterkt door
is
bij
aan wien wij het rneest uitvoeiig bericht ver-
schuldigd zijn, dat omtrent den strijd van Joh. Damasceinis tegen Con-
Copronymus
stantijn p.
452 sqq.)
jiürepoi
,
b
Tta.p«
xat dsofópog
tot
is
"Ev o*? xai b
:
rupivvou
zoXi
ons gekomen.
rifJUtiiTccTOS -roiiTOu
rs xat /jnaayiov.
ïixovoxaüffTyjv
TE xat yaazpófpotoii.
fi}.odeip.ova.i
,
vsü)i
ilpv]ji
Zrjji
,
dnsxaXsssv.
Johannes Damascenus,
Copronymus werken van
zijne
Vlier
rtpüv yk osioi
ctips^^s'/rj
,
c.
xai Met/z-cö
intcxÓTOUi
zohi 'mnoZpopuxoui piistywvaj xai
\a9av
,
,
^JtAöSai/tova Xrl^imtov
x«l Toüj ün diUTOVi
tój Tijv
Stephanus Byzantinus, Constantijn
komen
voor in de ons bekende
niet
hand, en moeten dus door ,
nxp'
1.
Ttpsa-
De smaad- en scheldwoorden, waarmede
volgens
overladen
heeft
den in geschriften de
MühaTct
Zsjisk 2a^/Jtavo:v rs xai
,
,
\a.fJLCcaxYivbi
durbv iTxiaxÓTtouï
l/n
üauTtiav xai Tptxóixajiov , NtxoAaiT»)v rs xai
ffuvayojy/jv \fisipóiv
Uit
«ütö xm xnoxccMtv
Kal touj
xoiXioioiiXoui
W5
Mxvaovp inovopaOsli
ojx knodiixTO roïi yps/.fuv
,
Analecta Graeca,
(Cf.
xai sojjoiraTOj Iw«vv/)5 b
hem
gebruikt zijn gewor-
die voor ons verloren zijn gegaan.
aangehaalde berichten aangaande den
strijd
tusschen
Johainies Damascenus en de Iconoclasten na Leo, blijkt dus, dat die
van zijne
zijde geheel gevoerd is door
geven ons dus geen enkele aanleiding
cenus het klooster
St.
Saba
zal
middel van geschriften, en
om
te
hebben verlaten
Imperatoris feiten
zijner
p.
en zich gewaagd
,
hebben op het grondgebied van het Byzantijnsche rast ons dus het bericht
zij
vermoeden, dat Damas-
rijk.
zal
Zonderling ver-
van het Menologium Graecorurn jussu
Basilii
219, waar wij na eene zeer korte \'ermelding der hoofdlevensgeschiedenis,
deze
toevoeging
aantreffen:
'o
o5v
-,:
49
x«T>j;(Uve
Tafsèj
£lxovo/jLa)(Siv
Töjv
Tïjv
jiaadimv,
ai;9«TOt6Jv
Toü
ÜTTo
atpssiv Ö9iv
Ware
«uxsïi.
/jLa6riT0Ïi
dan zouden wij hieruit leeren
,
oiapö/swj sfs^sfï^si, Tt%pa. tw>
xa't
nocpxoodüi
fuixxxii
xat
flit
èv
,
genoeg geconstateerd
Damascenus
dat
niet alleen de
redenen en anathemata van de Iconoclasten heeft
maar door de
dezer bewering
betreft,
Zonder veel moeite zullen wij echter de onwaarheid
kunnen aantoonen.
Sjiiaxaria
Vooraf ga de opmerking, dat de
en Menologia, wat hunne betrouwbaarheid
Nu
een slechten reuk staan.
in
smaad
verduren gehad,
te
Keizers ook in ballingschap zal zijn gezonden en in den
kerker geworpen.
verhalen van
èTiXstudn,
by.OAoyia.
Traavi
laatste
naxarium het éenige
dit
is
Menologium
of Sy-
De
geschrift, dat ons iets dergelijks mededeelt.
Byzantijnen zwijgen er van, en mocht hiertegen ook
kunnen aangevoerd worden,
dat dit niet vieemd
is,
met eenig
al
daar
zij
berichten aangaande Damascenus zeer kort en onvolledig
in
zijii,
reciit
hunne dan
is
toch op dit punt het stilzwijgen der Acta van het 2e Niceensch Concilie
afdoende te beschouwen, daar deze eene belangrijke plaats aan de
als
vermelding van
lijden en
zijn
werken hebben ingeruimd
,
en in den
aanvang van hun bericht duidelijk melding maken van den smaad, dien Damascenus van Constantijn Copronymus en het door dezen belegde Concilie heeft te lijden gehad.
Wij zullen ons echter niet langer
beroepen op negatieve bewijzen, ontleend aan het stilzwijgen van
andere berichten,
van Joh. Hierosolymitanus
zelfs
2e Niceensch Concilie en de Byzantini scriptores
afdoende
is
maar ook nog eenige
,
die bewijzen, dat
positieve
,
,
alle
de Acta van het
dat op zichzelf reeds
argumenten aanvoeren
,
Johannes Damascenus zich nooit op het gebied der
Oostersch-Romeinsche Keizers heeft gewaagd, en dus nooit voor hen te
bereiken
is
Zulk een argument geven ons de Acta van
geweest.
meermalen genoemde Concilie aan de hand. Concil.
coll.
dpiftsvog
A^s
otx
1.
c. p.
438) lezen wij
imu,
xat «Jxoioyöjjffaj
,
XptuTou iaódmss.
dj'ukken,
dat
:
bitïp
liet
In de 6e Act. (Harduiii
Autoj ouv aTxupov éxurou zai toü XptaroïJ
Xpiaróü xat twv toü TLpisroü ii ivaro-
Men had
het niet duidelijker kunnen uit-
Johannes Damascenus,
bij
alles
wat
hij
in het belang
der beelden gedaan heeft, zich niet uit Syrië en Palestina verwijderd heeft.
Even afdoend
Kat yxp
!ixovrlt;st,
yv«ü/iyi, X. T. A.
si
is
de opmerking van Const. Acropolita
xat
/jlyi
(1. c.
c.
66)
itapütv «tiAa i:óppea6sv, xarx r&v óxoAadTUv
Joh. Hierosolymitanus weet volstrekt niets
van eene tegen-
50 woordiglieiil
elders (se.
in
Damascenus
vai»
/
narnasct'iuiiii)
öï/oüj
/3a^eèv Toüg
SeÜTê/Oo»,
Kil
vfiplvToii.
/.i'fr
b
T^s dXtiBelai eZs
naóAov
xscTa
ve'oj
c.
w; S«a rots
(1.
37: wj
c.
'exïïvov
üttï/»
to
touj
èx Sè üaïlaiJTtvyjï rè
slxövuv xaÖat^éras
seTTTclJv
zijn
)««i
de
0.44): Kac lia navruv ëamuhtv
xvxkou Tivèj t«s o2x£^as ^TTtaroias
TttffTotj,
otaySaAstv
xüx'/eo
Tw
^to
xpcczwevdat zo èpdoió^ov' xai
xat
ei
Ttepiysiov,
xai
/xjj
tö
ttoöI,
aAy)9ê/as xT^puy fix-rt. Dit alles heeft de Bol-
t:?j
om
landisten niet verhinderd 1.
c.
tvdtoi.
aandarht waardii; en alleszins afdoende
eJ9A»iT>!j,
iiTTsiysro
ciilAa ót'^TTtffTo^fiJv
e.
1.
ó
?:^Aoj
'o
Rwvo-ravT/vou itóht Tüjv
sv
lier
StaySaivïtv
X^'f-p^i
Vgl.
lijk.
ix Xuft-uaxod /xtv npÓTSpov,
,
volgende woorden van den i)iograaf
)(eipe>v
Conslantinopel, noch ergens
te
xat Itj töuto Tr^Trjjxsv
dyoiviax/xevov
vófMOUi
noch
,
Oosterseh-Romeinsche
het
verhalen,
te
c.
(1.
c.
8 en 9, Acta Sanct.
100) dat Dainascenus het laatste gedeelte zijns levens buiten
p.
Syrië en
Palestina doorgebracht, en
Ijeeldenstrijd
begeven
hebben,
zal
omstreken doorgedrongen
,
naar het tooneel van den
zich
Constantinopel of hare
ja zelfs tot
en daar de deelgenoot geweest
zal zijn
van
de gevaren, die Steplianus junior en andere ijveraars voor de beelden liebben doorgestaan. richt
niets
het
van het Synaxarium
feit
,
leven van
S.
,
liet
van
boven aangehaald be-
dood en van
zijn
is
zijn graf,
De
en 3° op
beschreven geworden
Saba, gelijk dat geschied
St.
Stephanus Sabaïta.
dan moeten bewijzen
op
op de meening, dat de Palestijnen
van Damascenus niet
dat het leven
kloosterling
1*^
dit:
Basilii; 2»
weten van de plaats van
door een
ter,
gronden
Zij
is
met het
beide laatste argumenten zullen
dat hij niet gestorven
is
in het
genoemde kloos-
zelfs niet in Palestina.
Wat
het eerste betreft, het verhaal van het Menologium Basilii, wij
hebben de ongeloofwaardigheid daarvan reeds boven aangetoond, en behoeven het daar gezegde niet tweede argument moeten wij
al
herhalen.
te
Ten aanzien van
het
aanstonds doen opmerken, dat, ver-
ondersteld dat het werkelijk zoo ware, dat de Palestijnen niets wisten,
noch van de zijn graf
plaats,
halve niet in
Palestina
genoemd worden.
De zijn
Palestijnen graf.
waar
hij
gestorven
is,
noch van de plaats waar
werd gevonden, de daaruit getrokken conclusie, dat
Joh.
gestorven
Bovendien
is
der-
de bewering der Bollandisten onjuist.
weten, zoowel van de plaats van Hierosolymitanus
Damascenus on bedoelt
hij
minstens zeer voorbarig moet
is,
(1.
c.
c.
38)
zijn
dood als van
bericht den dood van
daarbij, blijkens geheel het verband, kenne-
51
lijk,
dat deze in
zijn
graf aangaat,
12e eeuw in
klooster
het
bericht
St.
een
uit de
schrijver
van het H. Land (opgenomen
Plaatsbeschrijving
zijne
En wat
Saba heelt plaats gehad.
Johannes Phocas,
door AHatius in zijne 2y/^/A(XTa sive Opusculorum Graec. et Lat. vetust. ac recent,
kerk van
Colon.
II,
libri
het klooster
St.
Agripp.
nes, Tójv ndixi iTotriTCiv, dicht heeft gezien (zie tig
c.
c.
16
bij
het
gral'
die het
Nog heden
is.
genoemde
("Vgl. F.
klooster bezoekt
alle
23), een krach-
p.
Damascenus
,
in dat klooster
het graf des Kerkvaders aangewe-
und Golgotha, Reise
A. Strauss, Sinaï
en mist
van den H. Saba zelven
ten dage wordt dan ook aan den reiziger,
3e Aufl. Berlin 1850, S. 390). niets,
het koor der
in
iiij
Symmicta,
Allatius,
bij
bewijs dus voor de bewering, dat Joh.
gestorven
zen
1.
dat
1653),
Saba de graven van Cosmas en Johan-
in das
Morgenland,
Het derde argument bewijst op zich
bewijskracht, daar de beide anderen gevallen
zelf
zijn.
Tegenover de Bollandisten mogen wij de stelling volhouden, dat
hij
Palestina niet heeft veilaten en noch te Constantinopel, noch ergens elders in het Oostersch-Romeinsche rijk zich in de
macht der vijandig
tegen de beelden gezinde Keizers heeft bevonden, zoodat
zich op
zij
hem, noch met ballingschap, noch met kerkerstraf hebben kunnen Immers hunne opmerking,
wreken.
weet van hetgeen het Menologium halen,
omdat
bronnen, mist
hij
alle
zijn
zelfs
in
doorgedrongen
dienaangaande weet
waarde. als
Of zou, zoo mogen
wij vragen, de
'?
De
tot in Palestina
geruchten van Leo's aanvallen op de beelden tijd
en daarom kumien wij het er
noodig
om
tot in Syrië door te
veilig voor houden
had plaats gehad van hetgeen het Menologium Bollandisten
faam
de Bollandisten aan Damascenus toeschrij-
den loop van twee eeuwen, niet
hadden slechts een korten
spoor de
te ver-
geput heeft uit Arabische, niet uit Byzantijnsche
van zulk een heldendaad ven, nog
dat Joh. Hierosolymitantis niets
Basilii
,
dat
Basilii
,
dringen,
indien er iets
en op
zijn voet-
verhalen, dit zeker spoedig in Palestina, het
land waar Damascenus heeft geleefd en gewerkt, zou zijn ruchtbaar
geworden, althans twee honderd jaren zijn
aan Joh. Hierosolymitanus
,
later
wel bekend zou geweest
die niet zou verzuimd
hebben zulk een
proeve van fanatieken ijver voor de zaak der beelden, als de schoonste
hem beschreven heilige voor te stelmag ons daarom verwonderen, dat een Protestantsch ge-
parel aan de kroon van den door len.
Het
leerde, gelijk Landerei-, een verhaal dat zich zoo weinig voor de recht4*
52 jaar 754
Constantinopel gehoudene Concilie, waar de
te
beeldenvereering veroordeeld werd tegen werd
na
hij
dood door het
zijn
geprezen als een der weinige
cilie
i)
ten deel
,
daaren-
;
Niceensch Con-
2*^
voor het recht-
strijilers
zinnig geloof, en in zijne eer hersteld
-).
De
bank
niet
alleen zoo
lier
overgenomen, maar
dingen, die misschien
zouden lich
Hij schrijft toch
weinig gereseiveerd
te
a.
O. S. 740: „Oeifent-
a.
bemerklich machte er sich sodann in der letzten Periode seines
Lebens durch den grossen Eifer und Muth Bildor
welchem
in
,
Kaisers und
des
in der
Vertheidigung der
der Regierung des bilderfeindlichen Kaisers Gonstantin
iinter
Copronymus
Zom
maar
uitgedrukt in bewoor-
zelfs heeft
den Bollandisten
zelfs
voorgekomen.
zijn
kan handhaven,
kritiek
liistdiischt'
voetstoots heeft
Patriarch
er sich nicht einschüchtern liess durch den
die
Excommunication durch
die kaiserlichen
Bischöfe in Constantinopel, indem er die Bilderverehrer starkend lastina
Mn,
und Syrien
d/u/rchzog^
Mdrtyrer
ein
und
bis Constantinopel, selbst
In hetgeen wij
seines JEifers zu werden, vord/rang.'"
in het voorafgaande tegen de verhalen
van het Menologiurn
Basilii
van de Bollandisten hebben ingebracht, meenen wij genoeg
om
gezegd
Fa-
om/ die Gtefahr
te
en
hebben
de onjuistheid van dit gedeelte van Landerer's artikel aan
te toonen.
bekend
1) Gelijk
is, zijn
de Acta van
Zeer veel van het daar verhandelde
is
dit Concilie verloren
ven in de Acta van het 2e Niceensch Concilie en onder ,
dit vele
daar over Johannes Damascenus uitgesproken anathema.
(Harduin, fpóvri/ia ds/xoc-
Ttü
ItjiptitT^
c.
1.
438),
p.
ZtsiüaxTt
iifitii
slxovoXirpf)
.
c.
Kx6s'ii.ev.
T.
.
Maysoïip
fxXaoypck^u
xai ènifioüXu t^j ySaatAstas
II.
p.
rijs
Tsupyiou
tö
ypxfrjs
MxvaoCp, töv xaxoSdf&iv xal <sa.l>paxr{»b!fpQ-n <xvu-
xa.ï(.(aviiiJ.
MavaoCp
Mavaovp
öetaj
xm
ook het
Zie Act. 6
<xvix6tp.a..
Tö
dvcx9ef/.a.
Uccvsoüp
TSi
tow XpiaToXi
z^i dsejieias hiZxa-
'H
T/»(dcj
toU
anathema der Iconoclasten wordt ook medegedeeld
Dit
door Nicephorus (1.
Tspfixvoü, .
xai
xaAö x«i napeppi-nvevT^ T/ssïj
.
gegaan.
echter voor ons bewaard geble-
(1.
108
c.
p.
42),
Theophanes
(1.
c.
p.
350) en Zonaras
sqq.).
2) Act. 6 (Harduin,
1.
e. p.
438
sqq.). Iwotvwjs Sè
,
5s 7r«/o' «iuTöy w)9yo£aTt«Os
,,
53
hem
van Jeruzalem benoemde dat
Mxvaoup TtpoaY)yópsjTat,
XpiüTÜ
ri^oXó<jBri<JS
rov
ovetütufjiov i)
è|
c
xaï
xat
,
yeyovmav xxnopüivtav
dnóXaoaiv.
hem
rbv
luoLy/sharrsv
x&v
'
dikwijls de
Apa/Sla
sv
ouv
«yt'a;
t>5j
vsTixüs xat v8UT£Ö-/)Ttx&js ^ufaXi%tTO,
vac'av x«T««aTa(rtv
liv
,
iyuvjv
difirjp,t
1)
I6bvuv
X.
itp.lv
T.
aUoSocTtij
&sou xxOoXtxrji
ixxilrjfftas
èiuxai
éx
,
c.
1.
het, dat
tot
a.\jro\j óii
ry)v
èp.ri,/
Tov
yv(uptp.ov
Het
is
,
yè
iv
nog geschied
êi/syj-
èv6p.a.Ti
eip-^vriv t>)v
,
'igpoiioXü/j.uv
itps^JjSuripuv
wanneer deze
niet geheel zeker,
Niet onwaarschijnlijk is
is
gevolgd, en dus
door Johannes, Patriarch van Jeruzalem, den vriend
is
,
Theophanes omstreeks het jaar 735 ge-
die volgens
Dat Johannes Damascenus piesbyter
is.
twv
ó
xaOélpa.
spoedig na zijne intrede in het klooster
zij
x«i t>jv
,
xüv tü
Stöw/^t u/xïv
i(u«vv>iv
pLtTxarsiXu/xsvoi
presbyter heeft plaats gehad.
van Damascenus storven
34.
c.
OsonvsusTias
«tvsïv TOV x\jpiov roÜTOv )^sipozoveï.
benoeming
siprivriv
,
TTavraj na.pa.i-
,
A.
Hierosolymit.
Joh.
/eywv
,
Xpiaroït
iv
Iv
Oss/jLoStaiav xpaTtïaOat
ó K-jptos toïs fia-njda.U
duTOXi xexAyj/te'vwv ió&jysvjffaro
,
toCi
KTia.x^va.1 pLSta. riv èpyal^op.évo)v t>jv
/XTi
dpyaixv
iv èxxXriaiaii tyiv
5>jT(üv
rbv
&sóïi
saoTOii xat
tijv
^öisfiov TUffxsüviv xal iuuTCüSnj /xaviixv èXXu rauTiijv Optoc/A^süaocs
dvo/J-iav
iaw toü
erciupbv
riyoii/xsvoi
zoïi
5>3>*«Jffaj
dtiactufiüv
XpïoTOÜ xai töv
iiitsp
,
fopYiriiv
p.i]
xara
-riiv
'Aurö;
amot
Bstk^Ttias
xai
,
yixrSxiov
,
een ambt
,
en
etiero /xxXXov sir/xaxouxiia^xi rSi
óxo^ou9>3ffas
XptSTOÓ
Si«
ivaroi»?,-
^),
TtXovrov iiyriaafisvoi
xpLocpriot?
é'yjiv
Travra
Ay'-iï
{/.ü^ova.
,
XptsTOÏi'
npótsyaipov
\piaTOu
aanvaardde
bereidwillig
hij
tot presbyter
geweest, wordt
is
goconstateerd door Stephanus Byzantinus (in vita Steph. jun. Analecta
Graeca, p.
456)
c.
1.
e.
452), Theophanes
p.
Voorts
a.
dragen
opschrift: luóaniou itpsa/iuTépou tou die
aanduidt, dat
Allatius. p.
XXI).
De
strekt
c.
342), Cedrenus
p.
alle
^apLctaxrivoti
codices ,
zijner
zijne
1.
Expositio
c.
et
663 sqq.)
tot
lijdenis is, bij de
de
staving
van
c.
13,
en
declaratio
is
geweest.
bericht,
daar
aanvaarding van dat ambt door
homilieën, die er van
bytei'
dit
Immers
hem
overig
T. I,
soms met eene bijvoeging,
Ie
zijn,
zij
Quien,
,
(Vgl. 1.
c.
(Lat. ver-
fidei
taling van het alleen in het Arabisch bestaande geschrift p.
c.
(1.
werken het
bepaaldelijk presbyter te Jeruzalem was.
Joanne Damasceno,
S.
Ook
hij
(1.
bijna
Opp. T.
1.
eene geloofsbe-
hem
afgelegd.
bewijzen, dat
alleen bisschoppen en presbyters
hij
Ook pres-
mochten
54 gelegenheid gaf, den kansel der Jeruzalemsche gemeente
De
beklimmen.
te
|n('(likt'ii
ilwaall
wanneer
jener
in
zal
zijn
a.
Th.
'1839.
geweest.
S.
imn
zwaï'
iiin
werk
plaats in zijn
(1.
e.
p.
X),
Jeruzalemsche gemeente
der'
p.
tsv
Hij
lijk
giondt
è[j!x.yys).tay.bv
835 sqq.),
Romeinsche
bezitten.
Damas-
lial Joli.
geweest,
zal zijn ,
en dat
hij
reeds
vóór die gebeurtenis zich aan den monnikenstand zal
tijd
hebben toegewijd.
IL
ruimen,
in te
hem zouden
vóór dat Leo aan de beelilen den oorlog verklaairl liad
T.
IJraun-
bamascenus presbyter
ol'
niet had bekleed, Lentz geen gele-
hem een
Quien gemeend
heeft Ie
cenus reeds presbyter
den Aóyoï sU
schrijft:
Presbytci-,
Hoiuilelik.
clui.stlichen
daar wij in dat geval ook geene homilieën van
geiiiimen
Sclirck'kli
'2'-H\)
Bepaaldelijk tegen den laatste geldt de opmerking,
genlieid zou gehad hebben,
Ten onrechte
was.
XX,
Ikl.
125) hetwijlelt het,
S.
1.
üamascenus dat ambt
dat, indien
O.
zu lehren; er kehrte abei' doch in sein Klostei-
Staill
Ook Lentz (Geschichte der
zurück."
schweig
(a.
Jeruzalem ernannte
„Der Patriarch von iiin
hij
vorooiloold
niet
iiiiimiiked
cIcM
lictj^fcii
,
li.'rlialvo,
jaren zijns levens besteedde
laatste
dit t>5s
door
dat
op hetgee)i Joh. Damasi'.enus zegt in imspxyia; oeaTToivrn
de
hulp der
II.
ri/jLön
Ssotóxou
(Opf).
Maagd het Grieksch-
vrede geniet, en dat door haien bijstand de Sai'a-
cenen herhaaldelijk door de Christenen werden oveivvonnen. Deze Rede THoet, volgens Ie strijd
Quien,
vervaardigd in den
zijn
tijd,
toen de beelden-
nog niet was begoinien, „daar Leo de Isanrier en Constantijn
Copronymus nauwelijks een enkele maal eene overwimiing op de Saracenen
behaald
Damascenus zou dus, hetgeen
hebben."
deze Rede zegt, niet hebben
van Leo, na den aanvang van den beeldenstiijd Constantijn
Copronymus.
Hij
hij
in
kunnen uitspreken onder de regeering en evenmin onder
,
moet haar dus vóór dien
vervaardigd en uitgesproken, en derhalve reeds vóór dien
tijd
tijd
hebben
presbyter
zijn geweest.
Weinig
is
er echter in dit betoog van
halen tot zijne zienswijze.
dacht op, dat op dit alles
te
hij zelf dit
Ie
Quien
,
dat ons kan over-
In de eerste plaats vestigen wij er de aan-
argument
doen volgen:
grootelijks verzwakt, door terstond
„Quamquam
orationem
illain
de
Anjmn-
,:
55 aan
hij
nauwkeurig
het
en verbeteren
herzien
zijner
werken,
en na een zoo veel bewogen en onrustig leven
stierf hij
in
hoogen ouderdom omstreeks het jaar 780
sub Leone Copronyrni
tiatione
qui non sic uti pater impius tuit,
filio,
Hiermede
dictam suspicari possim."
^')
geeft
dus toe, dat
hij
zelfs
zij
onder den zoon en opvolger van Constantijn Copronymus, Leo Cha-
kan
zarus,
vervaardigd, die volgens Theophanes in het jaar 768
zijn
den troon heeft bestegen. waarschijnlijk
het zelfs
daargelaten 1"
voeren
,
Ook vóór
wij
is,
Dit
op zich zelf niet onmogelijk, daar
is
Damascenus toen nog
dat
tegen
nu
Dit
leefde.
Quien's betoog het volgende aan
Ie
Leo's verzet tegen den beeldendienst verkeerde het Byzan-
Van de
tijnsche rijk in gedurige oorlogen rnet de Arabieren.
van Heraclius
i-egeering
was het zelden volkomen vrede tusschen de beide
af,
rijken, en in het begin zijner regeering sloeg Leo de Isaurier zelf een
aanval der Arabieren op Constantinopel
Leo zegevierend streed, toch
liad Joh.
Al
af.
„in het
zich
bezit
van
den
verheugde"
vrede
bewering ten opzichte van Constantijn Copronymus juist.
nu waar,
Wij vinden menige overwinning geboekt,
;
dat
zijne regeering
kunnen zeggen,
vóór het ontstaan van den beeldenstrijd niet rijk
het
is
Damascenus onder
2" is
als door
dat het
Quien's
Ie
niet
geheel
hem
op de
Saracenen behaald, en 3" komt het ons voor, dat eenc zoo opgewon-
den Panegyricus
Zoo betwijfelt
Ie
om
is
er historische
klooster zal zijn teruggekeerd.
maar
Joh.
Hierosolymitanus
geen aanleiding
tot
Hij heeft recht
geeft
fei-
Quien het ook, of het waar
Damascenus na den dood van den Patriarch Johannes naar
dat
ons
in
c.
zulk eene opvatthig,
met
is,
zijn
dit te betwijfelen,
35 zijner biografie ook
gelijk
Ie
Quien schijnt
te
Niets verhindert ons aan te nemen, dat Damascenus, toen
meenen. hij
geschikt
als deze Aöyoj niet
ten uit te bewijzen.
het presbyterambt had aanvaard, toch zijn klooster bleef bewonen
iets dat
ten,
hem weinig
aan
zijn
gehinderd
zal
hebben
ambt verbonden, daar de
in de uitoefening der plich-
afstand, waarop dit klooster
van Jeruzalem was gelegen, slechts zeer kort was. 1)
Evenmin
als
het jaar zijner geboorte
geheel naauwkeurig te bepalen. hij
niet lang
is
ook dat van
zijn
dood
Gewoonlijk wordt aangenomen, dat
na het jaar 754 gestorven
is.
Du
Pin (Nouv.
Bibliotri.
5<)
levens
zijns
een
tot
ItH)
|i.
p.
;i.
t.
Saba, dat hem
St
kluüster
hot
in
(Dicl.
H;iyl(>
fii
et ciit.
hist.
het jaartal van zijn dnod het jaar 750 aan.
hij
p.
ver-
992) gpvcn als
dit ecliler onjuist is,
tijdens het Concilie, door Constantijn Gopronynius i)ijeengeroe-
pen, nog leefde, en dat
Het werd gehouden 750 gestorven
in
het op eene hevige wijze bestieden heeft.
iiij
Damascenus kan dus
het jaar 754, en
Aan den anderen kant
het zeker, dat
is
meer
niet
hij
leefde, toen
Dit blijkt reeds eenigszins
vroeger door ons aangehaalde plaats
de
niet in
zijn.
het 2e Niceensch Concilie werd gehouden. uit
a.
t.
Dat
had
Wij lichhen vroeger gezien,
het vroeger verhaalde voort.
uit
vloeit
dat
de tweede helft
in
toevluchtsoord
veilig
uit
de 6e Act. van dat
Concilie; geheel afdoende blijkt het uit hetgeen wij lezen in de 7e Act.
(Harduin, de
c.
1.
beelden
p.
waar
471),
ter eere
van de drie voorvechters voor
Germanus van Constanstantinopel
Georgius van Cyprus
,
en Johannes Damascenus het volgende gezegd wordt: ripfixvoü roü dp6ooó^Oi) Atuvla.
Vsupylov dctuvia
Icaónivou xai
T&v 'h
T/5i«j
oixTtpfioig
hp-üv,
TOÜj
xripiixuiv
rrji
sSifaisv
zpsli
a^vjösiag
wv
TTpsa^suovyrii
t>5s
TTavTöv Twv «yieav yivoiTo
d)^pxvTou iifi.-fyt.
zoo niet over levenden spreekt.
fJ.Yifj[j.r\
ckiojvicx.
ó
/jlv^/jlyi
yxraxoXouOsh
;ur/«Aoi^ ipj^tspéui
xa't
OzaTToivra
Het
tj
//v>7/;t/)
ZtetXoyxïi
Taès
T« xal ycf.pni toü irpcÓTOu
»)
zal
iip.Civ
rv)s
d^totOeiri/jitv
XptaTOÏi toü ©eoü
xyioci
Osoróxoij
geen betoog behoeven, dat
,
xat
men
Zoo komen wij tot de zekerheid, dat
Damascenus tusschen de jaren 754, waarin het Copronymiaansch Concilie,
en 787, waarin het 7e oecumenisch of 2e Niceensch Concilie ge-
houden werd, gestorven Act. Sanct.
1.
c.
p.
is.
731 en
Ie
Nu melden
de Menaea Graecoium (zie
Quien,
p.
104jarigen leeftijd heefl bereikt. wij niet op vrij
algemeen voor gehouden
zijn,
te
Aangenomen nu,
dan meenen wij met
nen vaststellen
,
dat
hij
hebben dat vrij
c.
juistlieid
goeden grond betwijfelen.
heeft bereikt. zal
De
1.
hij
30), dat
van
Damascenus een
dit bericht
Bovendien schijnt ,
kunnen
men
dat hij een hoogen
het er
ouderdom
omstreeks het jaar 680 geboren
groote waarschijnlijkheid te kun-
omstreeks het jaar 780 gestorven
is.
57
werd
en
strekt,
begraven
in
koor der kloosterkerk aldaar
het
\).
In de beide afdeelingen der christelijke Kerk werd
na
dood
zijn
wordt
zijn
In de Grieksche Kerk
heilige vereerd.
als
gedenkdag op 29 November gevierd, hoewel
sommige Synaxaria hem den 4p" December hebben gewezen.
hij
De Westersche Kerk
viert
den 6^" Mei
als
toe-
den
dag aan den Heiligen Johannes van Damascus gewijd.
1) Jo. Hierosolyin. 16.
c.
(Allatius,
Ons
doel
van
c.
c.
Vgl. Jo. Phocas,
38.
Compend.
Damascenus
,
in te stellen
naar de levensgeschie-
en daarom kunnen ons de lotgeval-
zijn gebeente betrekkelijk onverschillig zijn.
niet nalaten,
met een enkel
descriptio
p. 28).
was hier een onderzoek
denis van Johannes len
1.
Symmicta,
gewag
wooi'd
te
Toch mogen
maken van een
wij
bericht
van den Byzantijnschen geschiedschrijver Georgius Pachymeres (Andronicus Palaeologus,
Romae 1669,
overschot van onzen
stoffelijk
p.
23 sqq.), volgens wien het
Kerkvader, op bevel van den Keizer
Andronicus, in het laatste der 13e eeuw
is
aangewend geworden,
als
middel tot een ordale, ter beslissing van den toen plaats gehad heb-
benden
strijd
tusschen de Jozefieten en Arsenianen.
zou
men moeten opmaken,
St.
Saba
naar
dat zijn
Constantinopel
is
Uit dit bericht
gebeente later uit
liet
overgebracht geworden
,
door Pachymeres beschrevene gebeurtenis heeft plaats gehad.
klooster
waar de
TWEEDE ÏÏOOEDSTUK.
Be letterkundige werkzaamheid van Johannes Damascenus.
Het kan geenszins onze verwondering wekken
,
dat aan
het verzamelen en uitgeven der werken van onzen Kerk-
vader vroeger en later de meeste zorg
is
besteed door
mannen van evenveel
vlijt
moeite hebben ontzien,
om daaraan meer bekendheid
verschaffen.
Reeds
eerste pogingen in het in
het
de
in
als
geleerdheid
twaalfde
werk gesteld
Westen meer bekend
te
die
,
eeuw zien
om
geen
wij
te
de
zijne geschriften
maken.
Te
dier tijde
vervaardigde een rechtsgeleerde te Pisa, Burgundio geheeten, eene Latijnsche vertaling der "Ex^tic zeer van weinig waarde
,
mas van Aquino gebruikt pogingen zien het jaar
1507
boekhandelaar
wij
is
geworden.
Henricus
die, hoe-
Herhaling dezer
niet vóór het begin der
verscheen
,
door Petrus Lombardus en Tho-
bij
lö^ eeuw. In
den bekenden Parijschen
Stephanus eene vertaling van
59 werk van de hand van Jacobus Faber Stapu-
hetzelfde lensis
terwijl eenige jaren
,
Jodocus Clictoveus eene
later
vernieuwde uitgave der Latijnsche vertaling van
dit dog-
matisch hoofdwerk bezorgde. Wellicht was het aan den stoot, door de Hervorming
gegeven,
danken,
te
men nieuwe
dat
zorg
aan het meer bekend doen worden van rechtzinnig
\<6^
eeuw vermenigvuldigden
ken
men hoe
die
,
geloof.
langer zoo meer met andere
sche uitgave
der
Donatus van
Verona
het
te verrijken.
zijne
als
orthodoxa
meening uitsprak dicari
fide
1531
het jaar
in
:
Over der
VU,
die
nog
,
voorzien van
waarin Donatus
„nuUi aptius opus de
:
quam
potuisse
,
Eene Griek-
door de zorg van
verscheen
''EKha-ic
opdracht aan Paus Clemens
eene
werk
zich de uitgaven zijner wer-
waren, begon
niet uitgegeven
zijn
de eerste helft
Althans in
het
besteedde
ipsi,
cui adversus
novos desertores veritatis, qui Lutheriani vocantur, cer-
tamen assiduum
esset" i),
en den Paus te kennen gaf,
„dat
hij
hem Johannes Damascenus
geven
als
eene scherpe
Ih
werd
pijl tot
door Oecolampadius
de
voor
de
eerste
maal
handen had ge-
vernietiging zijner vijanden."
Bazel
te
bezorgde
zijne biografie
van Johannes van Jeruzalem die te
in
opgenomen.
uitgave
van de hand
De
uitgave,
Keulen door de zorg van Heuricus Gravius Neo-
magensis aan het vorige,
licht
kwam, was
maar werd, evenals
al
vollediger
dan de
de anderen, ov^ertroffen
door die van Marcus Hopper (Graeco-Latina), welke in het jaar 1575 te Bazel in het licht verscheen.
Een krachtig
1) Vgl.
initiatief
tot
het
doen verschijnen van
de verzameling van Selectae praefationes aut epistolae nun-
cupatoriae, die Ie Quien in zijne uitgave (T.
I)
heeft
opgenomen.
60 eene zoo volledig mogelijke verzameling der werken van
Johannes Damascenus,
maar ook
in
niet alleen in Latijnsche vertaling,
Griekschen tekst, werd genomen door den
Gallikaanschen clerus in zijne vergaderingen, te Parijs in
nam
de jaren 1635 en 1636 gehouden. Deze vergadering het
besluit
om
werken van Johannes Damascenus,
de
Origenes, Maximus Confessor en Ephraïm Syrus in het licht
geven
te
,
„qu'elles
estoient
tous
anciens
les
plus
les
i)
des
eersten
,
door de overweging entre
nécessaires
pour servir a
verses de la religion"
ken
gedreven
daartoe
la décision
de
celles
des contro-
en droeg de uitgave der wer-
op aan den Hoogleeraar aan de Sor-
bonne, Aubert, die echter, tegelijk zich bezig houdende
met de uitgave van Damascenus en van Ephraïm Syrus, geen van beiden
Na den dood
voltooide.
poogde de Franciskaner Combefis
maar ook
zetten,
liet,
hij
delijk
Michael
Ie
voort
te
evenals de Jesuiet Philippus
Labbe, de onderneming wederom varen.
die
van Aubert
werk
zijn
Het was
ein-
Quien van de orde der Predikheeren
overeenkomstig den wensch van den Gallikaanschen
clerus in het jaar
1712 dezen arbeid ten einde bracht,
en de gezamenlijke werken van Johannes Damascenus in
twee foho banden te Parijs in het licht deed verschijnen.
Met de tekst
grootste zorg
had
met behulp van
Quien den oorspronkelijken
Ie
vele handschriften gerecenseerd,
de bestaande vertalingen van Billius en Combefis verbeterd, en de
zulk
een
met eene rijkte.
nog niet
vertaling
Aan
in het Latijn vertaalde
voorzien
,
terwijl
inleiding en vele kritische
deze twee deelen had
1) Zie de Acla dezei' veigadeiiiig bij Ie
Ie
hij
werken van
ieder geschrift
aanmerkingen ver-
Quien nog een derde
Quien,
Piael'.
Gen.
§
9.
61
willen toevoegen
dat nog eenige ten onrechte aan den
,
Kerkvader toegeschrevene werken zou bevatten, benevens
hem
enkele door
erkende Redenen over asceti-
als echt
sche onderwerpen
i)
maar aan
,
Met
geen gevolg gegeven.
voornemen heeft
dit
moet ook vermeld worden
lof
de werkzaamheid van den beroemden Leo Allatius zich
moeiten
vele
had
getroost
en
handschriften,
daaronder
vooral,
digheden
ons
waaronder
,
,
en toch niet alles, wat verloren gegaan
is
,
hij
en
wat op den beeldenstrijd betrekking
behoeft
Dit
heeft.
3)
Veel daarvan
heeft.
2).
dan een groot aantal werken van de
wij
hand van onzen Kerkvader geschreven
van
opsporen
het
tot
die
,
bearbeiders der Parijsche uitgave
de
op verschillende wijzen heeft gesteund
Zoo bezitten
hij
de veelbewogen tijdsomstan-
bij
leefde
hij
niet
,
te
Immers de vijanden der beeldenvereering
verwonderen.
zullen, zoolang
de zegepraal aan hunne zijde was, wel niet hebben na-
om,
gelaten
hadden
hij
geschreven
verloren
van
is
1) L.
c.
2) Vgl.
gegaan, en
wij
biograaf,
zijn
in
verwezen daarbij
maar vooral naar
zijne
biografie
Zoo maakt ook Theophanes
van
gewag
*)
§ 21.
over de geschiedenis der uitgaven
Fabricius, Biblioth. Graec. Histoire
te
doen opmerken, dat veel
Byzantinus
Stephanus
Stephanus Martyr.
Reeds vroeger
vernietigen.
te
belang der beeldenvereering heeft
het
in
naar de berichten van die
konden, de wapenen van hun
zij
de gelegenheid
wij
van wat
zooveel
tegenstander
geduchten
Hamb. 1717.
Ie
Quien,
T. VIII. p.
1.
c.
776 sqq. en
générale des auteurs sacrés et ecclésiastiques.
§
2 sqq.
Ceillier,
Paris. 1752.
T. XVIII. p. 161 sqq. 3) Vgl. de catalogi 4)
Chronographia,
bij Ie p.
Quien,
350.
1.
c.
§ 21
en
bij
Fabricius,
1.
c. p.
779 sqq.
62
Rede
van eene
vaii
om
zijne vrijmoedige
van het Christendom aan de
Mohammedanen
van Petrus van Majuma, die
lijking
prediking
marteklood
den
Johaniies Damascenus ter verheer-
heeft
ondergaan
Ook gingen
,
meer
bezitten.
loren
door den dood van Aubert.
van
uitgave
zijne
de
welke
thans niet
wij
vele zijner geschriften ver-
Deze had
toen
,
hij
werken des Kerkvaders voorbe-
reidde, van Allatius een groot aantal handschriften ont-
vangen
door
die
,
dezen
Romeinsche
de
in
bibliothe-
ken waren bijeenverzameld, en waarvan vele na Auberts
dood het daglicht is
niet
meer hebben gezien
het aan den anderen kant
,
Even waar
i).
dat niet alle geschriften
naam gaan aan Johannes Damascenus als mogen worden toegeschreven hoewel niets den auteur die
op
zijn
,
,
een krachtiger getuigenis aflegt voor zijnen letterkundigen
roem
Oosten dan het
in het
van hem afkomstig Overzien
is,
het
wij
feit
aan hem
is
,
dat zooveel
wat
,
niet
toegeschreven geworden.
geheel zijner letterkundige nalaten-
schap, dan springt het reeds aanstonds in het oog, dat wij die tot
een zeker aantal groepen kunnen terugbrengen.
In de eerste plaats bespreken wij derhalve Johannes Da-
mascenus
Theoloog, en staan achtereenvolgens
als
die geschriften,
kennen,
bij
waaruit
wij
hem
zijne letterkundige
als
werkzaamheid
micus tegenover de Iconoclasten en den Islam
geen
hij
handelen
,
als Pole-
en
in het belang der Ethiek heeft verricht. wij
over
onzen
Kerkvader
stil bij
Dogmaticus leeren
als
bij
het-
Daarna
Homileet en
Hymnoloog.
1) Zie den catalogus
bij
Allatius, Syminicta, Lib.
II.
p.
448 sqq.
,
63
JOHANNES DaMASCENUS ALS THEOLOOG.
A.
In de eerste plaats hebben wij hier te behandelen het
beroemde werk van Damascenus, dat den
hem
kennis^) draagt, door uit
onderdeelen bestaat.
drie
plan te werk, toen
hij,
van Majuraa, aan wien mededeelt liet
gaan
heid
,
gelijk
zij
der
vriend
dialektiek
Cosmas
*)
^),
voorop
en daarna de verschillende afwij-
ware leer uiteenzette,
op
belangstelling
zijn
het geheel heeft opgedragen
hij
christelijke geloofsleer,
de
en
^),
naar een vast
ging
aan
der
Ih^ofi
voorbereiding voor de behandeling der
als eene
kingen van
Hij
gelijk hij
ontwikkeling
zijne
,
titel:
zelven daaraan gegeven
om daardoor
de
wekken voor de kennis der waar-
te
inderdaad
is ^).
In het eerstgenoemd geschrift bezitten
wij
eene proeve
van de behandeling der dialectiek in Aristotelischen trant en hoewel het van weinig belang als
is
voor de wijsbegeerte
zoodanig, toch levert het eene eigenaardige bijdrage
voor de kennis van den
Bekend
wijsbegeerte leven
tijd
,
waarin het vervaardigd werd.
hoe sints de Alexandrijnsche school de
het,
is
van
misbruikt
Plato
had
tot
het
het
in
roepen van een idealisme in de theologie, dat in
beginsel vijandig tegenover het Christendom stond,
zich
eene reactie had laten gelden ten gunste van het Aris-
Aeneas Gazaeus, Zacharias Scholasticus en
totelisme.
1)
Ilïjyij
3)
Proöemium, Opp.
yvcüuew;.
4) Ksfa.la.ia. o)
Proöem.
j3^/jvap»j/*aTa
,
'2)
Dial.
T.
I.
2.
c.
p.
3 sqq.
Opp. T.
toütojv
wj «v zo psuZoi
I.
è^é/j.svx
p.
7
twv
sTrtyvwffxovTdj
—
73.
Oeoazur/Sn/ ,
KtfUaëoiVj
Tt^sov rijs aAy]öci«s
auvza^u é|w/t£9«
toc
64 Johannes
waren de vertegenwoordigers dier
Philoponus
mogen
reactie geweest, en als zeker
weinig
om aan
bijgedragen
heeft
Platonisme, gelijk
de
door
het niet te ontkennen, dat
valt
uitkomt
v.
mensch
in zijne uitspraak,
gelijk
maakt aan God
dat ^)
zich laat besturen.
hij
Maar
er
nog
is
anders,
iets
dat
aan
De
eigenaardige beteekenis geeft.
eene
van
voorkeur de geest van Aristoteles, waar-
bij
is
b.
den
wijsbegeerte
maar het
wijsbegeerte
betaalde aan de edelste begrippen van het
tol
zijn
hij
Wel
i).
verzekeren
de
Middeneeuwen de heerschappij
Aristoteles gedurende de te
aannemen, dat
door Damascenus niet
behandeling der dialektiek
deze
wij
dit
geschrift
ketters
hadden
voorliefde de dialektiek van Aristoteles gebruikt tot
met
het verdedigen hunner leer, en gevolg daarvan was ge-
een
deze
dat
weest,
den zich
Monotlieleten,
,
en
Mono-
anderen had-
van
Edessa
had door de
der dialektische werken van Aristoteles in het
vertaling
eene
Syrisch
Jacobus
en
Nestorianen,
Tritheisten
toegelegd op de beoefening van het
gelijkelijk
Peripatetisme
de rechtgeloovige Kerk in
bij
had gestaan.
reuk
slechten
physieten,
wijsgeer
poging
gedaan
om
zijnen
Monophysiti-
schen geestverwanten een wapen tot handhaving hunner leer in tot
handen
te
geven
3).
het inzicht gekomen,
Maar langzamerhand was men dat die dialektiek, die in de
handen der ketters dienst deed leer,
tot bestrijding der kerk-
even goed kon aangewend worden tot hare verde-
1) Vgl. Ritter, Geschichte der Philosophie. Hainb.1841. Th. VI. S. 555. 2) Dial.
c.
3.
^tXoaOfLx auöij iariv b/j.oióuadxt 0eö.
3) Vg. Ie Quien,
1.
c.
§
Lips. 1766. T. 111. p. 534.
19, en Brücker, Historia critica philosophica.
,
65 Daartoe waren reeds pogingen aangewend door
cliging.
sommige kerkleeraars vóór Damascenus, maar werk van dezen zien het 'wapen
der
eene
wij
opzettelijke
den vijand
dialektiek
in
het
proeve
om
hand
de
uit
slaan, en te gebruiken tot verdediging der kerkleer.
van de wijze, waarop
duidelijk voorbeeld
doen,
te
vinden
hij
wij in zijne uiteenzetting
woorden xKM en
schillend gebruik der
hetgeen in natuur
{CLunsi)
van het eerste, en
bij
verschilt
wil
,
hetgeen in getal
dit tracht
van het
(kM.oz. hij
te
Een ver-
Alleen
bij
het gebruik verschilt,
[aipiöf^^p)
het laatste woord ter onderscheiding toegelaten hebben.
Het
valt in het oog
,
dat
hij
bij
deze bepalingen het oog
op de handhaving der kerkelijke
heeft
met
heel in overeenstemming
triniteitsleer,
ge-
de kerkleeraars, die tegen-
over de Arianen vasthielden, dat Vader, Zoon en H. Geest, als gelijken in natuur, niet
maar
als
ocKKoi
terwijl
,
naturen van Christus,
onderscheiden waren als
zij
met betrekking
als niet bloot xpi^iJ.a
tot de twee
onderscheiden,
i).
het gebruik van xXKo toelieten
Wanneer
nu de verhouding van Damascenus
wij
de heidensche wijsbegeerte nagaan, dan merken dat er
bruiken,
indien
schikt
om
zij
niet
digen
ook de heidensche wijsheid
aanspoort,
is
,
wij
tot
op,
zonder waardeering over haar spreekt, en
niet
hij
toe
<xAA
waarheid
de
zij
dienen
te
ge-
en
ge-
de goddeloosheid tegen te staan, zoodat
wordt misbruikt
maar
kan
tot
tot
het verleiden der eenvou-
bevordering
der
waarheid.
Wel
is
waar, heeft de waarheid geen sofismen noodig, maar zij
moeten
vv,uoc
toch
yvcóaig 2).
1) Dial.
c.
17.
aangewend tegen
worden Hij wil
2) L.
c.
,
c.
wat
1.
hij
bij
de
•hsxfto:-
de Heidenen goeds
m God komt
van
daar
mededeelen,
vindt,
maakt kan worden.
weet, dat elke goede gave
hij
dienstbaar
aan de waarheid
en
,
Gelijk een
bij
melen, wat der waarheid verwant
,
wil hij bijeenverza-
om
is,
van den
zelfs
het verre van hem, aan
de wijsbegeerte op zïchzelve
Wel
eenige waarde toe te kennen.
het
als
verheft
de kennis
hij
wat bestaat, daar
voortreffelijkste
Toch
i).
tegenstander eene heilzame vrucht te ontvangen is
ge-
zij
het licht
is
der redelijke ziel, evenals de onwetendheid duisternis
is,
maar
heeft toch,
hij
wanneer
oog op de zoodanige
het
^),
houding
tot
Een
der
aan
gelijk
wijsbegeerte
en
hij
de
wordt
de
in
beschouwt de ver-
theologie
als
geheel
van de dienstmaagd tot de koningin
die
formeel gebruik echter der wijsbegeerte laat
en daartoe wil
hij
maken van de
gebruik
3).
toe,
hij
dialektiek, die
meer voor een werktuig, dan voor een
intusschen
hij
verkregen
die
,
gemeenschap met Christus
van de kennis spreekt,
hij
deel der wijsbegeerte
gehouden
hebben, daar
wil
tot
zij
bewijsvoering gebruikt wordt*).
alle
De inhoud
dezes werks wordt echter door Damasceuus
zelven niet gegeven voor de vrucht van eigen onderzoek wijsgeerig nadenken.
en
Proöem. Kai
)
1
èiüii
,
ws
T(
st
fieUaarii
riji
/*5v
npOfcov züv nv-p dya.9bv
t^óttov
nap' ifPpütv utatupw xai
TTor/jdt
iari
TSi
,
'
óivuOsv
fjnfioiip-evoi
kk'kfisi
napx toïs
,
De
xajOTT&Jffo/iiaj.
aofüv ra xaüAtara
<é)eov
óusioii
y's
üóxt/j.oi
xijiZri^iOv
2) Dial.
c.
3) Ibid.
ïlpg-nst
4) L.
c.
c.
TpaTCs^izut
TZocpatToii/jiSvoi
,
'
TÖ
tjjj
<x).r)deia.{
fide orthod. Lib. IV.
fi'ev
Ttxpa.9^vo/jLa.i
zoig óvöysojTrotj 8ïSw^»it«i
rojv i^uBev y^priaifiov xapTTtüUSLadai èuv/)6eirijiisv
ysvüjfi.s6c(.
TO
,
noemt zichzelven veelmeer
Hij
yvri^iov xal
,
o. "17.
yk kou
t9j
xadapbv
Xafiu/uv lóyaui xai/tffTOuj
^oLsiXiZi
.
.
,
rbv xoa
"ei o^ t(
èu rStv iTtff/optufxévüiV y^putslov sotpsuo'»x.
1.
ó.
.
auvOr,aop.a.i
xfipxti rtaiv ItitYipsrsisBui.
t.
i-
,
67 een
verzamelaar,
wat
die,
hij
mannen en
geleerde
bij
heiligen gevonden heeft, bijeenbrengt, en dienstbaar wil
maken aan de bevordering der waarheid ook de uitspraken vaders,
der
bruikt,
Nyssenus,
evenals
die
zijn
dan
Oostersche kerk-
aanzienlijkste
Magnus, Gregorius Nazianzenus en
als Basilius
Gregorius
Het
i).
die
voor zijne verzameling ge-
hij
van Pseudo-Dionysius
Nemesius, Aristoteles en Porphyrius. logische en ontologische kategorieën
,
Areopagita,
Hij behandelt de
waarbij
,
hij
over het
algemeen Aristoteles en Porphyrius volgt, en hen soms ook in den geest der kerkvaders corrigeert en aanvult.
Op fie
het voetspoor van Aristoteles verdeelt theoretische
in
rekent
hij
en praktische.
de theologie
hij
de
filoso-
Tot de theoretische
de fysiologie en de mathematische
,
wetenschappen; tot de praktische de ethiek, de oecono-
miek en de
politiek.
Van
de wijsbegeerte geeft
hij
zes ver-
schillende definitiën naast elkander, die ons ten slotte nog
onvoldaan doen vragen
,
waarvoor
wij
den hebben. Hij beschrijft haar: 1°
haar dan nu als
te
hou-
de kennis van de
natuur der dingen; 2° als de kennis der goddelijke en raenschelijke zaken, d. w. lijke
en der onzienlijke; van den
zoowel
z., 'ó°
dus voegt
als
hij
er bij, der zien-
de overdenking des doods,
natuurlijken,
van
als
den
vrijwilligen
dood;
4°
5° als
de kunst der kunsten en als de wetenschap der
als
wetenschappen welke God
het
zelf is
4) Proöem. "Eyw ZiZx9x«Xofi 7rot>iuo/xa£
dsioii T£ -1)
,
T.
X.
,
6°
als
è(j
Cf.
oij
c.
als
Dial.
c.
'2.
aan God;
spïjv,
God
de liefde tot
^).
èuZév' rv. yï toï; èxxphoi; r&v
sv auXXe^dijjiSvoi our, Süva/xtj
'Epü zotyapiuv
xod aofoïi dvèpixat XsXsyf/.sva.,
Dial.
{óf/,oiov7êxt)
de liefde tot de wijsheid
en derhalve
Ss, è/tbv ftïv,
TTeTzovvi/ji.éva
X.
en
,
worden
gelijk
o-wü>i)7/3S»jv
,
auvTsyy-o/J'-^vov tbv Xóyov
è/^bv duïjsv
•
tx ys
anopckoriv
èKOrjuopLat.
ó.
5*
<j8
Wat
de orde der stof betreft
hetgeen duidelijk
over,
in
,
zij
laat veel te
het oog springt,
wenschen
wanneer
hij
onderzoek over de Aristotelische kategorieën plot-
zijn
om
seling afbreekt,
de
theologie
dergelijke
de metafysische begrippen, die voor
belangrijk
tusschen
er
zijn,
in
te
natuur^
als
Daarvan
schuiven.
en
hypostase
het
is
dat het filosofisch en het theologisch spraakge-
gevolg,
bruik dikwijls door elkander loopen, maar waar
bemerkt
geeft
,
dit
hij
de voorkeur aan het laatste boven het
hij
en beschuldigt de wijsgeeren van onnutten woor-
eerste
denstrijd
1).
Zoo doet het geheel dezes werks zich kennen meer van
vrucht
als
(Ie
die
Damascenus
moet hebben, dan
onderzoek.
wijsgeerig
eigen
groote belezenheid zijner modellen,
])ezeten
worden gemaakt, dat
verwijt
Hem mag
hij
geen hoogere
aanspraak daarop heeft willen doen gelden, blijkens verzekering
dat
,
hij
zich
wijsgeeren en
dat
,
peerd, dat
hij
hij
hij
bij
de oude
de wijzen en heihgen der Kerk nuttigs
bij
en bruikbaars vond weten
zijne
niets anders ten doel
dan de verzameling van hetgeen
stelt
geen
werk zoo geheel het
zijn
kenmerk eener compilatie draagt, daar eigene
van
als die
daarvan
,
maar wel mag
het
hem worden
ver-
dikwijls zóó werktuigelijk heeft geëxcer-
eene definitie, die eigenlijk de zijne niet
zijn
kon, met blijkbare goedkeuring overneemt en door de toepassing
,
die hij vervolgens
met zichzelven bij
zelf
-1)
zijne
vervalt.
bepaling
aan haar
Iets
van het Wezen,
bestaat en niets anders tot
L. c. c. 30.
geeft, in tegenspraak
dergelijks
merken
als iets dat
zijn
wij
op
op zich
bestaan behoeft
2).
69
dat, overeenkomstig deze bepaling, alleen
Duidelijk
is,
God eene
substantie
weerspreekt
genoemd kan worden. Reeds
dus
hij
wanneer
zichzelven,
dadelijk
niet alleen
hij
God maar ook al het geschapene substantiën noemt ^). Maar wanneer hij elders toont te aarzelen God tot de kategorie der substantiën te rekenen, en hem den naam 'Ovjix, •j-£pov7io: geeft, dan mogen wij wel vragen, wat er ,
,
van
zijne
een
beroep
overblijft
definitie
—
~).
Met
op het Boek der Wijsheid (H. 13
den brief aan de Romeinen (H.
v.
20) verwijst
1 v.
met
Aristoteles en
hij
5) en
naar
de waarneming van het bestaande, als een gepast mid-
God
del tot het verkrijgen eener analoge kennis van
Wanneer
nu elders zien, dat
wij
hij
met
van vroegere kerkleeraars, vooral van Pseudo-Dio-
leer
nysius handhaaft, dat
God
der
alsof Hij niet bestond,
substantiën,
zelf
^)
niet
boven
verheven zijnde zijn
te
al
niet behoort tot de kategorie
wat Hij
daarom passender van
is
naar
Hem
is
aan
te
hij
is
hem van
door
nis
heeler harte
Zoo mochten
wij
is
ook
is
en
dat het
duiden door de onter ons
aan
de aanbeveling van den empirischen weg
toch onvereenigbaar
als
aangaande God
wezen,
Zijn
dan doet
alles,
maar
bestaande, en boven het
het
dat het dus onmogelijk
;
zeggen,
kenning of
3).
voorliefde de
twijfelen,
ter Godsken-
geschied, daar deze
met zulk een negatief Godsbegrip.
hem, wanneer
bij
hij
de Aristote-
lische verdeeling der wijsbegeerte volgende, de theologie
beschouwt
als
een onderdeel der theoretische of specu-
wijsbegeerte,
latieve
verwachten,
sofie
die
1)
Ibid.
'ouffta TOj'vuv iari
•2)
L.
c.
c.
-1.
3) Ibid.
eene
andere waardeering der
filo-
in zijne schatting toch slechts
0sès xat n&v 4)
De
xzïvfiot..
fide orlhod.
Lib.
I.
c.
4.
de
70 plaats eener dienstmaagd
—
vervult.
Evenmin
met elkander
is
overeenstemming
in
van de heidensche wijsbegeerte,
beschouwing
zijne
de theologie als de koningin
bij
een element bevattende, dat bruikbaar heid, en hetgeen
kennis, dat
Wil
i).
hij
nu
gelijk een
,
melen wat der waarheid verwant
om
is,
vijand eene heilzame vrucht te ontvangen
wel
bedoeling
zijne
vergaren
kan van een boom
Aan de eene werk
aan
belang-,
geheel
niet
het
van
belang
\) L. 3)
Lib.
c.
Een
èoy/uartüv
IV.
dergelijk
11.
c.
aTO(;^s£6i8»)s.
De
(Cf. 1.
c.
2)
Opp.
T.
ons
toe,
zoowel omdat
om
als
geleverd
de merkheeft
van
Proöem.
I.
p.
515
—521),
die
vroegei- dooi-
tot voorbereiding zijner
Monophysieten en Monotheleten hetzelfde
als
aan
hem
werk, vijf
,
hem
polemiek
en eigenlijk
in veel verkorten
krachten der
ziel
vorm. (T.
1.
toegeschrevene handleiding der Aristotelische
kan niet met recht
Allatius, p.
dit
waarschijnlijk onecht en in ieder geval van weinig waarde.
dikwijls
fysica
recht
het
zijn,
3),
daarin
hij
Het fragment over de drie deelen en is
yvSsfjic.
als dit is de Iiistitutio elemenlaris ('Ejffaywyjj
werk
de Nestorianen,
574),
weinig
schijnt
ontbloot te
die
,
beschouwd kan worden
p.
de
verwachten
oxify^cüvióih'/jc
dus
kant
geschreven werd, en dienen moest legen
hij
tot
werk van bepaald wijsgeerigen inhoud
proeve
waardige
zal toch
aanleiding
hij
dat wij van zijne hand bezitten
is,
dan
,
verza-
van den
zelfs
~)
,
dat
de wijsbegeerte van groot
als voor
anderen
den
wij
l)ij
is,
honig en geen gif wil
^u%iy.yi tcx)
hebben
zijde
éenige
het
geeft
de
als
beschouwen,
te
hij
en heilzame vrucht
welke goede
vraag,
dat
zijn,
maar daardoor
,
naiuurlij'ke
een psychisch en demonisch werk
zij
verderve voert
ten
voor de waar-
is
aangaande de
elders zegt
hij
als
533).
als
Prolegomena
een werk van
§ 73,
Fabricius,
zijn 1.
c.
hand worden erkend. p.
818 en Brückei-,
71
eene
ding
termen
der
uiteenzetting
en
formulen
kerkvaders hebben aangewend
Grieksche
en
der ketters
bij
de
de
die
,
de
bestrij-
ontwikkeling der rechtzin-
Daardoor heeft
nige kerkleer.
bij
hij
ons eene niet
te ver-
smaden bijdrage aan de hand gedaan voor de kennis der kerkelijke terminologie van dien
tijd.
Het tweede deel van het door Johannes Damascenus program de uiteenzetting van de verschillende
stelde
,
wijkingen van de ware leer, volvoerde i),
logie
die het tweede deel van de
bezit
Zij
een excerpt artikelen
eenige
Wxvóipm
bene-
artikelen over de dwalingen der Heidenen,
bijna woordelijk
hij
In ruim honderd
ketterijen in de christelijke Kerk,
Joden en Mohammedanen. heeft
grootendeels
zij
hier in chronologische volgorde eene
hij
opsomming der vens
Bron der kennis uitmaakt.
uit vroegere schrijvers.
is
geeft
af-
de Haeresio-
hij in
geringe waarde, daar
slechts
ge-
van
Epiphanus
ketterijen
van den
denstrijd
maakt
tachtig daarvan
eerste
,
en
in
de
van Epiphanius
tijd
hij
2)
De
overgenomen
gebruik
uit het
bekende
behandeling der tot
op den beel-
van de werken van Theo-
doretus, Timotheus den presbyter, Sophronius en Leontius
Byzantinus.
het overige
maakt
Eene uitzondering op de dorheid van zijne uiteenzetting
van het
danisme, die van oorspronkelijkheid en getuigt,
waar
1) Xltpi éciptaicav p.
hij
zelfs
Mohammevan warmte
voor een oogenblik den toon der pole-
èv guvro-Aa
,
o9sv jjysfavTO xai Tró9cv yeyóvoLui-j.
Opp. T.
I.
76—118. 2)
De Haer.
art.
75 neemt
hij zelfs
de woorden van Epiphanius aan-
gaande Aërius, die in de 4e eeuw geleefd heeft, over:
"eti /= oevpo nsipcca-
72
miek en der apologie aanslaat.
ten
bewaard heeft
Hij
besluit
dit
daarna over
Niet onbelangrijk
te
van elders niet bekend
die
,
met eene geloofsbelijdenis
gaan
de
T
„Naauwkeurigc
sek-
zijn
gedeelte tot
dit
is
omdat het de kennis van een aantal
geschrift ook,
^).
om
,
uiteenzetting
thans een geruimen
des
rechizinnigen
ons
onderzoek vorderen zal, en ons de gelegenheid zal
geloofs
die
tijd
geven tot de beschouwing van:
§
1.
JOHANNES DaMASCENUS ALS DOGMATICUS. Belangwekkend
zal
voor
altijd
den
beoefenaar
der
dogmengeschiedenis het schouwspel blijven, dat de Oostersche
Kerk
in de eerste zeven
Die
te zien geeft.
eeuwen van haar bestaan
gestadige worsteling
om
ten aanzien
van de mysteriën des geloofs, die het onderzoek van den
denkenden geest bezig houden, voorstelling
te
geraken,
maar waarmede
ligt,
houdt, en waarbij hij
hij
hij
men
,
blijft
steeds
de
dikwijls
die
boven
nu eens op Scylla
door de poging
die in dien strijd niet
eene helderheid van
zich altijd op nieuw
Charybdis vermijden wilde
vervalt,
tot
om
,
dan weder
zijn
verzeilt, terwijl
dwaling
in een
aan eene andere
belangstelling
bereik
weder bezig-
te
ontko-
waardig van hen
kunnen zien een bloot aggregaat
van menschelijke dwaasheden
,
maar de meening
zijn toe-
gedaan, dat daaraan een levend objectief gegeven ten
1)
Hel bevat ook een 1'ragment
Philopoims (Art.
83).
uit
den verloren gegunen
A«a«TrjT>7S
van
73 grondslag
Johannes Damascenus vond
lag.
op-
zijn
bij
treden deze jieriode van levende ontwikkeling en betrek-
vooruitgang
keiijken
reeds
immers de groote
gesloten,
Conciliëu hadden de taak ten einde gebracht,
der
beslechting vastgesteld
king
wat
,
om
hief zich,
dogmatische
verschillende
voortaan
waarheid zou
der
die door
van Nicea was aangevangen, en
Concilie
het
de
eenige
de vastgestelde
hunne
strijdvragen
uitdruk-
zuivere
Geen nieuwe
zijn.
in
ketterij
ver-
bepalingen te bestrijden
en dus weder een nieuw Concilie met nieuwe bepalingen noodig voorbij
zien
al
wij
het verband niet
dat tusschen den daarna ontstanen beeldenstrijd
,
en het de
maken; want
te
vraagstuk
christologisch
beelden
bestond
de vraag
,
moesten worden of niet, en hare
vereerd
langrijker voor den cultus
dan voor het dogma der Kerk.
Hoofdzaak was het nu, de resultaten van den zoovele eeuwen te verzamelen, en als in een in
of
door het tweede Niceensch Concilie was be-
beslissing
Kerk
,
handen
geven.
te
hannes Damascenus
,
en
strijd
van
Summum
der
Deze taak aanvaardde Jo-
de
wijze
,
waarop
hij
die vol-
voeren zou, werd aangegeven door den geest van zijnen tijd.
Voor oorspronkelijke, zelfstandige en van iedere
macht onafhankelijke beoefening der godge-
uitwendige leerde
wetenschap was
zijn
tijd
weinig geschikt.
In de
Oostersche Kerk werd door de staatkundige en geestelijke dwingelandij van het bedorven Byzantijnsche hof , dat zich nooit ontzag in te grijpen
en
bij
vrucht
om met ruwe hand ,
in
de zaken des geloofs
de ontwikkeling van den geest onderdrukt,
den grooten voorraad dogmatische der
theologische
en
christologische
ontbrak het aan een scheppenden geest te bezielen
,
stof,
en daaraan leven
te geven.
om
als
de
strijvragen,
het doode
Gevolg daarvan
74
was het ontstaan eener traditioneele richting, vergenoegde met het overgeleverde,
zelfs
altijd
die zich
weder repristineeren van het
van de verklaring door de vaderen
aan de H. Schriften gegeven. Bovendien hadden de Monophysitische twisten een geest van lijngesponnen
doen ontwaken
onderscheidingen
,
die
begrips-
gevoed door de
,
Aristotelische wijsbegeerte, eene behandeling der geloofsleer deed ontstaan
,
welke zich
voorkeur bezig hield met
bij
de ontwikkeling en ontleding van wat het verst de grenzen
van
menschelijk kenvermogen overschrijdt,
het
om
hetgeen binnen het gebied der beoefening valt bijna geheel te verwaarloozen.
Geen van deze karaktertrekken van den toestand der Oostersche Kerk en wetenschap
in
de achtste eeuw ver-
loochent zich in Damascenus als dogmaticus. kelijk is hij niet, in zooverre hij in zijne T'/jc
opêo^ó^ov
TTifT-su: ')
eeuw
zevende
2)
,
vooral van de vierde tot
was vastgesteld geworden, en de
gewone argumenten der vaderen herhaalt, echter zonder
dogma
gedurige
pogingen,
om aan
1) Opp. T.
Het
dit
p.
I.
zijn
altijd
niet
overgeleverd
dialektischen grondslag te geven,
zijn
wetenschappelijke constructie daarvan,
2)
zijn
gehoudene Conciliën en door de uitspraken
toe
der voornaamste kerkleeraars de
"E;c^ö5-/i: xy.pt(3h?
dogma samenvat,
de Grieksche Kerk door de zes tot op
gelijk het in leeftijd
het ;christelijk
Oorspron-
en
om de
echter bin-
118—304.
Athanasius,
de
drie
Cappadociëis,
waaronder vooral
Gregorius van Nazianze, Neinesius, Chrysostornus, Epiphanius, Cyiillus
van Alexandrie
,
soms ook Leo de Groote Anastasius Sinaïta Leontius ,
,
Byzantinus, Maximus Confessor, dikwijls ook Ps. Dionysius Areopagita, wier uitspraken
hij
gedurig aanhaalt.
75 nen
de
grenzen
de gegeven kerkelijke bepalingen,
van
Door dien arbeid heeft
verder te brengen.
zich den
hij
naam van Vader der dogmatiek verworven en deze naam ,
komt hem genes
Wel
toe.
ip%iv)
(Usp)
is
en
waar vinden
wij reeds bij
Ori-
Augustinus (Enchiridion ad
bij
Laurentium) eene proeve van systematische behandeling der geloofsleer,
maar toch
slechts een begin.
Isidorus
van Sevilla had reeds eene eeuw vóór onzen Kerkvader de kerkleer
gerangschikt,
systematisch
maar
in veel
meer
compilatorischen trant, zoodat zijne Sententiarum Libri III
op verre na niet zulk een invloed hebben uitgeoefend de
"Ex^oaii;
van dezen
en
Isidorus
zelf
als
ook niet meer
dan de prodromus van Johannes Damascenus verdient
te
heeten. Deze staat aan het einde van de productieve periode
der Oostersche Kerk, en geeft ons een natuurlijken voort-
gang en in zeker opzicht ook een vooruitgang
waar
indien het ten minste
is
,
te
zien,
dat de overgang van de
polemische tot de systematische voorstelling in de orde der dingen
ligt
i).
Hij
vormt den overgang tusschen dat
polemische tijdperk, dat produceert, en de systematische periode,
dialektisch verwerkt, en dit overgangstijd-
die
perk draagt van zelf een overwegend compileerend karakter.
Hij vangt
dat
hij
dan ook
zijn
arbeid aan met de belijdenis,
zoozeer de voortbrengselen van zijn eigen
niet
geest wil geven, als wel de door de vaderen vastgestelde
kerkleer verzamelen in één werk
een
dat daarom terecht
„schatkamer der traditie" genoemd
1) Ritter,
3)
2),
a.
a.
O. Bd. VI. S. 455.
Le Quieu Adm.
p.
118 en
blioth. der Kircheiiv. Th.
Ceillier,
VIII. S. 247)
2) Dial. t.
a.
p.
c.
p.
is
geworden^).
2.
118.
Rössler (Bi-
noemt het „ein Resultat der
76
daarom de dogmatiek
Niet zonder grond beschouwen wij
Kerkvaders
des
waaraan
ook het
gaf,
die
hij
bracht.
dialekti-
in
sommige opzichten
Bij
dien arbeid stond
onder den invloed van dien geest, die
dikwijls
hij
en
ontwikkeling
verder
tot
met groote scherpzinnigheid haar
hij
grondslag
schen
dogmatiek der Grieksche Kerk,
de
als
gevolg was van de herhaalde twisten over
treurige
de onderlinge betrekking der beide naturen van Christus in
den boezem der Grieksche Kerk
meer scheen
te
beschouwen
voor eene scherpzinnigheid
vondigheid
aanbiddend
ook
doorgronden.
don
tijd
verwachten
vaak
in spits-
het menschelijk kenvermogen niet
En wat
wij
in de derde plaats een ka-
Damascenus geboren zag worden de
die
,
voor
liefde
al te
een voorwerp voor het
noemden der Grieksche Kerk en wetenschap
raktertrek in
maar
als
en het heilige niet op onheihge wijs zoekt
overschrijdt, te
van
die
en die het mysterie
nimmer onredelijk wordt, maar
geloof, dat
grenzen
de
,
dan
ontaardde,
,
een geschikte wrijfpaal
als
,
het
speculatieve,
—
te
voor-
minder kunnen
wij
dat de trouwe zoon hier de moeder verloo-
,
waar deze
ook
reeds
in vroegere
chenen zal
,
eeuwen en
niet in de achtste alleen die neiging tot het
speculatieve
betoond
laatste
had.
Ook
hem
bij
zijn
de leer
van God, van de Drieëenheid en van Christus, de dog-
mata, die practische zich
hij
met
voorliefde ontwikkelt, terwijl de
vragen
met een
als
de
anthropologie
moeten
behandeling
soberder
meer
en soteriologie vreden
te
stellen.
Uiitersiifhungen, Erkliirungen leieii
vinil
Handel
vielei'
,
Bestimmungeii
,
Streitigkeiten
hundeit Jahro der alten
in Absicht aiif tlieologische
Meinungen."
Griecliisclii'u
,
Zaïike-
Kirche,
i
De vorm, waarin
de
wij
De
oorspronkelijke.
i
"Ex5c(7/r
schrijver
De
honderd hoofdstukken.
bezitten,
niet
is
de
verdeelde de stof in
zelf
verdeeling
in
l)oeken,
vier
waaruit het werk thans bestaat, wordt niet aangetroifen in
de
oudste
Grieksche
oudste
handschriften
,
evenmin
in
de
codices der eerste Latijnsche vertaling van Bur-
gundio van Pisa,
wen ontstaan
,
en
waarschijnlijk in de Middeneeu-
is
naar analogie van de Libri Sententiarum IV
van Petrus Lombardus
De
i).
orde, waarin hier de inhoud
der christelijke geloofsleer wordt ontwikkeld
wenschen
,
laat veel te
over, zoodat van een streng methodische behan-
deling geen sprake kan
Volgens de tegenwoordige
zijn.
indeeling van het werk wordt in het eerste boek gehan-
deld
de onbegrijpelijkheid Gods, de bewijzen voor
over
Zijn bestaan, over Zijn
wezen en Zijne eenheid
over de
,
Drieëenheid en het onderscheid der drie hypostasen
de eigenschappen en de bevat
de
leer
van
namen Gods. Het tweede boek van
schepping,
de
over
,
de
engelen
demonen, van de zichtbare schepselen, waaronder vermengd
fysiologie
en
zijne
zienigheid
Gods.
natuur^ ,
is;
van
vooral de leer van den
den
voorwetenschap
de
wil
vrijen
en
,
de
van
veel
mensch
de
voor-
vooraf bepaling
Het derde boek behandelt de Goddelijke
openbaring en de christologie.
en
heils-
In het vierde wordt ge-
sproken over de gevolgen der menschwording van Christus, over den doop, het geloof, het kruis
van Christus,
het avondmaal, Maria en de heiligen, de beeldenvereering,
eens
1)
de H. Schrift en de
teruggekeerd
Le Quieii,
1.
c.
p.
is
I'IS.
tot
traditie.
de leer
Nadat
hij
dan nog
van den persoon van
78
gaat
Christus,
de oorzaak
voort met een betoog, dat
hij
van
is
grondoorzaken
kwade
het
dat
en
,
handelt daarna
zijn;
God
niet
geen twee
er
den sabbat,
over
den ongehuwden staat, de besnijding en den
antichrist,
Vooral in het
en besluit met de leer der opstanding.
vierde boek ontbreekt alle orde. Dat de volledigheid veel
wenschen overlaat,
te
reeds voort uit het opge-
vloeit
merkte over de voorliefde des Kerkvaders voor het speen
culatieve
Bovendien
menige
dogmatiek vreemd
De
stijl
is
als
,
het
opgenomen
stof in
kosmologie
niet overal gelijk
is
van
verwaarloozing
zijne
is er
praktische.
aan de
die
,
astronomie enz.
,
somtijds gezwollen
,
maar
,
over het geheel klaar en vloeiend.
Wij staan thans gereed
om
de dogmatiek van Johan-
nes Damascenus meer in bizonderheden te ontwikkelen die
gelijk wij
kennen
uit zijne ''Exdoo-is
ook
als
,
dogmatische verhandelingen van minder belang
uit zijne
i),
en zijne
werken van polemisch-dogmatischen aard, tegen de Ma-
1) Hiertoe behooreii: \ijSsXXoi
395),
nsp'i t>5j xyioci TpttxZo?
C/ivou
(Opp. T.
T.
p.
[.
p.
—671),
663
vooiiianrten. bij
[.
(Opp. ï.
—497)
— 477),
474
p.
c.
1).
Hierbij
61)1—608) en nspi
ïlepi roO Tpiaayiou
ambt
als presbyter der
gemeente
Diss.
II.
I.
p.
«^ü/icav (T.
p.
270
584 I.
—597).
p.
Tlspl
sfo/toJloyvjerews
647—657), indien
sqq.).
,
Prol.
1.
c.
c.
p.
zij
vinden
bij
Boissonade,
(T.
1.
niet vooi-
584, 598 sqq.
27 en
De
libi-.
Over de op zeer zwakke gronden
aan .Tohannes Damascenus toegeschreven Historia Barlaam (te
te Je-
zouden wij nog te rekenen hebben: Utpt
eu 647. Diss. Damasc. V en VI. Allatius Graec.
390
et declaratie fidei (Opp.
onecht moesten gehouden worden. (Cf Le Quien, Adin.
eccl.
p.
Arabisch vertaald, en alleen in het Latijn
zStv iv m
1.
i.
Deze geloofsbelijdenis werd door den Kerkvader afgelegd
de aanvaarding van zijn
ruzalem (Cf
opdot ppmri/j.xroi (Opp. T.
eu de Expositio
48()
uit het
ttï/sI
et
Joasaph
Anecdota Graeca, Paris. 1832. Vol.
IV.
79 i)
nicheën leten
Nestorianen
,
gericht,
^)
die,
3),
Monophysieten
en Monothe-
3)
hoewel deels geschreven vóór het
genoemde dogmatische hoofdwerk
daarvan kunnen beschouwd worden.
daarbij
dikwijls
hem
door
binden
wat door hem van elkander gescheiden werd
,
Wij
beginnen derhalve met te onderzoe-
welke volgens onzen Dogmaticus de kenbronnen der
,
geloofsleer zijn
,
om daarna
te zien
,
welke beschouwingen
over de theologie, anthropologie
hij
van de
wijken
af te
zijn
vol-
Wij zullen
zelven gevolgde orde, en dikwijls moeten ver-
voorgedragen.
ken
genoodzaakt
en
als aanvulling
,
tooiing
riologie
brengt
,
christologie, sote-
sacramentologie en eschatologie
,
het midden
in
^).
Over de
Bronnen der kennis
heeft Johannes
Damas-
cenus niet opzettelijk gehandeld. Zijne uitspraken daaromtrent zijn hier en daar verspreid
gaande
onderwerp
dit
en
,
om
meening aan-
zijne
kennen
te leeren
,
zullen wij die
verspreide wenken moeten verzamelen, en tot een geheel
Vragen
trachten te verbinden.
bronnen
zijn
wij
het anitwoord luidt
,
derhalve
De Schriften des
:
N. Yerbonds en de traditie der Kerk.
p.
8
—365),
Joasaph c.
O. en
In theorie gelden
een lang verhaal van de bekeering eens Indischen konings
monnik Barlaam,
den
door
vergelijke
men
Allatius
1.
c.
44 sqq. en Boissonade, Preloginm. 1) Karet Mavjy«!6iv Itiióyoi (Opp. T.
p.
welke deze
,
2)
K.5(Ta
3)
Tó/jLOi
397
TT^öj
en
Töv
loioi/xazuv (T.
5)
p.
4'-29
—
46.5).
T^s dsoaruyolis «ipétimv twv lVsaTO^«avw« (Opp. T.
— 427)
4) Tïspï
I.
TÖv ne/si
iv zCi 1.
iTtiaxonov
p.
Aangaande de
Süo
I.
—571).
p. .555
Toyoa^oatas tov Ia)fu/3cT)]v (öpp. T.
awöézou füas(»i (Opp. T.
XpisTü
529
oijöev
dil-fifióxtifj
I.
p.
521
—
I.
.527).
xat èvepyuCiv xaX AotTTóJv fuatxSJv
—554).
ecclesiologie zwijgt hij geheel.
80
de eerste
hem
als
heid.
zijn
de goddelijke paradosis, boven welke niets
Zij
de hoogste regel der christelijke waar-
gezocht of begeerd
mag worden
daar de wet en de profeten
organen
telen de
,
geinspireerd
H
Geest. Over het
zich echter niet nader uit.
hij
Het onderzoek der Schriften
is
heilzaam, want
zij
voeden
en vormen zoowel tot de beoefening der deugd,
ziel,
de zuivere contemplatie
als tot
Zij zijn
de evangehsten en de apos-
geweest van den
zijn
begrip der inspiratie laat
de
i).
Het nalaten van haar
2).
onderzoek veroorzaakt groote schade, en tendheid en bijgeloof
Wat den Kanon
3).
onwe-
leidt tot
betreft, hij
hand
haaft het
onderscheid, dat de Grieksche Kerk tusschen
apokriefe
en kanonieke geschriften
boeken houdt,
goede
volgens den Trullaanschen kanon
,
Apostolici
die hij
,
vervaardigd
De üde
1)
Tï vóftou
Bsiocv
beschouwt
orlhod. Lib.
I.
,
fjidvu/jisv
door Clemens Romanus der
uitlegging
schriften
riavra Toivuv t« napxosZoy.éva.
1.
hf-'iv
otd:
/jlyj ,
ySToüpo-JTSi Spioi Atuvicc
Taüra [/.rfik
,
>)/*«(»
3Téfi^cüy.iv
unspjSxivovTSi
tjjv
TTa^aSofftv. c.
Lib. IV. cc. 10. en 17, wiiar hij eeiie beeldrijke aanbeveling
TÖv 6!p7.Lóripov etc.
De draconibus //.éyiSTX
yi
napKluaov
KxXXiazo)/
,
rhv èwvri, rbv y'kuxbra.TOv
noemt. (ns/si S^axivrwv,
ji^xTiTÓ/isOa.
èx rot
èpsuv^v iuT«s,
xaT« TÖv Tou xupiou
De
Lib.
4)
ook de Canones
,
óuSïv nspa.Lxéf.cti roiiTuv ènt^riToüvTss ....
ckuToli
2) L.
W)
c.
als
de
In
zijn *).
te
der H. S. geeft en haar rbv
Owx.
te
lijn
lipOfr^TSiv xx't dLTCo<no).w xat èuayyeXiaröjv oej^i^söa xai ytvcu(sxoju.sv
xa't
xat uéfiofjisv iv
op één
Tot de Nieuw-Testamentische geschriften rekent
stellen.
xai
maar toch weigert hen met de
den Hebreeuwschen kanon
boeken van
hij
zoover
in
Boek der Wijsheid en Jezus Syrach wel voor
het
hij
maakte,
fide orthod.
IV.
c.
T.
/.tvj
I.
p. 472).
'ovrug (rpxXspbv
Xóyov.
17.
tj
d/Jta-
üvayivuaxsiv t«s 'upüi /ii^Xoui, xod
Expos.
(idei,
c.
13.
,
81
houdt
Een hermeutischen toont
overal
aan de traditioneele exegese
zich getrouw
hij
geeft
regel
nergens aan, maar
hij
eeue sterke neiging tot eene mystische
hij
en allegorische interpretatie, welker gebruik
met eene werkwaardige
somtijds
hij
waar de
voorslaat,
naieviteit
hem toeschijnt, minder hem verdedigde meening.
grammatikaal-historische
voor de door
te zijn
Schijnt
hij
dus de H. Schriften
hetgeen
de
over
hij
te
gunstig
beschouwen
als
voor de bepaling van wat waarheid
hoogsten regel
i).
der Kerk
traditie
den is
het midden
in
brengt toont duidelijk, dat in de praktijk de laatste het
van
toch
de
Wel handhaaft
eerste wint.
de nood-
hij
zakelijkheid van het geloof aan het gezach der H. Schrif-
ten
maar wanneer
,
éénen adem daarbij gewezen wordt
in
om
op de noodzakelijkheid der Kerk,
levering zijn
dan
gelooven volgens de over-
te
de
schijnt
dier
traditie
toont
hij
aan
o.
Het bestaan
is 2).
uit
a.
de regel te
laatste
waaraan het eerste gebonden
,
1
11
Cor.
2
:
en
2 Thess. 2:15, en verklaart haar voor de bi'on van vele
gebruiken
gelijk
,
oosten gekeerd kruis
enz.
3).
de aanbidding met het gelaat naar het
de vereering
,
De
en van het
der beelden
moet bewaard worden
traditie
de Schrift gebiedt, de oude palen niet terug die de vaderen
i)
Aan deze
Opp. T.
II.
p.
:
richting in de exegese
1
te zetten,
gemaakt hebben (Spreuk. 22 28
is
ook het ontstaan
van zijnen Commentaar op de Paulinische brieven
—274),
want
,
!) *).
te
De
danken
('ExAoyat èxXoydaai,
een uittreksel uit de verklaringen door Cliry-
sostomus van deze brieven gegeven.
Nu
en dan schijnt
hij
ook de exe-
gese van Theodoretus en Cyrillus Alexandrinus gebruikt te hebben. 2)
De
fide
orthod.
Lib.
IV.
c.
10.
'o yk
/jltj
x«t«
tjjv
nafiolosiv t-^;
xadoA(x^$ lxxA>]er(a$ TrwTSuwv .... éniinói èuTiv.
3) L.
c.
cc.
12 en 16.
4)
De Hyrnno Trisagio,
c.
6.
6
82 uitspraak
van
einde
vaderen
der
in
polemiek
zijn
hnv)
'/.öyo:
is
hem
en een vaak door
tegenspraak
alle
wapen
bruikt
yxp
{7rxTpü}v
der heilige vaderen heeft dat ooit gezegd
roept
,
ge-
Wie
de ketters.
tegen
het
hij
den
Jacobieten tou, tenzij misschien Aristoteles, beroemd hei-
onder u
lige
dien
,
een dertienden Apostel hebt
tot
gij
Toont ons een der
verheven.
dat
en
zullen zwijgen en de
wij
er
drie
En met reden schat want
hij
dezer
vernemen
te
is
geopenbaard
ben met hem het
op
dit
zij
gezach
'10.
niet
Tpsïi fvatti ^ èusiui
c.
T^.
is
hoog wordt aangeslagen.
te
c.
76.
A£(?aT£
rt'va
ó/ittv
«ytaj Tpiaoo; èmóvTsi.
t/jj
êTrt
aan-
hij
Bevreemdend
3).
van Damascenus kan niet gunstig
e.
Den
standpunt de waarde der natuur-
,
traditie,
voor eene
zijn
wijsgeerige bespiegeling der goddelijke dingen
4) Adv. Jacob.
2).
door God zelven
Eene beschouwing aangaande het gezach der als die
\)
geene gemeenschap wil heb-
daarvan afwijkt
die
Godgeleerdheid
lijke
daar
belijdt,
terwijl hij
,
,
dat
niet,
hij
zijn,
vervat in de bepalingen
hij
der zes oecumenische Conciliën, welker
vaardt en wier leer
die gezegd
de uitspraken der vaderen hoog,
vindt
traditie
,
Drieëenheid
hand op den mond leggen
meent daarin de stem Gods
hij
inhoud
vaderen
heilige
naturen in de H.
heeft,
,
voor het
töv «yi'wv
•aa.-zipwt
xca. »)/*££» aiyrisofjLSv jjsi/sa
ini oTÓfixTi dé/isvot.
2) L.
3)
c.
De
C.
88.
TÖ
iiv
recta sent.
c.
xai TTfioaxuvrirrii 'ïpiaZoi
TTxp»
Expos.
TauTK fid.
ós^sadoci c.
assentior ego, tradiderit.
eaque
12.
,
,
azé/u.tx.
7
en
xa'i
fio
Haec poiro
diris perpetuis
üê;^ySï)/i«T<xs
Kat
Öjm-vo/u
navrbi oóXou x^P'-i
et coiifiteoi-
Suscipio
&eoZi 8.
xoiv!>ivstv
(jTÓ/ta.
x«t« t^s «yéas xal
i'i'fw
>
fpovetv
STtpoTÜCTca
,
,
ouioti
xai /J,r)
bfAooustou
/*>)8 jv
siuit sex sancta concilia niagna,
eorum decreta pura
quae susceperunt digna ceuseo.
,
Cf.
et c.
esse, qiiae
rejicio
13.
ërefiov
0[i.oXoyoïn>Ti.
quibus
Deus
ipsis
quae rejecerunt,
83 èpsvvxv rx êaïx
uoemt,
het
dat
Gelukkig kunnen deed
alleen
dat ook
bij
dan ook
hij
demonische
en
psychische
zxi Cpv<jiKol~ KoyKjyi.oiq
<x,vöp:o~'ivoi:
en
niet aarzelt,
keunis
welke
in
hebben bekleed
langrijke plaats zou
program getrouw gebleven ware.
a.
w.
aangaande God
een eervolle en be-
zulk
nooit
hij
het
hij ra.
i).
leer is gegaan.
Dat kan de geschiedenis der Leer getuigen,
als eene
dat
in theorie en niet in de praktijk,
hem de natuur boven de
gelijk hij
brandmerken
te
bijvoegen,
echter
er
wij
,
,
indien
Wel
vat
hij
aan
hij
hier sa-
zijn
men, wat reeds vroeger door Theophilus, Athanasius, Gregorius Nazianzenus, Ps. Dionysius, vooral door Diodorus Tarsensis gezegd was, maar wat
voorkomt verbindt
spreid
Godsleer, daarin,
die
dat
en
nieuw heeten mag
haar aan de
spits
en niet,
systeem heeft geplaatst,
hij,
ver-
geeft
behandeling der
zelfstandige
in zekeren zin
hij
ontwikkelt
en
daardoor een proeve van
anderen
bij
van
zijn
2),
dat vóór
gelijk
ook
dogmatisch
hem
geschiedde, uit het oogpunt der triniteitsleer behandeld heeft
4)
Op den voorgrond
3).
De
fide orthod. Lib.
daarom Brücker,
zegt
quanam
in
Vgl.
41.
I'u^^jx^ y«^5 lirv»
maar
hard,
p.
niet
i\
«ot») xal
-/vöjafj
geheel ten onrechte,
Ceterum cum
536:
fuerit addictus
Chr.
philosophorum classe Doedes,
superstitioni majo-
Damascenus, ut nee
a
men-
alters.
De
lul.
tot
is
sit
ponendus.
de leer van God,
bl.
132
vv.,
en Baur,
Lehre von der Dreieinigkeit uud Menschwerdung Gottes,
Tub. 1842. Th.
3)
c.
ooit
abstinuerit, judicabunt inde qui normit, quid philosophia sit,
daciis
Die
c.
1.
rvmque venerationi adeo
2)
IV.
Wel een weinig
5«t//wviwS»)s.
niemand
plaatst hij, dat
II.
S.
175
Zie ook Baur,
fgg.
Das Dogma des Mittel-
Leipz. 1866. S. 47 fgg. fide orthod.
Lib.
I.
c.
1
sqq. 6*
84
God
gezien
heeft, dat de eengeboren
schoot des Vaders
is,
Hem
Zoon, die
heeft verklaard.
eerste en zalige natuur (/xsrx ys
den
in
Naar
Zijne
Trpurijv xx) fxxxxpixv
rviv
Hem, dan alleen hij, aan wien Hij zich heeft geopenbaard. Maar ook buiten deze bizondere openbaring heeft God ons toch niet geheel in het onzekere gelaten. Want de kennis van Zijn bestaan heeft kent niemand
(pvi7ii/)
Hij
van
allen
schepping
nature ingeschapen
haar
,
onderhouding
Ook prediken de
i).
en
hare
regeering
de
majesteit van het Goddelijk wezen.
Bovendien heeft Hij
eerst door de wet en de profeten,
daarna door Zijn een-
Zoon Jezus Christus Zijne kennis overeenkom-
geboren
onze bevatting geopenbaard. Dat
stig
niet
in twijfel
God
aannemen, namelijk
die des
Ouden en des Nieuwen Ver-
bonds, ook niet door de meeste heidenen echter
maar die
de ingeschapen kennis van
is
herstelde
Hij
bestaat, wordt
getrokken door hen, die de H. Schriften
^).
Door de zonde
God
verduisterd
haar door middel der openbaring,
van wonderen vergezeld ging.
In de plaats der won-
deren dienen thans echter de zwakke pogingen der be-
Daarop ontwikkelt Damascenus een
wijsvoering. z.
g.
drietal
bewijzen voor het bestaan van God, het eerste ont-
leend aan de veranderlijkheid, het tweede aan de onder-
houding en regeering, en het derde aan de ordening der dingen.
Vooraan plaatst hetwelk
wij
nen bemerken, die
1) L. anapnxi. 2) L.
C.
C.
Cf. c.
c.
3.
het kosmologisch argument, aan
den nadruk
3.
filosofie
kun-
legt op de wet der cau-
Uöcai /£ o yvCjati Toü elvai ösóv
1. c.
hij
de inwerking der Aristotelische
ÜTl'
«utow ^oaixSti èyxxTi-
,
85
saliteit
en op het besluit van de werking tot de oorzaak.
Alles wat
is
,
schapen, dan
is
geschapen of niet geschapen.
is
het ook veranderlijk, want die dingen,
wier bestaan met verandering begonnen
immers
ook volstrekt onveranderlijk, wat het bestaan ook
ten
die
nu,
die
van bestaan en hunne eigen-
anderlijk
is
,
niet alleen
maar ook de
valt,
dat
toestemt,
niet
alles
schapen
tot ontstaan en ver-
dan
,
moet het ook geschapen
het nu ver-
Is
Is
zijn.
Maar deze schepper kan ook
geschapen, dan
niet zelf
geschapen
moet
noodwendig door een ander geschapen
hij
moeten
zoo
zijn.
pen,
is
zijn
Is
en
bij
zijn,
en
niet ge-
iets
zelf niet gescha-
anders kun-
dit
dan God?
fysico-theologisch
helderheid
waring
en
auvo^vi
voort,
heeft
wij
ook onveranderlijk. En wat zou
ZTKTëcüc hij
zelf
Deze schepper nu,
Ook de beide andere het
hij
opklimmen, totdat
wij
schapens eindigen.
nen
het ge-
moet het ongetwijfeld door een schepper
aanzijn zijn geroepen.
het
in
is
wat onder het bereik der zinnen
gaan, toeneming en vermindering, enz.? anderlijk, dan
Wie
zijn.
wat bestaat ver-
intellectuëele wezens, als de engelen
demonen, met betrekking
zielen en
echter
dingen, die,
schappen betreft, elkander tegenovergesteld er
ook aan
is, is
elkander staan, moe-
betreft, tegenover
wat hun wijze
,
is, zijn
Wat ongeschapen
verandering onderworpen.
Is het ge-
de
ontwikkeld.
besturing y,xi
leeren
samengesteld
bewijsvoeringen,
vormen van
worden
met warmte
argument
De
,
onderhouding
van
nv-jT'/jpvi^n:
het
,
bestaan
het jca.)
,
geschapene
Ku(ospv/i(Ti:)
,
van God, die
onderhoudt en bewaart.
de {yj
zoo
berij;
gaat
dit heelal
Hoe toch
zouden zulke tegenover elkander staande elementen als water en vuur, lucht en aarde
,
de wereld kunnen sa-
86 en
menstellen
kunnen
blijven
een almachtige kracht hen
niet
Maar, zoo vraagt
verbonden hield?
en
wat
verder,
hij
indien
had
vereenigd
met elkander verbonden
onafscheidelijk ,
hemelsche en aardsche
de
dat
het
is
dingen zoo geordend heeft, aan alles
plaats en be-
zijn
weging heeft voorgeschreven, en nog voortdurend
beweging houdt?
in
virvji;
het niet de kunstenaar
Is
toütuv), die dat alles heeft
deze kunstenaar? Is
en in
het
zullen
wij
toeval
aanzijn geroepen heeft?
toch
hun bestaan
nog,
zoo geregeld?
En
geven
die orde?
en wie
op
God voldoende bewezen over de éénheid
absolute,
twijfel
getrokken
werpen
God
is
wijze
het
bestaan van
hebben'), ook hetgeen
te
stelling,
dat er slechts één
onderscheiden
hen,
door
hij
van
die
die zich
goden aan
de H.
aan deze
God
niet
zijn,
in
Schriften
niet onder-
moet op de volgende wijze geredeneerd worden.
,
in ieder opzicht
meer dan één God onderscheid
1) L.
deze
maar met hen,
gelooven,
toeval,
dan God?
midden brengt, verdient de aan-
het
en dat er niet
door
zij
wie bewaart en onderhoudt
die hij bewijst uit het begrip
,
Wel wordt de
dacht. is,
in
Gods
dan
ze
Iemand anders voorzeker dan het
die andere anders
is
Meent Damascenus
het
,
toe-
xvro!Jió,rco)
dingen aan het
alle
ook nog toe, dat
wij
het toeval zoo geordend zijn
dan
dat
danken hebben, wie heeft
te
is
Zulk een vermogen
aan het toeval (rw
niet
Tf%-
geschikt? Maar wie
het niet, die dit alles geschapen
hij
Verondersteld
schrijven.
alles
{è
c.
C.
5.
tusschen
is,
volmaakt. Stelt
men nu
,
dat er
dan moet er noodwendig een
hen
"Ot! ixïv iuri 0söj
zijn
,
op
te
merken.
cxavu$ «TroS^oeixTat.
Bestaat
,
87 er geen onderscheid tusschen hen
dat er één God
stellen,
te
Bestaat
zijn.
dan over van hunner
dat
iets,
de
tot
het toch beter
is
onderscheid
volmaaktheid?
de
dan
dan dat er meer goden
is,
een
echter
er
,
wat
,
blijft
volmaaktheid
behoort,
hetzij
aan goedheid, of aan wijsheid, of aan macht, dan zeker
deze
volkomen
gelijk
God aan
één
nen
God.
niet ,
te
dan
Zijn
nemen.
indien
,
zij
zijn
alles
in
,
hoe kun-
want waar de een
,
Hoe
is
is
,
kan
het ook mogelijk, dat
door vele goden geregeerd wordt
ontbonden wordt en
niet
meer Goden
Zijn er
de ander niet zijn?
de wereld
is
het beter, het bestaan van slechts
is
dan onbeperkt
zij
toch
elkander echter
zij
er
Ontbreekt er in éen
in
verwarring geraakt, daar er
tusschen onderscheiden bestuurders toch gewoonlijk strijd is
,
en onderscheid de deur voor tegenspraak opent ? Zegt
men
dat iedere
,
voor
hand
de
,
God een
deel beheerscht
Dan
onder hen heeft verdeeld.
stuur
God
zoo heeft geordend, veeleer voor
derhalve
slechts
de vraag Hgt
,
wie het zoo geordend heeft
God,
één
,
en het be-
deze, die het
is
houden.
te
Er
is
volmaakt en onbeperkt
die
het geheel heeft geschapen, onderhoudt en bestuurt.
Deze redeneering
ook de grondslag
is
polemiek
Manicheistische leer der twee grondoorzaken,
tegen de
geest en stof, goed en
kwaad
Uitgaande van de ab-
i).
solute tegenstelling dezer beiden zich
zijner
,
toont
hij
aan , dat
zij
met elkander vereenigen kunnen, daar het
niet
zich verzoent
met het goede, ophoudt boos
booze,
dat
te zijn,
en het goede, dat zich vriendschappelijk met het
1) Dial.
Lib. IV.
c.
contra Manich. 20.
c.
9, 10, 11, 12, 19, 20.
De
fide orthod.
88
kwade verdraagt, element
waarin
,
zich
zij
aan,
gebied
De Manicheistische
God
men
verkrijgt
van de
volgtrekking
Hoe zou vereenigd
hadden
het
en leidt
,
de ge-
dat twee zoo volkomen
met elkander
zich
stof,
de spruit
is
der
beginsel
{ysw/iiJLOi)
zijn
der eenheid,
en
tweeheid,
de eenheid
De eenheid
aan de tweeheid vooraf.
gaat volstrekt
tot
het bestaande.
al
wien geest en stof zoo nauw
in
verbonden? Tweeheid de eenheid
die
scheppen van één wereld en
het
tot
,
en
als geest
den mensch,
gevolg
drie grondoorzaken.
van
eeuwigheid
het ook mogelijk zijn
machten,
strijdige
het
die
,
met de waardigheid van
leer strijdt
heft het scheppingsbegrip op
,
van
anarchie
scheidsmuur vormt tusschen
dat een
machten, dan
beide
en die hun wor-
,
Neemt men een neutraal grond-
van de polycratie.
is
verlustigen
bewaart voor de
heelal
ver-
door God, die boven beiden staat, en
den aangewezen het
naam van goed
langer den
niet
hebben hun eigen werkkring, hun eigen
Beiden
dient.
is
derhalve het beginsel van alles, en daarom moet er ook
één grondoorzaak
zijn
Zouden de pogingen bestaan van
het
stellen
,
dat
hij
God
niet
van het heelal
^).
om
door Damascenus aangewend
,
te
schromen zou
doen veronder-
ons
bewijzen
in positieven zin
,
aan-
gaande Zijn wezen en Zijne eigenschappen
te
spreken,
opmerking, dat het derhalve duidelijk
is,
dat
zijne
bestaat,
1)
Dial.
maar dat
contra Manich.
{jiovuioi
yivvr^fj-a.,
xai
ó'tj
TTavTOï
xat
navTuv ëarai
jJUfftxvj
Hij
c.
op
19.
geenerlei
npiy/xaroi «.pyr,
a/sx*i
fiia..
/'"'
ouaj
'Ot£
xal ^pyjn Suaooj fj-ow-i,
^°^^
"
De üde
*oix
naar Zijn
ixowloi tiftoépx^rxi, ws
"npb t^s 3ü«6os Travrwj
*^
ortliotl.
ivayxfl /zovótöa eival öi;a8o; apyyfi.
ky.
wijze
éxdarou Lib.
Expos.
God
fLOvcki'
tütv ovreav xpx*l /«'« 1.
fldei.
c. C.
5. 4.
Hphi
Sè,
xal
,,
89 wezen en natuur begrepen of gekend kan worden
onlichamelijk
Hij
samenstelling nu
is
de bron van
en van ontbinding, en ontbinding
is
aan God ten
eenenmale
wezen
Hij
niet
moet zeggen wat het en
oneindig
is
wat Hij
is,
wezen van
dat
niet
is.
het éenige,
is
Hetgeen
wij
zeggen,
{xsiTx:pxTiKccc)
maar hetgeen op
verklaart niet Zijn wezen,
wil be-
iets
begrepen kan worden.
aangaande God door bevestiging
maar wat
wat het
niet
is,
onbegrijpelijk,
Hem
wat aangaande
Zijn
onveranderlijk en onverderfelijk
,
Hij echter, die het
is.
wij
door de bepaling, dat Hij on-
als
wijst niet aan,
dit alles
schrijven,
God
evenmin
onbegonnen
,
Want
Maar daarmede verklaren
vreemd.
niet,
geworden is.
stelt
immers lichamelijkheid veron-
is,
derstelt samenstelling; strijd
,
Wel kan men zeggen
ons in die verwachting te leur. dat
^)
wezen
Zijn
^j.
Hem rechtvaardig Men kan aangaande Hem beter door
de ontkenning van
alles {èa rvjc x-rnx'^Tccv tzC^xtpèTsa:) spre-
betrekking
heeft,
en wijs noemen
ken, want
b.
waarmede
maar dat
Hij
is.
kennis
te
De
1) èart
2)
'knsipov
Ibid.
TJjv
ffojjöv,
c. c. 1,
Ibid.
&X/CC
o, T« XV
wij
gezegd wordt dat Hij niet bestaat,
al het zijnde
Wel
'^).
Lib.
iphaiv,
1.
e.
TK at'^io
en boven het
boven het
God
ösiov
xat
Ttspi eïnvii
Tïjv
,
öxaTaAyiTtTov
gaat ook de
ovjioZ.
xal ItiI
,
touto
/xöii^ov
èx
tvjj
aTtavTWv
'
Se'
{jlóvov
AuzoÏ)
&soï/ xarajjaTtxüj xicv
AXix ra
Stxatov, xotv
mpï
9 en 10 en de geloofsbelijdenis aan het slot van
OlxsiÓTspov yè
ti'
ayvwarov.
K«v dyocBbv,
ou fvaiv ^éysig @soü
maar
san @shi, ZvjXov
"Oaa. Sè Myo/isv
fiiijtv
zijn zelfver-
zich geopenbaard,
"otj /xh ouv
4.
zijn
axarctAyiTiTOv toüto TravrsAös xat
to
oüv
heeft
is
ditsiplx xal dxaTaX-^fia-
ipiistv,
Kotv
Vgl. L. 3)
>j
niet
verheven
orthod.
fide
xxT ouaixv x«i
x«T«ivi7TT0v, oïi
boven
Wat nu boven
wanneer
,
behoort niet tot de kategorie der sub-
Hij
stan tien;
heven
v.
cèjjaiyse'ffeu;
t^v
jjuckv.
De Haer.
KoisisBoLi tov
90 opdat
alleen,
zouden verkrijgen openbaard,
en
medegedeeld
').
Tcc:
,
c4v:ówf/,cv)
door
yiy.x:),
iets
zeggen en
te
te
al
ver-
den maatstaf der aardsche
een gebrekkig hulpmiddel, waar-
zich anthropomorphistisch
zij
God accomodeert
^).
Hem
aangaande God
zich naar die mensche-
hebben
Gods kenmerken,
{oijfrucBsi:
^ni(^opxc
geraken door God
zaak van
het
heelal
,
oxjhïv
yè rCiv övTwv
—
t'o
Ook
c.
,
te
ra.
iari-J.
of daarop betrekking
Trap)
t'/jv
ovrrlxv)
beschouwen
als
de bron van
als
kunnen
wij
de grondoorzijn
alle
,
door
ook door middel der tegenstel-
middel van bevestiging,
xai bne/i aurè
Tot de kennis der predicaten,
welgevallen.
wezen
het
è'oTtv.
de mensch ook
heeft
behoefte, en laat zich deze wijze van spreken aan-
gaande
Aóym
(rxv-
geraakt tot eenige kennis van het bovenzinne-
zoo dikwijls
dus
en
,
onnoembaar
gelieel
en dat ook door de H. Schriften wordt gebruikt,
uitdrukken
die
wezen ge-
niet Zijn
openbaringen van zaken
zijn
naar
het
zxf
{èx rccv
hij
lijke,
lijke
-px'/fyJ.TCüv)
doet
hij
,
dingen
dan ook
Hij is
om aangaande God
behoefte klaren
heeft
Hij
ook niet de kennis van Zijn wezen
dus
want namen
Txv
(^•/iKccTiy.x
want
,
Hem
aangaande
duistere kennis
een
wij
ojy^
wj
/j.-^
wv
,
a/i
sjg
imïp Ttavra
xxi tö dvantxMv to i/nkp ousiav
stvai
&iv
12.
Vgl. echter
1.
c.
c.
9,
zee.
waar Damascenus
den meest gepasten naam voor God beschouwt, daar Hij
ovtx,
xat yvüstv
,
è üv als
alle zijn in
zich bevat, als een oneindige en onbegrensde zee des wezens (néXayos oOaias öéiiEtpov xai dóptcTOv).
L.
1)
T^S
c.
fiévtiv
fuuiv
2) L.
c.
12
c.
7«6iff£ws
T-^s ei
c.
3s 9,
schappen Gods,
uaTiep oü oüaicts
oÓjtoXi'
Tiji
otjaiaii
aSuvarov yï
aSnoli /xsTkcuxev fiitsiv
x«l Twv övTojv ai yjuasii, ro uTzspoixriov 11, 1.
c.
12 en 19. c.
8.
ri/jüv
,
ovzui oüci
tsXsIois yv&vxi rviv iiTtspxci-
Vgl. de bonte rei
«ws yvuaSriaerxc.
van namen en eigen-
,,,
91
Tav èvxvTiav)
ling
[sK
ning
{a,7ro(fnxTi}c5}^)
men
terwijl
en afwijzing van
al het
daarbij altijd wel zal doen, de
aan God toekent
Hem
daar deze
evenzoo door middel
,
nader staan
dan de
,
moet meenen, dat God een
nooit
samengesteld wezen het best
bewaard
Voor
is.
dit
wat Hij
is
de dingen
tot
een
óf
die
,
wat Hij niet
is
,
met
is
men
betrekking
hiertoe
men
,
men dat ,
óf zijne betrekking
,
onderscheiden van
,
en
,
aantoont
niet
Hem
Merk-
'2).
Damascenus
dat
,
bestaan
,
gevolg zijner natuur, of eene werking
waardig
i),
predicaten
vele
misverstand zal
aangaande God gezegd wordt of
die
door nooit te vergeten
blijven
maar
namen,
stoffelijke
uit
hetgeen
,
onvolmaakte
ontleenen aan onstoffelijke zaken
te
,
ontken-
v;in
de metafysische eigenschappen op den voorgrond
altijd
plaatst,
maar de
evenzeer, dat
ethische
zelden
slechts
aanroert, en
hem
negatief Godsbegrip
zijn
niet terug-
houdt van een speculatieve ontwikkeling van het leerstuk
hem noodwendig
der Drieëenheid, die
voeren moest tot
zeer positieve bepalingen aangaande het wezen Gods.
Den weg daartoe baant
God
niet zonder
niet
is
maar
Woord
{ovx xKoyoc) is
aan het onze, dat
gelijk
evenals het woord
1) L.
c.
Ook
12.
beveelt
,
hij
/]
2) L. iar'i
iiTtépBtoi C.
C.
oYj ficüvstv
9.
c.
c.
6.
,
,
vj
,
rt
cJ>lA'
'éxcuatov
^
t!
Dit
Woord Gods
(;joïjc)
voort-
de vereeniging aan van affirmatie en
namen voortkomen,
h iiTtspKp^tOi ^px'^
Xpri Toivw
oleadxi
dvTiZiaarsXXopLév'MV
3) L.
déoT/ji
^).
in de lucht vervliegt,
dat uit onzen geest
negatie, waaruit de „allerzoetste"' oüfft'a,
door de opmerking, dat
hij
töv
oüx
sTi't
é'ari
töv napsTzo/jiivuv
,
).syo/xsvoiv
9ioï)
oriXovv
tvj
als:
yj
unspoümoi
etc.
,
fiiusi,
>j
>j
^katv
,
ou r\ rtvct
h)épyu«.v.
zar
npói
ouaioLv
ri
züv
92
komt
niet geheel hetzelfde
,
één, maar
zij
onze geest
als
is
daarvan verschilt
niet geheel
—
,
immers
in subject verschillen
zij
en toch ook
,
in
—
natuur
zoo
is
zijn
ook de
goddelijke Logos, daar Hij substantieel bestaan deelachtig is
onderscheiden van
,
Hem
,
door Wien Hij substantieel
bestaat, en daar Hij alles heeft, wat tot het godsbegrip
behoort
n.
,
de volmaaktheid
1.
eenswezend
(óf/,oov(Tioc).
De Logos
door eene generatie, die eeuwig
moet worden van schepping gen van
iets
gendeel
is
kan toch
het
heeft
en goed onderscheiden
is,
Genereeren
is
het voortbren-
wezen; schepping inte-
gelijk
Men
produkt van Gods wil en macht.
God van
niet zeggen, dat
generatie
natuurlijke vrucht-
Deze
is iJpyiiJ.oc tvjc ^vitiuvi: 'yoviuór^^ro:).
van eeuwigheid
plaats gehad.
xlccviccv)
i).
van volkomen
baarheid ontbloot
Derhalve
[axpivoo; Trpo ttccvtcov tcov
de Logos even eeuwig
is
de Vader, en onafscheidelijk van
Hem,
evenals het
dat bestendig door het vuur wordt voortgebracht,
licht,
zich
daarvan afscheidt.
niet
Maar de Logos moet ook een als
de levende wijsheid
is
kracht des Vaders, in en door Wien Hij bestaat,
wil en
als
ook met den Vader
Hij
is
,
ook
echter in
het
zou
wanneer
tiëele
geest
eene wij
zonder
niet
verschillend
beleediging
kracht
c.
is.
(èvvxyj;
aanschouwd
c.
zijn
meenden, dat
xvvTrÓGTxroc)
postase
1) L.
de
geest
is.
8 en
13.
ovituj'^-^)
Dial. contra
,
en
de majesteit Gods,
van
die
Hij in
is
c.
8.
adem
een substan-
zijne eigene
onafscheidelijk
Manich.
daar
Maar
Hij een onzelfstandige
Integendeel,
wordt,
ons
Bij
van ons wezen,
een in- en uitademen der lucht bestaat.
het
{rvovj
woord
ons
is
hebben, even-
ttvsvi^o,
is,
hyzoo-
,,
93 wel van den Vader, de medgezel
hij
van den Zoon, van welken laatste
als
is {to 7Ufx,7rxpo,uxpTiiy
in willen en handelen.
is
vrij
leven en heiliging
Geestes
blijft
hij
De
uitlaat.
den Zoon,
in
zich
den oorsprong des H.
tot
leer der Griek-
zich over dit vraagstuk niet altijd
bewoordingen
den Vader en rust
H. Geest gaat uit van
zoo verklaart
eerst.
hij
wordt een bepaling aangetroffen, volgens welke
Elders
De
Vader door den Zoon.
uitgaat van den
Hij
de bron van alle
is
Damascenus getrouw aan de
sche Kerk, hoewel in dezelfde
Hij
Wien de Vader en de Zoon
in
,
Met betrekking
i).
openbaren
hij
Vader en de Zoon.
dezelfde eigenschappen bezit als de
en
KoyS)^ terwijl
rcc
den uitgang des H. Geestes
van
leer
den Vader en den Zoon
uit
beiden leidt, naar zijne voorstelling, tot polytheïsme
1)
De
fide orthod.
1.
c.
c.
7.
De saucta
2)
De
fide orthod.
1.
c.
c.
7.
De
«ÜT>j éauT/ji
xat
sv T
^v
{nxzépx) xou eli xdii
toZ
TTpojioJ.éa.
sv TnsvfMo. «yiov,
rb
Se
itioü
Toü xp\ifiou [lévfi
X. T. i.
S)(uv
i^
«ihoïi
&SÓX/
Tij;
bibi
roü
i)ioïi
TO
28.
c.
Sta
,
nvsü/*ac
wxfiij
oii^
zat toüto utbv
iitoüï ,
xat xiipiou TCoXXoi lide
,
s? sxutoIi (sc. inxTphi)
ïjv
Kat
orthod.
,
Sè'
si
rb
,
ayiov
,
c.
i/tbg
ccTzsipov'
xai toüto
xai orjp^Oi 6s&v c.
,
xat
t.
x-
A.
zou itxrpbi
èx
yxp narpb;
xat toüto èn
xxxslvo irspov
1.
Iv nvsüfjix xytov èx
toï; dvQpuTtoii
SyjAaS»)
aytov rb nvsüfioc
é'^st
,
TÖ &yiov sxpavToptxri
nvsü/Jiix
2
c.
ttsjjïjvö;
xxi óiXiouï
(De
,
oj /éyo/xsv
èx iraTph; p.kv St vioïi èxnopsuo-
'
'aXÏ dsi
5.
Trinit.
'é^si
dsoï ttsAAoI
de zinsnede
8
zat
TZisTSiio/jiSv
ök to trviv/j.x
Jiov
Tö y-
l^.
c.
'uioii
xal lóyou npotbv^
7rvêü//.a
rb Ttvsy^a
xat sVovTat
Vgl.
liiou
««/
'Ojnoioi;
xat Sta toD kóyou «inoïi s| ayTOÓ to Ttvsü//.x
De saucta
ê}(pv,
Tris.
S(« Toü
xal
Manich.
Dial. contra
Irnxp^iv
C.
C.
TTyOoepjfo/xévvj
tö lx toü nxrpbs èxitopsuopié-jov
èx 70Ü
kxuzoü TÖv (xuroü Aóyov,
De Hymno yy.p,
A
L.
xoü tóö Ttar po;
,
TcvsiifxaTO-;
Suva/^t; tou tta.7p6i
6eÓTï)T0s
2.
c.
eene ZwajuLu ousiuoo,
is
auToti oimxv èxfavTCxij x. t. A. L. c. c.
xat ^ojottocov,
t.
x.
ovo/jLÜl^o/JiSv.
ixnops<jó/j!.svov. vijv
/«'t
,
nocvot.yiou
xiip^.ot
èv iiiü dvixTtxuOfjLévo'j-
TTvsüyua
Oeupou/xévr)
imocizictsi
iSta^oüff»)
Aó'/u ó vaTTauo/iévï)
&>
Trinit.
Geest
H.
2)
STT
oü;k
si
b i/tb; i's
otbi
óinsipO'J, £15
©ïó,.
11) waar aangaande het
94 bezwaarlijk
en
enkele
zal
plaats,
duistere
Dat deze
deze
iAA' hTTopivrxg)
,
op grond
dus,
van
is
is iets
,
der andere
2).
,
maar
even weinig,
wij
In het aannemen dezer persoonlijk-
heid van den Logos en van het
ayr.v ziet hij de
7rv£vfy.iX
dwaling van het Polytheïsme en van het
der
opheffing
i).
de generatie
dat wij weten
den aard der eene bestaanswijze kennen als die
van één
kunnen toedichten
leer
onderscheiden
uitgang
(ov ysw/jTÖc;
men hem
Judaïsme; van het eerste, door het aannemen van de natuur,
der
eenheid
van het andere door het toelaten
van drie hypostasen in het Goddelijk wezen
zoodat het
,
ware
in beide ketterijen ongeschonden bewaard
Ttveüfj.x
verklaard
bonden
is
{Zi
1) Expos.
est
TÖ
c.
auvunTÓ/jLSvov).
TixTfii
Itemque Spiritus Sanctus
'1.
est Filii,
Est tarnen ad Filium, quia emanat per illvm
ex Fïlio.
non
wordt, dat het door den Zoon met den Vader ver-
iiioXi
fid.
blijft ^).
et
sed non est
ex Ulo.
At
ex Filio, quia Pater una est causa, turn Filii, turn Spiritus
Sancti, utriusque ex aequo, ut Pater simul
Le Quien (Ann.
ductor Spiritus.
T.
1.
p.
sit et
Filii
Pater
et
pro-
664) schijnt niet ongeneigd
deze plaats aan „de schismatische Grieken" voor te houden, ten bewijze dat
Damascenus de betrekking van den H. Geest
tot
den Zoon
nergens anders zoekt, dan in de emanatie des Geestes uit den Zoon.
Daarop zou echter geantwoord kunnen worden, dat deze uitspraak niets
bewijst,
daar
zij
terstond reeds wordt opgeheven door hetgeen
onmiddelijk voorafgaat (sed non est ex Filio) en volgt (At non est ex Filio)
en ook, dat het meer dan waarschijnlijk
dezer
plaatse
zeer
geleden
heeft
door
de
is,
vertaling,
dat de tekst te uit
het
Grieksch in het Arabisch, daarna uit het Arabisch in het Latijn
(zie
bl.
78 n.
1).
Eene andere vraag evenwel
H. Geest in den
Zoon
is
of de
De
meening, dat de
rust, in hare consequentie niet tot de bedoelde
leer leiden moet. 2)
eerst
fide orthod. L.
e.
c.
8.
3) L.
c.
c.
7.
,
95
Ook
aandacht op
vestigt hij er nadrukkelijk de
eu uitgang niet door
hegrippen vaderschap, zoqnschap
maar integendeel
ons op de Godheid overgebracht,
daar tot ons
gekomen
zijn
De hoofdvraag
hier
is
van-
').
Damascenus
hoe
echter,
verhouding zal ontwikkelen
objectieve
dat de
.
,
m.
a.
die
hoe
w.
hij
aantoonen, dat Vader, Zoon en H. Geest als hypo-
zal
stasen
toch als een en dezelfde
verschillende,
Verklaart
zijn.
ook
hij
al
God één
dat het wezen der Triniteit
,
niet
adaequaat gedacht en beschreven kan worden, daar
het
onmogelijk
de gansche schepping een beeld
in
is,
van de bestaanswijze
vinden
te
der Drieëenheid
want hoe zou het vergankelijke kunnen dienen
—
klaring van het Goddelijke wezen?
vooral grip,
met het negatieve van
conflict
in
beproeft
toch
redeneert
moet ophelderen
hij,
is
hebben
Zij
Hem
met
heeft, en zijn
^).
De Vader, zoo
de grondoorzaak, zoowel van den Zoon,
van den H. Geest.
als
hier
hij
Godsbe-
zijn
eene voorstelling, die het duis-
hij
tere van dit mysterie
ter ver-
en komt
,
—
2)
alles,
wat de Vader
wezen, waarom
gelijk in
ook
zij
beiden gelijkelijk met den Vader vereerd moeten worden.
'1
)
L.
xapiav
C.
C.
8.
vavTj'ov Ss
èxeïdsv
2) Ibid.
,
eüj
è^
O'jx
3) Vooral
de
contra Manich. sancta Trin.
Tptxioi
6cyia.i
fid. c.
,
yj/zoüv
/xgrr)vé^d-n èitï zr,v fix-
xai iy.Tlopsiiisoii
bvofj-O.
'
TOÜ-
/teTaos'öOTat.
iiy.ïv
'ASüvarov yj -iipsdijvat
TÖv rpói:ov T>ïj
zegt
K«l rovTO Ss larsOM
deórriTx rb t^; Tzxr pórriTOi xai uiir/jToj
orthod.
De
4.
cl,
e.
a.
iv
tvj
xtissl sUova. «TTaysa^/axTOis- èv éxufi)
Tza.pa.ósixviiouaciv. 1.
c.
c.
Hyrniio Tris.
Baur
,
8. c.
Cf.
Adv.
25.
De
.Jacob.
c.
recta sent.
78. Dial. c.
Das Dogma des Mittelalters
,
1.
S.
van deze voorstelling der Drieëenheid: „Man inuss gestehen,
solcher Genauigkeit
ist
eiuandergesetzt worden."
De 55 uiit
der orthodoxe Trinitatsbegriff noch nie aus-
96
De
Godheid
drie hypostasen der
gelijk
wezen
in
eigenschappen
soonlijke
door de
,
elkander dus volkomen
verschillen van elkander door de per-
,
xyevvi^aiix,
{txI:
•j7ro(TTXTiKxïc
n.
l^iÓTyjji)
1
van den Vader, door de yéwmiQ van
den Zoon en door de
van den H. Geest, welke
szTrópsuaiQ
eigenschappen de hypostasen karakteriseeren zonder scheiveroorzaken
ding te
en
,
niet
een verschil in wezen of
waardigheid, maar alleen in bestaanswijze aanduiden.
^saq)
worden,
Nu moet
het
misverstand
Godheid
een
uit
de
alsof
hypostasen samengesteld wezen zou
wendig
vreemd
al
Samenstelling toch
stasen
De
aan het wezen Gods. op
ieder
zijn
kunnen
geheel en
hypostasen
drie
worden samengesteld.
niet
is
en volmaakte hypo-
volmaakt,
zichzelve
vermeden
hetgeen nood-
zijn,
de moeder van scheiding, en scheiding
is
uTrxp-
onvolkomene
drie
Polytheisme zou leiden.
tot
(rpÓTroc
Om
dus elk
denkbeeld van samenstelling in het Goddelijk wezen sluiten
te uit
moeten
,
hypotasen,
drie
hypostasen
drukken
uit
de Godheid bestaat
:
maar: de Godheid bestaat
Door de erkenning der
^).
wij
niet zeggen
wij
in drie
drie hypostasen
het niet samengestelde, het onvermengde en
individuëele uit, terwijl de éénheid
Gods wordt gehand-
haafd door de belijdenis, dat de drie hypostasen elkander bevatten
theorie der
vaders zijn
1)
7rspi%ü}pvt(Ti:
fitle
,
Cf.
eene
rijv
1.
1.
c.
c.
èv cJüijiatj c.
Lib. IV,
aanwending van de
die in de christologie der
,
8.
—
speelt
werkzaamheid en macht
orlhod.
2) Ibid. Kat awfjtf{jfi7iui.
—
een groote rol
zulk
in wil
De
doordringen
en
2).
Men houde
Kerk-
zij
één
echter
"oösv ou Ss U'/ofisv to ï?Soj èf 'unoaruaiuv
ns/jt^^cupviatv sy^ouai c.
zoodat
,
5,
Adv. Jacob.
^i/Oc.
TCcxur.s
auvaXoif^i xal
78. Expos. fidei, c. 2.
,,-
97 onder het
oog, zoo gaat
voort, dat het iets anders
hij
eene zaak op zich zelve, en eene zaak nuar hare
is
voorstelHng
geschapen
axi
{/Jycc
wezens
immers de individuen staan
afzonderlijk,
i;eschoiiwen.
te
sttivoIx)
de
Bij
het individueel onderscheid reëel
is
maar
be-
het gemeenschappelijke,
het
niet
zijn
terwijl
elkander,
in
soortbegrip, dat de verschillende individuen tot eene één-
heid verbindt, enkel het product
Maar
van onze voorstelling.
is
Daar
niet alzoo bij de Drieëenheid.
schappelijke
,
het gemeen-
is
de eenheid het reëele, want daar
hypostasen niet slechts gelijk, maar identisch. onderscheid
postatisch
gegrond, maar wordt
nomen,
dus
is
Het hy-
in de werkelijkheid
niet
door redeneering waarge-
alleen
derhalve zuiver ideëel
is
de
zijn
').
Zoo eindigt Johannes Damascenus dan met aan de hoofd
om
bepaling,
dat
n.
1.
ontzeggen
te
liteit
welker handhaving het
hem
vooral te doen
de Godheid in drie hypostasen existeert,
alle
is,
rea
en de verhouding der hypostasen tot
,
de Godheid in niets anders te doen wortelen dan in de voor-
De eenheid
van het denkend subject.
stelling
gehand-
is
haafd, maar ten koste van het hypostatisch onderscheid, het Tritheisme in
werd vermeden
den vorm van Modalisme,
Want wat
verviel.
hij
1)
De
fide orthod.
'év
c.
,
èvepycidi
xat
toü
xat
t^; oi/va/iewj
«Aü
c.
2t«
è^ouaiccg,
TnjTa,
6s).^pLX-ro;
TayTÓTïjra
de andere klip, waarop
de Drieëenheid volgens zijne
is
8.
'Etti
TpiaZoi
<x)ri-moD
dzupÜTocc
7:p<xyf^a.Ti
1.
maar het Unitarisme
,
dan één en hetzelfde Wezen, dat nu
voorstelling anders
Twv Ènsxetva x«t
is
,
rb xat xat
rb
,
ys
auvotioiov rijv
rvji
ayta; /at
c
t>jj
•
xat tö rccuzbv yjütfira
t%
Sc t« 6t»;«/;u£vov.
'
/jl'-v
,
oyx
;t«v-
aoijo-i
O'Jui'aj
aüjjin-jaixv
t^j dyxdÓT/jroï Ta^/TiT/jTa
kTivjol».
xui
jTzspo'j'jiou
é/xl yccp zb
x-A
xal t^,-
rijv uttci-j
tc
t;^,-
bfioio-
98
eens al
deze, dan weder als die hypostase verschijnt,
als
naarmate het beschouwd wordt
uit de verschillende
oogpunten, die door de objectieve namen, Vader, Zoon Geest worden
en
dien
langs
men
weg
dan ook, dat
het
punt
zichtbaar
welke
dentie,
houd
ontzegt
geerte lijke
,
een
Goddelijk
het
zich
aangeduid? slechts
wezen
is,
dat van de
en
dat
volgens hetwelk
wijze
waarop
,
Duidelijk
voorstelt.
de
de
van hij
,
Platonische
Gods
idee
is
transcen-
positieven
allen
Aristotelische
in-
wijsbe-
van het gegevene en werke-
die idee binnen het bereik
uit,
wordt
hypostase
in geheel dit stelsel tweeërlei stand-
aan ,
ledere
bepaalde
van den denkenden
geest wil brengen, en daaraan haren bepaalden inhoud
geven.
wil
Onverzoend staan
kan men
standpunten
beide
deze
Volgens het eerste
naast, of liever tegenover elkander.
God is, omdat Hij maar boven het zijn verheven
niet tot het
niet zeggen dat
zijnde behoort,
is
gens het eerste kan aangaande
worden, maar
is
God
is.
niets positiefs
Vol-
gezegd
het beter door middel van ontkenning,
derhalve in negatieven zin aangaande
Maar
volgens
;
het andere daarentegen wordt hetvezen, dat Hij
volgens het tweede gaat
uit
hij
Hem
te spreken.
van het concrete,
het empirische, en besluit daaruit tot een positieve bepaling aangaande het wezen Gods.
het is, tie
Want waartoe moet
kosmologisch argument anders dienen, dan
zijn
besluit
en
te
komen, dat God de absolute
wat bedoelt
zijne fysico-theologische
saliteit
Wijsheid,
en hoogste
de hoogste Geest is? wijsheid
zijn
dan toch
tot
causaliteit
argumenta-
anders dan de handhaving der stelling, dat
hoogste
om
God de
Absolute caupositieve be-
grippen, die zich niet laten rijmen met eene zoo negatieve
opvatting
der
Godsidee.
Is
het wezen Gods vol-
99 onkenbaar,
strekt
dan
waartoe
poging gewaagd
eeue
een speculatieve ontwikkeling van de leer der Drie-
tot
—
Damascenus
ëenheid, die
wat
bij alles
moge
voorstelling, subjectief zijn
—
hier, volgens zijne
Vader, Zoon en Geest, welker objectiviteit
en die toch
de begrippen
leidt tot
handhaaft,
hij
Wat
Weze?i der godheid bepalen?
het
de
Drieëenheid betreft, het komt ons voor, dat de grootste leemte in
waarin
,
naar de menschelijke zwakheid tegen
zijn
wordt door
veroorzaakt
stelsel
zijn
wendig openbaringsbegrip
bedoeling in,
zijn uit-
eene accomodatie
hij
en waardoor
ziet,
dan
niet veel verder
hij
het,
tot eene
Openbaringstrias brengen kan. In verband met de leer der Drieëenheid behandelt die der Schepping, inzoover hij deze
beschouwt
als
hij
Haar
werk, en aan ieder der hypostasen een eigenaardig aan-
God
daaraan toekent.
deel
gedachtenbeeld
schiep het heelal naar een
en deze schepping werd door den Logos
,
volbracht en door den H. Geest voltooid
ping uit
houdt
niets
daar de meening, aanwezige
waardigheid
God
dat
het heelal uit eene reeds
voortgebracht,
schouwd de goedheid van God pen zouden
1)
De
Dial.
6tuT:psn(ai TÏX'-''^
OjaicKi.
zijn
"T^vpv-
II.
c.
die niet
genoeg had aan
Ttslaj
Manich.
oyïïaj.
T/iV U/-/iV inv
>7
c.
2.
20.
dvOpuTzhci?
Uóiov
OÜxOÜv &S0X1 èysvsro.
cèA/l'
ouv
VA.
^siKov,
tv ^-nfJ^ioupyM^
ÜTlö
,
kon mede-
Krijst 7; swoöv, xoA to tn&tiy.'x spyov
ViX-Z%'lh'MM
üA/j
er voorwer-
,
<jijfJLT:lripov,usvov, xa'i TTvsü/ytar: TsXaoü//.s-JOv.
contra
Kal oJx
Lib.
,
maar wilde dat
Hij Zijne goedheid
waaraan
,
fide oithod.
ifisrUTau, Xóyiü '2)
contemplatie,
eigene
Zijne
met Zijne
strijdt
grond der schepping wordt be-
de
Als
2).
tegenover de Manicheën vast,
hij
heeft
stof
Aan de schep-
i).
-Kpi-KSl
,
Expos. e?
-zo
[J.xï'kov
&'.Ci
ÈX
//.ij
lid. c. 4.
o-h.
ovxw
t^xtovikJj
OVTWV TTOtÜV
T
100
deelen zich
Over het Mozaïsch scheppingsverhaal
^).
niet
uit
maar de
,
wijze
waarop
,
hebben, kan men misschien afleiden
wil
over
Paradijs
het
kelijk
een
ningen
louter
een
om
lijk
mensch
Gelijk de
een geestelijk wezen
en
waarin
woont,
hij
tegelijk
woonde
lichaam
schooner
oord
,
woonde
ziel
zijn
noot de innigste gemeenschap met
Merkwaardig het
is
Want naar
traditie over te leveren,
hij
en
in een
woning
,
het
schoonste
nog veel
en
hij
ge-
Hem ^).
verbindt, misschien wel
astronomie
geijkte
ook de tempel
waarneembaar en
Damascenus de natuurleer met
het, dat
dogma der schepping
kerkelijk
is
goddelijkste
want God was
,
zoo
zinnelijk
de
in
hij
maar naar de
plaats,
is
facti-
tegelijk een zinne-
van tweeërlei aard.
geestelijk, derhalve
of
oplossing te geraken door
de allegorische opvatting met de
sche te verbinlen.
,
,
dan
hieromtrent van elkander af-
eene
tot
{pcl^jd-^ró:)
was, daar de mee-
intellectueel (yc/jTÓr)
tracht
Hij
poging
hij
Niet gemak-
de vraag te beantwoorden
,
autoriteiten
zijner
weken.
midden brengt.
liet
hetgeen
uit
een zinnelijk waarneembaar
dit Paradijs
wel
in
was het voor hem
hiat hij
het opgevat
hij
die
om
een
geologie en fysica aan de
,
nimmer met de kerkleer
in
conflict
zou komen. Hij geeft een overzicht dier wetenschap-
pen
waarbij
^),
hij
steeds de autoriteit van Basilius, Chry-
sostomus en Nemesius en hunne bestrijding der Grieksche
1)
De
2) L. yè yo»)TOv
fide orthod. e. •
c.
T:i.i]v
otOrjfMOupyYiro
x«t
CiTTAijv
3) L.
c.
i\.
f
1.
Tivjj
é/Aoi
-/e
c. /j.';v
ooxsl
2.
OW ,
aiffö/jTÖv tÓv
on üansp
'o
irctpüünaov éjjavT«5Ö/)o-Jtv, eTSjiot
óivOjinnoi
outcü /«i tö toüto ïep(uTUTOv Ttyuevoj,
i^ov Tij» é'/ifxaiv, c.
c.
6—10.
x
t.
>.
ahdttTOi seisö/jrèv a
«//o. xat voïiTOi
«x
y.'A
vor,Tbv
101
en
filosofen
volgt,
fysici
meeningen
derlijke
Opmerking verdient
ontleend, tracht te staven.
hoe
het
hij
bijgeloof
hemellichamen paald
hij
groot gewicht hecht aan de verschij-
beschouwt
hij
eens
dood
na
niet
hij
doet
,
lieelal
Zeer
kennen.
Voor het overige te
God
die
,
voorboden van
als
vorsten.
opmerkzaam
telkens
van het
inrichting
TOTsxvil?
dat door den loop der
bestrijdt,
den naderenden laat
daarbij,
aardsche gebeurtenissen worden be-
ning van kometen, die
wijze
won-
de
hoewel
,
zijne dikwijls
terwijl hij
bewijzen, aan de H. Schriften
inet
terecht
maken op de als
wijst
den
'Ap/T-
op den
hij
nauwen samenhang der schepping en der voorzienigheid. Deze wat
is,
hem, de
volgens
Gods, door welke
geschieden
men
dat
,
ken dan het werkelijk
Gods
wil
is,
alles
Omdat
zich op de doelmatigste wijze ontwikkelt.
is
nu de voorzienigheid de zoo
wil
moet ook
alles
het zich niet beter kan den-
is ^).
In de leer der Engelen
2)
de Kerkvader zich
sluit
bij
de daaromtrent in de Grieksche kerk gangbare beschou-
wingen van Gregorius van Nazianze sius
e. a.
aan.
met vrijen
De engelen
zijn
zijn,
Onlicharaelijkheid schijnt
toegekend
te
onlichamelijk
en met
is,
^).
c.
c.
29 en Lib.
2) L. c.
c.
3.
Dial.
flde orthod.
1.
Toch
I.
c.
is
hunne
en of
zij
slechts tot op zekere hoogte
daar God alleen volkomen
,
Hem zijn
vergeleken, alles zij
stoffelijk
verheven boven de be-
3.
contra Manich. C. C. 3.
Neme-
dat weet hun Schepper alleen.
hun
moeten worden
bevonden wordt
De
,
wil begaafd en onsterfelijk, niet krachtens
elkander wezensgelijk
3)
Ps-Dionysius
maar door genade. Hoedanig hun wezen
natuur,
1) L.
,
geschapen geestelijke wezens,
'Aow/tatos
c. y'e
21.
icyerat xai dtu/os (xyysXos', «aov
102
leiiimeringen der lichamelijkheid. Zij zijn dienstbare gees-
God op
ten, die
wenk gehoorzamen.
Zijn
ieder een deel van de aarde
de
volken,
wezen
beschutten
Zij
en besturen de landen en
,
hun door den Schepper worden aange-
die
Met Gregorius van Nazianze houdt
1).
voor, dat de engelen het eerst
het er
hij
geschapen, daar het
zijn
passend was, dat eerst de geestelijke wezens geschapen zijn
daarna de zinnelijk-waarneembare
,
beiden samengesteld
mensch, die
uit
nysiaansche
verdeeling
negen orden neemt
De Pseudo-Dio-
is.
der engelen in drie klassen en over,
hij
terwijl
over de
zich
hij
engelen ook vereering toekomt, niet
vraag, of den
maar wel
laat,
en ten laatste de
,
uit-
zich verklaart tegen de meening, dat
een aandeel in de
schepping gehad zouden hebben
Met betrekking
den Satan leert
tot
aan wien
de
trouwd, en dat
hij
was,
(fV
goede
aï'yxöic)
vallen, daar
vóór
hij
hij
bescherming was toever-
aarde ter
van nature niet boos, maar
was geschapen.
tot het
Vrijwillig is
de Godheid begeerde, die
hij
hij
ge-
krachtens
geschapen natuur niet verkrijgen kon, en den mensch
zijn
wegens de eer waarmede
benijdde
Tt/sèj ri/iii'
Ttöcv
y's
xat ühxbv svpiaxizui.
xaöwj
fjLSvoi,
2) oüzoi
Ibid.
iiTio
'Oaot
5TÓ//.a
hij
de (,-.
toCi;
oc'üÜov
,
Schepper hem
zijn
töv
/jlóvov
rni y^S, xat èövwv
ayyéXom toÏ'
üair/xpnov
tö Oeïov saTi xdi
èTapfÖijo-av.
auTwv,
("f.
Lili.
o/i/jLioupyoiji
Ziu^ilou,
xm tókwv
III.
T^js
7ta;(6 te
,
dau/x.a.TO:'-
c.
npoïaTu-
'1.
btxcor, Ttors
xriafj.tx.rcx.
ojoia;
yv.p ovres,
oitx
Uit zijne Apologieën voor de beeldenvereering blijkt,
rf/ii/jTizi nposxö-/rttni
e.
p-ipti
TOu OYiy-ioiipyou öé tpxac
npog ©eöv
ovtuj
y's
ehi t5v itxrpbi
ö/i,u.toup-/oi
3) L.
au-/xpivófji.s-JOv
jnóvov
Kat yjyiaTTOVTEs ra
1) Ibid.
dat
dat
'^),
'^).
val de aanvoerder der laagste klassen van engelen
zijn
ih'i
hij
zij
4 en Lib. IV.
ook aan de engelen toegebracht wil hebben. e.
20.
Dial. contra
Manich.
c.
31 sqq.
103
had
en
begiftigd,
hem
aantal der
gevolg
het
die
dezen
in
van
is
hij
geen
verontschuldiging
van God,
afval
zijn
hem
voor
een werkelijk
in
een groot
hy
sleepte
De is
straf,
eeuwig,
door eigen aandrift gezondigd heeft, en er dus
daar
niet
val
ondergeschikte engelen mede.
maar
vuur,
Die straf bestaat
is.
in het vuur der be-
geerte naar boosheid en zonde, en in de vlam der veri).
begeerlijkheid
ijdelde
oorlooft.
Vrij
en zijne dienaren bezitten
Hij
geen macht tegen iemand,
het hun ver-
en onafhankelijk staat de mensch tegen-
over de inblazingen des duivels
De
God
dat
tenzij
-).
leer der schepping is de brug, die
cenus van de theologie tot de
Jühannes Damas-
Anthropologie
voert.
Met
betrekking tot de leer van den Mensch was in de Griek-
Kerk de aanleiding
sche bij
en
de theologie
de
tot
polemiek niet zoo groot
dat dit leerstuk behandeld wordt zonder de
onderscheidingen
Wat
aantreffen.
ontwikkeling
de
thans
in de
anthropologie
der
De
van den
beschouwing
geen spoor
Cf.
c.
c.
36.
dat de
Westersche Kerk
mensch door de Griek-
ontdekken.
te
is
hebben uitgeoefend
te
onzen Kerkvader
bij
1) Dial. contra Maiiich.
èniSu/jLtai.
fijne begrips-
de beide andere gedurig
vooral de aandacht verdient
godgeleerden;
sche
2)
bij
den minsten invloed schijnt
niet
op
we
die
,
als
vandaar dan ook,
christologie;
"fra/^tèv,
Hij
ozi
r,
is
blijft
daarvan
al-
geheel ge-
xi/adts k-mi/r, oüöev tTtpó-j
75.
fide orthod.
1.
c.
C.
4.
Kal -npoa^yXAifj
,u-v
ry üvOpunu
awsx'jt-
104 aan
trouw
Toch
is
heeft
niet
de
wat
traditiën
Pelagianiseei-enrle
aangaande
hij
onbehmgrijk,
druk, met welken
vooral
om den
Kerk.
zijner
onderwerp
dit
zeggen
te
bizonderen na-
de vrijheid van den menschelijken
hij
goede verdedigt.
wil en zijne kracht ten
In de vermenging der geestelijke en zinnelijke natuur, die
schepping van den mensch heeft plaats ge-
de
bij
vonden,
eene openbaring der wijsheid Gods, waar-
ziet hij
door een band tusschen de beide naturen gelegd werd
God
schiep den mensch met eigen hand uit eene zicht-
eene
en
bare
onzichtbare
naar Zijne gelijkenis
Op
i).
naar Zijn beeld en
natuur,
{kxt' or/sixv s]kóvx ts xx)
è,uoiccai'j).
het voetspoor der Grieksche vaderen houdt ook Da-
mascenus de bepalingen xxt niet
trekking
en op
en axê"
sr/Jyx
hebbende op het intellektuëele
zijne
zelfbepaling-,
vrije
cf^oljojiv
Het eerste beschouwt
synonima.
voor
hij
Qsoïi
als be-
den mensch
in
het andere als aandui-
dende de potentiëele Godegelijkheid van den mensch door de beoefening der deugd
Het beeld Gods
2).
ook in de
1) L.
c.
c.
De duab.
voluntat.
Evenals
15.
c.
hij
mei de
der schepping de kosmologie verbonden had, zoo vereenigde
met de anthropologie de geheele psychologie
,
c.
geschrift van
42
over ziel,
2)
—28,
C.
hij
over
het
fysisch
leer
ook
't
medium van
fide orthod. Lib. II.
organisme des menschen,
temperamenten, over de krachten en vermogens der
enz.
De
fide
y.M aÜTïfowffiov,
h.
Nemesius nsp\ pOaews dvdpunoo. De
handelt
de vier
hij
daarbij zich aansluitende
aan Plato en Aristoteles, deels onmiddelijk, deels door 't
vooral
zelfbepaling, daar zonder deze ook de
vrije
12.
ziet hij der-
maar
halve in de geestelijke en redelijke natuur,
Lib. III,
orthod. TÖ /: c.
18.
1.
xatÖ' Tj'
c.
c.
12.
bfioioiaiv •/£
Tb t»)v
fjikv
yup xar'
r?,i ApeTrji
Tb xar' dxiva
d
fi.r,
éixóva TÖ vospbv ó/jüoï
xara tö ouvaTÖv b vovf-
b/xotoiatv
105
eerste
nut
niets
tot
is
en de raensch zonder haar de
,
rede ook niet kan gebruiken. heid
Zij
dus eene volmaakt-
is
die tot de redelijke natuur behoort
,
Wat den oorsprong
der
i).
betreft, hij
ziel
sterk ge-
is
kant tegen de Origenistische leer der praeëxistentie
meer
toont
trekking
neiging
der
lichaam
het
over
stelt
moge
schuldig
door
—
3)
schijnen
de
betot
is,
voor als die van een heer tegen-
hij
dienstknecht
zijn
en
,
De
2).
op zich zelve onsterfelijk
die
ziel,
Creatianisme
het
tot
op
dat
iets
maar
,
zich zelf on-
van
niet
belang
ont-
bloot
is
logie
maakt tusschen de verhouding der beide naturen
vergelijking,
in zijne christo-
hij
en die van de menschelijke
in Christus
lichaam.
schelijk
die
Zijne
dichotomistisch.
den mensch
van
verdeeling
kan de
Hij
yoü; niet
het men-
ziel tot
is
van de -^vx^
als
onderscheiden denken, maar beschouwt de eerste als het edelste deel der laatste, en vergelijkt beider betrekking
1)
atov. c.
Contra Manich.
Dial.
xü
'kCxpfira, eli
xi
dó.rtiJ.a.xi
yar/j
xü
c.
68.
xpsnófisva. x
/oytxü
voluntas perfectio jecta
quaedam
imaginem
Quinam enim
Dei.
öè
,
xria/jLa-ra, C.
Jl.
[xri
liberi
69.
wv
oaa.
Ilótv
è6s-
j.oytx»,
/j.kv
yap
loyixbv oiuTs^oii-
auTsloójfOs
;
Expos.
fld.
arbitrii facultate, quia libera
est, convenieiis
affectiouibus brutorum,
sit
t.
y^pyiar^xoLi
Quocirca ornatae fuerunt
5.
Ta
quando
id
naturae rationali, ne subhonoris habeat ut
qui potestatera sui
sit
ad
non habet, imago
Dei sit? 2) w)
De
fide orthod.
Lib.
II. c.
12. "A/za yï xh
XQ fikv npóxepsv, xb os Caxepov, xcuxu
Lib. IV.
c.
6.
Expos.
fid.
c. 6.
Neque
xa.
3) yi
De
i'xet
v]
<S^^iyri
Deum
creasse
néitAs.ixan'
Cf.
1.
C.
animas prius
hominem. De
6.
c.
orthod.
fide
ocWov
xat
confiteor rationales
exstitisse, sed juxta ac tradit Scriptura,
recta sent.
<sü{i.%
'Clpiyévou: X-np^fituru
ri
ipu}(ii
1.
c.
c.
42.
De duab.
volunt.
xb aüfj.u, xcü è^ousix^ei aiixoü
e.
16, 30.
usei
106
der
verdeeling
zijne
onredelijke
wederom
nagaan, dan zouden
en
van deze
en
deelen,
zijne be-
de vermogens en de toestanden der
van
schrijving
andere
in
verder
wij
{Koyixóv)
redelijke
onderscheiding
de
deel,
[xhoyov)
deelen
beide
het
in
ziel
Wilden
i).
met die van het oog en het lichaam
ziel
het gebied der dogmatiek ver-
wij
laten en dat der psychologie betreden.
Zoo was dan de mensch door God onschuldig en goed geschapen,
kosmos
droefheid en zorg, als een Mikro-
van
vrij
den Makrokosmos geplaatst
in
en bestemd
,
dezen onder het opperbestuur van God
te verdiepen in Zijne contemplatie {scarccrpv^^v êsupixc)
te
om
en
,
worden
door
streven naar
zijn
door
niet
,
opgaan
een
Hem
r>jg
Goddelijke
wezen, maar door deelneming aan de Goddelijke ting
2).
Paradijs geplaatst,
het
in
hem
en begeeren
Vrij in zijn willen
het
gebod gegeven
moest dienen van
maar
hem
dat
,
bij
,
was
acvrov
vergoddelijkt
het
in
om
regeeren, zich
te
hij
verlich-
door God
den vrijen wil was tot
een richtsnoer
handelingen en tot eene beproe-
zijne
ving van zijne gehoorzaamheid.
Van deze
oorspronkelijke
echter afgevallen
van
daar
,
volmaakten
1)
ipu'Xyi
'2)
&sbv
besteraming
is
de mensch
gegeten heeft van de vrucht
den boom, die ten gevolge had het leeren kennen
zijner eigen natuur,
!i)i)iü.
hij
De
,
maar
fide orthocl.
fiépoi wJTÏji xh
De
voüj.
De
fide
vsixjct
I.
c.
vol.
orthod.
ftiohiivjoj
'
nog onvolkomenen. Even-
niet voor de
12
c.
xxöays&JTatov
diuib.
dat wel heilzaam was voor de
iets,
1.
c.
'15.
c.
c.
Ssoü/j.svov
ou-/^
'ütaTtïp
'
10, 12. ys
,
kr^pm
yóco
/tiTO'/ri
sy^ouox 7i«/» éxuT-r^v
èpöai/iè; èv a&t/xuri
Kat itéoxi t^,
9ii'a.i
-zoii
,
r'ov voïtv
ourwc
fijsr/ipiou tvj
t>)a,ui^sus
,
tv
npog
xxi oüx eli
107
met betrekking
als
ook
tot het Paradijs zelf is
het-
bij
geen Damascenus aangaande de Paradijsgeschiedenis
ver-
haalt een zweven merkbaar tusschen de allegorische en
de factische opvatting
i),
maar
die
aansloot
zich
duidelijk, dat
is
zien
den hoogmoed van den mensch,
bij
God begeerde te zijn 2). door God bepaald,
die als
De zonde
geschapen
en dus op zich zelf nog niet het hooze
is,
maar van wiens
vrije
Wat den grond zetelt,
zelfbepaling
zij
een uitvinding
Herhaaldelijk legt
dat de zonde en het
kwaad
niet
van het goede, en
privatie
in
hij
het
De zonde
C.
yxp
C. Tfii
auvrnsarpéfeTO 2) Ibid ïoiov Tiji
L.
30.
ToÓTOv
dtud/jTÜ x. t. i.
è'ÖSTO
sTiï
Cf.
yJJs 1.
c.
iv
Tw
öiaiTW/JEvo;,
c.
'11.
1.
c.
Lib. IV.
een
geen wezen,
is
,
TloLpuiddoi Tó) TS vorirü
(jtü/tKTZXüi
is
eene krankheid
,
Het kwade
als
van het
als een verval
geen wezensidioom, maar een accidens
1) L.
op,^
iets negatiefs,
afdwaling en overtreding van Gods wet wil.
nadruk
er den
tegennatuurlijke.
van den menschelijken
maar
gedacht moeten worden
en reëels, maar als
als iets positiefs
natuurlijke
is,
is ^).
der zonde in den mensch zelven betreft,
volgens den Kerkvader, niet in zijne natuur,
in zijnen wil.
3)
heeft derhalve
den Satan, die wel goed
een metafysischen grond in
sv filv
vrij-
voor-
van het menschelijk geslacht, nadat de
hebben plaats gehad.
val zou
zelfs
Hem
en daarom had Hij ook reeds de vrouw geschapen
,
ter voortplanting
een
Die val was geheel slechts door
niet
willig,
zij
zooveel
den val een gevolg acht van de verleiding des Satans,
hij
want
jiofi
i^i;;^fxw5 c. '22.
tw
alles
atffö>]T6J
rats ixyys/oii
Expos.
fid. c. 7.
óöcv xal öeiTvjTOj ÜTTtöt ó ^siisT/)^ ZsAsa^zi rèv ix9iiov, x«i itphi tb
ènapastüï c.
Lib.
^jiog
IV.
u-jxyctyw, Ttphi tö c.
20.
nódiv
o/jloio'j
ow
»)
xarxjiépsi rrji TtTmasoi? ^apaöpou.
óc/iaptict
J
t>;j
wTs^ouaiou yvu/xfn
108
wat God geschapen heelt,
goed
is
Tegenover de Ma-
').
nicheïstische loer der twee grondoorzaken, volgens welke
de stof de zetel
van het kwaad, wijst
is
er op, dat
hij
want
het absoluut hooze niet in de dingen gezien wordt,
God
die waarlijk
,
is (5 ovTcoq ccv), is
hetgeen Hij geschapen heeft
waargenomen
gezien of zijnde
maar
,
als
afwezigs
iets
Goed en kwaad
immers absolute tegenstellingen, evenals
zijn
noodwendig
stelling
Bovendien het
God,
uit
op kwaad
kwaad de wezenheid
dat het
,
op zich
zijn
bron
die de
kwaad,
het
L.
1)
van het goede.
Zelfs de Satan
te zijn.
Lib.
c.
uanep
'
©Uffït
70
ouösv
êrepóv
II.
j
a/xvj;(«vov
el
,
70
yap
inoiiósev b
ojSè
iy.
L. toÏ>
yt
oCió'ev
vó/xou.
2)
llicii/ji.u
èxoiiaioi
,
eTepóv èvrrj ,
L.
C.
Dial.
C.
ix-ir,
txAAa
44.
contra
el
,
«X'''"*
/jly]
èx
(x/i.ocp7ia.
Manich.
y's
c.
vóïo;
14.
C.
roü dyxBot)
oüin
us
év
rri
30. 'H yoep xooÜol
yêvsctv
'
tpxfuv
to
iióBev oiiv
,
ori
xaï èx toü xaT« fitotv
,
pii7tv'
toü
-h
'h
xarèt
De duab.
ift.xp7ix xxi «TroTux''^
0sA>j/*aTOj
fiij
7ravr« yótp Sax
xaxi'a yccp oüx ouaix Tt; èffTjv, fi70i
,
ei
toüto fxal,
ei
7ïïd
a7épriuii 70V «-/«öoü
ffU/xySeyS/jxa;
2).
Sxnttp xat rè axórss toO
OüSèv yótp xaxbv xarix
Snep èirtv
,
12. 'a^ü'
fjLÖiXiov.
kV^
20.
xa9ö ysyovev
^c'av,
itapcnponri
C.
kwaad
zondebegrip staat
C.
rob v.y%%\j
dyxdoïi 70 xaxöy
d
,
in zooverre hij
,
trcpóv éari tb xoixbv
Lib. IV.
C.
7rayOaS^oyM>}.
Otbi, xst^a
oüfft'as
fumv
yi/atv
Tiapa.
-/
^•JCty^utpri^ii
fiij
70 xaxèv ojhïv ërepó-j ia7tv eli
zijn
Bestaat dus
het absolute
dit negatief
7^ Tipoatpéast yk
éyovTO., èv
fottói èaxiv xia.yóipr\<3ii.
xaxóv
oiilï
4.
c.
goed
is
is
tö (jxótoj puTÓj èart arip-naii
xa't
laTiv
mist.
het reëel, dan houdt bet daardoor reeds
is
nauw verband met
eripYfjii
niet
een goed, want alle
zelf is
is
bestaat, want niet zijn, dat alleen
In
qu
zijn
dus het goede een wezen, dan volgt uit die tegen-
Is
zijn.
van
iets
dat zijn grond heeft in
,
het misbruik der natuurlijke vermogens.
is
noch
Wel wordt het kwaad zijnde, maar niet als zelf
het
in
niet boos,
boos.
is
*'''
jswatv
eU 70
vol. C. 19.
itocpü
Kxxi»
Ttxpxxori tow isanortxou
óe/nxprix-
Cf.
Travre^/js
xaxta
Expos. oïix
fld.
C.
4.
opSi7xi sv toj;
109
dan
ook hetgeen
zonde
zeggen
te
na
heeft
Dat
heeft.
ontkent
denkt daarbij
bij
aau de moeiten
en
hij
kwaad
voorkeur aan het fysieke
,
smarten des levens,
vooral
aan
den
door God
{ov^s ó
&cog
è7roiij
dien
gemaakt
is
menschelijke
geheele
maar
niet,
hij
gevolgen
schadelijke
zij
voor het
gesleept
zich
geslacht,
aangaande de gevolgen der eerste
hij
i),
dood
die niet
Sxvoctov)
maar
,
ons zelven berokkend hebben; want hoewel de
v^ij
ontbinding tot de natuur van al het samengestelde be-
was toch het lichaam van Adam boven
zoo
hoort,
natuurwet verheven zoolang
door
hij
met God vereenigd was, maar toen afgebroken Als
een
werd
,
invloed
aan de zonde der Protoplasten den aangemerkt, dat
OWX ^i ouv
ij
xax(«
i)
üare
JvavTtov
^>
d
èazt ó£ TÖ xaxöv el
yrf, '^^'^
TÖv
•
om
1) TTóvi)
c.
êtvstt,
De
vrouw
vosirat.
yitoi '^i
/"*!
rü
iv
''''
"'••'X
Svrt, oü;( '^^
Ttavreiwj èvxvziov
wars rb
dsoXi
,
ij
è<STi
c.
II.
r.
/xr,
Manich.
7i.
dli.'
,
13.
Tb oè
san
ó'vrt
rè
ös
«TTtv
tö
/jlvj
ts
C.
wv
69. b
êtvat
oüx
liyixdbv,
xal xaxöv Xsyerat
,
ivx.nlx. w,-
üi inoy ivó/jisvov
S-épo^ti
xx't
"
xai
avrè St
ciu^oAOi,
xxt'
-hxc. ré'/siov /.xxóv.
30. ... Ox-JtkOu s<jtM 'jneüeuvo;
tov tx/atnupov é'/xwv
1, 20.
Sv
xdü zhou
ou TTavr»)
35. tö öè
wj
xaxbv,
ya.p roZ txyx9ol) tb sha.i.
fide orthod. Lib.
xxdui:o^):/i6^ii£rxt
C.
tü dyadü xb
y.xxov a-zéptiiU
AyxOó; èaziv.
i) Dial. contra
geschapen.
id
li
x'/X' iij
êftf,
fuaixCiv Zxjvtkftswt nxpu^p/i^ii
tb sïvxi, dyndóv. sx
«üTÖ tb
welke oorzaak God, die
de
reeds
tb AyaQbv «voósiov to xaxov,
ouüia.
kan ook wor-
toeschrijft,
toe, dat de zonde in zedelijk opzicht een
hij
bp^TM
ouavj
2),
opzicht
fysisch
in
hij
teeling en geboorte als een ge-
volg dier zonde beschouwt,
Ook stemt
werd
die vereeniging
de voortplanting des mensch-
hij
doms door middel van de zonde vooruitzag,
die
contemplatie
ook aan die wet onderworpen
hij
hoeveel
bewijs
de
jSiov.
Cf.
1.
c. c.
xcxï
tpöopx xx^
'H en
lib.
IH
110 nadeelig gevolg voor den mensch gehad
hem
beroofde van de genade
{yvij.vooQs'ic
van den nauwen omgang met God (Tixv
oc-Ksy.vv'Tzi/.Êvoa)
zij
xxpiToc)
en
(dsov 7rxp':ij-
van een krank-
Zelfs spreekt hij
>).
rijc
Tvpo:
{rvjv
daar
lieeft,
heid van den menschelijken wil, die de bron en de oor-
zaak der zonde
en die
is,
schijnt te
hij
een bepaald gevolg van de zonde van
krankheid
tot
zij
de
den
val.
wil,
—
hem
God zoo
mensch tegen-
maar
bepaald
wel
hij
blijkens
gaande den mensch
in
't
maar
alleen,
naar eigen
vrije
blijven en in het
gemaakt
kwade
3)
—
onzondig
,
wil begaafd,
,
want dat
is
t^ Trpoxipksi) in het goede
(f'y
alles
God
heeft
wordt goed en kwaad naar
ook de mensch
De
fide orthod.
Lib.
3)
De
fide orthod.
Lib.
4) Dial. contra Manich'.
b
niet
,
dien Hij met een vrijen
geschapen heeft*).
1)
Qsh; dyx9oui
,
,
zondig van natuur, zoodat
vervallen kon. Alles wat
goed, maar
is
keuze
eigen
keuze
vrijen
den samenhang ook aan-
algemeen
niet
als
vóór
met het oog op de
alsof hij niet vatbaar ware voor de zonde
God
Adam
mensch onzondig en met
schiep den zegt
staat iedere
dezelfde verhouding, als
zonde in
Protoplasten,
b
leidt
verzwakking zijner zedelijke kracht, zoodat het wei-
over
poOv
als
die
op het willen en handelen van iederen
den minsten invloed uitoefent, en niet
niet
nig verschilt, of volgens
hij
Maar
2).
toch, naar zijne voorstelling, van zoo weinig
is
beteekenis, dat
mensch
beschouwen
Adam
sTTÓirivsv.
De
Oco; dyxOx, «ffavra
rs x«t xocxöj yivsTui.
III. II. c.
c. c.
1.
72.
De duab.
vol.
'Aut£?oü«oi y«p yevó/xsvoi
fide orthod. oè
2)
c.
44.
12.
Tcoiü'
Lib. IV.
É'xstffTOj
c.
,
è^ooalxv ê)(o/iiv
19, 21.
2è If oixsixi
notsï roiyx-
Tcpoxtpiusui xa/èj
n Tegenover hen, die de vrijheid van den menschelijken ontkennen
wil
wordt er de nadruk opgelegd
,
Zoo min derhalve de rnensch door de zonde van
natuur.
Adam
opgehouden,
heeft
een
beeld te zijn, zoo zeker moet
worden toegekend.
de oorzaak
toeval
zijn
God
toch aan
hem ook
van
,
zelfbepaling
vrije
geen
niensch
of het fatum
,
wezen en Gods
redelijk
Heeft de
dan moet of God
men
vrijen
zal
niet de schandelijke en onrechtvaar-
dan moesten
fatum, want
Nu
wat geschiedt.
alles
wil,
of de natuur, of het
dige daden der raenschen willen toeschrijven;
het
dat het
,
sine qua non is voor de redelijke
de condiiio
X'jrs^o'j<Tiov
zij
noch aan
en noodwendig
altijd
ook niet aan de natuur, want deze heeft
geschieden;
slechts betrekking op dieren en planten {ovrs cpudsi, Ov-
spyx
ys
(Tsccq
(pvTx)',
y.x)
(l^oisx
evenmin aan het toeval,
want de handelingen der menschen
zaam
Er
als onverwacht.
dus niets over dan aan
blijft
nemen, dat de mensch de grond
te
een
en
is y.a)
vrijen
de
grond
shxi
rïóy
Bovendien, wanneer de mensch
^).
daden ware
zijner
,
zou
,
want
alle overleg heeft
genomen handeling, en komt die wij
kunnen doen, zoowel
vergeefs het
hij te
vermogen van overleggen en beraadslagen bezitten
epyccv
l^ixy
en kostbaarste zaak in den mensch
schoonste
overtollig te verklaren niet de
daden
zijner eigene
Het zou het toppunt van ongerijmdheid
oiUTS^cvaioy).
zijn,
heeft (ip^vjv
wil
evenmin zeld-
zijn
{to ^ov?.su£(jÖxi)
betrekking op een voor-
alleen te pas
bij
zaken,
als het tegendeel er van.
Wij
staan dan ook voor dit dilemma: of de daad van over-
1) Dial. contra Manich.
De
fide orthod.
Lib.
II.
Opdinfa Titpivrbv dcTTooocivsiv
c.
e.
,
G'-i.
iö.
De duab.
vol.
c.
19.
Expos.
fid. c. 5.
Tè ys xaAAfarov xal TifHurxTOv töv
tüv «TorrwTciTwa xv
sjVj.
L.
e.
c.
'2ü
eu
èv
'li.
Av-
112
leg en beraarlslaging redelijk
is
en in
,
niet redelijk {ovx xKoyóy)
is
geval moet de mensch ook
dit
en
deze
gegeven,
deze, dat
is
vrije
De
vormt de deugd, want wat met dwang ge-
wil
geen
is
Onafhankelijk en
dispositie,
die
tegenover
zijn
wijze, waarop
zij
deugd
beoefend
wordt
1)
De
ta.-cL/.óv.
De 1.
C.
3)
dual. vol.
OU yï apsri)
uTutai.
1.
fide
19
C.
,
oMÏ c.
c.
(/j/tets)
repTivov
c.
Lib.
vermogens en
Evenals
2).
bij
x«t III.
t'o
des
c.
De duab. c.
i\iktxipa.i
14.
Satans, en
xai tö aüreCoüatov iypvrsi,
xxxia-j ylv-zaQxi
21.
,
vol.
Aut>)
(*j
Adam's
van den mensch
/Sta yivó/j^svov. Dial.
50.
IV,
Lib. t^»
Tijv
c.
bij
iederen mensch de
x'o
3).
xpsTïji aua-
contra Manich.
C.
32.
,
oiJUdpnrj.
oüSè ySta^erai
Tigv «/oervjv.
29. To yk k»t« liim yivóysvov
Manich.
orthod.
npoQ^olr^i L.
of niet
door de verleiding
30. Ou yk diXst {Qéoi)
De
natuurlijke
wordt ook thans nog
2) Dial. contra
Sta/3ó>iou
Alle
vrijwillig zich laten verleiden
fide orthod.
C.
kracht belemmert of ver-
gebruikt worden, hangt het af, of de
zonde veroorzaakt door het
keus
onzondig en onbesmet, maar van de
aandoeningen
eerste zonde
zijn
vrijen wil als een aequilibrium
zijn
daad.
iedere
dat het kwade
,
naar de voorstelling van Damasce-
dus,
staat
niet
Hij het goede').
zonder eenigen zweem van prae-
,
zedelijke
zijn
de mensch met
,
wil
van eiken invloed op
vrij
tusschen goed en kwaad
nus
God
deugd.
maar evenmin dwingt
geschiedt,
zwakt,
ander geliefkoosd argu-
dat het begrip deugd den vrijen wil postuleert.
is,
vrije
schiedt
wil is het eerste en hoogste
— Een
goed der redelijke natnur.
ment
De
wil heeft
vrijen
zonder vrijen wil geen redelijk
hij
De
wezen kan heeten.
zij
vrij zijn
bron onzer handelingen.
dus de
is
waarom God den mensch een
reden,
of
Die keus wordt beslist door de
in de keus zijner daden. voüc,
,
c.
ojj
Xoyixb.i
19.
«fiaprisc) yi Sta t>jj töu
^^liizou xaï k^oualou
"ttap^ioyfii
<jw-
ii;i
Het verband der werking denkt
<;oddelijke
genade en der menscbelijkc
De niensch
zich synergistisch.
hij
de genade ter beoefening der deugd.
maar van God
niet
van ons
zijn,
hangt zoowel van God,
af,
met een
ons
Hem
als
ieder,
goede
goede
het
—
1).
;
dat wij goed
van onszelven
God
af.
doen,
te
begaafd, opdat zoowel
wil
ons het goede zou voortspruiten.
uit
die
vrijen
hangt
wij zijn^
alleen
macht gegeven om goede werken
heeft ons de
en
als
Dat
behoeft
werkt God
kiest,
uit
Want met
mede
tot
het
Ook wordt eene beantwoording beproefd
van de vraag naar het verband van de voorwetenschap
Gods en
den
door
vooral
schap
als
doet
van het begrip voorweteti-
niet
noodwendig
verbonden
God weet wel
niet
Hij
Dit geschiedt
wil.
voorstelling
praedestinaUe.
bepaalt
menschelijken
vrijen
de
vooraf.
alles
Voorzien
wat niet van
slechts
met
vooraf,
alles
en
dat
van
maar
Hij
voorafbepalen
den menschelijken
wil
weet Hij
maar wat van dien wil afhankelijk is wel vooraf, maar Hij bepaalt het niet vooraf.
God weet
vooruit, wat wij vrijwillig zullen doen, en wat
afhankelijk
is,
van ons afhangt,
n.
deugd en ondeugd.
1.
Hetgeen Hij
vooruitgeweten heeft, dat doen wij ook, want indien wij
het niet zouden doen
Zoo
is
Gods,
maar
schiedt.
de
niet de
is
zij
gebrekkige
oorzaak van alles, wat ge-
vergelijking van een geneesheer, die een
aankomen
De duab.
vol.
c.
awspyd eU -ö vyu6iv, orthod. Lib.
zou Hij het ook niet vooruitzien.
Ter opheldering dezer zaak kiest Damascenus
ziekte ziet
1)
,
voorwetenschap ongetwijfeld een eigenschap
de
II.
c.
30.
,
49. x.
t.
en daardoor een bewijs van zijne
Uavri /.
yè
Dial.
tö
7ry;o«(^Oi>//£vw
coiitia
Maiiiili.
to xyuBov c.
70.
o
&-oi
De
fidc
114
bekwaamheid oorzaak
de
mnar door
geeft,
der ziekte
dit vooruitzien geenszins
Met betrekking
i).
is
biertoe
ook merkwaardig de verkLaring van bet begrip en de
Daartoe maakt den
toelating
verband daarmede door bem geleverde tbeodicée.
in
onderscbeid tusscben een voorafgaan
bij
en een volgenden wil
['TTpc'^yov^xsvo:/)
Naar den vooi-gaanden
Gods.
[s7ri;j,svcv êsXv^iza)
God dat
wil
menseben
alle
,
om bem
worden, want Hij beeft niemand gescbapen
zalig
is
maar
te straffen,
om
den menscb
Hij scbiep
deel te beb-
ben aan Zijne goedbeid. Naar den volgenden straft Hij de
God
zonde overeenkomstig Zijne gerecbtigbeid.
naar den voorgaanden booze
zedelijk
maar
,
de
dat
even
deze
door baar
het genot, dnt de vrucht
De
1)
ytvojjyst
os
p(t;-:i
Ttotsh
fide oithod. 0£O,-
b
Biou
it.'i.fiOrii
ada.1
TravTWj
is
29.
,
'
ck'/'/
c.
,
ieï Öt/aj
ip
il/üv
e.
20.
c.
iartv'
i}
yï
Tzpovoiai.
2) L.
e.
Lib.
II.
/
37.
70.
c.
29.
Xpij
c.
v.X).
wordt dan ook do mensch
1.
yivt^axstv
Ttpoyfjo'iz.'.st
c.
ojx
in
ójj
,
tx
xcd
èaóftsvov.
riZs
èf>'
ij
rijuüv,
//è» »)
vj
7ravT«
yxp
Ei
éariv
aÜTij
oti y.é)Jo//.sv nois'tv
maar wel wordt
ortliod.
xpj
30.
/xii
Nooit
}ieni
de zonde zelve,
van de volharding in het goede
xat
dnapufiuTOi
èaifjisvov
als
noodwendig gemis van
als bet
derd, fide
opvat,
contra Manich.
zai
ciTt
c.
wil
ver-
tegen de goedheid Gods
treft,
5j llpoopiCst.
Tzpoiyivdta/.s
aiirè,-
rè
c.
1.
oj TTavra
Dial.
oL\)TÜ.
Mi
,
,
vi-ijen
— Ook verdient nog
2).
negatief
beschouwen
te
den
noch
wil bet
de bedenking te voorkomen, dat
zonde
de
die
straf,
strijdt,
om
bij
aan
bet
laat
Hij
toe {7rapxx^
melding,
wil
nocb naar den volgenden
,
nr,
èfièXAo/jnv
,
toü
de keuze eener daad verhin-
yï yi-Jt^uxnv 7roA>c<x(s
yéve-
npoyc^cüoxst.
dikwijls de uitvoering er van belet.
itpx^ii
npo-
oj Tlpoo-
npóyvoiati rou
airi'a
TóSï
fj.ïv
,
ój;
>j
jjLVj
xGaJiiierat,
De
SipEsii Töv Tzpa/.rCiv xctra.
xcju.
rpiitov t>jï
115
en
billijkerwijs
flus
ontbeerd wordt door hen, die
goede hebben verzaakt
willig het
Overzien
^).
deze anthropologie en hamartologie
wij
vrij-
valt het in het oog, dat, terwijl wij bij
dan
,
Johannes Damasce-
nus over het geheel een streven niet alleen naar samenvat-
maar ook naar afronding en ontwikkeling waarnemen,
ting,
dit hier niet in dezelfde
daarbij, dat vier
hem
voor
mate het geval
Bedenken
is.
—
eeuwen vroeger Gregorius Nazianzenus
— eene
toch een der lioogste autoriteiten
pende verstoring van den
vov;
had geleerd
van de zonde der Protoplasten, zoodat
ingrij-
als het gevolg
zelfs
Augustinus
zich gaarne op diens meening beriep, dan komen
de slotsom, dat de Grieksche kerk,
met betrekking
vader,
wij
in
haren laatsten Kerk-
tot de anthropologie en
logie eerder een tred terug,
wij tot
hamarto-
dan een stap vooruit heeft
op de baan harer wetenschappelijke ontwikkeling.
gezet
Van meer belang
en met grooter zorg bewerkt
Christologie van Johannes Damascenus, meer onze belangstelling verdient, daar
die
zij
de
is
daarom
te
ons voert in
het hart van den dogmatischen strijd der Grieksche kerk.
Meer nog dan van
de
elders
wordt ons eene proeve geleverd
scherpzinnigheid zijner dialektiek, waar
probleem aanvat, en
christologisch
éénheid en tweeheid op zulk eene wijze zoekt delen het
,
dat
hij
Concilie
het
rechtzinnig
van Chalcedon
begrip
,
te
geheele
is
boek
der "Eühcri;
1) Dial. contra Manich. cc. 37
eii
45.
en een
door
tot zijne dit on-
onze Kerkvader dan ook onuitputtelijk.
derde
het
behan-
gelijk het
was vastgesteld,
adaequate uitdrukking kan brengen. Aangaande
derwerp
hij
het vraagstuk dier
gedeelte
Het van
het vierde
dit leerstuk gewijd,
naii
is
en de meeste /ijuer
geschriften van dogmatisch-poleniischen inhoud hebben er
geheel of grooteiideels betrekking op, zoodat terecht ge-
zegd
is,
dat uit zijne geheele ontwikkeling van dit leer-
stuk blijkt, lioezeer dit het middelpunt was van het dog-
matisch denken van dien innering behoeven
genoodzaakt
tot eene schifting
en
,
Het
zal nauwlijks her-
dat wij hier, nog veel meer dan elders
,
zijn
der belangrijke
i).
tijd
van het meer en min-
eene keuze van datgene
tot
wat
,
zijn
systeem karakteriseert.
Op den voorgrond
dat in Christus eene
hij,
gegrepen, zonder verandering,
plaats
heeft
plaatst
der goddelijke en der raenschelijke natuur
vereeniging
zoodat
de
goddelijke natuur geen afstand deed van hare eenvoudig-
heid
en de menschelijke natuur niet veranderd werd
,
of tot het niet-zijn overging, en evenmin
de goddelijke twee
deze
uit
in
natuur
samengestelde
eene
ontstond
2).
Deze laatste opmerking, gericht tegen de Monopliysieleer
tische
der ééne
ons
geeft
tus,
waarop
wijze,
samengestelde natuur van Chrisde
terstond
reeds
deze
bestrijdt,
hij
gelegenheid
nader
te
Eene samengestelde natuur, zoo redeneert geen
deelen
beide
der
daar
wezensgelijk zijn,
1) Vgl.
Dogma
Raur,
Die
8.
De
öïjffav
trftoi
fide orthod.
ai)iiq).aii
,
/iïjre
ai
fir,v
Lil).
fiiasii Tr,i
,
beschouwen.
kan aan
hij,
samengesteld
is
Kirche dos Mittelalters, 188
fgg.;
Das
lOi fgg. en Doi-ner, Entwickelungsgeschichte
der Lehre voii der Person Christi. 2)
zij
de
deze beide heterogene natu-
uit
christl.
des Mittelalters.
waaruit
,
om
III. /ui^TS
d.vOpc>iT:hr,s
zrji ,
Berliii 4853. Th.
3.
e.
'3
'Att/jetttw,
ya/s,
II.
258
S.
fgg.
/al ctvaiioicÓTOJs
Osiui fiissui exGracrii Tf/i olxsiai T/iaüEia/ij
di
0-i-:f,zo.,
fusfj
,
n
sU
»iv&j-
xnXó«vi/-
117 ren eene andere heterogene natuur voortkomt.
nu
Christus,
terwijl
vóór
Hij
de
Wanneer
nienschwording eene
enkelvoudige natuur bezit, na de meuscliwording in eene
samengestelde natuur veranderd
is
aan den Vader wezensgelijk
niet
,
geworden
,
dan
eene eenvoudige natuur, en wat samengesteld
eenvoudig
kunnen
is
—
aan Zijne moeder
dan
Hij
is
Godheid
van ééne
niet
menschheid
mogelijk zijn
natuur
Ook
zijn.
want ook deze
samengesteld
Hoe zou
i).
—
niet uit
is
dat eene natuur zulke tegen elkander
,
Hij
en wat
is
en derhalve aan de menschheid
niet wezensgelijk,
en
is
want de Vader bezit
het
strij-
dende, het wezen betreffende, verscheidenheden in zich zou nemen
op zijn
onbeperktheiil
en
yjij.vo;
en
zijn
onsterfelijkheid
,
niet
geschapen
beperktheid
en
Beweert men, dat Christus ééne eenvou-
?
dan komt men
dige natuur bezit,
een
geschapen
als:
sterfelijkheid
,
het aannemen van een
de belijdenis van
tot
menschwording
0i:V en eene
xi/^pcono:
•^ihoi;
in schijn
,
of tot
evenals Nestorius.
,
En wat blijft er op deze wijze over, zoowel van de volkomen Godheid als van de volkomen menschheid ? ^) De grond van alle ketterij moet, volgens Damascenus, ,
worden
gezocht
en hypostase tus niet
maar
beschouwd wordt
als die
1)
De üde
2)
De
oüx
,
L.
der natuur
orthod.
1.
lide orthod.
1.
èvuv6pciin/iGL-j,
Tc>t££OV
3)
,
XK( C.
de verwarring der begrippen natuur
in
die ten gevolge heeft, dat het
t'o
h
A/>cic
vj
de
3.
De natura compos.
3.
'Et
Si //tS^
y.vOpunov
persoon,
Beriepen de Monophysieten
'^).
c.
tpi/bv
woord Chris-
naam van den
c.
y.-jhpijilZÓTflTl
ZOjTÓ
als
Jéyomi
xaTct
c
2,
De duab.
vol. c i.
töv x^(5-«v puisw,-,
^ssTÓpiov' zal
Ttoü
rö
év
kttA-^jj
Qsótoti
TSisLOV
izTl TÖ
TTOiOÜv
TOÏj
uipSTt/.olg
TYj-J
7lA«V/)V
,
TÖ Ta JTÖ
118
op
zicli
toch
meuscli,
(Icii
uit lichaiiin
tlie,
eu
bestaande,
/iel
wezen van ééne natuur beschouwd werd
een
als
om
door het wijzen op deze analogie hun recht
ven
tot
uit
toekennen van
het
vader
stelt ,
dat
hiertegenover,
de
ilat
daarbij
soo?-t
en geslacht, en er mede
met recht kan
wel
is
maar dat
,
het begrip natuu)- gebruikt in den zin van
is
wijze,
en
uit
1.
ziel
kennen
te
geen menschelijk individu
natuur onderscheiden n.
men
mensch van ééne natuur
men er
— onze Kerk-
Godheid en raenschheid samengesteld,
zeggen
te sta-
natuur aan Christus,
ééne
dat van het andere in
is,
maar dat
,
wil geven, dat
lichaam,
zij
allen op dezelfde
zijn
samengesteld, en
daarom onder ééne kategorie worden samengevat. de menschelijke individuen
dat
zij
allen
uit
daarom zeggen ook
zij,
en
ziel
wij
dat
,
is dit
licliaam
zij
allen
samengesteld;
zijn
hoe groot hun getal
,
ééne natuur hebben, hoewel ieder individu afzon-
derlijk twee naturen heeft eu in deze twee, n.
Maar, op zich
lichaam, existeert.
lichaam
en
lichaam ziel
is
houden,
niet
degelijk
onsterfelijk,
maar
sterfelijk,
na hunne
ook
eigenschappen.
mensch
wel
ziel
niet
is
Het
eenheid
is
maar
is
ten
c. 4,
bciili'
20.
liogi ijijicii
,
zijn
want het
vergankelijk, en de
vereeniging,
hunne natuurlijke
met betrekking
van
Aéysfj Tr,v piiciv, xai t/;v JTTóiTactv. dc/.ei'
naturen
en
dus niet hetzelfde, of men den
toekent
aanzien
ziel
onsterfelijk, en beiden be-
zulk een gebruik van het woord soort
1.
beschouwd,
zelf
twee
nh:), of naar het wezen van
{kxt
Bij
het gemeenschappelijke,
soort
en lichaam.
Maar
natuur in den zin van
Christus niet mogelijk, want
lïit'cilvoiMiy'
i;cti;iiidc'ld
ziel
de
tot
wordt ovor het underscheid
Contra Jacobit
c.
2
—
9.
De duab.
vol.
119
er
nooit een andere Christus geboren en er zal nim-
is
mer een andere Christus geboren worden, Godheid
menschheid bestaat,
eu
mensch spreken
gelijk
,
kan men dus
Hier
is.
die uit en in
God en
en vohnaakt
van ééne natuur
niet
het menschelijk uit lichaam en
bij
ziel
samengestelde individu; want hier heeft men een indi vidu
maar Christus
,
van
soort
Er bestaat geen
geen individu.
is
Christussen
{eJhc
Xpta-Tccv)
van
,
men
Avie
als
het algemeene soortbegrip, dat hen vereenigt, de Christüas {xpk^tÓtvj:) kan vaststellen
i).
Met denzelfden nadruk verklaart der
van Nestorius
hcc(n:;
a-x^Tiy.yi
Monophysitisme
op
,
zich tegen de leer
hij
dien
,
gronden, maar met de
wijsgeerige
uitspraken der H. Scluiften bestrijdt.
argument tegen Nestorius
1)
De
'o
xupiou
roxj
i7uyxciy.évoi/
ffTÓT/)Tos.
7
ys
'Etti
,
y.uplo'j
cV
,
iHanep
in'i
is,
èsro
,
ii/xCrj
I»)(TOu
XyOtUTOÜ
/M
0tv9yS6ü7rÓT/)T£
0£
b
Cf
1.
XpKJTOi c.
c.
16
o\ix
Conlr.1 Jacob.
minstens uit
vijf
(n.
1
a.TÓ/j.ou
èx 'huyfli
xcti
54 sqq
men
Anders zou
bij
km
acj/xa.TOi
èxsï
/uikv
De natura compos.
orthod.
maar 1.
c
ziel)
wederlegt Damasce-
elke samenstelling alleen van de
men moeten
naturen bestaat, namelijk
niet de deelen der deelen, fide
c.
OcÖj
ê^st xoLTfiyopoii/isvov «töoj Xpt-
Godheid, lichaam en
waaruit het lichaam bestaat, en de
(De
y't
oü/:
dat inen derhalve drie naturen in Christus zou
door de opmerking, dat
hoofddeelen spreekt.
ouök
^itoy.iv
,
Bartv ciTTcïv ///av pi/atv
oïix
toO
dan deze daar-
oüts Trork ysvsjdcrai i>l/oj
OiÓTÏiTl
èvdsÜTSv
voornaamste
outu xm. èni roü Xpiazoli èx Ö£Ór/)T5j xxï dvOpomÓT/iTOi
,
De bedenking,
genomen.
-zov
oiióë
.
V.'jOp'jlTTÓT/jTC;
Za't
Xpi.aTOÏ/
I/j
moeten aannemen iius
3.
yz iysvsro
xvrpomoi -sXeios
xcd
,
r]/jiórj
yv.p óiTO//.ov,
c.
oün
TS
OsÓTYlTÓi
x'jTbï
c
C.
1.
hhoi ly.^zïj
èx
\pt(7TÓ;
lilnoc
orthod
fld,
Zijn
wanneer de vereeni-
is, dat,
ging der beide naturen niets anders
kart xocvöv
niet, gelijk het
hij
ziel.
zeggen, dat de mensch uit de vier
Zoo worden ook
elementen, bij
Christus
alleen de hoofddeelen in aaiunerking c.
16).
rjo
van maakt, men met recht kan zeggen, dat er vele
van God
carnatiën
phiats gehad
hebben
chen en profeten vereenigd
geweest
is
,
mannen,
zulk eene wijze met vele godvruchtige
in-
daar Hij op patriar-
').
Tegenover deze beide dwalingen plaatst de Kerkvader der vereeniging y.xV b-Koirx'ja
theorie
zijne
en
staticn),
Logos
van
Uit twee volmaakte naturen, de goddelijke en
'^j.
menschelijke
de
vermenging,
de vereeniging geschied
is
,
wijze
Nestorius
Diodorus
,
zekere
Tarsensis
,
betrekking, zooals
Theodorus
vereeniging
middel
door
van
van
Mop-
maar eene
hun geestverwanten aannemen,
en
suestia
ook niet op bloot uitwen-
,
eener
gevolg
als
niet door
,
Severus met
Dioscurus, Eutyches en
gelijk
hun aanhang beweerd hebben dige
Vnio hyyo-
(
persoonvormende kracht van den
de
samenstelling,
d.
i.
eene
hypostatische eenheid, zonder verandering of vermenging, In twee volkomene naturen belijden
deeling of afstand.
ééne hypostase van den Zoon Gods, die vleesch ge-
wij
worden
is
,
en beweren
dat de Godheid en de mensch-
,
heid dezelfde hypostase hebben,
ook na de vereeniging
ren
i) Adv. Nestorianos,
De
2)
De c.
fide orthod.
recta sent. 5.
3)
2.
Adv. Nestor,
De
(dioli
,
Ml
,
Expos.
zal AeuyyJjTOii
aizu.py.tt)iJ.évo[j
Tïjs
«•'OpunÓTfiTOï
T/jV
£VOJir(V
'j:'jxo\i,
volkomen
5, 6, 7, 8, 9, 11
Contra Jacob.
c. 2.
en dat de beide natu-
Hem
blijven
2).
15.
c. c. 2, 3,
1.
fide orthod. lib. III. c.
srasiv óiTfiimoiq
zdii
c.
c.
in
,
fid.
3
vm
Tir,v
c. c.
52, 79, 81.
,
27. Lib. IV. c. 5.
De natura compos.
8.
dXXóc
5tvai/5!WT&j>
xara awOssiv, nyouv xx6' ,
y.ut
i-jó-
doiocifiéTUi nxï o-CtccuTu-
aJT-^v •jnóaraaiv ^éyovrsi T/;i
ÖcÓt/jtoj zat
xai Tti» óuo ^itsui b/j.oAoyoï/yTSi süt^sadxi èv
wrS) /mtx
121
Zoo plaatsen
wij
met elkander vereenigd,
Want
stase.
het
de ééne samengestelde hypo-
in
eene substantiëele vereeniging
is
eene ware en geen ingebeelde substantiëele,
is
ontstaan
y.xrx ^xvrxiixv)
{ov
d.
,
i.
eene
,
twee naturen ééne samen-
alsof uit
niet
natuur
gestelde
maar
niet iedere natuur afzonderlijk,
maar omdat
,
zij
waar-
in
heid vereenigd zijn in de ééne samengestelde hypostase
des Zoons van God, terwijl scheid bewaren;
zij
haar substantieel onder-
want het geschapene
geschapen, het
blijft
ongeschapene ongeschapen, het sterfelijke sterfelijk, enz. Het eene treedt door de wonderen aan het licht het ,
andere
vernedering
lijdt
i).
Deze hypostatische vereeniging houdt van Christus
men
niet
op
en
,
(rsXsix) geweest,
voor
misverstand
het
is
zoodat ,
van den aanvang af volko-
men
zich te
alsof een deel der
wachten heeft
Godheid zich
met een deel der menschheid vereenigd had. meene
{ro
y.oivó-j)
Het alge-
wordt aangeduid door het woord wezen,
het bizondere
[ro
wezen
in
verhouding
soort.
De hypostasen
de
dood
den
I)ij
y.spiKÓ-/)
door de hypostase, die staat,
zijn
tot het
het individu tot de
als
dus niet in natuur, maar
getal van elkander ondci-scheiden.
in
Het wezen wordt naar
de hypostase benoemd, omdat het geheele wezen in ieder
Deze onderscheiden zich
der gelijksoortige hypostasen
is.
derhalve niet in wezen
o-j7i'xv),
komstige stieke
(xxTx rx Tvy-psiSy/AÓTx)
eigenschappen
rakteristiek
want
voor
de
zijn
Ti
De hypostase omvat
ya£v
oi«/a//7t£i
zoï^
,
maar door het
OyJjjXT.'zi,
bij-
hetwelk de karakteri-
[xxpxKryipia-Ttxx
hypostase,
bepalen de hypostase,
zij
accidentia.
1) Ibid.
{-/.xr'
niet d.
i.
l^ixfj^xTx)
voor
,
ka-
de natuur,
het wezen met de
het algemeene
to /. Tati
'j/5^j£j(v
met de
j:T!3n£7rT&)X£v
122
accidentia, en bezit het bestaan op zichzelf.
echter bestaat niet
postasen aanschouwd
dus een der hypostasen
v7ro7TX7£<Ti
rxïi;
{êv
dan zegt men
,
Het wezen
maar wordt
op zichzelf,
wezen, waartoe de hypostase behoort,
de hy-
in
ósccpsÏTXi). ,
Lijdt
dat het geheele
een der hypo-
in
stasen geleden heeft, zonder dat het noodig is, dat alle gelijksoortige hypostasen ook in werkelijkheid lijden.
natuur
Goddelijke
Maar
Christus
—
genomen.
Het
worden
niet;
wezens eigen
De
den Logos volkomen.
volkomen menschheid aan-
kan op
drieërlei
of als bloote abstractie
:
het
staat
heeft ook de
in
Dit wordt op de volgende wijze aangetoond.
natuur
begrip
derhalve
is
is
zooals
51, ,
wijze
beschouwd
want op zich
,
aan
het
zelf be-
gelijksoortige
alle
en die aan elkander verbindt
,
in
welk
geval
de natuur in de soort beschouwd wordt; of ook,
gelijk
het,
met samenvatting van de accidentia,
hypostase wordt
in ééne
opgemerkt, wanneer men zeggen kan,
Toen
dat de natuur in het individu wordt aanschouwd.
de Logos natuur
begrip
abstract
een menschwording
Hij
in
het
Zij
is
nam de
individu
,
want dat zou geweest
ook
;
niet alle hypostasen
slechts niet als
aangenomen, ,
zooals
zij is
derhalve het wezen met de accidentia.
echter de reine, de nog niet door het persoonlijk
verontreinigde
want
bezit alles,
zij
natuur,
naij/)
O'.
maar
zij
is
volkomen,
wat er toe behoort, het lichaam en
de redelijke en geestelijke
n
niet de menschelijke
menschelijke natuur aan
bestaan
C. C.
aan,
in schijn zijn
want Hij heeft
soort,
maar
nam
werd,
vleesch
als
hij
T/7 6r.-j0po>TXVji) fiiist
ziel
').
pa/zsv svw9/jvk{ TrSïav r>)v T>ïi dsirriTOi oJaixv
12;]
Het
Damascenus vooral om
er
is
over de Monophysieten in het licht tus geen individu
gelijk
is
maar
twee
als
om
doen
tegen-
dat Chris-
andere menschelijke individuen,
omdat Godheid en menschheid uitmaken,
te
te stellen,
Hem.
in
niet ééne natuur
verschillende
natui-en
,
met
verschillende eigenschappen, moeten beschouwd worden.
dus
Is
de menschheid de natuur het algemeene, en
bij
de persoon het bizondere,
hare
Christus
bij
is
het omgekeerde
Hier staat de persoon boven de naturen als
het geval.
eenheid,
die
en
verbindt
ze
samenhoudt
De
i).
Monophysieten echter brachten hiertegen de bedenking dat
in,
natuur
er
wezen
geen
zondei'
is
hypostase, en geen
zonder persoon, zoodat, wanneer men twee na-
men ook noodwendig twee
turen in Christus aanneemt,
hypostasen
aannemen moet, daar de natuur
in de hy-
postasen aanschouwd wordt, en reëel bestaan verkrijgt.
De Kerkvader antwoordt daarop is
,
dat er geen wezen
dat het inderdaad waar
,
zonder hypostase en geen natuur
is
zonder persoon, maar dat daarom wezen en hypostase, natuur en persoon nog in geenen deele identisch
dat het niet noodwendig zijn,
deze
als
wezens
dwaling
'^).
is
,
Met betrekking hel)ben
tengevolge
zijn,
m.
a.
w.
dat er evenveel hypostasen tot
de Drieëenheid zou
men
dat
,
,
één wezen
lülUjJ.TLTO..
1) ffsojs
Contra Jacob èvovvTxi
Christus.
wrbi 1)
txi
Cl'.
c.
o^.
Kaï
h
'jSjt?)
Zuo pucritj.
Ook uoeint
L. c. c. 71.
Meys/i toivhv
xui «vöyowTTÖT/jTOi.
Cf.
De natura compos.
O'jZï ipimii xnpoao'iTTög
h
yxp
De
c. 5.
(ÜTroaTaist '^uvOéiM) hij
XyitdTOö oüo fiiaeii
tide ortiiod.
^uju.h,
óVt
öri -zni
izyM»-
de twee naturen deelen van
1.
c.
e.
ix
dsózotoi y^p
3.
ojaix y.ïv avuTósTaTOj ojx é'uTtv,
Taï, jTCoirüisni t£ xai rcpoi'Ji'noii h fiiuti OiupsiTtm-
124
aannemende
ook
,
aannemende
sen
ééne hypostase
tot
ook
,
drie hyposta-
of,
wezens besloot
drie
tot
aanzien van de menschheid zou
,
zij
en ten
,
dwaze
leiden tot de
gevolgtrekking: of ééne natuur, en dan ook één individu,
Van
óf evenveel wezens als individuen.
lang
en
het
is
duidt
oog
in het
enhf/postase
stasie
het hoogste be-
daarom het onderscheid tusschen hypostase
men nu
te
Door de enhypo-
houden.
eens het wezen aan
gelijk het in
,
de hypostasen wordt aanschouwd, en reëel bestaat, dan
weder ieder van ééne
liyjiostase
zonder
twijfel
postase
wezen
en
,
en
,
dat
Nu
het
is
O-
waar, dat er geen natuur
is
zonder hy-
,
en dat het
geen
wezen
zonder
persoon
natuur in de hypostasen en personen tot
de
bij
van
die tot de samenstelling [Tvvspxoy-'^'i^C'i)
Maar
van bestaan komt.
realiteit
dig,
die deelen
samenkomen
hypostatisch
het
niet
is
noodwen-
met elkander
[xyS vTTOTTxcnv)
vereenigde naturen beide hare eigene hypostase hebben. Zij
kunnen ook
y.:v(riii),
zoodat
in zij
ééne hypostase samenloopen
noch anhypostatisch
{(rvv^px-
{xi/vTróa-rxTOi) zijn,
noch ieder eene eigene hypostase hebben, maar beiden één
Want
en dezelfde.
terwijl
de
hypostase
Logos de hypostase der beide naturen noch een
der
beide
zonder hypostase
is,
aan de eene toe de hypostase der andere TroarxTo;
xKaviKccv)
;
ook
is
zij
maar
deeld en ongescheiden altijd voor beiden
1)
een
deel
staat
zij zij
te zijn (hipoü-
het niet nu eens voor de
eene, dan weder voor de andere,
voor
zoo laat
noch
,
van den
zij ,
is
het onge-
zoodat
zij
niet
aan de eene, en voor een deel aan de
De natura oompos.
c.
(3.
Ti
/ï
hxtnóQxoL-zo-^ -ox'i //.h t/jv ojsiav aniJ-M-
] -..'ó
andere toebehoort IJant
ook
zelf;
andere
een
vreesde
hij
twee klippon vei'meden
aan de menscliheid van Christus,
vz-óo-Txai^)
{^^io
waardoor
dus
is
toekennen eoner zelfstandige hypostase
het
,
,
deze, en
in
zich-
naast
Door het aannemen dezer
meent Damascenus
enhyposiasie
hebben
—
')
beiden.
niet op
geworden
hypostase
Logos, maar het existeert
meer enhypostatisch
veel
Logos subsistcert
den
geen
het
is
die van den
te
maar geheel en volkomen aan
,
vleesch van
//ei
eenheid in te voeren
persoon in de Drie-
vierden
en aan de andere zijde de afihy-
,
postasie der menschelijke natuur, die hij vermijden wilde,
leidende tot Docetisme
als
De
1)
flde orthod.
dTZpoacjjtOï
oüx
lilii
dvüyxYi
STUTOi tivai Ji/ifÓTspui
yp/jficirhoLau
rfi>
ilsi
oüre
xai
,
iStoauffTarw; imssTfi
Toü
Ttjv I-.
C.
C.
&SOÏJ
7
fupa/jixroï
c.
,
aipxu
o^X
'"S
Expos.
l<jia.v
fid.
c.
(
c.
Y)
,
,
aiiy)(0}psi
79.
Nam
'
•fuai-^
avx/i
èv
,
oüts
jui}-j
STSpoi/-
ynijrxati
'
ou fispt^o-
'
oj yk
ojoï kzépa. vTióarcisii yiyoi/i i:apy
,
•jnoijTiaot
t£ xcu
tjjv
xr,
,
ivjTiiavxiOi
zoZ
i/.nctpx>'iV
''Oipa.
,
Cf.
avs/a/3;v
(hy.ér-p'j.v)
dXX'
ajT>)v
piiasuv iinósTxaii
/xipOi yï t^oj Zta/jLSvoLXJo.
pos Xajióp.svoi
^oyix-Tj
i/'u^jj
,
Ojaiu
TijiOï, ttots oi ixstV/jg
iiTTc/.p^si
xóü S-ov Aóyou uniazxaii.
uTTÓdTaatv
ty;fixiJioLv
TT
fj.iJ
/xt'av y.ct\ tyij
rCrj
xui b/0)(SpCii uTiap^oucx
v.p.spüii
bi
d.l'i.
O'oxóxou)
è'pu)(u/j.évr,v
iiTTÓBTCi'Jiv
8.
ui/at
sTvat ttotè
xai ij^oipioToii
èxshrii
ynóurasiv
Contra Jacob.
5.
7r«ffa
èf aÜTïïj
Ttjxi T^ aapxï
/xictv
ouoï
,
AiXv.
u/jLfOTspojii
,
toü ©esD Aóyou sup^
»)
Aóyou
füffsiï
ï^siv •jnóara^rj,
kycktszri
,
>j
zaö unóaruaiv, éxxaTfjv ZStav
xa\ fiépoi //£v éauTYii Tr,2ï,
,
,
öioipelruL
jjuofj
y)
/tïav auvipa/JLOÖuat onódT'xatv, [xrjTS kvut^ó-
ei;
Tia.-.j.ytitp-i
«tuuipixoii
öiaipou/JLSVfi
ctü« Traua Taü-vij
évcoOsiaai •/£
avi/TrisraTOv auriiv
sivai
«.jj-ffycéporj
xax
/Jiévtj
,
iari fpüai; «vi/iTÓTraTOj
y.oCi /j.ii
roü Aiyou unóaruati
y'i
aiirirj
ï)
oüvavrat
iSta^ousav
fiyjzs
,
ni yï
9.
C.
yi zal TzpoiOéTCoii ^ T: oü
«i/iiiais
Tv.i
xsxTviadai olzóaTuaiV
7ro(7T«TOK;
C.
1.
èv linodTt/asut
Deze enhyposiasie der men-
^).
uirs C.
fxx'j.'Mv
-fi/xsrépoij
aü-vjv -^p/JiMu-
8,
l'l. Lil).
IV.
k-Jurxóoza.T:o-j
xou Aóyou uTlocxdait undp^xv.
corpus ejus non habiiit peculiarem hypo.sta.sim
seorsum, sed Verbum pro liypostasi habuit. 2)
De eenheid
dei'
hypostase van Christus moet volgens Damascenus
126
schelijke natuur in de goddelijke
Damascenus'
het niiddenpunt van
is
De beantwoording der vraag,
christologie.
of zijne voorstelling ons bevredigen kan
totdat wij gezien hebben
betrekking
hoe
,
aantoonen
zal
hij
schorten wij op
,
nu verder de onderlinge
waarin de beide naturen tot
,
elkander staan, en welken invloed
uitoefent op zijne
zij
leer der beide willen en der beide werkingen
Langs verschillende wegen tracht
ontwikkeld
gehandhaafd wordon hypostasen aan vereeren, want
iii
,
plaats
die
reeds
vroeger
door Gregelijk wij
die,
Nam men
belang der Drieëeiihoid.
liet
de
afgeleid
Damascenus was aan-
door
reeds
hem
door
ze
gelijk
eerste
was aangeduid, en
ook
zagen,
vroeger
van de onder-
de
in
Uspix:!opy,(n:
Nazianzenus
gorius
hypostaiica ,
wordt
is,
der
theorie
Umo
de
Uit
geven.
hij
der beide naturen eene voorstelling te
betrekking
linge
van Christus.
twee
dan zon men niet langer een Trias maar een Tetras ,
,
men
zou dan niet alleen den Vader, den Zoon en den
H. Geest, maar ook den Zoon der maaagd als hypostase van het Goddelijk
De
wezen moeten erkennen.
vrees, die
hem
recta sent.
c. 2.
Het
dezelfde
is
gedurig de toevoeging doet bestrijden, die door Petrus
Fullo, den Monophysietischen Patriarch van Antiochie in het Trisagion
was gemaakt
(ö
azccupotOsïi
voor eene blasphemie,
ware.
houdt zulk eene toevoeging
oen vierden persoon in de Godheid
zij
Magnus en Gregorius Nazianzenus
dei'
(Jos.
onderworpen
gesteld, als die overeenkomstig de
VI) het Trisagion van de drie hypo-
Drieeenheid hebljen verstaan, gelijk het ook
van het Concilie van Chalcedon in dezen zin bestaanbaar
is
legende
is
te
is
dooi-
vinden
Trisagio.
De
bij
hymne
(?)
hebben
te
1.
c.
c.
10
e.
a.
,
die
den
boek gesteld. (Deze
Theophanes, Chronographia
fide orthod.
de Vaders
opgevat, en ook alleen
met de bedoeling der Kerkgeschiedschrijvers
historischen oorsprong dezer
Hymno
lijden
Hiertegenover worden de meeningen van Athanasius, Basilius
bedoeling der Seraphiem stasen
Hij
v/^Si).
het doet voorkomen, alsof deze aan
en
invoert
5«'
omdat
p.
80).
Cf.
De
\-21
geworden
gewend
deelen
beide
menschheid Zij
zijn
niet
en
leven
en
evenwel heid
gescheiden
van
een
{f/,£Tix(3oki^)
dat
natuur
elkander
,
wij
zeggen
doordringen,
doordringing
Deze doordringing
i).
want
gaat
zij
uit
,
zoo
het
de
maar door haar gaat
niets
oplossen
te
maar ook
,
Wanneer
onvermengd
vereeniging
duiden in
natuur, want zij
wil,
aan de zinne-
hij
om
de verhouding
nauwste en innigste
zonder
,
op,
die zich niet in elkan-
,
hare
blijven
niet
verstaan, dat die
goddelijke
natuur een beeld wil ontleenen
der beide naturen aan der
2).
,
bij
naturen des Heeren
dat de
wij
van
uitgaat
weten, zoo merkt
deze gaat door alles en doordringt alles, gelijk
lijke
van de
en doordringt de raenschelijke
,
Want men moet
wanneer
,
als het gevolg dezer door-
,
raag worden beschouwd
goddelijke
zij
eigenaardig-
natuurlijke
verliezen, en derhalve in geen ge-
l^ioryj::)
omgekeerd.
een innig verband.
in
elkander, zonder dat
in
hare
ook geene wederzijdsche
is
Godheid en de
de
,
maar doordringen elkander,
,
zich
beiden
val eene omzetting
De
der Triniteitsleer.
Christus
elkander
tot
bewegen
(:pvcri)iyi
dringing
van
staan
,
behoeve
ten
(f^ép'/i)
natuurlijke eigenaardigheid te verliezen
,
van hare
iets
dan
schijnt
hem
daarvoor niets meer geschikt dan de vergelijking met het gloeiend
1) c.
De
2)
De
T«j Tou fjfiaii
fide orthod.
De natura
52.
dat wel
ijzer,
fide orthod. y\jf,io\j
c.
1.
omé-j.
c.
fx'-v
Cf.
c.
,
3. 7.
Adv. Nestor, 'Ijt^ov yi
«))' o}'óa//£v,
yüp ota Lili.
vermogen
om
3, 5, 7, 11, 17. Lib. IV.
c.
C.
fliaui fctiisv
yiyovsv. c/Zto
h' a!>T% yk
1.
coinpos.
het
IV.
có,
rr&vr&iv oojxet c.
có;
^
,
ky.
c. el
2. /.al
18.
c.
Expos.
Adv. Jacob. fid.
c.
9.
Tzspr/upd-j év aiz/jiaib
t7,i Qziai
fixj-oji
xaOCi^ jSoiiXiTcii
19 en Adv. Jacob.
branden
te
c.
,
xal
52.
/)
nsf.r/^u-
Tizf,'.^o>fi;i,
128
maar
bezit,
vermogen
dit
de verbinding met
Deze
vuur heeft verkregen
liet
maar door
niet van natuur,
^).
heeft ten gevt>lge, dat de goddelijke
nfp/%:t';p>}(3"/>;
natuur zijne heerlijkheid aan de menschelijke mededeelt,
maar
want deze aan het
natuur aan de
menschelijke
de
wederkeerig
niet
goddelijke,
onlijdelijk
blijft
en neemt
{(ZTr^.óyi:)
Want wan-
geen
deel
neer
ons
toch
zonder deehieming aan het onze; hoeveel
des vleesches
lijden
dan de Schepper en Heer der zon der
TpÓTTo;
^zyridóasccc
nauwe betrekking staan,
der
'^).
de zon hare werking mededeelt, zoo
in
waarin
,
het
ander
een
,
de
Zij
meer
te
ook de grond
is
om
hulpmiddel
de
heide naturen tot elkan-
stellen,
te
licht
!
blijft zij
en
ook reeds
dat
vooral door Leontius van Byzantium, in diens
vroeger,
polemiek tegen de Nestorianen en Entychianen was gegeworden.
bezigd
Volgens de door Damascenus gegeven onder deze
moet
definitie,
verstaan worden eene verwisseling
otvTl'^o(xic
der eene natuur met de andere van het haar toebehoo-
rende der
-1)
De
Tfióncv
ütx
L.
IxéMOucu.
iU
T/jv
o.
aÜT/j
7.
c.
1.
]IiÜ[j^o<,toc)
,
wegens de
v.vTf)
aapxï
t^
Twv
v.ilr,ïoi
jx&iiüiv
fj.iv
t&jv
ixa.rip'Xi
fide
vv}i
tmv olxsiuv
aapxbi
orthod.
£^5
,
JÜiA/i^a
Ii^
de
xara tov ivTfSiastaj
xal t»/V xa6' 'uTtóaTciaiv
m)^/^f/.uT(,rj r-^ ijapyt
xat twv t/jj sxpx'oi TtuOöyj dfxéro^Oi.
/Msrchihuai,
Adv. Jacob.
/xfiirpórfiTO^
xolï
,
C.
52.
oü yusra-
-naOütv.
c.
1.
puffswj o^vTtotooüd/j;
xaï Tvjv
loiuv
T:sf,t^(üp-/)<stv,
yi /jLSTMiouai t^ aapxi rijj sixiixi Sif /)» te
De
identiteit 3)
14, 47.
c.
c.
/xsTcx.oioet)i7i
K«'[
c/.T:ot.Orti
lan^óyouaa. tüv
Tï]Ta,
Kat
3.
C.
c.
,
êvciiaiv.
3)
tx
niet
,
fide orthod.
2) L.
AïIt/)
Ihoc
{toc
hypostase en de vrsptx^^pwi- der naturen
c.
tvj
aurwv
4.
Kat oZrc; iariv
ktipa.
t«
t'Stoc
ns.piyóipriciv
ota
b zpiitoi
zyjv
tv5j
rijs
tJvTtSóue&jj
ynouTausw;
rocxtTÓ-
129
uitvoering echter wordt deze verwisseling en overdracht
namen, maar
zulk eene, die slechts betrekking heeft op
op eigenschappen,
niet
—
Toov
wel
onderscheiden
te
idiomahon
nicatio
derhalve
eene
van de
Luthersche
der
ivoux-
Jcvrlhiri:
leer der
kerk,
Commn-
welker
vader-
schap gewoonlijk aan Damascenus toegekend wordt
Om
van de eenheid der hypostase worden namen,
den
wille
die
eigenlijk
aan de eene natuur toekomen
andere overgedragen
meening,
de
tegen
i).
ook op de
,
onder nadrukkelijke waarschm\dng
,
alsof
dit
overgaan der
een reëel
idiomen van de eene natuur op de andere ten gevolge zou Als wij, zegt onze Kerkvader, van de Godheid
hebben.
dan schrijven
spreken,
menschheid toe, want
wij
geleden heeft of geschapen
is.
Evenmin
schrijven wij de
eigenschappen aan de menschheid toe, want
goddelijke
zeggen
wij
haar niet de idiomen der
zeggen niet, dat de Godheid
wij
dat
niet,
Maar, wanneer
wij
menschheid
de
ongeschapen
van de hypostase spreken,
hetzij
is.
dat
haar noemen naar beide deelen of naar een der
wij
beide, dan kennen wij haar de eigenschappen van beide
Zoo wordt
toe.
Christus
,
welke
naam
beide naturen
omvat, God en mensch genaamd, geschapen en onge-
1)
Het onderscheid
en deze
dvzlioai;
met recht
als
lusschen
ovoftirotv is te
de leer der Communicafio idiomatum
Damascenus
groot, dan dat Johauues
haar vader beschouwd kan worden.
Uit zijne dvziioais
volgt niets reëels, gelijk bij de Communicatio idiomatum wel het geval is.
Zij
eigenlijk niets anders
is
voorstelling
hypostase
,
van
en
hij
de
idiomen
zelf wil
beschouwd hebbeu.
dan de samenvatting
der
beide
haar ook niet anders
Vandaar dan ook, dat
eene ubiquiteit des lichaams van Christus Lib. IV.
c.
in de subjectieve
natureu in de éénheid der ,
dan
hij
aft\ijst.
als
een nominale
iedere gedachte aan Cf.
De
fide orthod.
13.
9
130 schapen, vatbaar en onvatbaar voor lijden. Hoewel Hij naar
een der beide deelen de Zoon Gods
—
wordt, zoo neemt Hij
—
dacht
n.
en God genaamd
is
Christus als hypostase ge-
1.
de eigenschappen des vleesches aan, zoodat Hij
God
de voor lijden vatbare
(©fc^ TrxêyjTÓ:)
genaamd wordt,
en de Heer der heerlijkheid, die gekruisigd
keerd
hetzelfde het geval
is
En omge-
is.
met de menschelijke natuur.
Nog andere pogingen om de betrekking der naturen elkander
tot
Toeëigening
de
eene
is
vergodde-
aan God
gelijk
menschelijke natuur
der
en gaat
uit
de oecouomie {kxtx
Logos
verzwakking.
nadeelige
gevolgen
natuur vervleeschelijkt
ge-
Immers
heeft.
niet
de natuur
niet vatbaar is voor bijvoeging of
die
,
Zij
or/.ovoiJ.iKviv
t>iv
van de goddelijke natuur, voor welke
werking geen
menschelijke
in
invloed der eene natuur op de
echter evenmin wederkeerig als reëel.
'svcc(Tiv)
van den
heeft
de vleeschwording ook ten gevolge
gelijk
vergoddelijking
naar
de
en
met de god-
slechts
,
van de
Godheid ver-
schiedt
deze
deel
werd het vleesch
algemeen. Ook deze
andere
middel
en
tot de
delijke natuur,
het
eene
door
zijne hypostatische vereeniging
onderging,
heven door
heeft
Het
vergoddelijkt,
is
hij [öécorri:)
Zonder dat een der beide eenige verande-
geworden. ring
beproeft
Vergoddelijking
{ohsiafrn;).
andere
het
lijkt,
verklaren
te
van
leer
zijner
Naar de voorstelhng van Damascenus
zijn
de beide deelen, Godheid en menschheid, te denken als het sterkere en meer aanzienlijke
[kpsIttcou)
kere en minder aanzienlijke {^dpccv) verrijkt
1)
tppd
De
,
en het zwak-
waarvan het
werd door de verbinding met het eerste
fide orthod.
Xéyeiv
0/j.óOeoi
1.
c.
c.
17
rodiTo.
cSv
yï
oi)
tö
xaT«
fi.kv
laatste
i).
Door
èöswae, to yè &6su6n, xa
fj.eTa^o}.Y]v
jsóaswj
,
dXXói
xai«
131
deze vergoddelijking
op zichzelve wel
geworden, en
de menschheid van Christus, die
is
was, levendmakend
sterfelijk
den Logos. Wij bidden haar niet aan
als
(i^/Avj
5"ips),
nigd
is,
maar voorzoover
en
als bloot vleesch
met de Godheid veree-
zij
naturen
de beide
van den Logos
{^aoTotó^)
haar dezelfde aanbidding ten deel
valt
de ééne hypostase
tot
samengebracht geworden.
zijn
Evenals
om
ik vrees een gloeiend
zwaard aan
natuur van het
maar wegens de daarmede verbon-
mantel
ijzer,
niet
,
de
van het vuur, en evenals ik den purperen
natuur
den'
te vatten
om
vereer,
den
konings
des
wille
die
,
hem
draagt, zoo vereer ik ook den geïncarneerden Logos en
menschheid
Logos
oÜTS
heeft de menschelijke natuur, die niet de
ovtoi xaï
aüp^ OeoiQdax
r)
fj./iv
,
Contra
Jacol).
olassoxfi
TzposQ-^^x-o?
Expos.
fid.
De
1)
Ttvsii/xocTt
aÜTij
orthod.
fide
Xéyovzsi'
Ü7róaT«(T(ï
L.
Tiüp.
^CüOTTowj
duab.
Sia
vol.
c.
/j
y.h
piiaecüi
ipvaig
.
aur^j pusixSiv
tóóv
v)
rvji
zapxhi öscurat, ou
x^ipovoi- ou yk Ssxtw/j
cpiiijii
tyh
/xtzci).viT:7ixy]
öi.
'Ov (Xpiuzov) nposxu-jou/ji.cv aüv -nxzp'i
xm
iiTib
xod
,
psTaZoTtxy)
y.kv
/)
aii
,
Oeia.
9.
c.
c.
1.
'
ou
öéSotxa C. zriv
C.
8.
c.
fiera
7yj$
Tzpoaxuvslzca
ydyovsv
TZpoaxuvovfisv vov
Ati
ysi-saOxi öo^d^Ofj.sv
crayjxo,
OifslsX-zM yï TÖ xsipov bno zou xpeirzovo{
bcpoctpsasüii
y)
fiix Ttposxwyjdsi
adpxcc
Tïjv
52.
C.
x^F^^ ^zzcc^o^ra xat
èva-j6po>T:y}i7iv
èTparcri
oixeicci
Tvji
xpshrov
os tö
rijv
Oéoiaiv tv5j
Tvjv
Kóyou
aocpxaX Ss tïjv jjukv tou napa.ji)i(xT:rsTat
yk
usTTsp
ivcasiv
bfioXoyou/jiSv
loiojp.ÜTüi-'J.
O'J
daarmede verbonden
den
wegens
van het toekomstige bezit, langs dezen weg die
oixovo/itxiiv
rpoTtvji
maar
,
Ook
1).
kennis
T-/]v
menschheid, niet wegens de natuur der
zijne
tegelijk
17.
Tipbi
'H zbv
zou
yxp
èv
zrj
[mi&
XonpeuovTSi
öivdpaxoi
a.'^a.aOoLi
auzi)
Kèyov
{adpt) xaO"
'
ou
éi6c
zoiyapoüv
unósToi-aiv
oüx dTzposxiiv-riTOv
toü Kóyou 'unoaruissi, ^tij
xziaet
Ti?
wzov,
üxpó/Mzou axpxoi
yk
zo
dvrizvi
eveaatv
có;
ipiXyjv
a&pxx
tw
I'uAw
>jv
Sf'
IküTïjv,
C.
C.
L.
auv-/ifx.fié-
21.
9.
9*
xa)
De
182 kennis verkregen ^.
— Vooral
van Docetisme op zich
:
52) wil
met
verband
men
eener
ontwikkeling
zijne fysische
ontwikkeling
werkelijke
vereeniging
beide naturen
dei-
bestaan des licliaiims af
ontkenning
in
Het aanne-
2).
eigenschappen
dier
bestaan
af,
geweest,
of
b
deelachtig
nog
liever
hoe
zou
reeds v;in zijn
Logos
vereenigd
is
dan
Hem
met
niet
—
wijsheid en genade verrijkt zijn geworden?
{iJ.x7.Koy
met
hypostase
het
van
êyoiy.>;o-i:
bestaan heeft
derzell'de
geweest,
is
i^iKy,
vleesch,
Hem
in
en
ii-yip^s)
het
met den
waarachtig
ccvTu
en der
hccji:
^x^tikvi
Want wanneer
Nestorius.
reeds van het allereerste
,
axoxc vTy.p^kc:), en leidt tot
{fS.
der hypostatische vereeniging en tot de
aanneming der
Sf
als
volgens hem, de loochening in zich van de volkomevc
sluit,
de
maar
,
opoihnrmg dier wijsheid en genade
dr
va??
schijn
niet als een
hij
werkelijk toenemen daarin beschouwd hebben
een toenemen
en
Het toenemen van Jezus
te laden.
en genade (Luk. 2
wijsheid
êi:c7t'
Johannes Daniascenus groot gevaar den
ohskoiTi: loopt
in
de bepaling dezer
in
alle
Aangaande
de natuurlijke behoeften en aandoeningen van Christus leert
dat
hij,
natuur
goddelijke
daaraan
zich
boven
De
1) Tov
L.
X<xpni,
ioiTTfliv
c. Tij
c.
p.kv
e.
1.
'21.
i'.
t>jv
6soi7-oy.stüjv
22.
(pvGiv)
[vTrlp
veroorloofde
maar dat waren
bij
zij
yod
Tvjv
ajfoiv,
8è
3(a
Xooaav awTö aopiuv ds fxvspuaiv
Hem
inzoover het na-
,
Wel stond Christus
'h 8^ toü xupiou ifu^^ S(«
tvjv tt^jos
aürov
wj
èfijv,
ónonTarixijv TauTÖT/jTa xoczsni-ovrviaev
npoxÓTTTStv
iihxia.
reëel waren, als de
menschelijke
wil niet beheerschte.
fide ortlioil.
TöJv
der
het
0£ov Aóyov svmutv xoü
fj-STO.
2)
Zijn
inzoover
onderwerpen,
te
natuur
de
tuurlijke
slechts
zij
,
T&jv /isXXóvTOiv yv&aiv.
léyszat ós
óiyuv.
rvji
(Xpiarói) a'jfjjffswj
aofia.
t:^;
Contra Jacob.
xat
»i/(z(a»
c.
83.
riXtxicx.
t/;v
xat
évunüp-
133 ouder de wet der natuur, die den mensch vrees voor en afkeer van den dood inboezemt, maar op eene andere wijze
dan
wij
daar
,
Ook aan het gebed van toekennen
beteekenis
Het gebed
was.
daar
,
God, maar de geest opstijgen
geen werkeHjke
onze
Hij
den Vader atr)
te wijzen
waarin
,
wezenlijke
o-%fT/xv;).
nomen zooals
het
-1)
De
2)
L.
kan
zo
24.
c.
c.
SeoO xItsïv, xat il/üv xriv TTpbg
3) L. TzpóiscaTZQv
O.
C.
n.
eene
1.
en eene persoonlijke en xxi
y\
[ttpoo-ccttiz^
natuur heeft aange-
menschelijke
aan
,
iemand
dat
toekomt
niet
uit
>^).
—
Den
allerminst vermijden,
hij
1.
c.
c.
liefde
schijn
waar ')
hij
al
,
20, 23.
tó
-ny.éTzpov
xat t/TTcy^a/i/xsj
olxcioiiysvoi
ri/j.ïv
Trpbi awTÖv óvarstysdöaJ
,
ysvó/xivoi
xat oiu
,
roJJ
Tcpóaomov, xat tüttöv xoCi
oióKuxotv
xy ion xjtoï/
rifiöci
volt
év
T:ocpix
oóonoioiy
&ebv dvüfixicv. 25.
HpoaeaTTixi)
Sta c^^eVtv,
TTotetrat i.óyoni /A/joiv
4)
onderscheidt ,
organisme des Heeren spreekt
'am<x
ii/jiévspov,
dit toecige?iing [ouslcc-
op zich neemt en voor dezen spreekt,
fysisch
fide orthod.
den weg tot
bestaat daarin, dat de Heer uit liefde
zelven
Docetisme
over
noemt
geven, dan
te
ons zoo
voortvloeiende
de
rol
hem
het
om
ouaix^-zi:)
andere duidt
de
;
anders
eens
iauT&i
De eene
tot
met den
hypostatisch
hij
soorten
zxi
verhouding
den mensch
tot
van
twee
hij
[^vcixvi
eene
uit
Hij
'^).
geest
weet dan ook aan het bid-
Hij
speelde,
rol
persoon
de
den
van
den des Heeren geen andere verklaring dat
—
^).
van Christus had zulk een
daar
Logos vereenigd was.
hij
Hem God
in
opstijgen
(voüs)
noodig,
niet
was aanvaard
Christus kan
een
is
Hem
door
vrijwillig
zij
Contra Jacob.
yk
otx-ov f^p-i, c/ljt'ji
c.
x«i
^
<j)>STtxrj
li-ycaziyj,
,
öts
x'A «vt
rt;
to szépov -jnooiisTac
a-jzou
toü, jr^tp aj-ov
TTpo^-i^xovra^.
37.
xó
os
isTspp-oLrcxbv
xcd ys-jvnrixb-j
o'jx
É'p^ev.
Het
134 bestrijdt
ten),
hij
het Hchaain van Christus vóór de opstanding
(lilt
aan
niet
ook do leer der Aplitiirtodoketeu (Julianis-
de verderfelijkheid
{(pQopx)
onderworpen
is
ge-
weest , op grond dat de leer dezer Mouofysietisehe secte het mysterie der menschwording verlaagt tot bedrog en goochelspel
{(psuxKio-fy.o;
kx)
GKyjvyi).
De
cp^opi
de opstanding neemt
des Heeren vóór
van het lichaam aan, niet in
hij
den zin van vatbaarheid voor ontbinding der elementen
maar van onderworpen-
waaruit het was samengesteld,
heid aan honger, dorst, vermoeienis, enz.
i).
Na
de op-
standing was Hij ook hierboven verheven, en, gebruikte Hij
ook
alleen
al spijze. Hij
om
Geen der deelen lichaam
is
niet letterlijk
ziel;
met
dit be-
Lichamelijkerwijze , hoewel
moet opgevat worden,
hand des Vaders,
~).
ten hemel gevaren, en zal Hij
Hij
van daar wederkomen.
lijkt
maar
natuur heeft Hij
menschelijke
Zijner
noch het lichaam, noch de
afgelegd,
grensde
uit behoefte,
en opgestaan lichaam aan te toonen
gekruisigd
Zijn
deed het niet
de waarachtigheid van Zijne opstanding en van
zoodat
zit
vleesch
Zijn
dit
Hij ter rechter-
mede
verheer-
is 3).
In merkwaardig verband met deze theorie aangaande het
goddelijke
en
menschelijke
in
Christus
hetgeen de Kerkvader in het midden brengt,
staat ook,
om
de ver-
houding der beide willen en der beide werkingen van Christus in het licht te stellen. Met groote uitvoerigheid heeft
hij
getracht
dit
te
doen
,
vooral
wat de beide
willen betreft, en een zijner belangrijkste strijdschriften,
mag
tot zijn lof
worden gezegd, dat
hij
zicli,
deze plaats alleen uit-
gezonderd, van soortgelijke uitspraken zorgvuldig onthouden heeft. 1)
De
fide orthod.
1.
c. c.
28.
2) L.
c.
Lib. IV.
c. 1.
3) L.
c. c. 2.
135 dat tegen de Mouotlieleten, handelt geheel over dit on-
Dezen Christus
derwerp.
zoo zegt
,
hij
volkomen God en volkomen mensch, de Vader heeft, behalve de
Adam
eerste
bezit
eigenschappen dier natureu, twee
werkingen
natuurlijke
alles heeft
tlie
n.
Hij 1.
Overeenkom-
ook de tweevoudige
twee natuurlijke willen,
eene
,
wat
en alles wat de
^.'yevvyj7lx,
uitgenomen de zonde.
heeft,
twee naturen,
deze
stig
belijden wij als
,
dubbele wilsvrijheid
en eene dubbele wijsheid en kennis, zoowel eene goddeeene menschelijke
als
lijke
ook
zijn
Die gelijk
^).
zijn in
wezen,
en werking, maar die verschillen
gelijk in wil
wezen, verschillen ook in wil en werking, en omge-
in
keerd:
welker
en werking verschillend
wil
verschillen ook in wezen.
wezend
Daar Christus nu
zijn,
deze
tegelijk eens-
met den Vader en met den mensch, zoo moet
is
Hij ook zoowel een goddelijken als een menschelijken wil
Het
bezitten.
van den wil op
wil
vooral de toeleg van Damasce-
hierbij
is
om, tegenover de beschouwing der Monotheleten
nus,
zaak der persoon [hypostatische
als
vatten als zaak der natuur.
te
uoodig in het oog ésAviiAx,)
houden, dat het begrip wil
te
onderscheiden: 1° het eenvoudige willen het
willen
gen wordt verstaan paalde willen
1) óiio
L.
c.
ipi/siai
xat
TJJV
öi)o
(ês?.y,<jic
,
ósAi^rixij
III.
,
c.
/.xi
fusixii
,
Tc xat av9^w7rtV/jv.
{rh a,7rAxq Qahsiv),
13.
oiio
(
O/xoAoyoüvTf s
^ii^suv ipuaixx
èvsf,-/sia.i Os'iov
ts
'
)
sx^iv yï
5uo
öuo puatxaj,
xoü
l-jvxy.i:),
2^ het be-
waardoor de concreete
(tc Trut; tcx) ri ósXsiv),
t« tüv
dv6p(üttiv^v
auTc|ou7(a Osicc'j
Lib.
0(7tAk
[Uxsiv
algemeen, waaronder het wilsvermo-
het
in
het
is
Men moet
kan worden opgevat.
in drieërlei zin
den
wiV)^
Daartoe
mtöv
dsi.iijaiCi
öet'av
dvOpüTXivov ,
xat
Tcdi
xarccliri/'-^i
fiuaixx; tjjv ts
t« zat xvOpt^nzivriv
dsiav ,
xal
aofiav t£ xcd yvüniv
136
wil
wordt aangeduid en de
wil, gelijk hij
wordt bepaald door
zijn object (ósKyiróv), en 3° het subject van den wil
waaronder verstaan wordt de persoon gen uitoefent is
De
^),
,
{ó Qs'accv),
die het wilsvermo-
den zin van wilsvermogen,
wil nu, in
eene zaak der natuur, maar de concreete wil hangt van
meening en begeerte
ieders {êsKvjixx
yva'jjy.i'j),
af,
is
dus een gnomische wil
en moet beschouwd worden als eene
afhangt, derhalve als een
zaak, die van de hypostase hypostatisch accidens
vTroary^Tixóv).
(
Dat het wilsvermogen
tot de
natuur behoort, wordt op
de volgende wijze duidelijk gemaakt. Behalve de goddelijke
natuur
er drie soorten van wezens, organische, ani-
zijn
malische en redelijke
,
die zich
den door de eigenschappen ren
,
van elkander onderschei-
die tot
hunne natuur behoo-
Tot de kategorie der redelijke wezens behoort het
-).
dat niet anders
y.uT(^cvG-toy,
is
dan de
wil [ösKyioi:).
Evenals
nu de andere soorten van wezens, hetgeen haar onderscheidt, als iets hebben, dat hare natuur kenmerkt, zoo
zeker heeft ook de menschelijke natuur de wilsvrijheid als
De
iets natuurlijks.
maar
natuur,
Deze
natuur.
zijne
wezen
lend
zaak
,
allen, is
bezit
de
OU yotpU
is
tot een
wil-
geen aangeleerde
iliialj.
o<J
en
is
daarom eene zaak der natuur.
mensch naar Gods beeld geschapen.
de wilsvrijheid, en deze behoort daarom ook
\) Dl" (luab. vol.
De
maakt den mensch Het willen
(öf/.>j-/xo-:).
Bovendien
2)
wil
en ook niet maar een eigendom van sommigen
maar van Hij
dieren worden beheerscht door hunne
den mensch beheerscht de wilsvrijheid
in
Vdl.
c. c.
24. T).
De
fide ortliod.
«tuuixöv ixïv
Suvarat aoaTrjvai h
fmii ,
oi/v
otov
1.
c.
IZid/jLC/.
c.
14.
iari, rb fOaiv auvsffriiv,
zb dsXriTtxóv.
137
Het wilsvermogen
tot de menschelijke natuur.
dier natuurlijke eigenscha])pen
natuur konstitueeren
hebben
en
,
der
niet
Ook
wil
als
het
is
nemen voor de
zaak der hypostase
ook noodwendig drie
drie hypostasen der
denken, evenals de hypostase
te
God-
het niet mogelijk zich een samengestelden
is
Neemt men
samengesteld.
is
dan
natuur,
willen aan te heid.
die de
welke de natuur niet
daar Hij de menschelijke natuur heeft aan-
Vat men den wil op
genomen.
dus een
Alzoo moet ook de Heer een menschelijken
kon bestaan. wil
l^ixfy.zrz),
[C'jfrr/.x
zonder
en
,
is
dan scheiden
wil in Christus aan,
twee naturen
uit
zulk een samengestelden
hem van den
wij
wil
des Vaders.
Omdat nu wij
in Christus
twee naturen zijn, zoo beweren
ook, dat Hij twee natuurlijke willen en twee natuur-
werkingen
lijke
bezit.
Maar daar
ééne hypostase hebben, zoo
beide naturen slechts
het één en dezelfde, die
is
natuurlijk wil en werkt, overeenkomstig beide naturen
Want
evenals
Christus
maar
,
het
naturen van
der
getal
goed verstaan
en uitgelegd
het onderscheid der naturen,
den
Hem
,
').
éénen
niet deelt
ook in de vereeni-
ging, ongeschonden bewaart, zoo voert ook het getal der wezenlijk
tot
natuur
zijne
belioorende willen en
wer-
kingen geen deeling of scheiding in, maar bewaart beide ongeschonden. Zijn willen en werken
maar vereenigd
1)
De
want
,
fide orthod.
1.
/ilx rCfj 8iio fiüaecüv txuTOU
èvèpyowrx
pustxwg
xar
e.
r,
14.
Hij
i/TiódTaatj
x/jipca
raj
,
niet gescheiden,
en werkt beurtelings in
wil
'Etcuoy)
is
fj.'zv
oiiy
üiio
pii^siï
tou X/imrou,
oiio
Êva xal tov ^üzbv pa//jv QéXovrx ts xat
puffJtj
,
«1 wv xai èv
scij
,
xai xTisp Itti
138
vorm
iederen
maar
,
gemeenschap met de andere
iu
^).
de voorstelling van Damascenus heeft Christus
Volgens
céne hypostase ook éénen gnomischen wil, maar twee
als
natuurlijke willen, of liever wilsvermogens. Gelijk
beide naturen
hypostase de eenheid
de
zoo
vereenigt,
hier de ééne
het
is
is
,
bij
de
die beiden
van de ééne
yvcüy.yj
hypostase, die de beide wallen verbonden houdt. Uit de
waarop
wijze, hij
dit
uitgewerkt wordt,
Dyotheletisme
zijn
bij
blijkt
zoo
niet
evenwel, dat
nadruk
zeer den
gelegd wil hebben op de gestadige actualiteit der beide willen, als wel op
hun dynamisch aanwezig
daar de beide willen zich ten,
altijd
zijn.
Want
op hetzelfde object rich-
maar
er geen onderscheid in materieel opzicht,
is
alleen een formeel verschil, in zoover twee willende na-
turen
,
moeite
op
ieder
ook doet
hij
hoeveel gevaar
om
den menschelijken wil
hij
Hoeveel als
eenen
zijne redeneering,
loopt, die tweeheid prijs te geven en
eindigen met beiden te doen samensmelten in éénen
met het doen opgaan van den menschelij-
wil, of liever
ken
,
handhaven, toch toont geheel
vrijen te
te
wijze, hetzelfde willen.
zijne
den goddelijken
wil in
zoodat de eerste zijne
,
heid en zijne zelfstandigheid geheel verliest. Daar er
één één wil.
Christus is,
zoo
is,
is
Omdat
zoo
Want
Hij
uitoefent,
één en
het
hij,
n.
L
en zijne hypostase ook
het ook één, die goddelijk en menschelijk
echter
heeft, zoo schrijven wij toe.
zegt
vrij-
is
twee natuurlijke wilsvermogens
Hem
overeenkomstig
dezelfde
ook twee natuurlijke willen
één en dezelfde
,
die het wilsvermogen
beide naturen.
En daar
het
Christus is, die overeenkomstig beide
èvepyel èv éxarèjOa f*-opfri fisrx t^j dxxépou xoivuvict^.
139
naturen
zeggen
zoo
wil,
concreeten wil
ook, dat Hij slechts één
wij
bezit, niet zoo, alsof Hij alleen
{Ö£^>jtóv)
dat wilde wat Hij wilde volgens Zijne goddelijke natuur, ,
want willen eten en drinken en dergelijke
—
der goddelijke natuur
maar
,
Hij wil
geen zaak
is
ook hetgeen
het onderhoud der menschelijke natuur noodig
tegenspraak met den goddelijken
wil,
wil is vrij
daar
,
niet
hij
bewogen,
wordt
Aóyov)
{v£vf/,x
is
tot
niet in
,
maar overeenkom-
De menschelijke door den wenk van den Logos
de eigenaardigheid der naturen
stig
—
').
dat
gelijk
had
plaats
Maar onmoge-
onder de Oud-Testamentische bedeeling.
het, dat de beide willen uit elkander gaan, zoo-
lijk is
wel omdat het object van den wil beiden gemeenschappelijk
door de nauwe vereeniging der beide
als
blijft,
waardoor de menschelijke wil vergoddelijkt
willen,
en daardoor de wil van den Logos
is
geworden
is,
maar
2),
vooral door de afhankelijke betrekking, waarin de menwil
schelijke
den goddelijken
tot
God, en het menschelijke
het goddelijke als
maar
was
nooit
1) Ibid. Kat ènstori püaiv
ü;
rb
,
Qsbi
(iAia
aXX
rjdsXsv
xcd
h
c.
OU
Xé^o/j.sv
Ösótvjtoj
•/£
C.
Twv
,
tvjï
XpKjTOi,
b
èrr'
tö
aOroü dé).etv
dv9^;&j7ltv-/]s
xod
aÜTÖj
'o
oj^
,
i>i
pxydv
zat
om
puiswj,
'Ov rpóitov jj'jo-scus,
TÖv
yk
t)
auTÖv
sckp^
xcd
zpónov
6élw
èv
èxuzèpocv
a.'xO
6élovcoi
Tlietv
rsOsoycai
xai
zo
xcd twv olxeioiv oux i'^ÏGZuvzai bpoiv. L.
Bsl-rijj.'x.zoi
b
y«sva
y.al
& (pviwüi
,
ra
zotoatTo.
ivavTiÓTïjTt
yvcii/jt»]s
(pbazoiv.
15.
TTSTTovÖs
xai Tsöe'wvTat zvjv zo\>
oü
yvcóf/.>i
de menschelijke wil onderwierp zich
èijztv
ei^
dsAnzbv
T« (TUcraTtxa
fStsTyjTt
L.
2) olxsixs
xutö
mensch,
als
tegenstrijdigheid in de
eene
er
Want
des Heeren.
Christus wilde
staat.
Qéoiuiv
yujv,
dXX üj
&S0Ü
èvxvQpü>nri^o!.-JZOg
/jvw/^sV/jj
,
oxiy^
T(ü öit'w déXriy-cf.
co,
y.ezaji).Yi9s:ïa/iï
aÜTOu xai
zyjï
xou
/jiSTccjSo).y]v
xat
BéloH^oi c.
c.
piiïtx^;,-
17.
O/tot'ojj
xtvyjffEw;
r:xvzooijvó.pi.u dsl-óy-cizi
,
tvjs
èvspysia
>]
,
xat
léyo-
xcd ysyovózo^
140
aan den goildelijken
en volgde dien
,
en wilde slechts
,
datgene wat met den goddelijken wil uvereenkomt, of nog sterker uitgedrukt: de ziel des Heeren wilde naar eigene
maar
beweging,
vrije
wil is het
wilde slechts dat wat de god-
zij
delijke natuur wilde, dat
zij
willen zou
De menschelijke
').
orgaan, waardoor de goddelijke handelt^).
In gelijken geest wordt over de verhouding der beide
werkingen
maar
gesproken,
komt de schaduwzijde
systeem
aan
het
der Kerkvaders
werking
Ook
licht.
van
christologisch
dit
wordt de
hier
bepaling
grondslag gelegd, dat éénheid van
ten
noodwendig gevolg
het
{svepysix)
dan
nog duidelijker
hier
vroeger
is
van een-
heid van wezen, waaruit volgt, dat in Christus tweeër-
moet worden; want daar
werking beleden
lei
zensgelijk
en
king,
Hem
is
aan den Vader, bezit Hij goddelijke wer-
daar
wezensgelijk
Hij
aan ons, zoo moet
is
ook de werking der menschelijke natuur worden menschelijke wei'king kan niet geloo-
Deze
toegekend.
chend worden, daar het leven
zelf reeds
werking
is
barende
L.
1)
/x/j
C.
vol.
L.
2)
18.
EFttsto ys yjüifM/i
ftare
c.
De
27.
ridsXs
Téyoys
39, 43. (Inali.
oï
,
c.
xa't
ióia.
ÜTteraffffSTO t&J tx^Xv.
,
raXiTx
/jlvj
aÜTsloufftwg
x
Odoc
>i
uTryjzooj
De Recta
vol.
ge-
de natuurlijke, ieder wezen open-
is
en indien deze wordt opgeheven
,
aÜTsfouötws -^OsXsv
c.
c.
C.
xivoü/MSvov
6éXri/j.x
èKsïva.
kracht
,
en
eene werking en een product van den
reeds
De werking
•jcvq.
is,
Ook de
de eerste beweging van een levend wezen. dachte
vov,
we-
Hij
W. OÜtw
xivoufjiévri
Oslinfj.'x.Ti
ót
,
o
zo «vö^swTTt-
rb Oeïov aÜTOÜ vjOsXs toïi
xopioii
ocinoli dsXr,<jii -/jOsXs diXsL'j uür-Ziv.
cpuaixSti
Sent.
aÜTOÜ
OsXoiv
c.
xara
tö
dan
,
civö^icóTrivov
^UX'^
t
"^^^
JJc diiab.
«jtoü
6éXrj/jL»'
3.
xaX Zix t-^s y.vOfjOinivrn olütoIi OsXyiosoji
rj
dsia
141
ook van het wezen
er
blijft
meer over
niets
Christus nu eene menschelijke natuur, en kent
ook
den
toe,
yoïi:
maakt mensch
volmaaktheid
dien
y:vs.
zoowel
is,
van die natuur
Wil men nu aan Christus toch
werking toekennen doeningen der
Hij vol-
ook noodwendig toekennen, hetgeen
is,
eene
men Hem
moet men Hem, daar
clan
Heeft
^).
,
van
als
slechts ééne
dan eigent men aan den Logos aan-
ziel toe,
zooals vrees, droefheid en strijd,
en vergeet men, dat het ongeschapene en het geschapene
onmogelijk Heeft
natuur en werking kunnen hebben. ééne
slechts
en
goddelijke
tegelijk
Maar
eenerlei
Christus
werking,
menschelijke
dan moet deze
dingen verrichten.
niets, dat in zijn natuurlijken toestand
tegenovergestelde
blijft,
Hoe zou
bewerken.
dingen
kan
Hij door
ééne werking wonderen kunnen doen en het lijden kun-
nen dragen-? Zegt men, dat hetgeen van de Drieëenheid geldt,
dat
n.
van wezen
éénheid
1.
ook éénheid van
werking veronderstelt, niet kan worden toegepast op de
menschwording zou,
dat de
wezensgelijk
,
dan
Zoon, is
is
het antwoord
,
dat hieruit volgen
na de menschwording,
aan den Vader.
niet
meer
Zegt men, dat iedere
werking een persoon veronderstelt, dan bedenke men, dat,
men
indien
gelden moet, dat
dit n.
1.
aanneemt,
ook
het
omgekeerde
de persoon ook eene werking met
zich brengt, en er dus in de Drieëenheid evenveel werkingen als
hypostasen moeten
Maar de
zijn.
ben eenstemmig verklaard
,
heilige vaders heb-
dat éénheid van wezen ook
éénheid van werking veronderstelt.
— Vooral legt Damas-
cenus den nadruk op de verscheidenheid dier werkingen,
1) L. Süvayttlj
C.
C.
34.
y;;
'Evépysioc.
yotpii
jJ-óvQ-j
M 10
és-iv [i-r,
'6v.
/j
puaix-i)
y.cd
SujJwTtzyj
ixusroi
o-jsiaq
142 daar ieder der
werkzaamheid
naturen
beide
hoezeer
heeft,
schuwt tegen de meening
menschelijke beweging tegenover de goddelijke
alle
werking slechts een
Men moet,
den.
genoemd
lijden (Trxêoc) verdient
te
wor-
zegt hij, niet enkel door vergelijking en
tegenstelling zoeken te
want op wigen
daartegenover waar-
dat de menschelijke en de god-
werking eene absolute tegenstelling vormen, en
delijke
dat
,
haar eigen terrein van hij
die wijze
komen
zouden
wij
tot
de kennis der dingen,
ons bewegen in een eeu-
Wil men de menschelijke beweging tegen-
cirkel.
over de goddelijke kracht slechts een lijden noemen, dan
moeten
wij
ook, daar de Schepper goed
boos noemen
Hem
en daarmede maken wij
,
„God zag
genaar, die gezegd heeft: heeft, en ziet, het
ren
is, alle
alles,
schepselen tot
een leu-
wat Hij gemaakt
was zeer goed." Wel hebben de vade-
aan de menschelijke beweging verschillende namen
gegeven
,
o. a.
ook dien van hjden
tegenstelling
niet in
met
,
doch
zij
bedoelden dat
de goddelijke werking, maar
gaven dien naam aan de menschelijke werking, omdat
bewogen wordt (fy.i^
xvToyJv/iiji;)
{cüg
,
schapen natuur.
)civovf/Jvyj)
gelijk
dat
,
volgt uit
den aard der ge-
Hoewel beide werkingen
in Christus dus
niet absoluut tegenover elkander staan, toch moeten
van elkander worden onderscheiden en almachtige werking
de ons gelijke werking halve
is
bij
is
is
een werk der menschelijke natuur,
1)
Do
menschheid
die zijner
fide orthofl.
1.
c.
c.
1.5.
De
,
,
maar
i).
Der-
het aanraken, enz.
maar het wonder
eerste
Outcj xuï év
zij
want de goddelijke
,
de zaak zijner Godheid
de wonderen het spreken
dat der goddelijke natuur.
zij
en niet zichzelve beweegt
zelf
wekt geen dooden
tö X/jhttw t^,
fjikv
Oeórrnoi
143
Zoo heeft de goddelijke natuur
op, en de andere weent niet.
van Christus dezelfde hegemonie heeft over het lichaam.
ziel
doen beide, lichaam en bedenkt
den mensch de
die bij
,
de menschelijke werking
Bij
de hegemonie, maar
en
drijft
De Godheid
i).
het vleesch
de
is
vormt het ideaal, en
ziel
bewogen en
ziel
geleid
Evenzoo
en voltooiing.
uitvoering
tot
Christus
De
door de
,
toch zijn
het werktuig der Godheid
het
is
bij
Maar hoewel
2).
zijn,
want de godde-
onafscheidelijk verbonden,
zij
dat
,
door de menschheid
handelt
werkingen van elkander onderscheiden
beide
dus
ziel heeft
gebruikt het lichaam als een werk-
zij
en leidt het.
het lichaam brengt ideaal
geest
voren, wat er worden zal, en werkt dan op
te
deze wijze door middel van het lichaam. De
tuig,
De
ieder het hunne.
ziel,
werking doordringt de menschelijke en vergoddelijkt
lijke
—
haar, zonder dat de laatste hare grenzen overschrijdt.
Evenals
weder
bij
de
1) Ibid.
ipy&^eTxt acüfia-rc
>j
r,fi.üv
T)
t/jj
De
Ss
xcn
Yi/jisv
n
uüiTOÏ!
dda.
de
oÜtu
,
»)
óik
yk xai
xéy^prtXOLi
STspa oé èartv
éénheid
opyayu
ts 02 «TTOT^isa/ia toü fikv
a;^/]yUaT((7/.iój.
twv öaü/xarwv
Si/va/ifj
xou zo OeXyjaxt
,
aui/jLcnoi
toïi có;
T&J
tov aoiy.ocTOi hépytioi,
tov Ttoiouixévou oiovA nspiévE^i^' xat
der
outoj
rrji
(io>/j.a.roï
ös
xat TiepX toïi /.upiou
9cÓt/]T0s ccutoÏ/ oTr-^p^sv
tvïj
xai tö eÏTTEtv,
6s).üi
,
xot.Oa.pi.adr!Tl
oMzou bTtfjp^sv ivspysia.
xojv&jviaj
livOpuTiÓTOTos
door
èaó/jievov
riye/jLOvia.
xivod/jlsvou-
ri
[j-èpfoinii
)(Sipoijpyic(,
ri
IBuvounoL'
xal
reet. sent. C. 4.
Bazépou
ivépysta.?
otovel
,
10
npoOsüip-ó'Jci.i
xat
fo^rji
stand
tot
Toivjv èsTtv
toZito
XptüTOÏi,
Irisov »)
ya.p
xparriat?
dvdpü^TtÓTYiTOi
2)
T%
voOj ^ii)(^rti
yivofj-évou
i-vépytia.'
T>5i
'o TYJi
iiTih
xal
(ijJvj,
TOü
.
vereeniging
«yousx
,
dyo/ievoo ï)
de naturen en de willen, komt ook hier
,
t/js
QéXei yk xai ivspysi éxarépcci y.kv
pvusciii
ra
joia y.STce
ösótïjtos aÜTS^ouuïcos xat Ttavrsf ouffiojj
ivspyoixsrii
èvepysl èvipywx.
De duab. De
vol.
C.
fide orthod.
35. 1.
c.
ciic
tvjï
Aia t^s d'jQpunivtii C.
15.
"opyavov yk
144 hypostase van den éénen werkenden Christus
maar
heid werkt de goddelijke teekenen,
i).
niet
De God-
zonder het
vleesch; de raenschheid onderging de vernedering en het lijden
maar
,
niet zonder de Godheid. Christus werkt alzoo
overeenkomstig ieder zijner beide naturen, en ieder van handelt
deze
menschelijke
op
wijze
want
aan de werking der menschheid
om
gunt
te lijden,
Ook
brengt.
en
één
als
,
was
Hij
daar Hij het haar ver-
,
de goddelijke werking door het
zoover
komt en het ,
op goddelijke en menschelijke
die
is,
tot stand
,
Door deze verbinding wordt ook de werking
der menschelijke natuur levendmakend en heilzaam xoc)
niet
heeft deel
doen, wat hare natuur mede-
te
door een werktuig
dezelfde
werkt
wijze
maar
het vleesch neemt deel aan de werking van
Logos, in
den
lichaam
en
want
,
niet alleen
Hij goddelijke
De Logos
maar ook mensch.
,
was
Hij
op goddelijke wijze,
alleen
God
alleen
,
Evenmin werkte
mensch, maar ook God. dingen
met de
ook menschelijke dingen
verrichtte
Hij
andere. niet
gemeenschap
en
verbinding
in
(Tccrvipix).
Het
er
is
mede
{^ccoTroiix,
met een gloeiend ge-
als
maakt zwaard, waarbij de natuur van het ijzer en van het vuur onveranderd blijven. Het ijzer heeft de kracht
om
te
het vuur
snijden,
scheidenheid
van werking
den gedaan, die
Kerkvader ósxvopix'^
1)
te
branden, en deze ver-
blijft,
hoewel na de vereeni-
van het vuur met het
ging
Tttva)
om
Sn
jjlIo.
geen snede kan wor-
Daarom
heeft de
geen bezwaar tegen de bekende formule der
svépysix
De duab. ,
ijzer
niet tegelijk brandt.
vol.
C.
Pseudo-Dionysius Areopagita, die
van
35.
iinóaruaii.
1^
De
yï b ivsfiyG>v
fidc ortliod.
1.
raüxa xaxeïva föïta xat ó.vOpuc. c.
15.
145 in
de
te
begunstigen,
van sommigen het Monotheletisme scheen nadat hij haar evenwel eene
oogei)
uitlegging
gegeven heeft, die geheel met zijne beschouwingen oveieenkomt. Hij tracht aan te tooneu i), dat Pseudo-Dionysius niet in den eigenlijken zin van ééne werking heeft gesproken, maar dat hij alleen het oog heeft gehad op de geheel nieuwe en onuitsprekelijke wijze, waarop de beide werkingen van Christus vereenigd waren. Onder
werking wil
hij
Theandrischn verstaan hebben, dat ook de menschehjke
werking van den menschgeworden God goddelijk was, daar was vergoddelijkt, en niet zonder deel bleef aan de goddelijke werking, evenmin als deze zonder deel bleef zij
aan de menschelijke werking, maar dat ieder der beide werkingen in verband met de andere beschouwd moet
De
worden.
formule
derhalve eene periphrase
is
Bij een overzicht dezer christologie, die
wen mag
men
2).
beschou-
het christologisch resultaat der Grieksche kerk, zal het niet veel bewijs behoeven, dat zij, ondanks de scherpzinnigheid, waarmede zij is ontwikkeld weinig heeft, dat ons bevredigen kan. Is het de taak, die Johannes als
,
Damascenus
zich gesteld heeft,
wezen verschillende naturen eenheid aan te toonen voering
De
1)
ficle
orthod.
hem
taak
die
1.
c.
19.
c.
om, op de
basis van in
willen en werkingen
onze slotsom
is
niet gelukt
De
recta sent.
is.
c.
4.
,
hunne
dat de vol-
,
Noch
in
De duab.
de
vol.
42. sqq.
c.
2)
vjv,
Tv5
van
dan
,
,
De
üyou^
érépu
Mo
orthod.
T,emy.é.n,
esojpoofj.évri.
1.
xai
c.
c.
19.
touro ol. o,;3< ^
cJx ci^oipoi Tvjj
>.r/£Ta! yk
h
B.o^.Zp^^r,
è.épyu., o.t
Bdx^ uurob è.,pydui,
xai
zpónoi ooroi Tzsplppcsii.
10
•;,
Odu
14G en willen, noch in de naturen, komt, iu de
werkingen
de
groote
in
de
Kerkvaders,
des
voorstelling
scheri)zinnigheid
systemen
aangetoond
heeft
eenheid tot stand, en
waarmede
,
Monophysieten
der
kon
,
die
niet
altijd
Dyothelisnie vast te stellen
het
Monotheleten
en
zich ook geeft
hij
er
,
zijn
hem
blijft
toch
beslissende wil over, die der goddelijke na-
één
slechts
leemten
de gebreken van
eigen stelsel bedekken. Hoeveel moeite
om
de
hij
tuur, die alleen bet actuëele leven beheerscht, en naast zijne vrijheid en zelfstandig-
welken de menscbelijke wil
Wel verdedigt
heid moet verliezen.
hij
deze vrijheid
,
om-
dat er anders geen sprake kan zijn van eene gehoorzaamheid van Christus
,
maar
ditzelfde
bezwaar
blijft
tegen zijne
eigene voorstelling bestaan, daar het voor de menschelijke
natuur fysisch onmogelijk was tot een werkelijken wil
komen,
die
Zoo
de
is
niet
doorgangspunt moeielijk
den
van
tegelijk
menschelijke
en
het
met
het,
is
nienschelijken
de
wil
wil
orgaan dit
dat
,
zij
den Logos was.
veel
meer
dan het
van den goddelijken, en
alles
wil
eene
gehoorzaamheid
van Christus
Tegen de Monotheleten voert aan
van
niet
te
hij
te
dikwijls het
rijmen
^).
argument
de eenheid van den wil slechts kunnen vol-
houden, wanneer
zij
ook de eenheid des wezens of der
naturen aannemen, daar verscheidenheid van wezen ook
1) Hoezeer alles
dat
hij
fio{jhf/.a
en dat
tot het willen
en werken van Christus
de bepaling van Gregoriiis Nyssenus: to xupoiOijvui hij
14).
TzapK
aan Christus
zegt, daiu' dit c.
met betrekkini;
teruggevoerd wordt tot den wil van den Logos, blijkt ook daarin,
rov dvöpomivov
alle kiezen
uji-nXóv
ts xat deonpenïi
nverncenit (De duab. (ti poulp^an)
onwetendheid veronderstelt.
(De
vol.
e.
35)
en beraadslaging ontfide
orthotl.
Lib.
lil,
147
Maar op denhem kunnen inbrengen
verscheidenheid van wil ten gevolge heeft.
grond
zelfden
men
zou
tegen
dat Christus, wanneer Hij tweeërlei wezen en wil bezit,
en dezelfde hypostase van den Logos één
niet door ééne
wanneer de hypostase één en
persoon kon
zijn
dezelfde
kan
zijn
meer
wezen en wil verschillen kunnen.
in
of dat
,
en
,
voor de beide naturen, deze niet
is
Vooral tegen de leer der enh/postasw des Kerkvaders
zijn
de bezwaren dan ook niet gering. Door deze theorie meent hij
de nnhppostasie der menschelijke natuur
meden. De hypostase accidenteele
te
hebben
echter, volgens zijne definitie
is
ver,
het
dat tot het wezen komt, het wezen met de
,
mogen
accidentia. Maar, zoo
van den Logos dan
denteel menschelijke
Daar
?
vragen
wij
,
de hypostase
tegelijk
kan de hypostase
onmogelijk
dit
van dat
zijn is
,
acci-
leidt dit tot
dat in Christus slechts algemeen menschelijke
de leer,
natuur was en geen accidenteele. Daarmede verliest zich de menschheid zij
hij
de hypostase van den Logos, en wordt
in
ten slotte toch anhypostatisch. Bovendien weerspreekt
op
welke
deze
wijze
wat
alles,
eigene
zijne
grondstelling,
de natuur behoort,
tot
natuur behoort toch ook de hypostase
Logos
de menschheid
als bij
—
,
—
zoowel
,
volgens
en tot de bij
den
noch zonder verstoring
van het wezen ontbeerd, noch door eene andere in wezen
kan worden medegedeeld. Op-
verschillende natuur reëel
merkelijk
is
het
,
dat
hij
een paar malen
,
als zich zelven
onbewust, aan de menschheid toch ook weder hare eigene hypostase toekent. dat
hij
Qsov
herinnert
aarde,
voïi:
zich
in
begeleidt
renden Logos
,
en
De is,
vovc
van Christus denkt, en weet,
en dat
hij
den hemel
wetend is
aangebeden wordt.
zijn
lijden en
Hij
wandel op
en denkend den wereldregee-
zich bewust van zijne hypostatische 10'
148
Hem
vereeniging m(?t
Daui-niode wordt dus eono zelf-
V).
bewustheid toegekend aan de menschelijke natuur, onder-
van
scheiden
algemeen
in het
vooi'stelt,
eenheid,
natuur
zooals
de
in
op
die
—
de
is,
en de
grondslag gebouwd wordt, kan
dezen
Moesten
hij
goddelijke
de hypostase van den Logos
is
volkomen menschheid
slechts ten koste van de
komen
Maar
Logos.
menschelijke
aan de menschelijke natuui- vreemd
dat
iets,
den
van
die
der
rnh/postasie
tot stand
de vraag beantwoorden, welken
wij
stempel de chiistologie van Damascenus vertoont, ons ant-
woord zou
zeker het minst dien van het Monophy-
zijn:
sitisme, want geen klip heeft
dan
van
die
natuur,
verwantschap
toont
—
uitlaat
toekennen ccvr'i^QTi:.
welk
,
de
eenige
Daardooi'
onderscheid
zich
hij
blijkens
van
of
een open oog
hij
Meer
systeem.
l)estaat
—
hoe
van het
vermijding
zorgvuldige
hij
geest-
ook over Nestorius' zelven
aan
realiteit
geeft
er
hun
dat
met het Nestorianisme,
hij
weinig sympathetisch
blijkt,
van
leemten
de
,
tegen de Mono-
polemiek
zijne
uit
naturen
beide
ééne nieuwe samengestelde
in
genoeg
duidelijk
voor
der
identificeei-en
ook
gelijk
physieten
had
het
haar doen opgaan
liever
zorgvuldiger vermeden,
hij
zijne
aanleiding
tu?schen
theorie
tot de
deze
der
vraag
nominale
mededeeling der eigenschappon en de Annphora der Antiocheensche school, waaraan zich Cyrillus van Alexandrië zoo
hevig
vaardigd, het
had
geërgerd dat
hij
goddelijke
in
en
hare
\)
De
1.
geheele natuur- en willenleer
l)eide
eigenschappen,
fidc üithod.
en wordt het verwijt gerecht-
menschelijke
elkander verljindt, en in
,
zijn
c.
c.
19.
op
Lib.
slechts
uitwendig met
naturen, ook onveranderd eene mechanische wijze in
IV.
c.
1.
149
elkander
Muar
schuift.
meer nog dau een Nesto-
veel
riaansche, draagt deze christologie eene ApoUinaristische
haar aanhoudend subordineeren van de men-
kleur, door
aan de goddelijke natuur.
schelijke
Zij
wacht zich voor
de samensmelting der naturen; ook zoekt
wendig opgevatte vereeniging linaristisch zet
der
hoofd
het wijze
^).
goddelijke
hypostase, en zorgt op deze
der menschheid
,
voor de eenheid der bezit de hegemonie,
haar onderworpen,
is
mensch het lichaam aan de
ziel.
Het
de eenheid
,
e\^enals bij
den
eigenlijk subject is
Christus als God, en de menschheid
terwijl
„apol-
De goddelijke natuur
en de menschelijke
altijd
maar
ontwijken,
te
uit-
op den romp eener menschelijke natuur
koste
ten
,
persoon"
zij
eene te
zij
Zijn orgaan,
is
die hij tot stand brengt
,
in
waarheid
mag worden. Waarschijnlijk beeld, dat hem voor den geest
eene Unio ahsorptiva genoemd is
het, dat het christologisch
zweefde, in zijne uiteenzetting zijne adaequate uitdrukking
daar het duidelijk
niet heeft verkregen,
blijkt,
dat de leer
van de vrijheid der menschheid van Christus niet aangelegd was op datgene loopt
,
waarop het
maar zooveel
den Logos; siatica
,
in zijne redeneering uit-
op een passief bewogen worden der menschheid door
de
^
Tve^iy^apviTi:
^
is
zeker, dat de
xvT'Choniz
,
Öéx7i~
en
Unio hyyo-
o'ixslccair,
van
hoeveel scherpzinnigheid deze theorieën ook getuigen, niet toereikend
en dat
al
om
zijn,
Christus te schetsen als werkelijk één,
deze wetenschappelijke bepalingen bijna even zoo
veel bewijzen zijn voor de onmogelijkheid der gegeven pre-
missen
,
om
n.
1.
van het standpunt eener zoo dualistische
opvatting der naturen eene psychologisch- en ethisch be-
1)
Dorner,
a.
a.
O. S. 273.
150
zijn
geven van het
luiriiioiiischc uaiiscliomviug te
grijpclijkc on
het leven van den (jiodniensch.
011
Gaan
wij
de
tologie,
nu over
tot
der
leer
de practische zijde der chris-
heilsdaden
van
en der
Cliristus
vruchtgevolgen van Zijn leven en sterven, dan bemerken
vormt
maar
rijk is
dan de spe-
voor de Soteriologie hebben in te zamelen, be-
trekkelijk gering
zegt
minder
veel
van het leerstuk, en dat de oogst, dien
zijde
culatieve wij hier
deze
dat
wij jSpoedig,
Wat Johannes Damascenus daarvan
is.
eene
niet
geordende theorie,
systematisch
bestaat uit betrekkelijk weinige, als in het voorbij-
gaan gemaakte opmerkingen, zonder onderlingen samenZooveel blijkt echter duidelijk
hang.
,
dat
hij
zoowel aan
het leven als aan het lijden en sterven van Christus eene
bepaald soteriologische beteekenis voor geheel de menschheid toekent hij
In de menschwording van Christus ziet
^).
toppunt der goddelijke
het
openbaring,
die
onder
de Oud-Testaraentische bedeeling voorbereidend gewerkt
had
tot opheffing der
boven Mozes wil
hij
slechts de redder
de Verlosser
is
zonde
,
daarin
en Zijne voortreffelijkheid gezocht hebben
,
dat deze
geweest van één volk, maar Christus
der geheele menschheid, en dat de eerste
is
de gehoorzaamheid door middelen van geweld afdwong,
maar de
met zachtmoedigheid en lankmoedigheid
laatste
Door de mensch-
overreedde tot het kiezen der deugd.
wording wordt onze natuur gesterkt, vernieuwd en geheiligd
want
,
overwonnen
•1)
De
9, 13.
Chi'istus
om
lide orthud.
De
(luab.
is
verzocht
geworden en heeft
ons de zegepraal te verschaffen, en aan
vol.
Lib. III. cc. cc.
i,
28, 40, 44.
14, 18, 20, 27, 29.
Expos.
fid.
c.
8.
Lib. IV. cc. 4,
151
natuur de kracht
de menschelijke
Satan
overwinnen
te
opdat
,
zelve
overwinnen mocht.
Gods
zijn
beeld,
niet dat
—
loren,
kenmerken
de
—
zij
Door
,
nu
,
den Zoon
van het goddelijk
want dat was
zelf,
den
niet ver-
onbezorgdheid, goedheid, wijsheid en recht-
als
ons wedergesehonken
vaardigheid,
overwonnen
eerst
die da;id van
(x-^px^rijpss:)
beeld
om
verleenen
te
— Het
gemeenschap.
in de goddelijke
,
en
zijn
hersteld
wij
si)reekt van zelf, dat
de soteriologie van Damascenus geheel door zijne hamar-
wordt bepaald.
tologie
den wil
de zonde eene krankheid van
Is
dan moet het criterium van de soteriologie ook
,
daarin gezocht worden, dat Christus deze krankheid van
den
menschelijken
wil
heeft
maakt
Daarop
genezen.
dan ook herhaaldelijk opmerkzaam, dat, evenals de
hij
Adam
wil
van
wil
Gods
volmaakte
eene
daartegen
zich
aan den
gebleven
is
heeft verzet
zoo ook
,
den menschelijken wil heeft aangenomen
Christus
van
maar
,
onderworpen
niet
Adam
gehoorzaamheid de zonde
menschelijke
tegennatuurlijkeu
i),
verzoend
heeft
toestand
en ons daardoor uit den
waarin
,
de zonde ons heeft
gebracht, tot den natuurlijken heeft teruggevoerd.
deze gehoor/aamheid
1) öet'w
roÜTO
De duab. öï>>3/iaT£, Jjv
óévdpunoi
c.
c.
vwiv
Cépx
44.
III.
ysyóvx/ASv.
axnou t«
oia zoüzo
lini^xooi
èv
14. Y}/J.Vj
VX •/)
-/svrtTO
,
OëX-f)7ti.
[déX-riy.'x.)
d
o'jx
ri
toü
tö
6é^r,aii;
'Ao9:/;i
toü Osiou
6e/ri/jia.70i
xod
,
xai pusix'/jv ó^vOpojniv/iv BilriGVJ
xcd oütwj
,
Oé/o>v o
piiasui b Kóyoi tyxpxctiSsïg
utterdyo
Door
de tegenstelling
Otèj tov &sotj TTOirpixri süooxicc -/cva/ytsvo;
'o
•joarjaa.v
ou-j
o\jy_
Adam
èvavTtcx. rjöêAvjirc
xv9po}Tiiv/iv «vsAa/Ss
TioitvTa
c.
de tweede
'EnsiZi} yk
40.
yjdi[j.fi
"oiov dvsXocjis TÓ
TTyStoTOTTaÖijS ZTii
/Jikv
xaTK
orthod. Lib.
jj.sz«
C.
ï)
7ra/5«/3aa£s
r)
,
a.JTj|(3ii5Ïwi
L.
vol. 6t./X
is
door
,
'Aocc/ji.
os
^
^i/Öij
iin^xouas
TtpCüTOTtaö-fii
xvé^cjisv,
ö
xp)(aix Tra/sa/Sasts.
hv. blav Qipv.Tidt'^i)
O'jx
,
r,
xpx
De
tide
xod ös/óiiai ifxysv Osi.O'^ti
é'lw
,
t/Jj
TaÜTy)'J
3j
x//.cipTiy.i
152 van
Adam
Zooals
eersten.
ilou
het voorbeeld der oiige-
gegeven, zoo verzoende Christus in
heeft
lu)or/aaiiiheid
onze menschougestalte onze ongehoorzaamheid,
gaf ons
het voorbeeld {jzoycxy.fxó;) der gehoorzaamheid,
en wees
ons den weg der deugd
die tot het eeuwige leven voert.
,
Bepaaldelijk als voorbeeld heeft dus het leven van Chris-
eene
tus
dat de
en sterven.
zijn lijden
reeds
maar nog grooter
kracht,
verlossende
kracht van
— Merkwaardig
is
tle
het,
is
door Origenes en Gregorius van
vroeger
Nyssa gehuldigde mystieke voorstelling van een door God jegens den Satan gepleegd bedrog ook door onzen Kerk-
vader met voorliefde wordt overgenomen. ning van het Jus
talionis
In de uitoefe-
God hem met bedrog ontneemt, had toegeëigend. Wel had God
jegens den Satan betoont
Zijne gerechtigheid, daar Hij
wat
hij
met bedrog zich
den mensch met geweld van de macht des Satans kunnen verlossen,
maar had
Hem
gedaan, dan zou deze
Hij dat
hebben kunnen beschuldigen van partijdigheid jegens den
Nu
mensch.
bedroog Hij den Satan door Jezus
schengestalte te doen verschijnen
verdacht was Bestrijdt
dat
de
,
dat
ook
hij
cessie
om den
daan
—
Cf}su
—
te
TT^s
Do
hij
had deze Kerkvader daarvan
,
er bijvoegt, dat de duivel,
levendmakend
hebben
fiile
wij
van Gregorius van Nazianze ge-
-jiopscc:
,
zelf
terug moest geven, wat
1)
hij
in het vleesch.
de meening van Giegorius van Nyssa,
wille
omdat
onzondig en
den
zoodat
voor niet meer houden dan voor eene con-
dit
gezegd,
al
,
doen had met God
Satan werkelijk het losgeLl bekomen heeft,
kunnen ,
hij te
men-
in
er niet op
oitluiil.
Lili.
lichaam van Jezus verslon-
te
gronde gericht werd
hij
eerst had bemachtigd
III.
o.
na het
I.
Kkï
è-nsto-ij
$eóz-fiTo;
,
en alles ^).
iXnioi
ifaast
'o
l-/fipoi
153 deze voorstelling van een proces met deu Satan, waar-
aan ook ligt
zekeren zin reeds de otferidee ten grondslag
in
van de
beschouwing van
de
staat
,
straf,
als een lijden
,
op
de
dat
om
onzentvville geleden
eerste
ZsXsd^st
TÖu
«vOpoiTZov
xai
rh aofbv^ xb oixatov zs
OOx ccoüvaTOs yk
en
Hoezeer
is.
en niet met de andere
tou
SsAsa^-"-''-'
T:po/i/yi/xoi.Ti
ó rot TTavra
vjv
è^sXéGdai
ouvdfj.si
sccpy-bg
,
xm
,
óuv(iy.£-Ji;
Tupxvjoüvroi
ya.p
yivoito
zoiyxpovv b
tSi
öc/.va.TOi
xu'i
,
tov
TupKvv&j
rè
toD
t7i
Avüysi,
uttö
oïhttótoo
TiaAat xaTï'ntsv.
aan den d\üvel aanbood
als
>jv
TzpoiiVcy^Bri-JM ,
a.iJ.a.
c.
wzot
c.
c.
T^.
at//.a.
tb 18.
i^ooaicf.
èyxlri/J'^-TOi
&zOÜ ^ixiOvm.
xai xaTarrt&jv rb uw^taTO, néXiv.p
obi
L.
nctvTohuvu/Mu
v.v9puT:o-j.
c.
Toi
-/.
TZpóasnyi
t&j t-^, Oiór/\roi (/.yxiuzp(t)
xaX ava^aysrvjTOu xai C&J57rotou -/cuaa/zsvoj
TtspinsipE'za.i, TiotvTa;
,
^siif.vu'Z'xi
'*^'
)
tö Suvaróv toö WeoD.
rupawoï/vrt jTtiOstui zi-^Bpomov vix^aocvri, xx\
XM
is,
en sterven van Christus eene verlossende
lijden
oLycuQo-j,
Mr)
verlost
verband wordt gebracht, schijnt de Kerkvader toch
aan het
xxi
is,
een
als
zonde gevolgd
die
deze beschouwing niet uitgewerkt in
dood
Jezus'
aan den Vader betaald zijnde, ons
schuld, die
is
ui {1.0.1 Oi,
De bedoeling
is,
een losprijs, waarvoor
Zi'xtpOsiptza.i.,
dat Jezvis zich
de zielen, die
hij
door middel van bedrog in zijne macht waren geiaakt, moest viijlaten. Hij
nam
hechtte,
dit voorstel gretig
dan aan
aan
daai' hij
,
aan Jezus alleen meer waarde
anderen samen, en zoo het
alle
hij
zich
vangen,
onder Jezns' menschelijk kleed Zijne verborgene Godheid niet
daar
hij
zag.
Zoo werd
hij
dus bedrogen,
den kon, maar ook
al
daai' hij
Jezus niet alleen niet hou-
de anderen, die door bedrog onder zijne macht
waren geraakt, moest wedergeven. Deze voorstelling van „den bedrieger bedrogen"' wordt door Damascenus met een zeker naief welgevallen
herhaald ten aanzien van Maria. niets anders
het hl Jes.
dan
tot
Hare verloving met Jozef diende
tot
eene misleiding van den Satan, die, bekend met
7:14 voorspelde, nauwkeurig de maagden
{è-nnrnpst Totj -napeévoui).
Cf.
De
(ide ortliod. Lib.
IV.
c.
in het oog hield
14.
Het denk-
beeld, dat onder deze zonderlinge voorstelling verborgen ligt, is, dat
de duivel, hoe wijsheid Gods.
listig hij
ook
zij,
toch heeft moeten zwichten voor de
154
kracht toe
Wel
kennen
te
die boven die van
,
leven staat
:iijn
^).
daad van Christus en ieder wonder, dat
iedere
is
verricht heeft, groot, goddelijk en bewonderenswaar-
Hij
maar
dig,
de
het grootst van alles
dan door het kruis
anders
van
zonde de
roofd, dige
en
weg
tot
opstanding
den
Door
kruis.
is zijn
de dood
niet
te
om
en de kracht
dood
te
het tegenwoor-
geschonken
verachten
de
onze natuur ter rechterhand Gods
het l'aradijs geopend,
is
Zijne kinderen geworden.
en
zijn
wij
nederdaling van Christus ter helle
gevangenen heilsdaden ter
,
de oude zaligheid ontsloten, zijn de poorten van
gezeten,
weg
niets
gedaan,
stamvader opgeheven, de hel be-
onzen
zelfs
is
in
die de verlossing der
,
den Hades tengevolge had, behoort
evenals Zijne opstanding
,
opstanding
heeft
gebaand
Zoo heeft Christus
(zi/xoTxo-iy).
Ook de
menschwording,
tot Zijne
die voor ons
,
{óhTrot^x::
door
vhmv
den tviv
geboorte of
Zijne
door Zijn doop, lijden en opstanding,
de menschelijke natuur bevrijd van de zonde des stamvaders, van den dood en het verderf, en
geworden
steling der opstanding hij
in geestvervoering uit
houden, zijn
en
de is
is
,
Nu
'^).
Hij
de eer-
heeft, zoo roept
de dienst der demonen opge-
de creatuur geheiligd door het goddelijk bloed, en tempels der afgoden nedergeworpen
altaren
de Godskennis geplant
{Trs^purevTiXi);
Drieëenheid, de ongeschapen Godheid achtige
is
God
,
1)
Do
(liKih. vdl.
2)
De
iiilo
c.
44.
fide (.itliod. Lib. III.
I)t>
IV.
xf/.v.fjTi'y.i
c.
13.
^i».
/j.kv
ZOU naontxropOi
,
alle
c-.
nu wordt de
de éenige waar-
als
Schepper en Heer van
oitliod. I^ib.
ösyiwj; Tijv jjüaiv TJjs
,
dingen
,
ver-
27. I.ib. IV. cc. 9, 41.
ouv rrji
aurou
ysvvvjffscjs ijTot
rdü Buvv.to'j xal
Trji
ipBopii,
155
eerd
nu worden de deugden beoefend en
;
ons de hoop
is
der opstanding door de opstanding van Christus geschon-
ken; nu vreezen de demonen de hun vroeger onderwor-
pen nienschen
en
,
wat het verwonderhjkste
,
is
dit alles
,
door kruis en lijden en dood bewerkt; over de geheele
is
aarde wordt het evangelie der Godskennis gepredikt, niet
door krijg of wapenen of soldaten, die de tegenstanders
op de vlucht konden drijven, maar eenige weinige arme en
ongeleerde
menschen,
en
vervolgde
,
mishandelde
en gedoode
die den naar het vleesch gekruisigde en ge-
storvene hebben gepredikt ,
machtiger geworden dan
zijn
de wijzen en machtigen.
Het
is
jammer, dat eene soteriologie, die, hoe weinig
zorgvuldig bewerkt
elementen
bare
toch niet geheel van goede en bruik-
,
verstoken
bepaald
is,
ontsierd
wordt,
door hetgeen Damascenus hierbij voegt over de subjec-
van hetgeen van
tieve zijde der zaak, over de leer
om
schen wege moet geschieden,
hij
zoodat
den
der
het
H.
in
het
Schrift,
den van Christus
Wel
i).
,
zin
hij
over ,
bestaat in het gelooven
aannemen en opvolgen der gebo-
gepaard met het aannemen van de
overlevering der Kerk,
—
want
die dit laatste niet doet
gemeenschap met den duivel, en
heeft
spreekt
opgevat hebben
in tweeërlei zin wil
eersten
men-
het door Christus aan-
gebrachte heil zich toe te eigenen het geloof, dat
's
is
een ongeloo-
vige
—
als
een meer inwendig vertrouwen van de beloften van
en het in de tweede beteekenis beschouwd wordt
God en de verhooring van onze gebeden. Het dan
•1)
een zaak
De
Maiiich.
,
die
van
ons
fide orthod. Lib. IlI. c. 14. Lib. IV. cc. c.
86.
De duab.
vol.
c.
44.
Expos.
eerste is
afhangt [yuAeripx:
zelven
10—16,
fid.
e.
13.
^S.
Dial. contra
15G
'yva[y.'/ir)
,
het
behuoii tut de cluirismata des H.
aiulerc
Werkelijk
Geestes.
spreekt
scIiüüu
del, van het huwelijk,
kortom van
maatschappelijke, zoowel als van
geloof onmogelijk
maar
alle
menschelijke en
alle geestelijke dingen.
met even zooveel woorden, dat het zonder
Zelfs zegt hij,
hij
over het geloof
hij
den grondslag vau den landbouw, van den koophan-
als
al te
Maar
zalig te worden.
is
waarde toe aan zaken
veel
in ,
praxi kent
met
die
maken hebben.
ge-
Reeds in
loof
en
zijn
pleiten voor de noodzakelijkheid der ascese, al wil
hij
geloofsleven
niets
te
deze niet beschouwd hebben als een positief middel
deugd, maar,
tot verkrijging der
middel
een
neiging
zijne
riologie.
uitdrijving
tot
in negatieven zin, als
der !)oosheid, verraadt zich
het uitwendige in de subjectieve sote-
tot
Voorname hulpmiddelen
zijn
zelfkastijding
het
vooral
tot verkrijging der
en gebed, maar
bij
dit laatste
deugd
komt
aan op de aanbidding met het gelaat naar
het Oosten gewend.
Evenzoo
is
de ongehuwde staat een
krachtig middel ter bereiking van een hoogeren trap van
volkomenheid
want deze
,
is
eene navolging der engelen
en de oorspronkelijke en natuurlijke toestand der menschheid, want van boven en van den beginne af
menschelijke
een gevolg zoover
natuur ingeplant^). der zonde,
een
is
Het huwelijk
noodzakelijk
hij
der
is,
als
kwaad, maar
de engelen staan boven de raenschen, zoover
is
ook de ongehuwde staat boven het huwelijk verheven.
Ook de vereering van zaam
aan.
het kruis prijst
Het kruis heeft ons
heil
hij
als zeer heil-
bewerkt, daarom
moet ook de afbeelding van het ware en levendmakende
1)
De
lide orthod.
Lib.
IV. c.
'23.
'Hjoisïj
os
pa/xèw
üi
r,
Ttxpdevlx
1Ó7
worden vereerd.
kruis
Het teeken des kruises,
doop op ons voorhoofd gemaakt, nis een onderscheidingsteeken
Het
ongeloovigen scheidt.
den Satan
kan
zoekt,
dat de geloovigen van de
een schild en trofee tegen
—
de Kerkvadei' de bescliuldiging ontgaan,
de vereering des kruises eene magische kracht
in
hij
,
tegen wiens aanvallen het ons beveiligt.
,
Moeielijk
dat
is
den
bij
evenals de besnijde-
is
merkt
al
hij
ook op, dat er geen sprake
van
is
de vereering der materie, maar alleen van eene vereering,
— want, — vooral
die het teeken en de nfheelding van Christus geldt,
zegt hij,
waar
wanneer
hij
Zijn teeken is, daar
verwachten
schijnt te
,
is
Hij zelf
,
dat door de aanbid-
Hem
ding van het kruis deel wordt verkregen aan
De vereering der
gekruisigd
is i).
beelden
noodzakelijk
is
naar Wiens beeld
zijn
,
schappelijken Heer.
De beelden der
heiligen
gemeen-
wekken ons
standvastigheid en ijver en tot navolging hunner
tot
De beelden van Christus
deugden. als
te
zijn
beschouwen
de boeken der loeken, want niet allen kunnen lezen,
of hebben
tijd
om
zich
met lezen af
te
geven
(I),
daarom dienen de beelden ter vervanging der Schrift
Ook
de vereering van Maria,
bij
êeoTÓüo; is,
'1)
die
en leggen wij ge-
tuigenis af van onze goede gezindheid jegens den
op
,
en hunner
want daardoor vereert men God
,
geschapen
zij
heiligen
L.
C.
C.
omdat Hij,
'11.
Ol ToXtXQ
—
die in
en 3).
waarheid de
die uit haar geboren is, waarachtig
npoaxuvolivrsi
Tvji
fjizpioo?
ziyoifisv Xpiazoü zoïi
éuTocijpufJLivou-
i)
L.
C.
i7)(oi.ck^ou<}iy,
fSaBcii,
sU
C.
oi
16.
Ettsi
Tlocrépsi
iiTcópvnatv
yk
01)
luvsiSov, (jii-jTop-ov.
TtavT^i tactsi ypdy.y.azcc
,
ovo's
T/j
cJvayvvsEt
ucTZ-p Ttvaj dpiaTsio-i, èv sixóat zaXiToc ypKZijiu'
verdediging der Ijecldonvereering
zullen wij later uitvoeriger leereii kemieii.
158
God
van den
niet in dien zin alsof de goddelijke natuur
is,
Logos
haar een aanvang heeft genomen, maar omdat
uit
de Logos
die uit den
zelf,
Vader geboren en eeuwig met
den Vader en den H. Geest subsisteert,
in
haar gewoond
heeft, en uit
haar zonder verandering vleesch heeft aan-
—
moet onder het oog worden gehouden, dat
genomen,
men haar bewijst, terugvalt op Hem, die uit haar geboren is i). Wel wil hij zich vrij houden van den de eer, die
schijn,
Maria en de
alsof hij op eene bijgeloovige wijze
heiligen vereert
maar dat hem
,
kan ge-
dit niet geheel
lukken,
l)lijkt
uit
het slot der geloofsbelijdenis, die
aflegde,
toen
hij
de
presbyteriale
waardigheid
hij
bij
de
Jeruzalemsche gemeente aanvaardde: „Ik hoop niet zalig
worden door mijne werken, maar door het geloof
te
in
Jezus Christus onzen Heer en door Zijne barmhartigheid,
door de tusschenkomst van Maria en van
'1)
ii(ja6r^~
lliiil.
xa'i
km
Damascemis
14.
C.
Ttüpa..;
TÖ
voüvroi
Xoyiafjiou
maagd
altijd
men daarvan beschouwt f.
als
is
OyAj/j-ci.
yvuf/lac/.'joL
ra
Toicairtx
ck-jopoi
,
vocïv
{jj-óvoz
,
hij zicli hij
rm
è^
van Maria ook
om
te
het aanne-
/xij
is
sx tv5s tSjv TTa^i/ixo^ouö/jxÓTWV
xoci
auvüpstav xccrsos^oiTOj (XTiays. oj <7wppo-
on
S(j/9&jv li
Opmerkelijk
plaats.
eli
T(//.ii
een postulaat van het gezond verstand
nóJs yé XV &sov ysvvYiaoicc,
Christus door Maria
Maria
yï üi air/jv
gebleven, hoewel
Docetisme komt ook daarin uit, dat
smarten
yj
zeer uitvoerig, en veel moeite geeft
bewijzen, dat Maria
(L.
OzO[j.-fjTOpoi,
Aaiigiiaiido de geslachtsrekeuing
«uT^s (la/sxwÖÊVTa «vayjTat. is
zrn
alle heiligen" ^),
xscl
hij
npaTTsiv).
spreekt van een doorgaan van
Hare partus had zonder
aCiT^g).
nog,
Zijne neiging tot
dat
hij
aan het aandeel van
aan de geboorte des Heeren een verzoenende kracht toekent
voor de schuld van Eva (rb 2) Expos.
fid.
c.
13.
mea, sed per fidem
rijj
npo/n-^Topog A-nonX-npouaa. xp^°i)-
Non enim me
in Jesu Christo,
fore
justum spero propter opera
Domino
nostro, perque miseri-
cordiam ejus per intercessionem Matris Dei nostri
et
omnium sanctorum.
1Ó9
Het mag worden aangemerkt van geest
nuchterheid
onzen Kerkvader over het
die
,
en die
hem
de Westersche Scholastiek,
dat
algemeen kenmerkt
cramenten,
,
gunstig onderscheidt van hij,
de leer der Sa-
in
met groote soberheid aan het oude
zich
Doop en Avondmaal,
tweetal,
eene proeve van de
als
vasthouden^),
blijft
in
afwijking van een zijner grootste autoriteiten, Pseudo-Dio-
hem
nysius Areopagita, die
reeds in de 6^ eeuw in de
Kerk met het aannemen van een
Grieksche
zijne voorstelling
natuur gekozen
nieuwe
het
avondmaal
en
voeding
nieuwe leven bewerkt,
Want
vloeide.
van
reiniging
drank,
ziet
,
hij
beide
ziet
zonde
en
verderf,
van
dat
aangeduid
en het andere
type van den doop
maar
is
een
In de besnij-
van de heidenen werd afgezon-
Israël
de
volken van elkander scheidt, ,
het
dat uit de zijde des Heeren
het eeuwige leven aanbrengt.
hij
deel hebben
onderhouding
is,
en
,
het eerste werkt de wedergeboorte en de
waardoor
denis,
derd
die
,
worden
doet
de
terwijl
water en het bloed
in het
god-
Hij eene bovennatuurlijke
geboren
leven
de
de
heeft, zoodat de doop de kracht
genade verbonden die
waaraan
en
,
naar
door
,
sa-
zijn,
de zwakheid der menschelijke
accomodatie naar
delijke
elementen
zinnelijke
,
zestal
De sacramenten
cramenten was voorgegaan.
,
die wel niet de
daar allen aan dien doop
die in ieder volk de geloovigen
van
de ongeloovigen onderscheidt, en die, evenals de besnij-
1)
De
fide
orthod.
L.
c.
cc.
ëXiüov,
maar
derlijk
sacrament uitmakende.
als deel
9, 13, 26.
Wel
spreekt
hij
over het
en aanhangsel van den doop, en niet een afzon-
IGO
het overtollige aan het lichaam ontneemt, en een
(lenis,
afsnijden
van de l^egeerten en de lusten des vleesches.
is
De doop
een type van den dood des Heeren
is
daardoor worden
met den Heer begraven
wij
Grieksche Kerk gebruikelijke drievoudige onderdom-
de
peling
eene symbolische aanduiding van de drie dagen,
is
gedurende welke Christus
naar ,
een reëele raededeeling
ziet, hij is,
deele i-eeds gebleken
rituëele plechtigheid
volen
zoo zegt
,
gebed
hij
zouden
geboren
water
eene tweevoudige
gegeven ons
n.
,
1.
het
be-
de H. Geest door het
terwijl
Want daar
de
mensch
en uit lichaam en ziel
bezit,
ons ook eene dubbele reiniging
De Geest vernieuwt
door water en Geest.
beeld
heeft
Chi-istus
door water en bloed weder-
komt.
natuur
heeft 'Hij
zoo
bestaat,
levens.
dat wij
worden,
het
over
,
en
,
daar
des Heiligen Geestes en van
nieuwen
des
,,
van de vergeving der zon-
is
van de eerstelingen beginsel
het
— Hoe-
ook meer dan eene symbolische beteekenis
den,
in
,
den doop ook
in
gelijk ten
meer dan eene bloot
veel
heeft hij
voorstelling
zijne
in het graf heeft gelegen.
Damascenus
veel symboliek
is
want
,
en de in
.
en de gelijkenis (iods
en het water
,
reinigt door de genade des Geestes het lichaam der zon-
daren, en ontrukt het aan het verderf. het l)eeld des doods,
is
als het
onderpand des levens,
geving
der
deeld
maar de genade
,
Het water,
als
het negatieve element; de Geest, is
De
het positieve.
zonden nu wordt allen
gelijkelijk
ver-
medege-
des Geestes valt ieder ten deel
naar de mate des geloofs en der verkregen reiniging
'1 )
L.
StTlAvjv
C.
C.
9.
Eireiovj
yi.p
StTrioüï b «vOfiuno;
T./üv sSojXE xat Tf,v y.iOa.p'jiv,
/uaTSj TÖ xaT sUóvci xat xuO
ot
ó/j.oic>i'7fj
,
uoaTöj zs zat èv
yi//.(v
ex
^u^^?
i"t
TTveii/j.ccTOi
oJvaxatvt'^ovTOï
,
,
^).
y.aï aot/xocTOi
toü
/J.kv
toó oè uoktos
,
ttvsu-
,
ot«
161
Deze mededeeling van genade moet den mensch echter terughouden van eigene voortdurende en aanhoudende
niet
werkzaamheid
om
,
houden van
zich zuiver te
alle
booze
werken. Voorwaarde voor de toediening van den doop
is
het geloof in, en de belijdenis van de Drieëenheid, even-
voorwaarde
de
deze
als
van het geloof
is
Christus.
in
Heeft de doopsbediening op de alleen wettige wijze plaats
gehad,
heeft
w.
d.
naam
in den
z.
éénmaal plaats gehad-,
slechts
mag
nieuw. Alleen wanneer
gehad,
aanwezig
en
,
men
laat
zich in
herdoopen, dan kruisigt men Christus op
dit geval toch
plaats
der Drieëenheid, dan
worden herhaald, want ook de dood des Heeren
niet
hij
niet op de wettige wijze heeft
hij
mag
hij
worden herhaald.
door
de
werken bevestigd
ook niet worden uitgesteld.
Ten
als
dan mag
,
hij
wordt de doop
slotte
op eene allegorische wijze geschilderd
Is het geloof
een achtvoudige
onder welke acht soorten ook de bloed- en tranendoop voortkomt. Niet gemakkelijk
omdat het fen, dat
het te bepalen, welke avondmaals-
Kerkvader
onze
leer
is
toegedaan
eigenlijk
geweest,
is
verschijnsel, dat wij ook reeds elders aantrof-
zich niet duidelijk en klaar uitspreekt,
hij
maar
verschillende voorstellingen zonder onderling verband naast
elkander plaatst
T>5i
Tot)
5w>7J
xpgati xxric
yccpiroi xaSocipovTOi tö ucó/iu Tvj;
T:vsii/j.(xroi
KTTaiAaTTOVTOj
,
xa.ï
«^/sayScSva
Tt&aiv Tvjv
t-^v
o/jioioj;
t»jv
fiiou yivsToii i)/xïv
toü öavarou
TioLpsyojj-évo^)
dvaXoytoLv
jscmridfJ-XTo;
ook hier wordt aangetroffen
,
Stsc
t>5j
niareu;
nvsby.a.toi
xcd
t*Js
6c/jLcx.pzias
r;
,
»j
yaèv
yè
TTpoxoLdapTeüi;
oit-j
,
xal
afpxyU
xod
vuv j
töv
/a'sv
hij
nu
Trjg fOopóii ,
'^'"
X'^p'-''
toü ócyiou Ttvsu/taTo; Xa/xfiavo/j.-v
nxXiyysvsulx
,
toXt ïiSaroj
èxTtXripoïivroi
toü /SaTTTtff/iaroj otoorat
c<7r«^3;^v ri
toü
slxóva.
daar
,
töv ys t^j ócfjt.<xpTicüv
Ttvsii/jixroi
ouv
Zice
toïi
xaï a,pyr) szépou
x«t ^uXxxziópiov
,
xcd fuzu/jiói.
41
162 eens tot eene meer consubstantiëele, dao weder tot eene
metabolische opvatting neiging betoont spreekt
lichaam des Heeren de type van bloed
;"
maar
mijn :
Opmerkelijk
Magnus
maar het
had,
te
meer
daarin
poging,
en
,
die
hij
is
de type van mijn
dit is
mijn lichaam
is
de
is
en
het lichaam en
het vergoddelijkt
is
gezegd heeft: „dit
zelf, die niet
vleesch
„dit
mijn bloed
dit is
doet
om
2)."
Basilius
avondraaalselementen xvzituttx genoemd
die de
,
maar typen van
niet
zijn
van Christus,
bloed
het
duidelijkst
aangaande de symbolische opvatting.
zich uit
hij
Brood en wijn
Het
').
van
zuiveren
had
verdenking,
de
dan
gezien
alsof
niets
hij
beweert, dat
Hij
dat.
deze Kerkleeraar daarbij het oog zal hebben gehad op de accidentia
de
vóór
consecratie
Wanneer
3).
hij
nu op-
merkt, dat het brood der gemeenschap geen bloot brood
maar dat het met de Godheid verbonden
is,
overeenstemming met
zijne
en, in
is,
onderscheiding van de beide
naturen vau Christus, ook hier den nadruk legt op het onderscheid tusschen het accidens en de daarmede ver-
bonden
Godheid,
ook
die
na
hun
vereeniging
beider
eigen natuur blijven behouden, en voor welke vereeniging
Das Abendmahl
1) Vgl. Rückert,
Kirche.
der alten
in
,
sein
en Baur, Das Dogina des Mittelalters C.
C.
13.
TOj Tou XpitiTo'j'
xai
oii
TÜTTOj Tou
3) Ihid.
Y.1
;
Oux èsTl
jj-r)
y.xl
153
TUTToj b óipTOi xal
yévotxa' d)A' «urè to
a.'c/jL0t.T0i ,
yï
S.
a.Wi/.
to
XVI.
S.
óïvoi
toü
adifj-OLtOi
ni/ifjixzoi
iX[i.cl'
xai od/ioLtOi tou xxtpwj töv
BaaiMLOi. oj
tö ccyMsOrjvrxt
ehov
aÜT/jv tijv nponfOpa.v oürca xxXéauvTSi.
,
xat
Toü xupioj rsdsu/Mévov, xiitoü
wj
(xXXx npiv óeyixsdrjvcu
fgg.,
fgg.
diprov xai zbv ohov sz-dAssav, ,
Trans-
308
ixlp-a.-
dvTiTuna toü
xivsj
b
aüfxct.
seiue Geschichte
Steitsz, Art.
in Herzog's Real-Encyclopadie. Bd.
substantiation,
2) L.
Wesen und
Leipzig 1856. S. 436 fgg.
ó dsofópoi
é'pri
/jlsik
163
wederom een gepast beeld meent
hij
vinden in de
te
gloeiende
kool, als bestaande uit hout, van vuur door-
gloeid
dan
^)
,
daarin de
is
neiging
het
tot
aannemen
eener consubstantiatie niet te miskennen. Evenzoo schijnt
gemaakte vergelijking van het avondmaal met den
de
doop die
kent
omdat God de menschelijke zwakheid
hij,
een afkeer heeft van de zaken
die
,
Brood en wijn worden aan-
leer te begunstigen.
gewend, zegt
menschelijk gebruik vreemd
Hij door
gewone, natuurlijke middelen geheel
bovennatuurlijke zaken. Evenals Hij
gewoonte
menschelijke
en met
te zalven
olie
van accomo-
met de menschelijke natuur overeen-
datie naar hetgeen
komt, werkt
aan het
die
,
wijze
Bij
zijn.
,
zich olie
met water
is,
met
Geestes heeft verbonden
den doop, daar het
bij
te
wasschen
en water de genade des
(o-yvf ^f y|f )
en zoo den doop tot
,
een bad der wedergeboorte gemaakt heeft, zoo heeft Hij
daar
ook,
menschelijk
het
en water en wijn
verbonden van
Hem
te
gebruik
en heeft deze tot hchaam en bloed
,
gemaakt
[ttsttoI^iksv]
opdat
,
van gewone en natuurlijke dingen
1) Ibid. "Avö^saf ccpTOi
Yivoi/jsvov
OsÓTYjTt,
i)vuf/.évYii
aüTÖ
2) Ibid. T>jv
duirqOii
x«t
OU
x«T«
aCirx fiiaiv
Xnóc
füdi^
èoTiv
fj-io.
Sii
iv
Toïi
ètrziv
,
ércpa' ciurs zo
yk b &sbi
(iprov
oOx icnv
xpTO;
t>jv
Tsrpi/^fAévx^
xsxp^y-évoi,
TtsTCoi-nxsv
oüx
dsÓTYiTOï,
OUe
auv^dstxv
ïüAov hTOv
Sï
xotvcü'Axi
Tijj
,
dXXü
a^V
,
txXX'
rüv auvrjdüv xai
olvov)
bnkp
fiiaiv
tyj;
cci/xa
/ilcc
puisojj
oÜtoi xal
o-j //.ix
füsii
,
rij
tx
ayroD
ys
Tvjf
yj
,
//ij
hx
xaro:
ouv auyxazxjSdasi
i/nkp pvdtv ,
ó
AXXv. iuo.
wj ra TioUa yk ra
-notei
a[*Jaa
nvpL
dsÓTo'^t'
TOÜ aoj/jiXTo;
fi'sv
,
voor de leer
i^va/xévov rfjtaixijn;
lua-^epxhousx'
xat't
door middel
,
pleit
uuvoc/unpÓTspov
dvdpuniv^v ó^aBévuay
ixTioirpifs-cxi
wij
ons verheffen tot de
,
Deze vergelijking
^).
te eten,
drinken, daarmede Zijne Godheid
{(7uvé(^£u^£)
bovennatuurlijke
brood
is,
oia.
zStv
yevu/jiedx.
41*
xa"i
auv/]tev
164 consubstantiatie
der
immers
,
den doop blijven
bij
en water, ook volgens Damascenus, wat wel de x^P'-
'^^^
waren, hoe-
zij
daarmede verbonden
7rv£i/,u,xTo^
olie
is.
Vergelijken wij echter met deze uitspraken eenige andere, die
over
hij
zien
wij
dat
,
onderwerp
dit
midden brengt
in het
hij
dan
,
aannemen
zeer sterk overhelt tot het
eener reëele verandering van brood en wijn in het lichaam
en bloed des Heeren,
den zin der transsubstantiatie-
in
Op den voorgrond
leer.
plaatst
hij
dat de herstelling
,
de gemeenschap met God de noodzakelijkheid eener
in
tweede geboorte met zich brengt, de geboorte
Adam,
geestelijken
daarmede
zijn
Daar
spijze.
lijke
moot
zoo
,
samengesteld
Joh.
de
den hemel
die uit
6
:
48
is
mag, wanneer
zich
Hij
wordt door water en
—
hem
met toespeling op
1) Ibid. iidiX/tisv TToj
,
xat
daitópoii
b
e2
en
loivw
o
Hij
alles voortbrengt, zelfs
T«
en alles ver-
uit het heilige bloed
)/takcn
,
T>7J
,
xyict;
TOV OÏVOV xaï TÓ UOUp XÏ/JLX
ös/ïjïstj
Aenzcipdé>ou ,
j
o<j
niet
en den wijn en
God
alles
onderhoudt het door den regen
si
iiTTiTTiiffaTO
der
kan Hij dan
{Truijcrxi)
Aóyoi tou ©sou ^wv isrt
nupiOi iTToirissv
(j
het avondmaal
op
als
Zijn hloed ^)? In den beginne heeft
voortgebracht,
spijs
wordt beschouwd. Wanneer nu de
het brood tot Zijn lichaam tot
de
evenals
,
jonkvrouw een lichaam heeft toebereid
het water
geeste-
Jezus Christus, onze Heer,
nedergedaald
en werkt, en
leeft,
is
door
betrekking hebbende
Logos
met eene
z.
geboorte
geboorte
spijs
dat
vv.,
deze
De
zijn.
moet worden met eene w.
d.
nu tweevoudig en samengesteld
wij
ook
verleend,
geest
gevoed
die
overeenkomende,
den
uit
,
xat èvspyrji
,
xal rrai/ra
«Ütöj o 0£oj Aóyoj èyévsro
xcx.dxpx
xou
li/xoifiriTx
afjaara
Suvarai töv óiprov saoroü tjü/xx
ó'cra
óivdfXit-
èaurSi
TToiijsxt
.
xoü
165 Evenzoo heeft dit is mijn
Hij gesproken
En
bloed."
„Dit
;
mijn lichaam
is
God
evenals
en
,
alles tot stand heeft
gebracht door de werking van den H. Geest, zoo heeft deze werking ook nu het bovennatuurlijke tot stand ge-
hetgeen
bracht,
wat
en
gaat,
hrood
hei
lichaam
Christus worden
Wel moet
en
verstand
het
en
,
water
het
het begrip
boven
te
kan bevatten, dat
alleen het geloof
n.
l.
de wijn bloed van
en
^).
er
op
worden, dat Damascenus
gelet
deze beide uitspraken de woorden
en
rrocrj'.x
xïijlx
in
zonder
het artikel gebruikt, en daardoor nog eenige onzekerheid overlaat
of
hij
,
hetgeen
lichaam en bloed van
als
hij
Christus aanduidt, niet evenals Gregorius van Nyssa zich
denkt, als lichaam en bloed, welke niet
minder
blijkt
schepping, dat schiedt
voorstelt
zich hetgeen
hij
Hem
maar
toebehooren,
de gemaakte vergelijking met de
uit
met brood en wijn
ge-
een scheppingswonder, waarbij de
als
scheppende oorzaak het eenmaal uitgesproken woord der avondniaalsinstelling
is
bewerkende
de
;
kracht
het
scheppend vermogen des H. Geestes, die over de accidentia
komt
komst
de
en
(fV;cpj/Tf),
sV/xA'^o-/^,
de
tusschen-
menschelijke
het gebed des priesters, waardoor
de H. Geest wordt ingeroepen.
Maar
hij
laat zich nog
krachtiger uit ten gunste der transsubstantiatieleer. Het
lichaam
—
n.
dat in het avondmaal genoten wordt
—
waarachtig het met de Godheid vereenigde lichaam,
is
dat uit de
maagd geboren
1) Ibid ^srat b
1.
,
&
xpTOi
701
x^yu'
oiiroj
OU
xal
vw
ouv«T«( ^oyp^soci,
yivsTOit TIVSV/JI.X
hGj/j-cc
uyiov
ïj
si
\pisTOu
ènifonx
,
niet alsof dit in
den hemel
toü TTvsü/zaTOs èvspysix t« ÜTÈys /ji.rj
a:iÏ
,
is
xa,ï
/jlóv^
b
-/j
oïvoi
tovtu
TtiffTig
<'x.i
xai zo xjcoip M[j.a. ILpLQTOÜ noisl
Ta
spyó.-
jjóo-tv
vvv èpoyr^i, ttö;
vTXsp Xóyov xaï
'^
liyot
evvoiav.
166 lichaam weder
opgenomen
den
uit
maar omdat het brood en de
@£0v)
{tcci/.z
Vraagt men naar de wijze, waarop
1).
dan moet men tevreden
zijn
nederdaalt,
worden
wijn veranderd
lichaam en bloed Gods
in
{^ijLsrxTroioÏD^rxi)
hemel
xx)
ixï{/,x
dit geschiedt,
met het antwoord, dat het
door den H, Geest geschiedt, evenals de Heer zich door
den H. Geest
Voor het overige weten
dat het woord Gods waarachtig
De zaak
mogend.
veranderd worden
hem
zij
1) Ibid.
2(SJ/ta
OTi
oijx
acTo» xal a.
dat
als
het lichaam en bloed
Evenzoo worden ook het
en de wijn des avondmaals door de s-uavi^i: en
brood
a.
dan
en alzoo tot een ander lichaam
,
worden dan het vroeger was.
niets,
gegeten en gedronken worden,
{,usTxi3ix?.XovTyA) in
die het geniet
,
wij
en krachtig en alver-
is
evenmin verklaren
laat zich
brood en wijn, wanneer
van
maagd een lichaam
het lichaam der
uit
toebereid.
heeft
olvoi
TTxpOivou
a&fjia.
als
praedicaat,
is
ofArjööj
TÖ avaiïijJÖiv
dit
Iüjjlx
zóó wil
niet
èl
sü/jlo.
eij
èsrtv
oiipavoï)
tö èx
,
rjvoi/xévov
cèJïiö'ög
rrji
xxTép^^s-zai
xxl aifia Qeoü
opgevat hebben,
subject
het
deórnn
i)vu/j.évov
(jü/xx
^STaTToioüvrat
O. S. 438,
zinsnede
iuTiv
ayjatj Tta.p6s-J0u
AXa
,
ó'ti
Waarom
dsÓTrjTt
,
zo èx zijs
Wil
aan den Kerkvader de leer der
hij
ócyiocg
dat het laatste gedeelte dier
worde beschouwd en het eerste
duidelijk.
aürès ó
Rückert,
als
het
op deze wijze vermijden,
om
van het historisch lichaam
identiteit
van Christus en van het lichaam, dat
avondmaal wordt ge-
in het
noten, toe te kennen, dan dunkt ons, dat deze poging vruchteloos
is
daar de geheele samenhang bewijst, dat Rückert's opvatting onjuist
en gewrongen
is,
en dat het eerste
band kennelijk bedoeld wordt het des
Heeren, het subject
is,
a&/j.x,
waarmede
in het
avondmaal genoten lichaam
terwijl de beide deeleu
blijkens het ver-
van den zin
als
praedicaten beschouwd moeten worden. Johannes Damascenus leert de
bedoelde identiteit,
hem opgemerkte
maar met
oüp^
ort
Dit blijkt uit het door
groote weifeling.
zo a.vxhitpQiv
eene hand weder terugneemt, wat
,
hij
x.
t.
A.
,
waardoor
hij
met de
met de andere gegeven had.
167 door
de
wijze
veranderd {vTTsp^vac
67ri:polT-^7i;
des H. Geestes
en het bloed van Christus
En
— derhalve het
,
in het
hoogde
1).
maar één en
Men
wil.
drank niet
en
moeten staven
zal
hij
het lichaam
ook het beeld
mede be-
er
zou immers kunnen zeggen, dat
spijs
van den mensch, die ze ge-
maar deelen van dat lichaam worden.
niet, is
den hemel ver-
in
belemmerends voor het doel, dat
reiken
hetzelfde
wil inslaan, al heeft het natuurproces,
hij
transsubstantiatie-theorie
zijne
veel
lichaam
— Hiermede toont Damascenus duidelijk genoeg,
welken weg dat
/iet
avondmaal genoten lichaam
dan toch weder identisch met het
is
in
.ustxttoioi/vtxi)
(re a-a/u.x xx) ro xJf^x roü Xpiarov).
zoo zijn er geen twee lichamen,
lichaam
boveunatuurlijke
oj)
Bovendien
met logische juistheid gekozen. De
niet
toch niet, of men, wanneer brood en wijn wer-
vraag
is
kelijk
het
hchaam en
het bloed van Christus zijn,
zeggen/ dat het lichaam van hem,
kan
het avondmaal
die
geniet, één wordt met het lichaam van Christus, welke
vraag,
in
een ander verband door
tigend beantwoord wordt,
—
hem
gesteld, beves-
of liever nog
— maar zulk
eene vraag zou der scholastieke spitsvondigheid waardig zijn
geweest
—
of brood en wijn,
door Christus genut-
tigd,
ook Zijn lichaam en bloed genoemd kunnen wor-
den,
voor
fysieke
welke
beide
voedingsproces
1) Ibid. Ou yfipo-i yï b
KySTOs xat b ohog
TOs
sü/xa.'
xijjffscüj
aS)p,(x
xa't
O'jtws
b
goeden zin heeft, maar de
toüto slitüv
rb ooüip 3(a t^j
TTivovToj /jiSTKj2ix).XovTocL
xatt
aÜTOu
y.od
vragen het verwijzen naar het een
tvj»
,
Xat
o'j
,
öxi
Xpiaroü xcd rb
at'/xa,
sli
•
oivói Tc, ,
(jüy.a. trccpa
xal
iiitipfuCii
xat oux sh\ èuo,
öcXX'
T>J5
ySowrecoj
xa: uiy.a roü èuOiov-
uöj/jlx
yhovzat STspov
npoOsasojg ótpTOi
xat èniyotTri
Toli
Sisnsp fusixCi? o£«
Tcóasci}^
v^up
tö npói-pov
Sta rrji sttL-
/^STaTroioüvrat sii tö
iv,
xx\ tó avró.
168 vraag
brood
of
is,
en wijn het lichaam en bloed van
Christus zijn, en op deze vraag geeft de analogie, naar
welke verwezen wordt, geen antwoord.
voorwaarden voor het deelnemen aan het avond-
Als
een rein geweten en een vast geloof. Voor
maal
stelt hij
hen
die in het geloof en
,
op waardige wijze het avond-
maal genieten, heeft het ten gevolge de vergeving der zonden,
hun
,
de bewaring
der
ziel
en
des
maar
lichaains,
die daaraan toetreden in ongeloof en op eene onwaar-
dige wijze, veroorzaakt het pijn en straf, evenals de dood
des Heeren voor hen, die gelooven, ten leven, ter onverderfelijkheid en ter eeuwige zaligheid tot
straf dengenen,
niet gelooven en
die
kruisigen. Het avondmaal
dat
hem
is
maakt en
maar
,
Hem wederom
deelt een goddelijk vuur
die het geniet, vurig
,
geworden
mede,
vergoddelijkt
Het lichaam en bloed van Christus geven aan de en aan het lichaam hun hestand niet verteerd, en verderven niet,
[ava-Txaiv]
,
i).
ziel
en -worden
en gaan ook niet den
weg van het lichamelijk voedsel [ovk slg d:pe^puvoi ;t^wp2Dv). Zij gaan over in ons wezen, worden ons tot bewaring tegen
beschutting
en
eiken
smet,
elk
gevaar,
en
vleesch des Heeren
is
ons
van
Want
het
reinigen
nemen de krankheden weg.
een levendmakende geest, zonder
dat echter de natuur van het lichaam opgeheven het
avondmaal worden
wij
vereenigd
is.
Door
met het lichaam
des Heeren en met Zijnen geest, zoodat wij het lichaam
van Christus worden
neming
1) Ibid. 2) Ibid. VOfJLSdx
{,u£rJ:,Ky,-4^ig)
.
.
.
.
.
xal
T>5
[xsTOUtslct.
évoij/AsOa
fföyua X/9(ffTO0.
Daarom raag het ook eene deelgenoemd worden, want wij nemen "-).
tö
ToO Oüou Ttuphi
auy-urt xuplou, xal
nupüiBCiiJ.sv xal
tö
TZvsi/J-OLTi
dsuOü/j-sv
auTOÜ, xal yi-
169
door deel aan de Godheid van Jezus
er
eene gemeenschap
(xoivccvix)
omdat
,
Ook
i).
het
is
gemeenschap
er
wij
door oefenen met Christus en Zijns vleesches en Zijner
Godheid mede deelachtig worden, en omdat
door
wij er
vereenigd worden met elkander; want wanneer wij allen
één brood genieten
zoo worden wij één lichaam en bloed
,
van Christus, en leden van elkander, daar
Daarom moet
van Christus worden. den
wij
één lichaam
ook gewaakt wor-
er
tegen de avondmaalsviering met ketters
niet der valsche leer en der
want met hen, met wie
worden,
worden
wij vereenigd
Melchisedek
opdat
,
avondmaal houden,
wij
In het brood en den wijn
2).
wij
verdoemenis mede deelachtig
aan Abraham gebracht,
door
,
eene type
ziet hij
der mystieke avondmaalsinstelling. Het avondmaalsbrood is
de eersteling van het toekomstige brood
wijn
zijn
het
alsof
,
en brood en
de antitypen van de toekomstige dingen
waarachtige lichaam en
het
niet
,
niet
bloed
van
maar omdat wij nu daardoor deelnemen aan Godheid, maar dan op eene geestelijke wijze, alleen
Christus is, Zijne
Ook wordt de
door aanschouwen.
avondmaal
1) Ibid.
een rein en
als
yk Xr/srxi'
Msróc'/ritpii
t^s
aürijs yè,
ót'
voorstelling van het
onbloedig offer
'I/iïoü
bij
Damas-
9êÓT/]T0s //sraAa/x-
jSÖLvofiev.
2) In de hevigste taal
waarschnwt
gemeenschap met de Manicheën. otfioi.
oux
toÜtoij
ètg
xotv&jviav
/lepióoi ocuTüv euTat, XéysTOLi
j
vo)/j.sv,
hot.
«UT&JV
Ssf có/isÖa xat iv
&T:tt>Ba.v(ufj.iv l^T^aoi/JLSv.
xpsnrév
Mavtj^aiotj.
ai/rousj
«j7toxT«voü/iiïv
èariv
xat o
tü
iiij
b
;
nupï
ou
vüv
louoafffy.:
vooral tegen de avondmaals-
contra Manich.
xaravaAwffo/xsv
xoivovüv aJTOfs ctlüvi
Os^(itf/.£9(x
ós^ó//.evoi
hij
Dial.
,
xat
o/JLOtOi
c.
66.
xotvwvi'av
stj
toï«s
xoivotvlcty
"oi/xoi,
rouTOtj b/uiijsojuiVJ aÜTóöv èuTl
xat èv tSt fxéXXavri^ dcóeiyo}
slg
cmtouï
5
,
,
xcd
MoLvi^aivoui- «ttoÖk-
Mavip^aïoj IsTtv,
'lonoxïov «TTO^avstv,
Tijg
y.otvuviu
vjTrs^s
S/Jioiog
xotvwvrjuat toI»
170 cenus niet gemist, hoezeer slechts weinige woorden daar-
aan gewijd worden Vereenigen
').
alles
wij
wat door onzen Kerkvader aan-
,
gaande het avondmaal wordt geleerd, dan komen de
tot
de
slotsom, dat
Daartoe
2).
ontbreekt
bepalingen
zeer aan éénheid in
te
te veel ,
die
Wil men eene wezensverande-
accidentia leeren
der
het
ontleend aan verschillende standpunten
,
tegenover elkander staan. ring
kan wor-
toegeschreven
en bevat zijne avondmaalsleer
zijne voorstelling,
wij
met recht, zonder meer,
niet
transsubstantiatieleer
volle
den
hem
,
dan moet men breken met
de leer der consubstantiatie, en deze laatste speelt juist
nog een groote
hier
Bovendien, waar
rol.
bepalingen
hij
ontwikkelt, die tot de leer der absolute wezensverandeleiden
ring
Het
is
worden deze
,
niet consequent volgehouden.
duidelijk, dat hij niet durft besluiten tot
alles
in
de identiteit van het lichaam van Christus in het avond-
maal en het
den hemel verhoogde lichaam des Hee-
in
ren, en schijnt hij stap te doen
1)
De
dcvai/xccxTo?
,
viv
al
één enkele maal
terstond reeds trekt
,
orlhod.
fidn
ook
dm
1.
c.
C.
13.
Aut/j èuriv
ötvxTolöfj viXiou f^éxp''^
hij
rj
oui fxCyj
gereed dien
den voet terug
xccOxpv. ocjtCi
6u<jia
,
ovi/aZr]
^).
xal
npodfiépsaOut Sta toü
npopriTou b xüp'.o? ëffius.
2)
Onze meening
staat dus tegenover die van Rössler, die daarvan
zegt (Biblioth. der Kirchenv. Th. VIII. S. 478):
rade aus zugeben, seijn (!),
es
müsste denn
Johann van Damask hat
»Nein! Lasst uns ge-,
alle kritische
die
Richtigkeit dahin
Transsubstantiation gelehrt.
Vor den Folgen braucht Niemand sich hier zu fürchten." Ook Schröckh a.
a.
O. Bd.
XX.
S.
174,
,
kent aan Damascenus de transsubstantiatie-
leer toe.
3)
Jiet
Het in het avondmaal genoten lichaam
is
wel het met de God-
vereenigde lichaam, dat uit de maagd geboren
heid is
niet het in
is,
den hemel opgenomen lichaam des Meeren.
maar (NB.)
171
der
weerhoudt hem
christologie
Zijne
voorwaarde
de
die
ubiquiteit,
leer
van de leer der
is
van het avondmaalslichaam met het historisch
identiteit
Des Heeren beide naturen blijven,
lichaam van Christus.
hem onveranderd
volgens
ook van de
chin
blijft
grensd.
Met
begrensd zijn
met
gevaren,
wederkomen
,
hare eigenschappen
in
,
grensde
en het onbegrensde
,
hegrensd lichaam
is
,
het be-
blijft
onbe-
Christus ten hemel
begrensde lichaam zal Hij van daar
dat
en Hij
wel eeuwig met ons
is
,
maar
alleen
naar Zijne Godheid. Natuurlijk beletten zulke bepahngen het
ondubbelzinnig leeren
der
moet evenwel worden, dat Damascenus avondmaals
als
,
leer te geraken, die,
het
,
met betrekking
het
,"
Maar
geeft.
komen gelukken hem sequent
der
op
naar
tot
Oosten nog
een bevestigend
om
pogingen
logische
dat
zijn,
twisten
leefde.
Damascenus
daartoe te
De ontwikkeling eener
transsubstantiatieleer
te zeer
tot eene
of het lichaam en
Westen voorbehouden, misschien wel
in het
om
de vraag: „lichaam ,
dit laatste
zijne
niet.
volgehoudene
transsubstantiatie-
Hij streeft er
welke Christus toebehooren
bloed van Christus
antwoord
en dat zich geen der vroegere
sterker ten gunste
theorie heeft uitgelaten.
en bloed
de leer des
in
den prodonms van Paschasius Radbertus
beschouwd kan worden kerkleeraars
Toegestemd
ubiquiteit.
bleef
con-
aan
omdat men
onder de reactie der christo-
Of zou ons vermoeden onjuist slechts
door de
vrees voor het
Monophysitisme werd afgehouden van eene ondubbelzinnig uitgesproken leer, volgens welke eene substantie realiter
werd omgezet lingen lag
Aan de
bepa-
Grieksche
Kerk
in eene andere substantie?
omtrent het avondmaal in de
de beschouwing ten grondslag, dat, gelijk eens de
Logos zich met het vleesch vereenigd had
,
Hij zich in
172
avondmaal nog evenzeer met brood en wijn veree-
het
Had
nigt.
onze Kerkvader nu ondubbelzinnig eene transder avondmaalselementen geleerd, dan zou
substantiatie
Monophysieten een wapen
den
bij
hebben
waarmede
,
hadden kunnen
de
zij
in
handen gegeven
hartader zijner
christologie
treffen.
De Eschatologie van Damascenus, waarnaar
wij ten
behoort tot die deelen der
slotte een ondei'zoek instellen,
dogmatiek, die zich met eene sobere behandeling moeten vergenoegen
').
Hij bepaalt zich tot het leeren
komst ten gerichte
tus'
Satan,
komen
tot Israël
lijk
materiëelen
in
vuur zal
dit
en van de veroordeeling van den
,
demonen en den
zijne
zijn,
Antichrist, die bepaalde-
zal, tot het helsche vuur, dat niet
moet worden verstaan
zin
Gode
is
alleen bekend,
zeker, dat de hellestraffen eeuwig
is
van Chris-
zijn.
^).
Hoedanig
maar zooveel
—
De^'EK^oaig
wordt besloten met eene krachtige apologie voor de opIs
er geen opstanding der dooden, zoo roept
uit, laat
ons dan eten en drinken, en ons leven in
standing. hij
vreugde en wellust doorbrengen-, dan lukkiger dan de menschen, want des
levens
oiyovTxi).
dan
dan gaat
en
heid,
niet;
is
van
In het tegenwoordige leven zijn vele rechtvaar-
1)
De
fide orthod. Lib. IV, cc. 26, 27.
De
fide
orthod.
dlüii 6 Osöj.
in het
-nXip
kennen de smarten
zelf {xurof^zTuc yl ttJcvtx
2) OOI
de dieren ge-
God, geen Voorzienig-
er geen
alles
zij
zijn
1.
c.
c.
27.
oiy^
Elders evenwel leert
Expos.
Wwov hij
,
,
fid.
c.
olov to itctp
11. ti/üv
,
iXX
oiov
dat de helsche straf bestaat
è-ntdu/xia? tj5j xaxi'a; xaJ «/^a/sTtas, x«t nijp cJaroxias tjjs iiti6ufi.ia.i
en hl een eeuwigen dorst naar de zonde, die nimrner bevredigd wordt. Cf.
Dial. contra
Manich.
cc.
36, 75.
173 digen arm, mishandeld en hulpeloos, terwijl zondaren en
onrechtvaardigen zich baden in rijkdom en weelde. Welk
mcnsch
verstandig
aannemen, dat
zal
dit het
werk
is
van een rechtvaardigen Rechter en van eene wijze Voorzienigheid
den
zijn
Daar
?
want God
,
eene opstanding der doo-
zal voorzeker
rechtvaardig.
is
— Voor de opstanding
der lichamen, die Hij eveneens afleidt uit de rechtvaardigheid Gods
beiden
daar de
,
zonder het lichaam den
niet
ziel
waaruit
deugd heeft gestreden,
der
strijd
gelijkelijk
maar
betoog,
exegetisch
breedvoerig
dat
volgt,
beloond moeten worden, levert
een
hij
onthoudt zich
hij
voor het overige van het opwerpen van zulke splinterige vragen,
waarmede de Westersche
als
Hieronymus
dagen van
had
zich
1) Ibid.
Aii è
y^óüv
(jT:ip/xa70i
èv
t^
dvasTYiau naXiv
&SOÜ
Xóyoii;
Na
ïij
,
aü/jLx
/^'J^/'?
dnoTsXüv tou
fioppov
n&ij iysipovToct
èpsl T«s*
«pysoffüv/js
(x.'j^siv
adtp.'j.TOi
iu.óvov
itiardtnv
fiouXióssi
t)
ttpo^TÜ^x; óipyoLvov
^ou'/-n6sU;
Tloic^
ós
,
vsxpoï^
"Cl
/j.sTXjic(Xiiv
expositione fidei in handen.
spraken des Kerkvaders over de
,
rrji
«rrtaTta;
/juxpav
b
xat tö tts/kcioj; toï/to
Ojy^L
//.xXXo:/
mij
,
S>
rrj;
'poLviZoL
rot)
'
xxi noXv-
~b ytyovbï xat ciccppukv
aupiazt é'pyo-.Txi
kwam
en
,
i).
npóipmaii oj auy/fitpv., x«v rstj
masceno, Upsaliae 1839,
in
,
de voltooiing dezer paragraai]
vau Lenström, De
oi
/jló-jt)
gehouden
l)ezig
houdt zich eenvoudig aan de Schrift
de
theologie sints
-^
"Appov.
si
ïp'/oii 'KisTSus-
het
kleine
roti toï>
x
t. /.
geschrift
orthodoxae auctore Joanne Da-
Deze heeft de voornaamste uit-
verschillende deelen der dogmatiek
Grieksche citaten aan elkander geregen en vau eenige opmerkin-
gen vergezeld doen gaan. ecclesiologie
toe
(cf.
p.
37)
Hij o.
kent aan Johannes Damascenus eene i.
ten onrechte, omdat ineii, daar
hij
zich over het begrip kerk in het geheel niet uitlaat, ongetwijfeld beter doet, hetgeen hij over de vereering van het kruis enz. in het
brengt brengen.
bij
de behandeling der
midden
subjectieve soteriologie ter sprake te
174
^-
§
JOHANNES DaMASCENÜS ALS APOLOGEET,
Niet minder belangstelling clan het onderzoek van
dogmatischen arbeid verdient de beschouwing van aandeel zijns
zijn
het
dat Johannes Damascenus in de gebeurtenissen
,
genomen
heeft
tijds
,
in
zooverre althans zijne
terkundige nalatenschap ons daartoe
meer dan vroeger vertoont ons pel der actualiteit.
zijn
den stem-
arbeid
de vervaardiging van zijnen dog-
Bij
matischen arbeid stond
op de schouderen zijner be-
hij
roemde voorgangers, en verzamelde en verwerkte van den
resultaten
let-
Hier
in staat stelt
strijd,
dien
de
hij
persoonlijk gestreden
zij
hadden, en van de periode der levende ontwikkeling, die, voor
treden
kan
afgesloten
als
anders
geheel die
de Grieksche Kerk
zoover
staat
hij
heeft
hij
persoonlijk het
dat somtijds niet
weinig
zijn
roem
1) B. a.
p.
V.
Dl.
is
voorbijgezien
strijd
beeldenstrijd
aandeel genomen, i),
maar dat ook
heeft bijgedragen tot de vermeerdering
in
Apologetische
(t.
zeer
te
Aan den
levendigst
van
de Roomsch-Katholieke Kerk, die zijne drie liedenen
door Mosheim, III.
op-
Maar
optreden de
zijn letterkundig
Kerk van het Oosten beroerde.
zijn
beschouwd.
den nieuwen
tegenover
den aanvang van
bij
met
betreft,
worden
bl.
IGO
voor
de heelden
die in zijn verhaal
vv.) geheel zwijgt
2)
nog
altijd
blijft
van den beeldenstrijd
van het aandeel, dat Johan-
nes Damascenus daaraan heeft genomen. 2) Aóyof «Tro^o'/yjTixoJ
,
71/50;
tou; ota/Sa^iovTas
Ta;
dtyfag èfxdvaj. Opp.. T.
I.
175 beschouwen
de zuivere uitdrukking van haar geloof,
als
en daarin de rechte methode gevolgd
den der beelden
te bestrijden
i).
om
ziet
de vijan-
Deze drie apologetische
geschriften zijn de éenige kenbron voor zijne verdediging
hem
der beelden, daar de
p.
305
—390.
Aan de echtheid
toegeschrevene Apologie tegen
Redenen
dezer drie
nooit getwijfeld,
is
behalve aan die der derde, op grond, dat onder de getuigenissen der
kerkvaders en geschiedschrijvers, die aan het volgen
ook eeue voorkomt
,
,
Johannes Malala, die verondersteld wordt na Damascenus
schrijver
geleefd te hebben. Dit
en
Maar
dan nog zou
juist,
heid der derde Orat. drie
,
niet pleiten tegen de echt-
zij
daar de getuigenissen
De argumenten
n. 1 vv.
disten en
waar
wij
hebben aangetoond
Maimbourg geen recht hebben
van
titeit
,
deze geschriften
Patriarch van Jeruzalem (c.
,
,
hand
zijn ver-
die der beide an-
zijzi
dezelfde en
— Vgl. ook Hoofdst.
den dikwijls met dezelfde woorden nerhaald. 32
latere
De inhoud der derde komt geheel met
dere redevoeringen overeen.
aan den voet der
die
,
Redenen volgen, waarschijnlijk door een
meerderd.
in het onzekere
ware ook de gissing, dat Malala na Damascenus
al
hebben
geleefd zal
de echtheid der derde
van Malala
gebreke van voldoende gegevens niet juist kan worden
bij
bepaald.
om
echter niet genoeg
is
Orat. Apolog. te betwijfelen, daar de leeftijd ligt,
der derde Rede
slot
ontleend aan den Byzantijnschen geschied-
dat Baronius
tot het
,
worI.
ontkennen der iden-
en van de brieven, waarvan Johannes
in zijne biografie van Johannes
14) melding maakt, en dat
zij
Damascenus
vervaardigd zijn tusschen de jaren
727 en 730.
Daar deze vragen belangrijker waren, wanneer wij
beschouwden
in
i)
Indien wij
zegt (Adra. lector,
p.
puram
ze daar beantwoord.
ten minste Ie Quien
305): In tribus porro et
mogen gelooven, wanneer
orationibus
sinceram ecclesiasticae de
,
et
hij
habes, catholice
istis
Ghi'isti,
imaginibus venerandis disciplinae enarrationem versus
ze
verband met de levensgeschiedenis van onzen Kerk-
hebben we
vader,
bl.
de Bollan-
sauctorumque,
firmissiraum ad-
earum impugnatores praesidium, quo universa haereticorum
tela uullo negotio elidas.
176
Copronymus
Consiantijn
gaande
evenmin
,
op
de
als
Brief aan den Keizer Thenphilus
naam
zijn
met recht
,
als
voortbrengselen van zijne hand kunnen worden beschouwd,
en van
van
polemiek, welke
zijne
Stephanus
Byzantinus
De
beeldenstrijd
dan
Iconoclasten,
maar
ons
eering
De
i)
töv
/.ijn,
geven reden
om
Tiphi tov
ETr((7Toi>3 I.
p.
ayt'&jv
Opp. T.
belang der beelden
xat ffSTTrwv ètxóveav Tcpbg I.
610
p.
—628,
omdat
liij
Ook de
taal
fixsdèx &eóptXov, irepi
—648,
kiiii
t'ov
jia-
niet
van
noemt, hetgeen
het klooster van
en de
de echtheid er van te ontkennen.
628
te dra-
omdat de schrijver den Patriarch Ger-
niet heeft verlaten.
De
in het
„zijn bisschop en herder"
niet heeft iiunnen doen,
T.
twv
Ka/5aAïvo«,
manus van Constantinopel
Opp.
welke
,
AïSyoj cxTtoS^UTixij i:sfA
.Teruzalein
strijd
de argumenten der beide partijen tegen
Johannes Dainascenus
hij
op de wijze, waarop de
den palm der overwinning weg
,
wij
K&jvjTavT(vov
van de zonderling-
op het object van den
wij
letten wij
elkander, dan ziju die
süèct.
i).
dan schijnen de vrienden der beeldenver-
,
'toe
Wegen
gen.
eerstgenoemden
gekomen
ons te scharen aan de zijde der
ziju wij geneigd,
werd gevoerd
is
vol als hij is
,
Zien
tegenstrijdigheden.
strijd,
tot ons
een der opmerkelijkste verschijnselen
is
op historisch grondgebied ste
den
tegen
keizer gevoerd heeft, niets
de berichten
volgens
hij
zitv
stijl
Cf.
xyicüv xat
St.
van Ie
Saba dit
bij
stuk
Quien Adm.
asTTTüv èixóvuv,
kan evenmin van Damascenus
zijn,
omdat
Theophilus pas lang na den dood van den Kei kvader den Byzantijn-
schen troon beklom (830).
Deze brief wordt algemeen gehouden voor
dien, welke volgens den Byzantijnschen geschiedschrijver Constantinus
Porphyrogennetus
door
de
drie
Patriarchen
van Alexandrie, Anti-
ochië en Jeruzalem in het belang der beeld envereering aan den Keizer
Theophilus geschreven werd. Graec.
T.
VIII.
p.
802 en
ecclesiastiques, T. XVIII.
p.
Cf.
Ie
Quien
,
Adm. Fabricius
Ceillier, Hist. gen. des
145.
,
Biblioth.
auteurs sacrés et
177
werden aangevoerd wij
wie
,
niet
meest
het
de
altijd
recht
En vragen
lichtste.
deden wedervaren
dan
consequentie,
der
eischen
,
aan de
moet onvoorwaardelijk
toegestemd worden, dat de vereerders der beelden alles
op
beeldstormers vooruit hadden, in zoover beiden
de
dezelfde
eigenlijk
o])
heerscht
werden
materiëele, die de
opmerken
doet
basis
door
en
,
kerkgeschiedenis van
terwijl
,
stonden
zij
slechts
de
toepassing
dezer richting van
dezen
van
schilden in de beantwoording der vraag
voel op
be-
gelijkelijk
neiging tot het zinnelijke en
de
ver-
men met
hoever
,
ons
tijd
elkander
het godsdienstig ge-
De bewondering,
het stoffelijke gaan kon.
de beeldenstrijd van protestantsche zijde verdient,
is
die
dan
ook zeer betrekkelijk, en het protestantsch element, dat
men
in
mag
de oppositie tegen de beelden terecht
in zoover
zij
zien
tegenover het beroep op de kerkelijke tra-
,
het gebrek aan de getuigenis der Heilige Schriften
ditie,
tot rechtvaardiging der beeldenvereering in het licht stelt, is
ook wel eens overdreven.
doel
niet
Het kan hier natuurlijk ons
den beeldenstrijd, zooals die gedurende
zijn,
langer dan een eeuw met afwisselend geluk in
zijn
geheel vei-loop na te gaan,
maar
voor, dien te beschouwen in het licht, tische geschriften
vallen.
,
stellen ons
dut de apologe-
dier twisten behooreu
Vooraf moeten
gebrek aan orde
gevoerd,
is
van Johannes Damascenus, die
belangrijkste kenbronnen
doen
wij
wij
,
tot
de
daarop
doen opmerken, dat het
dat wij ook reeds in zijne dogmatische
werken hebben ontmoet, het ook hier onmogelijk maakt,
hem
l)ij
de
op den voet
ontwikkeling te
volgen.
zijner
meeningen en bewijzen
In hoofdzaak bevatten deze drie
geschriften hetzelfde, dikwijls op dezelfde wijs gezegd, het-
geen ook daaraan voornamelijk
is
toe te schrijven, '12
dat
17S
het tweede zijn ontstaan te danken had aan den wenseh
om
wat
veel,
anders
niets
Ook
te helderen*).
van hot vroeger gezegde, en werd evenmin door
uitgelokt
bizonder
eenig
verloop van den
hogrepen
niet
het derde schijnt
dan herhaling en uitbreiding
bedoelen
te
door velen
het eerste
in
was geworden, op
als het
tweede
voorval in het historisch
strijd 2),
De Apologetische Redenen
Damascenus
van Johannes
verplaatsen ons in de eerste periode van den
strijd, die
hoe langer zoo grooter afmetingen zou aannemen, en ge
durende meer dan eene eeuw het Byzantijnsche
Leo de
beroeren.
beeldenvereering
de
tegen
bisschoppen
die op zijne
,
begonnen
1)
Tafa, /jL/j
hand ten uitvoer
Or'iit.
lipolog.
II.
ys twv
rivki
hand waren
hun gebied het
in
i.
(_.
te'xvwv
TTavn iuótK'/voiaTov toïï
in het jaar
uitgevaardigd
Thomas van
van Nacolië en
tige
had
Isauriër
en
sommige
als Constantinus
waren reeds
,
edict des Keizers
met krach-
Geen wonder dat deze mpi
\zVTspov yï roïiTov rbv Xóyov
rvji
ètxöwwv auvi-
èxxXrialx; uitéBtvTO y.oi zoüro TTOiJjuat,
TzoXXoïi
tqv npSJzov
deres
»Dass
S. 547):
gmr
daarom
elend
vieles
i,reratlien
daninter feicht ist
.
ó(« rb
sZvsti.
2) Schröckh's oiitfunstiQ oordeel over clezo geschriften (a.
XX.
zou
zijn edict
,
Claudiopolis
leggen.
te
,
rijk
726
,
a.
O. BiK
manches verworren, an-
Iiraiuht keines Beweises," koint ons
voor, niet sjelu'cl billijk te zijn,
hoewel toegestemd moet wor-
den, dat het gehrek aan orde, en de geduiige herhalint; van het reeds gezegde
iets
alinatlcnds heelt, dat hen ontsiert.
den
Apologeet
niet
alleen
der
van
heeldenvereeiing
vele bijbelplaatsen,
Vooral valt Schröckh
hard over het gebruik, dat
maar ook van
hij
citaten der kerk-
vaders maakt, waarin geen spoor van beeldenvereering wordt aangetroffen.
Wat
Schröckh ook
mascenus geworden.
dooi
dit
wil
laatste betreft
mag
niet vergeten
worden, hetgeen
doen gelden, dat hun getal na den dood van Da-
ijveiige
beeldenvereerders
belangiijk
is
vermeeiderd
179 op de heeklen overal een storm deden opste-
aanvallen
want
ken,
dezen
in
trokken
een
in
uitwendigs was
eyenwel
dat allen in het oog
viel.
voor
,
Drie
mannen in-
hun dierbare zaak der beelden
de
in
Patriarch van Constanti-
,
en Johannes Damascenus, en
II
van
vergelijking
aan wien
zinnelijks en
den aanvang dezer twisten
bij
Paus Gregorius
,
eene
bij
iets
,
sprongen, Germanus
bres
nopel
,
welks
object
strijd
het, die
zijn
zonderheid de
stelden niet alleen de godge-
strijd
belang, maar het gansche volk achtte zich be-
leerden
deze
wat de wijze betreft
drie
het de laatste,
is
waarop
,
de zaak der
hij
beelden verdedigde, den voorrang boven de beide anderen
Dat Germanus
moet toegekend worden.
met den Keizer de beeldenvereering is
van algemeene bekendheid
middel der Acta zijne
brieven
logetiek van
daardoor,
waarvan
van het
Niceensch
Concilie
Damascenus hooger staat dan de
dat
Germanus
in zijn
zijne, reeds
brief
aan Thomas van Clau-
den laatste geen spoor aantreffen.
diopolis
schreef,
Gregorius II
bij
betreft, zijn verzet tegen
vormingsplannen des Keizers digen invloed des Pausen in
was door den Italië
zeker gewichtiger in
voor het Byzantijnsche
gehalte
als
in
de
Keizer wordt aangenomen
,
rijk
dan dat van
houding, die
lico
in theo-
tegenover den
staan de Apologetische Redenen
des Kerkvaders boven de beide brieven
aan
de her-
staatkun-
Johannes Damascenus en Germanus, maar zoowel logisch
van
van de bijgeloovige wonderverhalen,
wij
gevolgen
,
bekend geworden, bewijst, dat de apo-
is
En wat
zijne
maar hetgeen ons door
,
2<'
in zijn gesprek
ijverig heeft bepleit,
,
die Gregorius II
den Isauriër in het belang der beeldenvereering
geschreven heeft.
digende wijs,
Daartoe hebben
wij
slechts de belee-
waarop de Paus den Keizer bejegent, 12*
te
180 den kalmen, maar beslisten toon, waarop
niet
vei'gelijken
Johannes Damascenus
liet
hem voorhoudt,
dat
hij
door
zijn
beeldenvereering de grenzen heeft over-
edict tegen de
schreden, welke de Kerk en den Staat van elkander schei-
waarschuwt den Keizer, dat
den. Gregorius
dingen
hem
hoont
hem
door het verwijt, dat
Ga
bespotten.
zelfs
en zeg hun, dat
eens naar de scholen, waar de kin-
dan zullen
zijt,
zij
matigder niet
de
is
aan met
digheid bewust
had
zich
zonden
,
hel)ben hij
van dwazen moeten leeren,
zijne
Maar
wilt.
onzen Kerkvader, hoewel
meening
in
strijd
te
zeggen
,
dat
hij
hij
maar dat
zijne
eerste apo-
de
,
langer te zwijgen
niet
Tijc
xKvjésioic
en zulks
riêsic)
,
en
belijdenis zijner
alleen de beroeringen der tijden
kunnen bewegen
Trpo
komt met het
het stilzwijgen had moeten bewaren
,
moeten vergenoegen met
u-^poc
hij
zich zijner onwaar-
,
ook de vorsten niet boven de waarheid
TiXécvv
veel ge-
zich te buigen voor den Keizer,
is
Op bescheiden toon vangt
schrijdt.
toe,
en de grenzen zijner bevoegdheid over-
bevel
goddelijk
logie
gij
van
taal
minder ongezind
waar deze naar
hem
u aanstonds hunne leien naar het
van verstandigen niet leeren
gij
hij
de vervolger en de vijand der beel-
gij
hoofd werpen, en zult
wat
grove
de kleine kinderen
deren leeren lezen en schrijven, zoo roept
den
hem
hij
voor de voeten dat
trotschheid en hardnekkigheid moet afleggen, en
zijne
hij
hem
zeggen heeft, werpt
te
stelt
te
,
hem daar
[ov (ox-
meer, daar
het vorstelijk gezach, wanneer het de onwaarheid voorstaat, veel
velen
vermag
zijn,
tot verleiding
der onderdanen, en er
die, hoewel overtuigd
aarde gehoorzaamheid verschuldigd des
hemels,
aan
hunne
en
onderworpen
onwettige
bevelen
zijn
dat de koningen der zijn
aan den Koning
aan Zijne wet, toch
geen
weerstand
durven
181
bieden
i).
den
herinnert
Hij
priesters
en vorsten geweest
hun
wijsheid,
godsdienstziu
vele
conciliën
zijn
te
deze
Wij
dan
zullen
nieuw
veranderd
ongeloovigen veroorloven zerlijk
wordt,
zoodat
Johannes
dulden,
zegt
had hij,
noch dat de een
,
de
in
oogen der
Daarom
afvallig tracht te
en zulk een pogen behoort
,
van Leo's voorgangers op den troon
Daraascenus
men
maken van de
Godvruchtige keizers hebben ook
bestrijders der beelden
van dat protestantsch
iets
aan de
dikwijls
zocht wil hebben, waar dienst
het
Meer dan de
TxvTx).
element, dat
gewaagd
zou moeten schijnen.
ons
dat
niet tot de antecedenten TTjirpiy.x
niet
Leo
ook geene gehoorzaamheid aan het kei-
wij
edict,
ook
nooit getracht dat te doen
toont
er
vaderen
evenmin dat het geloof met de
,
belachelijk
gewoonte der vaderen.
[ov
de heilige
geloof wordt geleerd
zoo , de ander dus leert tijden
hem door
geleerdheid, en dat
gehouden door
had gedaan, wat
allen
doen.
dat een
en
beroemd
zijn,
waren door den H. Geest, en dat toch geen
die bezield
van
dat er vóór
Keizer,
vele
hij
in
der eersten ge-
zijde
zaken van geloof en gods-
aan de overreding recht van bestaan toe-
alleen
kent, en aan het geweld dat recht ten eeuenmale ontzegt.
met geweld en
Die zegt hij
hij,
met overreding
niet
en
roovers,
zijn
den Keizer aan de
juist
daarom
van Zvuohg
op
tot
/.j^s-rp/x'-f
voort,
genomen. heeft
Niet
Christus
1) Oi-at. apolog.
I.
c.
4.
tweede
ter
te
werk gaan
snede
herinnert
Synode van Efese,
die
den huldigen dag met den naam wordt aangeduid, en aan het aan-
deel, dat Theodosius II
heeft
zeer
aan de handelingen dier Synode aan
de
de
vorsten,
zoo
macht gegeven om
gaat te
hij
binden
182 en
ont])iiKlen
te
volgers
maar aan de apostelen en hunne op-
,
aan de herders en leeraars.
,
Met de bedreiging
aan den Keizer, dat het anathema over hem zal worden uitgesproken, keert, besluit
een
engel
daar
dan
wij
zien
dat
,
dat
,
hem sparen maar
en
,
zich bekeeren zal
God verhoede, dan
het
niet
het
^).
In zijn edict
zich bepaald tot het verbieden
hij
afgodische vereering aanmerkte ,
waarmede
winnen, vaardigde
in het jaar
hij
kennis van dezen Kerkvoogd
Germanus kon
L.
c.
j3»(}t)^süai
TÓiofs friai
hij
niet in
plannen
730, zonder voor-
beelden
,
waarbij
werd verboden.
op den
langer
niet
dat
patriarchalen
handhaven, en werd vervangen door den Syncellus
zetel
1)
zich
,
zijne
een nieuw edict uit
der
gebruik
godsdienstig
elk
,
,
maar toen ook de
,
was aangevangen
hij
staat was, den Patriarch Germanus voor te
be-
wij
van het nedervallen en knielen voor de beelden
voorzichtigheid
,
blijft
zullen
hoe langer zoo verder.
hij
van het jaar 726 had
als
—
ontvangen hebt
mij
In plaats van terug te keeren op zijne
verwachte gevolg. ging
ander
een
waarschuwing aan Leo had
ernstige
schreden
hij
u
den verkeerden weg
hij
anathema laten volgen Deze
Al ware het ook die
,
vervolg nog verzwijgen
hetgeen
wandelen,
van
gij
schreden terug-
zijne
Paulus
apostel
verwachten
wij
indien
de
zegt
het
zullen
op
niet
hij
zijne eerste apologie:
predikte
evangelie wij
,
indien hij
,
Epilogus.
Toü
xat
riaïiAoj
dventTTpofov
xat
Xiisiv
TOÏi toÜtcov hixhóy^oii ó aTtóiTs^os,
,
oiitp
/jlyj
yóep
A»iffT/5tx«
5s(7yueuêtv
,
T17V
Aod
èvoLyyeXisfiTui
5w
o
xiipcoï
,
t«
xal èu TtstQoi /ivóy.evx
/3ta
i^ousiav S^Swxev b Xptirzbi noiM-ëdt u/uótj
,
ó
napsXii^sTS
tóts èna^oy.sv /ai tü
'
.
.
.
txXX
Kav
zat hhauxaXoii.
nxp'
,
xai'
.
èu
oato-
«yys).oi
tö
'/.;fnófj.svov
slT/s
x).).x
183 Anastasius, den handlanger des Keizers, terwijl de bis-
schoppen,
die
zich
niet
aan het
van hunne bediening werden ontzet
derwierpen,
Johannes Damascenus
nieuw
trail
hoewel
zijn taal
minder
niet
on-
Op
').
het strijdperk
in
beslist, en
dan vroeger, bespeuren
is
gebod
keizerlijk
en
,
nog meer dreigend
ook in de beide andere
wij
apologieën niets van den onbeschaamden en smadelijken toon, dien Gregorius
den keizers te stellen
,
gemeente
niet toe
hij
,
om
aan de Kerk wetten
want onder de bedieningen ingesteld,
zijn
ambt des
zegt
,
keizers
,
Niet de keizers,
niet.
De
die tot heil der
noemt de Apostel Paulus het
stelen en profeten, herders en leeraars
Gods verkondigd.
Het komt
tegen Leo aansloeg.
II
maar de apo-
hebben het woord
keizers hebl)en te zorgen voor de
maar de belangen der Kerk
welvaart van den Staat,
zijn
den herders en leeraars opgedragen. Overeenkomstig het bevel van Christus willen wij u gehoorzamen, o Keizer!
de zaken, die deze wereld aangaan,
in
len
van schattingen en
Kerk
der
stuur
woord
Gods
7iaT£/ics,
dit
103,
wv èux
c.
(cf.
herders,
Oü
12.
/%\
Kat vüv ó i^ópisTOi
tv.
Er
onófi.'x.toL.
Laat
^).
/j.(xxdpto?
yiyov€,
Theoplianes, Chronogr.
ons
het
ï'Sfi/iuvög
de
,
G
Keizer,
jiM
xa't
iöyM
xca tzepot uXilarot iniaxoTToi is
eenige tegenstrijdigheid
Syn.
Hist.
p.
p. 34'2,
4.57).
Zonaras, Cluonieon,
Volgens de laatstcn heelt
vrijwillig teruggetrokken.
/3a5«Aï6j>
èunpa^ix
die
van Damascenus en die van de Byzantijnsche ge-
en Cedrenus,
2) Ibid.
,
oïocc/iBv
Itericht
Gerinanus zich
Tto/tTixrj
II.
ipp.ocni'sBfi
schiedschrijvers p.
de
wij
hebben verkondigd en ons de kerkelijke
1) Orat. apolog. sfaiT/jaTTT&jv. xci'i
hebbeu
het beta-
als in
maar voor het be-
,
hebben bekend gemaakt
inzetting
tusschen
dergelijke
'
/j
isTt
voyUOÖSTïtv
Tij
ix/.yfiaia.
yk sxxXrjtsioiarixr, xarasTaffi j ,
....
Tiot/j-ivotv
/iaaü.ieov
èaziv
xal otèau/aiwv.
ij
184 dan
lievL'i"
ven
,
van
Cliiistus
— Hij
kroon nederleggen.
aan om,
de
evenals
een
evangelie volgens
evangelie volgens Leo te schrij-
Ik onderwerp mij niet aan den
ven.
Ik weet, dat Valens en Zeno, Anasta-
schap aanmatigt. Heraclius
en
sius
vervolgd
en
,
droegen
Christennaam
door de
edicten
der
andere keizers
zoovele
het
,
maar niemand
,
zoo roept
Keizer,
op eene tyrannieke wijze het priester-
die zich
uit,
heroo-
te
raadt den vijanden der beelden
Maniclieën
Thomas bezaten, ook een hij
en kroon
leger
zijn
eigen leger wegzenden en zijn eigen mantel en
zijn
rechtzinnig
zal mij overtuigen
den
die
,
hebben
geloof
dat de Kerk
,
moet worden bestuurd en
keizers
niet door de traditiën der vaderen, hetzij ze geschreven zijn of niet
^).
den Keizer
— Ook nu nog aarzelt
niet
spreken, want de vrienden der beel-
uit te
hadden de hoop op
denvereering
opgegeven
geschriften
weten
dan ook
wij
hannes Damascenus, toen
Theophanes
i) L.
C.
15 Oj
C.
C. C.
'\MuaxTS
l).
fiOtxi, vsccviaxoi TS
ysUl^erat
ota.zix'rTSsOxt
xavóo-t
wxp
iifj.xi
xocl
Kkv zcf.i
osf/jffÖs
óiyys/Oi
ckxoxi'
ixoey^óp.ïvoi
r/jv
ÈzxAvjïi'av
Aaoi, puJMÏ, y^wTffoti, öivlpti, yuvaixs; vjjTTta
,
tö
o Ko^pila.^ev h
twv
é'(?vo;
,
T/jv
aupLJiouXrjv zoü
xxv jSxiriXsuï
èxvöj Trj)>
yi
t£wj
hiopOuatv.
,
öpeoii
'^"^
,
&)>
SijayyeXH^YiTcii
èiTlsïv, (".!'.
w;
Orat.
é'po
lil.
tö
y^pii^Tt.'X'iOiv
xo-Bohicri
Awv, TtaTê/swv, xat mvéowv, xal /^£X/" /x/jSè
Keizer
lyj/x
,
.
nxTpixcüi
èyy paf otg ts xcd iypdc^oii-
napcuhóoiai,
2) L.
heeft Jo-
,
/ixdüia. zoi:xvvixS>i Tijv upuaiivtiv xpna^ovroc..
óÉ)(0,u.ci(.i
y3aff(>l(xot;
die
uit zijne
om den
pogingen
alle
niet
nog
bericht van den
maar, volgens een
,
Byzantijnschen geschiedschrijver
... OU néidofixi
zijne verbetering
Dat de wederzijdsche verbittering
2).
hoogte bereikt heeft, eigene
anathema over
het
hij
èxx).ri
nxpa
^"^ 3j£j3i!;>a|e
èoé^aro ufj-Ai 'o
c.
nxp
Odoi 3.
liüa
,
,
,
xstl
a.yio-j'
TTaiosj
,
tij
si
tóDv ayt'wv
TCpta-
ku%y~
xnoszó-
Axoutots Autov,
//.rj
x«t èTpiiyoae 9a.varcv.
o Tla.pslajie.TS
t/.T:Ó7T(i/0i
,
^
xXaaccTS
ivc/.dzfJLU
saroi
185 van
haat
zijn
bleken
den
vereeniging
in
,
banvloek
optreden
tegen de l)eeldeii te genezen vruchteloos
met de Oostersche bisschoppen
hem
tegen
des Kerkvaders
uitgesproken
i).
den
tegenover
maar de bewustheid maakte hem
Zeker Keizer
sterk
dat
,
het
is
stout,
het
hij
goed recht der Kerk verdedigde ora tegenover de wereld-
macht
lijke
hare
onafhankelijkheid
was nooit meer van pas
taal als de zijne
de Byzantijnsche despoten, die,
Een
bewaren.
te
,
dan tegenover
het ten uitvoer leggen
bij
hunner plannen, voor geen daad van geweld terugdeinsden
om hun
ook
mogen
beeldenvereering,
hebben
zooveel
geroepen achtte
zich
Welke bedoelingen Leo
doel te bereiken. bezield
om
zijn
bij
de
Kerk
,
achtte
afgoderij
zijner
niet
hetzij
tegen
de
hetzij
hij
breiden door
om
zich te
doen
haar wilde zuiveren van hetgeen
hij
te
zijn,
macht overschreed.
in
hij
beide gevallen de grenzen
De beeldenstrijd
is
trouwens
het éenige voorbeeld, dat de geschiedenis oplevert,
waarbij de partij
,
die
— terecht of
der verlichting tegenover te staan,
blijken
was
hij,
uit te
de Joden en de Montanisten te dwingen
doopcn
strijd
dat
zeker,
is
het aan de wederpartij overlaat
van
liberaliteit te toonen.
— de zaak
te onrecht
die des bijgeloofs
De
meent voor
om
wezenlijke
partij der verlichting
in dit geval niet door eene godsdienstige behoefte,
1) Vgl.
Hoofdst.
I.
bl.
34, n. 1,
waar
hebben aangetoond, dat
wij
Theophanes niet Johannes, Patriarch van Jeruzalem, maar Johannes
Damascenus op het oog Kal
Iwavv/js
aijv
heeft,
wanneer
hij
zegt (Chronogr. p
342):
toïj t^j civaro^ijs èTltaxÓTtoi? toïj vvxOéfJict.si töv dasjiij ln:oj3a.Xisi.
Vgl. over den strijd, dien de Kerkvader tegen Constantijn Copronynius
en het Concilie van Constantinopel gevoerd heeft, het vroeger door ons aangehaalde bericht van Stephanus Byzantinus in zijne biografie
van Stephanus Martyr (Analecta Graeca
1.
c).
180
maar door den tegen
het
keizerlijken
dwingelandij van
den
Staat
daardoor de vrienden Hierin
beelden.
de partij ihin
Wij te
haar
1)
vrienden der
tot
hoeft
geleid
dit
hare
tot
meer
eiudelijke
na
in bijzonderheden trachten
hoe de Kerkvader de argumenten
,
die van de
,
tegen de beeldenvereering werden ingebracht,
overzijde
tracht
Kerk ook
der
en maakte
,
^).
zullen thans
gaan
Kerk
de
over
reactie
tyrannieke
voor een goed deel de kracht van
lag
anders
iets
zegepraal
De
geschapen.
de beeldeuvereering voorstond , en meer
die
,
wil
nam den vorm aan van
bijgeloof
ontzenuwen.
te
In
de
neemt
plaats
eerste
hij
bescherming tegen de beschuldiging van afgo-
in
Deze verkhu'iiig van
(ieii
;itloop
v;in
den beeldenstrijd komt ons
bevredigender voor dun die welke Baucr, in zijne Ctiristliche Kirche des Mittelaltejs, (Tübingen 1861 S. 138) aan hij
concludeert
van de triomf
tot
heeldenvereering door
dei-
de
des kerkdijken Christendoms bepaald werd.
hatten also die über tiger,
einer,
die
höchstes
in
welchem
— zegt
Gewalt es
sich
denmacii
auch
doili
uur
aufstellenden, Religion
nui' die
die
luj
—
regierender Kaiser in einern Kampie
ma
die Eliie
in der
zu
aussere
Macht
liandeln
in ihrer
und Würde
Wahrheit
als ihr
und die klaie
Ausspruch der Schrift auf der Seite derer zu sein schien, Behau|)tung
wanneer
ontwikkeling
geheele
«So wenig,
Verehrung Gottes im Geist und Princip
luind geeft,
Jahrhundert fortgesetzten Bemühungen knif-
eiii
mit despotischei'
vermoclit,
lie
eene „innerlijke noodwendigheid," tengevolge waar-
die zu seiner
Hand hatten, woraus
Folgerung gezogen werden kann, dass auch dieses
Resultat durch die ganze bisheiige Kiitwickhujg des Kiicldichen Chris-
tenthum.s nut unierer Nothwendigkcit bedingt war."
Is
het dan zekei'
dat cene andere oppositie tegen de beelden, van anderen uitgegaan,
en op eene andere wijs gevoerd, noodwendig
hebben moeten opleveren
'.'
li(>tzellde
i-esultaat
zou
187
Daartoe
(lerij ^).
stelt
hij
onderscheid in het Hcht
het
tusschen de begrippen P.xrpêia en
verder
van
van den
verloop
7rpoiT>ióy>ia-tc
apologie voor de beeldenvereering
alle
dat in het
,
de grondslag gebleven
strijd
is
Onder het
2).
hebben de godsdienstige vereering
eerste wil hij verstaan
en aanbidding, die alleen
aan God behoort
worden
te
toegebracht, en onder het laatste de uit achting en eer-
bied voortspruitende vereering, die aan de heiligen toe-
komt
als
dienaren en vrienden van Christus, en door welke
Wel stemt
vereering Hij verheerlijkt wordt.
genstanders
Joden hij
zijnen te-
dat de Heidenen, en somtijds ook de
toe,
met de beelden
,
hij
hebben bedreven
afgoderij
maar
,
acht het hoogst onbillijk, de christelijke beeldenver-
eering te willen opheffen,
om
het misbruik dat de Heide-
nen van de beelden hebben gemaakt. Het verschil tusschen de beeldenvereering der Christenen en die der Heidenen
hem, reeds daarin uit, dat de beelden toewijden aan de demonen, maar de komt,
volgens
aan Christus.
is
onzienlijken
God een
kunnen maken, daar hetgeen onlichamelijk lijk
en onbegrensd
beeld
—
op geenerlei
want indien men de
afbeelden, hoe veel
is
Iets
dergelijks
1) Orat. apolog. III.
cc.
I) L. XUV»)(J£V.
2, 6, 8, c.
1.
c.
1.
cc.
14, Ui.
beeld zou
is
en onzien-
kan
onstoffelijke ziel niet
laten wij
4,8,
zegt
,
kan worden afge-
—
die
aan de
ziel
en even vloekwaar-
aan de beelden goddelijke eer
het,
wijzen.
wijs
minder dan God,
te
de onstoffelijkheid gegeven heeft dig
eersten
een vloekwaardig denkbeeld
men van den
dat
hij,
Het
laatsteu
te willen be-
dan ook geenszins
19, 21, 24.
II.
cc. 5,
il,
toe.
17. 23.
12. -t.
Kat TOoTd)
yuóv&j
(&s'jt)
TTjOOïayw
tï]v
t>js
Xurpeixi npoa-
188
God
Maiir nu de onzichtbare
kunnen gen
Hem
wij
Wanneer
ning.
afbeelden naar Zijne zichtbare verschijdus beelden van Christus vervaardi-
wij
dan beeUlen
,
Godheid
niet de
wij
menschelijke gedaante,
Zijne
aangenomen,
vleesch heeft
en
maar
af,
alleen
de vereeriug, die aan
Hem
het beeld wordt bewezen
,
door afgebeeld wordt
evenals alle vereering ten slotte
op God terugvalt. tus als dat van
Maagd
heilige
^
,
)
gaat over op
Immers
nagevolgd,
zijn
men nu
Wil
heiligen als vrienden van
men
hun bloed voor
door
men
van den Verheerlijkte
heiligen
God,
en Chris-
Hem
over te
dan be-
,
maar
die der
wel beelden van Christus,
aannemen
,
omdat men hen
,
,
niet die der heiligen,
niet de vereering der beelden
heiligen-), want dan wil als
hebben bestreden
echter wel de beelden van Christus en
van Maria toelaten, maar strijdt
moeder des Zoons van
van de
dat
als
God, en de beelden der
geven.
van Chris-
ik vereer het beeld
den vleeschgeworden God, het beeld der
die de zonde ten bloede toe tus
die daar-
,
,
maar
niet
van de
niet als verheerlijkten erkent.
men echter ook de waarde niet welke de Zoon van God aan de menschelijke natuur heeft medegedeeld. Maar waarom wijdt gij dan tempels aan de Dan
erkent
heiligen
1) Ttpbi
toe,
terwijl
gij
weigert huune trofeën
Overeenkomstig den regel van Basüius Magnus: rb npuróTuTtov
2) L.
eerste
den
,
c.
c.
in
het
I.
schreef,
de
strijtl
niet
gericht
algemeen, maar bepaaldelijk
Daar
hij
edict
van Leo den Isaurier, waarbij
rj
want
rrji ètxóvos Ti/xri
21.
c.
Uit deze plaats blijkt, dat, toen
19.
ai)olngie
Orat.
ota/Satv£«.
—
Damuscenus
zijne
was tegen de beel-
tegen
die
der
heiligen.
de beide anderen schreef na de uitvaardiging van het tweede
boden werd, komt
hij
op
dit
alle
argument
vereering der beelden ver-
later
ook niet
terui:.
189
dat
Christus
—
de beelden
zijn
de heiligen
Het
niet
is
—
Tegenover de
wij tegelijk
Zijn heirleger
—
want
vereeren.
bewering der Iconoclasten, dat de hei-
dingen ontheiligd worden, wanneer
lige
worden voor-
zij
gesteld door aardsche stof, merkt de Kerkvader op er
de christelijke beeldenvereering geen sprake
bij
eene
aanbidding der stof
geworden,
is
de
Niet
^).
maar den Schepper van de
zegt hij,
den Zoon Gods
de
is
stof
te
op zichzelve vereerd wordt,
der
tische ketterij
noemen.
,
en
Indien
of
1) Orat. apolog. 2) L. 01 xoLi
-^5
r)
C.
II.
c.
o-WTïjySt'a
yüfinoi
en verdient
Dat de
2).
niet
blijkt hieruit duidelijk ge-
opgehouden
heeft
zij
gij
met de H. Schriften
belijden, dat
maakt Hem
cc. 4,
//OU
ysyovs t.
werp
De
die
haar goed
op Manicheistische wijs de stof boos gij
2sy8&j
x
is,
eene vernieuwing der Manicheis-
in strijd gij
1.
is
14.
s/j.t:Xsuv
zij
stof niet
evenzoo doe ik met de beelden.
stof
noemt, dan moet geschapen,
,
worden
wanneer het kruisteeken gebroken
V.
ik het in het vuur;
verachting
wonen, en door de
voor te stellen, ook niet langer vereerd
afgebeelde b.
aan
die zelf stof
voertuig geworden der
het
noeg, dat de afbeelding, wanneer
wordt;
van
Door de menschwording van
goddelijke werkzaamheid en genade
geminacht, maar vereerd
dat
,
is
stof bid ik
stof,
in de stof heeft willen
stof mijn heil heeft bewerkt.
het
van
lijden
in Zijne verheerlijking
meer dan betamelijk, dat
met den verheerlijkten Heer ook dat zijn de heiligen
Waarom zouden
richten?
te
ook niet reeds op aarde
,
deelen?
op
genomen hebben aan het
die deel
,
X.
10, 50v
2*2.
TY]V
aijïot
II.
cc.
uX-fiV
xat
75,
niet door
zij
tot de
ovy^
eój
God
is
oorzaak van het
13, 14, 19. ot'
ai3oSj «ytj
ösiv
,
óA/'
,
&i,-
xcd nooaxuvü 6üc/.j
ivsóy-iui
m)
—
vercering
on
andere
de
heilige
voorwerpen
van
zoowel voor de vijanden als voor de vrien-
—
den der beelden beide, of
zilver,
kruisteekens vervaardigd worden, de letters
d(^
evangeliën
der
goud en het
Zijn bovomlion liet hout, het
kwade.
waarvan
Een van
dan geen aardsche stof?
moet ook de vereering van al deze dingen
gij
afschaffen, of toestaan, dat volgens de traditie der Kerk,
ook de beelden van Christus en van Zijne heiligen, die ons
evenals
,
andere teekenen
die
,
aan hunne
heerlijk-
heid en aan hun lijden herinneren, worden vereerd,
Het meest geliefkoosde argument der oppositie tegen de bceldeuvercering was het Mozaïsch verbod van het
maken van beelden sen
,
aan
ontleend
en
,
het
gebrek
aan
getuigenis-
Schriften des N. Verbonds
de
,
die
Dit te ontzenuwen, was dan ook
haar konden wettigen.
voor den Apologeet der beeldenvereering van het hoogste In den afkeer van de beelden uit oorzaak van
belang.
de
wet
Mozaïsche
meerderjarigheid
ziet
van de
verloochening
eene
hij
en volkomenheid des Christendoms en
een terugkeeren tot de minderjarigheid des Jodendoms
Men moet, ten
zegt hij,
den geest des
den klank der die
onder de
letter
maar de Israëlieten zijner
letter
ondcizoek
het
der H. Schrif-
gebruiken, en niet op
onderscheids
afgaan, maar naar den geest vragen,
verborgen
levend
geest als
bij
geneesmiddelen
,
daar de
is,
letter
,
met den
die
,
het toedienen
bij
leeftijd
1) ürat. apolüg.
1.
cc. 6,
11, 14, 15, 17, 20, 21, 22.
neiging
cc.
4—9.
Hij wist,
bezaten tot de afgo-
7, 8, 15, 4ü, -20. III.
kranken
zijner
en met den aard hunner ziekte rekening houdt. groote
doodt,
God handelde met de
maakt.
een ervaren arts
dat de Israëlieten
^).
'2-2
II.
cc.
7,
8, 9, 10,
H)l
derij en daarom maar dat verbod
onthield
,
tot de meerderjarigheid in
en
volkomenheid
de
hun de beelden geheel
Hij
geldt den Christenen niet.
Deze, die
den godsdienst gekomen
der godsdienstige
zijn,
kennis
hebben
om
onder-
bereikt, hebben het vermogen ontvangen,
te
scheiden wat afgebeeld worden kan, en wat boven iedere
afbeelding verheven
Onder de Oud-Testainentische
is i).
bedeeling kon God, als de onlichamelijke, onzichtbare en
gedaantelooze
nu
Hij
de
,
gedaante
natuurlijk
,
om
,
aangenomen
heeft
worden afgebeeld,
niet
gedaantelooze
onzentwille
en de
,
vleesch zichtbaar geworden is,
onzienlijke
kunnen
Hem
wij
den en op eene zinnelijke wijze voorstellen.
om
den wille der wet de beelden veracht
zich ook laten besnijden
Jeruzalem vieren, en
niet buiten
Maar hun
huwen.
,
zijns
die zoo tot het
Christus niet nut.
is
,
— Verder
in het
afbeel-
men dan moet men
den Sabbat houden
,
maar
menschelijke
Indien
,
het Pascha
broeders huisvrouw
Judaïsme terugkeeren
,
toont de Kerkvader aan,
dat het Oud-Testamentisch verbod cum grano salis moet
opgevat worden l)evel
om
de
^)
,
blijkens het door
cherubim
Salomo
tempel van
en planten.
dieren
wanden van het
zelven gegeven
maken, en het
te
versierd Is het
huis
God
Gods
feit,
dat de
was met afbeeldingen van
dan
niet veel passender, de
te versieren
met de afbeel-
dingen der heiUgen, die zelf tempelen Gods zijn?
In de
viering van de nagedachtenis der heiligen en in de ver-
1) L. êf (V
c.
napx
1.
e.
&-OÏI
,
X .... /.oa.
otjy.
ItSórej
jTtö
£T! rt'
ró
TZ'xiZayotym z^/jl-v
ii/.ovit^ófjLz:iov
,
,
iay3ówTfj Tiiv otaxysiT/jv
xat ri ro èixóvi
/jlyj
Tliptypa-
fÓ/JLS-JOV.
2) L.
c.
c.
15. A//
TZUVZÏ TTpiypLCCTl.
óux
è'aTtv
öuTCü
raüra,
èi/x
ecro. Kxtpbi
yï /jlx/mu rat
192 hunner beelden
eeriug
kenmerken,
der
en
scheiden
Jodendom en Christendom ondei-
die
het
Juhannes Daniasceuus een
ziet
])oven het eerste verheffen.
huitste
Ouden Verbonds,
tijd
pel
genoemd naar den naam eens menschen
des
rechtvaardigen
en
werd beweend van
aanraking
de
Maar
des
geheel anders
In
zegt hij, werd geen tem-
den
,
maar
de dood
;
niet gevierd
doode was verontreinigend.
een
het geworden, nu de menschelijke
is
natuur door de verschijning van den Zoon Gods
in haar,
en door Zijn lijden voor haar, van de heerschappij der
zonde en des doods
en
verlost
is
en verheven tot het kind-
,
Gods en de gemeenschap des goddelijken levens
schap
de
tot
Daarom
waarachtige vrijheid.
nagedachtenis
heiligen
dei'
en
,
richten
vieren wij de
weder
gij
óf
gij
der
te
kiezen
Ook
beelden toelaten
de
strijden.
dat
of
,
van welke
,
Ook stemt
zijne
heeft
allegorische
dat
,
dat
zij
ook de
tegen die
den Iconoclasten geenszins
H.
,
getuigenis
1) Plaatsen als Exod.
en al
ze
natuur-
typische
interpretatie
moest ook worden
ontbrak
3:5 moeten weleen
men
hij
zonder vooraf naar hartelust
Maar
^).
ook door die
Schriften,
een resultaat, dat
mystische
,
die
king ondergaan, eer beeldenvereering.
—
verkregen
toegepast te hebben
gegeven,
met de oude
die feesten
zegt
gij
hij
der
uitspraken
des Nieuwen Verbonds niet
moet met
gij
de beeldenvereering niet gewettigd woi'dt door
stellige
lijk
hier hebt
der tegenpartij toe
die in tegenspraak
opheffen,
wet wordt gevierd
toe,
hij
moet de plechtige viering van de nagedachtenis
heiligen
wet
zoo roept
,
hunner eer
ter
tempels op, en schilderen hunne beelden.
—
waar vindt
toegij
belangrijke kunstbewer-
kan gebruiken voor eene apologie der
193 vraagt
zoo
toch,
of der
andere dogmata,
niet
staan uit
die
Homoousie en van zoovele in de H. Schriften
letterlijk
maar door de vaderen
lezen,
te
Oude Testament den
het
in
hij,
naam der Drieëenheid
afgeleid
zijn
de woorden, waarin ze verborgen zijn, en door ons
worden aangenomen
,
terwijl wij het
over hen, die ze niet
aannemen.
nog het gezach der
traditie,
anathema uitspreken
komt dan
Bij dit alles
die
volgens
Damascenus
ten gunste der beeldenvereering pleit
krachtig
i) ,
gelijk
het reeds een duidelijk bewijs voor de dwaling der tegenpartij is, dat
komt
S).
De
met de kerkelijke overlevering
zij
kerkelijke inzetting
maar ook door mondelinge
men
,
is
in strijd
niet alleen in geschrifte,
overlevering tot ons geko-
en door deze laatste weten wij
dat het noodig
,
is
dat de beelden van Christus en van de heiligen worden
en vereerd,
vervaardigd
evenals
in
haar de oorsprong
gezocht moet worden van de vereering van het kruis-
van het
teeken,
en van den berg van Cal-
heilige graf
— voorwerpen van vereering ook voor de Iconoclasten — van de aanbidding met het gelaat naar het
varië
Oosten gekeerd, van de drievoudige onderdompeling
Waarom,
den doop enz. van de
dit alles
denvereering ?
traditie
zoo vraagt
aan
,
hij,
neemt
maar verwerpt
Op de bedenking,
2) L. iuZ'i
cc. 2,
T.
c.
c.
I.
afnxpbv
TÖ
2.
23, 26. IL
cc.
hij,
dat, ook
12, 15, 16, 18.
'Ow ys [xix.pht ro fiixpov, orctv
TTCtpeyyapay/jict
napMosiv,
oiK
poliinai
dvuai pofr,v
T/;v
dan
toegegeven moest 'worden, de getuigenis der
dit
1) Orat.
gij
de beel-
dat Epiphanius zijn stem
toch tegen haar heeft verheven, antwoordt
wanneer
gij
bij
y.a.T sy vw3/J.évoyj
,
,
-zCiv
jjn/jieiadai
ófvw
xsxpxr/ixuïctv
eU /^«V*
Tlpuxtx.^iyr^t'Xfi.ivwi r)/xöci tri-J
èxp^pri
Èxx^/js/as otv
ó'ttsu
/';
v.vc/.r pa.it'övu.i
èypri-j
«vaöfw-
iriariv.
13
194 (laardoor
lijulitic
van
man
één
vcr/wakt wordt, daar het woonC
niet
Kork geen kracht van wet heeft
in de
^).
Maar hetgeen van dezen kerkvader verhaald wordt houdt voor onwaar, en de getuigenis die hem wordt
liij
,
toegeschreven
geweest
strijd
Kerk, daar
Dat
zegt
,
hij
,
allen door
zij
het eiland Cyprus
niet
is
met de overige leeraars der den H. Geest waren bezield. kerk
zijne
te
Salamis, op
Ook zou
wanneer het
dit bericht,
den opgevat, dat Epiphanius verboden heeft, beelden
om
vervaardigen
het
Athanasius verbood
om
als
moest worden aangenomen, zoo kunnen wor-
historisch
bewaren
in
op den huldigen dag met beelden
tot
,
geweest.
is
Deze Vader
2).
ook daaruit, dat
blijkt
versierd
onecht
voor
,
en beval
,
bijgeloof
bestrijden
te
te
evenals
,
de lijken der heihgen in kisten te
,
dat
begraven moesten worden,
zij
het bijgeloof der Egyptenaren, die niet gewoon wa-
ren hunne dooden te begraven, lieten liggen
,
maar
ze
op rustbedden
tegen te gaan.
In de vereering der beelden ziet Johannes Damascenus
dan ook
1)
L.
XM
ó)i oJ.rii
C.
T&i
iets,
20.
i'.
Biolb'/fji
s/.x).r,!jiai
,
Tvj,
met het wezen des Christendoms in
dat
Ou TÖ 5— avfov T[:,vY^opm
uTib
y/ji
-jó/j-Oi rij
y.'A
tj
èzx>l/)(i/«
TTepÜTOv
fJ^é'/pi
,
duoi
Zoxii.
cJivjösta
[j.i% y^s'j.i<)üiv ta.p Ttoi^'i
èijhï
T&iv czut^s
XóyOi siï
Tisparotv
,
,
tuvuTog
dvarpiipai
Tectpv.üoafJ
2)
Damascenus
haald worflt,
Jeruzalem t(>nis
(lat
heeft hier het oog op hetgeen van Epiphanius verhij
n.
bezoekende,
eens, eene dorpskerk in de nabijheid van
voorhangsel
een
van een mensch geschilderd stond.
met het gebod der H. bet
1.
voorhangsel
nuttiger
wikkelen.
gebruik
in
Schriften.
stukken,
kon maken
aantrof,
Zoo
waarop de beelachtte hij in strijd
Hij scheurde in verontwaardiging
bewerende, door
iets
het
dat
lijk
men van
dat doek
eens armen daarin te
195 het nauwste verband staat, en volgens zijne beschouwing heeft de menschelijke natuur en het christelijk gevoel de
Het beeld van Christus, en Christus
i).
beelden noodig zelf te vereeren
voor
is
,
hem
geheel hetzelfde; de vijand-
schap tegen de beelden beschomvt
als gelijk
hij
staande
met haat tegen Christus, en van het welslagen der pogingen, die door de Iconoclasten werden aangewend
de beelden uit den weg te ruimen, verwacht
om
dan ook
dan dat weldra het geheele gebouw der Kerk ineenstorten zal 2). Ovei-al en in alles
anders,
niets
christelijke
zegt
hij
hij
De Zoon
treffen wij beelden aan.
,
levende beeld des Vaders.
God
In
zelf is het
zelven zijn beelden en
voorbeelden van wat Hij scheppen wil, evenals in den geest
van iemand, die een huis begint
bouwen, eer
wil
een beeld daarvan aanwezig
,
waardoor
treffen wij gedurig beelden aan,
1) Orat.
cc. 9, 10, 11, 12, 13, 17, 18, 21, 22.
I.
zijn
hij
werk
In de H. Schriften
is.
zich acco-
zij
cc. 5, 6, 10, 11,
II.
28. III. cc. 9, 10, 12.
2) L.
c.
Ou
21.
c.
I.
cj £jTtv èixoiv Tou liopÜTdü
npuoxuvsiii ètxóvi,
©coü ^tüua, xod
nvojixsTO ouv ttSj ói-jQpunoi Xptaroï), ótiax^jvr)'^
yivojj-évov
ÓTTia^ó/xcvoj
vöv
óüTOÜ.
L.
fkixpCi xaJiaiptb)
sitie
die
xaTaAustv
,
wj ètxovx
Ti/J.ixv
diozóxou xcd
ayt'aj
r!ji
TOUTOu fir,rpog t^j
tvjv
i/iü
xoïi
0eoü npoaxüvsi,
icxóva.
ccyi'as
t>/v iTysöj
Qsozóxou,
L.
osfav xat
n zivoi
c. II. c.
11.
i/7ró/.tv/j!y«v
tou
tüv aytojv, xai TTcèj
Tcu CictJiéXou xu) r,rTctv duzoü, xai töiv oui/j-Óvuv duroü, èx düou Ttödou
^ïjiou
xoLi
zvji
ri
ws b
,
tö
//.yjSè
yjxpciy.xrtp dmct-pvXkixxxoi.
C. C. ,
zSitv
12. "Et
,
émyeipCyv
«yi'ojv,
yj
,
xat ,
npoaxuv&v xai rtpLüv xxi
èx^póg èazi röü Xpiatdv
zat èxoix/jTva zou ota^óXou xcd vdv
ócp^ófAsOa. zrtV oixoZo iJ.ir,v
xa.zu afuxphv zo
Tiöiv
xoi.zxi.uO-^uszai.
tegen de beelden ook niets dan eene
nu eens door de
yU»;
xcd o'jx ws &ebv
j-nojio).-/!
verleiding tot atheisme
,
t^j
Dat
izxil»ja{«j
hij
tot
x%j èv
in de oppo-
zou (tia^i^^ou
dan weder
xm
Zoi.ijj.o-
kan zien
polytheisme
en nu door de vijandschap tegen de beelden den mensch ten verder ve trach,t te
voeren, vloeit uit de^e beschouwing van zelf voort. 13-
I9(>
die
do
naar
iiiudecren
door
alleen
unzor menscliclijke
Itclioefte
zichtbare
beelden tot het begrip der
Ook
dingen kan geraken.
bovenzinnelijke
iiatuui',
de natuur
in
zien wij overal beelden van het onzichtbare, gelijk b.
do
zon
licht
liet
,
en de straal het beeld
Gebeurde zaken worden afgebeeld
eenhoid.
leering der nakomelingschap,
v.
der Drie-
zijn
nut en
tot
zoowel in letterschrift als
Wil men nu het eene waarom verwerpt men dan ook het andere Maar Avij kunnen niet buiten de beelden, welke
door beelden
en
schilderijen
i).
verwerpen, niet?
spiegels zijn
die
,
overeenkomen met onze lichamelijkheid
,
en waardoor het onlichamelijke zooveel mogelijk binnen ons bereik wordt gebracht. prijst
zijne
Christus
discipelen zalig,
om
,
zoo gaat
hetgeen
zij
De apostelen
oogen zagen en met hunne ooren hoorden.
hebben Christus gezien, en Zijn werk, Zijn Zijne
voort
hij
met hunne lijden
en
wonderen met hunne lichamelijke oogen aanschouwd,
en Zijne gesprekken gehoord. Ook wij begeeren dat alles
hooren en
te
en zalig geprezen
te zien
te
worden maar, ,
daar Hij nu niet meer lichamelijk tegenwoordig ren
wij
Zijne gesprekken uit boeken
het gehoor geheiïigd
en vereeren
gehoor,
'1)
,
en wordt onze die
wij
hoo-
,
en worden
wij
ziel zalig
door het
door
boeken, die Zijne woorden
spitsvondig treocll hij aangaande de beelden in een onder-
Zeer
zoek, waarbij 2°
,
is
hij
zich de volgende vragen stelt: 1"
wat een beeld
waartoe een beeld dient; 3° hoeveel soorten van beelden er
(antwoord
zes)
:
5' wie de eerste heeft
Hij
;
4°
wat wel
,
en
maker van beelden
is;
zijn
wat niet kan worden afgebeeld is
(antwoord
:
God
zelf,
den Zoon gegenereerd, die het levende beeld
is
want
eerst
van Hem,
on daarna schiep Hij den mensch naar Zijn beeld). Evenzoo aangaande do
vereerhif/,
waaiin
hij h. v. vijf
soorten onderscheidt. Orat.
III.
—
c.14
40.
197 tot ons biengeii
en schatten die hoog: evenzoo zien
,
door
middel der beelden
Zijne
wonderen en Zijn
heiligd
Zijne
en worden daardoor ge-
lijden,
en met blijdschap vervuld.
wing Zijner lichamelijke gedaante dat mogelijk
is
,
Door de aanschouons
rijst
en geest samengesteld
maar de
voor zoover
,
de heerlijkheid Zijner Godheid voor den
geest, want daar onze natuur tweevoudig ,
en niet alleen
geest als met een kleed
onmogelijk
wij
lichamelijke gedaante
is
lichaam
uit
,
uit geest bestaat
omhuld
is,
zoo
is
het
dat wij zonder lichamelijke hulpmiddelen tot
,
de kennis van het bovenzinnelijke geraken.
woorden,
dus door middel der zinnelijke onze lichamelijke ooren hooren
,
Evenals die wij
wij
met
het geestelijke indenken,
wordt ook door de lichamelijke aanschouwing de
zoo
gedachte aan het geestelijke in ons gewekt. Daarom heeft
ook Christus lichaam en uit
ziel
aangenomen, daar de mensch
deze beide bestaat, en daarom
is
ook
alles,
doop,
avondmaal, gebed en gezang
iets
tweevoudigs
en lichamelijk. Ook
zijn
de beelden nuttig tot
geestelijk
leering
en onderwijzing der ongeleerden,
de boeken
tegelijk
want hetgeen
voor de geleerden, dat zijn de beelden
zijn
voor de ongeleerden, daar
en
,
zij
herinneren aan het lijden
werken van Christus, aan Zijne menschwording en
Zijne kruisiging,
Zijne
wonderen
,
waardoor ons
heil is
bewerkt, en aan
waardoor de kracht Zijner Godheid ver-
heerlijkt wordt, terwijl de
aanschouwing van de beelden
der heiligen de begeerte opwekt
om hun
geloof en deugd
God beval, dat er twaalf steenen uit de Jordaau zouden genomen worden, en Hij gaf er deze na
te volgen.
reden voor op: „Wanneer uwe kinderen morgen vragen zullen:
zeggen:
Wat
zijn
u deze steenen?,
Omdat de
zoo zult
gij
tot
hen
watereji der Jordaan zijn afgesneden
198
Ark des Verbonds des Heeren, zoo
de
geweest voor
zullen deze stecnen den kinderen Israëls ter gedachtenis
maken,
afbeelding
Wat
is
opdat
dat?,
is
ik,
mensch geworden en door
wanneer mijn zoon mij
Hem
gekeerd, en
macht, ja
de geheele men-
is
de diepte der aarde verheven boven alle
uit tot
den troon des Vaders zelven.
Welaan,
derde
apologie,
broeders,
zoo
besluit
op
rots
des geloofs blijven staan,
ons
overlevering
aan
niet alleen Israël
is
natuur tot de oorspronkelijke zaligheid terug-
schelijke
laat
niet evenzeer
hem kunne antwoorden: De Logos
door de Jordaan getrokken, maar
mijne
dan
zullen wij
van de wonderen van Christus eene
van het lijden en
vraagt:
Maar
eeuwigheid."
zijn tot in
hen,
de der
die
hij
zijne
en de
Kerk bewaren, en geen plaats geven
nieuwigheden
willen
invoeren,
en
het
gebouw der katholieke en apostolische Kerk zoeken af
te
breken! Beminde zonen der Kerk, onteert uwe moeder en
niet,
berooft
geeft gehoor
haar
niet
van
haar
sieraad,
maar
aan hare stem, die door mijnen mond
tot
u komt!
Heeft Johannes Damascenus met dit alles het recht der
])eeldenvereering
vraag een
billijk
voldoende bewezen?
antwoord
te
geven, zullen
Om
op deze
wij
het be-
kende: „qui bene distinguit, bene docet" wel onder het oog hebben
te
houden.
Tegenover de bezwaren, die van
protestantsche zijde daartegen kunnen worden ingebracht,
moet de Kerkvader ongetwijfeld het hebbeu van
wij
zijn
ook weinig recht
pleit verliezen, al
om hem na
het aanhooren
pleidooi te beschuldigen van een aanhanger en
verdediger van het ruwste bijgeloof te zijn
wens
op
andere
wijzen
,
en
bij
,
dat
hij
trou-
andere gelegenheden
199 i)
krachtig genoeg heeft bestreden niets
afdoen van
den
„dat
,
beeldenvereering
der
verdediging
denker leeren kennen"
en
willen
ui
hem door een
lof,
gegeven
kerkgeschiedschrijvers
,
wij
als
wij
der nieuwste
hem
een
uit zijne
geestrijken
Het realisme der Grieksche
2).
hard oordeelt de gemoedelijke Mihier, in zijne Geschie-
i) Zeker te
denis der kerk van Christus, (Holl. vert. Amsterd. 1838. Dl. V.
over Johannes Damascenus, dien
wanneer
van
hij
üuk
hem
„Wij vmden geen
zegt:
kennis en praktijk der godzaligheid
bl.
246)
voor het overige een genie noemt,
hij
blijk
van eenige ware
dezen schrijver. Zijne geleerde
bij
welsprekendheid verdedigde de afschuwelijke leer der beeldendienst
daarenboven dan ook, meer dan eenig ander schrijver,
terwijl hij
gebruik in de Oostersche Kerk deed insluipen lisch
De
oprees,
licht
,
dit
daar er geen evange-
dat in staat was, zijne grojiden te wederleggen,"
vereering der beelden was voor Johannes Damascenus eene zaak,
zoowel
die
met de rede
eenkwam, en wonderen,
die
door
den geëxploiteerd, hij
als
zijne
bijgeloof
met den
als
anderen
aanmerkte,
hem
bij
krachtig
beschuldiging
dat
van:
Neander,
„Es
ist
a. p.
t.
auch
p.
471 sqq.).
hij
dringt er op aan, dat de
Johannes is
Damascenus het bidden voor
eveneens onbillijk, omdat de aan
is.
Dl.
zum Besten zeigt
V.
bl.
254.
ein gewandte, beredte
freimüthige Vertheidigung hort
1.
toegeschreven Oratio pro defunctis, gelijk wij reeds vroeger heb-
ben opgemerkt, onecht 2)
T.
standen zich op de lezing daarvan zullen toeleggen.
alle
de dooden zal hebben verdedigd,
hem
hetgeen
aan de jammerlijke verwaarloo-
zing van het lezen der H. Schriften, en
Milner's
hij,
van den Draak en de Feeën (Vgl.
Hij schrijft deze bijgeloovigheden toe
leeken van
Dat
niet aan.
zocht tegen te gaan, bewijst
nog overig zijnde fragmenten, Opp.
de daarvan
over-
door de beelden verrichtte
ten gunste der beeldenvereering wer-
wij
treffen
van de fabelen
bestrijding
geest des Christendoms
verhalen van
bijgeloovige
,
,
bier
;im
für die.se
meisten
a.
a.
gegenüljei-
welche Johannes
was über und
Johannes
Landercr
und
hiei-
O. S. 745 zegt er
vom
führt,
Kaiser sehr
und
sie
ge-
Sache geschrieben worden Selbstandigkeit
und
Gerst."
200 Kcik in de achtste eeuw, dat zoo licht geneigd was den vorm voor het wezen en het teeken der zaak voor de zaak ,
zelve aan
meer
kan geen weerklank vinden
te zien,
tot spiritualisme
Het resultaat
zijner
eene
bij
geneigde theologie der 19^ eeuw exegese kan,
i).
de vrucht eener
als
aan geen wet of regel gebondene toepassing der mystische
en
allegorische
interpretatie, den toets otizer her-
meneutiek moet doorstaan.
En wat de
traditie betreft,
die volgens den Kerkvader zoo krachtig ten gunste der beel-
denvereering pleit
aan
,
—
,
al
nemen
worden
als
onze oogen
in
aannemelijk gemaakt. Hier toch
Welke
traditie bedoelt gij ?
ligt
hare voorschriften
zijn wij
christelijke traditie
-).
dat
Schröckh hij
,
niet
zijn wij
,
a.
a.
Maar ook
dit
traditie der christelijke
O. S. 547, oordeelt ongunstig.
ist
es also"
niet
,
zegt
dieser Zeiten für die
zijne tegenpai'tij
was
meer dan genoeg.
Aan de vereering der beelden
ligt eigenlijk
sche redeneering ten grondslag, die wij vroeger
hebben aangetroffen, met betrekking toeken.
Kerk toch
„Das
Voor
Heiügenbilder anzubringen gewusst hat".
1)
antwoord klinkt ons
het niet „luce clarius,"
is
„was der vornehmste Theologe und Philosoph
het althans
Niet
:
verheven, en door
meer gebonden, maar de
onbepaald, want voor wien
men van de
nog verre van
de vraag voor de hand:
Damascenus antwoordt
de Mozaïsche, want boven deze
te
dan wordt door
in zijne schatting bezit,
zij
haar de beeldenvereering
nog
ook voor een oogenblik
wij
dat haar werkelijk zoo hoog gezag moet toegekend
Het
kruis
tot
geheel dezelfde valbij
onzen Kerkvader
de vereering van het kruis-
heeft ons heil bewerkt,
moet ook de
daarom
afbeelding van het ware en levendmakende kruis worden vereerd. 2) Orat. Apolog. 50u' óu
Tot
TTpb T^s
II. c.
15
vJuüpMu
/x/iSs
Tiotpouoiui
/xézxtps
opiot. itdivia.
\ piuzov xoó
©ïw
,
<x
sÖevto ol nxrépef
i)/j.ö)v
As'yw
,
«xAAa TÖc
2Ul
spreken kan als van eene stem
met betrekking
die
,
tot
de
vereering der beelden aan zichzelve in alle eeuAven gelijk
Daar
gebleven?
is
eene christelijke traditie,
ten voordeele der beeldenvereering kan wijzen, is
niet
tijd,
ouder dan de vierde eeuw
is
waarop men
maar
zij
en dagteekent van den
,
waarin, tengevolge van den ommekeer in den toestand
der Kerk onder Constantijn den Groote, het Christendom
meer en meer de wereld
begon op
in zich
te
nemen
de vroegere eenvoudigheid week voor uitwendige pracht,
en het zinnelijke aanving het geestelijke
te overweldigen.
Toen kwam er eene geheele verandering
in de denkwijze
en den smaak der Christenen, die vroeger zich verge-
noegd hadden met het gebruik van afbeeldingen, aan de
geschiedenis
evangelische
bestemd voor
ontleend, op voorwerpen
De Christenen der
huisselijk gebruik.
drie
eerste eeuwen beschilderden hunne bekers met christelijke
symbolen,
b.
v,
met het beeld van een herder, die
een schaap op de schouders draagt, of
zij
gebruikten de
afbeelding eener duif, of van een ten hemel zeilend schip, of van
maar
Zoo onstond
anker voor zegelring.
een
Christenen het gebruik in
het
bij
de
van beelden niet in het kerke-
huiselijk
leven
werden
en
zij
eerst
lijk
,
in
den loop der vierde eeuw van daar naar de kerken
overgebracht.
,
Ondanks de waarschuwende stemmen der
beste kerkleeraars
nam
dat gebruik der beelden hoe langer
zoo meer toe, en ontaardde het weldra in eene vereering, die
den Joden aanleiding gaf
goderij te beschuldigen
,
om
de Christenen van af-
terwijl deze in
zantium een verdediger vond
om
haar tegen deze beschul-
Maar ouder dan deze
diging in bescherming te nemen. traditie
,
die
der beelden
eerst in
de
het
Leontius van By-
gebruik
,
daarna de vereering
kerken toelaat,
is
de
afkeer van
'2()-J
de kunst,
Heidendom levende, had
het
schoone zich
openbaarde, en achtte
daarin
tot
in
van
iiiiddeii
gezien, hoe de zin voor
zij
met de zedelijkheid
strijd
een ander uiterste overslaande, ver-
den schoonen vorm, die in
voor het heilige
zij
Te
de oude Kerk bezielde.
die
het
den dienst van het onheilige had gestaan, en de zucht
om
tegenover het Heidendom de aanbidding van
en
geest
waarheid zuiver
in
van den
beelden ver
zijn
zoomin
als
dan ook weinig
Tertullianus en Au-
gunstig voor de beelden gestemd. gustinus,
in
christelijken eeredienst verwijderd
De oudste kerkleeraars
houden.
God
bewaren deed haar de
te
Chrysostoraus
lieten zich gunstig
,
daarover uit, en in het Oosten was het vooral Clemens
Alexandrinus
,
die,
met het oog op het gebruik der beelaanmerkte, dat men
den onder de Heidenen,
het zinnelijke moet hangen
door de gewoonte van het dagelijks
ontheiligd
dat
vereering van
de
middel der aardsche
Hem,
—
zooveel
reden
Concihe
hem
te
eenige
niet van is
te
het
dan
Hem
al is het niet
de waarheid van het
te
betwijfelen
schijnt
onmogelijk, dat het met
den
Iconoclasten
hun
op
Constantinopel aanleiding gegeven heeft getuigenissen
hem afkomstig
bovendien,
dat
te
bestaan, als Damascenus het wil
Kerkvader gebeurde
dezen
Om
aangaande Epiphanius
doen voorkomen,
te zien,
die een Geest is, door
niets anders is
stof,
onteeren door zinnelijkheid. verhaalde niet
aan
niet
zich tot het geestelijke
moet; dat de waarde van het goddelijke wordt
verhefifen
en
maar
,
in
zijn.
nog
om
den mond te leggen die Van algcmeene bekendheid ,
in het jaar
305 de Synode
te Elvira zich verzette tegen de invoering der beelden in
kerken.
Het beroep op de
traditie is
de
dus zeer zwak. Wil
Johannes Damasceims aan het gebruik der laatste eeu-
2(j:>
wen meer kracht van wet toekennen, dan aan dat der dan
eerste,
het gezach, dat
is
aan de jongere traditie
hij
toekent lioven de oudere, toch hoogst willekeurig, juist
hetgeen de Kerkvader zijnen
is
om
gemoet voert over het verkeerde, gaan, en
letter af te
het
gebruik
en
om
ter wille
derjarigheid
des
onmondigheid
is
te
op den klank der
van de Mozaïsche wet
de vereering der beelden
heffen, en werkelijk schoon
— Zeer
tegenstanders
hetgeen
te willen ojd-
over de meer-
hij
Christendoms in tegenstelling van de
des
Jodendoms
in
midden
het
brengt.
Maar met deze schoone premisse zou zeker de
gevolg-
trekking meer in overeenstemming zijn geweest, dat ten gevolge dezer meerderjarigheid ook de behoefte aan zinnelijke voorstelling
voor het godsdienstig gemoed
— Wat de gen aangaat, — de
ven.
beelden steld,
door
talrijke
hem gemaakte
is
billijkheid verbiedt, eene vereering der
op zulk eene wijze verdedigd en in het
,
opgehe-
onderscheidin-
met den naam van
licht ge-
maar,
afgoderij te bestempelen,
moge gelden, zeker niet door kunnen
indien dat alles ook al voor den geleerde
de groote menigte
om
beletten
TpoazuwifTic
men
zal
het fijne
er
onderscheid tusschen Xxrpsix en
om den
gedurig uit het oog te verliezen, en
rechten zin van den door Damascenus overgenomen grondregel van Basilius
1) Zeer
Magnus
waar zegt Hagenbach
bentera bis
telkens te vergeten
in zijne Christliche
zura zwölften Jahiiuindert
,
Leipz.
i),
gelijk
Kircho vom
1860
(S.
Dulden und Haben der Bilder, das Aufstellen derselben
45): in
sie-
„Das
den Kir-
chen oder auf öffentlichen Platzen führte aber nur zu bald zur Verehrung, Schritt
wo nich tief
gar zur Aiibetung derselben.
gegründet in der menschlichen Natur
den siinilichen Menschen
ein
gar zu
Es
ist
ein solcher
Liegt doch in
natürlicher Zug, das sinnlich
201
de
der
geschiedenis
beeldenvereering
Kerk ook
Katholieke
sommigen geleerden
zelfs
,
de
in
Rouuisch-
geleerd,
heeft
duidelijk
Thomas Aquinas
als
dat het ,
Bona-
ventura en Bellarminus moeite genoeg heeft gekost
den schijn
te
vermijden, als wilden
aan de beelden bewezen zien
eer
Ook
i).
om
eene afgodische
zij
verdient het
de opmerking, hoezeer de christelijke Kerk, met betrekking tot deze zaak, recht heeft het „tempora mutantur, nos
et
mutamur
op zichzelve toe
in illis"
te
passen, daar
de Christenen der eerste drie eeuwen hetzelfde argument, dat door onzen Kerkvader zoo herhaaldelijk wordt aangevoerd, en dat in theorie nog
Roomsch-Katholieke
de grondregel der
altijd
gebleven
beeldenvereering
is
,
in
hunne apologetiek tegen de Heidenen verwierpen. „Wij vereeren de beelden niet op zichzelf," zeiden de laatsten,
„maar hen
die
omdat
gelooft, dat
gij
Fassbare, zumal
daardoor afgebeeld
wenn
es
iii
zij
in
zijn."
den hemel
„Gij vereert zijn,"
hen
,
antwoordde
menschlicher Gestalt uns entgegentritt
sich
zum
zich
dann solche Spiele der Phantasie zu einem gröberen oder feineren
Spielzeug der Phantasie zu wahlen
Götzendienst.
und wie
Das todte steinerne oder hölzerne
Andacht aufschaute,
in
,
es
blieb
in
leicht gestalten
Bild, zu
der Phantasie der
dem
der Bliek
Menge nicht
lange ein todtes Bild. 1)
Thomas Aquinas
niet vereerd
leert,
dat een
Christus
beschouwd wordt,
Christus
zelf.
Bonaventura:
komt ook aan hel beeld de behooren
op zichzelf beschouwd
te
als heeld
van
dezelfde latria behoort te ontvangen als
daar
van Christus bewezen wordt,
zoo
beeld,
moet worden, maar dat het, wanneer het
alle vereering,
eigentlijk
latria toe.
die aan het beeld
Christus zelven geldt, zoo
Bellarminus: dat de beelden
worden vereerd: „ut ipsae terminent venerationem,
ut in SC considerantur, et
non ut vicem
geruiit exemplaris."
205 Lactantius
')
„waarom
,
heft
— En wat ten
hemel op"?
dan uwe oogen
gij
niet ten
gezegde betreft
slotte het
over
,
het nut der beelden als herinneringsteekenen aan de heils-
daden van Christus en aan den wandel der heiligen, het kon niet beter worden beantwoord wij
dan met hetgeen
,
aantreffen in een ander door deze twisten
geschrift
—
,
bedoelen de Libri Carolini
wij
deze bewering, in den
mond
uitgelokt
—
2)
waar
der vaders van het tweede
Niceensch Concilie, op deze wijze wordt weerlegd: „Die zich
aangaande de beelden uitdrukken, erkennen
zoo
daarmede
dat
,
zij
aan groote blindheid
een
zulk
betuigen
zonder de hulp
slecht
geheugen
te
lijden
want
,
zij,
God
beelden, van den dienst van
der
zij
hebben, dat
en de vereering der heiligen zouden afgetrokken worden,
dat
onbekwaam
dus
zij
zijn
om
boven het zinnelijke schepsel
geestes
oog
het
des
verheffen, en
te
dat zonder de hulp van dat schepsel de bron des eeu-
wigen
lichts
voor hen gesloten zou
4) Institutiones
4748,
divinae, Lib.
„Ouae
446).
p.
igitur
II.
c.
amentia
En
zijn."
timemus, sed
eos, ad
mini?
Cur
nominibus
igitur oculos
quam
quorum nominibus
ficta, et
coelum non
tollitis et
Cur ad
(uitgave van
IV.
c.
2
(bij
eorum
spectatis, ubi eos esse creditis" ?
illo
Heumann. Hanov.
Lib.
advocatis
parietes et ligna et
Magni de impio imaginum cultu Libri
2) Caroli
c.
in
ipsi
ipsa, inquiunt,
quod eos esse in coelo arbitra-
in aperto sacrificio celebratis?
lapides potissimum,
3) L.
ideo timetis,
quae
est, aut ea fingere,
quorum imaginem
Nempe
3):
2 (uitgave van Dufresnoy. Par.
postmodum timeant, aut timere quae fmxerunt? Non
consecrata sunt.
elders
4734.
p.
Hermann,
IV. Libri
II.
c.
22
494). p.
432):
„Infelix
quae ut Christi memoretur, qui nimquam a pectore
memoria,
justi
hominis
recedere debet, imaginariae visionis est indiga, nee aliter potest Christi
habere in se praesentiam, nisi in pariete aut in aliqua rnateria ejus viderit
imaginem pictam."
Etc.
2()0
„Welk een ongelukkig geheugen,
mag
verwijderd
ver
nooit
gedenken
zijn
om
dat,
Christus, die
van het hart des recht-
de aanschouwing van een beeld
vaardigen
,
behoeft,
en dat de tegenwoordigheid van Christus niet
te
,
anders in zich ontwaren kan, dan wanneer het op den
wand
,
of op eenige andere zinnelijke stof zijn beeld ge-
schilderd ziet
Van hen
!
,
die zoozeer behoefte gevoelen
aan het gebruik der beelden, dat
zonder deze ter
zij
nauwernood aan Christus kunnen denken vreezen roofd
,
,
dat
,
staat het te
door eenige ziekte van het gezicht be-
zij
of door eenig toeval buiten het bezit van beelden
geraakt,
Christus,
dien
voor oogen behooren
altijd
zij
hebben, geheel zullen vergeten."
te
Maar eene Damascenus
geheel andere vraag
is
het
,
of aan Johannes
als apologeet der beeldenvereering iegen de
aanvallen van Leo den Isawier den
En op
toegekend worden mag.
palm der overwinning
deze vraag meenen
wij
dat een bevestigend antwoord gegeven moet worden. Zoo-
wel
zijn letterkundige
treden in dezen
arbeid, als zijn persoon en karakter,
strijd in
de zijde der Iconoclasten ernstige logie,
poging gedaan
die
hem
door
,
een allergunstigst daglicht.
Van
voor zoover bekend
geen
is,
om
is,
de wetenschappelijke apo-
geleverd werd, te weerleggen, en
hetgeen door het Concilie van Coustantinopel daartegenover werd gesteld was niet veel anders, dan eene onbillijke
beschuldiging
maken van ders
het
allerlei
de gehate
hoofd
te
van afgoderij en de zucht gevolgtrekkingen
namen van
kunnen
,
om
tot het
den tegenstan-
Nestorius en Eutyches naar
slingeren.
De
oppositie tegen de
beelden werd niet bestuurd door een vast beginsel in
den grond der
dezelfde
als
die,
,
en
zaak was hare beschouwing geheel welke tot de vereering der beelden
207
moest
leiden
Dat was het groote voordeel, dat Da-
i).
mascenus op haar vooruit had hij
,
en meesterlijk maakt
daarvan gebruik, door haar telkens weder voor dilemma's
onverbiddelijke
zijne
Onverdeeld kan
te plaatsen.
onze bewondering van Johannes Damascenus als apologeet
der beeldenvereering
onze
oogen
oog,
het
altijd
hij
blijft
Apologeet des
hijgeloofs,
dat
natuurlijk niet zijn,
de,
zij
want
in
het ook geestvolle,
maar evenmin
verliezen wij uit
in dezen strijd door zijne verdediging
hij
van de waarachtige menschheid van Christus, van het kunst en van de vrijheid des ge-
recht der christelijke
belangen heeft voorgestaan, die ook
wetens christelijke ons dierbaar af
stig
bij
kalme
Zijn
zijn.
ijver
steekt
dan ook gun-
het fanatisme der Iconoclasten, en wat zijn
karakter betreft,
vrijmoedige en
zijne
besliste
houding
tegenover de aanmatigingen des Keizers geeft ons het recht
om
te
stellen,
dat
hij
verre
gestaan heeft boven het
groot aantal zijner tijdgenooten als
zij
willige
,
die, kruipende slaven
waren van het Byzantijnsche hof, werktuigen der Caesaropapie
zijn
eerst de ge-
geweest,
om
te
Constantinopel het anathema over de beelden en hunne
1) Terecht zegt Baur,
a.
a.
Bilder verdammte, sprach das
nicht
schöpfc,
,
höher
und gegen
die,
und dass
chen innern, Schranke,
als alle sichtbaren
sci
diejenigen aus, welche
jetzt gelebt
die
Bildercnltiis uesetzl
wahrhafte
alle
Heiligen
,
die
haben, vor Gott hochgeachtet
ihre Fürbitte mis nützlich
in der
die
und unsichtbaren Ge-
welche nicht zugeben, dass
von Anfang der Welt bis
die
Anathema gegen
bekennen, dass die ewig jungfrauliche Maria,
Gottesgebarerin
seien,
O. S. 143, „Dieselbe Synode, welche die
und nöthig
sei.
Auf wel-
Natur der Sache liegenden Gründe beruhte aber dadurch
zwischen
werden solUe"?
den Heiligencultus und
den
20.S
vereerders
uit
spreken
te
naar Nicea lieten leiden
de beeldenvereering weder
Minder eer dan met
en
,
om
daarna door Irene
zich
daar door hunne besluiten
te herstellen.
zijn strijd
tegen Leo den Isaurier,
Damascenus met zijne apologie des Christendoms tegen den Islam ingelegd, maar hoe weinig heeft Johannes
belangrijk zijn Twistgesyrek tusschen een Saraceen en een
op zichzelf ook
Christen^)
nige apologetische geschriften
eeuwen van
bestaan
zijn
zijn
kenbronnen
belangrijkste
met
het
tweede gedeelte zijner
der
stilzwijgen te
voor
de
waarop deze
wijze,
dit kleine geschrift
"E;c§55-/_:
Reeds
in
had onze Kerkvader
de opsomming der ketterijen, zoowel in den boezem christelijke
Kerk
als
daar buiten,
en
tot
dezen
gebracht,
sprake
trant dien
hij
,
verlaten
had gevolgd
polemischen toon tegen Mohammed's be-
te velde te
in
den dorren
genaderd
trekken
2).
Mohammed
1) AfaAeftj Saysaxvivou xat XpiaTiuvou. Opp. T.
eveneens
den Islam ter
in dat haeresiologisch geschrift
om op
,
weringen
deze Opp.
opgenomen Dialoog
I.
p.
,
zeide
Damascenus
zal
hebben opgevangen
,
is
er het grootste aandeel aan gehad heeft.
fragment zeer weinig. troffen,
is
hij
— 469.
465
tusschen een
een Saraceen (p. 470 sq.), die Theodorus Al^ucara uit den
daar,
Van den
Christen en
mond van
het niet zeker, wie van beiden In ieder geval beteekent dit
Het eenig argument, dat daarin wordt aange-
het bewijs voor het gezach van Mozes en Christus uit de
wonderen en het gebrek aan bewijs
Mohammed. 2)
eerste
uitgegaan, en als een der
worden voorbijgegaan.
niet
bij
die van de zijde der Chris-
,
werd gevoerd, verdient
apologetiek
een der wei-
als
Mohammedanisme gedurende de
tegen het
tenen
moge,
zijn
De Haer,
art.
lÜl.
ter staving
van het gezach van
2()i)
heeft zijne goddelijke zending niet bewezen, en wie
kan
bewering
den
de
waarheid
zijner
bevestigen
Koran van den hemel ontvangen heeft ? strekking van den Islam had
lustige
Mohammedanen
door de
van
de
niet
liij
Ook op de
wel-
gewezen, en de
hij
van hunne ver-
ter oorzake
,
kruisteeken
het
dat
tegen de Chi-istenen ingebrachte
beschuldiging van afgoderij oering
,
,
had
beantwoord door
hij
van den steen van den Kaaba, met
vereering
de
legende,
en
met de door den Koran verhaalde fabelen van den
die
kameel den draak wel
bepaalt
vereering
die
aaii
steken.
te
ten grondslag lag,
In zijn
Twistgesprek even-
zich tot eene defensieve houding.
hij
Voor
een gedeelte bevat dit geschrift methodologische aanwijzingen
men
hoe
,
werk moet gaan werkelijk
een
uit
beide godsdiensten
de
bij
i)
van den Islam
bestrijding
,
dialoog
De
-).
tusschen
twee
kon
schrift
mededeelen, maar gedeeltelijk
de
belijders der
uitgever der werken des Kerk-
vaders
alleen
te
en voor een ander deel bestaat het
Latijnsche
vertaling van dit ge-
aangevuld met den Griekschen tekst
uit
is
hem
het door
de, eveneons met
een apologetisch doel tegen den Islam vervaardigde, Dia-
Abukara
logen van Theodorus
3),
den vriend en leerling
van Johannes Damascenus, die, volgens
argumenten des Kerkvaders
tuigenis, de
mond
Hoe weinig
opgevangen.
heeft
zijne eigene geuit diens eigen
hoog
voor
het
waarde dezer polemiek en apologetiek kan
overige
de
worden
aangeslagen
,
ontegenzeggelijk
veiTaden
beide
eene nauwkeurige bekendheid zoowel met den Koran als
met de beschuldigingen
\) Discept.
e.
3) 'EpotxYjasii
i— O /."A
2) L.
die
,
c.
cc.
door
7,
de
Mohammedanen
8.
ünci/fAaui tiisschon een Bckpfiupoi en Pen Xpiaitavóc.
14
210 het Christendom werden ingebracht, hetgeen ook
tegen
zeer wel overeenstemt met hetgeen aangaande onzen Kerk-
wordt, dat
vader verhaald
Mohammedanen
der
Woord
Zoon heeft
God
midden
te
tijd ^).
de
van God
dienanr
en
profeet
Hij zich echter volgens
hooging in den hemel
God hadden
zoover Hij ge-
in
is,
hem
beschuldigde de Christenen, dat
hij
tus
hebben verkeerd
zal
en de Geest van
schapen en
en
geruimen
Koran had Mohammed toegegeven, dat Jezus
In den
het
hij
zij,
Zijne vereering als
,
Om
uitgedacht^).
is.
Gods
genoemd,
nooit
na Jezus'
ver-
den Zoon van
deze vereering van Chris-
Gods Zoon werden de Christenen door de Mo-
als
hammedanen
genoemd
hrxipiaraJ
om
den raad
Damascenus
3).
men met hem
den Saraceen, wanneer
geeft
over
Christus spreekt, te wijzen op het onredelijke dat er in
om Hem
ligt
men
en
,
men op
daar
is,
Woord en den
het
tegelijkertijd
die
komt, dat God, eer van
geen
beiden
leer der eeuwigheid des
nen de vraag
houden
Wij
Woord
—
dit
vol
Tegenover
so kleinlich
VS.
30
3) 0S(u
stelling
de
christelijke
Woords deden de Mohammeda-
wil, dat
Gods ongeschapen
men daarop
ten antwoord
tegenover de opmerking van Landerer
und schwach, dass
a.
II.
vs. 81, 254.
III.
a.
ist
sich dies mit seinem angeblichen lan-
geren Aufenthalt untcr den Saracenen nicht
Sura
onhoudbare
„Aber diese Polemik und Apologetik gegen den Islam
O. S. 745.
2)
geschapen
en den Geest schiep,
of dan ook de woorden
De Kerkvader
zijn.
4)
,
tot de
wijze
Hij het
bezat.
Geest Gods te noe-
beweren, dat Hij
te
vs.
.52,
73.
reclit
V. vs.
reimen lassen .50,
109
will."
vv., 417. IX.
vv. c. a.
De
Haei',
not.peiaii.yfiii.sv
1.
,
e.
Ka/ouut
ilr/svTSj
u-joli
yè
»j/ió?j
irat/oiCTTas
,
óVt,
p/io-l,
tov Xpiathni Otöv 0soO x«l ©edv.
'éraipov
tö
211
Woord (A^Vc^) van God maar de gansche H. Schrift noem ik geen woorden {xó'ytx) maar uitspraken (:>!y,xTx) van God 1) Als d,e Saraceen dan wederom vraagt: „Maar hoe zal geven
Ik belijd slechts één
:
ongeschapen
dat
is,
kan David dan spreken van de /Jyix
moet men daar niet
hem opmerkzaam op maken,
er
den eigenlijken, maar
in
zin {rpoTroKo'yiy.üc
van spreken
Om
de
xx) cv
,
altijd
van de
,
door de profeten wordt aangewend
geopperde
zijde des Islaras
God kan
dronken heeft,
ontwijken, neemt
gewone
den raad
,
te
tot
dien
dat David
den figuurlijken
in
spreekt, welke wijze
xvpio?.o'/iKcÓg)
dat Christus geen
zijne
?Jyiz ayv^r ?,
y.vpiov,
zijn,
,
bedenking
daar Hij gegeten en gehij
de toevlucht tot
hij
geeft
dat daarop moet aangemerkt wor-
,
den, dat het niet de goddelijke natuur van den Logos, is, die
—
Een ander argu
ment, dat van de overzijde werd aangevoerd, dit
om
de
vernuftige
De Saraceen
4) Discept.
c.
wijs,
ons
waarop het beantwoord wordt.
vraagt: „Wie
2.
Tjjv bï
De bedoeling van
n&aw
is
ulieden grooter,
bij
t>jv y/Sapi^v /iou, oij Xsyca Xóytct
die fijne onderscheiding
te
is
de Saracenen zouden kunnen zeggen :,. Waarom vereert de Xóyix van God, en beschouwt
Het onderscheid schijnt Xóyoi het
blijkt
Twistgesprek, en verdient zeer de aandacht, ook
uit
al
maar
aan menschelijke behoeften
en aan het lijden onderworpen was.
van
—
Docetisme leidende beschouwing, blijkens
de menschelijke natuur
0eou.
^).
hij
gij
ze
met
,
hij die
c^AÜ' ^srJ^uaTK
voorkomen, dnt gij
dan maar één
allen als Goden."
daarin gezocht te willen hebben, dat de
inwendig in den geest bestaande gedachtenbeeld, en het andere
de inwendige belichaming daarvan
is.
2) Dat gelijkt werkelijk op een hermeneutischen regel: „Cousuetudo est
prophetarum tropologice loqui.'
hebben drukt Ttpa.yy.txTOi
hij
aldus
TpoTioXoyia. yk
uit
:
Wat
xiif,ioXoyic/
hij
/miv
daaronder verstaan wil èazi
(isfiaix
^nóou^ti toü
ck^éjsutos «Troosiftj.
14*
212 heiligt of hij
die geheiligd wordt"?
te
maken
volgtrekking te kunnen
Dooper
dan
grooter
om na
het antwoord
die heiligt", daaruit deze ge-
hebben verkregen: „Hij
Derhalve
„
:
Christus,
is
Johannes de
hem gedoopt
door
die
Maar de Christen antwoordt daarop met deze wedervraag: „Wanneei- gij met uwen slaaf in het bad werd."
gaat, en door dezen gewasschen en gereinigd wordt, wien
houdt dien
dan voor den meerdere, dien ellendigen
gij
voor geld gekocht hebt
gij
,
of u zelven
hem zijt gereinigd maar toch zijn De hoofdzaak in deze Apologie ,
heer
blijft"
slaaf,
door
die
,
i).
evenwel de hand-
is
having van de vrijheid des menschen tegenover het fatalisme van den Islam, dat geen onderscheid wilde erken-
nen tusschen de toelating en de werking van God
kwade op
het goede en het
De Theodicée van Johannes Damascenus,
bracht.
booze in de wereld
afleidt uit
mensch gegeven
wil,
wij
hij,
God
van het kwade, daar Hij het dan toch
de
op
is
hoererij
die deze
1) L. /jL-MOi
,
(lOÏj^o-j
den
,
/M
diefstal
de oorzaak
tot
e.
f^.
'ett sp)(o/j.é:>oij
v-pyupuvriTOJ
oitzo'j
aou
y.s-roi
toü §oóAoli 70u
iv
tö
~)
te
Aoroü,
rivet sxsii ^iysiv //.eil^ovx^ èxsivov
vj
•jxjzbv
rov xaOupOévTX
'jTt
olutoxj
9,"i.
V.
VS.
37. 42.
XXIV.
vs.
12.
,
,
want
worden
/Saistvsjfii
'JTr
,
stellen
te
en den doodslag
\>'KÓ.p-/o-na..
Siuii IV. VS. 19,
den boos-
Hoe onrecht-
straffen
misdaden begaan verdienen veelmeer
xai xudctipi/JLVJOi
ZssnÓTov
%
e.
dan van den Koran
het
die het
God aan den
is, die
doener het begaan der misdaad beveelt. vaardig
en
ook hierug. Het fatalisme,
maakt, zegt
bestrijdt,
hij
vinden
,
terug-
de werking des Satans en uit
de zonde, als misbruik van den vrijen door
dat
Hem
gelijke wijze tot
Xouó-
rov èt)irpbv
xxt buroicl xui
213 geëerd, daar
nog
zien voorts
om
den wil Gods hebben volbracht
zij
uit dit geschrift,
„Wie
:
om na
moederschoot vormt"?
hebben
aantoonen
dat
,
,
te bestrijden,
het antwoord gekregen te alles is
,
kunnen
te
geacht moet worden met
derhalve
Hij
Wij
die het kind in den
God de Schepper van
dat
,
het dan
is
—
Mohammedanen,
dat de
de Christelijke leer van het synergisme
de vraag deden
i) I
hoereerders en overspelers samen te werken.
Damasce-
nus beantwoordt deze vraag ontwijkend, door eeue voor-
geven van de betrekking van God tot de schep-
stelling te
ping, die inderdaad niet veel verschilt van het naaktste
Deisme, in zoover Hij, volgens hem, nadat Hij de wereld heeft
de
en V,
opgehouden heeft scheppend
voltooid,
etten
Hem
die door
hiermede
dat
i) Discept. dvai,
,
gegeven
,
zoodat
hij
is
y.OLT'j.
üm/oi
,
tvj nópvov
dvopopovüv
,
v.^ioi
'/'
/M
01
/.AénT/p öuipsaQut
it<7i
•^0[i.o^iTxi
inderdaad jannner, dat
is
reeds vroeger
xol'/x
xm
0£cj,
o
Tt/J-r,;
,
/.x/.v.
zat
,
öti
pzuosli-
ësTtv.
ènsl
rrixj
•/•
QzÓÏj
o
Ösoj
z^sttt/jv x^s'rtrïiv, zat
t-^v
zb Os/r,au to~j 0ioX) iTur/iTav.
Tif.onTv.'szou'ji
xai töv i?.vo^oj>óv5v a:rozTav5/5vaj
,
T^i hzoXr,i
i/.
öua
'óntp
Tiop'Jziitiv
<JOv
hem
bij
der Godskennis over de
evangelie
7Ü liysii
&.>;
v.'joposó\/o-j
ii>/4c5vj5cvTa£
zijn
die wij
,
75 )-sysii tÜ
'E(
/.
kufitOrt'^iTci.i
npouitci^iv
•ojv
c.
het
Het
2).
de schoone gedachte
aantroffen,
riv
daaraan
tegenover het fatalisme van den Islam in een
ander uiterste vervalt hij
werken,
vorming van het heelal overlaat aan de
verdere ,
te
yï zoj
TrsiïjffavTcj
,
ttó/svsv
ró
zat
ös>.yi//a
Toü Qsoü
2) Ibid. T/;v /.'A
Ojoa/jiCJi
iuphy.Oftsv
fistx
ypxfr,j ^iyoi/ay.v ttAkttsIv tÖv 0göv t^onxv/ji
jjü-ivi
wj.'n'i
ë/x'^uyov
m h
/5>a7Ta>it,
&SOÏ/ 'JTIXXOÜOV
ttj
(xr,
yr,
Tr,-j
ij
tti'tttov
,
Tr/arriycvsy
tt^ojt/jv
kp.QGij.a.ax
XTl'^stv ....
X'ilipjj.v.
Af ixuzoü \>Tti
rivoi
yj
zra •JOsy.OTtouxi yï ~avT5; fUTÓii
zat utzo xX/oh ijn-ipó-
y.l'lv.
roi
TCpoizy.yfj.y.Ti
zoï/
214 gansche aarde
maar
geweld,
is
verkondigd geworden niet door wapendoor de kracht des Gekruisigden,
alleen
en die zulk een gewichtig element bevat voor eene apo-
Christendoms
logie des
ook tegen den Islam met
,
propoganda van het zwaard,
Hoe
gewend.
verblijdende
resultaten
blijkens de slotbemerking van
tendom ook ons
niet
bevreemden
te
niet in staat
Ttvistgesprek
dit
den auteur, voor het Chris-
hebben opgeleverd
schijne te
zijne
niet tot dat doel heeft aan-
')
,
het behoeft
dat deze apologetische arbeid
,
was den Islam
zijne
gemaakte veroveringen
ontweldigen.
te
3.
§
JOHANNES DaMASCENUS ALS MORALIST.
Ook aan
hij
voor
der christelijke Ethiek moet
eene plaats worden toegekend,
Kerkvader
den
wat
is
de geschiedenis
in
wetenschap
deze
zoo belangrijk, als hetgeen
hij
heeft
geleverd
al
niet
voor hare tweelingzuster,
de Dogmatiek, heeft verricht. Reeds in de "Ex^ja/r treffen wij
een en
het
daartoe
te
ander aan,
behooren,
zooals
dat gerekend
hetgeen
hij
mag worden daar
in het
midden gebracht heeft over de Godegelijkheid, die door de beoefening der deugd moet worden verkregen over ,
de inwendige schoonheid der deugd, over het geloof als
den wortel der deugd, over de toerekening
als het
nood-
wendig gevolg van de vrijheid van den menschelijken en dergelijke meer
1) Ibid.
^).
Als een tegenhanger van
Saracemis autem
zijn
valde adiniiaiis et dpficien?, recessit et
nihil apponeiis ad ipsuin alterura. 1)
De
fide orlhod.
Lib.
II.
wil
dog-
c.
12. Lib.
III.
cc.
14, 25 e
a.
215 hoofdwerk kan het grootste en omvangrijkste
matisch
van
al zijne
titel
:
werken worden beschouwd, dat, onder den
bevat
verzameling
kundige
van
schriften
i)
Vergelijkingen
Heilige
vroegere
dogmatisch-zede-
eene
,
van uittreksels
de
uit
ge-
voorzoover het na-
kerkvaders,
melijk
de christelijke moraal ontwikkelt, gelijk
de H.
Schriften
paald
geworden,
door
zij
en door de kerkelijke traditie was be-
hoewel
voorbijgezien
niet
mag wor-
den, dat de oorspronkelijkheid, die hem, ondanks zijne traditioneele richting, niet
male ontbreekt in
bij
de behandeling der dogmatiek
geheel ontzegd kan worden
Aanvankelijk had
3).
werk ten eeuen-
dit
hij dit
werk verdeeld
waarvan het eerste over God en godde-
drie boeken,
lijke
in
,
zaken, het tweede over den mensch en menschelijke
zaken, en het derde over de deugden en de ondeugden
handelde
maar
,
meende de bruikbaarheid
hij
te verhoo-
gen, door alle artikelen en afdeelingen, waaruit het werk bestaat
in
eene
orde
alfabetische
Door deze alfabetische indeeling
rangschikken
te
is
evenwel
en verbinding der behandelde stoffen opgeheven,
te
daar deze door de rangschikking volgens den eersten ,
van het eerste woord, niet
i) Ta
'upot.
Opp. T.
TixpiU-nXx.
een der handschriften van geveer eene zijne uitgave
2)
II.
p.
279
werk eene
opgenomen,
1.
c.
p.
730
il
est
p.
103:
—270.
Le Quien
le sien.
3) Introïtus, p. 279.
zijn
voiul op
Zij
is
door
hem
in
—790. Biblioth. des auteurs
Nous n'avons qu'un ouvrage de morale;
aussi considerable en
Orthodoxe Test dans
letter
dergelijke verzameling, on-
Ten onrechte beweert daarom Dupin, Nouv. XV.
meer
op de rechte plaats
eeuw vóór Damascenus vervaardigd.
ecclésiastiques. T.
mais
dit
altijd
3),
orde
alle
ce genre,
Zoowel het eerste
que
als
le livre
het laatste
de la Foi is
onwaar.
216 gesteld
onder letter a 2'^
ryiTOs
h.
rh
sJyy.i
0:-;v enz.
van
aantal
plaatsen
derwerp gevoegd
to daxrJi-
aitikehin,
Griekseho
de
inhoud
,
roem
hoe
zij
de kerkvaders, vooal uit
uit
terwijl
,
vestigd
christelijke
door
zelfs i).
Dit
ook
somtijds
hij
om,
doet zien,
zegt,
wordt beeene
auteur
de
en
toonen
te
schrijvers
dat
Philo
gelijk hij
aan
waarheid
niet-ehristelijke
werk
groote geleerdheid
en belezenheid in de schriften zijner
moet hel)ben bezeten.
voorgangers
vei-reweg de
wordt eerst een
en daarop volgt een reeks van daar-
kerk
der
maar
,
/ijn,
Flavius Josephus heeft aangehaald, tot
,
van het behandelde on-
verklaring
handelende plaatsen
over
xi^iou Oeó-
Onder ieder van deze
zedekiindigen ter
o°
Vlspi
waarvan soininigo van dogniiitischen meeste
1° Uspi
gehandeld wordt:
v.
Usf) toj x^suztov shxi Qsov
,
/.•/,77Toy
Ten proeve duarvan kan dienen, dat
<,a>\vur(ien.
Als eene veelomvat-
tende anthologie uit de werken der Grieksche kerkvaders het een merkwaardig boek, te
blijft
meer nog omdat het
fragmenten van oen groot aantal geschriften des
loop
tijds
zijn
verloren
geraakt
,
die in
onze
tot
,
den
kennis
heeft gebracht.
Hoeveel kleiner ook zoo
i) L.
e.
in
omvang dan
vorige werk,
het
toch de brief van Johannes Damasccnus over
geeft
p.
ckvsup/i/j^ou/Jiév/ii.
2150.
Z\
'IiTE'ïV
CÜ;
KTTÖ
TÜV
-xdb
'liUWVC;
/M
IWTVJTTTTOJ
Tl^VTCZy-
Dit aanvoeren van citaten uit Philo en Josephus luengt
Ie Qiiien in verleL;enheiil.
„Sed
aliaqvii," zegt deze in zijne
,,negotiuui inihi facesslt, fjuod in iUis ctiaiii ca(iililius
,
Adm.
qnac
p.
278,
res theolo-
gicas edisserunt, Philo7ns identidem et Josephi testimonia snhjiciantur."
Sehröckh, schrijvers
dat
is
a.
a.
aUcen
O. S. 328, nieikt daarop aan, dat jihiatsen
niet üolieel waar.
van Cf.
zedekundigen
a Tit. VI.
Damascenus
uit deze
inlioud .lanhaiilt,
maar
217 de
vasten
eene
')
niet
des
Kerkvaders
derom
niet
de compilator, die aan het woord
Hier
Moralist.
als
voor de
bijdrage
verstiiaden
te
kennis
is
het
we-
maar
is,
de raadsman en vraagbaak zijner geloofsgenooten in het
Oosten
met wiens inzichten
,
Men had
wij
maken
hier kennis
namelijk het gerucht verspreid, dat
hij, in
^).
den
destijds
gevoerd wordenden
vasten
zich geschaard zou hebben aan de zijde van hen
die,
,
strijd
over den duur van de
tegen het kerkelijk gebruik in, dien
tijd
op acht weken
bepaald wilden zien, en zekere monnik, Cometa geheeten,
had inlichtingen van hem zoeken rucht waarheid bevatte of niet
daarop, dat stond,
zelf wel
hij
vre:le
der Kerk
om dor Kerk vrede Want wat nut, zoo die
vasten
die
zijn
zien
wij
hij
daarom de
dit vastgesteld kerkelijk
houden, had bezworen, ter
den
wille
schenken
vraagt
tot twist
of dat ge-
partij, die
gebruik wilde
van zulke dingen toch niet
te verstoren, terwijl to
,
leed deed, dat deze twist zoo
hoog was opgedreven, en dat
aan
winnen
de zevenweeksche vasten voor-
maar dat het hem
zich, evenals hij,
in te
De Kerkvader antwoordde
3).
,
Gods Zoon,
juist
mensch was geworden.
hij, geeft
het vasten voor hen,
—
en tweedracht?
In dezen brief,
karakter van eene gunstige zijde doet kennen,
hoe
,
als
hij
stelde, dat het goede
het beginsel der zedekunde vast-
nog
niet
goed
op eene goede wijze wordt verricht
1) nepi Twv
«yt'&jv
2) Aaii het slot
vrtartLiiv.
Opp. T.
1.
p.
is, *).
497
wanneer het
niet
Wel verloochent
—505.
van den brief volgen weder een aantal aanhalingen
uit de kerkvadeis.
3)
De
4) L.
Sacr. jejmi.
c.
c.
3.
'(Ji^Sï
c.
2.
liypufr^xsv
TÖ xaièv xaAöv
,
-h
tl
b/jt-êTspu
/xij
nivzi/jt.oi
xa/wj yevïjTat.
ApsTri.
wj rtvsj
218 in
hij
tijd
aandringen op de ascese den geest van
zijn
maar
niet,
opmerken
doet
daarl)ij
hij
stemming des gemoeds de
wanneer
dat
,
afhangt van de
alles
waarin het wordt verricht; dat
,
de onthouding alleen dan
en
oefening
lichamelijke
nut heeft,
zijn
het verdient toch waardeeriug, wanneer
voortkomt
zij
eigen
uit
vrijwillige
keuze en
niet
ascetische
oefeningen slechts hulpmiddelen zijn voor de
uit
hoogere geestelijke ascese
de volmaking
bepalingen
wettelijke
en
,
^)
v^arsüsiv),
(TTvsuy^xrizccc
de
dat
die tot
leidt.
Voorts bestaan er nog van zijne hand twee verhande-
zedekundigen
van
lingen
handelt
De
inhoud.
hoofdzonden
acht
de
over
2)
daarvan
eerste
waartoe
,
wereldsche droefheid
,
den toorn
de luiheid
,
en den hoogmoed gerekend wil he'jben raal
voor monniken bestemd
bepaaldelijk
daarbij de middelen aan de
beide
soorten
des lichaams en die der
,
de
de ijdelheid
,
is
>^),
eene moterwijl hij
hand doet, waardoor
dezer zonden bestreden kan worden.
over de
en
,
de
hij
vraatzucht, de begeerlijkheid (wellust), de gierigheid
ieder
De andere handelt
van deugden en ondeugden, die
Ook
ziel *).
hier geeft
eene
hij
lange opsomming van hetgeen tot iedere klasse gerekend
moet worden.
1) Ibid. 'Ev toïj Toioinoii oü vo/n.o6trsïv ,
TÖ
itpoarixst
èyy^gif,tadkv
«üotTi r)pzuft.sv(ii
,
C.
TÖV fAOvaybv,
C.
'1.
TtetQoi
j3ta.l^ss6c(t
o<j
ys
/aócXXov
,
èux avayxaiTw,
ot'yetv
xxi «jmór/jTt, xat Xóycj
,
Tstüra xal toutojj bTtotiOé/j^ta..
2) nspi Töv èxTdi
3) L.
Trot/ivtov,
T>5;
Vivoiaxs
Ttoir/ipixs ,
TTveu/jtareov.
dósXfk,
öti
è/.rdi
Opp.
T.
ètsiv b
I.
p.
—508.
50^)
Xoyiap.ói oï noXsp.oï/vTSi
xa.Buï Xiyousiv oi itctrépei
4) llepi AptTüv xai xaxwv tpu^ixüv
xst't
dup-oLTixStv.
Üpp. T.
1.
p. 5U'.)
—514.
219
JOHANNES DaMASCENUS ALS HOMILEET EN
B.
HYMNOLOOG, Als presbyter der christelijke gemeente te Jeruzalem trad de Kerkvader ook als prediker in haar midden op,
en ook van dezen kauselarbeid
Een
bleven.
werken
en
zijn
zijn
eene
lange
reeks
heeft
opgeleverd
,
Hoogst moeielijk
uit
is,
zeiden
redenen,
die
wij
want dat de
,
in de beste uitgave
opgenomen, eene eenigszins van jaren vervulde
volledige
gedurende
zijne,
ambtsbediening
,
kan bezwaarlijk worden aangenomen. is
Homileet een
onmogelijk
,
een klein gedeelte uit voor ons bewaard ge-
van de vruchten, die
verzameling
als
gedeelte
klein
homilieën
dertien zijner
is
nalatenschap
letterkundige
zijne
het dus over Johannes
billijk
Damascenus
oordeel te vellen, daar het niet
dat andere homilieën van zijne hand, die
een homiletisch oogpunt hooger waarde hebben be-
zeten
dan de thans nog overige
Maar
zooveel
geen
vader
is
,
onrecht
doen
,
door
beoordeelen naar de proeven van ons
in
hem
niet
genoemde
het
verloren zijn gegaan.
zeker, dat wij, wanneer wij den Kerk-
dertiental
hem zijn
Homileet
als
te
kauselarbeid, die
worden aangeboden,
meer dan hoogstens een middelmatig prediker
kunnen noemen. Wij kunnen zijne leerredenen gevoegelijk in twee klassen verdeden.
Onder de eerste rangschikken
wij
dan de
eigenlijke homilieën, over
onderwerpen, ontleend aan de
evangelische
en onder de tweede de rede-
nen, ben.
geschiedenis
die de verheerlijking der H.
Wat
de homilieën betreft ,
onvolkomens, wel
is
zij
Maagd
ten doel heb-
geven ons
waar ook eene goede
,
naast veel
zijde te zien,
220
maar
uver het algeuieoii kaïi het niet worden ontkend,
dat met betrekking tot de homiletiek de Grieksche Kerk
Johannes Üamascenus ver
in
hoogte
rijke
die
,
had
bereikt.
van
deze
!
Magnus en Chrysostomus
Welk een afstand tusschen de homilieën beroemde redenaars en
beide
Kerkvader
afgedaald van de roem-
is
in Basilius
zij
Te
')
vergeefs
zullen
wij
die van onzen
dezen
bij
waar, den oratorischen tooi zoeken, die
wij bij
mus
wij
aantreffen
kracht
die
maar evenmin vinden
,
van
bij
wel
,
is
Chrysosto-
hem ook
waardoor de beroemde Patriarch
taal,
van Constantinopel, ondanks de schaduwzijde zijner wel-
sprekendheid,
En
uitmuntte.
nadert
hij
ook
de na-
al
tuurlijkheid, die aan den kanselarbeid van Basilius zoo-
en
bevalligheid
veel
tuurlijkheid
en
eenvoudigheid
toon
zijn
over
voorkeur begint Protoplasten zijner
hij
—
zijn
geheel
ah ovo
en
—
eentoonig
dogmatische termen.
hang zoekt men is
het
in zijne
Damascenus
van
de na-
bijzette,
dogmatisch.
streng in
dit geval
Bij
de zonde der
dikwijls de herhaling
is
Eenheid en logischen samen-
homilieën
te vergeefs.
Bijbelsch
grondslag, in zoover het lichaam zijner rede beverklaring der te behandelen pericoop
staat
uit
zijne
exegese
,
ook op zichzelve,
is
hij
daaraan vastknoopt, hoe goed
dikwijls
aan het onderwerp vreemd.
Het aanwijzen dezer schaduwzijden verhindert ons
Men
vprgelijkp
en ('hrysostoiiius
!iij
maar
gewoonlijk niet meer dan paraphrase,
is
en de paraenese, die
1)
niet
is
Een enkele maal gezwollen
ver van dorheid verwijderd. is
kracht
wezenlijke
h.
v.
de uittreksels uil de
I.ent/,.,
leei
intus-
redenen van Basilius
Gesehichte der christlichen Horniletik, ihrer
Grundsatze und dor Ausübung derselben Kirche. Braunschweic 1839. Th.
I.
in allen
Jahrhunderten
dei'
221 schen
Meer dan eens
gezonden zin, op
wijls
we
het goede, dat
niet,
deeren.
de
ook
hij
])lijken
hiei'
opmerking verdient het, dat
en
beoefening
Ook
taal aandringt.
hier aantreffen, te waar-
geeft
Christendoms
des
streeft
hij
dik-
krachtige
in
gedurig naar eene
hij
van
(h'a-
matische voorstelling, die aan zijne rede dikwijls gloed
eu bevalligheid
den lezer in
Wij kunnen niet beter doen, dan
geeft.
om
staat stellen
zer opmerkingen te oordeelen
eenige proeven
geschikt
In
,
door het mededeelen van
zijn.
de
dan naar
plaats verwijzen wij
eerste
hem
door
,
de juistheid de-
naar onze meening daartoe het meest
die
milie over de verheerlijkmg
zijne ho-
Thahor
des ITeeren op den
uitgesproken op den gedenkdag van dat
kerk die
in de
zelf over
feit,
aan hetgeen hier plaats
ter gedachtenis
,
'),
had plaats gehad, op dien berg gebouwd was. „In geestverrukking riep Petrus uit: Heer! het dat
hier
wij
met de
want waarom
zijn,
duisternis verwisselen
deze zon
is
om
en
is
maar
dan
1) AÓyO, T.
hoeveel
££S
II.
T57V
p.
is
en schoon
— 804.
jJ-iT^p-ÖpffülSlV
,
is.
in zijn
ver-
Maar hoe-
alle licht voort-
en in hetwelk wij allen
TÓÜ XVpiou
In sommige codices
is
Cf.
Ie
lyjaOU
YlfJiÜV
Quien. Ann.
p.
Xpl^ZOÜ.
deze homilie toege-
te Antiochie.
geschied, blijkt reeds genoeg uit het
Tliabor zelf gehouden
wat
zoeter dit Leven, waaruit alle leven
Ü7IS/5£vSo|'ov
791
waaruit
schreven aan zekeren Johannes, Presbyter onrechte
liefelijk
niet te verliezen.
dit Licht,
ontspruit en medegedeeld wordt
Opp.
hoe
,
het licht
terwijl ieder doet
,
dit leven
veel begeerlijker
komt,
Ziet
goed,
is
wij
en hoe zoet dit leven, dat allen met hand
is,
en tand vasthouden
mogen
?
zouden
feit,
791.
Dat
dat
zij
dit ten
op den
^122
leven
ons bewegen en
,
Leven
begeeren
alle
Gaat
zijn.
denken
en
niet dit Licht en dit
boven
te
Licht
Dit
?
behaalt den prijs der overwinning boven het natuurlijke
en
licht,
Leven
dit
Christus de bron
bestemden
tijd,
Petrus
van
is
gelijk
Salomo
allen,
wereld
kennen
en
lijden
den apostelen, die
bekend gemaakt worden
,
dood bewerken moest
wil Hij vleesch
zou
,
worden gepre-
die gelooven,
De Bron des goeds,
worden.
was geworden
dat
alles heeft zijn
zegt, en hetgeen op den
Heer door kruis
dikt, opdat velen der weldaad, die de
en
overwint.
gegeven,
Maar
niet alleen
tegenwoordig waren
maar het moest aan
te
alle goed.
Thabor geschiedde moest daarbij
de
dat
het,
is
Terecht heeft daarom
,
deelachtig zouden
om
die Zijn schepsel, ,
door
moest niet hier op den berg
wiens
bloed verlossen
zijn
blijven.
Indien
gij
op
den Thabor gebleven waart, o Petrus! zou de u geschon
ken belofte niet zulke gevolgen gehad hebben gij
de dood
zou
dan waart
sleuteldrager des Koningrijks geworden
niet de
zou voor den boosdoener het Paradijs niet
Dan
;
,
die trotsche tyran
worpen, en het doodenrijk
zouden de patriarchen
,
niet buit
profeten
dan
;
zijn ontsloten.
niet ternederge-
,
gemaakt
en de
zijn.
Dan
andere recht-
vaardigen niet uit de diepste schuilhoeken van het doodenrijk bevrijd zijn geworden.
Dan ware ook thans
niet
de menschelijke natuur met de onverderfelijkheid bekleed.
Adam
Indien
zou gij
niet
Eens Heer
,
zal
wenscht
niet ontijdig ])egeerd
hebben wat
verkregen
hij
,
o
Petrus
de
tijd
!
hij
had
als
God
te
wezen,
verlangde; zoek ook
het goede vóór den gelegenen
komen
,
dat de tabernakelen
hier zullen opgericht worden.
niet tot bestuurder van tabernakelen
Maar u
,
die
tijd. gij
heeft de
gemaakt, maar
van de geheele Kerk, die over de gansche aarde ver-
223 spreid
Uwe
is.
discipelen, de schapen
uwer kudde,
de overste Herder aan u heeft toevertrouwd
die
hebben uwe
,
woorden ten uitvoer gebracht, en tabernakelen gebouwd voor
en
(jhiistus
waaiin
dienstknechten Mozes en Elia,
—
feestvieren,
bewust van hetgeen
niet helder
woorden
Zijne
heden
wij
Maar Petrus was zeide;
hij
onder de beademing
uit
zich
sprak die
hij
van den Geest der
profetie."
De
homilie
den
over
verdorden
i)
vijgeboom
is
niet
alleen merkwaardig door zijne opvatting van Jezus' han-
waarin
deling,
meer eene
hij
geschiedenis
kelijke
schijnt
gelijkenis,
dan eene wer-
en
volgens welke
zien,
te
door den vijgeboom de onvruchtbaarheid der menschenatuur
lijke
zaligheid te
onbekwaamheid om hare eigene werken aangeduid wordt 2), maar ook door en
hare
den statigen aanhef, die door de kracht der tegenstellingen de belangstelling der hoorders tracht op te wekken.
„Het Woord Gods beweegt mij zonder
te
beperkt
1)
te
Aóyoj
Opp. T.
hi
II.
p.
wijken
worden,
TïiV
tot spreken.
Hij, die
van den schoot des Vaders, zonder in
den schoot der maagd ontvangen
t/jpxvOsïaav auxyiv, xxi ei?
804—810. De
"riv'
gelijkenis, Matth.
toü
ita.pa.^o'i.ry
21:33
Afji.Tt;XSivoi.
vv. in
den
titel
vermeld, wordt slechts ter loops aangevoerd. 2) L. iv
ÓUT^
C.
C.
xaySTtiv
3.
'jLpy^s-ca.1
TauTvjv
T:stvüv t»;v
yüp
TauTïiv ii.vrifOé-/ysTO (Iï)ffOüj),
Op'jmov
(7CüT/jyO(a
rj
ipyv.aop-'xi
,
'
èux
Èf
i)
auxiq
ó't(
oux
töv
,
ym
Kci.pa.^oM/Mi xcAttstui
in
dvdpcoiriy/ji
èx
(70u
5ovdr.p.sojï
bxjy^
Atb
kupisy.u ór,
Tcpbi
xncpTTOi èisüasrai, ou yt è^ y)
y.pstifi.
Ziu rov è/xou TzdOoug tvjv dvasTaaiv j^oLpit^óp.tMOi
,
èyü xal
t>jv
dv-
ii'j>Tr,pia.v
tjjv a7railAa'/>;v
'22-i
om
011
wat
inijiicntwil g(nvoi(len is
clioiubini rijdt, on
(Ier
De Koning der
hoeft bestegen.
ik hen.
I)io
op do wagens
op aarde hel veulen eener ezelin heerlijkheid, die tegelijk
met den Vader en den H. Geest door de seraphim wordt vorhcorlijkt,
en den stauielenden lofzang van reine kin-
aanneemt.
derlippen
Hij,
God
die,
kneohtsgestalte verschenen
zijnde,
dienst-
in
en die, onstoffelijk en on-
is
zichtbaar door Zijne goddelijke natuur, een zichtbaar en tastbaar lichaam heeft aangenomen heeft, opdat Hij
Ook
mij
en vrijwillig geleden
,
van het lijden verlossen zou."
hot slot dezer homilie
numt
tige aanspoiing tot het breken
uit
door eeno krach-
met de zonde en
tot
de
beoefening des Christendoms:
„Welaan mijne broeders! zoovelen wij hot geloof hebben aangenomen en verwaardigd zijn geworden Christus' volk
heeten
te
maken
wij
verijdelen
,
onze
wij
roeping
niet
,
en
toch den Christeiinaam niet te schande door
onbetamelijke werken.
Het
is
genoeg naar de verkon-
niet
diging des Evangelies te luisteren geloof door onze werken toonen.
de
Heer zegt, twee
Ga
en werk
zonen,
en
den wijngaard.
in
maar
,
maar
wij
moeten ons
Een vader had, hij
gelijk
zeide tot den een:
Deze beloofde
,
dat
hij
En de ander weigerde het gebod zijns vaders te gehoorzamen maar berouw gekregen hebbende, deed hij toch wat hem bevolen was. Nu is het de eerste, die berispt, maar de het
doen
zou
,
hij
deed
het
niet.
,
ander, die zalig geprezen wordt.
dachtig die wij
Wij
zijn
aan
de
afzwering
Wij moeten steeds goen
aan de verbintenis,
met onzen doop hebben volbracht en aangegaan.
hebben
den
Satan,
zijne
demonen en
zijn
dienst
225 vaarwel gezegd. Laat ons daarin volharden, en niet gelijk
worden aan den hond
die tot zijn uitbraaksel weder-
,
Laat ons de gemeenschap met
keert.
verbreken,
alle
booze werken
met Christus verbonden hebbende,
ons
en,
naar de deugden, die daartegenover staan.
ijverig streven
„Ik wend mij wederom tot u
,
beminde bruid van Chris-
Open Hem geheel uw hart, opdat Hij met den Vader en den H. Geest geheel daarin kunne wonen. Doe
tus!
al
het aardsche daaruit weg, opdat niets
Een
gang verbindere.
kan
huis
Hem
den toe-
niet te gelijk de aarde
en den hemel in zich opnemen. Voor zoover
den een
gij
den ander verdrijven, en wanneer
inlaat, zult gij
gij
aan
het aardsche plaats geeft, zal de H. Geest van u vlieden.
Vanwaar komen en
andere boosheid
alle
geerte
overspel, twistgierigheid
naar
het
hoogmoed en
Komen
?
zelfverheffing
„Gij kunt niet in mij gelooven,
schen aanneemt."
moedige onrein.
den nederigen geeft behagen, opdat zijt
,
gij
alle !
Hij genade.
Weer van u
alleen aan de wet
in
maar
,
alle zelf-
Gods onderworpen Laat geen
de binnenkamer uws harten toe is
„Mijn hart
is
Hij alleen is
naijverig.
Open Hem
beminnelijk en begeerlijk.
Hem:
men-
de hoog-
is
wederstaat de hoovaardigen
want uw bruidegom Christus roep tot
roemzucht,
die eer van de
en deze zal u Zijn wil bekend maken.
anderen bruidegom
doodslag
Christus zegt
het oog des Heeren
In Hij
gij
nijd,
niet voort uit be-
zij
Doe dan van u weg
aardsche?
,
alleen
gewond; uwe
uw
hart, en
liefde, o
Heer!
heeft mij doen voortijlen en mij in verrukking gebracht; zij
houdt mij gevangen.
Ga
in mijne
binnenkamer, en
ik
uwe voetstappen kussen. Maar ik ben niet waardig om te zeggen Kus mij met de kussen uws monds. Woon
zal
:
in mij en
wandel
in mij, gelijk Gij beloofd hebt, en 15
maak
226 mij
Heersch over mijn
een tempel des H. Geestes.
tot
maak woning
hart, en bezit het erfelijk, en
bij
mij, tege-
met den Vader en den H. Geest. Want Gij zijt mijn God: ik zal u verheerlijken met den eeuwigen Vader en
lijk
met den goeden en levendmakenden Geest, nu en tot in eeuwigheid. Amen."
altijd
en
Vooral in
homilieën over het lijden van Christus
zijne
i)
nu en dan zeer gelukkige en werkelijk schoone
treffen wij
Wij kiezen tot proeve een drietal plaatsen,
grepen aan.
waarin gevoel
medewerken
fantasie en dramatische kleur gelijkelijk
,
frischheid der voor-
tot de levendigheid en
stelling.
De
Pilatus;
de
eerste
handelt
over
Jezus'
voor
verhoor
tweede over Jezus en den moordenaar aan
het kruis, en in de derde wordt de zedelijke vrucht gedie
schetst,
het
en
lijden
van Christus
steiven
bij
de
zijnen behoort uit te werken.
„Zij
het
dan Jezus
leidden
van
rechthuis
den vroegen morgen naar
in
Pilatus,
terwijl
zij
En welke handen
gebonden hadden.
!
Hem
de handen
De handen
,
die
den blinden het licht hadden gegeven, en de kreupelen
hadden doen wandelen.
gevormd hadden der
werden geboeid
die de oogleden
en de geneesmeester
,
menschelijke natuur werd gebonden en gestoord in
zijne liefdevolle
ding
,
De vingeren,
,
Hem
die
werkzaamheid. ten deel viel
!
Dat was dan de vergelwerd gebonden
Hij
,
Hij
die de wateren in Zijne wolken bindt, hen, die in boeien
gevangen
"1)
zijn, uitvoert,
Aiyoi sk
TYj-j
Uyiyv
815. en Aiyo,- ek rb
den gevangenen loslating schenkt,
Trapsiffxsu/iw,
ciyiov
ac/.^/iccTOv.
xal
d; rbv
Opp. T.
GTaufióv.
II.
p.
815
Opp. T.
—83b.
I.
p.
810-
227 en Lazarus verloste
de handen des doods.
uit
Hij
die
,
begeleid werd door eene lijfwacht van duizende engelen
werd naar het rechthuis hemel
is
,
gefolterd
gesleept.
Hij
,
wiens troon de
De Schepper werd
stond voor Pilatus terecht.
door het schepsel, de Werkmeester door Zijn
maaksel."
„Zoo hing dan het dezen volhardde op
Lam zijn
tusschen twee wolven. Een van
boozen weg, maar de ander be-
keerde zich. Heer! gedenk mijner, riep
uw
in
Koninkrijk zult gekomen
De boosdoener wordt
van Jezus!
is
dan
er
bespuwden
en
o boosdoener!
te zien,
wanneer
profeet, terwijl
Jezus' koningschap predikt.
kruis
het
hij,
Gij
Welk eene macht
zijn.
Wat
van
hij
koninklijks
aan dezen gegeeselden
aan dezen met nagelen aan het kruis
,
vastgeklonkenen
,
aan
dezen
door de Joden gesmaad-
den en door gewapende krijgslieden bewaakten mensch?
„Neen ," antwoordt
Hem
hij
,
„ik zie niets van dit alles
,
maar
omgeven van eene schare van engelen
ik
zie
zie
de zon vluchten, bet voorhangsel scheuren, de aarde
beven
en de
,
dooden verschrikt
voorschijn komen."
profeten geeft
,
in
de
En
vollen loon gelijkenis,
hunne graven
uit
ik
te
Jezus neemt allen aan, ook de
nog ter elfder ure
die
hun den
lieden
—
;
,
hoewel
slechts
hebben gearbeid. „Voorwaar zeg
tot zij
,
Hem komen
,
en
evenals de werk-
een deel van den dag ik u,
gij
die
heden een
boosdoener waart, zult nog heden met mij in het Paradijs zijn.
Ik, die u heb uitgeworpen, zal u ook weder daar
binnen leiden; Ik, die de poorten van het Paradijs heb gesloten en
waakt heb. sloten.
Kom
met een vlammend zwaard
zijn
toegang be-
Indien ik ze niet open doe, blijven hier,
gij
aan den duivel ontroofde
zij
buit. 15*
ge-
In
228
God en mensch aanbiddende,
Mij
en hebt
kroon gekroond,
gij
geworpen en verwisseld met „Christus aan het kruis
genooten worden aan Zijn verheerlijkt worden.
!
die des geloofs."
Laat ons medegaan en deel
lijden,
leven mogen.
Maken
opdat
Sterven
!
der rechtvaardigheid
wij
Christus in doeken en lijnwaad gewikkeld
ons dan los van de banden der zonde
wij
kleeden wij ons met het goddelijk
nieuw grafl
zuurdeesem
Reinigen
opdat
,
Laat
ring,
die
oi.s
,
een nieuw deeg en eene woning
wij
ook afdalen
Dooden-
in het
Christus tot
de diepte der vernede-
ons tot de verhoogiug voert, opdat
God
Die
den.
gebonden licht!
zullen zien, en van
dezer zijt,
toebehoort
wereld
Adam!
sta
Christus onze Opstanding
eene
In
klasse
dezer
is
op
nadere
eene
leerredenen.
;
die
wordt ver-
dooden, want
verschenen." wij
over-
beschouwing van de tweede Behalve
waarvan één op Chrysostomus is
de
uit
bevrijd
zit,
andere atmosfeer worden
geheel
bij
wordt
,
wan-
,
gezien zullen wor-
gaat uit; die in duisternis
Slapende
geplaatst
Hem
mede
wij
opstaan en verhoogd en verheerlijkt worden mogen neer wij
en be-
Christu.? in een
licht.
dan onszelven van den ouden
wij
van Christus worden mogen. rijk!
Hem
ook met
wij
Christus onder de dooden
dan aan de zonde, opdat
wij
met een nieuwe
zijt gij
uwe vorige wapenen weg-
i),
twee
die
Lofredenen,
niet veel anders
dan eene korte levensbeschrijving van dezen beroem-
den kerkvader, en één op de H. Barbara
1)
'Eyxcó//.iov
2)
Eyxcó/jLtov
Opp. T.
11
p.
eli
£ts
rbv aytov Iwiwriv Xpuaóarofiov. T»)v
ayiccv
895—9-10.
xaï
ëvèo^ov
roü
Opj). T.
Xptaroü
Terecht zegt Ceillier
^j
1.
c.
,
II.
bestaat
p.
fiaprupoi. p.
150:
886
zij
—895.
Bocpjisipav.
„G'est
un
229 redevoeringen ter eere van Maria.
uit
en toon tusschen
geest
wecken des Kei-kvaders
Het
daaronder ook gerekend de ho-
,
milieën, die wij reeds besproken hebben,
zoo groot zelfs, dat of het
len,
wiens pennevruchten
is
zeer groot,
kunnen nalaten
te betwijfe-
een en dezelfde schrijver
wij hier te
Damascenus een
nes
niet
wij
werkelijk
genoeg bekend
is
,
in staat zal geweest zijn de geschiedenis
zoo bijgeloovig op niet
aan
rede
op
Maria
bezwaren. De grond
zijne
tweede
hem
heeft,
moeten
te
Maagd
2)
Barbara bestaan belangrijke
H.
waarop de uitgever der werken des
,
Kerkvaders gemeend
lissu
hij
van haar leven
de beide redenen op de geboorte der H.
geschriften
van
te sieren, als hier is geschied, is bijna
de Lofrede op de
en
is
aankondiging der geboorte van Jezus aan
de
i),
met
maar dat
,
nemen. Tegen de echtheid van
te
is,
doen hebben. Dat Johan-
voorstander geweest
ijverig
de vereering van Maria
van
verschil
deze geschriften en de andere
den auteur dezer
als
beschouwen
deze
is
,
,
dat
zij
in
de miracles, qui supposeroient dans saiut Damascène ime grande
Deze mate van lichtgeloovigheid
credulité."
neigd zijn te veronderstellen, dat
men
is
zoo groot, dat wij ge-
alleen den
naam
des Kerkva-
ders gebruikt heeft als een goeden krans voor slechten wijn. 1) Aóyoj sU TÖv sCiuyyshsfjLOv t^j T.
II.
—841.
nationis
De
835
p.
Christi
eerste
oTZïpv.yioi.i
Sermo
Opp. T.
2) Aéyoi dévou
sli
Ma/5(«s
II.
tb ysvévtov
dans
i>ntpa.yixi
7/75
II.
p.
Ie
Quien
is
alleen
in Lat. vert.
in
opgeno-
1.
ósffTTotv»]; -h/i-üv
841—849.
Q^otóxou xat vstnup-
De tweede
1,
c.
p.
849—857.
celles, qui sont sur la nativité, des indéceuses,
qui ne respondent gueres a zegt Ceillier terecht
Opp.
833—835.
p.
Opp. T.
„Il y a toutefois
©sotóxou.
rijj.üv
ad illibatam dominam nostram Mariam
Arabischen tekst voorhanden en door
men.
Zsanoivrj;
in angeli annunciationem incar-
c.
p.
la
150.
modestie et a
la gravité
de ce Père,"
230 codices
vele
en
dioiis
dragen,
luuiiu
aangaat, niets
stijl
is
en
nes Damascenus onwaarschijnlijk maakt. staat,
andere
d,at
enkele
codices
aan andere
schrijven
wat taal
er,
d;it
wat haar afkomst van Jolian-
schrijvers
,
Daartegenover
redenen
dezer
dat de echtheid niet l)oven allen twijfel verheven
bezwaar
belangrijkste
ons
voor
blijft
toe-
en hieruit volgt reeds
Het
is.
evenwel het zeer
groote verschil, wat den geest en den toon betreft, tus-
Heeft
vaders.
kondiging
der
hij
werkelijk de tweede rede op de aan-
geboorte van Jezus aan Maria, waarvan
boven spraken, vervaardigd, dan kunnen
reeds
wij
geschriften en de andere werken des Kerk-
deze
schen
wij
het ons niet anders voorstellen, of een
man
zoo bezadigd
den
tijd,
dat
en zoo nuchter moet, gedurende
hij
haar
schreef of uitsprak, in een toestand van fanatieke geest-
vervoering hebben verkeerd
beroofde
geheel het
,
die
Beweert men
^).
hem van ,
deze deugden
dat het juist hier in
oog valt, hoezeer ook door scherpzinnige en beza-
digde
godgeleerden,
Maria gemaakt werd
zoodra
zij
voor het volk optraden,
tot het centraalpunt der theologie
en van den cultus, dan kan daarop geantwoord worden, dat
het
dan bevreemding wekken moet
,
dat
in
zijne
andere homilieën niet alleen geen spoor van deze uitbundige Mariolatrie wordt gevonden,
van Jezus'
1)
Deze
Xaï/ss's
moeder daar met
maar dat
stilzwijgen
zelfs
bestaat eigenlijk uit niets anders dan uit een !250tal
rede
aan de H. Maagd.
d[yn-Jonoiüty.i
dezei'
naam
wordt voorbij-
Zij
wordt hier begroet
als de
oorzaak van
den vrede, dien het Griekscli-Romeinsclie Keizerlijk geniet ra
de
n
tcTjv
Poi/jLv.iorj
rede zeer verdacht.
/SaTfAsix).
Ook
dit
(y_M.[,s,
ot
maakt de echtheid
Toen Damascenus presbyter werd, genoot
het Byzantijnsche rijk alles behalve vrede.
231 gegaan.
Dat
onechtheid
nog geen afrloende grond voor de
dit alles
stemmen
is,
genoegzame, om
maar
toe,
wij
het
is
toch een
deze redenen niet, zonder meer, voor
pennevruchten van Johannes Damascenus
te
bepalen ons
geven hier voor
tot een non liquet, en
liefst
houden. Wij
proeve één der meest belangrijke en bezadigde gedeelten
van de tweede rede op den dood van Maria
„Adam en Eva,
').
de stamouders van ons geslaclit, treden
binnen, en roepen luide: „Gij, onze zalige dochter! hebt
onze misdaad geboet. Van ons hebt sterfelijkheid
ontvangen, maar
heil verworven.
Gij, die
gij
gij
het lichaam der
hebt ons onsterfelijk
van ons geslacht het
z{j?i
hebt
verkregen, hebt ons het goed zijn wedergeschonken.
Gij
hebt ons van onze smarten verlost; de banden des doods
hebt
verbroken
gij
maar
dijs
gesloten,
ons
kwam jammer
gij
hebt
gij
gij
hebt ze weder opengedaan. Door
en ellende over de aarde, maar
jammer keerde door u
den dood zien
rende Ladder?
ons in onze vroegere
Wij hebben de poorten van het Para-
zaligheid hersteld.
dien
en
,
gij
,
al
het goede terug.
uit
Zult
Brug ten leven en ten hemel voe-
Voor u
is
de dood de brug
tot
de on-
sterfelijkheid."
En
het gausche koor van heiligen, dat haar leger
om-
ringde, sprak: „Gij hebt onze voorzeggingen vei-vuld en
de blijdschap aangebracht, waarnaar
hadden uitgezien
1) Aóyos
tiiiTSfiOi
Oévou Ma^ia;.
zli
Opp. T.
,
want door u
T/jv
ivoo^ov
II. p.
deelen, bestaat uii cc. 8
—
868
15.
xoiy.yji7Lv
—882.
Ook
bij
zijn
wij wij
t^j TTavaytaj &sotóxoo xai v.sinc.p-
Het fragment, dat wij hier niedeLentz.
a. a.
O. S. 1*27. fgg.
andere redenen op den dood van Maria. Opp. T. p.
882—886.
met verlangen verlost van de
II.
p.
857
De
beide
—868
en
232
banden des doods.
Kom
aanbrengende Schat
!"
ons
tot
gij
,
goddelijke en leven
Maar de schare van heiligen die nog op aarde waren die rondom haar leger vergaderd stonden, riep met ,
en
minder aandrang:
niet
Troost op aarde
Om
!
„Blijf
ons,
hij
onze éenige
gij
den wille van uwen Zoon dreigt
ons levensgevaar. Laat ons dan geen weezen, o Moeder!
Zonder u ontbreekt ons de rust onder de moeiten en smarten des levens.
indien
evenmin
en
blijven,
uw
heen mogen gaan.
met u
troost;
om
bij
ons te
gaan.
Maar
laat ons, die
om den
ons weg
weg gaat, o Godstempel!
gij
van uwen Zoon
wille
verhindert u
Niets
om van
te
volk zijn, dan tegelijk met u
alleen waart op aarde onze éenige
Gij
en met u te sterven, dat alleen
te leven
zaligheid."
is
Deze en dergelijke woorden schijnen de apostelen en de gansche heilige schaar mij toe, gesproken
Toen
nu bemerkten, dat hare
zij
met haar
den
zij
den
luide
dit leven
uit
te
omdat deze dag ook
,
—
hun aardsche leven was.
niet
Nadat de
Zij
de
laatste
heilige zij,
klaag-
rij
van
der hym-
haren zegen
den zegen van God zelven achterlatende.
Nu zelven
het
is
mij
gewaar.
moeder
te
als
,
Hij
gemoet,
word
treedt
om met
ik
den Koning des hemels
f^ijne
o Zoon!
ik mijnen geest.
beveel
van
hier
scheidende
eigen handen haren zaligen
geest te ontvangen. Zij spreekt tot
hem: „In uwe handen,
Neem dan
de moeder
aan, die Gij rein bewaard hebt tot den einde. niet
hebben.
te
ontvlood, begeer-
scheiden.
was heengegaan, scheidde
nenzangers als
ziel
aan de aarde, geef
dat lichaam
wonen.
,
in
Breng
hetwelk
laij
ik mijn Gij
lichaam over.
U
Aan
Bewaar
u eens verwaardigd hebt
tot u over, opdat,
waar
Gij zijt,
te
ook
233
kom tot U, dien eens mijn schoot ontvangen heeft. Wees Gij de troost mijner geliefde zonen die Gij broeders genaamd hebt, en die treuren om mijn ik zijn moge.
heenga;in.
Ik
^egen hen door mijne hand
die ik over
,
hen
uitbreide."
Toen breidde mijne Moeder mij
hare handen zegenend uit over hen,
zij
daar aanwezig waren.
die
,
kom
!
En
Sta op
tot mijne rust.
De
schoonste onder de vrouwen.
gij
gegaan, en de
tijd
des oogstes
De geur van uwe boven."
Zij
,
is
:
en
winter
gekomen.
is
schoon, mijne vriendin, en er
gij
antwoordde
Hij
is
„Kom kom tot voorbij-
Geheel
zijt
geen gebrek aan
u.
zalven gaat die van alle specerijen te
Hem
vernam het, en voer met
ten hemel.
De scharen der engelen traden haar met lofzangen en psalmen te gemoet. De onbevlekte zielen der heiligen zweefden met haar naar boven en op een gouden troon
wordt de Koningin gezet.
—
Maar
lichaam omringden, smolten weg
zij,
die het aardsche
in tranen.
Zij
kussen
den heiligen Godstempel en omarmen haar, opdat de zaamste
vrucht
des levens over hen
komen mocht. De
weken; de demonen vloden naar hunne onder-
ziekten
aardsclie schuilhoeken
;
de lucht en de wolkenhemel wer-
den heilzaam door den zwevenden geest het
heil-
door het lichaam dat haar
blijft.
;
de aarde werd
Zelfs het water,
dat van boven afstroomt, ondervindt den zegen; in
neren glans daalt het neder. kreupelen
daren,
De dooven hooren en de
wandelen weder; de schuldbrieven der zon-
die in
gescheurd,
rei-
en
den geloove naderen, worden allen,
die iets behoeven,
in stukken
worden groote
vreugde deelachtig.
Hierop wordt het reine lichaam in zuiver lijnwaad geen de Koningin op eene baar gelegd. Fakkelen
wikkeld
,
234 worden ontstoken
;
voorop.
engelen met hunne lofzangen, dan volgt
Eei'st de
de optocht vungt :ian met de zangei's
rij
de
Geest Gods wijdt hen.
der
ook
vaderen;
de
heilige
De
Heer droeg, gedragen.
zingen liederen en
zij
Zoo wordt apostelen
zij,
die eens den
hunne schouderen, en van den herg Sion stoet
midden door de stad naar het
haar op
heffen at'
gaat de
graf.
Evenals eens de koning Salomo de oudsten van Israël
om
op den berg Sion samenriep, te
brengen
namen
,
de Ark des Verbonds
dien
hij
gebouwd had
en
,
de koning zelf en al het volk volgde
terwijl
,
tempel
priesters en Levieten dien heiligen last op-
de
evenals
den
in
tallooze offers gebracht werden, zoolang de
,
en
Ark op weg
naar het Allerheilige was, waar de vleugelen der Cheru-
bim haar dekten, ten,
—
zoo riep,
om
deze lijkkist
zet-
bij te
welke niet Gods Testament, maar de persoon des
Woords van God Salomo,
Vorst
de
hemellingen
bevatte, zoo, zeg ik, riep een nieuwe
des
vredes en de gebieder van alle
oudsten
de
,
des
Nieuwen Testaments
,
de
alle heiligen, die te Jeruzalem vertoefden
apostelen met
heden op dien berg bijeen, en geleidde de geliefde moeder,
Koningin, naar de heilige plaats des hemels zelve
en stelde haar onder de Cherubim van het heilige daar-
boven,
dat
Hij
zelf
eerst betreden had.
dragen het lichaam op hunne schouderen. schaar volgt met lofzangen geloften
worden gebracht,
,
De
apostelen
Eene
heilige
en offers des geestes en der
terwijl
zij
haar weg neemt naar
vanwaar het lichaam spoedig naar het des hemels zal worden opgetrokken. tent Paradijs en de Toen zij het heihge lichaam van den berg afdroegen, de grafplaats
kwam
,
een Jood
,
een dienaar der zonde
,
en deed gelijk
eens de krijgsknecht van Kajaphas, die Jezus den kinne-
235 bakslag
Vol uiisdadigen moed
gaf.
toe,
lichaaui
lig
werden
Verstijfd
baasd, en zich
begint
geloof
mensch
in
Maar
nedergezet.
moeder
dat in
ook
van zij
in
haren
met
wordt
legt,
toch
(Gewoonlijk
hij
de
grijpt
—
Nu werd
de voortreffelijkste
evenals de goddelijke Logos, die ,
ten derden dage het graf
hemel was ne«]ergedaald
den
tijd,
woningen des doods, en, evenals
uit de
,
Zij,
schoot den Zoon Gods had ontvangen
,
Hem
in
den
schoot
die
moest
hemels opgenomen
des
de Heer sprak
evenals
Hij
paste het ook
de hoogere volkomene w^oning inging.
En
worden.
neigen en zijne handen
ook, na het verloop van dien
verliet, zoo riep Hij
zelf
te
haar het lichaam aannam
Zijne
ver-
een grafgewelf in den hof van Gethsé-
der vrouwen in
uit
De dragers stonden
I
den drang der omstandigheden heilzame en
krachtige middelen aan.)
mané
nog vóór de
hij
Welk een wonder
weder op de baar
genezen.
plotseling
ontving
verlamd.
misdadig gemoed van den Jood
het
ootmoedig biddend, even
loon
hij
handen.
zijne
terwijl
het
tot
het
werd
Plotseling
daad.
de baar aan en wilde haar ter-
v;;tte
Maar
nederwerpen.
op het hei-
liep hij
„Ik moet zijn in
:
de
dingen mijns Vaders," zoo moest ook Zijne moeder
in
de koninklijke
woning
des
Zoons verkeeren.
Alles
wat den Zoon toebehoorde moest ook het eigendom der
moeder worden, opdat goederen en het deren over te
drukking
gaan.
der ouders plegen op de kin-
Maar
van Euripides
te
hier
de
gewone
gevallen.
moeder afgestaan, en
Hier
De Zoon
alles in
vloeien
gebruiken
den heiligen stroom rugwaarts. in
haar vereere. De
al het schepsel
erfdeel
,
is
,
om
eene
uit-
de bronnen van het anders
heeft alles aan
hare macht gegeven.
mijne broeders! laat ons dezen dag feestelijk
,
dan zijne
Daarom
vieren,, niet
236 op heidenscbe wijze
,
gelijk
de Korybanten pleegden
die
,
de cyinbalen sloegen ter eere van de moeder der goden,
aan welke dichten
dwazen zoovele kinderen der leugen
die
terwijl
,
Dat
toch geen enkelen had.
zij
toe-
zijn uit-
vindingen van de geesten der hel, want hoe kan baren,
wat onlichamelijk
is ?
nen onlichamelijk
is
leugens
zulke
,
Dat echter het geslacht der demodat weten allen
oog
het
ook
,
,
die door
beschrijft
goden aldus:
zijne
„Want
zij
eten geen brood, noch drinken
Bloedloos zijn
zij
Ja waarlijk!
Zij heeten,
zegt
de
Terwijl
Maagd
te
hij,
maar
zijn het niet.
opgaan
Wij echter
God en de moeder Gods."
kanselwelsprekendheid
zullen
zij
heeft hen weggeraapt.
vereeren den waarachtigen
scheen
vonklende wijnen.
zij
veelmeer, en heeten onsterflijke goden."
De dood der zonde
in
weg
dezen
langs
wierook ter eere der
H.
begon voor de Hymnologie met het optreden van
,
Johannes Damascenus een tijdperk van ten
zij
Homerus
verblinden.
aan
te
breken.
De
bloei in het Oos-
geschiedenis der hymnologie in
de Grieksche Kerk wordt eerst thans in den eigenlijken zin geschiedenis
,
en verkrijgt door de namen van onzen
Kerkvader en van den vriend
zijner jeugd,
Majuma, een glans, dien geen
gende eeuwen haar terug heeft gegeven
Homileet.
plaats
1) Vgl.
Bd
I.
i).
Hymnoloog
Als
Johannes Damascenus dan ook veel hooger, dan
staat als
Cosmas van
liederdichter in de vol-
S.
De Grieksche kerk
heeft
hem de
onder hare liederdichters toegekend
Rambach, Anthologie 136
fgg.
christlicher
Gesange.
,
eerste
terwijl
de
Altona 1817.
237 invloed, dien
heeft uitgeoefend op de verbetering van
hij
om
het kerkgezang, aanleiding gegeven heeft
zijne verdien-
met hetgeen, ruim een
sten in dit opzicht te vergelijken
eeuw vroeger, Paus Gregorius de Groote daarvoor
Westen had dien
hij
verricht
Johannes de Zanger
^).
hymnen en
zich door zijne
heeft"), en de roem, dien
evenaart bijna dien van
hoog wordt
om
hij
werkzaamheid door
,
Volgens
^).
dichter heeft ingeoogst,
van
zijde
biograaf
zijn
de naam,
elegieën verworven
dogmatischen arbeid. Hemel-
zijn
deze
geprezen
Acropolita
dichter opgestaan
hij als
is
in het
zijne letterkundige
en door Constantinus
3)
Suidas
er nooit een
is
en zal er ook nimmer een opstaan
wiens liederen met die van Johannes Damascenus en van
Cosmas van Majuma van: de
begroet,
Nachtegaal wordt
De
eerste
dichter
als
zich
cantn et musica sacra. San. Bias. 4774. T.
Magnum,
Occidens D. Gregorium
Oriens
S.
uit in
II.
p. 1.
Joannem Damascenum
musicaeque ecclesiasticae agnoscit instauratores
primarios
cautus
quibus
laudi datur, atque
id
de
Menaea Graecorum putten
en de
1) Gerbert,
Met de namen
klinkende Lier, de zangerige Cicade, de
liefelijk
zingende
helder
s).
te vergelijken zijn
ecclesiasticum ordinarint. .loannes
Damascenus,
cantandi
modum
omnium
L.
c.
c.
cantum
ore celebrantur, quod
Postea ineunte saeculo octavo
5.
S. Gregorii studiosissimus
,
novum
faciliofemque
per notas musicas, loco Graecorum characterum,
onum
seu chordam indicantium, substituisse fertur. 2) Cedrenus,
Compend.
Hist. p. 456.
3) Joh. Hierosolymitanus, 4)
Sermo,
c.
5) Lexicon, T. dvijfi
ycA
Attrbi
XafKpóniTcav ....
éö^f otvTO
,
1.
c.
11 en 21.
45. II.
p.
132.
luavwjs h \xfjL«(txtivb;
lXXor/ty.cÓTa.TOg,
Ot
yoï/v
ouo£ o^f afvTO
,
ah /JLV.rixo'i
oiilho.,
Zsiirspoi
ïtu.vóvsi
[xiypii av ó /aö'
,
twv
b
iniyMBsU
xar'
dinbv
'yia-^soip èv
TraiSe/ot
luavvou T£ xa\ Koafii aüyxpiaiv ouK »)//stï
/3ioj
nspatudvjas.
238 der grootste eernamen en der hoogste lof-
zoeken
hot
om den
spraken
Dat zich
in
Dichter een lauwerkrans te vlechten
eenc zucht tot overdi'ijving verraadt,
dit alles
valt ieder spoedig in het oog,
nog
den nieuwsteu
in
^).
maar desniettemin hebben
zeer bevoegde beoordeelaars eene
tijd
rechtmatige hulde gebracht aan de verdiensten van Johannes Damascenus als Dichter
Zijne gedichten,
2).
een betrekkelijk groot aantal bewaard
1)
voce ad
lil
4 Dcc.
O
verblijdt.
gij,
Raml)ach
Gij
die de einden der aaide verlicht,
stelt
be-
II.
Den Geesl
roert tegelijk de ooren
de ganscVie Kerk met
gij
onze zielen behouden worden 2)
Den van den
?
vervulde cillier? Of de zoetvloeiende luit?
en de geesten, terwijl
^),
aan de evange-
u noemen, o Heilige!
Ildc /nllcii wij
.Tohannes? Of den zanger David
Tlieoloog
gebleven
is
onderwerpen, ontleend
meestal
zingen
waarvan
uwe
zoete klanken
biil
voor ons, dat
Enz.
!
hem boven
andere beroemde dichters der Griek-
scho kerk, als Cosmas en Theophanes. Ter Haar, in zijne Verhandeling:
Over den invloed des Christendoms op de Poëzij
werken der Hollandsche Maatschappij van schappen) zegt:
„Als
liederen
zijne
wij
dan
zeer zangerig en zoetvloeiend zijn,
heid
tijdgenootcn
zijner
,
is
T. ed.
zijn
Zij
3) 1. "2.
te
te
quam
—693,
Venet.
zeggen
4730.
deels p.
veteres Colon. 1614. T. nologicus.
liederen
Lips. 1846.
opgenomen,
a.
het Pinksterfeest (Opp.
poetici."
Dit
is
„Carmina
alles
reli-
wat Lenström
heeft.
vinden deels
673
p.
ons die hooge ingenomen-
Vooral over de dichterlijke waarde zijner
giosa, pretü magis dogmatici,
van deze liederen
Nieuwe
inzien, die over het geheel
zal
van ter Haar zeer gunstig.
het oordeel
(in de
Kunsten en Weten-
hoewel in ons oog overdreven, geenszins
onverklaarbaar vooikomen." elegieën
fiaaie
in
Ie
Quien's uitgave zijner werken,
Goar, Euchologion rituale Graecorum
bij
428 sqq.; in de verzameling: Poetae Graeci II.
T. a. 1.
1737 sqq.;
p.
III.
p.
80 sqq.
O. S. 140 fgg.
c
p.
bij
Daniel, Thesaurus hyrn-
Rambach
heeft drie zijner
Enkele liederen,
als die
678), schijnen onecht te zijn.
op
239 menschwording van Christus,
lische geschiedenis, als de
Zijne verheerlijking op den Thabor, Zijne opstanding en
Van
hemelvaart.
de
eerste
geven
wij
ter proeve
hier
eene vertaling.
Op de menschwording des Heeren
de Heer, die wondreii doet.
Hij heeft Zijn volk gered,
En
eens betreden heeft de golven van de zee.
Vrijwillig
werd
Hij zoon der
Te banen henielwaart; Wien,
den Vader
als
De godgewijde De Maagd,
tyi)e
Die mensch geworden
Van God vervreemd
Een
ster wijst
Aan ons
Maagd baarde ons
Woord;
het
is
gelijk
Van
,
om Adams
Heer, die eer was dan de zon,
heil,
en arm, zien zij
den vromen wijzen aan. zij
Opp. T.
I.
p.
in
den
stal
Hem, raensch en God
073 en
geven het hier in den verkorten vorm te vinden
Hem
zien en eeren
groote vreugd vervuld, als
£(, T»}v Qsoyovia.v.
zondig kroost
geslacht, van zonde en vloek te ontslaan.
Hem, den
In windselen gehuld;
2)
wij,
was het onverteerbre bosch'),
Der wereld vreugde en
4)
als
de lof wordt toegebracht.
zelf,
schoot der
wier
jonkvrouw om het pad
werd een mensch
Hij
baarde ons des Vaders nooit volprezen Zoon.
Zij
't
i).
,
bij
Daniël,
1.
waarin het ook
te
saam.
c. p. 80.
bij
Wij
Rambach
is.
Volgens de typologische interpretatie, naar welke het braambosch,
dat niet door het vuur verteerd
werd, de type was van Maria, die
door haren partiis niet ophield maagd te
zijn.
240
De aanschouwing van Naar
de spruit dier heiige moeder werd,
Heeren wijzen raad, der herder-schaar vergund.
's
In geestverrukkiug zien
En
hooren
't
zij
't
heilrijk,
juublcnd lied van
Dat Hem, den Heiland,
prijst,
„Geroerd door uwen nood
„Den hoogen
,
't
wonder aan,
blijde geestenkoor,
die niensch
geworden
verlaat des hemels
troon, en wordt, als
gij,
een
is:
Heer
sterflijk
mensch.
„Hij, die onstoflijk was, neemt in het laatst des tijds
om
„Zelf onze menschheid aan,
„Maar
haar, die Hij eens schiep,
diep gevallen was, te voeren hemelwaart."
Welaan,
gij
Maar nu
't
volken! eens in schaduw van den dood, verderf ontrukt door
't
vleeschgeworden Woord,
Juicht vrolijk, en verheft met juublend lofgeschal, Juicht en verheft den Heer, den Schepper van
Die onzer zonden
Maar
last
meelijdend op zich nam.
van dichterlijke schoonheid ontbloot. Roe-
als
niet
rend
en
aandoenlijk
spreekt.
die
de
om
staat
in
is
de toon,
daaruit tot
die
ons
spreken tot het gevoel, en hoezeer de be-
Zij
woordingen, wel
heil
vooral zijne elegieën verdienen gejD rezen te wor-
den,
zij
uw
Dichter
kiest,
diep
het
in
eenvoudig
zijn,
zijn
hart te grijpen.
Zij
doen ons vermoeden, dat Johannes Damascenus bepaaldelijk
als
zanger van den dood en van de vergankelijk-
heid zijn grootsten dichterroem verworven heeft.
waar,
getuigen
wing, en niet
van
eene
sombere
verraden het daardoor, dat
vrolijke
gesteld,
zij
maar
cellen die
van het klooster
zij
St.
Wel
is
levensbeschouin de wellicht
Saba
zijn
op-
levensbeschouwing hindert ons niet,
omdat de Dichter, door het vertroostend
licht der chris-
241
hoop op de koude
telijke
mag worden
geacht
bevrijd te zijn gebleven van
voorkeur deze onderwerpen behandelt
Men klooster
herinneren,
dat
,
bood zich met de beoefening
houden
te
toen
der
het
in
hij
hem
die
,
ver-
wetenschap en
maar dat
,
bij
kan.
aan de leiding van
werd toevertrouwd
een grijzen monnik
dichtkunst bezig
licht vervallen
hij,
Saba was opgenomen
St.
,
van de levensgeschiedenis
zal zich uit ons verhaal
Kerkvaders
des
den dof-
waartoe een dichter, die
toon,
nielancholischen
fen
wei-Kelijkheid te doen vallen,
zich
hij
,
der niet-
tegenstaande dit verbod, door een anderen monnik verleiden
ven
om
liet
een graflied
naar de getuigenis van
Kerk
Wij laten dit lied, dat,
zijn
biograaf, in de Grieksche
hooge eere gehouden werd, hieronder volgen,
in
hoop
de
in
ter eere van diens gestor-
,
te vervaardigen.
bi'oeder,
de
dat
,
niet te ver
vertaling
beneden de
schoonheid van het oorspronkelijke gebleven
eenvoudige
moge
zijn
Bij
Uitvaart
(Ie
Waar, mijn broedren!
is
i).
de vreugde,
Die de levenssmart niet rooft?
Waar
de heerlijkheid, die de aarde
Aan den Ach!
't
't
1) p.
'iSto/x^ia sv êt.M\ouQia.
96
elegie
sq.
Bij
vindt
derde strofe
Bambach
men bij
sterveling belooft
?
verdwijnt al als een schaduw;
bij
Is
bedrieglijk als een droom.
tou è^oZiaoTixoïJ. Bij a.
a.
Gonst.
O. S.
142
Acropol.
Joh. Hierosolymitanus,
Goar
1.
1.
c. c.
1.
c.
en Daniel
1.
c.
Een fragment van deze
fgg. c. c.
46, en den aanhef der 27.
16
242 Slechts een
oogwenk
en dan rooft
,
gij
Wreede dood ons de aardsche Idoon. !
Geef, o Heer! hem, dien 'kbeweene, Deel aan uwe lieerlijkheid Zij
hem,
in
den
IJws aanschijns
gl.ins
Kust en vreugde toebereid!
"Welk een strijd
't
Ach
hoe weent
!
voor de ziele
als
,
Bitter uur des scheidens slaat!
zij
als
,
niemand
liaar
In haar angst ter zijde staat. "Wil
zij
't
oog tot de cnglen richten,
Zonder vrucht Strekt
zij
is
haar gebed;
de armen uit naar menschen, Zelfs geen vriend, die haar
Daarom
,
Bidden
wij,
o geliefde broedren
Denkt aan
God
dat
's
levens korten tijd
dien doode
Rusten doe na zijnen
Ach! hoe
dan redt!
ijdel
is
al
't
strijd.
aardsche;
Als een herfstblad valt het
af.
Als de dood komt, vlucht de rijkdom;
De
eer volgt ons niet na in
't
graf.
Snel verrast de laatste dag ons.
En
verstoken
is
dan
't
hart
Van de vreugde dezer aarde,
En Daarom,
verlost van de aardsche smart.
o geliefde broedreu!
Bidden
Dat hem
in
wij dien
doode toe,
het land der vromen
Christus eeuwig
wonen
doe.
-
243
Wat
is
dezer wereld vreugde
Wat Stof
is
Niets ,
Die
zelf
mijn brocdren
Hein
glans der aard'?
voor
blijft
vergaan bewaard.
't
laat ons bidden
!
eeuwig blijven zal
die
,
eeuwig en onsterflijk
Koning
Dat
?
ijdle
alles, alles assche;
Komt
,
de
is
Hij dezen dierbren
van
is
't
gansch heelal
doode
In het Rijk der heerlijkheid,
Eene
moge schenken
ruste
Durend
Aan eene andere vorige,
eene
elegie,
bekende
tot in eeuwigheid.
waaraan
bizonderheid
Kerkvaders verbonden
is,
niet,
als
het leven
uit
maar dat door
gedicht
is
is
onder
hier
nog eene plaats inruimen.
de eer te
beurt gevallen, dat het
zijne gedichten, willen wij
dit
des
zijn grooteren
rijkdom van denkbeelden zeker het schoonste
Aan
aan de
door een onzer meest gewaardeerde vaderlandsche dichters
vertaald
is
geworden, en
niet
beducht
te
zijn,
dat de
behoeven hier dus
wij
schoonheid van het oor-
spronkelijke door de vertaling geleden zal hebben
1) 2t(x/i/9« è^oötxazixcc.
leeraar ter
Haar eu
te
Goede, jaargang 1840.
Rambach
a.
a.
Maria aan het
O. slot
S.
De
vertaling
is
^.)
van de hand van den Hoog-
vinden in den Almanak voor het Schoune en
Het
144
oorspi'oukelijke
fgg.
De
bij
Goar,
1.
c.
en
vertaler heeft de aanroeping
veranderd in een gebed
tot Christus.
16*
bij
244
Bij
Broeders! treedt de lijkbaar nader! Ileni
dien wij ter
,
Biiar.
(Ie
laatst vaarwel tot afscheidsgroet,
't
Die verlost werd van de kwelling, die een
Maar
zijn
vrienden en
Acli! van allen,
met een ontroerd gemoed,
lirengt
dragen,
riistjjlaats
wereld baart,
ijdlc
inagen weenend achterliet op de aard',
zijn
minnen, rukt de dood ons eerlang
die wij
Biddon wij, dat (rod dien doode vreedzaam sluimren doe
Welk een
Thans gehuisd
Ach
!
—
is!
hem, wien de zerk
Ziet
Wat
oogenblik!
dekken, die, nog gisteren ons
zal
in
af: graf.
't
gejammer, welk een schrik!
Welk een donker
de enge woning, afdaalt
in
— gelijk.
het duister lUjk!
van vrienden en van magen rukt de dood ons eerlang af
Bidden
wij,
Wat
dan ons
is
God
dat
dien doode vreedzaam sluimren doe in
aller leven,
dan een veldbloem, broos en
Ochtenddaauw en morgennevel,
die ras ojitrekt, en niets
Wat
Leest het in dien open graf kuil 't
—
scheiding, o mijn broedren!
Als de stcrvcnsure daar
in
Waas
Weent mijn
In dit
tcêr!
meer!
jeugd of levenskracht,
der schoonheid, of de lichtstraal, die uit minnende oogen lacht,
Daar de dood het
Nadert,
is
graf.
't
sterflijke
lijk,
verdwijnen en
al
br edren
Adamszonen!
't
Ligt niet meer, voor
^t
Wordt
,
't
't
gras verdorren doet?
!
Valt daarmee den Heer te voet
Ziet hier en herkent
verderf ter prooije,
't
als
Stort vrij tranen
!
aas waar ras
't
oog begeerlijk, op
van duisternis omwikkeld
,
't
uw
beeld.
gewormte
iu speelt!
zijn slaapstede uitgestrekt;
door den zandhoop toegedekt.
—
Broeders! daar wij van hem scheiden, bidden wij dien doode toe.
Dat de Heer
tot d'
eeuwgen morgen zacht
Als de ontbonden geest door
Dan Dan
vergeet
hij
zelfs
vergeet hij, wat
d'
sluimren doe.
Engel des gerigts wordt weggevoerd
de dierbren, die
hem
zijn assche
zijn
scheiding diep ontroert;
boeide, zorg en vreugde en leed der aard',
245 Daar
hij
slechts raet huivrend
wachten op
Broeders! vreest dien heilgen Rechter!
Dat
den zondaar wat
Hij kwijtschelde aau
Ziet in gindsche handvol aarde 't
Wie
arm, wie
is
rijk
hroeders
hij
tot
!
in
't
't
lichaam
eind'
't
in
geschied
zij
uw
van
bestaan
oord waar we allen henengaan
blijft
Wie
magtig?
de dood van
strijkt
—
vereenigd lied,
heet
worden, stervling, wat uw naam ook
Ook de pas ontloken rozen Eerst verwijst
't
;
Wie
noemen?
te
Gij zijt stof, stof zult gij
't
,
Gods hand u vormde
Stof, waaruit
ontzaglijk oordeel staart.
't
Snieekeu we
verwelken wat hier
't
't
vi-ij?
zij!
frisch gelaat
schoonst te bloeijen siaat.
Al de i'adren van het uurwerk, straks bewogen, staan nu
stil;
Al de leden hangen roerloos, doof, gevoelloos voor den wil; 't
Starrend oog
De armen Eeuwge Zoo
is
is
weggezonken;
't
oor rust nu van
omzweeft de lippen,
stilte
alles, alles ijdel!
U
Zalig wie op
Zon, die over
't
—
als het
Stervling! leg
uw
uit;
vertrouwen, Vaders eengeboren Zoou! graf
blijft
blinken! hoor ons smeeken voor
van dien ontslaapnen over naar de
Waar
uw
verlosten
's
Blink' zijn
wonen,
in
't
blij
uw
troon!
kust.
in het land der zaalge rust!
Hemels schatten erven
naam
—
trotschheid af!
ziel
Doe hem
hooren
eeuwig zwijgend graf!
Voer de al
't
rusten als de voeten, wie eene ijzren boei (»msluit;
,
d'
uitverkoornen toegezeid
!
—
boek des levens, in het Rijk der heerlijkheid!
E S L U
II
Aan
1 T.
het einde van ons onderzoek blijven nog eenige
vragen ter beantwoording over, die ons van zelf aanlei ding geven tot eene nadere beschouwing van het karakter en de wetenschappelijke verdiensten des Kerkvaders.
Hoedanig behoort daarover ons wij
juist
zien
,
zullen
wij
oorJ.eel te zijn?
ons hier
te
Indien
wachten hebben
voor eene overdrijving, als waaraan de Grieksche Kerk zich
heeft
gemaakt, blijkens hare Menaea en
schuldig
Martyrologia
hooggestemde lofspraken
en de
das
voor Johannes
uit
een aantal Elogia
Daniascenus over had oj)
Maar hoe buitensporig waarin
zijn
1) Zie enkele (iaarv;m
liij
die Sui-
en die ons
den Kerkvader tegenklinken dikwijls de taal
verkondigd
i-oem
,
,
Allatius,
ook
zijn
i).
moge,
wordt, krachtig getuigen
1.
c.
c.
14.
247
stemmen van de groote
deze
al
liefde
hem
die
,
toegedragen, en van de bewondering, waarmede
den tijdgenoot
wel
Voor de Griekscbe Kerk
vuld.
bij
zoo
nakonielingscbap beeft ver-
de
als
wei'd
dan ook de hoogste
is hij
Dogmatiek
autoriteit gebleven, en bij baar verkreeg zijne
een symbolisch gezach. Onbillijk
testantsche
is
aan de andere
zijde het oordeel, dat pro-
meer dan eens over den
geschiedschrijvers
Men hem
Kerkvader hebben geveld. dwaling vervallen, van in
is
somtijds te zeer in de
anders te zien dan
niets
den Apologeet der beeldenvereeriug, en geten,
dat
noloog,
Naar
hem noch
waarheid
Dogmaticus, noch
als
verdiensten
wezenlijke
niet tot de geesten van den eersten
voor het
hem
te zeer
eene
eervolle
verledene
lieeft,
plaats
verzameld
,
hij
ontwikkeling,
wel
toch in zijnen
inneemt wegens de hij
vlijt,
de
de schatten van
geheel verbonden
en tot een
evenals door de scherpzinnigheid,
waarmede
hij
het
dogma, overeenkomstig het stadium
christeUjk-kerkelijk
der
hij
rang behoort, waar-
maar dat
i)
trouw en de klaarheid, waarmede het
dat
,
aan oorspronkelijkheid en schep-
pend vermogen ontbrak tijd
Hym-
als
ontzegd kunnen worden.
van hem gezegd
het
is
zeer te ver-
te
welke het
reikt, wist te verdedigen-).
tot
op zijnen
tijd
had be-
Nieuwe banen heeft
hij niet
maar door het systematiseeren van het voorhandene heeft hij de schatten der oude Griekscbe Kerk geopend,
voor anderen toegankelijk gemaakt, en aan latere tijden
4)
Ongaarne zonden
wij liem
daarom met Milner,
t.
a.
p.
lil.
een genie willen noemen. 2) Vgl. Landerer,
a.
a.
O. S. 746, en Alzog,
a.
a.
O. S.
405.
"245,
248 gruiulshig
(Icii
viiii
de
Als
geven.
verdere
eerste
Systeruaticus
en als de Vader der Dogmatiek
noemd eerste
worden
te
,
en
volledig
in
zooverre
sciiap
op welke
,
der (irieksclie kerk
gelijk
verdient ge-
hij
in i^ijnc "E^527/r het
hij
samenhang
christelijke geloofsleer geleverd
de geschiedenis der godgeleerde weten-
in
hij
,
hij
een algemeen erkenden invloed uitge-
oefend heeft, steeds eene eei'cplaats innemen
wat
ge-
liaiideii
met wetenschap])elijken
opgebouwd systeem der heeft, zal
in
uiit\vild
den beehlenstrijd
zijne betrekking tot
—
').
En
betreft, indien
den gang van ons (jnderzoek onze poging gelukt
bij
zullen
niet op
wij
nieuw behoeven aan
zeer
men hem oniecht
stelt
als
den
integendeel
pisme en
,
is,
hoe-
van het ruwste bijgeloof; hoe
krachtig
verzet
het Caesaropa-
tegen
van de vrijheid
verdediging
zijne
toonen
wanneer men hem voor-
doet,
verdediger
zijn
te
des gewe-
tens niet het minst van protestantsche zijde waardeering
en hoe hoog
verdient,
i)
Over den invlood, dion
uitgeoefend,
zullen
invloed dien
jiij
algemeen
,
op
belangrijke Streifzüge in
,
hier
de
theologie
wenken
vinden
dem
Geblete
auf
les
ook op de Westtrsche theologie heeft
hij
nit^t
iiiecder uitweiden.
van den Islam heeft gehad i)ij
des
von
ivremer
Islams.
premiei'S
khalifes,
te
1873,
Leipz.
et
kan men
maar
vooral
son inlhience en
vinden in de Revue Beige 8.
O.
a.
et
wordt daar gezegd
ses lecjons d'histoire a la Sorbonne, qui hrent tant de bruit en
1845 M. Charles Leiiorniaiit avait raison do mettre
au premier rang arabe."
,
Cultiirgeschichtliche
,
Nève, Saint Jean de Damas
etrangère. T. XII. Brux. ISei. Livr. 7 et
„Dans
Aangaande den
evenals de Byzantijnsch-christelijke theologie in het
het opstel van
Oriënt sous
wij
ook blijkens de geschiedenis
hij,
,,des
esprits
S.
Jean Damascène
dominateurs, qui ont inspiré
Ie
génie
249 van (lienzelfden beeldenstrijd, geacht moet worden l)Oven
hebben gestaan.
zijne tijdgenooten te
Maar
dit laatste,
juist
genooten
noch onder
,
dat
noch onder
hij
zijne
tijd
de Grieksche Kerk
zijne opvolgers in
meerdere gevonden heeft, moet worden beschouwd
zijn
der voornaamste oorzaken van het buitengewone
als een
aanzien, dat
Was
heeft.
opgestaan,
nog na eeuwen
hij
hem een
na
er
in het
Oosten behouden
van de eerste grootte
ster
die even groot geleerde, even scherpzinnig,
even werkzaam
als
hij
meer dan
,
hij
oorspronkelijk
,
denker was, misschien zou het dezen niet moeielijk ge-
roem
vallen zijn zijnen
het geval geweest.
Kerk
sche
overschaduwen. Dit
te
De beroemdste mannen
die de Griek-
Choniates,
niets
zijn
anders dan de verder verwiji).
Daarom kon
worden gezegd, „dat de Grieksche kerk, na
hem haar
Na hem
langer zoo meer vervallen in dien doodslaap
eeuwen lang verzonken
lag,
,
is
zij
hoe'
w'aarin
zij
uitwendig ge' ouden door de j
banden der Turksche dwinglandij
,
en inw'endig krachte-
door gebrek aan christelijk-wetenschappelijk leven.
loos
1) Oin opstel
zich hiervan te overtuigen leze
UUmann.
van
Nicetas Choniates,
men
slechts het belangrijke
Nicolaus von Methone, Euthymius Zigabenus und
oiler die
dogmatische Entwicklung der Griechischen
Kirche im zwölften Jahrhundert, in de Stud. 647
fgg.
mascenus 2)
in
gedenkzuil gesticht te hebben, van het tooneel
der levende ontwikkeling aftreedt""^).
S.
als
,
Methone en Nice-
van
derde echo's van Johannes Damascenus terecht
echter niet
lateren tijd nog heeft aan te wijzen
in
Euthymius Zigabenus, Nicolaus tas
,
is
Men
zal hier zeer
aaugeti-oifen wordt.
Hageubach, D.
G.
t.
a.
p.
u. Krit.
Jahrg. 1833.
weinig vinden, dat niet reeds
bl.
349.
bij
Da-
250
Ook
iiu
bijna geheel van die uitwendige
zij
slagen is,
—
duurt
V941
versteening
toe
de
hoe lang nog?
tot
voort,
in
welke
—
op dezen dag
tot
zij
hoop heeft beschaamd op het aanbreken van
dien nieuwen morgen, die haar voorspeld zij
dom
Scholastiek
mag
heeten
^).
—
worden
,
zal
of de
,
in
die
door velen aan Johannes üamasce'^) ,
zoover
met recht aan hem toegekend kan
natuurlijk
inaugureele
Graeca,
oratie
verschillen
gehouden
werd
—1828, een
in
,
naarmate men het
blijft
nog
altijd
van den Hooglecraar Kist,
Divinae Providentiae teste,
Lugd. Batav. 1827
een eernaam
althans
dit
Over de toekomst der Grieksche Kerk de
eernaam van Vader
—
nus gegeven wordt
1)
en waarop
een nieuwe wereld voor het Christen-
,
veroveren zal
De beantwoording der vraag
dig
is,
gedragen op de vleugelen der Russische monarchie,
,
naar Gods raad
de?-
banden ontdie toestand
lezenswaar-
De
Ecclesia
vinden in de Annales Acad.
te
hoezeer niet vergeten niag worden, dat toen
tijd,
door
den opstand
der
zij
Grieken
tegen de Turksche heerschappij eene hoop op de herleving der Griek-
sche Kerk werd opgewekt, die slechts tot eene geringe hoogte
is
ver-
vuld geworden. 2)
Door Tribbechovius
De doctoribus
,
scholast. Giessen 1665, p. 128,
Eichhorn, Geschichte der Literatur, Gött. 1828. Bd. Alexander,
Selecta
ceel.
hist.
cap.
c.
3 a
„princeps scholasticae theologiae." Lenström. qui Graecorum
Thomas
netur." Milner,
t.
a.
Grieken, Mosheim,
p. t.
et bl.
a.
p.
der Grieken. Rössler zegt, dieser Schrift mit zu
4, 1.
p.
c
S. 562, Natalis
p.
4:
„Meritus
sit,
Lombardus paterque Scholasticorum nomi245, noemt Dl. a.
a.
III.
bl.
hem den Thomas Aquinas 97,
O. S. 247:
dem Urhebern
ist."
der
den Thomas en Lombardus
„Wenn ihm
einige
wegen
der scholastischen Theologie ge-
rechnet haben, so glaube ich, dass ihm, nachdem nicht unrecht geschehen
I.
257, noemt hem:
man
das versteht,
251 wezen en het
der
doel
Scholastiek
ruimeien of in
in
Bepaalt men als haar doel en wezen: dogma met het denken en voor het denken verwerkelijken, den samenhang der leerstukken en hun-
engeren zin opvat. „het gegeven te
ner gronden door middel eener diepingrijpende wetenschappelijke reflexie uiteen te zetten
,
en het geloof tot weten
te verheffen"!), waarbij dan hare werkzaamheid eeue/or7in'cle
dan
is,
antwoord op
valt het in het oog, dat het
de gestelde vraag niet in allen deele bevestigend
hetgeen
van
Veei bij
der
hij
zeer veel overeenkomst
dialektische
Westersche Scholastiek
hem terugdenken
consequent streng
handeling,
ook
wijl
zijne
maar
der
die
en
dialektiek,
en syllogistische wijze van be-
werkzaamheid is
Zijn
niet uitsluitend formeel
is.
hem ook om ontwikkeling der
het
de Scholastici niet meer patres
Johannes Damascenus
Daarom noemen
beiden.
maar hem ontbreekt
doet,
de eigenlijke Scholastiek kenmerkt, ter-
doen.
doctores,
latere
meer dan één harer theorieën
in
methodische
Naast den vorm \eQvsiof te
met haar, evenals de
volgehouden toepassing
die
zijne toe-
behandeling van het dogma heeft
zijne
aan
kan.
wijsbegeerte op de theologie
Aristotelische
en
die
Door
Johannes Damasceniis aangetroffen.
passing
zijn
de Scholastiek kenmerkt wordt ook
wij
hem
dan den Vader der Scholastiek.
in
is
den Prodromus
liever
Hij
,
zekeren zin
staat op het punt
van overgang tusschen de productieve periode der oude
Kerk en de Scholastiek der Mitldeneeuwen vertoonen
i)
Vgl.
zich
nog
Lauderer,
eeuige
Art.
Encyclopedie. Bd. XIII.
S.
sporen
bij
Van de
hem, en
Scholastische Theologie in
^7.
eerste tot
Herzog's
de
Real
262 hiatstc
weg
heeft
dooi' zijnen
liij
systeniatischcn urheid den
gel)a;ind.
Van daar dan ook
dat velen in den nieuweren
,
tijd
den dogmatischen arbeid van Johannes Damascenus
in
aanvangspunt hebhen
het
eencr nieuwe periode
üezien
niet alleen in de geschiedenis der christelijke
maar ook
de doginengeschicdenis
in
2),
ook wat de laatste betreft, terecht
dit,
dogmatiek
'),
en de vraag, of zij
geschied, kan
naar onzo bescheiden meening niet anders dan bevesti-
gend beantwoord worden, indien men slechts het onderscheid tusschen de algemeene en de bizondere
geschiedenis
de
tot
eigene
voor
den
niet
laatste
toch
geschiedenis
oog
het
uit
het
is
heeft
dogmen-
Met betrekking
waar, dat elk dogma en
,
verliest.
weder
deze
haar geschikte periodtMi-indeeling, die slechts te
gelijk
zijne
eeue alleen zel-
voor de geschiedenis van andere leerstel-
1) I)« hooylocraar
van Ooster/.ee, die
hem
ook
beschouwt, opent met
systematische theologie"
als
hem
„den Vader der de periode van
ontwikkeling, die voor de chr. dogmatiek met de 8e eeuw aanvangt. Zie Chr.
Dogmatiek, 2e
dr.
Utrecht 1876, Dl.
2) Deze afdeeling eener nieuwe periode bij
I.
in de
hl.
46.
dogmengeschiedenis
Johannes Damascenus werd voorgesteld door Hagenbach, Ueber
zweckmassige Eintheilung der Stud.
u.
Krit.
Jahrg.
Perioden
in
der Dogmengeschichte,
1828. S. 783 fgg. en gevolgd door Hagenbach,
Meier en Nitzsch in hunne leerboeken dezer wetenschap.
Zij
wordt
aanbevolen door den Hoogleerar Doedes, in zijne Encyclopedie der Chr. Theologie,
Utrecht 1876,
bl.
162, maar
is
bestreden geworden door
den Hoogleeraar Kist, in zijne Verhandeling: De Geschiedenis van de leer des
Christendoms, voorgesteld
Historische Wetenschap, in het
Deel IV. Leid. 1833.
als afzonderlijk volk der Ai-chiel'
Godgeleerde
vonr Kerkelijke geschiedenis.
253 geschikt
lingen
Had men
is.
den voorslag
bij
plaatsen van een afscheidingspunt
tot het
Johannes Daraas-
bij
cenus dan ook inzonderheid de bizondere dogmengeschiedenis
op
dan zou
oog,
het
omdat de Kerkvader
hij
geen
niet geacht
bijval
verdienen,
kan worden voor het
onderzoek van ieder dogma afzonderlijk een nieuwe baan te
Maar
hebben geopend.
iets
anders
is
het met betrek-
algemeene dogmengeschiedenis
king tot de
,
tot
de ge-
schiedenis van den geest, die het onderzoek der afzonderlijke leerstellingen
beheerscht
ben,
,,de
gedurende de verschillende eeuwen
of gelijk anderen haar
,
genoemd
willen heb-
geschiedenis van de leer des Christendoms" en
haar niet alleen
maar ook
strenge onderscheiding,
in
in
van de historia dogmatum „als afzonderlijk
afscheiding
vak der godgeleerde historische wetenscliap" behandeld willen
zien
^).
deze
Bij
meer om de formeele
algemeene geschiedenis
wijze
van behandeling, dan
materieele resultaten van het onderzoek
doen,
te
en
in
ieder
bij
het
de
dogma
haar vangt met Johannes Damascenus
eene nieuwe periode aan.
Bij
hem wordt
voor de eerste
maal duidelijk dat streven naar combinatie en satie
is
om
waargenomen
dat geheel de
,
centrali-
Middeneeuwen be-
heerscht, en dat in de beide grootsche organismen, die het heeft voortgebracht, de Hiërarchie en de Scholastiek
Kerk
zich op gelijke wijze in de geschiedenis der
als in
de dogmengeschiedenis heeft geopenbaard.
De Kerk der
Middeneeuwen, voortbouwende op de gegeven
basis, onder-
scheidt
zich
afzonderlijk
1)
De Hoogl.
van de staande
Kist,
t.
a.
oude Kerk door de zucht om het tot
p.
één gebouw op
te
trekken en
254 systeem te
één
tot
De Middeneeuwen
verbinden.
dogmengeschiedenis
daarom
voor
tijdperk
der Systematiek.
de
zijn
bepaaldelijk
Beweert men, dat dat syste-
matisch streven reeds vroeger opgemerkt kon worden
dan en
is
het
dit slechts in zooverre
waar, als het
Augustinus sporadische, geheel op zich
i),
Origenes
bij
zelf
staande
maar geenszins een kenmerk van den theologischen geest hunner eeuw. De bedenking, „dat de "ExSso-/-- van Johannes Damascenus onschuldig
verschijnselen
zijn,
was aan hetgeen na berust
zijn tijd
onder de Latijnen voorviel",
op miskenning van den invloed
vader door
zijn
eeuw
in
Westen
het
slechts een gissing,
Dat
hekend
maar een
door Burgundio van
feit is
Pisa in
liet
de beroemdste Scholastici gebruikt dien
is
Het „Graeca non
le-
trouwens op niemand minder van toepassing,
is
dan op Johnnnes Damascenus. 12f
dien de Kerk-
dogmatischen arbeid ook op de Wester-
sche Scholastiek heeft uitgeoefend.
guntur"
,
het ook de vraag niet, of
Systematiek
hij
zal
reeds vóór de
geweest
zijn, is
het, dat zijne "Ex^i^/?,
Latijn vertaald, door
geworden. Boven-
is
hij
het streven naar
opgewekt of l)ewerkt, maar of van
heeft
dat kenmerk der Middeneeuwsche theologie niet de eerste duidelijke
proeve in
zijn
dogmatischen arbeid aan het
De omstandigheid,
licht is getreden.
dat deze vraag niet
anders dan bevestigend beantwoord kan worden bij
het
1) Kist,
feit,
t.
dat in zijne
a. p. bl. 51.
zijne "ExSofftj schreef
"Ex^co-/.-
meen
tijd
gold: Graeca
gevoegd
de keten eindigt, die
„Reeds eeuwen vóór dat Johannes Damascenus
werkte de systenia-zucht.
werk van dezen geleerden Griek was hetgeen na zijn
,
altliaiis
En
het systematisch
hoogst onschuldig aan
onder de Latijnen voorviel, voor wie het alge-
non leguntur."
255 gevormd wordt door de reeks van kerkelijke twisten van het
begin
van den
den Monotheletischen
Sabelliaanschen strijd
,
het
einde van
hem
de Griek-
tot
en dat met
sche Kerk aftreedt van het tooneel der dogmenhistorische ontwikkeling, wijzen
hem van
wien een oud tijdperk zich
zelf
afsluit
aan
als
dengene, met
en eene nieuwe periode
voor de christelijke dogmengeschiedenis
is
aangevangen.
STELLINGEN.
Johannes schrifte
Damascenus heeft
deelgenomen aan den
niet
anders dan
bij
ge-
beeldenstrijd.
IL Johannes Damascenus
is
niet
de Vader van de leer
der Communie aiio idiomatum.
IIL
Johannes Damascenus
is
niet de
Vader der Scholastiek.
IV.
De
oppositie tegen de beeldenvereering
,
gelijk
zij
door
het Concilie van
Constantinopel gevoerd werd, verdient
onze goedkeuring
niet.
258
Y.
De
lezing
Luk. 18
in
sKslyov
rrxp''
voorkeur boven die van
yxp
y]
14
:
verdient
de
sxelvo:.
VI.
Eerbied voor en liefde tot de H. Schriften des Nieu-
wen Verbonds moet een
drijfveer
zijn
de beoefening
tot
der kritiek van haar tekst.
VIL Uit
het
de
redenen
eschatologische
derde
evangelie
jaar 70 vervaardigd
blijkt
des Heeren volgens
dat het eerst na het
niet,
is.
VIIL
De
beide
van Ps. 51
kiatste verzen
van lateren
sel
zijn
een toevoeg-
tijd.
IX.
Jes. zijn
53
graf
:
bij
9 moet aldus vertaald worden
de goddeloozen gesteld
rijken in zijnen
Met den
:
maar
En men hij
heeft
bij
de
wordt
de
is
dood geweest.
njiir;
Messias bedoeld.
,
niy
Jes.
52
:
18
— 53
:
12
259
XL Ten ^fiépu
onrechte è'ysc!ê>j7srxi
wil
Meijer
in
Mattli.
woorden:
de
16:21
als
kx)
t^ rpnyi
een vaticinium
beschouwd hebben, dat eerst ex eventu dien bepaalden vorm verkregen heeft.
XIJ.
Zoowel 14
:
1
het
moet
als
eerste
het
als
tweede
Triarsvers iu Joh.
Imperatief beschouwd worden.
XIII.
Het
resultaat der oude
christologisch
Kerk
is
onbe-
vredigend.
XIY.
Een diepere opvatting van het Paulinisch begrip der kan onze christologie vrijwaren voor het onbe-
y.svcc(Tic
vredigend resultaat der oude Kerk.
XV.
Ook wanneer de zonde ware, zou de Logos vleesch
niet zijn
in
de wereld gekomen
geworden.
XVI.
De 2
:
idéé
van Jezus'
17, 18 en H. 4
:
Hoogepriesterschap
naar
Hebr.
15 vooronderstelt, dat Zijne heilig-
heid een menschelijk karakter droeg.
260
xvir.
De pericoop
6
Hebi'.
:
4
—6
levert
een bezwaar op
voor de leer van de volharding der heiligen.
XVIII.
Voor dat gedeelte zich
der
christelijke
Apologetiek
de aanprijzing des Christendoms ten doel
dat
,
stelt
,
is
de psychologisch-wijsgeerige methode de meest aanbeve-
lenswaardige voor onzen
tijd.
XIX. Utilisrae en zedelijkheid zijn niet te vereenigen.
XX.
Men
om aan
loopt groot gevaar
de godsdienstgeschie-
denis een te groote plaats in het catechetisch onderwijs
interuimen.
XXI.
De bevordering van tot de roeping
het christelijk onderwijs behoort
van den Evangeliedienaar.
XXII.
Te eischen,
dat
belijdenisvrijheid in
minder dan
te
de
Nederl. Herv. Kerk de leer- en
haren boezem zal wettigen,
eischen
karakter verloochenen
,
dat
zal.
zij
is
niets
haar zuiver Protestantsch
CORRIGENDA.
BI.
63 reg.
1
81
'
5
96
.
25
staat als '
Theoloog
lees:
werk waardige
als
Systematisch Theoloog
•
merkwaardige
*
de
de cliristologie der
Kerkvaders
christologie
des
Kerk'
vaders 201
211
-
.
29 1
voud
>
en beschouwt
met
allen als
rjij
vonden
ze
Goden
"
en
beschouwt
allen als
251
verwerkelijken
ze
nie
verwerken
Enkele andere drukfouten gelieve de welwillende beteren.
gij
Goden?
lezer
zelf te
ver-
10106
Damascenus
# 1
es
THE msnrurE of mediaeval B9 QUEEN'S PARK CRc: TORONTO - 5, CA f
10
I
öG