NATUUR LIEDEREN
"
1
NATUUR LIEDEREN
r
11
y
A L L E
f
A U T E U R S R E C H T E N
V O O R B E H O U D E N
L.
STAFLEU
NATUUR LIEDEREN
Mei
De bongerds staan in witten tooi, de weiden groen van gras met gelen gloed van boterbloem bij bloeiend struikgewas. De bruiden, in het wit gekleed en sierselen in 't haar, gaan nu den bruigom tegemoetmet gracieus gebaar. Een veulen huppelt in de wei de merrie achteraan. Het springt en dartelt er oplos en weet maar niet van staan. De kikkers kwekken 't avondlied uit ronde volle borst. De dikste gaat in 't kwekken voor; de grootste is hun vorst. 4
5
De M e i doet bij de kersetwijg een witten sluier aan. De zon begiet die schoone bruid met stralen af en aan. Bij elke meidoorn en sering, - de M e i is op zijn best giet hij de zoetste geuren uit; de regen doet de rest. Viooltjes en vergeetmijniet van kleurschakeering vol verteederen het stadsrumoer en spelen eigen rol. Wygelia en wilde roos, azalea incluis, zij vieren 't feest der lente uit in hun begeerlijk huis.
Heel Holland is één toovertooi in handen van den M e i . Geschud uit diepen winterslaap wordt heel de schepping blij. M e n ziet de dingen anders aan als M e i is in het land. Ja alles geeft een nieuw geluid of bindt met nieuwen band. De het De dat
M e i maakt alle dingen nieuw dor en zwart verdwijnt. M e i doet een herscheppend werk, alle ding verfijnt.
Heel Holland is een tooverhuis en ziet de bruiden aan. Heel Holland staat i n witten tooi en laat den M e i begaan.
j (
J
II
In Limburg
Gij wenkt mij tot U w lustpaleis, o, Limburg's eiken-paradijs. Gij roept mij in U w bronzen laan waar hooggekruind de boomen staan. Waar heuvels en waar dalen zijn iioodt gij mij tot 't natuurfestijn. 'k Schouw in den zilvren waterval waar visschen spartlen zonder tal. 'k Schouw in U w beemden en U w wei waar vooglen zingen in een rei. Het binnenste in mij verstilt en is verblijd, daar gij het wilt. Hé, ziet gij daar de lammren staan en achter hunnen herder gaan? Zij blaten daar hun jongen zang, onmatig, en wel uren lang. H u n vreugde is zoo vol en wis omdat er geen oord schooner is.
8
In Limburg
De lijster en de nachtegaal gorgelen daar hun zangkoraal. De aren, die er golvend staan torsen vreugdevol het graan. De akker toont een deinend beeld waar wind doorheen zijn pluimen speelt. De korenbloem en de papaver staan schuilend in een rand van haver. De margariet en de kamil' zijn in hun luister rank en stil. De woudduif vliegt de beuken uit om voedsel voor haar jonge spruit. De merrie ziet daar 't veulen aan, dat zuigend aan haar borst komt staan. De koe lonkt naar het bonte kalf, verjaagt de vliegen, keert zich half. E n de boerin, die gij ontmoet ' wordt kussend door haar kind begroet.
9
In Limburg
De vlinder breekt den cocon uit... De eekhoorn gaart zijn winterbuit. Konijnen graven 'n huis in zand van het geprezen heuvelland. M e n groet U met een veldboeket waar klaprozen zijn ingezet. De zoete geuren der jasmijn bedwelmen als onmatig wijn. De volle lindebloesem-geur, de bruidstooi van de stad in keur, dringt door het gansche Vrouweplein, waar vromen voor het altaar zijn. Een kevertje, dat voor U vliegt en zich op zoete warmte wiegt, heeft daar het lichaampje verguld in geel-groen fosforlicht gehuld.
10
In Limburg
Verwondering gaat al maar voort omdat het alles U bekoort. Het daglicht daar, zoowel als 't duister verkondigen een eigen luister. De dalen in het oord der Maas zijn 's nachts gehuld in blauwe waas. Des avonds dekt een nevelsprei de akkers van de Geulvallei. Gij speelt de luit e.n het klavier van de natuur, uit puur plezier. Gij zingt een lied op nieuwe wijs voor Limburg's heerlijk paradijs. Het noodt U aan de frissche beek voor uren, dagen, voor een week! Van vreugde vrijt ge met het nat, dat straks U w warme lijf bespat.
Het groene malsche grastapijt heeft zich reeds in U w spel verblijd. Daarboven 't azuren luchtgewelf als schaduw van den hemel zelf. Wanneer 't den wandlaar wordt te moê buigt zich naar hem de heuvel toe. Is mul het pad, soms lang de laan... Gij zult daar steeds met vreugde gaan. Zie, daar een kruispaal opgericht. Een crusifixus flauw verlicht. De vromen vouwen, stil devoot de handen samen in hun schoot. De krekels zingen eendren zang, hun heele, heele leven lang. Maar 't monotoon verveelt U niet; het past in Limburg als zijn lied.
In Limburg
De sierlijk bronzen eikenluister des zomers, neemt U in haar kluister. Daar blinkt het al door schittering; geeft glans, zelfs bij verbittering. Er is geen vaderland zoo wijd, waar zich aan oogen, moegeschreid weer opent een groot perspectief zooals in Limburg, mijn gelief. Er is geen huis, hoe klein of groot, dat U niet gul wat ruste bood. Eet daar met mij het avondmaal in groote, hel-verlichte zaal. E n zet het Agnus Deï in als jubilate van de min. Verhef U w stem en zing verblijd. Zing Limburg's lof daaraan gerijd.
13
4ÊËÊ
1
In Limburg
Daar leg ik om U w leest mijn arm, al klinkt een stamelend „erbarm". Reeds klinkt een hemelsche muziek; klaroenen, serafijn-cantiek. E n bij den eindstrijd om de min draagt Cherubs U den Hemel in.
t
i'
Arbeid en
W i e steekt er de spade in den grond der moeder aarde van eersten stond? W i e rolt er de zoden keer op keer of werkt in den wijngaard van zijn heer? W i e spant daar de paarden voor den ploeg en trekt er zijn voren 's morgens vroeg ? W i e egt er de kluiten fijn en slegt en strekt er de krommende lenden recht? W i e zaait er het koren en karwij of wiedt het grastapijt van de wei? W i e trekt er de netels en distels uit; bemest er het jonge en edele kruid? Het is de boer, die rustig en vroom daar ploegt en egt en zaait met schroom, en juicht als de tarwe buigt en geelt; het veulen met 't kalf in de weide speelt.
en Vrede
Als door regen en wind zijn gewas gedijt weet zich de boer van zijn zorgen bevrijd. Hij scherpt reeds de sikkel en zeis tezaam en noemt er de bloemen bij hun naam. 't Is hier de kamille en de korenbloem en daar de papaver in bijengezoem. De wind is speelsch als de akker wiegt; een vogel boven de aren vliegt. Daar zingt het rijpende koren zijn lied, als alles leeft in de kreek en de vliet en kikkertjes van het kruikeblad duiken en zwemmen i n 't spiegelbad. De boer snijdt daar met zijn sikkel af de buigende halmen, die God hem gaf. Daar binden de vrouwen de bossen, geel; de kindren lezen aan aren hun deel.
=3*
Arbeid en Vrede
De vloek van den arbeid, het zweet in 't gezicht, wordt vree als de oogst zijn zorgen verlicht. A l brandt de zon zijn gezicht ook bruin... zij daalt des avonds achter het duin. Is den zesden dag de arbeid gedaan, dan breekt de zoete rust voor hem aan. De sikkel aan kant, de schuren op slot,^ hij heiligt den rustdag, trouw aan zijn God. W i e zaait U de onrust toch in het hart, o mensch, met U w hoofd en U w zinnen verward? Zie de vogels en lelies in hemel en wei! W i e Uwer is heerlijk en schoon zooals zij? Zij hebben geen arbeid en weten geen zorg, zij kennen in God voor het voedsel hun borg. H u n kleeding en pracht tentoon gespreid komt hun van nature ten allen tijd.
17
en Vrede
Werp af dan U w zorgen, laat varen U w druk en zoek bij den Hoogste U w levensgeluk. De aarde brengt vrucht voort voor U en voor mij. Werp af dan U w zorgen, verlos U , wees vrij en maak van de aarde een gelukkig tehuis. Doe U w werk zonder wrok, draag moedig U w kruis. De avond zal loven het werk van U w dag. De zegen van boven ontlokt U den lach. E n doe eens tevreden U w oogen toe als rust van U w arbeid, blij en goê; den luiaard, den dief en zwerver ten spot, en offer de vrucht van U w werken aan God. Dan zal U het werken geen moeite meer zijn. Reeds rolt voor U open het wolkengordijn. Betreed daar ontschoeid den lusthof van Eden... Gebeden en arbeid vervloeien in vrede.
Colophon
' a n deze verzen werden honderd exemplaren gedrukt op de persen van N . V . Drukkerij G . J . Thieme te Nijmegen. De houtsneden van R. Snapper werden van het blok gedrukt. De exemplaren zijn gekenmerkt A tot J , en nummer 1-90 en zijn niet in den handel. Dit exemplaar is:
19