Onderzoek wateroverlast Dukenburg te Nijmegen definitief
Uitgebracht aan: Gemeente Nijmegen Arsenaalgas 8C 6511 PE NIJMEGEN
definitief
KG18, RAP20091223
23-12-09
definitief
Projecttitel
:
Onderzoek wateroverlast Dukenburg te Nijmegen
Projectcode
:
KG18
Soort document
:
definitief
Kenmerk
:
KG18, RAP20091223
Opdrachtgever
:
Gemeente Nijmegen
Opgesteld door
:
ir. F.A.A.R. Aalbers
Senior projectleider
:
ir. C.J. Vermulst
Paraaf opsteller
:
Paraaf senior projectleider : Datum
KG18, RAP20091223
:
23 december 2009
23-12-09
definitief
Inhoudsopgave Tekst
pagina
1. Inleiding ...........................................................................................................1 2. Beschrijving van het onderzoeksgebied ..................................................................3 2.1. Algemeen ....................................................................................................3 2.2. Maaiveldhoogten ...........................................................................................3 2.3. Bodemopbouw ..............................................................................................3
2.4. Geohydrologie ..............................................................................................5 2.5. Oppervlaktewater en drainage ........................................................................6
2.6. Bouwrijpmaken .............................................................................................7 2.7. Wateroverlast openbaar gebied .......................................................................8
3. Grondwateronderzoek .........................................................................................8 3.1. Algemeen ....................................................................................................8 3.2. Kruipruimte-inspecties ...................................................................................8
3.3. Handboringen ............................................................................................. 10
3.4. Grondwater ................................................................................................ 10 3.5. EGV-metingen ............................................................................................ 11
4. Analyse wateroverlast ....................................................................................... 13 4.1. Algemeen .................................................................................................. 13
4.2. Wering van vocht volgens Bouwbesluit ........................................................... 13 4.3. De Wet Gemeentelijke Watertaken ................................................................ 14
4.4. Oorzaken vochtoverlast ............................................................................... 14
4.5. Oplossingsrichtingen.................................................................................... 16 5. Conclusies en aanbevelingen .............................................................................. 19 Bijlagen 1. Overzichtstekening onderzoekslocatie 2. Boorbeschrijvingen 3. Grondwaterstandmetingen 4. Verslag kruipruimte-inspecties 5. Schematische doorsneden 6. Toetsingcriteria grondwaterstanden in stedelijk gebied 7. Problemen in de woning (mede) als gevolg van grondwater 8. Maatregelen tegen vochtoverlast in woningen
KG18, RAP20091223
23-12-09
1
definitief
1. Inleiding Op 3 juni 2009 is door de gemeente Nijmegen aan Wareco schriftelijk opdracht verstrekt voor het uitvoeren van het onderzoek naar de klachten van bewoners over wateroverlast in de wijken Weezenhof, Malvert en Lankforst te Nijmegen. De topografische ligging van het onderzoeksgebied is aangegeven in bijlage 1. Het onderzoeksgebied ligt in het stadsdeel Dukenburg te Nijmegen. Het betreft de wijken Weezenhof, Malvert en Lankforst. Daarnaast is ook één woning in de wijk Aldenhof onderzocht.
Lankforst Malvert
Weezenhof
Figuur 1. Ligging onderzoeksgebied (bron: Google Maps 2009) De aanleiding voor dit onderzoek zijn de resultaten van het onderzoek uitgevoerd door studenten van Hogeschool Van Hall Larenstein. In dit onderzoeksrapport (d.d. 23 januari 2009) is onderzocht of er sprake is van grondwater- of hemelwateroverlast en zijn enkele oplossingsrichtingen aangegeven. De studenten hebben diverse adressen bezocht. Geconcludeerd is dat niet voor alle locaties de oorzaak van de wateroverlast bepaald kon worden. Het algemene beeld is dat bij woningen de overlast grotendeels wordt veroorzaakt door hemelwater. De gemeente heeft de beschikking over een grondwatermodel van Nijmegen. De grondwaterstandsmetingen in de wijk en het grondwatermodel geven aan dat het grondwater in het algemeen voldoende diep zit: de ontwatering bedraagt grotendeels meer dan 1 m. Langs het Maas-Waalkanaal is sprake van een geringere ontwateringsdiepte. In 2010 gaat het peil in het Maas-Waalkanaal met 0,3 m omhoog. Hierdoor zal een versterking van de kwelstroom naar de wijken optreden en bestaat de vrees dat de overlast in de wijk verder zal toenemen. Het kwelwater uit het Maas-Waalkanaal wordt afgevangen via het oppervlaktewater in de wijk. Onlangs is langs het Maas-Waalkanaal een drainageleiding aangelegd om extra kwelwater af te vangen. Hiermee wordt beoogd de watergangen in de wijk niet extra te
KG18, RAP20091223
23-12-09
2
definitief
belasten met de toenemende kwelstroom. Daarnaast wordt een aantal duikers vergroot voor een goede afvoer. Het doel van het grondwateronderzoek is een nadere uitwerking en onderbouwing van de resultaten van het onderzoeksrapport van de studenten van Larenstein. Bij de gemeente Nijmegen zijn archiefgegevens verzameld en bestudeerd met betrekking tot de methode van bouwrijp maken (op basis van bestekken), de riolering, het oppervlaktewater, de bodemopbouw, de grondwaterstanden, de fundering van de bebouwing (op basis van bouwaanvragen uit het digitale bouwarchief van de gemeente Nijmegen), de drainage en het maaiveldniveau. In het archief van Wareco zijn gegevens verzameld met betrekking tot de bodemopbouw, de (grond-)waterstanden en de meteorologie. Tevens is gebruik gemaakt van de TNO databases REGIS en Dinoloket, welke informatie beheren betreffende de bodemopbouw en geohydrologie. Daarnaast is gebruik gemaakt van reeds uitgevoerde (grondwater-) onderzoeken in de omgeving van het onderzoeksgebied: [1] Onderzoek Wateroverlast Gemeente Nijmegen, Wonen met water in Weezenhof, Malvert en Lankforst, Hogeschool Van Hall Larenstein, 23 januari 2009; [2] Ontwerp duikers Malvert, Grontmij, 20 oktober 2008; [3] Ontwerp waterhuishouding Teersdijk, Grontmij, 20 oktober 2008. In de tekst wordt met [] verwezen naar bovenstaande gegevens. Ter aanvulling op bovengenoemde gegevens zijn de volgende veldwerkzaamheden uitgevoerd: In het gebied zijn 24 kruipruimte-inspecties uitgevoerd, zie bijlage 1 en 4. In het gebied zijn 15 handboringen verricht tot circa 2 m beneden maaiveld, zie bijlage 1 en 2.
KG18, RAP20091223
23-12-09
3
definitief
2. Beschrijving van het onderzoeksgebied 2.1. Algemeen
Een overzicht van het onderzoeksgebied is weergegeven in bijlage 1. De bebouwing in het onderzoeksgebied bestaat voornamelijk uit woningen vanaf de jaren ’60 en ’70. De woningen binnen het onderzoeksgebied hebben in het algemeen zowel een voor- als achtertuin. Op basis van bouwaanvragen uit het digitale bouwarchief van de gemeente Nijmegen volgt dat in het onderzoeksgebied woningen zowel op palen met een paallengte van circa 2 tot 4 m als op staal zijn gefundeerd. 2.2. Maaiveldhoogten
Op basis van de Actuele Hoogtekaart van Nederland (AHN) is een indicatie verkregen van de maaiveldhoogten in het onderzoeksgebied. Volgens de AHN bevindt het maaiveld zich op circa NAP +8 tot +9 m, zie figuur 2.
Figuur 2. Maaiveldhoogten in m ten opzichte van NAP (bron: AHN 2009) 2.3. Bodemopbouw
De bodem is beschreven op basis van de gegevens uit de reeds uitgevoerde onderzoeken zoals [1]. Aanvullend is gebruik gemaakt van Dinoloket van TNO en REGIS (Regionaal Geohydrologisch Informatiesysteem). Volgens een door de gemeente aangeleverde geomorfologische kaart van de ondergrond, zie figuur 3, worden in het grootste deel van het onderzoeksgebied rivierleemgronden aangetroffen. De bodem bestaat hierbij voornamelijk uit klei en leem. Daarnaast zijn plaatselijk veelal met veen opgevulde geulen aangetroffen. In een strook langs het MaasWaalkanaal zijn dekzandgronden aanwezig. In de wijk Lankforst ligt zelfs een voormalige grindgroeve. Hieronder wordt een pakket fijne tot grove Pleistoceen zand aangetroffen. Uit
KG18, RAP20091223
23-12-09
4
definitief
de zandbanenkaart van de provincie Gelderland volgt dat het Pleistocene zand overwegend op circa 0 tot 2 m beneden maaiveld wordt aangetroffen.
grindgroeve
dekzandgronden
Rivierleemgronden met veen opgevulde geulen
Begrenzing onderzoeksgebied
I en II zijn rivierleemgronden V en VI zijn met veen opgevulde geulen XI, XIII en XIV zijn dekzandgronden (deklaag bestaande uit klei en veen ontbreekt hier) Figuur 3. Kaart geomorfologische ondergrond (bron: gemeente Nijmegen) Conclusie Er is sprake van een sterk wisselende samenstelling van de bodem als gevolg van de rivierafzettingen. Het geulenpatroon is terug te vinden op de kaart geologische ondergrond, zie figuur 3.
KG18, RAP20091223
23-12-09
5
definitief
2.4. Geohydrologie
In het onderzoeksgebied zijn watervoerende pakketten en waterscheidende lagen te onderscheiden. Watervoerende pakketten zijn relatief goed waterdoorlatende zand- of grindpakketten, waarin de horizontale component van de grondwaterstroming overheerst. De hoeveelheid horizontaal stromend grondwater is bepaald door het product van het stijghoogteverschil over een afstand x en het doorlaatvermogen van het watervoerend pakket (kD-waarde). De kD-waarde is het product van de horizontale doorlaatfactor kh (m/dag) en de dikte D (m) van het watervoerend pakket. Waterscheidende lagen zijn slecht waterdoorlatende klei-, zavel- of veenlagen en sterk kleihoudende zandlagen, waarin de verticale component van de grondwaterstroming overheerst. De hoeveelheid verticaal stromend grondwater is bepaald door het quotiënt van het stijghoogteverschil tussen de boven en onder de scheidende laag gelegen watervoerende pakketten en de verticale hydraulische weerstand (c) van de scheidende laag. De hydraulische weerstand van een scheidende laag is gedefinieerd als het quotiënt van de dikte van de scheidende laag d (m) en de verticale doorlaatfactor kv (m/dag). Van boven naar beneden zijn in het onderzoeksgebied de volgende lagen te onderscheiden: De bovenste waterscheidende laag In de wijken Malvert en Weezenhof zijn in de uitgevoerde handboringen op verschillende diepten klei/leemlagen met ingesloten zandlagen aangetroffen: de rivierleemgronden, zie figuur 3. Dit betreft de bovenste waterscheidende laag. De onderzijde van deze laag ligt op circa 1,5 tot 2,5 m beneden maaiveld De freatische zandlaag In het oostelijk deel van de wijk Lankforst, langs het Maas-Waalkanaal, is in de uitgevoerde handboringen overwegend zandlagen met plaatselijk ingesloten kleilaagjes en/of brokken klei aangetroffen: de dekzandgronden, zie figuur 3. Dit betreft de freatische zandlaag. Het eerste watervoerende pakket Dit watervoerende pakket wordt gevormd door de Pleistocene zanden. In figuur 4 is een schematisatie van de geohydrologische dwarsdoorsnede en de geohydrologische parameters weergegeven.
KG18, RAP20091223
23-12-09
6
waterscheidende
bovenste laag en
freatische zandlaag
definitief
Klei/leemlaag en zandlaag
Pleistoceen
zandpakket
1e WVP*
* WVP = watervoerend pakket
Figuur 4. Schematische weergave van de bodemopbouw en de geohydrologie Conclusie Op basis van de uitgevoerde handboringen kan worden geconcludeerd dat de in de wijken Malvert en Weezenhof overwegend waterscheidende klei/leemlagen met ingesloten zandlagen in de bovengrond worden aangetroffen. In het oostelijke deel van de wijk Lankforst, langs het Maas-Waalkanaal, worden vooral dekzanden met ingesloten kleilaagjes en/of brokken klei in de bovengrond aangetroffen. De waterscheidende laag ontbreekt hier. Dit wordt ondersteunt door de boorbeschrijvingen van de peilbuizen, zie bijlage 2b. De ligging van de peilbuizen is weergegeven in bijlage 1. 2.5. Oppervlaktewater en drainage
Het oppervlaktewater in de wijken Weezenhof, Malvert en Lankforst is onderdeel van het watersysteem Dukenburg. De wateren in Dukenburg worden deels door kwel vanuit het Maas-Waalkanaal en de stuwwal gevoed en deels door neerslag, zie [2]. Het gebied heeft een gescheiden rioleringstelsel en de hemelwaterafvoer is aangesloten op de vijvers en sloten. Voor de vijvers in Dukenburg worden twee peilniveaus gehanteerd: in de zone langs het kanaal bedraagt deze NAP +6,5 m en in het overige gedeelte is dit NAP +6,2 m. Het watersysteem van Dukenburg is een geïsoleerd watersysteem: het wordt alleen gevoed door kwelwater en hemelwater. Het overtollige water verlaat het systeem via een stuw bij Tolhuis en watert af op de Tochtsloot. Vervolgens komt het uit op de Nieuwe Wetering, welke het water afvoert naar de Maas. Aan de oostzijde wordt het onderzoeksgebied begrensd door het Maas-Waalkanaal. Dit kanaal heeft een waterpeil van rond de NAP + 7,7 m. Het peil in het Maas-Waalkanaal wordt in de toekomst met 0,3 m verhoogd. In 2008 zijn diverse maatregelen genomen om de mogelijk negatieve effecten van de peilverhoging te voorkomen. Volgens opgave van de gemeente is langs het Maas-Waalkanaal een drainageleiding gelegd, die de grondwaterstand ter hoogte van de wijken Lankforst en Malvert moet verlagen.
KG18, RAP20091223
23-12-09
7
definitief
Opgemerkt wordt dat volgens opgave van de gemeente de dwa-riolering plaatselijk lek is en draineert. 2.6. Bouwrijpmaken
De bebouwing in het onderzoeksgebied bestaat voornamelijk uit woningen. Uit de geraadpleegde bestekken van het bouwrijpmaken volgt dat de woningen in het algemeen een kruipruimte hebben. Daarnaast hebben diverse woningen een kelder of souterrain. In de bouwverordening staat en stond destijds dat souterrains dampdicht moesten worden uitgevoerd. Volgens opgave van de gemeente is in de jaren ‘60/’70 het onderzoeksgebied volgens de cunetten methode bouwrijp gemaakt. Dit is gebaseerd op de bestekken van het bouwrijpmaken van de woonbuurten Malvert en Lankforst (nr. 326, januari 1966) en het werkgebied “De Vossen en Weezenhof” (nr. 387, januari 1969). Bouwrijpmaken volgens de cunetten methode betekent dat alleen grondverbetering is aangebracht ter plaatse van bouwputten van huizen en gebouwen en in cunetten van wegen en paden, dit in tegenstelling tot integrale ophoging. In opdracht van de gemeente zijn de wegcunetten aangebracht. De opdrachtgever van de woningbouw (woningcoöperatie, projectontwikkelaar of privéopdrachtgever) heeft de grondverbetering bij de woningen verzorgd. De vrijkomende grond is binnen het werk (Dukenburg) verwerkt om op te hogen en voor groenstroken. Onder de wegen en trottoirs is zand aangebracht. Onder de wegen is minimaal 1 m zand aangebracht of is zand aangebracht tot de vaste zandlaag. Onder de trottoirs is 0,2 m tot 0,5 m zand aangebracht. In figuur 5 is een schematische doorsnede weergegeven van de openbare weg binnen het plangebied. De in het gebied aanwezige watergangen zijn gedempt, vermoedelijk met slib (bron: gemeente Nijmegen).
weg
waterscheidende laag
weg
Klei/leem
of
Zand
1e WVP* * WVP = watervoerend pakket
Figuur 5. Schematische doorsnede van de weg.
KG18, RAP20091223
23-12-09
8
definitief
2.7. Wateroverlast openbaar gebied
Voor de wateroverlast in het openbaar gebied is een onderscheid aanwezig tussen de straten en het openbaar groen. Door de gemeente is aangegeven dat ter hoogte van de straten geen sprake is van wateroverlast. Dit heeft te maken met de wijze van bouwrijpmaken, zie paragraaf 2.6. Ten aanzien van het openbaar groen zijn diverse situaties met wateroverlast bekend. Door wijkbeheer is aangegeven dat drassige grasvelden en ondergelopen wandelpaden met enige regelmaat voorkomen. Ook de aanwezige bomen en struiken ondervinden last van de (periodieke) drassige terreinen. 3. Grondwateronderzoek 3.1. Algemeen
Om een beter beeld te krijgen van de bodemopbouw en de grondwaterstanden zijn ter aanvulling op de resultaten van het archiefonderzoek de volgende veldwerkzaamheden uitgevoerd: In het gebied zijn 24 kruipruimte-inspecties uitgevoerd, zie bijlage 1. Het verslag van deze inspecties zijn opgenomen in bijlage 4. In het gebied zijn 15 handboringen verricht tot circa 2 m beneden maaiveld, zie bijlage 1. De boorbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 2. Bij de interpretatie van de grondwaterstanden is gebruik gemaakt van de door de gemeente Nijmegen ter beschikking gestelde meetgegevens van 8 peilbuizen van het gemeentelijk grondwatermeetnet en daarnaast de bij TNO verkregen meetreeksen van de peilbuizen in de omgeving van het onderzoeksgebied. In bijlage 1 is de ligging van de peilbuizen weergegeven. De resultaten zijn in grafiekvorm weergegeven in bijlage 3. 3.2. Kruipruimte-inspecties
In juli 2009 zijn 24 kruipruimte-inspecties uitgevoerd, zie bijlage 1. De bevindingen zijn samengevat in bijlage 4a. In bijlage 4b zijn de beoordelingen per kruipruimte-inspectie weergegeven. Bij de inspecties zijn de woningen (begane grond), kruipruimtes, kelders, souterrains en tuinen geïnspecteerd. Hierbij is gekeken naar het precieze voorkomen van de vochtverschijnselen (vocht, schimmels, roest, muffe lucht, etc.) en de bouwkundige situatie van de woning. Tevens is specifiek gecontroleerd op een aantal bouwkundige onvolkomenheden waarvan bekend is dat ze vochtoverlast kunnen veroorzaken zoals: ongeïsoleerde begane grondvloer/leidingen; onvoldoende ventilatie in kruipruimte/woning; afschot van het maaiveld naar de woning toe; niet aangesloten hemelwaterafvoeren; lekke leidingen; lekkage van dak, muren of kozijnen. Indien in de woning zelf tekenen zijn van vochtverschijnselen, maar in de kruipruimte en souterrain niet, is het waarschijnlijk dat deze veroorzaakt worden door vochtproductie in huis. De vochtverschijnselen manifesteren zich in dergelijke gevallen voornamelijk in de ruimten waar veel vochtproductie is (badkamer/keuken). Deze rapportage gaat hier niet verder op in.
KG18, RAP20091223
23-12-09
9
definitief
Waargenomen vochtverschijnselen Bij acht van de 24 onderzochte woningen zijn op de begane grond vochtverschijnselen, zoals lichte schimmelvorming boven de plint of op de muur, waargenomen. In bijna alle onderzochte kruipruimtes zijn vochtverschijnselen zoals vochtige bodem, muffe lucht, condensvorming onderkant vloer en/of beschimmeld kruipluik waargenomen. In bijna alle onderzochte kelders en souterrains is zoutuitbloei op de muren geconstateerd. Er zijn geen plassen in de tuinen waargenomen. Bouwkundige situatie van de woning Bij alle 24 onderzochte woningen was de kwaliteit van het voegwerk goed en is er geen scheurvorming in de muren op de begane grond waargenomen. Een duidelijk zichtbare trasraamconstructie of waterkerende laag is bij vier woningen aangetroffen. Verder zijn bij zeven woningen geen ventilatieroosters of -openingen in de kruipruimtes aangetroffen. De kruipruimtebodem bestaat overwegend uit klei/leem of beton. De onderkant van de begane grondvloer is bij negen woningen geïsoleerd. Hierbij is gebruik gemaakt van PURschuim of glaswol. Ervaringen bewoners In het algemeen wordt door de bewoners geen vochtoverlast op de begane grond ervaren, maar wel in de kruipruimtes, kelders en souterrains. Een aantal bewoners heeft aangegeven dat tijdens hevige regenval en in de winter een laagje water in de kruipruimte en in de kanalen van de luchtverwarming onder het souterrain staat. Verder is door bijna alle bewoners aangegeven dat er sprake is van wateroverlast in de tuinen. Vooral in de winterperiodes is er sprake van natte tuinen. In een aantal gevallen is de tuin in deze periode zelfs niet begaanbaar. Volgens de bewoners worden de natte tuinen veroorzaakt door beperkte infiltratie van hemelwater in de bodem als gevolg van de slecht doorlatende bodemopbouw. Getroffen maatregelen Vijf bewoners hebben bouwkundige en/of grondwatertechnische maatregelen tegen vochtoverlast in de kruipruimte, kelder of souterrain getroffen zoals aanleg van drainage langs gevels, aanbrengen kruipruimteventilatie, aanleg van schrijverssysteem, opnieuw voegen van de voorgevel, impregneren van alle muren, aanleg mechanische ventilatie en/of het isoleren van onderzijde vloer met PUR-schuim. De meeste van deze maatregelen hebben echter geleid niet tot een afname van de vochtverschijnselen. De bewoners ervaren derhalve nog steeds overlast. Alleen het vervangen van de lemige kruipruimtebodem door zand wordt als effectief ervaren. Verder zijn bij 3 woningen pompen gebruikt om de kruipruimte, kelder of souterrain droog te houden. Deze maatregel wordt door de bewoners als effectief ervaren. Om wateroverlast in de tuinen te voorkomen heeft een aantal bewoners grondwatertechnische maatregelen getroffen zoals het met grind opgevulde boorgaten maken en aanleg drainage. Deze maatregel wordt door de bewoners niet als effectief ervaren. Opgemerkt wordt dat de boorgaten opgevuld met grind niet zijn doorgezet tot de vaste zandlaag.
KG18, RAP20091223
23-12-09
10
definitief
3.3. Handboringen
In het gebied zijn 15 handboringen verricht tot circa 2 m beneden maaiveld, zie bijlage 1. De boorbeschrijvingen volgens NEN 5104 zijn opgenomen in bijlage 2a. Op basis van de boorbeschrijvingen volgt dat de bodemopbouw ter plaatse van het onderzoeksgebied heterogeen is. In de wijken Malvert en Weezenhof bestaat de bodem tot circa 1,5 tot 2,5 m beneden maaiveld, overwegend uit klei/leemlagen met ingesloten zandlagen. Hieronder bevindt zich de Pleistocene, goed doorlatende zandondergrond. In boring 6 is op circa 1,3 m beneden maaiveld een circa 0,6 m dikke veenlaag aangetroffen. In het oostelijk deel van de wijk Lankforst, langs het Maas-Waalkanaal, zijn geen klei/leem- en veenlagen in de ondergrond aangetroffen. De bodem bestaat hier overwegend uit zand met grindsporen en leembrokjes. Opgemerkt wordt dat ter plaatse van boring 13, direct naast de woning, geen klei/leem- en of veenlagen in de ondergrond zijn aangetroffen. Dit komt waarschijnlijk omdat ten behoeve van de bouw deze lagen hier zijn vergraven en vervangen door zand. Geconcludeerd kan worden dat de bevindingen overeenkomen met wat verwacht werd op basis van de kaart van de geologische ondergrond, zie figuur 3 in paragraaf 2.3. In bijlage 5 zijn op basis van de handboringen schematische doorsneden van de meetraaien weergegeven. 3.4. Grondwater
Bij de interpretatie van de grondwaterstanden is gebruik gemaakt van de door de gemeente Nijmegen ter beschikking gestelde meetgegevens van acht peilbuizen van het gemeentelijk grondwatermeetnet en daarnaast de bij TNO verkregen meetreeksen van de peilbuizen in de omgeving van het onderzoeksgebied. In bijlage 1 is de ligging van de peilbuizen weergegeven. De resultaten zijn in grafiekvorm weergegeven in bijlage 3. De filterstellingen van de geraadpleegde peilbuizen zijn gesitueerd in het eerste watervoerend pakket. Van deze peilbuizen zijn hoogfrequente grondwaterstandmetingen in de periode van 8 augustus 2003 tot 27 augustus 2007 beschikbaar. De resultaten van de grondwaterstandmetingen zijn samengevat in tabel 1. Tabel 1. Resultaten grondwaterstandmetingen in de periode van 8 augustus 2003 tot 27 augustus 2007 TNO-
peilbuis
peilbuis van het gemeentelijk grondwater-
x-
coörd.
y-
coörd.
meetnet
maaiveld
gem. gws
RHG*
RLG**
ontwatering
m + NAP
m + NAP
m + NAP
m + NAP
m -mv
t.o.v. RHG
B46A0784 n.v.t.
184300
423840
8,6
6,8
7,1
6,6
1,6
B46A0871 2B
183704
424922
8,5
6,4
6,5
6,4
1,9
B46A0872 2A1
424885
424885
9,1
6,4
6,5
6,4
2,6
B46A0873 1A
184024
423773
8,6
6,7
6,7
6,6
1,9
B46A0874 1B
184398
423943
8,5
6,9
7,0
6,8
1,5
B46A0875 1C
184727
424137
9,9
7,4
7,5
7,3
2,3
B40C0640 2C
184136
425023
8,8
7,0
7,1
6,9
1,7
B40C0641 2D
184448
425130
8,9
7,7
7,8
7,7
1,1
B40C0642 2E
184817
425258
10,0
7,7
7,7
7,6
2,3
KG18, RAP20091223
23-12-09
11
definitief
*90e percentiel van de gemeten grondwaterstanden
**10e percentiel van de gemeten grondwaterstanden
Uit de grondwaterstandmetingen volgt dat het grondwater in het eerste watervoerend pakket in westelijke richting stroomt. De gemiddelde grondwaterstand varieert van circa NAP +7,0 m in het oostelijk deel van het onderzoeksgebied tot NAP +6,5 á +6,7 m in het westelijk deel. De ontwatering in het gebied bedraagt meer dan 1,5 m. De gemiddeld jaarlijkse fluctuatie van het grondwater bedraagt circa 0,1 á 0,2 m. Opgemerkt wordt dat de grondwaterstanden in het oostelijk deel van het gebied mogelijk beïnvloedt worden door lokale kwel vanuit het Maas-Waalkanaal met een waterpeil van circa NAP + 7,7m. Uit de langjarige metingen van TNO (peilbuis B46A0784) volgt dat in het gebied periodiek hoge grondwaterstanden kunnen optreden. De grondwaterstand kan hierbij tot vlak onder het maaiveld stijgen. Mogelijk dat deze grondwaterstanden veroorzaakt worden door hoge rivierstanden in de Maas en Waal. Dit is in de periode 1978 tot 2000 in totaal twee of drie keer voorgekomen, zie grafiek peilbuis B46A0784 in bijlage 3. 3.5. EGV-metingen
In het kader van de studie naar de wateroverlast in het stadsdeel Dukenburg te Nijmegen zijn begin 2009 door studenten van de Hogeschool Van Hall Larenstein het elektrisch geleidingsvermogen (EGV) in grond en oppervlakte water gemeten. Doel hiervan was om de herkomst van het water vast te stellen in private binnenruimten zoals kelders, souterrains en kruipruimtes en private/publieke buitenruimten. Voor het meten van het EGV is gebruikt gemaakt van een sensor die in het water wordt gehangen. De sensor bepaalt het elektrisch geleidingsvermogen in µS/cm (= microSiemens per centimeter). Het EGV is een maat voor de hoeveelheid opgeloste stoffen in het water. EGV wordt over het algemeen bepaald door de volgende stoffen: calcium, magnesium, natrium, kalium, (waterstof)carbonaat, sulfaat en chloride. Hemelwater bevat weinig opgeloste stoffen. De EGV-waarde van regenwater is rond de 100 µS/cm. Grondwater is verrijkt met opgeloste stoffen uit de bodem en heeft daardoor een hogere EGV-waarde. Binnen het onderzoeksgebied zijn in een (natte) winterperiode EGV-metingen verricht ter plaatse van woningen waar door bewoners wateroverlast was aangegeven en in waterplassen op het maaiveld. Omdat in de meeste kelders, souterrains en kruipruimtes geen water is aangetroffen, zijn er maar een beperkt aantal metingen in de private binnenruimte verricht. De bevindingen zijn vastgelegd in [1]. De resultaten kunnen als volgt worden samengevat: De EGV-waarde van het aangetroffen water(plassen) ter plaatse van grasvelden in de publieke buitenruimte is circa 150 µS/cm. Hieruit kan worden afgeleid dat het water afkomstig is van (jong)hemelwater. De EGV-waarde van het aangetroffen water(plassen) ter plaatse van een gemeenschappelijke tuin in de private buitenruimte is circa 330 µS/cm. Hieruit kan worden afgeleid dat het water afkomstig is van hemelwater, wat al wat langer in contact is geweest met de bodem of afstromend oppervlak. De EGV-waarde van het aangetroffen water ter plaatse van kruipruimtes, kelders en souterrains in de private binnenruimte varieert van 450 tot 980 µS/cm. Hieruit kunnen geen eenduidige conclusies worden getrokken. Dit water kan afkomstig
KG18, RAP20091223
23-12-09
12
definitief
zijn van grondwater, hemelwater dat via de bodem is toegestroomd of water dat al geruime tijd in de kruipruimte aanwezig is. Om meer inzicht te geven over de herkomst van het water zijn naast EGV twee begrippen belangrijk: de ionenbalans en de ionenratio (IR). De ionen balans geeft de verdeling weer over de macroelementen Cl-, HCO3-, SO42-, Mg2+,Na+, K+, Ca2+. De IR is een maat voor de kationverhouding. Wanneer de ionenbalans, IR en EGV worden gecombineerd met referentiemetingen in grondwater (bijvoorbeeld een peilbuis) en regenwater kan een de herkomst van het water worden bepaald. Naar aanleiding van het door de studenten van de Hogeschool Van Hall Larenstein uitgevoerde onderzoek zijn in het kader van dit onderzoek kruipruimte inspecties in de wijken Weezenhof, Malvert en Lankforst verricht. Omdat er tijdens de inspecties geen water in de souterrains en kruipruimtes is aangetroffen, zijn er geen EGV-metingen verricht. Conclusie De studenten van de Hogeschool Van Hall Larenstein hebben een methodiek gehanteerd die een indicatie geeft voor de herkomst van het water. Deze methodiek is zonder aanvullend onderzoek niet voldoende om uitsluitsel te geven over de herkomst van het water. In de rapportage van de studenten wordt op basis van de EGV-metingen geconcludeerd dat het aangetroffen water in de private/publieke buitenruimten overwegend afkomstig is van hemelwater en dat het aangetroffen water in de private binnenruimten is vooral afkomstig van grondwater. Ten aanzien van de laatste conclusie moet een slag om de arm worden gehouden. Het is op basis van enkel de EGV metingen niet met zekerheid te zeggen wat de herkomst van het water in de binnenruimten is. Een belangrijk onderscheid moet worden gemaakt tussen grondwater of via de bodem toestromend hemelwater.
KG18, RAP20091223
23-12-09
13
definitief
4. Analyse wateroverlast 4.1. Algemeen
Grondwateroverlast kan voorkomen bij zowel (te) hoge als bij (te) lage grondwaterstanden. Landelijk gangbare criteria met betrekking tot de gewenste grondwaterstand zijn opgenomen in bijlage 6. In het concept GRP zijn de volgende criteria geformuleerd ten aanzien van een gemiddeld hoogste grondwaterniveau: De gemiddeld hoogste grondwaterstand in openbare verblijfsruimten dient lager dan 0,7 m beneden de kruin van de weg te liggen; De gemiddeld hoogste grondwaterstand in openbare tuinen/plantsoenen dient lager dan 0,5 m beneden de kruin van de weg te liggen; De gemiddeld hoogste grondwaterstand dient niet meer dan 20 achtereenvolgende dagen te worden overschreden. In bijlage 7 is een beschrijving gegeven van (veel voorkomende) schadebeelden en onderliggende oorzaken bij: optrekkend vocht in de muren; een vochtige kruipruimte; lekkage in het souterrain. 4.2. Wering van vocht volgens Bouwbesluit
Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken, zoals woningen, kantoren, winkels e.d. in Nederland minimaal moeten voldoen. Ook verbouwingen vallen onder het Bouwbesluit. De eisen hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. Het eerste Bouwbesluit is in 1992 in werking getreden en daarmee werden de technische bouwvoorschriften voor het hele land gelijk. Op 1 januari 2003 is een nieuw Bouwbesluit in werking getreden (bron: www.vrom.nl). Het Bouwbesluit geldt voor het bouwen en in stand houden van alle bouwwerken. Omdat een huis in 1920 nu eenmaal aan andere eisen moest voldoen dan een huis van tegenwoordig, maakt het Bouwbesluit in een aantal gevallen onderscheid in voorschriften voor nieuwbouw en voor bestaande bouw. Voor alle nieuw te bouwen bouwwerken gelden uiteraard de nieuwbouweisen, maar ook bij verbouwingen moet voldaan worden aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit. Dat geldt dus ook voor verbouwingen in of aan bestaande bouwwerken. In het Bouwbesluit 2003, artikel 3.25, staat het volgende beschreven over de wering van vocht van buiten, bij bestaande bouw: Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht. Dit betekent dat een souterrain waterdicht moet zijn. Indien er in een kelder geen verblijfsruimte aanwezig is, hoeft de kelder evenals een kruipruimte niet waterdicht te zijn. De begane grond vloer boven de kruipruimte dient wel waterdicht te zijn. Eventuele doorboringen door de vloer voor leidingen van de kruipruimte naar boven dienen vanzelfsprekend ook weer afgedicht te zijn.
KG18, RAP20091223
23-12-09
14
definitief
4.3. De Wet Gemeentelijke Watertaken
De taakverdeling en verantwoordelijkheid voor het beheer van het ondiepe grondwaterbeheer was tot 2008 niet eenduidig in wet- en regelgeving vastgelegd. Om deze onduidelijkheid op te heffen is de Wet Verankering en Bekostiging Gemeentelijke Watertaken (hierna te noemen: Wet Gemeentelijke Watertaken) opgesteld, die per 1 januari 2008 in werking is getreden. De wet bevat onder meer de nieuwe rioolheffing en introduceert gemeentelijke zorgplichten voor afvloeiend hemelwater en voor het grondwater. De nieuwe gemeentelijke grondwaterzorgplicht ziet toe op: het in het openbare gemeentelijke gebied treffen van maatregelen, teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort. De gemeentelijk grondwaterzorgtaak voor problemen door hoge grondwaterstanden beperkt zich tot het treffen van maatregelen in het openbaar gebied. De perceelseigenaar is primair verantwoordelijk voor de grondwatersituatie op haar terrein. Van de perceeleigenaar mag worden verwacht dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander, particulier of overheid. Daarbij horen ook eigen wensen ten aanzien van het object, zoals wonen in de kelder. De gemeente Nijmegen rekent tot de zorgplicht hemelwater de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater afkomstig van: verhard oppervlak in de openbare ruimte dak- en terreinverharding van bestaande bebouwde percelen dakoppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover: het kleinschalige bouwwerken betreft en (de toename van ) het verhard (dak)oppervlak van het bouwwerk beperkt is. het hemelwater redelijkerwijs niet op het oppervlaktewater geloosd kan worden of in de bodem geïnfiltreerd kan worden. Ook voor het hemelwater geldt, net als voor het grondwater, dat de verantwoordelijkheid primair ligt bij de perceelseigenaar. De gemeentelijke zorgplicht treedt pas in werking als redelijkerwijs niet van de perceelseigenaar verwacht kan worden zelf voor zijn/haar hemel- en grondwater te zorgen. De gemeente Nijmegen heeft haar invulling van de nieuwe gemeentelijke zorgplichten opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2010-2016. 4.4. Oorzaken vochtoverlast
Begane grond Bij een beperkt aantal woningen is sprake van schimmel, wat kan duiden op optrekkend vocht. In het algemeen wordt door de bewoners geen vochtoverlast op de begane grond ervaren.
KG18, RAP20091223
23-12-09
15
definitief
Kruipruimte De kruipruimtebodem ligt overwegend boven de grondwaterspiegel. De vochtige kruipruimtes worden derhalve niet veroorzaakt door grondwater. De vochtige kruipruimtes zijn overwegend het gevolg van de kleiige bodemopbouw ter plaatse van de woningen. Hierdoor kan hemelwater rondom de woning niet goed in de bodem infiltreren en kan het zijdelings afstromen richting de kruipruimte. Daarnaast kan hemelwater ook oppervlakkig naar de woningen toestromen vanwege een verkeerde helling van het maaiveld. Dit is bij een aantal woningen geconstateerd. Omdat veel kruipruimtebodems uit lemig materiaal bestaat kan het verzamelde water niet snel naar de ondergrond wegzakken met als gevolg dat het in de kruipruimte blijft staan, zie figuur 6. Omdat in een aantal kruipruimtes daarnaast onvoldoende ventilatie aanwezig is, ontstaat er een hoge luchtvochtigheidgraad in de kruipruimte. De begane grondvloer dient waterdicht te zijn volgens het Bouwbesluit. Een vochtige kruipruimte behoort derhalve niet tot vochtoverlast in de woning te leiden.
Neerslag
waterscheidende laag
1e WVP*
Klei/leem Grondwaterstand Zand
* WVP = watervoerend pakket
Figuur 6. Schematische weergave van de oorzaken van vochtoverlast ter plaatse van kruipruimtes. Kelders Bij de geïnspecteerde woningen met kelders bevindt de keldervloer zich beneden de grondwaterspiegel. De vochtverschijnselen zoals zoutuitbloei op de muren wordt dan ook waarschijnlijk veroorzaakt door een lekkende kelderwand en/of kelderbodem, zie figuur 7. Er zijn echter ook percelen in de wijk die bij het bouwrijpmaken ervan zijn opgehoogd, waardoor de keldervloer zich niet in het grondwater bevindt. Een kelder is geen verblijfruimte en hoeft volgens het Bouwbesluit derhalve niet waterdicht te zijn.
KG18, RAP20091223
23-12-09
16
Freatisch pakket
1e WVP*
definitief
Klei/leem
Grondwaterstand Zand
* WVP = watervoerend pakket
Figuur 7. Schematische weergave van de oorzaken van vochtoverlast ter plaatse van kelders en souterrains. Souterrains Bij de geïnspecteerde woningen met souterrains bevindt de souterrainvloer zich beneden de grondwaterspiegel. Hierdoor worden dezelfde oorzaken voor vochtoverlast verwacht als bij kelders. Een souterrain is een verblijfruimte en dient volgens het Bouwbesluit derhalve waterdicht te zijn. Indien een souterrain niet waterdicht is, is er sprake van bouwkundige tekortkoming. Overigens komen in de wijk ook woningen met souterrains voor op een opgehoogd perceel. Bij deze woningen bevindt de souterrainvloer zich niet in het grondwater. Tuinen De bewoners hebben aangegeven dat het hemelwater ter plaatse van de tuinen slecht in de bodem wegzakt en daardoor op het maaiveld blijft staan. De bewoners ervaren dit als wateroverlast. Dit wordt veroorzaakt door beperkte infiltratie van hemelwater in de bodem. De bodem bestaat in het algemeen tot circa 1 á 2 m beneden maaiveld voornamelijk uit klei en leem. Dit materiaal is slecht waterdoorlatend, waarop het geïnfiltreerde hemelwater kan stagneren. Mogelijk dat het probleem mede wordt veroorzaakt door de vrijkomende materialen zoals veen, slib en klei, die tijdens het bouwrijp maken van de woningen op de bouwpercelen zijn aangebracht en aangetrild. Deze opgebrachte laag is eveneens slecht waterdoorlatend. Het is opvallend dat ter plaatse van de oorspronkelijke dekzandgronden, waar geen klei en leem in de bodem is aangetroffen, het hemelwater ook slecht infiltreert. 4.5. Oplossingsrichtingen
De vochtoverlast wordt veroorzaakt door hemelwater dat door de aanwezigheid van slecht waterdoorlatende klei/leemlagen in de bovengrond niet snel genoeg kan infiltreren naar de diepere zandlagen. Dit resulteert in overlast in kruipruimtes en tuinen. Maatregelen in het openbaar gebied dragen niet bij aan het oplossen van de vochtproblemen op het particuliere terrein. De oplossingen dienen dan ook op het particuliere terrein te worden gevonden.
KG18, RAP20091223
23-12-09
17
definitief
Door de nieuwe gemeentelijke zorgplichten voor grondwater en hemelwater zijn de verantwoordelijkheden helder geworden, zie paragraaf 4.3. Op het eigen terrein is de perceelseigenaar primair zelf verantwoordelijk voor ontwatering (afvoer van grondwater) en voor de afwatering (afvoer van regenwater) van zijn perceel. De oorzaak van vochtverschijnselen in woningen is divers, de mogelijke maatregelen om de door bewoners ervaren overlast tegen te gaan ook. De keuze voor één of meerdere maatregelen hangt af van veel factoren. Elk geval van vochtoverlast heeft derhalve zijn eigen optimale maatregelenpakket. Vochtverschijnselen in woningen kan op de volgende vlakken bestreden worden; in kruipruimte, kelder en souterrain, op de begane grond en direct rond de woning (tuin). In bijlage 8 is een beknopt overzicht van mogelijke maatregelen weergegeven. Mogelijke maatregelen voor vochtige kruipruimtes Om vochtige kruipruimtes tegen te gaan kunnen grondwatertechnische maatregelen worden genomen zoals het doorsteken van de lemige kruipruimtebodem tot op de vaste zandlaag en de ontstane gaten op te vullen met grind, waardoor water gemakkelijker in de ondergrond kan infiltreren. Aandachtspunt hierbij is dat de met grind opgevulde gaten voldoende groot moeten zijn. Tevens dient ervoor gezorgd te worden dat het maaiveld rondom de woning afhelt. Verder kunnen bouwkundige maatregelen worden genomen zoals het aanbrengen van ventilatieopeningen of -roosters. Echter, iedere woning heeft zijn eigen specifieke problemen. Niet alle maatregelen zijn altijd doelmatig. In sommige gevallen is het niet wenselijk of noodzakelijk om bouwkundige maatregelen te treffen. Omdat de vochtoverlast in de kruipruimtes vermoedelijk een gevolg is van toestromend (regen-)water kan ervoor gekozen worden rond de woning maatregelen te nemen. Gedacht moet worden aan een drainagesysteem langs de gevels welke water afvangt. Mogelijke maatregelen voor natte kelders en souterrains Om vochtige of natte kelders en souterrains tegen te gaan kunnen grondwatertechnische maatregelen worden genomen zoals aanleg van drainage rond de woning. Ter plaatse waar veen in de ondergrond aanwezig is en de woningen op staal zijn gefundeerd, wordt geadviseerd terughoudend te zijn met het verlagen van de grondwaterstand. Een verlaging van de grondwaterstand resulteert in zettingsgevoelige gebieden in zettingen en maaivelddalingen, met een risico op eventuele scheefstand en/of scheurvorming van woningen die op staal zijn gefundeerd. Verder kunnen bouwkundige maatregelen worden genomen zoals waterdicht maken van de kelderwand en / of -bodem. Echter, iedere woning heeft zijn eigen specifieke problemen. Niet alle maatregelen zijn altijd doelmatig. In bijlage 8 is een beknopt overzicht van mogelijke maatregelen weergegeven.
KG18, RAP20091223
23-12-09
18
definitief
Mogelijke maatregelen voor natte tuinen Aanbevolen wordt om in de tuinen waar waterplassen staan de waterscheidende klei/leemlagen te doorsteken tot op de vaste zandlaag en de ontstane gaten op te vullen met grind, waardoor water gemakkelijker in de ondergrond kan infiltreren. Aandachtspunt hierbij is dat de met grind opgevulde gaten voldoende groot moeten zijn.
KG18, RAP20091223
23-12-09
19
definitief
5. Conclusies en aanbevelingen Algemene conclusies Op basis van dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd: In de wijken Malvert en Weezenhof worden overwegend slecht waterdoorlatende klei/leemlagen met ingesloten zandlagen in de bovengrond aangetroffen. In het oostelijke deel van de wijk Lankforst, langs het Maas-Waalkanaal, worden vooral dekzanden met ingesloten kleilaagjes en/of brokken klei in de bovengrond aangetroffen. De wijken Malvert, Weezenhof en Lankforst zijn bouwrijp gemaakt volgens de cunetten methode. Er is geen sprake van structureel te hoge grondwaterstanden. De grondwaterstanden zijn relatief laag gelegen: circa 1,5 tot 3 m beneden straatpeil. De vochtoverlast wordt derhalve niet veroorzaakt door te hoge grondwaterstanden. De vochtoverlast wordt veroorzaakt door hemelwater dat door de aanwezigheid van slecht waterdoorlatende klei/leemlagen in de bovengrond niet snel genoeg kan infiltreren naar de diepere zandlagen. Dit resulteert bij een aantal woningen in overlast in kruipruimtes en tuinen. De slecht waterdoorlatende klei/leemlagen in de bovengrond is kenmerkend voor grote delen van het stadsdeel. Maatregelen in de straten dragen niet bij aan het oplossen van de vochtproblemen op het particuliere terrein. Ervaring vochtoverlast particulier terrein Er zijn 24 kruipruimte-inspecties uitgevoerd. Door de bewoners is aangegeven dat op het particuliere terrein vochtoverlast wordt ervaren. Hierbij zijn de volgende klachten onderscheiden: vochtige kruipruimtes, natte kelders en souterrains, en waterplassen in tuinen. Oorzaken vochtige kruipruimtes: De vochtige kruipruimtes worden veroorzaakt door regenwater dat, hetzij oppervlakkig richting de woning stroomt, hetzij via de slecht waterdoorlatende klei/leemlagen in de bovengrond zijdelings afstroomt richting de kruipruimtes. De kruipruimtebodems bestaan veelal uit klei/leem waardoor het water in de kruipruimte niet snel naar de ondergrond kan wegzakken. Onvoldoende ventilatie van de kruipruimtes zorgt voor langere perioden met hoge luchtvochtigheid in de kruipruimte. Oorzaken kelders/ souterrains: In de wijk komen kelders en souterrains voor met de vloer beneden de grondwaterspiegel. De vochtverschijnselen worden veroorzaakt door bouwkundige gebreken. Overigens komen in de wijk ook woningen met kelders en souterrains voor op een opgehoogd perceel. Bij deze woningen bevindt de vloer zich niet in het grondwater. Oorzaken vochtige tuinen: Door de slechte infiltratiecapaciteit kan het regenwater niet snel wegzakken, waardoor waterplassen op het maaiveld kunnen blijven staan. Dit wordt veroorzaakt door de slecht waterdoorlatende klei/leemlagen in de bovengrond.
KG18, RAP20091223
23-12-09
20
definitief
Oorzaken vochtoverlast publieke ruimte Ter hoogte van de straten wordt geen wateroverlast ervaren. Verwacht wordt dat veel wegcunetten in hydraulisch contact staan met de onderliggende zandlaag. Door de lage grondwaterstanden in deze zandlaag, wordt verwacht dat ook ter plaatse van de wegcunetten sprake is van lage grondwaterstanden. In de openbare groenstroken wordt wateroverlast aangetroffen. Dit wordt veroorzaakt door de slecht doorlatende klei/leemlagen in de bovengrond. Maatregelen in de straten dragen niet bij aan het oplossen van de vochtproblemen op het particuliere terrein. Verantwoordelijkheden Kelders en kruipruimtes hoeven volgens de Bouwregelgeving niet waterdicht te zijn, souterrains daarentegen wel. Ook de beganegrondvloer boven kruipruimtes dient waterdicht te zijn. Indien dit niet het geval is, is sprake van een bouwkundige tekortkoming. Op het eigen terrein is de perceelseigenaar primair zelf verantwoordelijk voor ontwatering (afvoer van grondwater) en voor de afwatering (afvoer van regenwater) van zijn perceel. Aanbevelingen Omdat de ondergrond zeer heterogeen is, is er geen eenduidig beeld. Daarnaast heeft iedere woning zijn eigen specifieke problemen. Hierdoor is geen standaard oplossing mogelijk, maar maatwerk. Geadviseerd wordt om woningen met dezelfde problemen te selecteren en die geclusterd nader te onderzoeken. Geadviseerd wordt hiervoor een onderzoeksprogramma op te stellen. Specifiek wordt hierbij gedacht aan het oostelijk deel van Lankforst, waar geen klei/leem aanwezig is, maar toch overlast wordt ervaren. Geadviseerd wordt oplossingsconcepten uit te werken voor de bewoners. Hierdoor hoeft niet elke bewoner zelf het wiel uit te vinden. Gedacht wordt aan de volgende oplossingen, inclusief een voorkeursvolgorde van de te nemen maatregelen: het doorboren van de klei/leemlaag in de tuin en kruipruimte. De toepasbaarheid hiervan is afhankelijk van de dikte van de leemlaag; het aanbrengen van afschot zodat het regenwater niet naar de woning toestroomt; het aanleggen van (ring)drainages rond de woning; diverse bouwkundige maatregelen. Daarnaast wordt geadviseerd om de wateroverlast in de gemeentelijke groenstroken gecombineerd met de wateroverlast in de aangrenzende tuinen aan te pakken. Gedacht kan worden aan het ontwerpen van wadi’s met verticale zandpalen tot aan de onderliggende zandlaag. Geadviseerd wordt een kansrijk gebied te selecteren en als pilot de overlast samen met de omwonenden geïntegreerd aan te pakken.
KG18, RAP20091223
23-12-09