KOGELSTOTEN Bij het kogelstoten is het de bedoeling dat een kogel zo ver mogelijk wordt weggestoten. De kogel wordt vanuit de nek weggestoten. De uitgangshouding is met het gezicht naar de stootrichting. Nadat de kogel is gestoten wordt de afstand opgemeten. De plaats waar de kogel als eerste de grond raakt wordt opgemeten. De poging is geldig als het kind de bak aan de achterkant verlaat. Voor, tijdens en na de poging mag de bak niet aan de voorkant worden verlaten.
KLEINE BAL GOOIEN Een kleine tennisbal wordt zo ver mogelijk gegooid. De manier van werpen is bij voorkeur bovenhands en een aanloop nemen mag. De plaats waar de bal het eerst de grond raakt, telt als geworpen afstand. Ieder kind werpt twee keer en de verste worp wordt genoteerd. Indien er tijd over is, mag ieder kind nog een recordpoging wagen. De verste worp telt.
800 METER HARDLOPEN De twee rode en de twee blauwe groepen starten allen tegelijk. De starter is ook de tijdwaarnemer. De starter geeft na de finish de tijd door aan het kind die de finish passeert. Het kind gaat naar het andere jurylid en deze schrijft de tijd achter de naam van het betreffende kind.
VERSPRINGEN Bij dit onderdeel dienen de kinderen af te zetten op of vóór de afzetbalk. De afstand van de afzetbalk tot de dichtstbijzijnde landingsafdruk in het zand wordt opgemeten en genoteerd. Ieder kind springt tenminste 1 keer. Indien er tijd over is, mag er nog een keer worden gesprongen. De verste sprong telt .
60 METER HARDLOPEN Na het vlagsignaal starten telkens 2 kinderen gelijktijdig. De kinderen proberen de afstand zo snel mogelijk te overbruggen. De tijd van beide lopers wordt opgenomen en genoteerd. Als iedereen is geweest en er is nog tijd over dan mogen er nog recordpogingen worden ondernomen. De snelste tijd telt dan. Bij een valse start moet er opnieuw worden gestart.
VOETBAL Er wordt met een gelijk aantal gespeeld zonder keepers. Iedereen mag voor het doel gaan staan, maar niemand mag de bal met de handen aanraken. Gaat de bal over de boarding, dan wordt de bal door de andere partij ingegooid. Bij een overtreding, hands of gemeen spel, krijgt de andere partij een vrije bal op de plaats van de overtreding, maar niet dichter bij het doel dan 3 meter. Een vrije bal is altijd indirect, d.w.z.: er mag niet direct uit gescoord worden. Iemand anders moet eerst de bal raken. Bij een vrije bal staat ieder van de tegenpartij op minimaal 3 meter afstand. Bij een doelpunt krijgt de andere partij de bal uit (regels zoals bij een vrije bal). De winnaar is die partij die de meeste doelpunten heeft gemaakt.
JEU DE BOULES Er spelen 2 partijen tegen elkaar. De scheidsrechter gooit de but (het kleine balletje) op. Deze moet ongeveer 10 meter van de werpplaats komen te liggen. Daarna mag partij A (of de partij die net een punt gescoord heeft) proberen de eerste bal zo dicht mogelijk bij de but te gooien. Dan is een speler van de andere partij aan de beurt. Zo gooien beide partijen om en om hun ballen. De kinderen mogen proberen ballen van de tegenpartij met de eigen bal weg te ‘ketsen’ . Nadat alle ballen gegooid zijn, wordt bekeken welke partij een bal het dichtst bij de but heeft liggen. Die partij krijgt 1 punt. Hierna gooit de scheidsrechter de but opnieuw op. Er wordt gespeeld tot de tijd voorbij is.
BANDSLINGEREN Vanuit de werpkooi van het atletiekveld slingeren de kinderen met een fietsband (imitatie van discuswerpen). Het doel is om de fietsband zo ver mogelijk weg te slingeren. Elk kind slingert één keer. Als er tijd over is mag een ieder de eigen afstand proberen te verbeteren. De verste afstand wordt genoteerd. De poging is geldig als het kind de bak aan de achterkant verlaat. Voor, tijdens en na de poging mag de bak niet aan de voorkant worden verlaten.
MATBAL Er wordt gespeeld met een gelijk aantal spelers. In het veld liggen twee matten, waarop de ‘keepers’ staan. De bedoeling van het spel is de bal door overspelen in handen van de keeper te spelen. Een partij heeft een punt als de bal rechtstreeks in de handen van de keeper wordt gespeeld. De keeper mag springen om de bal te vangen, maar moet met beide voeten op de mat landen! Als de bal met een stuit wordt gespeeld, dan telt het doelpunt niet. Er mag niet worden gelopen met de bal. De bal mag niet worden geschopt. De bal mag ook niet uit de handen worden geslagen. Als er door een partij gescoord is, mag de tegenpartij het spel weer beginnen. De eindstand wordt genoteerd, bijvoorbeeld: A – B: 1 – 2.
ESTAFETTE De kinderen lopen één voor één om een pilon en weer terug. Dan weer om een pilon en dan wordt het stokje aan de tweede loper gegeven. Er wordt gelopen in de bochten van de atletiekbaan. Het gaat erom om zo snel mogelijk de estafette te lopen. De kinderen moeten hierbij in de eigen baan blijven lopen. Halverwege moeten ze door een hoepel. Bij een ongelijk aantal kinderen in de groep moet er van de tegenpartij 1 kind twee keer lopen. De ploeg die als eerste over is, wint de estafette. Als er tijd over is, kan er gekozen worden uit variatie of herhaling.
60 METER HORDEN Na het vlagsignaal starten telkens 2 kinderen gelijktijdig. De kinderen proberen de afstand zo snel mogelijk te overbruggen. De tijd van beide lopers wordt opgenomen en genoteerd. Als iedereen is geweest en er is nog tijd over dan mogen er nog recordpogingen worden ondernomen. De snelste tijd telt dan. Bij een valse start moet er opnieuw worden gestart. De afstand tussen de horden is 9 meter. De horden zijn ongeveer 40 centimeter hoog. LET OP!!! De horden moeten zo worden opgesteld, dat ze kunnen ‘meebuigen’ als de kinderen er achter blijven haken!