http://toelatingsexamen.110mb.com
© Leen Goyens
Arts-patiëntgesprek Dit onderdeel bestaat uit meerkeuzevragen met 4 antwoordmogelijkheden, waarvan je er meestal al meteen 2 kan elimineren omdat ze te extreem zijn. Je moet eigenlijk op je gevoel afgaan om het juiste antwoord te vinden, en soms lijkt het alsof er meer juiste antwoorden zijn… Maar er zijn een aantal dingen je al zeker kan uitsluiten: een patiënt uitschelden of zeggen dat zijn problemen niet belangrijk zijn kan bijvoorbeeld niet. Op het examen krijg je een 30-tal vragen waarin steeds staat beschreven wat jouw functie is (arts, tandarts, specialist) en wat de situatie is. Deze situatie is steeds verschillend. Denk vooral aan onderstaande tips (uit de officiële informatiebrochure) wanneer je het examen maakt: - de (tand)arts geeft voldoende ruimte aan de patiënt, zodat deze zijn/haar hulpvragen duidelijk kan formuleren. Dit impliceert openheid en luisterbereidheid van de (tand)arts en aandacht voor de bekommernissen van de patiënt. - De (tand)arts informeert de patiënt op een goed verstaanbare manier, wat de patiënt in staat stelt om zijn/haar gezondheidssituatie zo goed mogelijk in te schatten. Dit impliceert een voor de patiënt begrijpelijke taal. - Binnen de relatie (tand)arts-patiënt gaat veel aandacht naar het bevorderen van autonomie van de patiënt en naar zijn/haar eigen voorkeuren. Dit impliceert voor de (tand)arts een open en respectvolle houding t.o.v. de opvattingen en waarden van de patiënt. Een medisch consult omvat verschillende fasen en verloopt meestal in de volgorde zoals hier aangegeven: 1. Aanvang van het gesprek: de (tand)arts probeert te begrijpen wat er aan de hand is vanuit het standpunt van de patiënt. Hiervoor moet de (tand)arts luisteren naar het verhaal van de patiënt, verder bevragen wat de ideeën, gevoelens en verwachtingen zijn en een poging doen om zich in te leven in wat de klacht voor deze patiënt zou kunnen betekenen 2. Anamnese en klinisch onderzoek: de (tand)arts bevraagt de medische aspecten en legt uit wat er verder zal gebeuren in woorden die voor de patiënt begrijpelijk zijn. 3. De (tand)arts geeft duidelijk aan wat de resultaten van het onderzoek zijn. 4. Samen met de patiënt overlegt de (tand)arts wat de volgende stappen kunnen zijn in het behandelingsproces. Belangrijk is dat de patiënt ook in dit gedeelte van het consult de mogelijkheid krijgt om zijn/haar bedenkingen te formuleren. 5. Als laatste wordt het gesprek afgesloten waarbij een korte samenvatting belangrijk is, evenals navragen of de patiënt alles goed begrepen heeft. Voorbeeldvraag. Je bent huisarts en krijgt Mevrouw Deroover op consultatie. Zij is al vele jaren patiënte. Zij heeft last van hoge bloeddruk en neemt hiervoor medicatie. Zij komt regelmatig bij je langs om een voorschrift voor haar medicatie op te halen. Vandaag is ze terug op consultatie. Wat is de beste openingszin in dit gesprek? A “Ah, u komt om een nieuw voorschrift voor uw bloeddruk.” B “Mevrouw Deroover, ik zal uw voorschrift snel schrijven.” C “Mevrouw Deroover, wat kan ik vandaag voor u doen?” D “En hoe gaat het nog met uw bloeddruk de laatste tijd?” Juist antwoord: C. Dit antwoord getuigt van een open houding t.o.v. de patiënt en van luisterbereidheid van de arts. Het kan immers dat de patiënte vandaag een andere vraag heeft.
http://toelatingsexamen.110mb.com
© Leen Goyens
In de volgende voorbeelden staat enkel aangegeven wat wél en niet kan om je een algemeen beeld van de antwoorden te geven. Gesprek Juli Anna, 49 jaar, is huisvrouw. Ze heeft een alleenstaande dochter en ze zorgt voor haar kleindochter. Sinds enkele dagen heeft ze pijn in het aangezicht. WEL: aandacht tonen voor haar bezorgdheid en haar verder laten vertellen NIET: vragen of ze al een zalfje heeft geprobeerd Anna zegt dat ze zich zorgen maakt om haar kleindochter. WEL: begrip tonen, vragen of ze haar klachten nog eens kan beschrijven NIET: zeggen dat ze niet moet panikeren Je bent nog helemaal niet zeker van je diagnose. WEL: zeggen dat je nog niet tot een diagnose kan komen NIET: zeggen dat je al enig idee hebt Hoe ga je deze vrouw onderzoeken? WEL: zeggen dat het onderzoek een beetje pijn kan doen, tijdens het onderzoek uitleggen wat je aan het doen bent NIET: zeggen dat het allemaal niet zo erg is Anna vraagt wat rhinosinusitis is. Hoe reageer je? WEL: je geeft uitleg aan de hand van illustratief materiaal NIET: zeggen dat de uitleg straks wel volgt Anna vraagt antibiotica, hoewel dit niet nodig is. Wat doe je? WEL: Je argumenteert zorgvuldig dat antibiotica in deze situatie niet nodig is NIET: Antibiotica voorschrijven om haar gerust te stellen Anna brengt bij de volgende consultatie zélf antibiotica mee die ze bij een andere arts gehaald heeft. Hoe reageer je? WEL: “ik zie dat het echt een probleem voor u is en dat u ervanaf wil” NIET: “als je die andere dokter beter vindt, waarom kom je hier dan nog?” Anna stelt de diagnose in vraag. Wat doe je? WEL: Je onderzoekt haar nog eens grondig NIET: Vragen of ze zelf al eens over de oorzaak heeft nagedacht Er moeten röntgenfoto’s genomen worden. Anna wil dit niet en vraagt naar een specialist. WEL: Zeggen dat een specialist ook röntgenfoto’s nodig heeft NIET: “Vindt u mij niet bekwaam genoeg?” Je bent radioloog. Anna vraagt wat er gaat gebeuren. Hoe stel je haar gerust? WEL: je legt uit wat je gaat doen en waarom NIET: “U hoeft zich geen zorgen te maken” Anna wil het gedrag van de radioloog beïnvloeden en zegt dat ze liever een CT-scan wil. WEL: zeggen dat je haar probleem ernstig neemt en dat je het zorgvuldig zal onderzoeken NIET: zeggen dat een CT-scan te duur is Anna’s dochter Griet vraagt wat er met haar moeder aan de hand is. WEL: je geeft haar geen antwoord, want dit is beroepsgeheim NIET: je vertelt wat er scheelt met haar moeder
http://toelatingsexamen.110mb.com
© Leen Goyens
Dochter Griet vertelt over een tante die hetzelfde heeft meegemaakt. Hoe reageer je? WEL: Deze informatie bespreek je met de huisarts NIET: De ervaring van de tante is hier niet relevant Dochter Griet maakt zich zorgen over haar dochtertje en haar vader. Hoe reageer je op deze privé-problemen? WEL: de problemen best elders bespreken Anna zegt dat ze de uitleg van jou, de huisarts, begrijpt. Hoe zet je het gesprek verder? WEL: Je legt het toch nog eens uit aan de hand van illustratief materiaal NIET: naar het volgende onderwerp gaan Anna moet uiteindelijk toch antibiotica krijgen, ze is boos omdat je haar niet meteen antibiotica hebt voorgeschreven en omdat je haar veel leed had kunnen besparen. Haar zus zei haar dat ze wél antibiotica moest nemen. Hoe reageer je? WEL: zeggen dat je gegronde redenen had om haar géén antibiotica te geven NIET: zeggen dat ze de mening van haar zus had moeten volgen
http://toelatingsexamen.110mb.com
© Leen Goyens
Gesprek Augustus Een meneer die veel aan sport doet is boos omdat hij zo lang heeft moeten wachten. Hoe reageer je? WEL: “Ik wil voor iedere patiënt genoeg tijd uitrekken” NIET: “Er zijn artsen waar je nog veel langer moet wachten” Hoe zet je het gesprek verder? WEL: begrip tonen en verder luisteren NIET: “Waarom heb je zelf nog niets genomen tegen de pijn? De meneer vertelt een verhaal over een vriend met hetzelfde probleem. Hoe reageer je? WEL: het gesprek op de concrete klachten van de patiënt brengen NIET: zeggen dat dit misschien om dezelfde ziekte kan gaan Hoe ga je de patiënt onderzoeken? WEL: Vragen of je even mag kijken wat er scheelt, tijdens het onderzoek uitleg geven NIET: Gewoon beginnen met het onderzoek De meneer vraagt iets sterkers tegen de pijn WEL: je vraagt waarom hij de huidige behandeling niet goed genoeg vindt NIET: vragen of hij u niet vertrouwt Meneer heft jouw raad niet opgevolgd. Hoe reageer je? WEL: Aangeven dat je hem op deze manier niet verder kan helpen NIET: Vragen waarom hij nog komt als hij het zelf beter weet Meneer telefoneert naar jou en zegt dat hij veel pijn heeft. Hoe reageer je? WEL: Je vraagt of hij even langs kan komen, er kan misschien iets ernstigs aan de hand zijn NIET: Zeggen dat het wel zo erg niet zal zijn Meneer stelt jouw deskundigheid in vraag. Wat doe je? WEL: Vragen waarom hij je niet vertrouwt NIET: Zeggen dat hij altijd naar een andere arts kan gaan Meneer voelt zich beledigd omdat je hem de schuld geeft van zijn pijn (hij heeft jouw raad niet opgevolgd). Hoe reageer je? WEL: zeggen dat het niet de bedoeling was om hem de schuld te geven NIET: zeggen dat hij ongelijk heeft om de gevolgen van het sporten te ontkennen Meneer wil onmiddellijk een specialist zien. Jij denkt zelf aan een longprobleem. Hoe reageer je? WEL: uitleggen waarom je een röntgenfoto wil maken en dat het je verder brengt al eerste stap NIET: zeggen dat jíj het best geplaatst bent om de nodige acties te bepalen Meneer vraagt uitleg over costodiafragmatische sinus WEL: een beknopte uitleg geven NIET: “de huisarts heeft u dat al uitgelegd” Meneer uit zijn bezorgdheid tegenover de radioloog-assistente. Hoe reageer je als assistente? WEL: “De radioloog zal u nog wel spreken” Hoe moet de radioloog-assistente ingaan over het verhaal van zijn oom? WEL: “Ieder geval is uniek” NIET: Vragen om de symptomen van de oom te beschrijven
http://toelatingsexamen.110mb.com
© Leen Goyens
De telefoon gaat. Het is een patiënt die al 5x gebeld heeft met banale klachten. Hoe reageer je? WEL: Je vraagt hem om eens op consultatie te komen NIET: “Ik heb nu geen tijd. Bel later zelf eens terug.” Meneer vraagt waar de klaplong vandaan komt. WEL: zeggen dat je nog niet weet wat de oorzaak is NIET: zeggen dat de oorzaak onbekend is, maar dat je een vermoeden hebt Meneer is kwaad op de dokter omdat deze geen specialist heeft willen raadplegen. Hoe reageer je? WEL: verontschuldigen en zeggen dat je niet aan een klaplong gedacht hebt NIET: zeggen dat je er niks aan kan doen