Drinken en blowen met rap en Koran http://www.islamwijzer.nl/forums/vbnews.php?do=viewarticle&artid=102&title=drinken-enblowen-met-rap-en-koran Zes jaar verbleef Martijn de Koning als jongerenwerker en onderzoeker in een moskee in Gouda. Hij sprak met Marokkaans-Nederlandse moslimjongens en -meisjes over de manier waarop zij met hun religieuze identiteit omgaan. 'De Nederlandse instanties hebben afgedaan. Er ontstaat een minizuil van de zuivere islam.' Drinken en blowen met rap en Koran Margreet Fogteloo
‘Marokkaanse jongeren kiezen steeds meer compromisloos voor óf moslim zijn óf Nederlander. De religieuze identiteit is een strategie geworden om afstand te nemen van de Nederlandse samenleving. Voor hen biedt het salafisme duidelijkheid en geen ruimte tot schipperen. Tegelijkertijd is de dominante houding de laatste jaren juist conflictvermijdend geworden: ze hebben geen zin meer in confrontaties of oeverloze discussies over hun geloof met niet-moslims en trekken zich terug op hun eigen eilandje en doen wat zelf willen.’ Dat is een van de conclusies uit het wetenschappelijk onderzoek van antropoloog Martijn de Koning (1972), De ‘zuivere’ islam, waarop hij in april 2008 in Amsterdam bij de Vrije Universiteit promoveerde. Hij typeert zijn bevindingen als gematigd positief. Martijn de Koning: ‘Ja, er is een tendens om zich terug te trekken in eigen kring en er is een minizuil ontstaan. Maar het moet niet worden overdreven. De totale religieuze overgave is vaak tijdelijk; bij velen van hen zie je die later, als ze gaan trouwen, kinderen krijgen en er brood op de plank moet komen, verwateren. Enkelen blijven diepreligieus en voeden hun kinderen zo op, vergelijkbaar met orthodox christelijke milieus. Mijn onderzoeksgroep in Gouda is voor zestig procent laag opgeleid en mist de nuance en het intellectuele reflectievermogen om zich sterk te maken tegen de negatieve Martijn de Koning beeldvorming. Iemand zei: “Ik kan op mijn kop gaan staan om het goed te willen doen, maar het maakt niets uit.” Het is wél zorgwekkend als die terugtrekkende bewegingen overgaan in een isolement. Wat ik ook verontrustend vind, is dat hoog opgeleide Marokkaanse jongeren zich aan hun autochtone omgeving gaan onttrekken, zoals studenten politicologie die niets te maken willen hebben met het politieke debat. Zij kunnen juist een rolmodel zijn, maar willen dat niet.’ Het proefschrift van Martijn de Koning onderscheidt zich van het zoveelste populaire onderzoek naar Marokkaanse jongeren door zijn aanpak en lange adem. De Koning verbleef zes jaar als coördinator jongerenwerk en als onderzoeker tussen Marokkaanse jongeren in de moskee An Nour in Gouda. De ‘Gouwse Marokkanen’, ruim vijfduizend van de zeventigduizend inwoners, hebben een slechte reputatie, ook binnen de Marokkaanse gemeenschap, vanwege hun conservatisme, overlast en criminaliteit. De prototypische Marokkaan met leren jasje, veel gel in het haar, die blowt, drinkt en rondhangt op straat en een grote mond heeft tegen iedereen die alleen al naar hem kijkt, is bij wijze van spreken geboren in Gouda.
De Koning observeerde het reilen en zeilen in de moskee, die behalve als gebedsruimte ook fungeert als een verlengde huiskamer voor sociale contacten en vrijetijdsactiviteiten, zoals huiswerk maken. Met 223 jongeren voerde hij in de afgelopen jaren intensieve gesprekken en veertig van hen volgde hij dagelijks. Een groot deel daarvan ging zich toeleggen op de zoektocht naar de zuivere islam en een klein deel bekeerde zich tot het salafisme. De Konings dubbele functie, als jeugdwerker en als onderzoeker, bleek vooral ná 11 september 2001 een voordeel te zijn. Om goed onderzoek te kunnen doen had hij als vrijwillig huiswerkbegeleider tijdens zijn studie al het vertrouwen gewonnen van het moskeebestuur. Ná 11 september was dat hem waarschijnlijk niet meer gelukt. De islam was beladen geworden en voedde in het politieke discours de achterdocht tussen moslims en autochtonen. De veranderde omstandigheden zorgden er tevens voor dat De Konings onderzoek actueel en relevant was geworden. Wat begon als een tamelijk losse onderzoeksvraag – Hoe gaan moslims in hun dagelijks leven om met hun geloof? – werd een van de grote issues van het politieke en maatschappelijke debat. Het onderzoek is behalve een kijkje in de moskee ook een weergave van de grote veranderingen onder Marokkaanse moslimjongeren in een politiek turbulente periode. In aansluiting op zijn proefschrift doet De Koning nu onderzoek naar het salafisme in Nederland bij het International Institute for the Study of Islam in the Modern World (isim) in Leiden. Martijn de Koning: ‘Toen ik begon, leek het me een lekker overzichtelijk onderwerp. Er was weinig studie voorhanden, en wat er was ging vooral over de sociaal-economische positie van migranten en niet over de geloofscultuur. Dat veranderde snel door de heftige gebeurtenissen in de samenleving, die grote invloed hadden op de moslimjongeren in Gouda. Zij werden door hun omgeving aangesproken op hun geloof en gedwongen positie te kiezen. De discussies onderling zag je veranderen: de islam werd steeds belangrijker voor ze. Juist door de toegenomen aandacht voor de islam én door de opkomst van de salafibewegingen, geïntroduceerd vanuit het Midden-Oosten, is het geloof het repertoire geworden waarmee jongeren kunnen reflecteren op wie ze zijn en waarmee ze hun leven in eigen hand kunnen nemen.’ Dit levert een beeld op van zeer ambivalente jongeren, die enerzijds ernaar streven een sterke identiteit op te bouwen en anderzijds voortdurend schipperen tussen allerlei loyaliteiten: ‘Op zichzelf is dat geen probleem. Bovendien is het een wezenlijk onderdeel van de identiteitsontwikkeling van álle jongeren. De problemen ontstaan pas wanneer deze ambivalentie niet langer wordt geaccepteerd en zij het gevoel hebben zich te moeten pantseren tegen de omgeving die ze ervaren als vijandig jegens hen. Door de negatieve druk op hun geloof raken ze automatisch betrokken bij de islam. Uit verweer gaan ze zich verdiepen in de islamitische tradities, op zoek naar antwoorden op vragen die niet-moslims aan de orde stellen.’ De Koning viel in 2001 met zijn neus in de boter. In de moskee speelde een kwestie rond een omstreden imam: ‘Hij was een week voor 11 september aangenomen en bleek deel uit te maken van een salafistische stroming in Marokko. Hij trok veel jongeren naar de moskee. Gaandeweg groeide zijn invloed. Vrouwen mochten niet fietsen en niet te veel opleiding krijgen. Emancipatie werd bestempeld als foute integratie. Muziek was verboden. Hij preekte een radicale boodschap. Aan het samen reciteren van koranteksten maakte hij een einde. Reciteren mocht alleen hij nog doen. De aanwezigheid van ongelovigen en niet-moslims, zoals ik, vond hij niks. Het leidde tot een conflict tussen enerzijds de oudere generatie, enkele jonge vrouwen en het moskeebestuur, en anderzijds een grote groep jongeren. Zijn tegenstanders vonden zijn boodschap niet geschikt voor Nederland. Maar veel jongens vonden het juist een pluspunt. Het was stront aan de knikker en leidde tot verschillende kampen. Tegenstanders kwamen bij mij stoom afblazen en dat maakte mijn positie als neutrale buitenstaander lastig.’
Het conflict werd versterkt door een uitzending van Nova in juni 2002, waarin geheime opnamen van een preek van een radicale imam uitgezonden werden: ‘Het zette de spotlights op andere imams. Het moskeebestuur heeft toen de duimschroeven aangedraaid en ging bepalen wat hij nog in zijn preken mocht verkondigen. Uiteindelijk is hij in september van dat jaar vertrokken en na een korte periode in Breda teruggegaan naar Marokko.’ Dit conflict is volgens De Koning exemplarisch voor de ontwikkelingen binnen de islam in Nederland: ‘In de moskee was wel degelijk een zelfregulerend mechanisme. Maar ook waren sommigen de controle volledig kwijt. Meer algemeen zie ik de volgende ontwikkeling: de oudere generatie, veelal ongeletterd, pusht heel bewust haar kinderen naar de moskee. Ze zijn bang dat anders de islam ten dode is opgeschreven, zeker als ze zien hoe de Nederlandse samenleving in de afgelopen decennia in rap tempo is geseculariseerd. De islam moet het baken zijn om hun kinderen onder controle te houden. Maar jongeren zijn mondiger geworden en beter opgeleid dan hun ouders; ze gaan hun eigen gang. Ze lijken heel respectvol met hun ouders om te gaan, maar ik zag dat ze heel direct en hard kunnen zijn. Juist vanuit het geloof claimen ze hun eigen ruimte tegenover hun ouders. Het is deels een klassiek generatieconflict en daar zijn salafistische imams ingesprongen. Sinds eind jaren negentig zijn zij binnen de westerse wereld gaan prediken. Die behoefte aan een eigen leefwereld wordt ook ingevuld door seculiere bezigheden, zoals rapmuziek. Het is niet het een of het ander; in de moskee in Gouda zag ik beide naast elkaar. Ze drinken en blowen en luisteren afwisselend naar rapmuziek en bandjes met proclamaties uit de Koran.’ De Koning noemt religie een markt van vraag en aanbod: ‘De reguliere imams hadden geen antwoord op hun nieuwe vragen. Het internet en de salafistische imams hebben dat wél. Zij prediken de islam die “uit het hart” moet komen: het verinnerlijken van het geloof dat zich weerspiegelt in de kleding en het gedrag. Die imams zijn de aanbieders op de markt geworden. Aangezien de islam voor velerlei uitleg vatbaar is, veranderen de antwoorden en de behoeften met de tijd. De politieke omstandigheden hebben bijgedragen aan andere behoeften: jongeren wilden heldere richtlijnen over de meest triviale zaken. Mag ik roken? Als ik stage loop in een restaurant, mag ik dan alcohol serveren? Als mijn school een hoofddoek verbiedt, wat moet ik dan? Ze willen van een imam duidelijkheid, want ze zeggen: als de imam al gaat schipperen, hoe kunnen wij ons dan handhaven in de Nederlandse samenleving? Ze denken in zwart-wittermen: toegestaan of verboden, daar zit niets tussen. Ze tasten voortdurend af wat wel en niet kan.’ De Koning wil niet alleen de negatieve beeldvorming als oorzaak van deze tendens aanwijzen. De salafisten waren er al vóór 2001: ‘Ze begonnen halverwege de jaren negentig met de opbouw van hun boodschap: moslims moeten Nederland verlaten. Dat lukte niet, want niemand wilde hier weg. De strategie is aangepast rond 1999, 2000. Via cursussen Arabisch, lezingen en importimams werd de boodschap: binnen de westerse wereld kiezen voor de zuivere islam en je positie opbouwen als “goed moslimburger”. De preken gingen over de Palestijnen in Israël en allerlei andere internationale moslimvijandige kwesties. Daarover ontstond veel woede. Nu kan dit allemaal niet meer, omdat ze voortdurend onder het vergrootglas liggen. Er wordt gehamerd op “goed moslim zijn en goed burger zijn”. Dat is deels oprecht. Je ziet tegelijkertijd dat wordt uitgeweken naar schimmige clubs en thuisbijeenkomsten. Daar is weinig grip op. Meisjes houden in groepen koranlezingen, vergelijkbaar met een boekenclub. Dat is tamelijk onschuldig en ook een vorm van emancipatie. Sowieso liggen meisjes voortdurend onder vuur van de moslimgemeenschap. Het gedrag en het lichaam van meisjes vormen de belangrijkste symbolische grenzen tussen wat men in eigen kring ziet als “eigen” versus buitenstaanders. Meisjes zijn de sleutel om de integriteit van de groep te waarborgen. Ze worden verantwoordelijk geacht voor het in stand houden van de cultuur van hun ouders en de islam.’
Wat De Koning ook constateerde is dat er een crisis is over wie nu eigenlijk wie vertegenwoordigt. Zijn onderzoeksgroep heeft niets met ‘beroepsallochtonen’: ‘Die zien zij als mensen die in ruil voor subsidie op de schoot zitten van de Nederlandse staat. Al die vertegenwoordigende organen hebben hun legitimiteit verloren bij de achterban. De jongeren hebben een grote voorkeur voor compromisloze instanties, zoals de As Soennah-moskee in Den Haag. Salafisten manifesteren zich steeds meer als de woordvoerders van de échte moslims. Zoals de Haagse imam Fawaz en jongerenprediker Aboe Ismail en de Tilburgse imam Ahmed Salam en zijn zoon Suhayb Salam. Zij doen in de media volgens de jongeren wél goede statements.’ De grens tussen salafisme en de jihad, die met geweld de rechtsstaat omver wil werpen, is volgens De Koning groot. Van zijn onderzoeksgroep is slechts een enkeling geïnteresseerd gebleken in de jihad. Ze tonen bijvoorbeeld belangstelling voor een jihadreis naar Irak of hebben te maken gekregen met de aivd: ‘Het gaat om een handjevol, een stuk of vijf, onder wie ook meisjes.’ Die aantallen zijn niet zomaar van toepassing op de rest van de Marokkaanse gemeenschap. Maar de ontwikkelingen in Gouda zijn wel te beschouwen als tekenend voor de aard van bepaalde verschijnselen onder Marokkaanse jongeren. ‘De wijze waarop er is gereageerd op het islamdebat is te generaliseren’, aldus De Koning. Tijdens zijn onderzoek was hij nog wel het meest verrast over de invloed van internet: ‘In het begin was dat nog niet zo belangrijk. In de moskee kwamen, na enig gemor van het moskeebestuur uit angst voor porno, computers. Internet werd een belangrijke religieuze bron. Sommige jongeren werden zelf, onder een nickname, een autoriteit op maroc.nl en later op salafistische sites.’ Een van De Konings aanbevelingen luidt dan ook dat internet als bron van beïnvloeding niet moet worden onderschat. Hij hoopt dat er van de aanbodzijde een goed alternatief komt voor de digitale salafistische imams: ‘Maar dat lukt sites van liberale signatuur vooralsnog niet. Ook zeg ik: blijf in contact met de salafisten. In de moskee in Gouda ontstonden twee concurrerende salafistische groepjes. De moskee heeft er goed aan gedaan met hen in gesprek te blijven en nu zijn die clubjes verwaterd.’ Geen grote moslimpartij Het is een veel gehoord geluid: moslims moeten een eigen politieke partij oprichten om op te komen voor hun belangen. Vorige week pleitte Mohammed Rabbae, oud-Kamerlid van GroenLinks en medeorganisator van de Nederland Bekent Kleur-demonstratie op de Dam, voor ‘een soort islamitisch cda’. Een brede religieuze moslimpartij voor de ruim 850.000 islamieten in Nederland vindt onder moslims echter nauwelijks weerklank. Er is geen behoefte aan – zie het succes van politieke kopstukken als Ahmed Aboutaleb (pvda) in reguliere partijen – en het zou de kloof tussen moslims en niet-moslims ongewenst vergroten. De moslimgemeenschap is bovendien veel te divers. Alleen al etnisch: 38 procent is Turks, 31 procent Marokkaans en 26 procent bestaat uit niet-westerse moslims, variërend van Afghanen en Irakezen tot Somaliërs. Nog eens twaalfduizend zijn autochtone islamieten. Ook is er grote diversiteit binnen het geloof zelf – zoals soennieten, sjiieten, alevieten – en verschilt de mate van religiositeit, van salafisten tot liberale moslims. Deze diversiteit komt ook tot uiting in de vele tientallen (gesubsidieerde) belangeninstanties en religieuze organisaties. Voor Marokkanen zijn er zes instanties, voor Turken acht (waaronder het zeer actieve politiek-religieuze Milli Görüs), voor Surinamers en Pakistanen zeven en voor Indonesiërs één. Er zijn acht officiële koepelorganisaties, zoals Contactorgaan Moslims en Overheid, Contact Groep Islam, de Islamitische Raad en de Raad van Moskeeën Nederland, en vijf overkoepelende belangenorganisaties, zoals de Stichting Islamitisch Begrafeniswezen en Vereniging van Imams in Nederland. Sommige instellingen sterven een stille dood, omdat de subsidie
wordt stopgezet, zoals onlangs de stichting Islam & Burgerschap. Je zou zeggen: er zijn genoeg geïnstitutionaliseerde belangenverdedigers. Antropoloog Martijn de Koning ziet al helemaal geen behoefte aan een politieke partij. ‘Welke koers moet er worden gevaren? Het verschil in de christelijke wereld tussen ChristenUnie, de sgp en het cda geldt binnen de islam net zo goed. De onderlinge verdeeldheid bij moslims is even groot als de verschillen binnen het protestantisme. De Marokkaanse gemeenschap is zelf al zo verdeeld, grofweg in de Berbers van het platteland en de Arabischtaligen uit de kuststeden. Misschien is er op lokaal niveau wél behoefte aan een eigen partij. Dan kan er meer specifiek op de eigen achterban worden ingespeeld. De voormannen zijn dan binnen de gemeenschap bekenden.’ Alle eerdere pogingen tot het oprichten van een landelijke moslimpartij zijn mislukt. De Arabisch-Europese Liga (ael) van de Belgische Abou Jahjah sloeg niet aan in Nederland, en soortgelijke pogingen elders in Europa, zoals in Engeland, ook niet. De ael bestaat thans nog nauwelijks.
Dit artikel verscheen eerder in De Groene Amsterdammer [16-04-2008].