Bezoekboerderijen
IJshoeve Mostaert Westpoeselstraat 10 • 8647 Lo-Reninge 051/54 49 82 De bedrijfsleider Uw bedrijf is gekend als bezoekboerderij. Regelmatig gasten over de werkvloer krijgen betekent een extra inspanning voor een ondernemer die reeds flink de handen vol heeft. Kan u even kort uw motivatie hiervoor toelichten? “Idealisme: we werken veel en hard en zijn fier op ons bedrijf!”
En de bezoeker? Wanneer de ALT op fotoreportage trok was er een bezoek van leerlingen van het eerste jaar secundair van het H. Hart Instituut te Poperinge. “Dit bezoek kadert in de lessen aardrijkskunde. Hierin komt ook de landbouw aan bod. Het is overigens best moeilijk om een landbouwbedrijf te vinden dat de deuren wil open zetten”. Op de IJshoeve Mostaert lukt het wel, en hoe….. smakelijk!! Na de rondleiding neemt een stralende bedrijfsleidster op vraag van de fotograaf plaats tussen de studenten die inmiddels allemaal van een ijsje genieten. Spontaan komt de vraag van de studenten of zij hier nog terug naartoe kunnen komen…een mooie waardering voor een gesmaakt bezoek! Elke eerste en derde zondag van de maand, telkens van 14 tot 16 uur, kan je van een rondleiding (en een ijsje) genieten op de ijshoeve.
• 35 •
“Idealisme: we werken veel en hard en zijn fier op ons bedrijf!”
• 36 •
“Dit bezoek kadert in de lessen aardrijkskunde. Hierin komt ook de landbouw aan bod. Het is overigens best moeilijk om een landbouwbedrijf te vinden dat de deuren wil open zetten”.
• 37 •
Na de rondleiding neemt een stralende bedrijfsleidster op vraag van de fotograaf plaats tussen de studenten die inmiddels allemaal van een ijsje genieten. Spontaan komt de vraag van de studenten of zij hier nog terug naartoe kunnen komen… een mooie waardering voor een gesmaakt bezoek!
• 38 •
9. PLATTELANDSONTWIKKELING 5b EN COMMUNAUTAIRE INITIATIEVEN Voor de periode 1994-99 werden bij EG- Beschikking van 26 januari 1994 zgn. plattelands(5b)-gebieden vastgesteld. Voor Vlaanderen betrof dit het Meetjesland en de WesthoekMiddenkust-Zeevisserijgebied. In het kader van het 5b-programma werden twee doelstellingen vooropgesteld: • het behoud en het versterken van de tewerkstelling in de regio, • het verhogen van de leefbaarheid van de plattelandskernen. Hiertoe werden de 3 EU- structuurfondsen samen ingezet: het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Oriëntatie (EOGFL- Oriëntatie), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF). Er kon evenwel slechts Europese steun worden toegekend voor zover er ook uit Vlaanderen een cofinanciering bekomen werd. Samengaand met de 5b-programma’s werd ook ondersteunende actie gevoerd door middel van de communautaire initiatieven “Leader-II” en “Pesca”. Het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling “Leader-II” was er op gericht impulsen te geven aan innovatieve, demonstratieve acties (multisectorieel en geïntegreerd) en de verspreiding ervan. Binnen Vlaanderen werd Leader-II uitgevoerd in de Westhoek en het Meetjesland, met EU- steun vanuit EOGFL en EFRO. In het kader van het communautaire initiatief voor de visserij ”Pesca” dat binnen Vlaanderen werd uitgevoerd in het kustgebied, met EU- steun vanuit het FIOV, werd eveneens het verzekeren van werkgelegenheid tot doel gesteld, onder meer door een gerichte voorlichting, informatie en samenwerking in de visserijsector. Gelet op de door de EU opgelegde termijnen was 1999 het laatste jaar van de budgettaire periode 1994-1999 (actieve periode) voor de selectie en betoelaging van de projecten. In 2000-2001 (passieve periode) dienen de projecten afgewerkt en de budgettaire middelen verder aan de projecten uitbetaald aan de hand van de zesmaandelijks in te dienen betalingsdossiers. Eind 2001 dienden de betalingen beëindigd te zijn. Overzicht projecten en uitbetalingen EU- steun via de ALT in 2001 voor de verschillende programma’ s (exclusief goedgekeurde projecten die uiteindelijk niet werden uitgevoerd):
Euro
5b Meetjesland 5b WesthoekMiddenkustZeevisserij-gebied C.I. Pesca Leader-II Westhoek Leader-II Meetjesland Totaal
Aantal Voorziene Uitgevoerde Toegekende Totaal Uitbetaalde projecten totale en aanvaarde EOGFL/FIOV EOGFL/FIOV EOGFL/ FIOV kosten totale kosten steun steun steun in 2001 33
8.770.866
8.042.765
3.630.792
3.276.716
720.120
49 16
16.168.019 7.606.816
14.793.046 6.274.988
6.405.356 2.268.633
5.893.417 1.808.550
1.592.365 507.272
48
3.211.834
2.523.612
874.656
694.902
532.242
31
1.580.191
1.308.029
500.574
426.404
322.401
177
37.337.726 32.942.440 13.680.011 12.099.988 3.674.400
• 39 •
Voor de nieuwe periode 2000-2006 wordt, voor wat betreft EOGFL en FIOV niet meer gebiedsgericht gewerkt, maar horizontaal over het ganse grondgebied. Zo kunnen projecten uit de visserijsector overal in Vlaanderen in aanmerking komen voor het horizontaal programma “Visserij buiten doelstelling 1”. Ook met betrekking tot de plattelandsontwikkeling kunnen een aantal doelstellingen worden bereikt in het horizontaal programma “Plattelandsontwikkeling” (POP). Leader-II vindt zijn vervolg in het programma “Leader+” (Zie pagina 74).
10. LANDBOUWVORMING Organisatie van de Landbouwvorming in Vlaanderen De afdeling Land- en Tuinbouwvorming is voor de Vlaamse Gemeenschap bevoegd voor de permanente vorming van de land- en tuinbouwers en hun medewerkers. Deze afdeling van de ALT subsidieert de vormingsactiviteiten die ingericht worden door erkende vormingscentra. Het vormingsaanbod bestaat uit een reeks van mogelijke vormingstypes, ingericht door de erkende vormingscentra. De afdeling Land- en Tuinbouwvorming staat in voor de erkenning van de organisatoren, de registratie van de lesgevers, de subsidiëring van de vormingsactiviteiten, de inspecties ter plaatse, de visering van de getuigschriften en de betaling van de vergoeding voor sociale promotie voor de deelnemers. Een deel van de kosten wordt bij de Europese Unie teruggevorderd.
Juridische basis • Besluit van de Vlaamse regering van 21/12/92 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw werkzaam zijn (B.S. van 14/5/1993), gewijzigd door het besluit van de Vlaamse regering van 13/12/95 (B.S. van 2/3/1996). Dit besluit is een uitvoering van verordening (EG) nr. 950/97 van de raad van 20 mei 1997, betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur; • Ministerieel besluit van 23/5/1996 (B.S. van 4/2/97); • Ministerieel besluit van 18/12/96 (B.S. van 13/5/97); • Richtsnoer nr. 1: verhouding theorie/ demonstratie/ praktijk naargelang het thema van de cursussen, vereisten voor de gebruikte lokalen, maximale duur van de cursustests, model getuigschriften; • Richtsnoer nr. 2: niet aanvaardbare thema’s, te gebruiken themacodes; • Omzendbrief van EME 98/1 van 1998 betreffende de organisatie van de installatieattestproeven; • Wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie; • KB van 27 mei 1975, dat aan de zelfstandigen en helpers uit de landbouwsector die met goed gevolg bepaalde leergangen hebben beëindigd waardoor zij hun beroepskwalificatie kunnen verhogen, een vergoeding toekent.
• 40 •
Doelgroep De vormingsactiviteiten zijn bestemd voor bedrijfshoofden van een land- of tuinbouwbedrijf en hun medewerkende inwonende gezinsleden en werknemers. De landbouwwerknemers dienen te vallen onder het paritair comité voor land- en tuinbouw (nummers 144 145). De doelgroep is uitgebreid naar het leidinggevend personeel en de beheerders van producentengroeperingen, de werknemers in erkende organisaties voor bedrijfsverzorging in land- en tuinbouw, de imkers, de erkende gebruikers van fytoproducten, de loonwerkers, de floristen en de tuinaannemers.
Vormingsactiviteiten Een onderscheid wordt gemaakt tussen cursussen, korte vormingsactiviteiten en voordrachten.
Cursussen De B- cursussen bezorgen een gerichte opleiding aan personen die zich als landbouwer wensen te vestigen of een landbouwbedrijf over te nemen; zij zijn afgestemd op welbepaalde bedrijfstypen en toegespitst op de moderne organisatie- en exploitatiemethodes. Er zijn drie types complementaire opleidingen, die afgesloten worden door een specifiek examen: 1) De vestigingscursussen (B1) zijn cursussen van minimum 75 lesuren die een specifieke vorming verstrekken aan personen die zich voorbereiden op een bedrijfsovername of een eerste installatie. 2) De stages (B2) zijn praktische opleidingen van minimum 2 weken op een vreemd bedrijf dat voldoet aan bepaalde voorwaarden, met het doel het bedrijfsbeheer ter plaatse te observeren of speciale kennis te verwerven. 3) De specialisatiecursussen (B3) zijn aanvullende cursussen van minimum 40 uren die dieper ingaan op de materie van de vestigingscursussen voor een bepaalde bedrijfsspecialisatie. 4) De installatieproeven (B4) zijn proeven die de afdeling Land- en Tuinbouwvorming inricht voor het bekomen van een installatieattest. Het installatieattest geeft toegang tot de subsidies van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) aan personen die geen landbouwopleiding gevolgd hebben (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds: zie eerder in dit verslag). De vormingscursussen (C- cursussen) zijn gewijd aan een of meerdere bedrijfstakken, specialisaties, technische of bedrijfseconomische problemen die verband houden met de landbouw. Dit kunnen theoretische cursussen of praktijkcursussen zijn. De C- cursussen nemen veruit het grootste aantal uren van de landbouwvorming voor zich.
Korte vormingsactiviteiten De studievergaderingen, panelgesprekken en geleide bezoeken zijn korte vormingsactiviteiten van maximum 3 uur rond een sociaal, juridisch, technisch of economisch thema. Zij zijn bestemd voor de landbouwers.
• 41 •
De contactvergaderingen zijn de jaarlijkse bijeenkomsten van maximum 3 uur van landbouwersverantwoordelijken voor de planning van de permanente vorming op plaatselijk vlak. De vervolmakingdagen zijn opleidingen voor de bijscholing van de lesgevers van de landbouwvorming.
Voordrachten De voordrachten zijn informatievergaderingen voor de personen die de landbouw als liefhebberij uitoefenen.
Organisatoren De afdeling Land- en Tuinbouwvorming heeft de mogelijkheid zelf activiteiten in te richten. In de praktijk richt zij buiten de installatieproeven zelf geen vormingsactiviteiten in. Het initiatief van het inrichten van vormingsactiviteiten ligt bij de vormingscentra, die op dit terrein heel wat ervaring hebben opgebouwd. De erkende centra zijn vzw’s die de vorming in de landbouwsector in hun statuten hebben ingeschreven. Een zelfde vzw kan slechts één erkenning krijgen.
De algemene centra Deze centra zijn verbonden aan een landbouworganisatie en zijn in ten minste 4 provincies actief. Zij moeten over een secretariaat en een centrale dienst beschikken, bestaande uit ten minste drie voltijdse personeelsleden met een voldoende technisch-economische beroepskwalificatie, waarvan ten minste één houder is van een universitair of een daarmee gelijkgesteld diploma. Als compensatie voor deze personeelseis ontvangen zij voor de ingerichte activiteiten een hogere vergoeding. De algemene centra kunnen alle vormingstypen behalve de voordrachten inrichten.
De gewestelijke centra Deze centra zijn meestal gespecialiseerd in een specifieke sector, of regionaal (vb. provinciaal) georiënteerd. De gewestelijke centra kunnen B3-cursussen, C-cursussen en alle korte vormingsactiviteiten behalve de voordrachten inrichten.
De liefhebbersverenigingen De liefhebbersverenigingen hebben in hun statuten de vorming van liefhebbers in de landbouwsector ingeschreven. Zij kunnen enkel voordrachten inrichten, bestemd voor de liefhebbers.
• 42 •
De erkende centra in 2001 In 2001 waren erkend: • 4 algemene centra; • 51 gewestelijke centra; • 11 liefhebbersverenigingen. In 2001 werd de “Vlaams Vaste Planten Vereniging” te Langdorp erkend als liefhebbersvereniging.
Commissie voor Permanente Vorming in de Landbouw De Commissie voor permanente vorming in de landbouwsector doet dienst als adviesorgaan. Zij bestaat uit vertegenwoordigers van de afdeling Land- en Tuinbouwvorming (2), AMINAL (1), de algemene centra (10), de gewestelijke centra (5) en de liefhebbersverenigingen (2). De samenstelling van de commissie steunde in 2001 op het ministerieel besluit van 31/7/1997 (B.S. van 2/9/1997). De commissie vergaderde op 10 oktober 2001.
De landbouwvorming in cijfers Begrotingsjaar versus jaar van betaling Dit jaarverslag steunt op de gegevens over de landbouwvorming, die aanvang 2002 beschikbaar zijn. Er gaat nog ruime aandacht naar de activiteiten van 2000. Daarom volgende toelichting. De begroting van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werkt op basis van het kalenderjaar, terwijl de meeste activiteiten in de land- en tuinbouwvorming plaatsvinden in de winter, en daardoor dikwijls over twee kalenderjaren lopen. De activiteiten worden toegewezen aan het begrotingsjaar waarin zij starten. Een aantal cursussen lopen door in het volgende kalenderjaar. Na afloop van de cursussen hebben de centra wettelijk drie maanden om hun afrekening in te dienen. In de veronderstelling dat alles volgens timing verloopt, is het volgende jaar al goed gevorderd voordat alle afrekeningen binnen zijn. De verwerking van de dossiers neemt tussen het tijdstip van indiening en van de afrekening en uitbetaling nog een zekere tijd in beslag. Uiteindelijk kunnen de betalingen van een bepaald begrotingsjaar pas definitief afgesloten worden tegen het einde van het volgende begrotingsjaar. De laatste betalingen vinden plaats in het begin van het daaropvolgende jaar. Dit verklaart waarom pas begin 2002 definitieve cijfers beschikbaar zijn over 2000. Wij kunnen op basis van de ingediende aanvragen van vormingsactiviteiten uit 2001 voor dat jaar enkel voorlopige conclusies trekken. Wij aanvaarden dan enkele beperkingen: een aantal van de in het verslag opgenomen activiteiten werd afgelast (vb. omwille van te weinig inschrijvingen), of om een of andere reden niet gesubsidieerd (vb. onvoldoende geldige deelnemers). De gegevens die wij moeten halen uit de afrekeningen, namelijk het effectief aantal gepresteerde uren, het aantal deelnemers, het aantal afgeleverde getuigschriften en de uiteindelijke subsidiebedragen, zijn voor 2001 nog niet alle beschikbaar.
• 43 •
Bestemming van de middelen De subsidie is forfaitair en wordt aan de inrichters (de erkende centra) uitbetaald. Hij wordt berekend per ingericht lesuur. De vergoedingen zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex. De subsidie bestaat uit een vergoeding voor de lesgever, een werkingstoelage en een bijkomende toelage voor de demonstratie- en praktijklessen. Een buitenlandse lesgever ontvangt voor zijn prestaties tijdens vervolmakingdagen per dag een bijkomende vergoeding. De algemene centra krijgen een vergoeding die verband houdt met de gestelde eisen inzake personeelsbezetting. Voor de stages is een vergoeding voorzien op basis van maximum 3 uur per week stage en een vergoeding per dag voor het stagebedrijf. De subsidie voor de voordrachten voor liefhebbers is dezelfde als die voor de andere vormingsactiviteiten, maar van elke voordracht wordt maximaal 1 uur vergoed, ongeacht de duur. De door de afdeling georganiseerde activiteiten worden op basis van de reële kosten vergoed.
Tabel: basistoelagen en geïndexeerde toelagen (euro)
Lesgeververgoeding - universitair niveau - niveau H.O.K.T. - niveau H.S.O. of ervaring - toelage buitenlandse lesgevers Administratie/ werkingstoelage Demonstratietoelage Praktijktoelage Toelage voor het stagebedrijf Toelage algemeen centrum
Basis
2000
2001
34,71 29,75 24,79 74,37 30,99 12,39 24,79 24,79 18,59
38,20 32,74 27,28 81,84 34,10 13,63 27,28 27,28 20,46
39,16 33,57 27,97 83,91 34,96 13,98 27,97 27,97 20,97
Het budget van de landbouwvorming bedroeg in 2001 3,163 miljoen euro. Dit bedrag stond ingeschreven in basisallocatie 31.03 van programma 54.1 van de begroting 2001 van de Vlaamse Gemeenschap. Voor de sociale promotie van de deelnemers was op de basisallocatie 54.1 van datzelfde programma 54.500 euro voorzien. De landbouwvorming is opgenomen in het Programma voor Plattelandsontwikkeling in Vlaanderen, dat op 6/10/2000 door de Europese Commissie werd goedgekeurd en de uitvoering regelt van verordening (EG) nr. 1257/99. Hierdoor wordt 25 % van de uitgaven van de landbouwvorming door de Europese Unie terugbetaald. Deze middelen worden door de EU teruggestort op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap en zijn beschikbaar voor de subsidiëring van de vormingsactiviteiten en voor andere initiatieven in het kader van de landbouwvorming, zoals demonstraties van duurzame landbouwmethoden, voorbeeldbedrijven en opleidingen in de biologische landbouw.
• 44 •
Tabel: betaalde subsidies, begrotingsjaar 2000 (euro) Cursussen
Korte Voorvorming drachten
Stages
Totaal
%
Algemene centra 1.550.673,63 714.729,24 - 258.894,72 2.524.297,58 81,0 Gewestelijke centra 212.392,77 189.165,99 - 401.558,75 12,9 Liefhebbersverenigingen - 189.401,86 - 189.401,86 6,1 Totaal %
1.763.066,39 903.895,23 189.401,86 258.894,72 3.115.258,19 100 56,6
29,0
6,1
8,3
100
Tabel: type vergoedingen, begrotingsjaar 2000 (euro)
Bedrag
%
1.153.840,22 1.130.069,24 20.001,29 217.573,67 86.685,89 507.087,90
37,0 36,3 0,6 7,0 2,8 16,3
3.115.258,19
100
Lesgeververgoedingen Administratie/ werking Demonstratietoelage Praktijktoelage Toelage voor het stagebedrijf Toelage algemeen centrum Totaal Premies sociale promotie (deelnemers)
54.477,58
Tabel : evolutie van de uitgaven per begrotingsjaar (euro) Type activiteit Cursussen Korte vorming Voordrachten Stages Totaal
1997
1998
1999
2000
1.443.061,88 830.310,64 167.491,62 310.820,25
1.566.841,89 852.245,12 176.976,44 364.116,40
1.592.521,77 828.292,06 188.390,80 282.631,56
1.763.066,39 903.895,23 189.401,86 258.894,72
2.751.684,39
2.960.179,85
2.891.836,20
3.115.258,190
• 45 •
Subsidies per type centrum (2000) 6,1% liefhebbersverenigingen
12,9% gewestelijke centra
81,0% algemene centra
Subsidies per type vormingsactiviteit (2000) 8,3% stages 6,1% voordrachten
56,6% cursussen
29,0% korte vorming
Bestemming van de subsidies (2000) 36,4% lesgevers
2,7% stage bedrijven
59,1% erkende centra
1,7% deelnemers
• 46 •
Jaarprogramma De centra dienen jaarlijks voor 1 november bij de afdeling een jaarprogramma in. De minister keurt het programma goed in functie van de beschikbare middelen. De ervaring leert dat de meeste centra meer uren aanvragen dan zij achteraf realiseren. Toch moet de afdeling aan de minister een voorstel voorleggen dat binnen het beschikbare budget past. Elk centrum krijgt een aantal uren toegewezen, dat in dat jaar met zekerheid kan uitbetaald worden. Het aantal toegewezen uren wordt beperkt op basis van een in 1996 ingevoerde prioriteitenlijst en de gepresteerde uren van de voorgaande jaren. Een centrum dat meer dan het aantal toegewezen uren inricht, kan voor de bijkomende activiteiten maar uitbetaald worden in zoverre de budgettaire middelen van dat begrotingsjaar het toelaten. Meestal komen er daartoe voldoende middelen vrij uit de door de andere centra niet gerealiseerde uren. Tabel: realisatiegraad van de aangevraagde jaarprogramma’ s
2000 Aangevraagd Cursussen Korte vorming Voordrachten Stages (3u/week) Totaal %
2001
Toegekend Gerealiseerd Aangevraagd
Toegekend Gerealiseerd*
25.804 15.283 3.322 3.072
18.117 11.030 2944 2.760
17.757 10.511 2.954 1.908
27.264 15.184 3.322 2.952
19.429 11.131 2.914 2.452
18.583 10.346 2.954 2.568
47.481
34.851
33.130
48.722
35.926
34.453
100
73,4
69,8
100
73,3
70,3
* aanvragen per 31/12/2001
De lesgevers De vormingsactiviteiten worden gegeven door de vaste medewerkers van de centra en door losse medewerkers uit het onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek, de landbouwvoorlichting en de bedrijfswereld. De lesgevers zijn bij de afdeling Land- en Tuinbouwvorming geregistreerd. In 2001 werden 310 nieuwe lesgevers geregistreerd.
Vormingsactiviteiten Er werden in 2000, met inbegrip van de stages, 33.130 vormingsuren gesubsidieerd, waarvan 74,8 % door de algemene centra, 16,2 % door de gewestelijke centra en 8,9 % door de liefhebbersverenigingen werden ingericht. Voor de aanvragen 2001 bedragen deze cijfers 34.451 vormingsuren, waarvan 76,5 % door de algemene centra, 14,9 % door de gewestelijke centra en 8,6 % door de liefhebbersverenigingen.
• 47 •
Tabel: overzicht van de gesubsidieerde vormingsactiviteiten, begrotingsjaar 2000 (aantal uren) Aantal uren Cursussen
Algemene centra Gewestelijke centra Liefhebbersverenigingen Totaal %
Tabel:
VoorStages drachten (3u/week)
Totaal
%
15.119
7.768
-
1.908
24.795
74,8
2.638
2.743
-
-
5.381
16,2
-
-
2.954
-
2.954
8,9
17.757
10.511
2.954
1.908
33.130
100
53,6
31,7
8,9
5,8
100
overzicht van de aangevraagde vormingsactiviteiten, begrotingsjaar 2001 (aantal uren)
Aantal uren Cursussen
Algemene centra Gewestelijke centra Liefhebbersver. Totaal %
Korte vorming
Korte vorming
VoorStages drachten (3u/week)
Totaal
%
16.293
7.495
-
2.568
26.356
76,5
2.290
2.851
-
-
5.141
14,9
-
-
2.954
-
2.954
8,6
18.583
10.346
2.954
2.568
34.451
100
53,9
30,0
8,6
7,5
100
Het aantal gesubsidieerde uren steeg in 2000, zowel voor de cursussen als voor de korte vorming en de voordrachten. Het aanbod was het hoogst sinds 1996. Alleen de stages zijn in 2000 iets teruggelopen. De stijging ligt uitsluitend bij de algemene centra: de activiteiten van de gewestelijke centra zijn teruggelopen. De vormingsaanvragen van 2001 wijzen erop dat deze trend zich in dit jaar verder zet, behalve voor de stages, die in 2001 een onverwachte heropleving kenden.
Tabel: evolutie van het aantal betoelaagde vormingsactiviteiten per begrotingsjaar en per type (aantal uren) 1996 Cursussen 16.941 Korte vorming 10.041 Voordrachten 2.436 Totaal (excl. stages) 29.418 Stages (weken) 64 * aanvragen per 31/12/2001
• 48 •
1997
1998
1999
2000
2001
15.639 9.945 2.681 28.211 642
16.659 10.077 2.805 29.541 898
16.495 9.755 2.953 29.203 690
17.757 10.511 2.954 35.853 653
18.583 10.346 2.954 31.883 856
Tabel : evolutie van het aantal betoelaagde vormingsactiviteiten per type centrum in aantal uren (stages aan 3u/week), per begrotingsjaar 1996 Algemene centra Gewestelijke centra Liefhebbersver. Afdeling LTV Totaal
1997
1998
1999
2000
2001
22.584 4.367 2.436 206
23.939 4.663 2.684 74
23.479 5.951 2.805
22.746 5.574 2.953
24.795 5.381 2.954
26.356 5.141 2.954
29.593
31.360
32.235
31.273
33.130
34.451
* aanvragen per 31/12/01
Het aantal betoelaagde uren cursus vertoont tijdens de periode 1995-1999 een licht dalende trend. Sinds 1997 is er een aanhoudende stijging van het aantal uren, die te verklaren is door de nog steeds groeiende belangstelling voor bijscholing in informatica. Uit de bespreking van de thema’s van de cursussen (zie verder) blijkt dat de interesse van de doelgroep voor de informaticaopleidingen ten koste gaat van de technische en meer algemene opleidingen. Nu zijn juist de gewestelijke centra vooral sterk in technische thema’s, terwijl de informaticaopleidingen vooral ingericht worden door de algemene centra. Dit verklaart voor een deel de achteruitgang van het aantal uren van de gewestelijke centra en de vooruitgang van de algemene centra.
Het aantal uren betoelaagde korte vormingsactiviteiten is sedert 1996 vrij stabiel, en vertoont een stijging in 2000, zowel bij de algemene als bij de gewestelijke centra. Bij de gewestelijke centra zijn enkele recent erkende centra zeer actief, wat een weerslag heeft op de trend. Het aanbod van de liefhebbersverenigingen blijft sedert drie jaar zeer constant. De belangstelling voor de stages vanaf 1997 is te verklaren door de invoering van het installatieattest in 1996, dat het volgen van twee stages van twee weken voor een aantal deelnemers verplicht stelde. De daling van het aantal stages vanaf 1999 blijkt zich niet voort te zetten.
Thema’s van de vormingsactiviteiten Het initiatief van het inrichten van vormingsactiviteiten ligt bij de centra, en is afhankelijk van de detectie van vormingsbehoeften bij de potentiële deelnemers. Een cursus die onvoldoende belangstellenden aantrekt is niet subsidieerbaar en wordt afgelast. Een korte vormingsactiviteit die geen volk aantrekt zal niet herhaald worden. De thema’ s van de gesubsidieerde vormingsactiviteiten leren ons dus veel over wat leeft bij de landbouwers, en welke hun bekommernissen op professioneel vlak zijn. Richtsnoer 2 voorziet een themacode die moet ingevuld worden op de aanvraagformulieren van de vormingsactiviteiten. Deze code zou de afdeling moeten toelaten statistieken te genereren over de thema’ s die aan bod komen. De centra maakten in 2000 en 2001 nog onvoldoende gebruik van de informaticatoepassing van de landbouwvorming om representatieve overzichten te kunnen trekken van de thema’s van de korte vorming. Voor de cursussen worden de themacodes nog manueel verwerkt.
• 49 •
Tabel:
onderwerp van de cursussen volgens de themacode van richtsnoer 2, periode 1994-2000, aantal uren
Thema
1997
1. Rundveehouderij
2.415 1.556 2.217 1.766 1518
1.0. 1.1. 1.2. 1.3.
357
239 25 252
243 70 814
93 25 591
248
117
1033
348
331
305
1081 35 159
139 klauwverzorging 31 823 kunstmatige inseminatie 66 245 zuivelbereiding
2. Varkenshouderij
944
484
726
474
432
2.0. algemeen 2.2. bedrijfsleiding 2.3. ziektepreventie en bestrijding 2.4. voeding 2.5. selectie 2.6. huisvesting
451 420
205 279
249 378
169 210
240 105 informatica
32 32 35
56 39
87
3. Pluimveehouderij
93
66
21
0
22
3.0. algemeen
93
66
21
783
910
877
572
70 25
108 21
75 21
46
21 760
781
526
862 imkercursussen
348
153
345
210
1.4. 1.5. 1.7. 1.9.
algemeen economie bedrijfsleiding ziektepreventie en bestrijding voeding selectie mechanisatie varia
4. Andere diersoorten 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.7.
paarden schapen geiten konijnen bijen en hommels andere
5. Akkerbouw 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.6. 5.7.
• 50 •
economie bedrijfsleiding bestrijding teelttechniek huisvesting mechanisatie
583
1998 1999 2000 2001* Meest voorkomende thema’ s
42
155
189
219
130 84 informatica
45 28
667 21 693
kunstmatige inseminatie
22 996 78 56
14 70 168 87
21 afstellen spuittoestellen 21
103
368
348
132
221
196 onderhoud van tractoren
6. Groenteteelt
262
202
160
130
238
6.0. 6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.6.
193 46 45
26
115
algemeen economie bedrijfsleiding bestrijding teelttechniek huisvesting
24
43 49 21 63
111 63
43 49
21
35
45
Thema
1997
1998 1999 2000 2001* Meest voorkomende thema’ s
7. Fruitteelt
518
528
642
414
179
7.0. 7.1. 7.2. 7.3. 7.4. 7.6. 7.7. 7.8.
263
134
137
112
107 148
31 131 211
112 53 91 57 235 72 22
algemeen economie bedrijfsleiding bestrijding teelttechniek huisvesting mechanisatie juridische en sociale onderwerpen
8. Sierteelt 8.0. 8.2. 8.3. 8.4. 8.6. 8.9. 8.9.
algemeen bedrijfsleiding bestrijding teelttechniek huisvesting bloemschikken tuinaanleg
9. Algemene thema's 9.0. 9.1. 9.2. 9.3. 9.4. 9.5. 9.6.
9.7. 9.8. 9.9. 9.9.
algemeen economie bedrijfsleiding veiligheid huisvesting milieuproblematiek praktische onderwerpen wetgeving biologisch telen varia fytocursussen (i.s.m. Min. v. Landb.)
21 110 146
43 24 snoeien
21 1.905 1.892 1.665 1.567 1.006 217 84 26 45
24
111 21 45
1069 681
255 1354
348 1140
42
21 70 63 24 174 1215
21 58 42 24 138 723
4.944 6.929 7.463 9.71710.585 103 21 2595
93
48
66 21 7443
4808
119 129
28 21
5434 21 109 173
1014
1011
912
825
63
118
24 52
58 214
900
850
614
745
74 271
8909 algemene pc- cursussen 84 24 129 339 (o.a. metselen, lassen, mechaniek, hydrauliek.) 21 370 105 604 cursussen voor erkenning als verkoper/ gebruiker fytoproducten
B1 – cursussen
2.099 2.263 1.566 1909 2.037 vestigingscursus
B3 – cursussen
1.043 1.339 1.081
Totaal Milieuproject
962 1.045 specialisatiecursus
15.699 16.517 16.495 17.85618.268 265
105
106
74
milieuthema’s
* jaar 2001 op basis van de ingediende aanvragen, voorlopige cijfers
• 51 •
Evolutie van de thema's van de cursussen 12.000
10.000
aantal uren
8.000
6.000
4.000
2.000
0 1995
1996
algemeen
1997
technisch
1998
1999
bedrijfsleiding
2000
2001
starters
De technische cursussen blijven in praktisch alle sectoren in aantal uren dalen, terwijl de algemene cursussen bedrijfsleiding (bijna uitsluitend informatica) in aantal uren spectaculair blijven stijgen, ook in 2001. Naast computercursussen zitten onder themacode 9.2. ook cursussen bedrijfsmanagement (omgaan met personeel, bedrijfsleiding), die met de gebruikte codering niet tot hun recht komen. De milieuthema’s komen aan bod in het cursusaanbod van de landbouwvorming en in de cursussen ingericht in het kader van het milieuproject 2078 (onderaan in de tabel). Deze thema’s maken zelden het voorwerp uit van een gehele cursus, maar komen ook in andere cursussen, zoals de starteropleidingen, aan bod.
De biologische landbouw in de landbouwvorming In sectoren in ontwikkeling is de behoefte aan opleiding voor de betrokkenen logischerwijze groot, terwijl het voor de centra moeilijk is om voldoende geldige deelnemers bij elkaar te brengen om een subsidieerbare cursus in te richten. De sector van de biologische landbouw is met dit probleem geconfronteerd. Om hieraan te verhelpen bleef in 2001 zoals in 2000 voor deze opleidingen het aanvaardingscriterium voor subsidiëring versoepeld naar alle deelnemers, ouder dan 18 jaar. Deze opleidingen werden met een aparte begrotingspost van de landbouwvorming gesubsidieerd, ongeacht de geldigheid van de deelnemers. Het effect van deze beslissing is in de resultaten van 2000 en 2001 duidelijk zichtbaar. De biologische landbouw neemt een sterk groeiende plaats in bij de korte vorming en komt ook geregeld aan bod in de stages en de voordrachten voor liefhebbers. Kwantitatieve gegevens hieromtrent zijn voorlopig nog niet beschikbaar.
• 52 •
De deelnemers De afdeling maakt een onderscheid tussen de geldige deelnemers, die behoren tot de doelgroep van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 21/12/92, en de andere deelnemers. In de volgende tabel worden alle deelnemers weergegeven. Tabel: totaal aantal deelnemers per type vormingsactiviteit
Type vormingsactiviteit
Cursussen Korte vorming Stages
1996
1997
1998
1999
4.898 257.023 29
4.793 245.968 336
5.414 296.887 365
5.865 255.082 270
2000
5.697 271.268 266
Het succes van de informaticaopleidingen blijkt ook uit de deelnemersaantallen: deze opleidingen worden meestal in kleinere groepen van zes tot tien deelnemers gevolgd. Ondanks de kleinere groepen stijgt het totaal aantal deelnemers. De deelnemersaantallen van de korte vormingsactiviteiten (inclusief de voordrachten voor liefhebbers) mogen niet verkeerd geïnterpreteerd worden. Het gaat hier om het aantal geregistreerde aanwezigheden. Dezelfde personen kunnen aan meerdere activiteiten deelnemen en worden dus meermaals meegerekend. De tabel zegt helaas niets over het aandeel van de doelgroep dat door de landbouwvorming wordt bereikt. Wel is duidelijk dat minstens een deel van de doelgroep jaarlijks geregeld aan korte vormingsactiviteiten deelneemt. Dit bewijst op zijn minst dat de korte vorming beantwoordt aan een reële behoefte.
De installatieproeven in 2001 Het installatieattest geeft toegang tot de subsidies van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) aan personen die geen landbouwopleiding gevolgd hebben. Het wordt behaald na het slagen voor een installatieproef (B4). De cursisten kunnen aan de proeven deelnemen na het volgen van een cursuspakket bestaande uit een vestigingscursus (B1), een stage (B2) van tweemaal twee weken en een specialisatiecursus (B3). In bepaalde gevallen is er vrijstelling van het volgen van een bepaald onderdeel van de opleiding. De proeven worden tweemaal per jaar in elke provincie ingericht in samenwerking met de provinciale landbouwdiensten. De jury bestaat uit twee vertegenwoordigers van de afdeling Land- en Tuinbouwvorming, een ambtenaar van de betrokken provinciale dienst en een vertegenwoordiger van elk algemeen centrum waarvan deelnemers aan de proef deelnemen. Elke proef bestaat uit een schriftelijk open boek gedeelte en een mondeling gedeelte waarbij de deelnemer een socio-economische voorstelling geeft van een bedrijf (meestal het stagebedrijf of het over te nemen bedrijf).
• 53 •
Tabel: resultaten van de installatieproeven in 2001
Voorjaar Provincie
West-Vlaanderen Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant Totaal
Geslaagd
Najaar
Totaal
Niet Geslaagd Niet Geslaagd geslaagd geslaagd
Niet
66 18 11 26 12
4 1 3 3 0
7 12 7 10 -
3 2 3 0 -
73 30 18 36 12
7 3 6 3 0
133
11
36
8
169
19
Tabel: evolutie van de deelname aan de installatieproeven
Jaar Aantal geslaagde deelnemers
1997
1998
1999
2000
2001
112
221
193
148
169
In 2001 stellen wij een nieuwe stijging vast in de belangstelling van de jonge starters. Toch halen wij niet meer de aantallen van voor de invoegetreding van MAP II en de nutriëntenhalte. Daardoor stijgt het aandeel van meer alternatieve en kleinere sectoren zoals de biologische landbouw en de paardenhouderij.
Kwaliteitsbewaking en inspecties De afdeling inspecteert steekproefsgewijs een aantal vormingsactiviteiten ter plaatse. De inspecties hebben een dubbele functie. Enerzijds is er de controle op het naleven van de regelgeving. Anderzijds wenst de afdeling via de inspecties de kwaliteit van de opleidingen te stimuleren. De afdeling Land- en Tuinbouwvorming heeft in 2001 361 inspecties van vormingsactiviteiten uitgevoerd.
Tabel: aantal inspecties in 2001
Provincie
• 54 •
Aantal inspecties
Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen
60 54 47 67 133
Totaal
361
Sociale promotie De landbouwers en hun helpers die een cursuscyclus van ten minste 75 uren binnen een tijdsbestek van 5 jaar met goed gevolg beëindigd hebben kunnen via de afdeling Land- en Tuinbouwvorming een vergoeding voor sociale promotie ontvangen van 1,49 euro per uur. In 2001 werd op deze basis een totaal bedrag van 49.309 euro uitbetaald aan 194 aanvragers. Het aantal aanvragen kent een stijging die te maken heeft met het succes van de cursussen en het aantal gevolgde stages. Tabel: uitbetaalde premies voor sociale promotie (euro)
Begrotingsjaar
1997
1998
1999
2000
2001
Uitbetaald bedrag
43.148
37.839
37.002
54.478
49.309
Informatisering van de vormingsaanvragen In 2001 werd de tweede fase van de informatisering van de landbouwvorming operationeel. Het programma laat toe dat de centra hun aanvragen van vormingsactiviteiten indienen via internet. De erkenning van nieuwe lesgevers en de opmaak van de schuldvorderingen kan eveneens online gebeuren. Dit programma was de eerste operationele intranettoepassing van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, en is een voorbeeld van e-government. De centra kunnen sedert half 2001 via internet gegevens uitwisselen rechtstreeks tussen hun informaticatoepassingen en het bestand van de Afdeling Land- en Tuinbouwvorming. Hierdoor kunnen de centra die dit wensen hun subsidieaanvragen volledig automatiseren. Tevens is voorzien dat de vormingsactiviteiten die via internet aangevraagd worden automatisch gepubliceerd worden op de website van EDUFORA (http://edufora.vlaanderen.be/). Hierdoor wordt het vormingsaanbod voor iedereen toegankelijk via internet. De koppeling met EDUFORA liep om technische redenen vertraging op. Intern kan de afdeling de dossierafhandeling via dit zelfde programma uitvoeren. In de loop van 2002 wordt de dossierbehandeling nog verder verfijnd en verder uitgewerkt zodat ook de betalingen onder digitale vorm aan het Vlaams Betaalorgaan zullen doorgegeven worden. De afdeling hoopt hiermee de doorlooptijden van de dossiers te kunnen verkorten en de dienstverlening aan de centra en de cursisten te verbeteren.
• 55 •
11. DUURZAME LANDBOUW Strategisch project duurzame landbouw In het kader van het strategisch project duurzame landbouw werd door de professoren D. Reheul en E. Mathijs en ir. J. Relaes eind augustus een tekst uitgewerkt met als titel ‘Elementen voor een toekomstvisie met betrekking tot een duurzame land- en tuinbouw in Vlaanderen’. Bedoeling van de tekst was een aantal elementen aan te reiken om een debat omtrent duurzame landbouw in Vlaanderen op gang te brengen. Ter illustratie ziet u hier enkele elementen uit de discussietekst.
Deze tekst werd op 16 oktober 2002 voorgesteld in de Commissie Landbouw van het Vlaams Parlement die in dezelfde vergadering een eerste bespreking wijdde aan de tekst. Volgens de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw Vera Dua betekende dit de officiële start van het debat rond duurzame land- en tuinbouw in Vlaanderen. Op 23 oktober werd de Mina- raad, de VLTR en de SERV om advies gevraagd omtrent deze toekomstvisietekst en dit tegen 31 januari 2002.
• 56 •
Om het debat ook ruimer te kunnen voeren dan met de officiële adviesorganen werd de tekst voor reactie op de website van ALT geplaatst, ondersteund door een artikel met de auteurs in “Buitenkansen”. Landbouwscholen werd actief uitgenodigd een reactie in te sturen. De auteurs hebben zelf een 20 tal lezingen gehouden her en der in Vlaanderen om de tekst toe te lichten en in debat te treden met een geïnteresseerd publiek.
• 57 •
Actieplan biologische landbouw Situering “ Demonstratieproject graan - luzerne De graanteelt wordt op het biologisch melkveebedrijf steeds belangrijker als vervanger van de energieleverancier maïs. De grote voordelen zijn dat de structuur van de bodem minder belast wordt en dat onkruidbestrijding heel wat minder arbeidsintensief is. De teelt van luzerne is dan weer interessant omwille van het stikstofbindend vermogen, de structuurverbeterende potenties en de hoge productiecapaciteit. Dit demonstratieproject wilde melkveehouders daarom inzicht geven over de mogelijkheden van luzerne en granen om te komen tot een rendabele melkproductie. Er werden 4 biologische bedrijven gekozen waar graan of luzerne als ruwvoederteelt binnen de vruchtwisseling voorkwamen. De gedemonstreerde teelttechnieken zijn niet enkel op het biologisch bedrijf toepasbaar, maar bieden ook een grote meerwaarde binnen de gangbare bedrijfsvoering. Niet alle geplande thematische bedrijfsbezoeken konden doorgaan door de MKZ- crisis. Er werd besloten om foto's te maken van de teelten in de groeiperiode en deze in een brochure voor telers te verwerken. Toen er einde juni versoepeling kwam inzake de MKZ- maatregelen, konden toch nog twee veldbezoeken georganiseerd worden. De samenwerking tussen boer en voorlichter leverde een boeiend verhaal. Als afsluiting van het project organiseerde BLIVO op de bedrijven twee dagen over de plaats van de geoogste producten in het rantsoen. Op de ervaring van de boer werd uitvoerig ingegaan. Van verschillende voedermiddelen: GPS, graan, luzernekuil, rumulus en korrelluzerne kon een monster getoond worden. Verder werd de evolutie van de teelt gedurende het jaar besproken. Bij die gelegenheid werd een brochure beschikbaar gesteld waarin enerzijds de plaats van luzerne en granen in het rantsoen toegelicht wordt en anderzijds een overzicht wordt gegeven met kleurenfoto's van de teelten”. De Vlaamse overheid levert ernstige inspanningen om een concrete inhoud te geven aan de duurzaamheidgedachte uit verschillende beleidsverklaringen. Het Actieplan Biologische landbouw is daar een treffend voorbeeld van. Het plan dat sinds juni 2000 operationeel is, kwam midden 2001 op kruissnelheid met de werving van vier personeelsleden. Bij de afdeling Land- en Tuinbouwvorming van ALT werd de Cel Biologische landbouw opgericht. In het Actieplan Biologische landbouw zijn een groot aantal strategieën opgenomen die binnen de bevoegdheden van de Vlaamse regering vallen. Lopende en geplande initiatieven van de landbouwadministratie voor deze sector werden gebundeld waardoor coördinatie en controle eenvoudiger zijn geworden. De meeste van de geplande acties kwamen in 2001 volgens plan van de grond.
Gangbare boeren worden gesteund bij omschakeling Om de drempel naar omschakeling te verlagen helpt de overheid biologische landbouwers financieel en op kennisvlak.
• 58 •
Investeringen in de biologische landbouw vallen binnen de hoogste categorie van investeringssteun (40%) die bij het VLIF kan verkregen worden. Het bouwen, verbouwen en uitrusten van bedrijfsgebouwen die bedoeld zijn voor het houden van biologische varkens of biologische leghennen en de aanleg van hoogstamboomgaarden in de bioteelt werden expliciet vermeld in de VLIF- reglementering maar ook andere investeringen die noodzakelijk zijn bij omschakeling naar biologische productiemethoden kunnen in aanmerking komen voor de hoogste investeringsschijf. De afdeling Land- en Tuinbouwvorming geeft ook subsidies voor het laten opmaken van een omschakelingsplan en voor bedrijfsbegeleiding op maat van het individuele landbouwbedrijf. Drie organisaties werden door de overheid erkend om advies te verlenen en ervaring door te geven. Door een omschakelingsplan krijgt de geïnteresseerde bedrijfsleider een antwoord op vragen als: hoe lang duurt het voor ik biologische producten op de markt kan brengen? Welke investeringen zijn daarvoor nodig op mijn bedrijf? Welke kennis mis ik? Welk bedrijfsresultaat kan ik verwachten? Deze subsidie kan aangevraagd worden door gangbare landbouwers, pas omgeschakelde landbouwers of kandidaat-landbouwers. Landbouwers die daadwerkelijk omschakelen kunnen vijf jaar lang subsidie voor bedrijfsbegeleiding krijgen. In 2001 deden zo'n 20 landbouwers beroep op deze subsidiemogelijkheden. Door het financieren van voorbeeldbedrijven en demonstratieprojecten wordt aan de landbouwers de mogelijkheid geboden om te kijken hoe omschakeling in de praktijk verloopt. Op een voorbeeldbedrijf kan de landbouwer van gedachten wisselen met een collega die al enkele jaren ervaring heeft opgedaan. In 2001 werd een gevarieerde selectie voorbeeldbedrijven biologische landbouw gemaakt. Varkenshouderij, melk- en vleesveehouderij, groenteproductie en fruitteelt komen aan bod. De demonstratieprojecten hebben veeleer de bedoeling nieuwe technieken en wetenschappelijke bevindingen beter bekend te maken.
Kennisoverdracht door vorming en onderwijs Naast het stimuleren van contacten tussen landbouwers, gaat aandacht naar vorming en onderwijs. Binnen het gamma gesubsidieerde cursussen van de naschoolse landbouwvorming heeft de biologische landbouw al een eigen plaats verworven. Ook binnen het lessenpakket van het landbouwonderwijs krijgt biologische landbouw steeds meer aandacht waardoor de nood aan goed ingelichte lesgevers ontstond. Daarom subsidieerde ALT een lerarenopleiding “Introductie in de biologische landbouw”.
Marktontwikkeling door voorlichting en communicatie De afzetmarkt voor biologische producten bestendigen, vergroten en beter structureren is even belangrijk als de biologische omschakeling stimuleren. De afzetmarkt moet immers permanent in evenwicht zijn met de groeiende productie om de dynamiek in de biologische landbouw te houden. Daarom heeft ALT in samenwerking met VLAM een bioketenanimator aan het werk gezet die knelpunten in de afzetmarkt opspoort en projectmatig oplossingen uitwerkt.
• 59 •
Om ook het brede publiek kennis te laten maken met bio werd steun verleend aan verschillende externe projecten. Zo kreeg het Vlaams Platform voor de biologische landbouw subsidie voor de campagneweek in juni en werd de bio-blos campagne van VLAM gedeeltelijk gefinancierd. Bovendien kreeg Bioforum Vlaanderen de opdracht om de Biotheek, een kennis- en informatiecentrum voor biologische productie op te richten. Bij dit infoloket kunnen zowel biologische land- en tuinbouwers, handelaars en verwerkers als consumenten terecht. Om consumenten met degelijke argumenten te kunnen overtuigen laat ALT aansluitend bij deze initiatieven onderzoek uitvoeren naar de prijsvorming van een biologisch product en naar traceerbaarheid in de biologische keten.
Opvolging van het actieplan Achter de schermen gebeurde nog heel wat meer. Met andere ambtenaren overlegde de cel biologische landbouw over wetgeving, onderzoek, onderwijs,… Er waren veelvuldige contacten met alle geledingen van de sector: landbouworganisaties, koepelorganisaties voor handel- en verwerking en consumentenorganisaties. De uitvoering van het actieplan wordt met deze betrokkenen regelmatig geëvalueerd en bijgestuurd.
Stimulering van een duurzame landbouw in Vlaanderen Subsidies voor milieuvriendelijke landbouwproductiemethodes en de instandhouding van de genetische diversiteit In het kader van de Europese landbouw- milieuverordening 2078/92 waren een aantal subsidiemaatregelen uitgewerkt voor het toepassen van bepaalde milieuvriendelijke maatregelen. De landbouw- milieuverordening werd overgenomen in de ruimere plattelandsverordening die een hele reeks van steunmaatregelen aan de landbouw bundelt. Dit betekent evenwel dat er geen overeenkomsten meer kunnen worden afgesloten in toepassing van de landbouw- milieuverordening. In toepassing van de plattelandsverordening kunnen land- en tuinbouwers subsidies ontvangen voor het toepassen van de volgende milieuvriendelijke landbouwproductiemethodes op hun percelen die gelegen zijn in het Vlaams Gewest. Het gaat hierbij om: • • • •
subsidie voor groenbedekking; subsidie voor mechanische onkruidbestrijding; subsidie voor de vermindering van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen; subsidie voor de instandhouding van de genetische diversiteit van bedreigde lokale rassen en variëteiten.
Om voor deze subsidie in aanmerking te komen sluiten de landbouwers een overeenkomst van 5 jaar af met de afdeling Land- en Tuinbouwvorming.
• 60 •
Regelgeving De reglementering voor deze milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden worden beschreven in de volgende wetgeving: Regelgeving in toepassing van de verordening (EG) nr.2078/92 • Besluit van de Vlaamse regering van 4 juni 1999 betreffende de toekenning van subsidies om landbouwproductiemethoden toe te passen en het sluiten van beheersovereenkomsten ter uitvoering van de verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer; • Ministerieel besluit van 4 juni 1999 betreffende het toepassen van milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden ter uitvoering van de verordening (EEG) nr. 2078/92 van de raad van 30 juni 1992. Regelgeving in toepassing van de verordening (EG) nr.1257/99 • Besluit van de Vlaamse regering van 18 juni 2001 betreffende de toekenning van subsidies voor het toepassen van milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden en het in stand houden van de genetische diversiteit; • Ministerieel besluit van 18 juni 2001 betreffende de toekenning van subsidies voor het inzaaien van een groenbedekker met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling; • Ministerieel besluit van 18 juni 2001 betreffende de toekenning van subsidies voor mechanische onkruidbestrijding met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling; • Ministerieel besluit van 18 juni 2001 betreffende de toekenning van subsidies voor mechanische onkruidbestrijding met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling – erratum gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 12 maart 2002; • Ministerieel besluit van 18 juni 2001 betreffende de toekenning van subsidies voor de vermindering van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in de sierteelt met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling; • Ministerieel besluit van 18 juni 2001 betreffende de toekenning van subsidies voor de bescherming van de genetische diversiteit met toepassing van het Vlaamse Programma voor Plattelandsontwikkeling.
Bekendmaking De ingenieurs van de buitendiensten van de afdeling hebben bij diverse gelegenheden de maatregelen voorgesteld aan de landbouwers: • tijdens studievergaderingen georganiseerd door de afdeling of door de landbouwers; • tijdens cursussen en stages van de naschoolse vorming; • op fora zoals Agribex en op lokale tentoonstellingen. Deze informatie is eveneens beschikbaar op de internetsite van ALT: http://www2.vlaanderen.be/landbouw
• 61 •
“ Bodemerosiebeperkende maatregelen in West- en Oost-Vlaanderen In het kader van de ALT- demonstratieprojecten ‘Duurzame landbouw 2001’ heeft het Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu (PROCLAM) vzw het project ‘Demonstratie van teelttechnische maatregelen en bodemverbetering ter beperking van bodemerosie en nutriëntenverlies in West- en Oost-Vlaanderen’ uitgewerkt. Doel van dit project was via demonstratievelden, individuele en groepsvoorlichting het bewustwordingsproces bij de land- en tuinbouwers te bespoedigen om op die manier, door het toepassen van enkele teelttechnische maatregelen, het bodemverlies door erosie zo veel mogelijk te beperken. Er werden binnen het project in het totaal 10 demonstratievelden aangelegd en 15 demonstratieactiviteiten georganiseerd. Op de velden werden verschillende teelttechnische maatregelen ter bestrijding van bodemerosie en uitspoeling van nutriënten gedemonstreerd zoals bijvoorbeeld bufferstroken, groenbedekking, tussenzaai van gras in maïs, minimale nietkerende grondbewerkingen en directzaai. Op de demonstratieactiviteiten werden in het totaal ongeveer 500 personen bereikt waaronder heel wat land- en tuinbouwers, onderzoekers en beleidsmensen. Een groenbedekking vermindert de bodemerosie van landbouwgronden, verbetert de structuur van de bodem en fungeert als vanggewas voor de stikstof die na de oogst in de grond achterblijft en in de winterperiode afspoelt. In de zomer van 2001 werden proefvelden aangelegd in Beselare en Zottegem, waarbij in totaal 18 gewassen gedemonstreerd werden. Tevens werden proeven aangelegd met de inzaai van gras als groenbedekker tijdens de groei van de maïs. Naast de aanleg van de demonstratievelden met de daaraan gekoppelde bezoeken, werden 37 land- en tuinbouwers individueel aangesproken om hen te adviseren inzake het toepassen van erosiebeperkende maatregelen op hun bedrijf. De activiteiten die doorgingen resulteerden eveneens in een drietal publicaties in de gespecialiseerde vakpers en in een zestal brochures”. Groenbedekking Landbouwers die een groenbedekker inzaaien na de hoofdteelt kunnen een jaarlijkse subsidie van 50 euro (in 2001 is dit 2000 BEF) per ha bekomen. Landbouwers die op een bepaald perceel willen genieten van de 25% verhoogde bemesting in het kader van het mestdecreet, kunnen hiervoor evenwel geen subsidie ontvangen. Resultaten 2001 Door het verruimen van de maatregel is deze maatregel sterk in volume toegenomen. De maatregel is nu immers voor heel Vlaanderen van toepassing waarbij de groenbedekker kan ingezaaid worden na alle teelten met een ruimer assortiment van groenbedekkers. De extra beperkende voorwaarde in verband met verhoogde bemesting heeft een negatieve invloed op de interesse voor de maatregel. Tabel: groenbedekking: lopende contracten in 2001 Provincie
West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Totaal
Lopende contracten in 2001
1.416 956 253 323 432 3.380
Oppervlakte Jaarlijkse (in ha) subsidie(*) (afgeronde cijfers) (afgeronde cijfers) 8.654 8.438 3.070 3.740,35 3.651 27.554
429.037 418.360 185.442 181.027 152.216 1.366.082
(*) Voor deze subsidie komt de Europese overheid tussen met 50 % cofinanciering. • 62 •
Mechanische onkruidbestrijding “ Duurzame gewasbescherming in de kijker Op donderdag 31 mei waren de terreinen van het militair vliegveld te Goetsenhoven (Tienen) het decor voor een informatie- en demonstratiedag Gewasbescherming: spuittechniek en mechanische onkruidbestrijding. Deze dag ging door in het kader van het gelijknamig demonstratieproject, ingediend door de Werktuigendagen. Op de demonstratiedag werden zowel spuittechnieken als mechanische onkruidbestrijding en de bijhorende machines getoond en van een woordje uitleg voorzien. De mechanische onkruidbestrijding kent de laatste jaren een zekere opgang, en dit is zeker een gevolg van de inspanningen die vanuit de Vlaamse overheid gedaan worden om de techniek te subsidiëren. Ook de constructeurs zijn gretig op deze techniek ingegaan. Het bewijs daarvan waren de zes wiedeggen en de 14 schoffelwerktuigen die op de demonstratiedag aan ongeveer 1800 bezoekers getoond werden. De getoonde machines waren zowel de klassieke werktuigen, alsook enkele innovaties die voor het eerst getoond en getest werden. Naast de toestellen voor mechanische onkruidbestrijding in maïs, werden ook een aantal spuittoestellen gedemonstreerd. Om een zo goed mogelijk spuitresultaat te bekomen moesten deze toestellen hun stabiliteit bewijzen op een hobbelbaan en bij het maken van een bocht van 90°. De stabiliteit van de spuitboom draagt namelijk bij tot een milieuvriendelijke spuittechniek”. Landbouwers die mechanische onkruidbestrijding toepassen kunnen een jaarlijkse subsidie van 150 euro (in 2001 was dit 6000 BEF) respectievelijk 50 euro (in 2001 was dit 2000 BEF) per hectare bekomen naargelang het gaat over volledige mechanische onkruidbestrijding of over mechanische onkruidbestrijding gecombineerd met rijbespuiting. Resultaten 2001 Door de uitbreiding van de maatregel naar alle vollegrondsteelten met uitzondering van grasland heeft de maatregel een vernieuwde interesse gekregen. Naast de toepassing in de maïsteelt kwam er ook uitbreiding naar de grove groententeelt, waaronder bloemkool en spruitkool.
Tabel: mechanische onkruidbestrijding: lopende contracten in 2001
Provincie
West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Totaal
Lopende contracten in 2001
131 13 11 9 10 165
Oppervlakte Jaarlijkse (in ha) subsidie(*) (afgeronde cijfers) (afgeronde cijfers) 686 115 118 113 141 1.173
102.158 15.852 11.362 16.901 21.176 167.449
(*) Voor deze subsidie komt de Europese overheid tussen met 50 % cofinanciering.
• 63 •
Vermindering van het gebruik van meststoffen en pesticiden in de sierteelt Om in aanmerking te komen voor de subsidie dient de sierteler zich via een overeenkomst te verbinden om gedurende vijf opeenvolgende jaren het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in zijn bedrijf te optimaliseren. Deze optimalisatie gebeurt door: • het registreren van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het bedrijf; • het voorlegging en uitvoeren van een plan om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen te verminderen. Hiervoor kan de sierteler een jaarlijkse subsidie verkrijgen van: • 250 euro (in 2001 is dit 10000 BEF) per ha voor intensieve teelt onder glas of plastiek; • 100 euro (in 2001 is dit 4000 BEF) per ha voor intensieve teelt in openlucht; • 50 euro (in 2001 is dit 2000 BEF) per ha voor extensieve teelten, namelijk alle boomkwekerijgewassen in de volle grond.
“Demonstratieproject “Op weg naar gesloten teeltsystemen voor de sierteelt” Beregenen Uniformiteitmetingen van beregening tonen aan dat naast het doptype met heel wat factoren moet rekening gehouden worden om te komen tot een goed irrigatiesysteem Een efficiënt watergeefsysteem moet enerzijds zorgen voor een uniforme verdeling van water en meststoffen maar moet ook goed afgestemd zin op de bedrijfssituatie zelf. Op deze manier resulteert een uniforme beregening tot uniforme partijen planten en wordt de af- en doorspoeling van water en nutriënten naar het milieu verminderd. Afdekken Bij afgedekte teelsystemen wordt het drainwater afkomstig van de irrigatie opgevangen. Hoe minder het verlies aan drainwater is, hoe minder verlies aan voedingsstoffen en hoe beperkter het waterverbruik is. In droge perioden is de concentratie aan zouten (voedingszouten en ballastzouten) in het substraat groot. In een te hoge concentratie kunnen deze elementen toxisch zijn voor de planten. In open lucht dalen bij hevige neerslag de concentraties aan chloriden en sulfaten. Bij teelt onder glas is dit effect niet zo groot, ook al wordt er tussentijds een gietbeurt gegeven waarbij meer water wordt gegeven en zo meer wordt doorgespoeld. Een goed irrigatiesysteem werkt minder belastend voor het milieu. Recirculatie Ballastzouten kunnen zich bij beperkter gieten en in droge perioden opstapelen in het substraat. Door te recirculeren en steeds opnieuw het zoutrijk water toe te voegen aan het reeds zoutrijk percolatiewater wordt de zoutopstapeling nog versneld. Op deze manier kan men een blijvende zichtbare schade creëren. Bij recirculatie is een juiste verhouding nodig tussen de uniformiteit van beregening, het afdeksysteem en de gietfrequentie om een bepaalde capaciteit aan opvang van regenwater te bekomen en een de hoeveelheid drainwater te minimaliseren. Dit alles samen zorgt voor een beperking van de belasting van de bodem en het milieu”.
• 64 •
Resultaten 2001 Door de vernieuwing van deze maatregel hebben siertelers met een intensieve teelt onder glas met een bedrijfsoppervlakte groter dan 1 ha recht op een hogere subsidie. Verwacht wordt dat deze siertelers hun oude contract gaan omzetten in een nieuw contract. In 2001 zijn nog geen nieuwe contracten afgesloten. Aangezien het zwaartepunt van de sierteelt zich situeert in de provincie Oost-Vlaanderen, wordt deze maatregel ondersteund vanuit de buitendienst in Gent. De gegevens zijn daarom ook niet uitgesplitst naar de verschillende provincies.
Tabel: vermindering van het gebruik van meststoffen en pesticiden in de sierteelt: lopende contracten in 2001 Lopende contracten in 2001 Maatregel 2078/92 Maatregel 1257/99
Oppervlakte Jaarlijkse (in ha) subsidie(*) (afgeronde cijfers) (afgeronde cijfers)
90 0
435,5 0
22.310,42 0
(*) Voor deze subsidie komt de Europese overheid tussen met 50 % cofinanciering.
Subsidie voor de instandhouding van de genetische diversiteit van bedreigde lokale rassen en variëteiten In het verleden konden landbouwers met merries van het ras “Belgisch Trekpaard” die ingeschreven zijn in het stamboek kunnen een jaarlijkse subsidie van 118,99 euro (4800 BEF) per merrie ontvangen. In toepassing van de plattelandsverordening kan het ras “Belgisch Trekpaard” niet meer gesubsidieerd worden, maar kunnen wel de volgende rassen worden gesubsidieerd: • • • • • •
Rood rundveeras van België Hertkleurige geit Kempens Schaap Belgisch Melkschaap Ardense Voskop Entre –Sambre -et- Meuse-schaap
• • • • • •
Witte geit Houtlandschaap Mergelland Schaap Vlaams Kuddeschaap Lakense schaap Vlaamse schaap
De landbouwer die zich via een overeenkomst verbindt om jaarlijks gedurende vijf opeenvolgende jaren een aantal dieren van deze lijst te houden, kan hiervoor een subsidie van 100 euro per jaar per rund ontvangen en een subsidie van 25 euro per jaar per geit of schaap ontvangen indien hij zich via een overeenkomst verbindt om jaarlijks gedurende vijf opeenvolgende jaren een aantal dieren te houden.
• 65 •
• 66 •
• 67 •
Resultaten 2001 Tegen het einde van 2001 zijn drie stamboekverenigingen erkend voor de uitvoering van deze subsidiemaatregel: • rood rund van Belgïe: Vlaamse Rundveevereniging vzw; • geiten en het Belgisch Melkschaap: Nationaal verbond Melkschapenfokkers vzw; • overige schapenrassen: Stichting Levend Erfgoed vzw.
van
Geiten-
en
Er werden twee folders opgesteld en verspreid over de steunmaatregel en de bedreigde rassen, er verscheen een artikel in de pers en de erkende verenigingen voeren publiciteit over de maatregel in hun ledenblad. Op een vergadering voor rundveehouders werd de maatregel toegelicht. De maatregel wordt niet opgesplitst per provincie omdat de stamboekverenigingen nationaal zijn georganiseerd. De contracten voor deze rassen gaan in op 1 januari 2002, daarom zijn zij niet opgenomen in de tabel met contracten in 2001.
Tabel: instandhouding van de genetische diversiteit van bedreigde lokale rassen en variëteiten: lopende contracten in 2001
Maatregel
Belgisch trekpaard Rood rund van België Geiten en melkschapen Andere schapen
Lopende contracten in 2001
Aantal Jaarlijkse dieren subsidie (afgeronde cijfers) (afgeronde cijfers)
443 0 0 0
1.082 0 0 0
128.746 0 0 0
Demonstratieprojecten en voorbeeldbedrijven Demonstratieprojecten Eind 2000 werden 34 demonstratieprojecten goedgekeurd om bepaalde aspecten van duurzame landbouw in Vlaanderen toe te lichten. Deze projecten werden in de loop van 2001 uitgevoerd. Het ging om volgende projecten:
• 68 •
Project
Uitvoerder
Kleinschalige afvalwaterzuivering op land- en tuinbouwbedrijven
Provinciale Landbouwkamer Oost-Vlaanderen
Naar een efficiënte N-benutting op melkveebedrijven door een integrale aanpak
Universiteit Gent, vakgroep dierlijke productie
Agrarisch natuurbeheer op graslanden
Universiteit Gent, vakgroep plantaardige productie
Op weg naar gesloten systemen voor de sierteelt
Nationaal Centrum voor Beroepsvorming in de Landbouw vzw
Agrarisch natuurbeheer op bedrijfsniveau
Regionaal Landschap Vlaamse Ardennen vzw
Hoeveslagerijen
Plattelandsontwikkeling vzw
Waarnemingen en waarschuwingen ter ondersteuning van de plaagbeheersing in de biologische teelt van prei en kool
Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt vzw (PCBT)
Herbicidenvrije onkruidbeheersing in de akkerbouw, groente- en fruitteelt
PCBT
Gras- klaver: stikstofbron voor de biologische landbouw
Biologisch Landbouw-Instituut voor Voorlichting en Onderzoek vzw (BLIVO)
Graan en luzerne op het biologische melkveebedrijf
Indiener: BLIVO
Demonstratie van de biologische akkerbouw op de leembodem van Zuid-Limburg en Haspengouw
Provinciale Hogeschool Limburg, PIBO-campus (PHLPIBO)
Demonstratie van de evolutie in reststikstof voor akkerbouwpercelen met een groot aandeel organische bemesting
PHL-PIBO
Onkruidbestrijding in de boomkwekerijsector: het gebruik van schoffelapparatuur en andere onkruidwerende technieken in de vollegrondteelt
Kempisch Vormingscentrum voor Land- en Tuinbouw vzw
Demonstratiedag Gewasbescherming: spuittechniek en mechanische onkruidbestrijding
Werktuigendagen
Verminderd turfgebruik in de containerteelt van houtig kleinfruit
Vlaamse Compostorganisatie vzw
Demonstratie van een duurzaam teeltsysteem bij aardbeien en houtig kleinfruit
Proefcentrum voor de Fruitteelt
Telen van aardbeien en kleinfruit zonder chemische gewasbeschermingsmiddelen
Provincie Vlaams-Brabant
Demonstratie van geïntegreerde en duurzame bemesting bij voedermaïs
Bodemkundige Dienst van België (BDB)
TASgroenten als hulpmiddel in een duurzame bedrijfsvoering
BDB
Efficiënt watergebruik in de aardappel- en de groenteteelt
BDB
Reductie van gewasbeschermingsmiddelen in prei en bloemkool via mechanische bewerkingen in combinatie met toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in de plantrij
Provinciaal Onderzoeks- en Voorlichtigscentrum voor Landen Tuinbouw (POVLT)
Waarnemingen en waarschuwingen bij erwt en wortel
POVLT
Agrarisch natuurbeheer op bedrijfsniveau
POVLT
Landbouwers in zorg voor landschap en natuur
POVLT
• 69 •
Vermindering van stikstofinput in prei en bloemkool door introductie van nieuwe bemestingstechnieken of vormen
Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw (Proclam)
Beperking van de stikstofverliezen uit de bodem bij de teelt van bladgroenten onder glas door beredeneerde meststoftoediening
Proclam
Demonstratie van teelttechnische maatregelen en bodemverbetering ter beperking van bodemerosie en nutriëntenverlies in West- en Oost-Vlaanderen
Proclam
Milieuvriendelijke aardappelteelt
Interprovinciaal Proefcentrum voor de Aardappelteelt (PCA) Beitem-Kruishoutem
Agrarisch natuurbeheer
Vlaams Agrarisch Centrum vzw (VAC)
Duurzame alternatieven in de varkenshouderij
VAC
Melkverwerking op de hoeve
VAC
Kleinfruitteelt als alternatief op het landbouwbedrijf
VAC
Hoevetoerisme: diversificatie op het gemengde landbouwbedrijf
VAC
Biologische geitenhouderij met zelfverwerking en thuisverkoop
VAC
De Afdeling zorgde voor de opvolging en de eventuele bijsturing van de verschillende projecten. De aandachtige lezer heeft reeds opgemerkt dat in dit hoofdstuk verschillende tekstjes ingelast werden met telkens een korte impressie van een demonstratieproject. Voor de uitvoering van de 34 projecten werd in totaal een subsidie betaald van 1.888.473,40 euro. Door het succes van dit eerste jaar van demonstratieprojecten werd in het najaar van 2001 een nieuw oproep gedaan. Deze maal konden demonstratieprojecten ingediend worden die over één of twee jaren lopen. De demonstratieprojecten behandelen de volgende aspecten van duurzame landbouw: • • • • • • •
• 70 •
mechanische onkruidbestrijding; aanleg en onderhoud van natuurelementen in het kader van agrarisch natuurbeheer; rationeel en alternatief energiegebruik in de land- en tuinbouw; innovatieve diversificatieprojecten in de land- en tuinbouw; plantaardige eiwitbronnen en eigen voederwinning; beperking uitspoeling nutriënten in de vollegrondstuinbouw; stallenbouw en dierenwelzijn.
Volgende projecten werden goedgekeurd:
Project
Uitvoerder
Biologische bestrijders rond onze percelen
KVLT, Geel
Zorgfuncties op het landbouwbedrijf
BB-consult vzw, Leuven
Duurzaam telen van bakgranen
Vredeseilanden – Coopibo vzw, Leuven
Gebruik van plantaardige eiwitbronnen en eigen voederwinning
Vereniging van zelfmengers vzw, Oedelem
Mogelijkheden van triticale als ruwvoedergewas
Landbouwcentrum voor voedergewassen vzw, St.-Katelijne-Waver
Nieuwe methoden voor ruwvoederwinning
BLIVO vzw, Berchem
Alternatieve onkruidbestrijding in de appelteelt
PCF-proeftuin Pit- en steenfruit, Sint-Truiden
Mechanische onkruidbestrijding en loofdoding in consumptieaardappelen
PCA, Kruishoutem - Beitem
Mechanische onkruidbeheersing in akkerbouwen tuinbouwgewassen
PCBT, Rumbeke
Beperking uitspoeling nutriënten bij azalea en knolbegonia
Proefcentrum voor Sierteelt, Destelbergen
Beperking uitspoeling nutriënten bij kropsla onder glas door rationele watergift
Provinciaal proefcentrum
Demo nitraatresidu-beïnvloedende factoren en visualisatie van de N-cyclus bij vollegrondsgroenten
Groententeelt, Kruishoutem
Rationeel energieverbruik in de sierteelt
Bodemkundige Dienst België, Heverlee
Rationalisering en optimalisering energie-input in de glasgroententeelt
Proefcentrum voor Sierteelt, Destelbergen
Energiebesparende maatregelen in de melkveehouderij
Proefcentrum Groenteelt, St.Katelijne-Waver
Omschakeling individuele huisvesting naar groepshuisvesting bij drachtige zeugen
Proclam, Rumbeke VarkensKI-West-Vlaanderen, Roeselare
Sturing dierenwelzijn en –gezondheid in de biologische kippenhouderij door middel van huisvesting
Belbior vzw, Berchem
• 71 •
Voorbeeldbedrijven Er zijn in Vlaanderen al verschillende voorbeelden aanwezig van initiatieven op bedrijfsniveau in de land- en tuinbouw die bijdragen tot een meer duurzame productiewijze. De afdeling Land- en Tuinbouwvorming is er van overtuigd dat deze bedrijven een belangrijke rol spelen in de evolutie naar meer duurzame land- en tuinbouw in Vlaanderen. Deze pioniers maken de weg vrij voor collega’s die hun voorbeeld in duurzaamheid willen volgen. Een duurzame landbouw biedt immers garanties voor de toekomst: een gegarandeerd inkomen halen uit een productie die milieukundig, sociaal en economisch verantwoord is. Daarom werd in de loop van 2001 aan de verschillende landbouworganisaties vertegenwoordigd in de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad de vraag gesteld om een aantal voorbeeldbedrijven voor te stellen rond specifieke duurzame thema’s. Van de voorbeeldbedrijven wordt verwacht dat zij toonaangevend zijn in hun deelsector op het vlak van duurzaamheid, de bekendmaking van het bedrijf als voorbeeldbedrijf in de media aanvaarden, gedurende minimum twee dagen per week kosteloos toegankelijk zijn voor bezoeken van personen en groepen uit de land- en tuinbouwsector, beschikken over een bedrijfseconomische boekhouding en bereid zijn de gegevens van deze boekhouding te bespreken met de bezoekers uit de land- en tuinbouwsector en een registratie bij te houden van de bezoeken en de telefonische contacten. Van de organisaties wordt verwacht dat zij de voorbeeldbedrijven ondersteunen en begeleiden bij het organiseren van activiteiten. Eind 2001 werden er uit de voorgestelde land- en tuinbouwbedrijven 15 voorbeeldbedrijven geselecteerd en financieel ondersteund. Voorbeeldbedrijven ontvangen een overheidssubsidie van 200 000 BEF (4957,87 euro) als vergoeding voor de onkosten die zij maken om een volledig jaar hun bedrijf open te stellen voor collega-landbouwers. Bedoeling is dat deze collega-landbouwers op deze bedrijven te rade kunnen gaan om kennis te maken met en inzicht te verwerven in een aantal duurzame landbouwpraktijken en technieken en dit in een reële bedrijfscontext. De volgende bedrijven werden geselecteerd:
• 72 •
Naam bedrijf
Gemeente
Bedrijfstype
Billens Danny
Oetingen
De Binkelhoeve De Dobbelhoeve
Tongeren Schilde
Dekens Luc Devreese-Ponseele Antoon Heugebaert Luc Lambrecht Mark Lemmens Danny Masson Luc
Gooik Lo-Reninge Lo-Reninge Nevele Peer Wijtschate
Pauwels Luc Suy Peter Tolpe Yvan Van Hellemont André Van Laere Geert
Ternat Moerbeke Eernegem Meensel-Kiezegem Grembergen
Willems Joris
Poederlee
Biologische hard- en zachtfruitteelt Hoevetoerisme Biologisch groenten- en melkveebedrijf Varkenshouderij Biologisch melkveebedrijf Kleinfruitteelt Tuinbouw Rundveehouderij Varkenshouderij met thuisverkoop Biologisch groentenbedrijf Varkenshouderij Varkenshouderij Fruitteelt Biologisch melkvee- en vleesveebedrijf Biologisch melkveebedrijf
Code van Goede Landbouwpraktijken In het kader van het MINA- plan heeft ALT de redactionele organisatie op zich genomen om een code goede landbouwpraktijken uit te schrijven over verschillende thema's op het raakvlak tussen landbouw en milieu. Aan de hand van verschillende deelcodes goede landbouwpraktijken wordt aangegeven hoe in de bedrijfsvoering binnen de wettelijke grenzen en zonder de rentabiliteit van het bedrijf te schaden verder kan gegaan worden op de weg van milieu- en natuurzorg.
• 73 •
Volgende thema's zijn reeds in een deelcode verwerkt: • Code Nutriënten: beëindigd in 1997 en in 1999 aangepast aan de gewijzigde regelgeving en bijkomende vragen van Europa; • Code Bestrijdingsmiddelen: beëindigd in 1999 en herwerkt en heruitgegeven in 2000; • Code Natuur: opgestart in 1999, verder uitgewerkt in 2000 en in 2001. Redactie Voor de redactie van de codes werd een beroep gedaan op een ad hoc werkgroep bestaande uit de ingenieurs voor duurzame landbouw, bijgestaan door collega' s van de betrokken afdelingen van AMINAL. Voor specifieke informatie werd bovendien beroep gedaan op het advies van experten ter zake. Verspreiding De verspreiding van de codes gebeurt op volgende manieren: • Op vraag van de landbouwer en bij contacten met individuele landbouwers; • Bij gelegenheid van voordrachten en info- avonden met betrekking tot de materie; • Op beurzen en fora wordt steeds een intekenlijst ter beschikking gesteld; • In de B- cursussen van de naschoolse vorming en bij de controle van de stages en in de B-cursussen werd de nodige aandacht besteed aan de codes; • De codes worden ook een gretige afname in het land- en tuinbouwonderwijs (zowel secundair als hoger en universitair niveau).
Communautair initiatief: LEADER-PROGRAMMA Leader (Liaisons Entre Actions de Dévelopement de l’ Economie Rurale) is een communautair initiatief voor plattelandsontwikkeling waartoe werd besloten door de Europese Commissie in 1991. Leader-II Binnen Vlaanderen werd Leader-II uitgevoerd in de Westhoek en het Meetjesland met Europese steun vanuit het Europese Oriëntatie en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Het initiatief was er op gericht impulsen te geven aan kleinschalige, innovatieve en demonstratieve acties om de leefbaarheid van het platteland te bevorderen. In het landbouwluik van Leader-II werden twee sporen gevolgd. Een eerste was de verbreding van de activiteiten op het landbouwbedrijf, dwz de landbouwers nemen nieuwe taken op zich naast de strikte voedselproductie, zoals zorgboerderijen, natuurbehoud, bezoekboerderijen, hoevetoerisme,…. Het andere spoor situeert zich wel binnen de voedselproductie, maar hier werd er dan een sterke vernieuwing nagestreefd. Zo werden er voor de streek nieuwe teelten en producten ontwikkeld en opgestart, zoals houtig kleinfruit, geiten- en schapenkaas,… Ook introductie van nieuwe technieken in de klassieke sectoren en organisatie van nieuwe afzetmogelijkheden kwamen aan bod. Projecten konden worden goedgekeurd en geselecteerd tot eind 1999 (actieve periode). In 2000-2001 (passieve periode) dienden de projecten verder te worden afgewerkt en de budgettaire middelen aan de promotoren te worden uitgekeerd. De afdeling stond in voor de toekenning en opvolging van de Vlaamse cofinanciering voor projecten met een tussenkomst vanuit de Vlaamse begroting van Land- en Tuinbouw en voor de opvolging van de steun van alle projecten met cofinanciering vanuit het EOGFL. De betalingen gebeurden aan de hand van zesmaandelijkse afrekeningstaten, die voorafgaandelijk door de buitendiensten van de afdeling werden gecontroleerd en geadviseerd. In totaal werden 79 projecten uitgevoerd, waarvan 48 in de Westhoek en 31 in het Meetjesland.
• 74 •
Leader+ Voor de periode 2000-2006 is Leader+ voorzien, dat erop gericht is plattelandsactoren ertoe aan te zetten na te denken over de mogelijkheden van hun regio in een langere termijn perspectief en hen hierbij te helpen. Leader+ wordt gezamenlijk gefinancierd door de Lidstaten en de Europese Unie. Voor het Vlaamse Leader+ programma is 4,293 miljoen euro financiering vanuit het EOGFL, afdeling Oriëntatie voorzien en 4,293 miljoen euro vanuit het Vlaamse Gewest. In navolging van de mededeling van de Europese Commissie van 14 april 2000 (Publicatieblad van de EG d.d. 18 mei 2000), waarin de richtsnoeren voor Leader+ werden vastgesteld, werd door het Vlaamse Gewest een programma voor Vlaanderen uitgewerkt dat op 17 november 2000 bij de Europese Commissie werd ingediend. In de loop van 2001 werden in het kader van de goedkeuringsprocedure op Europees niveau onderhandelingen gevoerd tussen de afdeling en de Europese Commissie. Het definitieve Leader+ programma voor Vlaanderen werd uiteindelijk goedgekeurd op 20 december 2001 bij beschikking C(2001)4738. Binnen het Vlaamse Leader+ programma zijn vier onderdelen voorzien: • gebiedsgebonden, geïntegreerde strategieën voor plattelandsontwikkeling met een experimenteel karakter; • samenwerking tussen plattelandsgebieden; • netwerkvorming; • beheer, toezicht, evaluatie en technische bijstand. In de loop van 2002 wordt de effectieve uitvoering van het Leader+ programma opgestart. “In 2001 werden de 5b-projecten in het Meetjesland en in de Westhoek afgerond 5b en Leader realiseerden 29 projecten in het Meetjesland en 39 projecten in de Westhoek. De 5b- en Leaderwerking heeft de voorbije jaren duidelijk de richtingen aangegeven waarin land- en tuinbouw kan evolueren. 5b en Leader zijn hefbomen geweest voor nieuwe ontwikkelingen in land- en tuinbouw, ontwikkelingen die betrekking hebben op kwalitatief beter produceren, milieu- en diervriendelijker produceren, meer gevarieerd produceren en efficiënter produceren. Land- en tuinbouwers kunnen, naast hun primaire taak, het marktgericht, milieu- en diervriendelijk produceren van gezond en kwalitatief hoogwaardig voedsel, nog andere taken vervullen. Deze taken hebben betrekking op cultuur, gezondheid, gastronomie, recreatie, toerisme, natuur, milieu en landschap. Door deze diversificatie kan de maatschappelijke functie van land- en tuinbouw ongetwijfeld versterkt worden. Bij het stimuleren van deze verbreding mag men evenwel de primaire taak en de traditionele agrarische productiekanalen, die vaak intensief en exportgericht zijn, niet vergeten. Mits een duurzame bedrijfsvoering is er ook voor deze productiekanalen een gunstig toekomstperspectief in Vlaanderen. 5b en Leader hebben de land- en tuinbouw versterkt, zowel door innovatieve impulsen op het vlak van een verbrede, multifunctionele land- en tuinbouw, als door de versterking van de traditionele productiekanalen, o.m. door een uitgesproken positieve impact op de interne milieuzorg op de bedrijven. 5b en Leader hebben bovendien gezorgd voor een nieuwe dynamiek op het platteland. Landen tuinbouw vormen een belangrijke component van het economisch en sociaal weefsel van het platteland. Land- en tuinbouw en plattelandsontwikkeling vertonen een duidelijke convergentie. Door de geïntegreerde aanpak hebben 5b en Leader meer evenwicht gebracht tussen de land- en tuinbouw, de natuur en de leefomgeving. De 5b- en Leaderwerking toonde aan dat, mits dialoog, socio-economische ontwikkeling, landbouw, toerisme, recreatie en een verbetering van de natuur- en de landschappelijke waarden, perfect bij elkaar kunnen aansluiten. Deze aansluiting is zelfs een troef voor de land- en tuinbouwsector. Door integrale plattelandsontwikkeling kan men immers een positief beeld van de land- en tuinbouw meegeven aan de consument”.
• 75 •
De VLTR De afdeling Land- en Tuinbouwvorming verzorgt het secretariaat van de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad (VLTR). Dit is een Vlaams adviesorgaan dat het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering adviseert over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de economische aspecten en facetten van land- en tuinbouw die tot de gewestelijke bevoegdheden behoren. Indien nodig kan de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad werkgroepen oprichten waarin externe deskundigen vertegenwoordigd kunnen zijn. De Vlaamse Land- en Tuinbouwraad is samengesteld uit volgende leden: • de Boerenbond (4); • het Algemeen Boerensyndicaat (3); • het Vlaams Agrarisch centrum (2); • de Belgische Biologische Organische Boeren (1); • de Beroepsvereniging van de mengvoederfabrikanten; • de Organisatie van zelfstandig ondernemers; • de Belgische Vereniging van Banken; • de Belgische vereniging van de fosfaatmeststoffenindustrie; • de landbouwfaculteit KU Leuven; • de landbouwfaculteit Universiteit Gent; • de consumentenorganisatie Test-Aankoop; • het Verbond van Belgische Tuinbouwveilingen; • de Belgische Confederatie van de Zuivelindustrieën; • de Belgische Federatie van de Distributieondernemingen; • de leidend ambtenaar van de administratie Land- en Tuinbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap als adviserend lid. De voorzitter van de VLTR is de heer N. DEVISCH, ondervoorzitters zijn de heren C. ADRIAENS en R. DE RIDDER. Secretaris is de heer J. RELAES. In 2001 werd de VLTR 6 maal samengeroepen en werden volgende formele adviezen behandeld: • • • •
advies betreffende het programma LEADER+ voor Vlaanderen; advies afbakeningsproces Agrarische en Natuurlijke Structuur; advies betreffende het Vlaams integraal waterbeleid; advies nota “Elementen voor een toekomstvisie m.b.t. een duurzame land- en tuinbouw in Vlaanderen”.
Advies en beleidsondersteuning Vertegenwoordiging in raden en commissies De afdeling is intens betrokken bij provinciaal en lokaal overleg waar de landbouw bij betrokken is. We denken hierbij aan ruilverkaveling, landinrichting, natuurinrichting, … Ook de vertegenwoordiging in adviescomités en overlegraden binnen de overheid wordt door de afdeling verzorgd. In het volgende overzicht worden deze activiteiten kort weergegeven: • ruilverkaveling: de afdeling Land- en tuinbouwvorming zetelt in de ruilverkavelingcomités van de in uitvoering zijnde ruilverkavelingprojecten en in de coördinatiecommissies die de verantwoordelijkheid dragen voor de studie van mogelijke nieuwe ruilverkavelingen. De afdeling vertegenwoordigt hierin de regionale landbouwoverheid en waakt specifiek over de implicaties voor de landbouw van de in de ruilverkaveling opgenomen maatregelen;
• 76 •
• landinrichting: de projecten van landinrichting worden door de ingenieurs in de buitendiensten van de afdeling opgevolgd en geadviseerd. Net zoals bij ruilverkaveling wordt gewaakt over de verenigbaarheid van de voorgestelde maatregelen met de doelstellingen van het landbouwbeleid. • natuurinrichtingprojecten: bij de natuurinrichting wordt gestreefd om de ruimte die op het gewestplan is voorbestemd voor natuurontwikkeling optimaal tot zijn recht te laten komen. De eerste projecten werden in 2000 opgestart. In 2001 zijn de projectrapporten afgewerkt en voorgesteld aan de betrokkenen in een openbaar onderzoek. De bezwaren werden in de commissies en comités van het natuurinrichtingproject behandeld. De afdeling zorgt bij dit overleg specifiek voor de aandacht voor de sociaal-economische en bedrijfstechnische impact van de voorgestelde maatregelen; • landbouwcentra: in de belangrijkste teelten zijn door de federale diensten van het ministerie van middenstand en landbouw landbouwcentra opgericht. Deze landbouwcentra dienen de voorlichting in deze teelten te coördineren en te organiseren. De praktische organisatie gebeurt door een bestuurscomité en door een technisch comité. Hierin zijn de vertegenwoordigers van productie, verwerking, afzet en voorlichting in de teelt betrokken. De taak van de landbouwcentra is hoofdzakelijk gericht op het stimuleren van milieuvriendelijke elementen van de teelt. De ingenieurs van de buitendienst van de afdeling zijn in deze comités vertegenwoordigd; • waterproblematiek: de afdeling wordt steeds meer betrokken bij de sturing en de opvolging van waterbeheerplannen. De aanwezigheid van de voor landbouw bevoegde overheid is hier sterk aangewezen aangezien vaak landbouwgronden in deze scenario's worden aangewend als bergingszone bij wateroverlast. Het is de bedoeling via deze vergaderingen een sociaal landbouweconomische visie en invulling te geven aan de projectvoorstellen; • ruimtelijke planning: de afdeling is betrokken bij de advisering van de ruimtelijke planning waarbij de landbouw betrokken is. De afdeling adviseerde of zetelde in adviesorganen over onder andere gemeentelijke en provinciale structuurplannen; • landbouw en milieu: de erosieproblematiek wordt een steeds belangrijker item in de maatschappij. Niet zelden komen landbouw en bevolking op dit punt met elkaar in conflict. Voor bepaalde van de problemen rond erosie ligt de oorzaak inderdaad bij de landbouwer. Voor andere met erosie en wateroverlast verband houdende problemen is de landbouwer echter niet of in mindere mate verantwoordelijk. Steeds meer wordt de afdeling betrokken bij diverse initiatieven om op Vlaams, provinciaal en lokaal vlak mee te denken over methoden om de erosie te beperken. De taak van de afdeling bestaat erin om in deze discussies de rol van de landbouw in deze problematiek duidelijk weer te geven en de sociaal-economische en bedrijfstechnische impact van erosiebestrijdende maatregelen in te schatten; • landbouw en energie: in het kader van VIREG is er specifiek aandacht besteed aan het rationeel energiegebruik in de in de groententeelt.
• 77 •
Adviesverlening Op diverse beleidsniveaus wordt er een beroep gedaan op de afdeling om een advies te verstrekken over maatregelen die in een of andere zin een impact hebben op de landbouw. Deze impact situeert zich zowel op het micro- als op het macro-economisch vlak: • advies bebossing van landbouwgronden: bij de bebossing van landbouwgronden, waarvoor vroeger in het kader van de verordening 2080/92 en nu in toepassing van de plattelandsverordening 1257/99 een subsidieregeling van kracht is, geeft de Afdeling Landen Tuinbouwvorming advies indien er op de betrokken cultuurgrond een pachtovereenkomst opgezegd werd na 1992, wanneer de aanvraag uitgaat van een landbouwer in hoofdberoep en wanneer deze een verbeteringsplan heeft tengevolge van een VLIF- dossier; • advies agrarisch natuurbeheer: de afdeling verleent advies aan de aanvragen voor een beheersoverkomst agrarisch natuurbeheer met als beheersdoelstellingen weidevogelbeheer, perceelrandenbeheer en herstel, ontwikkeling en onderhoud van kleine landschapselementen. Aanvragen met betrekking tot percelen waarvan de pachtovereenkomst na 31 juli 1992, begindatum EU-verordening 2078/92, werd opgezegd wordt de adviesverlening van de afdeling gevraagd. Rekening houdende met de doelstellingen van het landbouwbeleid wordt hierop een advies geformuleerd; “ Demoprojecten agrarisch natuurbeheer In de loop van 2001 werden vijf demonstratieprojecten rond agrarisch natuurbeheer uitgewerkt. Dank zij diverse demonstratieactiviteiten verspreid over Vlaanderen werd het thema agrarisch natuurbeheer onder de aandacht van de landbouwer gebracht. De meeste projecten gingen van start door op bestaande bedrijven in samenspraak met de landbouwer een bedrijfsnatuurplan uit te werken. Eén project had als doel om het agrarisch natuurbeheer aantrekkelijker te maken voor de Vlaamse landbouw door het oprichten van samenwerkingsverband voor groenbeheer. Aan de hand van demonstratieactiviteiten werden deze individuele projecten een voedingsbodem voor agrarisch natuurbeheer in de hele regio. Een ander project leverde een wetenschappelijke onderbouwing voor het agrarisch natuurbeheer door op bestaande proefterreinen verspreid in Vlaanderen vergelijkingen te maken tussen intensief praktijkbeheer, botanisch beheer en weidevogelbeheer op begraasde en gemaaide graslanden. De over meerdere jaren verzamelde resultaten kwamen aan bod in de terrein- en bedrijfsbezoeken, tijdens informatiesessies en in een informatiepakket, waaronder een website en een begeleidende filmreportage”.
• advies erkenning natuurreservaten: in toepassing van het natuurdecreet kan een natuurvereniging een terrein in eigendom of in beheer als natuurreservaat laten erkennen waardoor ze een toelage kan ontvangen voor de aankoop, voor de beheerswerkzaamheden en voor de eventuele verdere uitbreiding van het natuurreservaat. Indien bij deze erkenningprocedure gronden betrokken zijn die in agrarisch gebied gelegen zijn, dient de afdeling Land- en Tuinbouwvorming hierbij advies te verstrekken inzake de landbouwwaarde van de betrokken cultuurgrond en over de sociaal-economische gevolgen van de erkenning voor de betrokken landbouwers;
• 78 •
• advies voorkooprecht natuur: in toepassing van het Natuurdecreet kan de Vlaamse Landmaatschappij een voorkooprecht uitoefenen bij een verkoop van landbouwgronden gelegen in groengebieden en bepaalde andere gebieden met een natuurlijke bestemming. Hiertoe dient de Vlaamse Landmaatschappij een advies te vragen aan de afdeling Natuur en aan de afdeling Land- en Tuinbouwvorming. Het advies van de afdeling Land- en Tuinbouwvorming betreft de impact van deze voorkoop op de agrarische structuur en de impact op de economische leefbaarheid van de bedrijven. • advies faunabraak: in kader van de steunregeling voor akkerbouwgewassen is er ook de mogelijkheid om faunabraak toe te passen. De landbouwer sluit hiervoor een overeenkomst af met een erkende jachtrechthouder en/ of wildbeheereenheid. De volledigheid, correctheid en naleving van deze overeenkomst wordt nagegaan door de afdeling. • klassering landschappen: de afdeling levert advies bij de procedure die leidt tot de bescherming van landschappen. Hierin wordt nagegaan of de voorziene beschermingsmaatregelen een nadelige invloed kunnen hebben op de aanwezige landbouw en zijn ontwikkelingskansen. • ad hoc adviezen: er wordt bij de afdeling advies gevraagd over diverse thema's waar de landbouw betrokken partij is. Dit gaat onder meer over de milieuwetgeving, milieuvriendelijke landbouwmethodes, erosiebestrijding, multifunctionele landbouw en landbouw met verbrede doelstellingen,….
Tabel: globaal overzicht van de activiteiten voor de verschillende overleg- en adviestaken
Adviesmaatregel per provincie
6.1.1. Ruilverkaveling 6.1.2. Landinrichting 6.1.3. Natuurinrichtingprojecten 6.1.4. Landbouwcentra 6.1.5. Waterproblematiek 6.1.6. Ruimtelijke planning 6.1.7. Landbouw en milieu - Erosiebestrijding 6.1.8. Landbouw en energie 6.2.1. Advies bebossing van landbouwgronden 6.2.2. Advies agrarisch natuurbeheer 6.2.3. Advies erkenning natuurreservaten 6.2.4. Advies voorkooprecht natuur 6.2.5 Advies faunabraak 6.2.6. Klassering landschappen 6.2.7. Ad hoc adviezen
Aantal vergaderingen
Aantal adviezen
105 13 11 35 24 17 114 10 2 18 57 79 22 11 12
17
9 8 9 2 2
13
• 79 •
Onderzoeksprojecten • Beleidsgerichte onderzoeksprojecten: in ondersteuning van het Vlaamse beleid worden onderzoeksopdrachten uitgeschreven. De coördinatie van deze onderzoeksopdrachten gebeurt door de afdeling Wetenschap en Innovatie. De concrete opvolging van het onderzoek gebeurt door een stuurgroep. Voor de onderzoeksthema's met betrekking tot landbouw is de afdeling voorzitter van deze stuurgroep. Voor de andere onderzoeksthema's kan de afdeling zetelen in de stuurgroep. Een overzicht van de in 2001 lopende projecten waarin de afdeling de stuurgroep voorzit: – ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering; – verminderd fungicideverbruik bij appel: ontwikkeling van een duurzaam systeem voor schimmelbestrijding op basis van genetische en minimale chemische controle; – structurele aanpassing van de Vlaamse glastuinbouw in het kader van milieu en concurrentiekracht; – mogelijkheden, beperkingen, vereisten en impulsen voor de export van dierlijke mest naar het buitenland en overzeese gebieden. • Overheidsopdrachten: de afdeling staat in voor de opvolging van overheidsopdrachten met betrekking tot onderzoeksprojecten om het Vlaamse landbouwbeleid te ondersteunen in zijn beleid. In 2001 werden onder meer de volgende onderzoeken gestart: – afstemming wetgeving duurzame landbouw: Een inventarisatie van knelpunten die een duurzame landbouw concreet in de weg staan; – project zorgboerderij: onderzoek van de knelpunten en mogelijkheden van het concept zorgboerderij als diversificatie- activiteit op het landbouwbedrijf; – studie plantaardige eiwitbronnen: Evaluatie van mogelijke alternatieven voor het gebruik van dierlijke eiwitten en soja in de Vlaamse veehouderij; – traceerbaarheid doorheen de biologische productieketen; – opname van biologische landbouw in het lessenpakket van het niet-landbouwonderwijs; – integrale ketenprijsvorming in de biologische landbouw; – inventarisatie van hoeve- en streekproducten in Vlaanderen.
• 80 •