Bijlage V. Vervolgopdracht aan de Ministeriële Commissie
Optimalisatie en rationalisatie van het hoger onderwijslandschap en -aanbod Vervolgopdracht aan de Ministeriële Commissie maart 2008
Frank Vandenbroucke Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming
Inhoud
1. DE LINK MET HET FINANCIERINGSDECREET 2. RATIONALISATIE BACHELOROPLEIDINGEN VOLGENS DE PRINCIPES IN HET RAPPORT VAN DE MINISTERIËLE COMMISSIE 3. HET RATIONALISATIEKADER VOOR DE MASTEROPLEIDINGEN 4. HET HOGER KUNSTONDERWIJS 5. DE "INKANTELING" VAN DE GEACADEMISEERDE HOGESCHOOLOPLEIDINGEN IN DE UNIVERSITEITEN 6. OVERIGE PUNTEN
2
1. De link met het Financieringsdecreet Het Financieringsdecreet regelt een aantal elementen inzake rationalisatie. Zo voorziet het in een rationalisatiefonds van 5 miljoen euro. Dit bedrag moet onder de instellingen verdeeld worden op basis van rationalisatieplannen. Het decreet stelt dat het gezamenlijke plannen moeten zijn over studiegebieden of clusters van studiegebieden heen. Ik ben van mening dat de bepalingen in het decreet en de voorstellen in het eerste rapport van de Ministeriële Commissie elkaar kunnen aanvullen. Ik wil de Commissie vragen om op zeer korte termijn dit verband concreter uit te werken.
Hierbij denk ik aan de volgende concrete vragen of opdrachten: -
Alle studiegebieden moeten in de rationalisatieoefening aan bod komen. Welke opleidingen kunnen daarbij in eerste instantie, i.e. tegen 30 juni 2008, een rationalisatieplan indienen? Blijven de eerste plannen beperkt tot de opleidingen die zich in de gevarenzone bevinden of kunnen tegen deze datum ook voor andere opleidingen rationalisatieplannen ingediend worden?
-
Hoe kijkt de Commissie aan tegen de bepaling “gezamenlijke plannen over studiegebieden of clusters van studiegebieden heen”? Hoe kan dit vertaald worden naar een werkbare uitvoering (het kan niet de bedoeling zijn dat één instelling de rationalisatie binnen andere instellingen blijvend hypothekeert), zonder evenwel de oorspronkelijke uitgangspunten uit het oog te verliezen (de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de sector)?
-
Wat moet er concreet in een rationalisatieplan opgenomen worden, dit in overeenstemming met artikel 51 van het Financieringsdecreet? Artikel 51 stelt dat minimaal de volgende elementen in een gezamenlijk rationalisatieplan opgenomen moeten worden: o het gewenste aantal initiële bachelor- of masteropleidingen in het desbetreffende studiegebied of cluster van studiegebieden; o het proces en de timing die gevolgd zullen worden om het aantal initiële bachelorof masteropleidingen, georganiseerd in het academiejaar 2007-2008, terug te dringen tot het gewenste aantal door opleidingen geleidelijk af te bouwen of door gezamenlijke opleidingen te organiseren; o de kwalitatieve afstemming van het gewenste opleidingenaanbod op de aanwezige kennis- en/of onderzoeksbasis; o de toegankelijkheid van het opleidingenaanbod; o een personeelseffectenrapport; o een raming van de kostprijs van het proces.
-
Voor de kunstopleidingen stellen de hierboven vermelde vragen zich nog veel dwingender. Het Financieringsdecreet stelt dat de aanvullende toelage van 1 miljoen euro voor de kunstopleidingen toegekend wordt op voorwaarde dat er vóór 30 november 2008 een rationalisatieplan is goedgekeurd voor deze opleidingen.
-
Het Financieringsdecreet stelt dat er rationalisatieplannen kunnen ingediend worden op 30 juni 2008, 30 juni 2009, 30 juni 2010 of 30 juni 2011. In het rapport van de Commissie
3 wordt gesteld dat tegen de start van het academiejaar 2012-2013 een rationalisatieplan operationeel moet zijn voor alle bacheloropleidingen met een bezetting van minder dan 80 studenten (de drie studiejaren samen). Tegen de start van het academiejaar 20152016 moet een rationalisatieplan operationeel zijn voor alle bacheloropleidingen met een bezetting van minder dan 115 studenten (de drie studiejaren samen). Ik vraag dan ook aan de Commissie om het verdere rationalisatieproces op een tijdsas uit te zetten. -
Het is wenselijk dat de Commissie een procedure uitwerkt voor de beoordeling en de opvolging van de ingediende rationalisatieplannen. Indien de Commissie dit wenselijk acht, kan zij hierbij aansluitend nadere richtlijnen uitwerken voor de voortgangs-en eindrapportage. De Commissie kan een voorstel van een aantal buitenlandse experts doen die, samen met de leden van de Commissie, de ingediende plannen beoordelen.Voor wat de beoordeling van de ingediende rationalisatieplannen betreft, somt het Financieringsdecreet de beoordelingscriteria op: o de aanwezige en geplande onderwijs- en onderzoekscapaciteit in het desbetreffende studiegebied of cluster van studiegebieden (kwaliteit en kwantiteit van personeel); o de kwaliteit van de opleidingen; o de bestaande en toekomstige onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur in het desbetreffende studiegebied of cluster van studiegebieden; o de (internationale) zwaartepuntvorming op het gebied van onderzoek; o de aanwezigheid van centers of excellence; o de schaalgrootte van de opleidingen (huidige en toekomstige studentenpopulatie); o de effecten op de inzetbaarheid van het personeel; o het financieel plan o de haalbaarheid van het plan; Er moet daarenboven rekening gehouden worden met de in het verleden geleverde inspanningen op het vlak van rationalisatie.
-
De Commissie doet een voorstel voor de verdeling van de middelen van het rationalisatiefonds. Deze middelen moeten verdeeld worden op basis van de goedgekeurde rationalisatieplannen.
Gelet op de hoogdringendheid van een aantal van deze vragen/opdrachten – de eerste rationalisatieplannen worden ingewacht tegen 30 juni 2008 – zou ik de Commissie willen vragen hierover een advies te verstrekken tegen uiterlijk 30 april 2008.
2. Rationalisatie bacheloropleidingen volgens de principes in het rapport van de Ministeriële Commissie De principes inzake de rationalisatie van de bacheloropleidingen zijn goed uitgewerkt in het eerste rapport van de Commissie. Er is nog nood aan een verdere operationalisering. Ik zou dan ook aan de Commissie willen vragen om, samen met mijn administratie, de volgende elementen verder te bekijken: -
Het opstellen van een meer definitieve inventaris van alle opleidingen die zich momenteel in de knipperlichtzone bevinden (gebaseerd op het gemiddelde cijfer van de laatste drie
4 academiejaren). Deze opleidingen worden dan aangeduid als potentieel voorwerp van rationalisatie. -
Een beargumenteerde evaluatie van deze opleidingen in de gevarenzone. Voor de professionele bacheloropleidingen betekent dit het bekijken van de mogelijke uitzonderingen. Voor de academische bacheloropleidingen betekent dit het verder uitwerken van de student/staf ratio en de andere voorgestelde numerieke parameters.
-
Een verdere definiëring en afbakening van een aantal begrippen (unieke opleidingen, gezamenlijke opleidingen, knelpuntenberoepen, enz.)
-
De Commissie geeft in haar rapport aan dat de organisatie van gezamenlijke opleidingen en onderwijsactiviteiten een sterke vorm van rationalisatie lijkt te zijn. Eén van de mogelijke consequenties daarvan kan zijn dat de studenten en/of docenten zich moeten verplaatsten. Ondanks de voordelen die hieraan verbonden kunnen zijn, is het, zoals de Commissie zelf aangeeft, nodig om te bewaken dat de noodzakelijke mobiliteit van de studenten zich binnen redelijke grenzen bevindt. Ik zou de commissie willen vragen ook hier een voorstel te willen formuleren.
-
Wat ik nog mis in het eerste rapport, zijn voorstellen om eventuele doublures weg te werken. Als bijvoorbeeld twee dezelfde opleidingen georganiseerd in één stad net voldoen aan de vooropgestelde normen, voorziet het rapport in geen enkele stimulans om deze opleidingen er toe aan te zetten om verder te rationaliseren. Ik zou dan ook aan de Commissie willen vragen om dit probleem aandachtig te bekijken en mogelijke voorstellen te formuleren.
3. Het rationalisatiekader voor de masteropleidingen In haar eerste rapport heeft de Commissie geen concrete voorstellen gedaan voor de optimalisatie en rationalisatie van de masteropleidingen. Ik erken het gebrek aan gegevens op dit ogenblik; de eerste masteropleidingen worden dan ook pas aangeboden vanaf dit academiejaar. De eerste gegevens over de instroom zullen dus pas beschikbaar zijn als resultaat van de telling van 1 februari 2008, m.a.w. medio 2008. De cijfers zullen bovendien nog geen volledig beeld kunnen geven, aangezien het tweede jaar van de tweejarige masters nog niet ingevuld is.
Toch zou ik aan de Commissie willen vragen om reeds op basis van deze partiële gegevens een eerste beeld te schetsten van het landschap van de masteropleidingen, met een zo nauwkeurig mogelijk beargumenteerde aanduiding van de belangrijkste knelpunten. Een volgende stap is dan het vaststellen van mogelijke normen en criteria voor de masteropleidingen.
Ik vraag de Commissie dus om concrete voorstellen te formuleren voor de optimalisatie van het aanbod in de masters. Ik wens hier op aan te dringen omdat mijns inziens juist bij de masteropleidingen de grootste uitdagingen liggen op het gebied van rationalisatie en optimalisatie.
5
4. Het hoger kunstonderwijs Als opdracht voor de in het eerste rapport voorgestelde expertengroep zie ik de volgende taken: -
het voorbereiden van de rationalisatieplannen voor de kunstopleidingen (zie ook punt 1);
-
het ondersteunen van de instellingen bij de uitvoering van de plannen;
-
het voorbereiden van een advies over de toekomstige structuur en de mogelijke gevolgen daarvan: wat na de academisering? Daarbij dienen zich vragen aan als: inkanteling van deze opleidingen in de universiteiten of, gelet op het specifieke karakter van deze opleidingen, het clusteren van alle opleidingen – professionele en geacademiseerde – in een aantal kunsthogescholen? Wat met de concrete gevolgen van deze of gene optie?
5. De "inkanteling" van de geacademiseerde hogeschoolopleidingen in de universiteiten Ik zou de Commissie willen vragen mij een bijkomend advies te verstrekken over de volgende elementen, aangezien ik nog in deze regeerperiode de nodige stappen wil zetten om deze operatie te starten: -
de positie van de professionele bacheloropleidingen. Hierbij moet ervoor gezorgd worden dat deze opleidingen niet in een geïsoleerde positie terechtkomen, waardoor ze de band met de academische opleidingen en het (toepassingsgerichte) onderzoek zouden kunnen verliezen;
-
het behoud van het eigen profiel van de geacademiseerde opleidingen binnen de universiteiten;
-
samenhangend met het voorgaande: dienen maatregelen genomen te worden om garanties te bieden inzake de (internationale) herkenbaarheid van de verschillende types opleidingen in het gewijzigde landschap?
-
de rol van de associaties in dit nieuwe landschap;
-
de overdracht van het personeel naar de universiteiten (tijdstip, statuut, randvoorwaarden e.d.);
-
de kosten van een dergelijke operatie. Dit laatste punt vereist een degelijke, uitgebreide analyse. Ideaal zou zijn dat ook een mogelijke fasering van de kosten in de tijd weergegeven wordt.
6. Overige punten Tijdens gesprekken met een aantal belanghebbende partijen heeft men mij erop gewezen dat nergens de collectieve verantwoordelijkheid in dit proces afgebakend wordt. Ik zou hierover ook het advies willen vragen van de Commissie en graag een antwoord krijgen op de volgende vragen:
6 -
Wie hakt de knopen door als er gerationaliseerd moet worden?
-
Wat gebeurt er als de instellingen niet de noodzakelijke stappen zetten?
-
Waar ligt de verantwoordelijkheid van de instellingen, de overheid en eventueel de Commissie?
Optimalisatie en rationalisatie van het hoger onderwijslandschap en -aanbod
Vervolgrapport van de Ministeriële Commissie aan de heer Frank Vandenbroucke, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming
Integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteiten: principes
November 2008
Onder ‘inkanteling’ wordt de integratie begrepen van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteit. Dit impliceert dat de professionele opleidingen verder door de hogescholen georganiseerd blijven. Dergelijke integratie dient te gebeuren conform de grondwet en conform het grondwettelijk onderscheid tussen de vrije sector in het hoger onderwijs en de sector van het gemeenschapsonderwijs, thans georganiseerd door de autonome hogescholen. Terzake vindt de commissie het essentieel, meer een conditio sine qua non, dat voor beide sectoren de integratie op dezelfde datum gebeurt, wat inhoudt dat enerzijds de decretale regeling voor beide dient afgewerkt te zijn, en dat er anderzijds terzake een overeenkomst afgesloten wordt tussen alle actoren om die gelijktijdigheid absoluut te respecteren. In het integratiedecreet moet voorzien worden dat de nieuwe rol van de associaties na de integratie in missie-termen gedefinieerd wordt, met het oog op het behoud en de versterking van de band tussen de academische en professionele opleidingen. Voor wat betreft de vrije instellingen wordt voor een vrijwillige, maar onherroepelijke integratie geopteerd. Met het oog daarop moet aan het Structuurdecreet een art. 100bis worden ingevoegd dat deze overdracht mogelijk maakt. Voor wat betreft de autonome instellingen wordt bepaald dat – bij middel van wijzigingen aan het Bijzonder Decreet van 26 juni 1991, het Hogescholendecreet van 13 juli 1994 en het Structuurdecreet van 4 april 2003 – de Vlaamse Regering haar bevoegdheid tot het organiseren van professionele opleidingen bevestigt in overdracht aan de autonome hogescholen en wijzigt inzake de overdracht van de academische opleidingen aan de Universiteiten. In deze decretale aanpassingen wordt eveneens bepaald dat de omschrijving van de studiegebieden en de territoriale bevoegdheid van de overdragende instelling ook van toepassing is op de overnemende universiteit. Als opschortende voorwaarde voor de inwerkingtreding van beide decreten wordt bepaald dat vooraf decretaal volgende regelingen moeten getroffen worden:
‐ ‐
‐ ‐
aanpassing aan de organisatie van het bestuur van zowel hogescholen als universiteiten om een wederzijdse participatie mogelijk te maken; aanpassing van het financieringsmechanisme zodat de leefbaarheid van de nieuwe hogescholen, die alleen professioneel bachelor-onderwijs inrichten gevrijwaard wordt en de universiteiten de middelen krijgen om met goed gevolg de academische opleidingen te kunnen ontvangen en organiseren; regeling van het personeelsstatuut conform de nieuwe situatie, met vrijwaring van de verworven rechten; de verlenging van de voorlopige accreditatie van de over te dragen academische opleidingen, en overdracht van de zorg tot positieve accreditatie aan de ontvangende universiteiten.