Verkennend bodemonderzoek locatie Bergbeek te Beekbergen Deellocatie A Herman Coertsweg 3 Opdrachtgever Gemeente Apeldoorn Contactpersoon Dhr. B.C. van der Mark CSO adviesbureau Contactpersonen Dhr. C. Leenstra Dhr. J. Jager
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 1
Koningsbergenstraat 2 7418 ER DEVENTER tel: 0570-504180 fax: 0570-504190
Verkennend bodemonderzoek locatie Bergbeek te Beekbergen Deellocatie A Herman Coertsweg 3
www.cso.nl
Opdrachtgever Gemeente Apeldoorn Postbus 9033 7300 ES APELDOORN Contactpersoon Dhr. B.C. van der Mark CSO adviesbureau Contactpersonen Dhr. C. Leenstra Dhr. J. Jager Projectcode/rapportnummer CSO Datum Projectleider
05.J061.10/ 05.D050 5 december 2005 Dhr. C. Leenstra
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 2
Inhoudsopgave 1 2
3
4
5
6
Blz. Inleiding.......................................................................................................................................... 4 Achtergronden............................................................................................................................... 5 2.1 Locatiegegevens .................................................................................................................. 5 2.2 Regionale bodemopbouw en geohydrologie ........................................................................ 5 2.3 Eerder uitgevoerde onderzoek ............................................................................................. 6 Uitgevoerd onderzoek................................................................................................................... 7 3.1 Onderzoeksopzet ................................................................................................................. 7 3.2 Veldonderzoek en laboratoriumonderzoek........................................................................... 7 Resultaten .................................................................................................................................... 10 4.1 Veldonderzoek.................................................................................................................... 10 4.2 Laboratoriumonderzoek...................................................................................................... 10 4.2.1 Grond .............................................................................................................................. 11 Evaluatie onderzoeksresultaten ................................................................................................ 14 5.1 Veldonderzoek.................................................................................................................... 14 5.2 Grond.................................................................................................................................. 14 Conclusies en aanbevelingen.................................................................................................... 17 6.1 Conclusies .......................................................................................................................... 17 6.2 Aanbevelingen.................................................................................................................... 18
Bijlagen Kaartbijlage 1 : Regionale ligging van de onderzoekslocatie Kaartbijlage 2 : Situatietekening Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7
: Overzicht BRL’s, NEN-normen en VKB-protocollen : Boorbeschrijvingen : Originele analysecertificaten grond en tabel toetsingswaarden : Originele analysecertificaten grondwater en tabel toetsingswaarden : Betekenis van de S-, T- en I-waarden in het kader van de Wet bodembescherming : Grondverzet, sloop en asbest : Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 3
1 Inleiding In opdracht van de gemeente Apeldoorn heeft CSO Adviesbureau een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd op de locatie Bergbeek te Beekbergen, deellocatie A. De regionale ligging van de locatie is weergegeven in kaartbijlage 1. Aanleiding voor het uitvoeren van dit bodemonderzoek is de geplande herontwikkeling van het terrein Het doel van het verkennend onderzoek is het vaststellen van de kwaliteit van de grond en het grondwater en het toetsen van de resultaten aan het voorgenomen gebruik. In dit rapport wordt ingegaan op de beschikbare gegevens, de onderzoeksopzet en de uitvoering en resultaten van het veld- en chemisch onderzoek. Ten slotte worden conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. Dit rapport is opgesteld door CSO. CSO is een onafhankelijk adviesbureau en voert onderzoek uit op het gebied van milieu en ruimte. CSO heeft geen enkele relatie met eigenaren van het grondgebied waarop het onderzoek is uitgevoerd en eigenaren van in depots opgeslagen partijen grond en bouwstoffen. CSO Adviesbureau is ISO 9001, VCA** en BRL SIKB 2000 gecertificeerd door DNV. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de daarvoor geldende protocollen, normen en richtlijnen.
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 4
2 Achtergronden 2.1
Locatiegegevens
Door de gemeente Apeldoorn is een vooronderzoek uitgevoerd, waarbij de volgende bronnen zijn geraadpleegd: Historisch bodembestand Gemeentelijk milieu-informatiesysteem Beschikbare luchtfoto’s (1938 - heden) Tankenbestand BOOT Hieruit zijn geen verdachte deellocaties naar voren gekomen. Door CSO is het bouwvergunningen archief bij CODA Apeldoorn geraadpleegd. In totaal zijn twee vergunningen voor de locatie ingezien: Bouwvergunning verleend op 20-12-1972, dossier 701/1972 Bouwvergunning verleend op 24-01-1990, dossier 3089/89 In de bouwvergunningen zijn geen potentiële bronnen voor bodemverontreiniging aangetroffen, zoals onder- of bovengrondse brandstoftanks. Wel staat in de beschrijving van de vergunning uit 1972 dat asbest is gebruikt in de ventilatiekanalen. Daar de bebouwing, waarin het asbest kan zijn toegepast, nog steeds op de locatie aanwezig is, geeft de toepassing van asbesthoudende ventilatiekanalen geen aanleiding de bodem als verdacht op asbest te beschouwen. Wel dient bij eventuele sloop van de bebouwing rekening te worden gehouden met het mogelijk voorkomen van asbest. In onderstaand overzicht zijn de algemene gegevens van de locatie opgenomen. Deze gegevens hebben als uitgangspunt gediend bij het uitvoeren van het onderzoek. • • • • • • •
Adres Oppervlakte Huidig gebruik Toekomstig gebruik Verharding Eventuele tanks Gedempte sloten
•
Asbest
2.2
Regionale bodemopbouw en geohydrologie
: Herman Coertsweg 3 Beekbergen, Deellocatie A : 4800 m2 (2000 m2 bebouwd en 2800 m2 onbebouwd) : Dorpshuis/School/Plantsoen : Wonen : Asfalt en tegel/klinker bestrating : Voor zover bekend geen tanks aanwezig : Voor zover bekend geen gedempte sloten op de locatie aanwezig : Voor zover bekend geen asbest in of op de bodem aanwezig
De navolgende gegevens zijn ontleend aan de Grondwaterkaart van Nederland, blad IJsseldal (TNODienst Grondwaterverkenning, 1975). Beekbergen ligt op de oostflank van een stuwwal (het Veluwe-complex). De maaiveldhoogte varieert van 10 tot 40 m+NAP en bedraagt gemiddeld circa 20 m+NAP. De regionale bodemopbouw kan globaal als volgt worden geschematiseerd: meters t.o.v. NAP +20 tot –140
-140 en dieper
geologische omschrijving
lithostratigrafie
grondsoort
eerste en tweede watervoerend pakket
Formaties van Kreftenheije en Maassluis alsmede enkele Boven Pliocene Formaties Formatie van Tegelen
(matig) grove zanden
ondoorlatende basis
klei en fijn zand
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 5
Er komen geen slecht doorlatende lagen tussen de watervoerende pakketten voor, zodat het eerste en het tweede watervoerend pakket tezamen één geheel vormen. Dit watervoerend pakket heeft een doorlaatvermogen (transmissiviteit) van circa 6000 m2/dag. De locatie ligt in een gebied waar regionaal sterke infiltratie optreedt. Het ondiepe grondwater staat op circa 3 tot 15 m-mv. Het grondwater in het eerste watervoerend pakket stroomt regionaal in oostelijke richting. In de omgeving van Beekbergen worden op enkele punten relatief grote hoeveelheden grondwater onttrokken. De stromingsrichting in het eerste watervoerend pakket wordt hierdoor echter niet beïnvloed. Het dichtstbijzijnde grondwaterbeschermingsgebied is ' Schalterberg'. De afstand van de locatie tot het puttenveld (waterwingebied) bedraagt circa 3,5 km.
2.3
Eerder uitgevoerde onderzoek
Bij de start van het onderzoek waren bij de opdrachtgever geen eerder uitgevoerde bodemonderzoeken op de locatie bekend. Tijdens de uitvoer van het onderzoek is het bestaan van het volgende bodemonderzoek op de locatie ter plaatse van de noodlokalen bekend geworden: Verkennend Bodemonderzoek Koningspage Beekbergen, de Klinker Milieu Adviesbureau, rapportnummer: 020506KB.510, d.d. 21-05-2002. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen bouwactiviteiten. Zintuiglijk is een halfverhardingslaag aangetroffen. Deze verharding is matig puin en koolhoudend. Analytisch is deze laag sterk verontreinigd met minerale olie en PAK en is het EOX gehalte verhoogd. De boven- en ondergrond (originele bodem onder verhardingslaag) is slechts licht verontreinigd. In de rapportage is de halfverhardingslaag niet nader onderzocht. De laag wordt niet als bodem gezien (meer dan 50% bodemvreemd materiaal)
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 6
3 Uitgevoerd onderzoek 3.1
Onderzoeksopzet
Het bodemonderzoek is opgezet volgens de NEN 5740 en 5707. Op basis van de bij de start van het onderzoek beschikbare gegevens is de hypothese opgesteld dat de locatie onverdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Voor het bodemonderzoek is de strategie Onverdacht (ONV) gevolgd. Een verkennend onderzoek conform de NEN 5740 bestaat uit een vooronderzoek en een bodemonderzoek. Voor voorliggend onderzoek is het vooronderzoek met de gegevens zoals aangeleverd door de opdrachtgever en weergegeven in hoofdstuk 2 gebruikt. Een vooronderzoek conform de NEN 5725 heeft geen deel uit gemaakt van dit onderzoek. Na uitvoering van het onderzoek is getoetst of er alsnog een vooronderzoek conform de NEN 5725 noodzakelijk is. Tabel 3.1
Onderzoeksprogramma VELDWERK
(Deel)locatie Deel A
Oppervlak m2 4800
Boringen
Peilbuis (diepte
(diepte in m-mv)
in m-mv)
11 (0,5)**
*
3 (2,0)**
ANALYSES Grond
Grondwater
2 x NEN-grond (bg) 1 x NEN-grond (og)
1 (5,0) 1 x Asbest-grond meter min maaiveld grondwater (maximaal 2 m-mv) 8 metalen, PAK, minerale olie (GC), EOX, organisch stof en lutum 8 metalen, vluchtige aromatische en gechloreerde koolwaterstoffen, mono- en dichloorbenzeen, minerale olie Asbest-grond: Analyse grond op asbest volgens NEN 5707 * Indien wel grondwater binnen 5 m-mv wordt aangetroffen wordt de 5 meter boring afgewerkt tot peilbuis en bemonsterd op NEN-grondwater ** Boring wordt gecombineerd met asbest inspectiesleuf m-mv: gw: NEN-grond: NEN-grondwater:
Op basis van de Grondwaterkaarten word verwacht dat het grondwater zich dieper dan 5 meter beneden maaiveld bevindt. Ter controle wordt 1 boring doorgezet tot 5 meter beneden maaiveld.
3.2
Veldonderzoek en laboratoriumonderzoek
Het veldwerk is uitgevoerd op 12, 13 en 14 september. Op 24 september zijn 9 aanvullende boringen uitgevoerd ter afperking van aangetroffen verontreinigingen. Tijdens het veldwerk is tot 5 meter beneden maaiveld geen grondwater aangetroffen. Conform de NEN 5740 is verder afgezien van onderzoek naar de grondwaterkwaliteit. De positie van de in dit onderzoek verrichte boringen is ingemeten ten opzichte van een vast punt en op de plattegrond van kaartbijlage 2 weergegeven. Bij de uitvoering van het veldwerk is de volgende algemene strategie gehanteerd: • Wanneer zintuiglijke verontreinigingen zijn aangetroffen, zijn de boringen (indien mogelijk) doorgezet tot 0,5 meter beneden de zintuiglijk verontreiniging. • Bemonstering heeft plaatsgevonden van trajecten van maximaal 0,5 meter, waarbij bodemmateriaal uit zintuiglijk verschillende bodemlagen (textuur/verontreiniging) niet met elkaar is vermengd.
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 7
• •
Om gezondheidsredenen zijn tijdens het veldonderzoek geen actieve geurwaarnemingen verricht. Om de eventuele aanwezigheid van vluchtige verbindingen in de bodem tijdens het veldonderzoek toch te kunnen detecteren is gebruik gemaakt van olie-watertesten. De monsters zijn op de voorgeschreven wijze geconserveerd.
De veldwerkzaamheden zijn verricht door Sialtech. Sialtech is ISO 9001, VCA** en BRL SIKB 2000 gecertificeerd door DNV. Daarnaast is Sialtech lid van de Vereniging Kwaliteitsborging Bodemonderzoek (VKB). Het veldwerk is uitgevoerd conform de BRL SIKB 2000 en de daarbij behorende VKB-protocollen, normen en richtlijnen welke in bijlage 1 zijn samengevat. De laboratoriumwerkzaamheden zijn verricht door ALcontrol Laboratories in Hoogvliet. Alcontrol Laboratories is geaccrediteerd conform de IEC 17025. Daarnaast is Alcontrol Laboratories ISO 9001 gecertificeerd door Lloyd’s Register Quality Assurance. Een deel van de analyses is na toestemming van de opdrachtgever uitgevoerd na overschrijding van de vanuit de BRL SIKB voorgeschreven conserveringstermijn. Hierdoor zijn deze resultaten minder betrouwbaar. Wel zijn de resultaten bruikbaar voor het onderzoek naar de omvang van de aangetroffen verontreinigingen. De selectie van de bodemmonsters heeft plaatsgevonden op basis van zintuiglijke waarnemingen en herkomst. De analyses zijn uitgevoerd zoals weergegeven in tabel 3.1. Uitgezonderd de onderstaande punten: • In verband met het aantreffen van een matige bijmenging met asfalt in boring A 10 is een extra analyse op NEN-grond verricht. • Tevens zijn enkele (licht) puinhoudende monster voor analyse cryogeen gemalen waarmee een homogener monster is verkregen. • Na de eerste analyseresultaten zijn enkele monster aanvullend onderzocht op de aanwezigheid van PAK en minerale olie. • Na aanvullende analyses en bekend worden van een eerder onderzoek zijn aanvullende boringen en analyses uitgevoerd. De selectie van grondmonsters voor analyse en de wijze waarop de mengmonsters zijn samengesteld staan weergegeven in onderstaande tabellen. Tabel 3.2
Analyseprogramma grondmonsters. Boring
Diepte (cm-mv)
zintuiglijke waarnemingen
Geanalyseerde parameters
A02 A03 A04 A05 A06 A07 A09 A12
5 - 30 0 - 50 5 - 50 12 - 50 5 - 50 0 - 50 0 - 30 0 - 50
NEN5740-grond (PAK16) L+H
A13 A14
5 - 50 8 - 50
BOUW ZAND zwak wortelhoudend GLAS1 matig wortelhoudend zwak wortelhoudend zwak wortelhoudend, zwak glashoudend GEROERD-GESTAAKT FUNDERING zwak puinhoudend
MMA bg2
A01 A08
0 - 50 0 - 50
zwak puinhoudend, STENEN1 zwak baksteenhoudend
Cryogeen malen NEN5740-grond (PAK16) L+H
MA bg3
A10
5 - 50
matig asfalthoudend, zwak puinhoudend, STENEN2
Cryogeen malen
MMA bg1
NEN5740-grond (PAK16) L+H MMA og1
A01 A02 A03
A04
50 - 100 150 - 200 60 - 100 150 - 200 50 - 100 150 - 200 50 - 100 150 - 200
matig wortelhoudend matig wortelhoudend zwak wortelhoudend zwak wortelhoudend, MET LEEM BANDJES -
NEN5740-grond (PAK16) L+H
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 8
Boring Veldmengmonster sleuven
Diepte (cm-mv)
zintuiglijke waarnemingen
0 - 50
Geanalyseerde parameters Asbest grond kwantitatief (<12 kg)
Na bekend worden van de analyseresultaten zijn vanwege de aangetroffen verontreinigingen aanvullende analyses verricht: Tabel 3.3
Analyseprogramma grondmonsters.
Monsternummer
Boring
Diepte (cm-mv)
zintuiglijke waarnemingen
Geanalyseerde parameters
Uitsplitsing 22-09-2005 MA bg4 A01
A01
0 - 50
zwak puinhoudend, STENEN1
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
MA bg5 A08
A08
0 - 50
zwak baksteenhoudend
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
MA bg6 A11
A11
5 - 50
zwak puinhoudend, zwak asfalthoudend, STENEN2
Cryogeen malen NEN5740-grond (PAK16) L+H
Afperking 26-10-2005 A03-1
A03
0 - 50
zwak wortelhoudend
PAK's (16 EPA)
A12-1
A12
0 - 50
zwak wortelhoudend, zwak glashoudend
PAK's (16 EPA)
A14-1
A14
8 - 50
zwak puinhoudend
PAK's (16 EPA)
A16-1
A16
0 - 40
matig puinhoudend
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
A16-2
A16
40 - 60
volledig puin, 3x gestaakt
Cryogeen malen NEN5740-grond (PAK16) L+H
MM A17
A17
0 - 50
matig puinhoudend
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
50 - 80
matig puinhoudend
A18-1
A18
8 - 50
-
PAK's (16 EPA)
A19-1
A19
0 - 50
zwak puinhoudend
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
A20-2
A20
50 - 100
-
Minerale olie
A21-1
A21
15 - 30
zwak afvalhoudend
Minerale olie
A22-1
A22
15 - 30
sterk asfalthoudend, sterk puinhoudend
Cryogeen malen NEN5740-grond (PAK16) L+H
A22-2
A22
30 - 50
matig puinhoudend
Minerale olie
A23-1
A23
15 - 30
zwak asfalthoudend
Cryogeen malen Minerale olie
A24-1
A24
15 - 35
zwak puinhoudend
Minerale olie
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 9
4 Resultaten 4.1
Veldonderzoek
Het opgeboorde materiaal is beoordeeld op kleur, textuur, bijmenging(en) en eventuele bijzonderheden. De boorbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 2. De gegevens die deze boringen hebben opgeleverd bevestigen het geologische en geohydrologische profiel van de bodem zoals beschreven in hoofdstuk 2. Tijdens het veldwerk is tot 5 meter beneden maaiveld geen grondwater aangetroffen. De zintuiglijke waarnemingen die zijn gedaan tijdens uitvoering van het veldwerk die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging zijn per boring in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 4.1 boring
Afwijkende zintuiglijke waarnemingen
diepte (cm-mv)
einddiepte
grondsoort
zintuiglijke waarneming
A08
0-
50
50
Zand, zeer fijn
zwak baksteenhoudend
A10
5-
50
50
Zand, zeer grof
matig asfalthoudend, zwak puinhoudend
A11
5-
50
50
Zand, matig grof
zwak puinhoudend, zwak asfalthoudend
A12
0-
50
50
Zand, zeer fijn
zwak glashoudend
A14
8-
50
50
Zand, matig fijn
zwak puinhoudend
Aanvullende boringen A16 040 -
40 60
60 60
Zand, matig fijn
matig puinhoudend volledig puin, 3x gestaakt
A17
0-
80
100
Zand, matig fijn
matig puinhoudend
A19
050 -
50 100
100 100
Zand, matig grof Zand, matig grof
zwak puinhoudend zwak baksteenhoudend, na 1 meter ongeroerd
A20
7-
40
100
A21
15 -
30
50
Zand, matig fijn
zwak afvalhoudend
A22
15 30 -
30 50
80 80
Zand, matig grof
sterk asfalthoudend, sterk puinhoudend matig puinhoudend
A23
15 -
30
50
Zand, matig grof
zwak asfalthoudend
A24
15 -
35
70
Zand, matig fijn
zwak puinhoudend
matig puinhoudend, laagjes zand, zwak asfalthoudend
Tijdens het veldwerk is zintuiglijk geen asbest verdacht materiaal aangetroffen tijdens de maaiveldinspectie en in de sleuven en boringen. Onder de aanwezige asfaltverhardingen is in naastgelegen sleuven geen puinhoudend funderingsmateriaal aangetroffen.
4.2
Laboratoriumonderzoek
De analyseresultaten zijn getoetst aan door het Ministerie van VROM vastgestelde streef- en interventiewaarden (S-, T- en I-waarden). Deze zijn vastgelegd in de ‘’Circulaire Interventiewaarden Bodemsanering’’ (Staatscourant 39, d.d. 24 februari 2000). De betekenis van deze waarden is als volgt: •
Streefwaarde (S): bij een gehalte lager dan de streefwaarde wordt gesproken over niet verontreinigde bodem. Wanneer een gemeten gehalte de streefwaarde overschrijdt, wordt gesproken over een licht verhoogd gehalte of een lichte verontreiniging. Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 10
•
Tussenwaarde (criterium voor nader onderzoek, T): dit is het gemiddelde van de streef- en interventiewaarde. Overschrijding van de tussenwaarde wordt een matig verhoogd gehalte of matige verontreiniging genoemd. Interventiewaarde (I): wanneer een gemeten gehalte hoger is dan de interventiewaarde wordt gesproken over een sterke verontreiniging of sterk verhoogd gehalte.
•
Voor een nadere toelichting op de S-, T- en I-waarden in het kader van de Wet bodembescherming wordt verwezen naar bijlage 5. Voor grondmonsters zijn de S-, T- en I-waarden gecorrigeerd voor het gehalte organische stof en lutum, welke in het laboratorium zijn vastgesteld. De (gecorrigeerde) toetsingswaarden zijn opgenomen in bijlage 5.
4.2.1
Grond
De analysecertificaten van de grondmonsters zijn opgenomen in bijlage 3. In onderstaande tabellen zijn de resultaten van de analyses en van de toetsing aan de S-, T- en I-waarden weergegeven. Tabel 4.2
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.)
Monsternummer Boring
MA bg3 A10
Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
5 50 AS2PU1 2.4 1.7
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink
4,8 < 0,4 < 15 7,5 < 0,05 20 7,3 39
MMA bg1 MMA bg2 A02,A03,A04,A05,A06,A A01,A08 07,A09,A12,A13,A14 0 0 50 50 PU1 2 2.8 1.6 3.3 <S <S <S <S <S <S <S <S
PAK (10 van VROM)
3,8
*
EOX
0,37
GSG
minerale olie
640
**
<4 < 0,4 < 15 <5 < 0,05 < 13 10 < 20 6,9 < 0,1 < 20
<S <S <S <S <S <S <S <S * <S
50 200 0.7 2.7
<4 < 0,4 < 15 5,2 < 0,05 20 3,9 21
<S <S <S <S <S <S <S <S
59
***
0,31
<S
MMA og1 A01,A02,A03,A04
40
GSG *
<4 < 0,4 < 15 <5 < 0,05 < 13 8,5 < 20 1,6 < 0,1 < 20
<S <S <S <S <S <S <S <S * <S <S
Toelichting bij de tabel: < <S *
= kleiner dan de detectielimiet = kleiner of gelijk aan de streefwaarde (S) = groter dan S en kleiner of gelijk aan de tussenwaarde (T)
** *** GSG
= groter dan T en kleiner of gelijk aan de interventiewaarde (I) = groter dan I De grenswaarde uit de NEN 5740 wordt niet overschreden
Zintuiglijke waarnemingen: PU= puin, BA= baksteen, GR= grind, GS= glas, HO= hout, RO= roest, Si= sintels, SL= slakken, VE= veen, WO= wortels Gradatie: 1=zwak, 2=matig, 3=sterk, 4=uiterst, 5=volledig, 6=sporen, 7=resten, 8=brokken, 9=laagjes
tabel 4.3:
Gehaltes asbest in grond (mg/kg d.s.)
Monsternummer Gemeten asbestconcentratie Gewogen asbestconcentratie Gemeten ondergrens Gemeten bovengrens Niet hechtgebonden asbest Aangeleverd monster Gemeten serpentijn concentratie Gemeten amfibool concentratie
MMA Asbest < 0,1 < 0,1 0 < 1,7 NVT 10,1 kg * < 0,1 < 0,1
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 11
Tabel 4.4 Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek MA bg4 A01 A01 0 50 PU1 2.8 3.3
MA bg5 A08 A08 0 50 BA1 1.7 1.7
MA bg6 A11 A11 5 50 PU1AS1 1.7 1.7
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink PAK (10 van VROM)
4,0 < 0,4 < 15 21 < 0,05 39 7,3 60 130
***
2,1
*
EOX
Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
40
A16-1 A16 0 40 PU2 2 1.6
A16-2 A16 40 60 PU5 2.8 3.5 5,0 < 0,4 < 15 11 0,08 84 8,1 120
250
***
EOX
Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
120 0,43
minerale olie
Tabel 4.5
16
GSG *
80
A18-1 A18 8 50 2 1.6
A19-1 A19 0 50 PU1 2 1.6
<S <S <S <S <S * <S * ***
1,8
*
0,50
<S
GSG *
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek A20-2 A20 50 100 0.5 0
A21-1 A21 15 30 AF1 2.2 0
A22-1 A22 15 30 AS3PU3 1.9 2.8
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink
<4 < 0,4 < 15 7,7 0,08 22 7,0 34
A22-2 A22 30 50 PU2 0.5 0 <S <S <S <S <S <S <S <S
PAK (10 van VROM)
3,9
*
EOX
0,30
<S
minerale olie
*
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink PAK (10 van VROM)
<S <S <S * <S <S <S * ***
0,34
minerale olie
Tabel 4.5
170
A03-1 A03 0 50 WO1 2 1.6
< 20
<S
< 20
<S
360
*
780
**
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 12
Tabel 4.6 Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek A23-1 A23 15 30 AS1 1.7 0
A24-1 A24 15 35 PU1 1.2 0
MM A17 A17 0 80 PU2 2 1.6
PAK (10 van VROM)
43
A12-1 A12 0 50 WO1GS1 2 1.6 ***
35
**
EOX minerale olie
Tabel 4.7 Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds) PAK (10 van VROM)
110
*
25
*
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek A14-1 A14 8 50 PU1 2 1.6 0,85
<S
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 13
5 Evaluatie onderzoeksresultaten 5.1
Veldonderzoek
Opmerkelijke waarnemingen bij dit veldwerk waren: • Onverwachte aanwezigheid van puin, kolengruis en asfaltdeeltjes in de bodem. Tijdens het veldwerk is specifiek aandacht besteed aan de aanwezigheid van asbest op en in de bodem. Tijdens de werkzaamheden is geen asbest waargenomen. Na de eerste analyseronde en aanvullende analyses bleek aanvullend veldwerk noodzakelijk ter afperking van aangetroffen verontreinigingen. Onder de bestaande bebouwing (noodlokalen) zijn tijdens dit onderzoek geen boringen uitgevoerd.
5.2
Grond
In de bovengrond is in het bovengrondmonster van boring A10 (bijmengingen met puin en asfalt) een matige verontreiniging aangetroffen met minerale olie. In het mengmonster (mm bg1) van de bovengrond A01 en A08 (lichte puinbijmenging) is een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. In de ondergrond is slechts een licht verhoogd gehalte PAK aangetoond. Analytisch is in het veldmengmonster uit de asbestinspectiegaten geen asbest aangetoond. Op basis van de resultaten zijn aanvullende analyses uitgevoerd. De deelmonsters van het met PAK verontreinigde mengmonster (mm bg1) zijn separaat onderzocht. Tevens is het bovengrondmonster van boring A11 op minerale olie en PAK onderzocht ter afperking van de PAK en minerale olie verontreiniging. Na aanvullende analyses blijkt dat in de boringen A01 en A11 een sterke verontreiniging met PAK aanwezig is, in boring A08 is een lichte verontreiniging met PAK aangetoond. De matige verontreiniging met minerale olie is niet in boring A11 aangetoond. In boring A11 overschrijdt het gehalte minerale olie de streefwaarde. Na bekend worden van de resultaten is door de opdrachtgever een eerder uitgevoerd bodemonderzoek (de Klinker, rapportnummer 020506KB.510, d.d. 21-mei-2003) opgestuurd. Dit onderzoek in het archief was opgeslagen onder een ander adres. In het onderzoek is de grond onderzocht ter plaatse van de noodlokalen. Tijdens het onderzoek is een verhardingslaag aangetroffen. Deze verhardingslaag blijkt analytisch sterk verontreinigd met PAK en minerale olie.
Aanvullend onderzoek Op 24 oktober is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de matige verontreiniging met minerale olie en de sterke verontreiniging met PAK. Tijdens de werkzaamheden zijn zintuiglijk zwakke tot sterke bijmengingen met puin en asfalt en zwakke bijmengingen met afval en glas waargenomen PAK verontreiniging Ter afperking van de aangetroffen verontreiniging met PAK zijn vier aanvullende boringen geplaatst. Tevens zijn drie monsters uit mengmonster MMA bg1 (boringen A03, A12 en A14) separaat onderzocht. In de afperkende boringen A16 en A17 is de sterke PAK verontreiniging nog steeds aanwezig. Tevens is in boring A12 een tussenwaarde overschrijding voor PAK aangetoond. In de boringen A03, A18 en A22 overschrijdt het aangetroffen gehalte PAK de streefwaarde. In oostelijke, zuidelijke en westelijke richting is de PAK verontreiniging globaal afgeperkt met de boringen A03, A10, A18, A19 en A20. In de boringen A03, A10, A18 en A22 zijn slechts streefwaarde Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 14
overschrijdingen voor PAK aangetroffen, boring A19 is niet verontreinigd met PAK. Verticaal is de verontreiniging met PAK afgeperkt met het mengmonster MMA og1. De aangetroffen PAK verontreiniging is op basis van dit onderzoek niet 1 op 1 te relateren aan de aangetroffen bijmengingen met puin en of asfalt. Zintuiglijk licht verontreinigde monsters (boringen A11 en A12) zijn matig tot sterk verontreinigd, terwijl zintuiglijk matig tot sterk verontreinigde monsters slechts licht verontreinigd zijn met PAK. Het voorkomen van de verontreiniging met PAK is waarschijnlijk wel gerelateerd aan de puin en sintel houdende verhardingslaag, aangetroffen in het voorgaande onderzoek. Olie verontreiniging De minerale olieverontreiniging is aanvullend onderzocht met 5 extra boringen. Tijdens het onderzoek zijn zwak tot sterke bijmengingen met puin en asfalt waargenomen De aanvullende boringen A23 en A24 (bovengrond) zijn slechts licht verontreinigd met minerale olie. De boringen A21 (bovengrond) en boring A20 (ondergrond onder boring A10) zijn niet verontreinigd met minerale olie. De laag van 15 tot 30 cm-mv in boring A22 is sterk asfalt en puinhoudend. Analytisch is deze laag licht verontreinigd met minerale olie en PAK. De laag van 30 tot 50 cm-mv in boring A22 is matig puinhoudend. Deze laag is matig verontreinigd met minerale olie. Zintuiglijk is de verontreiniging met minerale olie niet 1 op 1 te relateren aan de bepaalde bijmengingen zoals puin of asfalt. De matige verontreiniging met minerale olie ligt wel binnen het deel van de locatie waarin in het voorgaand onderzoek de sterk verontreinigde verhardingslaag is aangetroffen. De matige verontreiniging met minerale olie is niet volledig analytisch afgeperkt. Op basis van de resultaten en beschrijving van het voorgaande onderzoek wordt verwacht dat de aangetroffen verontreiniging gerelateerd is aan in de het voorgaand onderzoek aangetroffen verontreinigde verhardingslaag. Hiermee zou de minerale olie verontreiniging in oostelijke richting afgeperkt kunnen worden op de grens van de voormalige verhardingslaag. Tijdens het verkennende en aanvullende onderzoek naar de minerale olieverontreiniging zijn ten hoogste tussenwaarde overschrijdingen aangetoond voor minerale olie. Samenvatting verontreinigingen Tijdens eerder onderzoek is ter plaatse van de noodlokalen een halfverhardingslaag met grond puin en sintels aangetroffen in alle boringen. Deze laag is onderzocht in 1 mengmonster waarbij sterk verhoogde gehalten PAK en minerale olie zijn aangetoond. Het mengmonster is niet uitgesplitst zodat geen uitspraak gedaan kan worden of de verontreiniging homogeen in de verhardingslaag voorkomt. In de rapportage is gesteld dat de verhardingslaag, gezien de mate van bijmening (meer dan 50% bodemvreemd materiaal), geen bodem is. Op basis van de resultaten van dit en voorgaand onderzoek wordt verwacht dat de verontreinigingen aangetoond in dit onderzoek samenhangen met de verontreinigde verhardingslaag uit het voorgaand onderzoek. Niet geheel duidelijk is wat tijdens de bouw van de noodlokalen is gebeurd met de verontreinigde verhardingslaag. Volgens de gemeente Apeldoorn is de verontreinigde verhardingslaag mogelijk nog steeds onder de noodlokalen aanwezig waarbij mogelijk een deel van de verhardingslaag op de locatie is verplaatst. Op basis van de volgende aannames is een inschatting gemaakt van de hoeveelheid sterk verontreinigde grond: De aangetroffen verontreiniging in huidig en voorgaand onderzoek maken deel uit van één verontreiniging; De verontreinigde verhardingslaag wordt gezien als grond; De verontreiniging in de verhardingslaag is homogeen; Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 15
De verhardingslaag is niet afgevoerd van de locatie.
Op basis van beide onderzoeken heeft de sterke verontreiniging met PAK en minerale olie een oppervlak van circa 1200 m2. Met een gemiddelde laagdikte van 0,36 meter (in de boorstaten) is circa 430 m3 grond sterk verontreinigd met PAK en minerale olie. De laagdikte van de sterke verontreiniging varieert van 10 tot 80 centimeter.
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 16
6 Conclusies en aanbevelingen 6.1
Conclusies
In opdracht van de gemeente Apeldoorn heeft CSO Adviesbureau een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd op de locatie Bergbeek te Beekbergen, deellocatie A. De regionale ligging van de locatie is weergegeven in kaartbijlage 1. Aanleiding voor het uitvoeren van dit bodemonderzoek is de geplande herontwikkeling van het terrein Het doel van het verkennend onderzoek is het vaststellen van de kwaliteit van de grond en het grondwater en het toetsen van de resultaten aan het voorgenomen gebruik. Op basis van de door de gemeente Apeldoorn verzamelde gegevens is een hypothese opgesteld met betrekking tot de verontreinigingssituatie, namelijk onverdacht voor bodemverontreiniging. Tijdens het bodemonderzoek is gebleken dat: • Plaatselijk zwak tot sterke bijmengingen met puin en asfalt aanwezig zijn. • Sterk verhoogde gehalten (tot boven de interventiewaarde) PAK worden aangetroffen in de bovengrond worden aangetroffen aan de oostkant van de noodlokalen. • Matig verhoogde gehalten minerale olie (tot boven de tussenwaarde) worden aangetroffen aan de zuidkant van de noodlokalen. • In de ondergrond slechts een licht verhoogd gehalte PAK (ten opzichte van de streefwaarden) is aangetoond. • Zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest op of in de bodem is aangetoond. • Het grondwater zich dieper dan 5 meter beneden maaiveld bevindt en derhalve conform de NEN 5740 niet is onderzocht. • Een eerder uitgevoerd onderzoek is uitgevoerd waarin sprake is van een sterk verontreinigde verhardingslaag bestaande uit grind, puin en sintels. Deze verhardingslaag bevindt zich ter plaatse van de huidige noodlokalen. De hypothese dat het terrein onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging wordt verworpen. Dit vanwege de aangetoonde matige tot sterke verontreinigingen met minerale olie en PAK in de grond. Tijdens de uitvoer van het onderzoek, na het uitvoeren van de eerste boringen en analyses, is een eerder uitgevoerd onderzoek bekend geworden waarin sprake is van een sterk verontreinigde verhardingslaag bestaande uit grind, puin en sintels. Deze verhardingslaag bevindt zich ter plaatse van de huidige noodlokalen. Op basis van beide onderzoeken heeft de sterke verontreiniging met PAK en minerale olie een oppervlak van circa 1200 m2. Met een gemiddelde laagdikte van 0,36 meter (in de boorstaten) is circa 430 m3 grond sterk verontreinigd met PAK en minerale olie. De laagdikte van de sterke verontreiniging varieert van 10 tot 80 centimeter. Op basis van dit en voorgaand onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan of de verontreiniging homogeen voorkomt onder de noodlokalen. De exacte omvang van de verontreiniging is nog niet vastgelegd. Een nader onderzoek is noodzakelijk om de omvang van de verontreiniging te bepalen. Aanvullend historisch onderzoek is, met het beschikbaar worden van het voorgaande bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 17
6.2
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt een nader onderzoek uit te voeren om beter inzicht te krijgen in het voorkomen van de verontreiniging onder de noodlokalen en de totale omvang van de aangetoonde verontreinigingen. Op basis van de resultaten van het nader onderzoek kan worden vastgesteld of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van (licht) verontreinigde grond, welke kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen om bij grondverzet (licht) verontreinigde grond zoveel mogelijk op de locatie zelf te laten. Voor een aanvullende toelichting wordt verwezen naar bijlage 6. Voor verdere informatie over de mogelijkheden hiervan kunt u zich tot CSO wenden.
Opgesteld door: J. Jager adviseur bodemonderzoek
Akkoord bevonden door: C. Leenstra projectleider bodemonderzoek
5 december 2005
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 18
Bijlage 1:
Overzicht BRL’s, NEN-normen en VKBprotocollen
Systeem- en procescertificaten Systeemcertificaten Kwaliteitsmanagement Veiligheid Veiligheid bij werken op of nabij railinfrastructuur Procescertificaten Monsterneming voor partijkeuringen, protocollen VKB 1018,1019,1020,1025 Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, protocollen VKB 2001 t/m 2006, 2009 t/m 2015, 2017 Grond voor toepassing in werken (KOMO-attest met productcertificaat) Milieukundige begeleiding en evaluatie van bodemsaneringen, protocol VKB 6001 Asbestinventarisatie (KOMO Procescertificaat)
ISO 9001 2000 VCA ** 2004 BTR 2004 BRL-SIKB 1000, v.5.1 BRL-SIKB 2000, v.2 BRL NL 9308, 1999 BRL-SIKB 6000, v.1.2 BRL-KOMO 5052, 1998
Normen, protocollen en richtlijnen Onderzoeksstrategie Onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek Leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek Onderzoeksstrategie bij verkennend waterbodemonderzoek Veldwerk landbodem Het uitvoeren van handboringen Het maken van boorbeschrijvingen Classificatie van onverharde grondmonsters Zintuiglijke beoordeling van bodemmateriaal Interne controle profielbeschrijvingen Veldwerk grondwater Het uitvoeren van handboringen Het plaatsen van een peilbuis Afpompen van peilbuizen voor monstername Monsterneming voor grondwater Veldfiltratie grondwater Blanco bemonstering grondwater Veldwerk waterbodem en oppervlaktewater Toestellen en hulpmiddelen Monsterneming grond, niet-vluchtig Monsterneming grond, vluchtig Monsterneming van oppervlaktewater Definities begrippen waterbodem Landmeten en geodesie Landmeten algemene procedures Inmeten van boorpunten en waterpassen Landmeten m.b.v. electronisch veldboek en total station Satellietplaatsbepaling Metingen grond- en oppervlaktewater Bepaling van het elektrisch geleidingsvermogen Bepaling van de zuurgraad Overige metingen grondwater Geofysische en hydrografische metingen
NEN 5740, 1999 NVN 5725, 1999 NVN 5720, 2000 VKB 2009, v.2 VKB 2012, v.2 NEN 5104, 1989, 1990 NEN 5706, 2003 VKB 2015, v.5 VKB 2009, v.2 VKB 2011, v.2 VKB 2001, v.2 VKB 2002, v.2 VKB 2005, v.2 VKB 2017, v.7 NPR 5741 NEN 5742, 2001 NEN 5743, 1995 NEN 6600-2, 2002 Eigen protocol BB-002 Eigen protocol GD-001 VKB 2013 v.3 Eigen protocol GD-010 Eigen protocol GD-002 t/m -009 Eigen protocol SN-001 t/m -006 VKB 2003, v.2 VKB 2004, v.2 Eigen protocol BB-001
Rapportnummer: 05.D050
Algemene procedures Gebruik X-star, GPR en Magnetometer Hydrografische metingen Monsterneming t.b.v. partijkeuringen Monsterneming grond ten behoeve van partijkeuringen Monsterneming materialen verhardingsconstructies Monsterneming niet-vormgegeven materialen Monstervoorbehandeling op locatie Monsterneming afvalwater Monsterneming afvalwater Verpakken, conserveren en koelen van milieumonsters Het nemen, verpakken en conserveren van grondmonsters Verpakking en conservering grondwatermonsters Conserveringsmethoden en conserveringstermijn van milieumonsters VKB-voorschrift Koelen bodemmonsters Asbestonderzoek Onderzoek naar en advies over asbest in de bodem Locatie-inspectie en monsterneming van asbest in de bodem Asbestinventarisatie in gebouwen en objecten Monsterneming bouw- en sloopafval en puingranulaat t.b.v. analyse op asbest Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en bouw- en afvalstoffen Monsterneming asbest in waterbodem en baggerspecie Milieukundige begeleiding en directievoering bij bodemsanering Milieukundige begeleiding en evaluatie van landbodemsanering met conventionele methoden Milieukundige begeleiding en evaluatie van landbodemsanering met in-situ methoden Milieukundige begeleiding bodemsanering Directievoering Veiligheid Werken met verontreinigde grond en verontreinigd grondwater Werken met verontreinigde grond en (grond)water Voorschrift voor Veilig Werken Railinfrastructuur Veiligheid bij uitvoering veldwerk Veilig werken bij asbest in de bodem Veilig werken met asbest in gebouwen en objecten
*)
Eigen protocol GF-001 Eigenprotocol GF-002 t/m -005 Eigen protocol HY-001 t/m -012 VKB 1018, v.4 VKB 1019, v.2.1 VKB 1020, v.2 VKB 1025, v.2.1 NEN 6600-1, 2002 VKB 2010, v.2 VKB 2006, v.2 VKB 3001, v.1 VKB-voorschrift, v.D1 VKB 5001-ontwerp, v.2 VKB 2018, v.2 BRL 5052, 1998 NEN 5897-ontwerp, 1999 NEN 5707, 2003 NTA 5727 VKB 6001, v.1.2 VKB 6002, v.1.2 VKB 8, 1999 Eigen protocol BB-003 AI-blad 22 CROW P-132 VVW 2004 Eigen protocol AV-001 Arbo-informatieblad AI-3 Asbest; Eigen protocol AV-002 Arbo-informatieblad AI-3 Asbest; Handboek Asbest, Intechnium OLCreeks 84140-2;
Niet onder certificaat
Bovenstaand overzicht is het laatst gewijzigd op 06-09-2005 door: C.E. Kleijn
Bijlage 2:
*)
Boorbeschrijvingen
Rapportnummer: 05.D050
*)
Bijlage 3:
Originele analysecertificaten grond
Rapportnummer: 05.D050
Bijlage 4:
Originele analysecertificaten grondwater
Geen grondwater analyses uitgevoerd
Rapportnummer: 05.D050
Bijlage 5:
Betekenis van de S-, T- en I-waarden in het kader van de Wet bodembescherming
Wet bodembescherming De analyseresultaten zijn getoetst aan de berekende streef- of interventiewaarden conform Wet bodembescherming. In tabel 4.4 zijn de streef- en interventiewaarden weergegeven. De betekenis van de streef- en interventiewaarden luidt als volgt: Streefwaarde (S): de concentratie waarbij sprake is van een duurzame bodemkwaliteit. In verontreinigde bodems is dit de concentratie die moet worden bereikt om de functionele eigenschappen, die de bodem voor mens, dier en plant heeft, volledig te herstellen. De streefwaarden zijn vastgesteld in de Nederlandse Staatscourant nr. 39, d.d. 24 februari 2000. Interventiewaarde (I): geeft de concentratie aan waarboven de functionele eigenschappen, die de bodem heeft voor mens, dier en plant, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging als in meer dan 25 m3 bodemvolume in geval van grond- of sedimentverontreiniging, of meer dan 100 m3 bodemvolume in het geval van grondwaterverontreiniging de gemiddelde concentratie de interventiewaarde overschrijdt. De saneringsurgentie is in dit geval onder andere afhankelijk van de actuele risico's van de ernstige verontreiniging voor de volksgezondheid, het ecosysteem en verspreiding via het grondwater. Indien geen sprake is van actuele risico's, dan hebben saneringsmaatregelen een lage urgentie. De interventiewaarden zijn vastgesteld in de Nederlandse Staatscourant nr. 39, d.d. 24 februari 2000. Indien concentraties worden gemeten die hoger zijn dan het gemiddelde van de streefwaarde en de interventiewaarde (de tussenwaarde), is in het algemeen een nader onderzoek noodzakelijk. Bij de bespreking van de analyseresultaten worden de volgende begrippen gehanteerd: • • • •
Niet verontreinigd: concentratie is kleiner dan of gelijk aan de streefwaarde. Licht verontreinigd: concentratie is kleiner dan of gelijk aan de tussenwaarde doch groter dan de streefwaarde. Matig verontreinigd: concentratie is kleiner dan of gelijk aan de interventiewaarde doch groter dan de tussenwaarde. Sterk verontreinigd: concentratie is groter dan de interventiewaarde.
De streef- en de interventiewaarden voor de grond (en hiermee ook de tussenwaarde [(S+I)/2]) zijn afhankelijk van de grondsoort. Bij deze differentiatie naar grondsoort wordt een bodemtypecorrectieformule toegepast die afhankelijk is van het lutum- en/of organisch stof percentage. In de tabellen op de volgende bladzijden zijn de toetsingscriteria weergegeven zoals op de onderzoekslocatie van toepassing zijn. EOX Voor EOX bestaat er geen interventiewaarde. De streefwaarde voor EOX (0,3 mg/kg ds) is opgenomen in de Nederlandse Staatscourant nr. 39, 24 februari 2000. De EOX bepaling vervult een zogenaamde triggerfunctie die kan worden gebruikt om een indicatie te krijgen of interventiewaarden voor individuele halogeenverbindingen mogelijk worden overschreden.
Rapportnummer: 05.D050
Tabel 5.1 Voor humus en lutum gecorrigeerde normen voor grond van de Wet Bodembescherming (mg/kg d.s.) humus (% op ds) lutum (% op ds) S
0.7 2.7 T
S
2 1.6 T
I
S
2.4 1.7 T
I
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink
16 0,44 55 17 0,21 53 13 59
24 3,5 133 54 3,6 193 45 182
31 6,6 211 90 7 333 76 304
16 0,46 53 17 0,21 54 12 58
24 3,7 128 54 3,6 194 41 177
31 6,9 202 91 6,9 334 70 297
17 0,47 53 18 0,21 54 12 59
24 3,8 128 55 3,6 196 41 180
32 7,1 203 92 7 337 70 302
17 0,49 57 19 0,21 56 13 64
25 3,9 136 59 3,7 203 47 197
33 7,4 215 99 7,2 350 80 330
PAK (10 van VROM)
1
21
40
1
21
40
1
21
40
1
21
40
EOX
0,3
minerale olie
10
707
1400
0,3 505
1000
10
I
0,3 505
1000
12
S
2.8 3.3 T
I
0,3 606
1200
14
Rapportnummer: 05.D050
Bijlage 6:
Hergebruik vrijkomende grond
Grondverzet Indien van deze locatie, bijvoorbeeld als gevolg van bouwactiviteiten, grond afgevoerd dient te worden, dan dient bij de persoon die deze grond weer gaat toepassen duidelijk te zijn of het gaat om: • Schone grond, deze is vrij toepasbaar. • Grond als bouwstof, deze mag alleen onder bepaalde voorwaarden worden toegepast in werken. • Niet herbruikbare grond, deze dient te worden gereinigd of gestort door een hiertoe erkend bedrijf. Om vast te kunnen stellen om wat voor type grond het gaat is in het Bouwstoffenbesluit [Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directoraat-generaal Milieubeheer, Directie Bodem, Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming, ‘s-Gravenhage, december 1995] een keuringswijze vastgelegd. Het onderhavig uitgevoerde bodemonderzoek voldoet niet aan deze eisen, maar geeft wel een indicatie van wat voor beoordeling kan worden verwacht. Sommige gemeenten en grondverwerkers accepteren een dergelijk onderzoek dan ook als ware het “alternatief bewijs” voor de kwaliteit van de grond. Indien hergebruik aan de orde zal zijn, dan is het aan te bevelen om vooraf aan het bevoegd gezag te vragen of er aanvullende eisen zijn voor de toepassing. Bevoegd gezag is meestal de gemeente waarin de grond zal worden toegepast. Sloop en Asbest Voor het verkrijgen van een sloopvergunning is het uitvoeren van een asbestinventarisatie verplicht. Tijdens een dergelijke inventarisatie wordt het gebouw geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbest. Aanwezig asbest kan bij sloop vrijkomen in de vorm van schadelijke vezels en zo een risico vormen voor de slopers of de omgeving. Tijdens de inventarisatie worden de risico’s in kaart gebracht. Een asbestinventarisatie dient te worden uitgevoerd conform de BRL 5052. Een dergelijke inventarisatie kan CSO voor u uitvoeren. Desgewenst kunnen wij tevens sloopbestekken voor u opstellen en de sloop voor u begeleiden.
Rapportnummer: 05.D050
Bijlage 7:
Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen
Algemeen Bodem: Drie-dimensionaal lichaam dat een deel van het bovenste gedeelte van de aardkorst beslaat en eigenschappen heeft die verschillen van het onderliggende gesteente als gevolg van interacties tussen klimaat, levende organismen (met inbegrip van menselijke activiteit), moedermateriaal en reliëf. Bodemverontreiniging: Het totale bodemvolume waarvan de concentraties van één of meer stoffen boven de streefwaarde (WBB) of lokale achtergrondwaarde liggen. Vooronderzoek: Het verzamelen van beschikbare gegevens over bodemgesteldheid, geohydrologische situatie alsmede het vroeger, huidig en toekomstig gebruik van de locatie en de directe omgeving. Verkennend bodemonderzoek: Een bodemonderzoek dat ten doel heeft met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op een bepaalde locatie bodemverontreiniging aanwezig is. Nader bodemonderzoek: Onderzoek in het kader van de saneringsparagraaf van de Wet bodembescherming met als doel het vaststellen van de aard en concentraties van de verontreinigende stoffen en de omvang van de bodemverontreiniging om, in het licht van de (potentiële) mogelijkheden van blootstelling en verspreiding, te bepalen of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en om urgentie van de sanering vast te stellen. Bodemsanering: Technische maatregelen die tot doel hebben bodemverontreiniging te verwijderen, te isoleren of te beheersen. m-mv: meter beneden het maaiveld Geohydrologie Geohydrologie: Samenhang tussen de bodem van een gebied en het gedrag (bijv. stroming) van het grondwater. Afzetting: In bepaald geologisch tijdperk ontstaan bodemmateriaal, dat door wind of water is afgezet. Deklaag: Slecht doorlatende bovenste bodemlaag. Eerste watervoerende pakket: Minst diep gelegen goed waterdoorlatende bodemlaag. Infiltratie: Het binnentreden van water in de bodem door het grondoppervlak. Inzijging: Neerwaarts gerichte grondwaterstroming. Kwel: Opwaarts gerichte grondwaterstroming. Bodemkunde Achtergrondgehalte: Gemiddeld gehalte aan een bepaalde verontreinigde stof, zoals dat algemeen in de omgeving van de locatie wordt aangetroffen. Locatiespecifieke omstandigheden: Terreinsituatie, bodemopbouw, terreingebruik e.d., die bepalend zijn voor de risico's, die een verontreiniging kan opleveren. Lutumgehalte: Gehalte aan klei in de bodem. Humusgehalte: Gehalte aan organisch stof in de bodem. Vergraven laag: Bodemlaag, die door (menselijke) activiteiten verstoord is en daardoor niet meer de oorspronkelijke gelaagdheid vertoont. Verontreinigingskenmerken: Kenmerken in de bodem, zoals afwijkende geuren en kleuren, die mogelijk duiden op de aanwezigheid van verontreinigde stoffen. Laboratoriumonderzoek Mengmonster: Grondmonster dat is samengesteld uit meerdere monsters van verschillende locaties bestemd voor chemische analyse.
Rapportnummer: 05.D050
Chromatogram: Grafiek, die het resultaat is van een bepaalde analysemethode in het laboratorium en waarmee de aard en de concentratie van de te onderzoeken stoffen kunnen worden bepaald. Detectiegrens: Laagst meetbare gehalte/concentratie met een bepaalde analysemethode. GC/MS: Gas-chromatografie met Massa-Spectrometrie, methode om in het laboratorium aard en gehalte aan vooraf onbekende stoffen te bepalen. pH: Zuurgraad, hoe lager de pH, hoe zuurder. EC: Elektrisch geleidingsvermogen Stoffen Aromaten: Benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen zijn stoffen die behoren tot de chemische familie van de aromaten. Ze worden gewonnen uit steenkoolteer en aardolie en gebruikt als oplosmiddel voor verf, rubber, was en oliën. Ook worden aromaten toegevoegd aan brandstoffen, zoals benzine, ter verhoging van het octaangehalte. Aromaten zijn vluchtig en lossen goed op in het grondwater. Ze worden in het algemeen relatief snel met het grondwater verspreid. Aromaten zijn biologisch redelijk afbreekbaar. Benzeen is kankerverwekkend en wordt als zeer giftig beschouwd. De overige aromaten zijn minder giftig. EOX: EOX is een maat voor de totaal-concentratie aan Extraheerbare (d.w.z. niet vluchtige) Organische Chloorkoolwaterstoffen. Tot deze verbindingen behoren stoffen als chloorpesticiden, PCB's (trafo-olie) en dioxines. Er komen echter ook natuurlijk organochloorverbindingen voor, die op een EOX-analyse een positieve respons geven. Het milieugedrag van stoffen, die met een EOX-bepaling worden gemeten, varieert sterk. De stoffen zijn nauwelijks tot niet vluchtig en zeer goed tot zeer slecht oplosbaar. De milieuvreemde stoffen die met een EOX-bepaling worden gemeten zijn redelijk tot erg giftig en worden door in de voedselketen doorgegeven (bio-accumulatie). Bij een hoge EOX-uitslag zal in het algemeen worden aanbevolen om met specifieke analyse-technieken de veroorzakende verbindingen te identificeren en te kwantificeren. Fenol-index: De fenol-index geeft een maat voor de totaal-concentratie van fenolachtige stoffen in een monster. Fenolen zijn nauw verwant aan aromaten en komen ook in de natuur voor (bijvoorbeeld humuszuren of plantaardige kleur- en looistoffen). In de industrie worden fenolen gebruikt als grondstof voor foto-chemicaliën, verven, kunstharsen, zepen, geneesmiddelen en pesticiden. Het gedrag in het milieu en de giftigheid van fenolen zijn sterk afhankelijk van het soort fenolen. Eenvoudige fenolverbindingen, zoals fenol, cresol e.d. zijn goed oplosbaar in grondwater, relatief mobiel en redelijk biologisch afbreekbaar. Chloorfenolen, die worden toegepast in pesticiden, zijn relatief giftig en slecht afbreekbaar. Bij een hoge fenolindex zal in het algemeen worden aanbevolen om met specifieke analyse-technieken de veroorzakende verbindingen te identificeren en te kwantificeren. Halogeenkoolwaterstoffen:Halogeenkoolwaterstoffen zijn vluchtige organische verbindingen waarin één of meer chloor- of broomatomen voorkomen. Zij worden veel gebruikt als ontvettingsmiddel voor metalen, als verfafbijtmiddel, als chemisch reinigingsmiddel ('dry-cleaning'), als brandblusmiddel of als oplosmiddel voor verf, lak of lijm. Halogeen-koolwaterstoffen zijn zeer vluchtig en goed oplosbaar in grondwater. Omdat deze stoffen zwaarder zijn dan water kunnen ze tot zeer diep in de bodem doordringen. Halogeenkoolwaterstoffen zijn biologisch afbreekbaar. Halogenen zijn giftig. Acute effecten zijn geïrriteerde slijmvliezen en een narcotisch effect. Bij langdurige blootstelling kan schade aan het (centrale) zenuwstelsel optreden. Minerale olie: Minerale olie bestaat uit een mengsel van koolwaterstofketens met een lengte van 10 (C-10) tot 40 (C-40) koolstofatomen en wordt gewonnen uit aardolievelden. Onder minerale olie worden verstaan: brandstoffen (diesel, benzine, huisbrandolie, stookolie), smeerolie, motorolie, snij-en walsolie, oplosmiddelen (terpentine, thinner) en teerolie. Aan het voorkomen en de verdeling van de ketenlengtes kan men zien om wat voor olie het gaat. Lichte oliesoorten als thinner en benzine zijn zeer vluchtig, relatief goed oplosbaar en vrij mobiel in de bodem. Zware oliesoorten zijn minder vluchtig en veel minder mobiel in de bodem. Minerale olie is redelijk goed biologisch afbreekbaar. Minerale olie is in vergelijking tot de overige hier genoemde stoffen weinig giftig, maar kan wel stankoverlast en hoofdpijnklachten veroorzaken. PAK's: PAK staat voor Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen; voorbeelden zijn naftaleen en benzo(a)pyreen. PAK's zijn roetachtige stoffen, die ontstaan bij de onvolledige verbranding van koolwaterstoffen, bijvoorbeeld bij de produktie van cokes of steenkoolgas. PAK's worden toegepast bij de produktie van rubber, verf, kunststoffen, lakken, minerale oliën en teer- en asfaltproducten. In de uitlaatgassen van motoren komen PAK als roetdeeltjes voor. In verkeersrijke gebieden worden daarom vaak relatief hoge achtergrondgehalten in de bodem aangetroffen. PAK's zijn niet vluchtig, vrijwel onoplosbaar in grondwater en zeer slecht biologisch afbreekbaar. Ze worden niet tot nauwelijks met grondwater verspreid. Sommige PAK's, waaronder benzo(a)pyreen, zijn kankerverwekkend en giftig en komen daarom op de zwarte lijst voor. 3
Zware metalen: Zware metalen zijn metalen met een soortelijk gewicht groter dan 5000 Kg/m . Voorbeelden zijn arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink. Zware metalen komen in Nederland van nature in de bodem voor in gehalten van 0,1 tot maximaal ongeveer 100 mg/kg (streefwaarden). Ze worden gebruikt in de metaalindustrie, in de galvanische industrie, in de chemische industrie als katalysator en pigment en in de elektronische industrie. Lood is tot voor kort als anti-klopmiddel aan benzine toegevoegd. In verkeersrijke gebieden worden daarom relatief hoge achtergrondgehalten lood in de grond aangetroffen. Zware metalen zijn niet vluchtig en slecht oplosbaar. Ze worden sterk gebonden aan klei- en humusdeeltjes in de grond en worden relatief langzaam getransporteerd met het grondwater. Zware metalen zijn niet biologisch afbreekbaar. De giftigheid van zware metalen loopt uiteen. Arseen, cadmium en kwik zijn vanwege hun giftigheid op de zwarte lijst geplaatst. Metalen als chroom, koper en zink vervullen een belangrijke rol bij de stofwisseling in het menselijk lichaam en zijn pas giftig bij relatief hoge doses.
Rapportnummer: 05.D050
Bijlage 1:
Regionale ligging onderzoekslocatie
Titel: Regionale ligging van de onderzoekslocatie Projectcode: 05.J061.10 Projectnaam: Verkennend Bodemonderzoek Herman Coertsweg 3 Bron: Topografische kaart CSO Adviesbureau voor Milieuonderzoek
Kaartbijlage 1
datum: 26 augustus 2009
Ú
% %'& ( % )* % +
$
D
ü{ý {ü ý {ü ý {ü ý
ü FE D
þ
$
% %'& ( % )* % +
$
!#"
, * ( ( % - . ( %'& * /#0213%& %546.5. -'& * /3- % -8739 :'* ;=< < -5;5& :'* 1>* - (5? .50@< - + %5A3%B& %'* +'* - ( % - . ( %'& * /C0
ki3|#jps#»3¼!qpy{nt½tn#j ÿ ÿ ÿ ÿ
ÿ
ÿ ÿ ü ý
ÿ
ÿ ÿ ÿý
ÿ
bdcdecdfdgdh ü
þ
ÿ GHD
ÿ ÿ
üFþ IHD
J=K!JLNM OQPQRTSTSUWVHXZYT[T[@\] ^=_a`
i#j6kmlNnpo6qQr3j qwv qtn3x
Ô
¾ Õ
Ô Ö Ö ×
¿
À
Õ
otsts3j6qtuwv l6x szy{n ØtÕ
Õ
Õ Ù ÕtØ Õ Ø ÖÕ ÁÃÂZÄ!ÁZÅÃÄ6ÆÃÁZÁÃÇ yn!q Ò É Ò ÑÃÓZÌÃÐ |ps6q#}3~ yn! ÈÊÉËCÌZÌÃÍFÎFÏ Ð!Ñ ¬Fp®Q¯ °±²©³>´°C¬F³®>µZµH´H¶T¯ ·{¯ °>³3µT¸>°´{¹tµ£°>º {3p 3
p#33
3#p3 3wC {wC33#3 3 F33zC33#3 3 F33 { FZ ww¡=t¢£#¤3¥F¦'§©¨Zª« ¤ ÛÜ Ý Þ{ß>àÝ átâ ã ä å6æ!ç Ý èpâ ã ä å6æ!ç åpétêpëtìpìtí!Ý ìtí!îtìtïpðtðtìpêmñtåpâ òtópåtåCô ê!ç åpêmñtåtåCô ótåzâ òpåtépê6õètå3ö ÷tãpãpâ é!Ý õ{øèpâ ã ä Ý ìpí ä ìpïtð!ù!ç ú ûpèpâ
Verkennend bodemonderzoek locatie Bergbeek te Beekbergen Deellocatie A Herman Coertsweg 3 Opdrachtgever Gemeente Apeldoorn Contactpersoon Dhr. B.C. van der Mark CSO adviesbureau Contactpersonen Dhr. C. Leenstra Dhr. J. Jager
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 1
Koningsbergenstraat 2 7418 ER DEVENTER tel: 0570-504180 fax: 0570-504190
Verkennend bodemonderzoek locatie Bergbeek te Beekbergen Deellocatie A Herman Coertsweg 3
www.cso.nl
Opdrachtgever Gemeente Apeldoorn Postbus 9033 7300 ES APELDOORN Contactpersoon Dhr. B.C. van der Mark CSO adviesbureau Contactpersonen Dhr. C. Leenstra Dhr. J. Jager Projectcode/rapportnummer CSO Datum Projectleider
05.J061.10/ 05.D050 5 december 2005 Dhr. C. Leenstra
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 2
Inhoudsopgave 1 2
3
4
5
6
Blz. Inleiding.......................................................................................................................................... 4 Achtergronden............................................................................................................................... 5 2.1 Locatiegegevens .................................................................................................................. 5 2.2 Regionale bodemopbouw en geohydrologie ........................................................................ 5 2.3 Eerder uitgevoerde onderzoek ............................................................................................. 6 Uitgevoerd onderzoek................................................................................................................... 7 3.1 Onderzoeksopzet ................................................................................................................. 7 3.2 Veldonderzoek en laboratoriumonderzoek........................................................................... 7 Resultaten .................................................................................................................................... 10 4.1 Veldonderzoek.................................................................................................................... 10 4.2 Laboratoriumonderzoek...................................................................................................... 10 4.2.1 Grond .............................................................................................................................. 11 Evaluatie onderzoeksresultaten ................................................................................................ 14 5.1 Veldonderzoek.................................................................................................................... 14 5.2 Grond.................................................................................................................................. 14 Conclusies en aanbevelingen.................................................................................................... 17 6.1 Conclusies .......................................................................................................................... 17 6.2 Aanbevelingen.................................................................................................................... 18
Bijlagen Kaartbijlage 1 : Regionale ligging van de onderzoekslocatie Kaartbijlage 2 : Situatietekening Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7
: Overzicht BRL’s, NEN-normen en VKB-protocollen : Boorbeschrijvingen : Originele analysecertificaten grond en tabel toetsingswaarden : Originele analysecertificaten grondwater en tabel toetsingswaarden : Betekenis van de S-, T- en I-waarden in het kader van de Wet bodembescherming : Grondverzet, sloop en asbest : Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 3
1 Inleiding In opdracht van de gemeente Apeldoorn heeft CSO Adviesbureau een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd op de locatie Bergbeek te Beekbergen, deellocatie A. De regionale ligging van de locatie is weergegeven in kaartbijlage 1. Aanleiding voor het uitvoeren van dit bodemonderzoek is de geplande herontwikkeling van het terrein Het doel van het verkennend onderzoek is het vaststellen van de kwaliteit van de grond en het grondwater en het toetsen van de resultaten aan het voorgenomen gebruik. In dit rapport wordt ingegaan op de beschikbare gegevens, de onderzoeksopzet en de uitvoering en resultaten van het veld- en chemisch onderzoek. Ten slotte worden conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. Dit rapport is opgesteld door CSO. CSO is een onafhankelijk adviesbureau en voert onderzoek uit op het gebied van milieu en ruimte. CSO heeft geen enkele relatie met eigenaren van het grondgebied waarop het onderzoek is uitgevoerd en eigenaren van in depots opgeslagen partijen grond en bouwstoffen. CSO Adviesbureau is ISO 9001, VCA** en BRL SIKB 2000 gecertificeerd door DNV. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de daarvoor geldende protocollen, normen en richtlijnen.
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 4
2 Achtergronden 2.1
Locatiegegevens
Door de gemeente Apeldoorn is een vooronderzoek uitgevoerd, waarbij de volgende bronnen zijn geraadpleegd: Historisch bodembestand Gemeentelijk milieu-informatiesysteem Beschikbare luchtfoto’s (1938 - heden) Tankenbestand BOOT Hieruit zijn geen verdachte deellocaties naar voren gekomen. Door CSO is het bouwvergunningen archief bij CODA Apeldoorn geraadpleegd. In totaal zijn twee vergunningen voor de locatie ingezien: Bouwvergunning verleend op 20-12-1972, dossier 701/1972 Bouwvergunning verleend op 24-01-1990, dossier 3089/89 In de bouwvergunningen zijn geen potentiële bronnen voor bodemverontreiniging aangetroffen, zoals onder- of bovengrondse brandstoftanks. Wel staat in de beschrijving van de vergunning uit 1972 dat asbest is gebruikt in de ventilatiekanalen. Daar de bebouwing, waarin het asbest kan zijn toegepast, nog steeds op de locatie aanwezig is, geeft de toepassing van asbesthoudende ventilatiekanalen geen aanleiding de bodem als verdacht op asbest te beschouwen. Wel dient bij eventuele sloop van de bebouwing rekening te worden gehouden met het mogelijk voorkomen van asbest. In onderstaand overzicht zijn de algemene gegevens van de locatie opgenomen. Deze gegevens hebben als uitgangspunt gediend bij het uitvoeren van het onderzoek. • • • • • • •
Adres Oppervlakte Huidig gebruik Toekomstig gebruik Verharding Eventuele tanks Gedempte sloten
•
Asbest
2.2
Regionale bodemopbouw en geohydrologie
: Herman Coertsweg 3 Beekbergen, Deellocatie A : 4800 m2 (2000 m2 bebouwd en 2800 m2 onbebouwd) : Dorpshuis/School/Plantsoen : Wonen : Asfalt en tegel/klinker bestrating : Voor zover bekend geen tanks aanwezig : Voor zover bekend geen gedempte sloten op de locatie aanwezig : Voor zover bekend geen asbest in of op de bodem aanwezig
De navolgende gegevens zijn ontleend aan de Grondwaterkaart van Nederland, blad IJsseldal (TNODienst Grondwaterverkenning, 1975). Beekbergen ligt op de oostflank van een stuwwal (het Veluwe-complex). De maaiveldhoogte varieert van 10 tot 40 m+NAP en bedraagt gemiddeld circa 20 m+NAP. De regionale bodemopbouw kan globaal als volgt worden geschematiseerd: meters t.o.v. NAP +20 tot –140
-140 en dieper
geologische omschrijving
lithostratigrafie
grondsoort
eerste en tweede watervoerend pakket
Formaties van Kreftenheije en Maassluis alsmede enkele Boven Pliocene Formaties Formatie van Tegelen
(matig) grove zanden
ondoorlatende basis
klei en fijn zand
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 5
Er komen geen slecht doorlatende lagen tussen de watervoerende pakketten voor, zodat het eerste en het tweede watervoerend pakket tezamen één geheel vormen. Dit watervoerend pakket heeft een doorlaatvermogen (transmissiviteit) van circa 6000 m2/dag. De locatie ligt in een gebied waar regionaal sterke infiltratie optreedt. Het ondiepe grondwater staat op circa 3 tot 15 m-mv. Het grondwater in het eerste watervoerend pakket stroomt regionaal in oostelijke richting. In de omgeving van Beekbergen worden op enkele punten relatief grote hoeveelheden grondwater onttrokken. De stromingsrichting in het eerste watervoerend pakket wordt hierdoor echter niet beïnvloed. Het dichtstbijzijnde grondwaterbeschermingsgebied is ' Schalterberg'. De afstand van de locatie tot het puttenveld (waterwingebied) bedraagt circa 3,5 km.
2.3
Eerder uitgevoerde onderzoek
Bij de start van het onderzoek waren bij de opdrachtgever geen eerder uitgevoerde bodemonderzoeken op de locatie bekend. Tijdens de uitvoer van het onderzoek is het bestaan van het volgende bodemonderzoek op de locatie ter plaatse van de noodlokalen bekend geworden: Verkennend Bodemonderzoek Koningspage Beekbergen, de Klinker Milieu Adviesbureau, rapportnummer: 020506KB.510, d.d. 21-05-2002. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen bouwactiviteiten. Zintuiglijk is een halfverhardingslaag aangetroffen. Deze verharding is matig puin en koolhoudend. Analytisch is deze laag sterk verontreinigd met minerale olie en PAK en is het EOX gehalte verhoogd. De boven- en ondergrond (originele bodem onder verhardingslaag) is slechts licht verontreinigd. In de rapportage is de halfverhardingslaag niet nader onderzocht. De laag wordt niet als bodem gezien (meer dan 50% bodemvreemd materiaal)
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 6
3 Uitgevoerd onderzoek 3.1
Onderzoeksopzet
Het bodemonderzoek is opgezet volgens de NEN 5740 en 5707. Op basis van de bij de start van het onderzoek beschikbare gegevens is de hypothese opgesteld dat de locatie onverdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Voor het bodemonderzoek is de strategie Onverdacht (ONV) gevolgd. Een verkennend onderzoek conform de NEN 5740 bestaat uit een vooronderzoek en een bodemonderzoek. Voor voorliggend onderzoek is het vooronderzoek met de gegevens zoals aangeleverd door de opdrachtgever en weergegeven in hoofdstuk 2 gebruikt. Een vooronderzoek conform de NEN 5725 heeft geen deel uit gemaakt van dit onderzoek. Na uitvoering van het onderzoek is getoetst of er alsnog een vooronderzoek conform de NEN 5725 noodzakelijk is. Tabel 3.1
Onderzoeksprogramma VELDWERK
(Deel)locatie Deel A
Oppervlak m2 4800
Boringen
Peilbuis (diepte
(diepte in m-mv)
in m-mv)
11 (0,5)**
*
3 (2,0)**
ANALYSES Grond
Grondwater
2 x NEN-grond (bg) 1 x NEN-grond (og)
1 (5,0) 1 x Asbest-grond meter min maaiveld grondwater (maximaal 2 m-mv) 8 metalen, PAK, minerale olie (GC), EOX, organisch stof en lutum 8 metalen, vluchtige aromatische en gechloreerde koolwaterstoffen, mono- en dichloorbenzeen, minerale olie Asbest-grond: Analyse grond op asbest volgens NEN 5707 * Indien wel grondwater binnen 5 m-mv wordt aangetroffen wordt de 5 meter boring afgewerkt tot peilbuis en bemonsterd op NEN-grondwater ** Boring wordt gecombineerd met asbest inspectiesleuf m-mv: gw: NEN-grond: NEN-grondwater:
Op basis van de Grondwaterkaarten word verwacht dat het grondwater zich dieper dan 5 meter beneden maaiveld bevindt. Ter controle wordt 1 boring doorgezet tot 5 meter beneden maaiveld.
3.2
Veldonderzoek en laboratoriumonderzoek
Het veldwerk is uitgevoerd op 12, 13 en 14 september. Op 24 september zijn 9 aanvullende boringen uitgevoerd ter afperking van aangetroffen verontreinigingen. Tijdens het veldwerk is tot 5 meter beneden maaiveld geen grondwater aangetroffen. Conform de NEN 5740 is verder afgezien van onderzoek naar de grondwaterkwaliteit. De positie van de in dit onderzoek verrichte boringen is ingemeten ten opzichte van een vast punt en op de plattegrond van kaartbijlage 2 weergegeven. Bij de uitvoering van het veldwerk is de volgende algemene strategie gehanteerd: • Wanneer zintuiglijke verontreinigingen zijn aangetroffen, zijn de boringen (indien mogelijk) doorgezet tot 0,5 meter beneden de zintuiglijk verontreiniging. • Bemonstering heeft plaatsgevonden van trajecten van maximaal 0,5 meter, waarbij bodemmateriaal uit zintuiglijk verschillende bodemlagen (textuur/verontreiniging) niet met elkaar is vermengd.
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 7
• •
Om gezondheidsredenen zijn tijdens het veldonderzoek geen actieve geurwaarnemingen verricht. Om de eventuele aanwezigheid van vluchtige verbindingen in de bodem tijdens het veldonderzoek toch te kunnen detecteren is gebruik gemaakt van olie-watertesten. De monsters zijn op de voorgeschreven wijze geconserveerd.
De veldwerkzaamheden zijn verricht door Sialtech. Sialtech is ISO 9001, VCA** en BRL SIKB 2000 gecertificeerd door DNV. Daarnaast is Sialtech lid van de Vereniging Kwaliteitsborging Bodemonderzoek (VKB). Het veldwerk is uitgevoerd conform de BRL SIKB 2000 en de daarbij behorende VKB-protocollen, normen en richtlijnen welke in bijlage 1 zijn samengevat. De laboratoriumwerkzaamheden zijn verricht door ALcontrol Laboratories in Hoogvliet. Alcontrol Laboratories is geaccrediteerd conform de IEC 17025. Daarnaast is Alcontrol Laboratories ISO 9001 gecertificeerd door Lloyd’s Register Quality Assurance. Een deel van de analyses is na toestemming van de opdrachtgever uitgevoerd na overschrijding van de vanuit de BRL SIKB voorgeschreven conserveringstermijn. Hierdoor zijn deze resultaten minder betrouwbaar. Wel zijn de resultaten bruikbaar voor het onderzoek naar de omvang van de aangetroffen verontreinigingen. De selectie van de bodemmonsters heeft plaatsgevonden op basis van zintuiglijke waarnemingen en herkomst. De analyses zijn uitgevoerd zoals weergegeven in tabel 3.1. Uitgezonderd de onderstaande punten: • In verband met het aantreffen van een matige bijmenging met asfalt in boring A 10 is een extra analyse op NEN-grond verricht. • Tevens zijn enkele (licht) puinhoudende monster voor analyse cryogeen gemalen waarmee een homogener monster is verkregen. • Na de eerste analyseresultaten zijn enkele monster aanvullend onderzocht op de aanwezigheid van PAK en minerale olie. • Na aanvullende analyses en bekend worden van een eerder onderzoek zijn aanvullende boringen en analyses uitgevoerd. De selectie van grondmonsters voor analyse en de wijze waarop de mengmonsters zijn samengesteld staan weergegeven in onderstaande tabellen. Tabel 3.2
Analyseprogramma grondmonsters. Boring
Diepte (cm-mv)
zintuiglijke waarnemingen
Geanalyseerde parameters
A02 A03 A04 A05 A06 A07 A09 A12
5 - 30 0 - 50 5 - 50 12 - 50 5 - 50 0 - 50 0 - 30 0 - 50
NEN5740-grond (PAK16) L+H
A13 A14
5 - 50 8 - 50
BOUW ZAND zwak wortelhoudend GLAS1 matig wortelhoudend zwak wortelhoudend zwak wortelhoudend, zwak glashoudend GEROERD-GESTAAKT FUNDERING zwak puinhoudend
MMA bg2
A01 A08
0 - 50 0 - 50
zwak puinhoudend, STENEN1 zwak baksteenhoudend
Cryogeen malen NEN5740-grond (PAK16) L+H
MA bg3
A10
5 - 50
matig asfalthoudend, zwak puinhoudend, STENEN2
Cryogeen malen
MMA bg1
NEN5740-grond (PAK16) L+H MMA og1
A01 A02 A03
A04
50 - 100 150 - 200 60 - 100 150 - 200 50 - 100 150 - 200 50 - 100 150 - 200
matig wortelhoudend matig wortelhoudend zwak wortelhoudend zwak wortelhoudend, MET LEEM BANDJES -
NEN5740-grond (PAK16) L+H
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 8
Boring Veldmengmonster sleuven
Diepte (cm-mv)
zintuiglijke waarnemingen
0 - 50
Geanalyseerde parameters Asbest grond kwantitatief (<12 kg)
Na bekend worden van de analyseresultaten zijn vanwege de aangetroffen verontreinigingen aanvullende analyses verricht: Tabel 3.3
Analyseprogramma grondmonsters.
Monsternummer
Boring
Diepte (cm-mv)
zintuiglijke waarnemingen
Geanalyseerde parameters
Uitsplitsing 22-09-2005 MA bg4 A01
A01
0 - 50
zwak puinhoudend, STENEN1
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
MA bg5 A08
A08
0 - 50
zwak baksteenhoudend
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
MA bg6 A11
A11
5 - 50
zwak puinhoudend, zwak asfalthoudend, STENEN2
Cryogeen malen NEN5740-grond (PAK16) L+H
Afperking 26-10-2005 A03-1
A03
0 - 50
zwak wortelhoudend
PAK's (16 EPA)
A12-1
A12
0 - 50
zwak wortelhoudend, zwak glashoudend
PAK's (16 EPA)
A14-1
A14
8 - 50
zwak puinhoudend
PAK's (16 EPA)
A16-1
A16
0 - 40
matig puinhoudend
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
A16-2
A16
40 - 60
volledig puin, 3x gestaakt
Cryogeen malen NEN5740-grond (PAK16) L+H
MM A17
A17
0 - 50
matig puinhoudend
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
50 - 80
matig puinhoudend
A18-1
A18
8 - 50
-
PAK's (16 EPA)
A19-1
A19
0 - 50
zwak puinhoudend
Cryogeen malen PAK's (16 EPA)
A20-2
A20
50 - 100
-
Minerale olie
A21-1
A21
15 - 30
zwak afvalhoudend
Minerale olie
A22-1
A22
15 - 30
sterk asfalthoudend, sterk puinhoudend
Cryogeen malen NEN5740-grond (PAK16) L+H
A22-2
A22
30 - 50
matig puinhoudend
Minerale olie
A23-1
A23
15 - 30
zwak asfalthoudend
Cryogeen malen Minerale olie
A24-1
A24
15 - 35
zwak puinhoudend
Minerale olie
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 9
4 Resultaten 4.1
Veldonderzoek
Het opgeboorde materiaal is beoordeeld op kleur, textuur, bijmenging(en) en eventuele bijzonderheden. De boorbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 2. De gegevens die deze boringen hebben opgeleverd bevestigen het geologische en geohydrologische profiel van de bodem zoals beschreven in hoofdstuk 2. Tijdens het veldwerk is tot 5 meter beneden maaiveld geen grondwater aangetroffen. De zintuiglijke waarnemingen die zijn gedaan tijdens uitvoering van het veldwerk die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging zijn per boring in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 4.1 boring
Afwijkende zintuiglijke waarnemingen
diepte (cm-mv)
einddiepte
grondsoort
zintuiglijke waarneming
A08
0-
50
50
Zand, zeer fijn
zwak baksteenhoudend
A10
5-
50
50
Zand, zeer grof
matig asfalthoudend, zwak puinhoudend
A11
5-
50
50
Zand, matig grof
zwak puinhoudend, zwak asfalthoudend
A12
0-
50
50
Zand, zeer fijn
zwak glashoudend
A14
8-
50
50
Zand, matig fijn
zwak puinhoudend
Aanvullende boringen A16 040 -
40 60
60 60
Zand, matig fijn
matig puinhoudend volledig puin, 3x gestaakt
A17
0-
80
100
Zand, matig fijn
matig puinhoudend
A19
050 -
50 100
100 100
Zand, matig grof Zand, matig grof
zwak puinhoudend zwak baksteenhoudend, na 1 meter ongeroerd
A20
7-
40
100
A21
15 -
30
50
Zand, matig fijn
zwak afvalhoudend
A22
15 30 -
30 50
80 80
Zand, matig grof
sterk asfalthoudend, sterk puinhoudend matig puinhoudend
A23
15 -
30
50
Zand, matig grof
zwak asfalthoudend
A24
15 -
35
70
Zand, matig fijn
zwak puinhoudend
matig puinhoudend, laagjes zand, zwak asfalthoudend
Tijdens het veldwerk is zintuiglijk geen asbest verdacht materiaal aangetroffen tijdens de maaiveldinspectie en in de sleuven en boringen. Onder de aanwezige asfaltverhardingen is in naastgelegen sleuven geen puinhoudend funderingsmateriaal aangetroffen.
4.2
Laboratoriumonderzoek
De analyseresultaten zijn getoetst aan door het Ministerie van VROM vastgestelde streef- en interventiewaarden (S-, T- en I-waarden). Deze zijn vastgelegd in de ‘’Circulaire Interventiewaarden Bodemsanering’’ (Staatscourant 39, d.d. 24 februari 2000). De betekenis van deze waarden is als volgt: •
Streefwaarde (S): bij een gehalte lager dan de streefwaarde wordt gesproken over niet verontreinigde bodem. Wanneer een gemeten gehalte de streefwaarde overschrijdt, wordt gesproken over een licht verhoogd gehalte of een lichte verontreiniging. Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 10
•
Tussenwaarde (criterium voor nader onderzoek, T): dit is het gemiddelde van de streef- en interventiewaarde. Overschrijding van de tussenwaarde wordt een matig verhoogd gehalte of matige verontreiniging genoemd. Interventiewaarde (I): wanneer een gemeten gehalte hoger is dan de interventiewaarde wordt gesproken over een sterke verontreiniging of sterk verhoogd gehalte.
•
Voor een nadere toelichting op de S-, T- en I-waarden in het kader van de Wet bodembescherming wordt verwezen naar bijlage 5. Voor grondmonsters zijn de S-, T- en I-waarden gecorrigeerd voor het gehalte organische stof en lutum, welke in het laboratorium zijn vastgesteld. De (gecorrigeerde) toetsingswaarden zijn opgenomen in bijlage 5.
4.2.1
Grond
De analysecertificaten van de grondmonsters zijn opgenomen in bijlage 3. In onderstaande tabellen zijn de resultaten van de analyses en van de toetsing aan de S-, T- en I-waarden weergegeven. Tabel 4.2
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.)
Monsternummer Boring
MA bg3 A10
Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
5 50 AS2PU1 2.4 1.7
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink
4,8 < 0,4 < 15 7,5 < 0,05 20 7,3 39
MMA bg1 MMA bg2 A02,A03,A04,A05,A06,A A01,A08 07,A09,A12,A13,A14 0 0 50 50 PU1 2 2.8 1.6 3.3 <S <S <S <S <S <S <S <S
PAK (10 van VROM)
3,8
*
EOX
0,37
GSG
minerale olie
640
**
<4 < 0,4 < 15 <5 < 0,05 < 13 10 < 20 6,9 < 0,1 < 20
<S <S <S <S <S <S <S <S * <S
50 200 0.7 2.7
<4 < 0,4 < 15 5,2 < 0,05 20 3,9 21
<S <S <S <S <S <S <S <S
59
***
0,31
<S
MMA og1 A01,A02,A03,A04
40
GSG *
<4 < 0,4 < 15 <5 < 0,05 < 13 8,5 < 20 1,6 < 0,1 < 20
<S <S <S <S <S <S <S <S * <S <S
Toelichting bij de tabel: < <S *
= kleiner dan de detectielimiet = kleiner of gelijk aan de streefwaarde (S) = groter dan S en kleiner of gelijk aan de tussenwaarde (T)
** *** GSG
= groter dan T en kleiner of gelijk aan de interventiewaarde (I) = groter dan I De grenswaarde uit de NEN 5740 wordt niet overschreden
Zintuiglijke waarnemingen: PU= puin, BA= baksteen, GR= grind, GS= glas, HO= hout, RO= roest, Si= sintels, SL= slakken, VE= veen, WO= wortels Gradatie: 1=zwak, 2=matig, 3=sterk, 4=uiterst, 5=volledig, 6=sporen, 7=resten, 8=brokken, 9=laagjes
tabel 4.3:
Gehaltes asbest in grond (mg/kg d.s.)
Monsternummer Gemeten asbestconcentratie Gewogen asbestconcentratie Gemeten ondergrens Gemeten bovengrens Niet hechtgebonden asbest Aangeleverd monster Gemeten serpentijn concentratie Gemeten amfibool concentratie
MMA Asbest < 0,1 < 0,1 0 < 1,7 NVT 10,1 kg * < 0,1 < 0,1
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 11
Tabel 4.4 Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek MA bg4 A01 A01 0 50 PU1 2.8 3.3
MA bg5 A08 A08 0 50 BA1 1.7 1.7
MA bg6 A11 A11 5 50 PU1AS1 1.7 1.7
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink PAK (10 van VROM)
4,0 < 0,4 < 15 21 < 0,05 39 7,3 60 130
***
2,1
*
EOX
Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
40
A16-1 A16 0 40 PU2 2 1.6
A16-2 A16 40 60 PU5 2.8 3.5 5,0 < 0,4 < 15 11 0,08 84 8,1 120
250
***
EOX
Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
120 0,43
minerale olie
Tabel 4.5
16
GSG *
80
A18-1 A18 8 50 2 1.6
A19-1 A19 0 50 PU1 2 1.6
<S <S <S <S <S * <S * ***
1,8
*
0,50
<S
GSG *
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek A20-2 A20 50 100 0.5 0
A21-1 A21 15 30 AF1 2.2 0
A22-1 A22 15 30 AS3PU3 1.9 2.8
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink
<4 < 0,4 < 15 7,7 0,08 22 7,0 34
A22-2 A22 30 50 PU2 0.5 0 <S <S <S <S <S <S <S <S
PAK (10 van VROM)
3,9
*
EOX
0,30
<S
minerale olie
*
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink PAK (10 van VROM)
<S <S <S * <S <S <S * ***
0,34
minerale olie
Tabel 4.5
170
A03-1 A03 0 50 WO1 2 1.6
< 20
<S
< 20
<S
360
*
780
**
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 12
Tabel 4.6 Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek A23-1 A23 15 30 AS1 1.7 0
A24-1 A24 15 35 PU1 1.2 0
MM A17 A17 0 80 PU2 2 1.6
PAK (10 van VROM)
43
A12-1 A12 0 50 WO1GS1 2 1.6 ***
35
**
EOX minerale olie
Tabel 4.7 Monsternummer Boring Van (cm-mv) Tot (cm-mv) Zintuiglijk Humus (% op ds) Lutum (% op ds) PAK (10 van VROM)
110
*
25
*
Getoetste gehaltes in grond (mg/kg d.s.) t.b.v aanvullend onderzoek A14-1 A14 8 50 PU1 2 1.6 0,85
<S
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 13
5 Evaluatie onderzoeksresultaten 5.1
Veldonderzoek
Opmerkelijke waarnemingen bij dit veldwerk waren: • Onverwachte aanwezigheid van puin, kolengruis en asfaltdeeltjes in de bodem. Tijdens het veldwerk is specifiek aandacht besteed aan de aanwezigheid van asbest op en in de bodem. Tijdens de werkzaamheden is geen asbest waargenomen. Na de eerste analyseronde en aanvullende analyses bleek aanvullend veldwerk noodzakelijk ter afperking van aangetroffen verontreinigingen. Onder de bestaande bebouwing (noodlokalen) zijn tijdens dit onderzoek geen boringen uitgevoerd.
5.2
Grond
In de bovengrond is in het bovengrondmonster van boring A10 (bijmengingen met puin en asfalt) een matige verontreiniging aangetroffen met minerale olie. In het mengmonster (mm bg1) van de bovengrond A01 en A08 (lichte puinbijmenging) is een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. In de ondergrond is slechts een licht verhoogd gehalte PAK aangetoond. Analytisch is in het veldmengmonster uit de asbestinspectiegaten geen asbest aangetoond. Op basis van de resultaten zijn aanvullende analyses uitgevoerd. De deelmonsters van het met PAK verontreinigde mengmonster (mm bg1) zijn separaat onderzocht. Tevens is het bovengrondmonster van boring A11 op minerale olie en PAK onderzocht ter afperking van de PAK en minerale olie verontreiniging. Na aanvullende analyses blijkt dat in de boringen A01 en A11 een sterke verontreiniging met PAK aanwezig is, in boring A08 is een lichte verontreiniging met PAK aangetoond. De matige verontreiniging met minerale olie is niet in boring A11 aangetoond. In boring A11 overschrijdt het gehalte minerale olie de streefwaarde. Na bekend worden van de resultaten is door de opdrachtgever een eerder uitgevoerd bodemonderzoek (de Klinker, rapportnummer 020506KB.510, d.d. 21-mei-2003) opgestuurd. Dit onderzoek in het archief was opgeslagen onder een ander adres. In het onderzoek is de grond onderzocht ter plaatse van de noodlokalen. Tijdens het onderzoek is een verhardingslaag aangetroffen. Deze verhardingslaag blijkt analytisch sterk verontreinigd met PAK en minerale olie.
Aanvullend onderzoek Op 24 oktober is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de matige verontreiniging met minerale olie en de sterke verontreiniging met PAK. Tijdens de werkzaamheden zijn zintuiglijk zwakke tot sterke bijmengingen met puin en asfalt en zwakke bijmengingen met afval en glas waargenomen PAK verontreiniging Ter afperking van de aangetroffen verontreiniging met PAK zijn vier aanvullende boringen geplaatst. Tevens zijn drie monsters uit mengmonster MMA bg1 (boringen A03, A12 en A14) separaat onderzocht. In de afperkende boringen A16 en A17 is de sterke PAK verontreiniging nog steeds aanwezig. Tevens is in boring A12 een tussenwaarde overschrijding voor PAK aangetoond. In de boringen A03, A18 en A22 overschrijdt het aangetroffen gehalte PAK de streefwaarde. In oostelijke, zuidelijke en westelijke richting is de PAK verontreiniging globaal afgeperkt met de boringen A03, A10, A18, A19 en A20. In de boringen A03, A10, A18 en A22 zijn slechts streefwaarde Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 14
overschrijdingen voor PAK aangetroffen, boring A19 is niet verontreinigd met PAK. Verticaal is de verontreiniging met PAK afgeperkt met het mengmonster MMA og1. De aangetroffen PAK verontreiniging is op basis van dit onderzoek niet 1 op 1 te relateren aan de aangetroffen bijmengingen met puin en of asfalt. Zintuiglijk licht verontreinigde monsters (boringen A11 en A12) zijn matig tot sterk verontreinigd, terwijl zintuiglijk matig tot sterk verontreinigde monsters slechts licht verontreinigd zijn met PAK. Het voorkomen van de verontreiniging met PAK is waarschijnlijk wel gerelateerd aan de puin en sintel houdende verhardingslaag, aangetroffen in het voorgaande onderzoek. Olie verontreiniging De minerale olieverontreiniging is aanvullend onderzocht met 5 extra boringen. Tijdens het onderzoek zijn zwak tot sterke bijmengingen met puin en asfalt waargenomen De aanvullende boringen A23 en A24 (bovengrond) zijn slechts licht verontreinigd met minerale olie. De boringen A21 (bovengrond) en boring A20 (ondergrond onder boring A10) zijn niet verontreinigd met minerale olie. De laag van 15 tot 30 cm-mv in boring A22 is sterk asfalt en puinhoudend. Analytisch is deze laag licht verontreinigd met minerale olie en PAK. De laag van 30 tot 50 cm-mv in boring A22 is matig puinhoudend. Deze laag is matig verontreinigd met minerale olie. Zintuiglijk is de verontreiniging met minerale olie niet 1 op 1 te relateren aan de bepaalde bijmengingen zoals puin of asfalt. De matige verontreiniging met minerale olie ligt wel binnen het deel van de locatie waarin in het voorgaand onderzoek de sterk verontreinigde verhardingslaag is aangetroffen. De matige verontreiniging met minerale olie is niet volledig analytisch afgeperkt. Op basis van de resultaten en beschrijving van het voorgaande onderzoek wordt verwacht dat de aangetroffen verontreiniging gerelateerd is aan in de het voorgaand onderzoek aangetroffen verontreinigde verhardingslaag. Hiermee zou de minerale olie verontreiniging in oostelijke richting afgeperkt kunnen worden op de grens van de voormalige verhardingslaag. Tijdens het verkennende en aanvullende onderzoek naar de minerale olieverontreiniging zijn ten hoogste tussenwaarde overschrijdingen aangetoond voor minerale olie. Samenvatting verontreinigingen Tijdens eerder onderzoek is ter plaatse van de noodlokalen een halfverhardingslaag met grond puin en sintels aangetroffen in alle boringen. Deze laag is onderzocht in 1 mengmonster waarbij sterk verhoogde gehalten PAK en minerale olie zijn aangetoond. Het mengmonster is niet uitgesplitst zodat geen uitspraak gedaan kan worden of de verontreiniging homogeen in de verhardingslaag voorkomt. In de rapportage is gesteld dat de verhardingslaag, gezien de mate van bijmening (meer dan 50% bodemvreemd materiaal), geen bodem is. Op basis van de resultaten van dit en voorgaand onderzoek wordt verwacht dat de verontreinigingen aangetoond in dit onderzoek samenhangen met de verontreinigde verhardingslaag uit het voorgaand onderzoek. Niet geheel duidelijk is wat tijdens de bouw van de noodlokalen is gebeurd met de verontreinigde verhardingslaag. Volgens de gemeente Apeldoorn is de verontreinigde verhardingslaag mogelijk nog steeds onder de noodlokalen aanwezig waarbij mogelijk een deel van de verhardingslaag op de locatie is verplaatst. Op basis van de volgende aannames is een inschatting gemaakt van de hoeveelheid sterk verontreinigde grond: De aangetroffen verontreiniging in huidig en voorgaand onderzoek maken deel uit van één verontreiniging; De verontreinigde verhardingslaag wordt gezien als grond; De verontreiniging in de verhardingslaag is homogeen; Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 15
De verhardingslaag is niet afgevoerd van de locatie.
Op basis van beide onderzoeken heeft de sterke verontreiniging met PAK en minerale olie een oppervlak van circa 1200 m2. Met een gemiddelde laagdikte van 0,36 meter (in de boorstaten) is circa 430 m3 grond sterk verontreinigd met PAK en minerale olie. De laagdikte van de sterke verontreiniging varieert van 10 tot 80 centimeter.
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 16
6 Conclusies en aanbevelingen 6.1
Conclusies
In opdracht van de gemeente Apeldoorn heeft CSO Adviesbureau een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd op de locatie Bergbeek te Beekbergen, deellocatie A. De regionale ligging van de locatie is weergegeven in kaartbijlage 1. Aanleiding voor het uitvoeren van dit bodemonderzoek is de geplande herontwikkeling van het terrein Het doel van het verkennend onderzoek is het vaststellen van de kwaliteit van de grond en het grondwater en het toetsen van de resultaten aan het voorgenomen gebruik. Op basis van de door de gemeente Apeldoorn verzamelde gegevens is een hypothese opgesteld met betrekking tot de verontreinigingssituatie, namelijk onverdacht voor bodemverontreiniging. Tijdens het bodemonderzoek is gebleken dat: • Plaatselijk zwak tot sterke bijmengingen met puin en asfalt aanwezig zijn. • Sterk verhoogde gehalten (tot boven de interventiewaarde) PAK worden aangetroffen in de bovengrond worden aangetroffen aan de oostkant van de noodlokalen. • Matig verhoogde gehalten minerale olie (tot boven de tussenwaarde) worden aangetroffen aan de zuidkant van de noodlokalen. • In de ondergrond slechts een licht verhoogd gehalte PAK (ten opzichte van de streefwaarden) is aangetoond. • Zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest op of in de bodem is aangetoond. • Het grondwater zich dieper dan 5 meter beneden maaiveld bevindt en derhalve conform de NEN 5740 niet is onderzocht. • Een eerder uitgevoerd onderzoek is uitgevoerd waarin sprake is van een sterk verontreinigde verhardingslaag bestaande uit grind, puin en sintels. Deze verhardingslaag bevindt zich ter plaatse van de huidige noodlokalen. De hypothese dat het terrein onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging wordt verworpen. Dit vanwege de aangetoonde matige tot sterke verontreinigingen met minerale olie en PAK in de grond. Tijdens de uitvoer van het onderzoek, na het uitvoeren van de eerste boringen en analyses, is een eerder uitgevoerd onderzoek bekend geworden waarin sprake is van een sterk verontreinigde verhardingslaag bestaande uit grind, puin en sintels. Deze verhardingslaag bevindt zich ter plaatse van de huidige noodlokalen. Op basis van beide onderzoeken heeft de sterke verontreiniging met PAK en minerale olie een oppervlak van circa 1200 m2. Met een gemiddelde laagdikte van 0,36 meter (in de boorstaten) is circa 430 m3 grond sterk verontreinigd met PAK en minerale olie. De laagdikte van de sterke verontreiniging varieert van 10 tot 80 centimeter. Op basis van dit en voorgaand onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan of de verontreiniging homogeen voorkomt onder de noodlokalen. De exacte omvang van de verontreiniging is nog niet vastgelegd. Een nader onderzoek is noodzakelijk om de omvang van de verontreiniging te bepalen. Aanvullend historisch onderzoek is, met het beschikbaar worden van het voorgaande bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 17
6.2
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt een nader onderzoek uit te voeren om beter inzicht te krijgen in het voorkomen van de verontreiniging onder de noodlokalen en de totale omvang van de aangetoonde verontreinigingen. Op basis van de resultaten van het nader onderzoek kan worden vastgesteld of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van (licht) verontreinigde grond, welke kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen om bij grondverzet (licht) verontreinigde grond zoveel mogelijk op de locatie zelf te laten. Voor een aanvullende toelichting wordt verwezen naar bijlage 6. Voor verdere informatie over de mogelijkheden hiervan kunt u zich tot CSO wenden.
Opgesteld door: J. Jager adviseur bodemonderzoek
Akkoord bevonden door: C. Leenstra projectleider bodemonderzoek
5 december 2005
Rapportnummer: 05.D050 Versiedatum: 5 december 2005 Blz.nr. 18
Bijlage 1:
Overzicht BRL’s, NEN-normen en VKBprotocollen
Systeem- en procescertificaten Systeemcertificaten Kwaliteitsmanagement Veiligheid Veiligheid bij werken op of nabij railinfrastructuur Procescertificaten Monsterneming voor partijkeuringen, protocollen VKB 1018,1019,1020,1025 Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, protocollen VKB 2001 t/m 2006, 2009 t/m 2015, 2017 Grond voor toepassing in werken (KOMO-attest met productcertificaat) Milieukundige begeleiding en evaluatie van bodemsaneringen, protocol VKB 6001 Asbestinventarisatie (KOMO Procescertificaat)
ISO 9001 2000 VCA ** 2004 BTR 2004 BRL-SIKB 1000, v.5.1 BRL-SIKB 2000, v.2 BRL NL 9308, 1999 BRL-SIKB 6000, v.1.2 BRL-KOMO 5052, 1998
Normen, protocollen en richtlijnen Onderzoeksstrategie Onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek Leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek Onderzoeksstrategie bij verkennend waterbodemonderzoek Veldwerk landbodem Het uitvoeren van handboringen Het maken van boorbeschrijvingen Classificatie van onverharde grondmonsters Zintuiglijke beoordeling van bodemmateriaal Interne controle profielbeschrijvingen Veldwerk grondwater Het uitvoeren van handboringen Het plaatsen van een peilbuis Afpompen van peilbuizen voor monstername Monsterneming voor grondwater Veldfiltratie grondwater Blanco bemonstering grondwater Veldwerk waterbodem en oppervlaktewater Toestellen en hulpmiddelen Monsterneming grond, niet-vluchtig Monsterneming grond, vluchtig Monsterneming van oppervlaktewater Definities begrippen waterbodem Landmeten en geodesie Landmeten algemene procedures Inmeten van boorpunten en waterpassen Landmeten m.b.v. electronisch veldboek en total station Satellietplaatsbepaling Metingen grond- en oppervlaktewater Bepaling van het elektrisch geleidingsvermogen Bepaling van de zuurgraad Overige metingen grondwater Geofysische en hydrografische metingen
NEN 5740, 1999 NVN 5725, 1999 NVN 5720, 2000 VKB 2009, v.2 VKB 2012, v.2 NEN 5104, 1989, 1990 NEN 5706, 2003 VKB 2015, v.5 VKB 2009, v.2 VKB 2011, v.2 VKB 2001, v.2 VKB 2002, v.2 VKB 2005, v.2 VKB 2017, v.7 NPR 5741 NEN 5742, 2001 NEN 5743, 1995 NEN 6600-2, 2002 Eigen protocol BB-002 Eigen protocol GD-001 VKB 2013 v.3 Eigen protocol GD-010 Eigen protocol GD-002 t/m -009 Eigen protocol SN-001 t/m -006 VKB 2003, v.2 VKB 2004, v.2 Eigen protocol BB-001
Rapportnummer: 05.D050
Algemene procedures Gebruik X-star, GPR en Magnetometer Hydrografische metingen Monsterneming t.b.v. partijkeuringen Monsterneming grond ten behoeve van partijkeuringen Monsterneming materialen verhardingsconstructies Monsterneming niet-vormgegeven materialen Monstervoorbehandeling op locatie Monsterneming afvalwater Monsterneming afvalwater Verpakken, conserveren en koelen van milieumonsters Het nemen, verpakken en conserveren van grondmonsters Verpakking en conservering grondwatermonsters Conserveringsmethoden en conserveringstermijn van milieumonsters VKB-voorschrift Koelen bodemmonsters Asbestonderzoek Onderzoek naar en advies over asbest in de bodem Locatie-inspectie en monsterneming van asbest in de bodem Asbestinventarisatie in gebouwen en objecten Monsterneming bouw- en sloopafval en puingranulaat t.b.v. analyse op asbest Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en bouw- en afvalstoffen Monsterneming asbest in waterbodem en baggerspecie Milieukundige begeleiding en directievoering bij bodemsanering Milieukundige begeleiding en evaluatie van landbodemsanering met conventionele methoden Milieukundige begeleiding en evaluatie van landbodemsanering met in-situ methoden Milieukundige begeleiding bodemsanering Directievoering Veiligheid Werken met verontreinigde grond en verontreinigd grondwater Werken met verontreinigde grond en (grond)water Voorschrift voor Veilig Werken Railinfrastructuur Veiligheid bij uitvoering veldwerk Veilig werken bij asbest in de bodem Veilig werken met asbest in gebouwen en objecten
*)
Eigen protocol GF-001 Eigenprotocol GF-002 t/m -005 Eigen protocol HY-001 t/m -012 VKB 1018, v.4 VKB 1019, v.2.1 VKB 1020, v.2 VKB 1025, v.2.1 NEN 6600-1, 2002 VKB 2010, v.2 VKB 2006, v.2 VKB 3001, v.1 VKB-voorschrift, v.D1 VKB 5001-ontwerp, v.2 VKB 2018, v.2 BRL 5052, 1998 NEN 5897-ontwerp, 1999 NEN 5707, 2003 NTA 5727 VKB 6001, v.1.2 VKB 6002, v.1.2 VKB 8, 1999 Eigen protocol BB-003 AI-blad 22 CROW P-132 VVW 2004 Eigen protocol AV-001 Arbo-informatieblad AI-3 Asbest; Eigen protocol AV-002 Arbo-informatieblad AI-3 Asbest; Handboek Asbest, Intechnium OLCreeks 84140-2;
Niet onder certificaat
Bovenstaand overzicht is het laatst gewijzigd op 06-09-2005 door: C.E. Kleijn
Bijlage 2:
*)
Boorbeschrijvingen
Rapportnummer: 05.D050
*)
Bijlage 3:
Originele analysecertificaten grond
Rapportnummer: 05.D050
Bijlage 4:
Originele analysecertificaten grondwater
Geen grondwater analyses uitgevoerd
Rapportnummer: 05.D050
Bijlage 5:
Betekenis van de S-, T- en I-waarden in het kader van de Wet bodembescherming
Wet bodembescherming De analyseresultaten zijn getoetst aan de berekende streef- of interventiewaarden conform Wet bodembescherming. In tabel 4.4 zijn de streef- en interventiewaarden weergegeven. De betekenis van de streef- en interventiewaarden luidt als volgt: Streefwaarde (S): de concentratie waarbij sprake is van een duurzame bodemkwaliteit. In verontreinigde bodems is dit de concentratie die moet worden bereikt om de functionele eigenschappen, die de bodem voor mens, dier en plant heeft, volledig te herstellen. De streefwaarden zijn vastgesteld in de Nederlandse Staatscourant nr. 39, d.d. 24 februari 2000. Interventiewaarde (I): geeft de concentratie aan waarboven de functionele eigenschappen, die de bodem heeft voor mens, dier en plant, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging als in meer dan 25 m3 bodemvolume in geval van grond- of sedimentverontreiniging, of meer dan 100 m3 bodemvolume in het geval van grondwaterverontreiniging de gemiddelde concentratie de interventiewaarde overschrijdt. De saneringsurgentie is in dit geval onder andere afhankelijk van de actuele risico's van de ernstige verontreiniging voor de volksgezondheid, het ecosysteem en verspreiding via het grondwater. Indien geen sprake is van actuele risico's, dan hebben saneringsmaatregelen een lage urgentie. De interventiewaarden zijn vastgesteld in de Nederlandse Staatscourant nr. 39, d.d. 24 februari 2000. Indien concentraties worden gemeten die hoger zijn dan het gemiddelde van de streefwaarde en de interventiewaarde (de tussenwaarde), is in het algemeen een nader onderzoek noodzakelijk. Bij de bespreking van de analyseresultaten worden de volgende begrippen gehanteerd: • • • •
Niet verontreinigd: concentratie is kleiner dan of gelijk aan de streefwaarde. Licht verontreinigd: concentratie is kleiner dan of gelijk aan de tussenwaarde doch groter dan de streefwaarde. Matig verontreinigd: concentratie is kleiner dan of gelijk aan de interventiewaarde doch groter dan de tussenwaarde. Sterk verontreinigd: concentratie is groter dan de interventiewaarde.
De streef- en de interventiewaarden voor de grond (en hiermee ook de tussenwaarde [(S+I)/2]) zijn afhankelijk van de grondsoort. Bij deze differentiatie naar grondsoort wordt een bodemtypecorrectieformule toegepast die afhankelijk is van het lutum- en/of organisch stof percentage. In de tabellen op de volgende bladzijden zijn de toetsingscriteria weergegeven zoals op de onderzoekslocatie van toepassing zijn. EOX Voor EOX bestaat er geen interventiewaarde. De streefwaarde voor EOX (0,3 mg/kg ds) is opgenomen in de Nederlandse Staatscourant nr. 39, 24 februari 2000. De EOX bepaling vervult een zogenaamde triggerfunctie die kan worden gebruikt om een indicatie te krijgen of interventiewaarden voor individuele halogeenverbindingen mogelijk worden overschreden.
Rapportnummer: 05.D050
Tabel 5.1 Voor humus en lutum gecorrigeerde normen voor grond van de Wet Bodembescherming (mg/kg d.s.) humus (% op ds) lutum (% op ds) S
0.7 2.7 T
S
2 1.6 T
I
S
2.4 1.7 T
I
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zink
16 0,44 55 17 0,21 53 13 59
24 3,5 133 54 3,6 193 45 182
31 6,6 211 90 7 333 76 304
16 0,46 53 17 0,21 54 12 58
24 3,7 128 54 3,6 194 41 177
31 6,9 202 91 6,9 334 70 297
17 0,47 53 18 0,21 54 12 59
24 3,8 128 55 3,6 196 41 180
32 7,1 203 92 7 337 70 302
17 0,49 57 19 0,21 56 13 64
25 3,9 136 59 3,7 203 47 197
33 7,4 215 99 7,2 350 80 330
PAK (10 van VROM)
1
21
40
1
21
40
1
21
40
1
21
40
EOX
0,3
minerale olie
10
707
1400
0,3 505
1000
10
I
0,3 505
1000
12
S
2.8 3.3 T
I
0,3 606
1200
14
Rapportnummer: 05.D050
Bijlage 6:
Hergebruik vrijkomende grond
Grondverzet Indien van deze locatie, bijvoorbeeld als gevolg van bouwactiviteiten, grond afgevoerd dient te worden, dan dient bij de persoon die deze grond weer gaat toepassen duidelijk te zijn of het gaat om: • Schone grond, deze is vrij toepasbaar. • Grond als bouwstof, deze mag alleen onder bepaalde voorwaarden worden toegepast in werken. • Niet herbruikbare grond, deze dient te worden gereinigd of gestort door een hiertoe erkend bedrijf. Om vast te kunnen stellen om wat voor type grond het gaat is in het Bouwstoffenbesluit [Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directoraat-generaal Milieubeheer, Directie Bodem, Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming, ‘s-Gravenhage, december 1995] een keuringswijze vastgelegd. Het onderhavig uitgevoerde bodemonderzoek voldoet niet aan deze eisen, maar geeft wel een indicatie van wat voor beoordeling kan worden verwacht. Sommige gemeenten en grondverwerkers accepteren een dergelijk onderzoek dan ook als ware het “alternatief bewijs” voor de kwaliteit van de grond. Indien hergebruik aan de orde zal zijn, dan is het aan te bevelen om vooraf aan het bevoegd gezag te vragen of er aanvullende eisen zijn voor de toepassing. Bevoegd gezag is meestal de gemeente waarin de grond zal worden toegepast. Sloop en Asbest Voor het verkrijgen van een sloopvergunning is het uitvoeren van een asbestinventarisatie verplicht. Tijdens een dergelijke inventarisatie wordt het gebouw geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbest. Aanwezig asbest kan bij sloop vrijkomen in de vorm van schadelijke vezels en zo een risico vormen voor de slopers of de omgeving. Tijdens de inventarisatie worden de risico’s in kaart gebracht. Een asbestinventarisatie dient te worden uitgevoerd conform de BRL 5052. Een dergelijke inventarisatie kan CSO voor u uitvoeren. Desgewenst kunnen wij tevens sloopbestekken voor u opstellen en de sloop voor u begeleiden.
Rapportnummer: 05.D050
Bijlage 7:
Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen
Algemeen Bodem: Drie-dimensionaal lichaam dat een deel van het bovenste gedeelte van de aardkorst beslaat en eigenschappen heeft die verschillen van het onderliggende gesteente als gevolg van interacties tussen klimaat, levende organismen (met inbegrip van menselijke activiteit), moedermateriaal en reliëf. Bodemverontreiniging: Het totale bodemvolume waarvan de concentraties van één of meer stoffen boven de streefwaarde (WBB) of lokale achtergrondwaarde liggen. Vooronderzoek: Het verzamelen van beschikbare gegevens over bodemgesteldheid, geohydrologische situatie alsmede het vroeger, huidig en toekomstig gebruik van de locatie en de directe omgeving. Verkennend bodemonderzoek: Een bodemonderzoek dat ten doel heeft met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op een bepaalde locatie bodemverontreiniging aanwezig is. Nader bodemonderzoek: Onderzoek in het kader van de saneringsparagraaf van de Wet bodembescherming met als doel het vaststellen van de aard en concentraties van de verontreinigende stoffen en de omvang van de bodemverontreiniging om, in het licht van de (potentiële) mogelijkheden van blootstelling en verspreiding, te bepalen of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en om urgentie van de sanering vast te stellen. Bodemsanering: Technische maatregelen die tot doel hebben bodemverontreiniging te verwijderen, te isoleren of te beheersen. m-mv: meter beneden het maaiveld Geohydrologie Geohydrologie: Samenhang tussen de bodem van een gebied en het gedrag (bijv. stroming) van het grondwater. Afzetting: In bepaald geologisch tijdperk ontstaan bodemmateriaal, dat door wind of water is afgezet. Deklaag: Slecht doorlatende bovenste bodemlaag. Eerste watervoerende pakket: Minst diep gelegen goed waterdoorlatende bodemlaag. Infiltratie: Het binnentreden van water in de bodem door het grondoppervlak. Inzijging: Neerwaarts gerichte grondwaterstroming. Kwel: Opwaarts gerichte grondwaterstroming. Bodemkunde Achtergrondgehalte: Gemiddeld gehalte aan een bepaalde verontreinigde stof, zoals dat algemeen in de omgeving van de locatie wordt aangetroffen. Locatiespecifieke omstandigheden: Terreinsituatie, bodemopbouw, terreingebruik e.d., die bepalend zijn voor de risico's, die een verontreiniging kan opleveren. Lutumgehalte: Gehalte aan klei in de bodem. Humusgehalte: Gehalte aan organisch stof in de bodem. Vergraven laag: Bodemlaag, die door (menselijke) activiteiten verstoord is en daardoor niet meer de oorspronkelijke gelaagdheid vertoont. Verontreinigingskenmerken: Kenmerken in de bodem, zoals afwijkende geuren en kleuren, die mogelijk duiden op de aanwezigheid van verontreinigde stoffen. Laboratoriumonderzoek Mengmonster: Grondmonster dat is samengesteld uit meerdere monsters van verschillende locaties bestemd voor chemische analyse.
Rapportnummer: 05.D050
Chromatogram: Grafiek, die het resultaat is van een bepaalde analysemethode in het laboratorium en waarmee de aard en de concentratie van de te onderzoeken stoffen kunnen worden bepaald. Detectiegrens: Laagst meetbare gehalte/concentratie met een bepaalde analysemethode. GC/MS: Gas-chromatografie met Massa-Spectrometrie, methode om in het laboratorium aard en gehalte aan vooraf onbekende stoffen te bepalen. pH: Zuurgraad, hoe lager de pH, hoe zuurder. EC: Elektrisch geleidingsvermogen Stoffen Aromaten: Benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen zijn stoffen die behoren tot de chemische familie van de aromaten. Ze worden gewonnen uit steenkoolteer en aardolie en gebruikt als oplosmiddel voor verf, rubber, was en oliën. Ook worden aromaten toegevoegd aan brandstoffen, zoals benzine, ter verhoging van het octaangehalte. Aromaten zijn vluchtig en lossen goed op in het grondwater. Ze worden in het algemeen relatief snel met het grondwater verspreid. Aromaten zijn biologisch redelijk afbreekbaar. Benzeen is kankerverwekkend en wordt als zeer giftig beschouwd. De overige aromaten zijn minder giftig. EOX: EOX is een maat voor de totaal-concentratie aan Extraheerbare (d.w.z. niet vluchtige) Organische Chloorkoolwaterstoffen. Tot deze verbindingen behoren stoffen als chloorpesticiden, PCB's (trafo-olie) en dioxines. Er komen echter ook natuurlijk organochloorverbindingen voor, die op een EOX-analyse een positieve respons geven. Het milieugedrag van stoffen, die met een EOX-bepaling worden gemeten, varieert sterk. De stoffen zijn nauwelijks tot niet vluchtig en zeer goed tot zeer slecht oplosbaar. De milieuvreemde stoffen die met een EOX-bepaling worden gemeten zijn redelijk tot erg giftig en worden door in de voedselketen doorgegeven (bio-accumulatie). Bij een hoge EOX-uitslag zal in het algemeen worden aanbevolen om met specifieke analyse-technieken de veroorzakende verbindingen te identificeren en te kwantificeren. Fenol-index: De fenol-index geeft een maat voor de totaal-concentratie van fenolachtige stoffen in een monster. Fenolen zijn nauw verwant aan aromaten en komen ook in de natuur voor (bijvoorbeeld humuszuren of plantaardige kleur- en looistoffen). In de industrie worden fenolen gebruikt als grondstof voor foto-chemicaliën, verven, kunstharsen, zepen, geneesmiddelen en pesticiden. Het gedrag in het milieu en de giftigheid van fenolen zijn sterk afhankelijk van het soort fenolen. Eenvoudige fenolverbindingen, zoals fenol, cresol e.d. zijn goed oplosbaar in grondwater, relatief mobiel en redelijk biologisch afbreekbaar. Chloorfenolen, die worden toegepast in pesticiden, zijn relatief giftig en slecht afbreekbaar. Bij een hoge fenolindex zal in het algemeen worden aanbevolen om met specifieke analyse-technieken de veroorzakende verbindingen te identificeren en te kwantificeren. Halogeenkoolwaterstoffen:Halogeenkoolwaterstoffen zijn vluchtige organische verbindingen waarin één of meer chloor- of broomatomen voorkomen. Zij worden veel gebruikt als ontvettingsmiddel voor metalen, als verfafbijtmiddel, als chemisch reinigingsmiddel ('dry-cleaning'), als brandblusmiddel of als oplosmiddel voor verf, lak of lijm. Halogeen-koolwaterstoffen zijn zeer vluchtig en goed oplosbaar in grondwater. Omdat deze stoffen zwaarder zijn dan water kunnen ze tot zeer diep in de bodem doordringen. Halogeenkoolwaterstoffen zijn biologisch afbreekbaar. Halogenen zijn giftig. Acute effecten zijn geïrriteerde slijmvliezen en een narcotisch effect. Bij langdurige blootstelling kan schade aan het (centrale) zenuwstelsel optreden. Minerale olie: Minerale olie bestaat uit een mengsel van koolwaterstofketens met een lengte van 10 (C-10) tot 40 (C-40) koolstofatomen en wordt gewonnen uit aardolievelden. Onder minerale olie worden verstaan: brandstoffen (diesel, benzine, huisbrandolie, stookolie), smeerolie, motorolie, snij-en walsolie, oplosmiddelen (terpentine, thinner) en teerolie. Aan het voorkomen en de verdeling van de ketenlengtes kan men zien om wat voor olie het gaat. Lichte oliesoorten als thinner en benzine zijn zeer vluchtig, relatief goed oplosbaar en vrij mobiel in de bodem. Zware oliesoorten zijn minder vluchtig en veel minder mobiel in de bodem. Minerale olie is redelijk goed biologisch afbreekbaar. Minerale olie is in vergelijking tot de overige hier genoemde stoffen weinig giftig, maar kan wel stankoverlast en hoofdpijnklachten veroorzaken. PAK's: PAK staat voor Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen; voorbeelden zijn naftaleen en benzo(a)pyreen. PAK's zijn roetachtige stoffen, die ontstaan bij de onvolledige verbranding van koolwaterstoffen, bijvoorbeeld bij de produktie van cokes of steenkoolgas. PAK's worden toegepast bij de produktie van rubber, verf, kunststoffen, lakken, minerale oliën en teer- en asfaltproducten. In de uitlaatgassen van motoren komen PAK als roetdeeltjes voor. In verkeersrijke gebieden worden daarom vaak relatief hoge achtergrondgehalten in de bodem aangetroffen. PAK's zijn niet vluchtig, vrijwel onoplosbaar in grondwater en zeer slecht biologisch afbreekbaar. Ze worden niet tot nauwelijks met grondwater verspreid. Sommige PAK's, waaronder benzo(a)pyreen, zijn kankerverwekkend en giftig en komen daarom op de zwarte lijst voor. 3
Zware metalen: Zware metalen zijn metalen met een soortelijk gewicht groter dan 5000 Kg/m . Voorbeelden zijn arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink. Zware metalen komen in Nederland van nature in de bodem voor in gehalten van 0,1 tot maximaal ongeveer 100 mg/kg (streefwaarden). Ze worden gebruikt in de metaalindustrie, in de galvanische industrie, in de chemische industrie als katalysator en pigment en in de elektronische industrie. Lood is tot voor kort als anti-klopmiddel aan benzine toegevoegd. In verkeersrijke gebieden worden daarom relatief hoge achtergrondgehalten lood in de grond aangetroffen. Zware metalen zijn niet vluchtig en slecht oplosbaar. Ze worden sterk gebonden aan klei- en humusdeeltjes in de grond en worden relatief langzaam getransporteerd met het grondwater. Zware metalen zijn niet biologisch afbreekbaar. De giftigheid van zware metalen loopt uiteen. Arseen, cadmium en kwik zijn vanwege hun giftigheid op de zwarte lijst geplaatst. Metalen als chroom, koper en zink vervullen een belangrijke rol bij de stofwisseling in het menselijk lichaam en zijn pas giftig bij relatief hoge doses.
Rapportnummer: 05.D050
Nader bodemonderzoek Bergbeek te Beekbergen, deellocatie A Opdrachtgever Gemeente Apeldoorn Afdeling Milieu, Mobiliteit en Openbare Ruimte Contactpersoon Mevrouw G.C.J.M. van den Berg CSO Adviesbureau Contactpersoon Ing. N.B.J. Lurvink
Koningsbergenstraat 2 7418 ER Deventer Tel.: 0570 - 504180 Fax: 0570 - 504190 www.cso.nl
[email protected]
Nader bodemonderzoek Bergbeek te Beekbergen, deellocatie A
Opdrachtgever Gemeente Apeldoorn Afdeling Milieu, Mobiliteit en Openbare Ruimte Postbus 9033 7300 ES Apeldoorn Contactpersoon Mevrouw G.C.J.M. van den Berg CSO Adviesbureau Contactpersoon Ing. N.B.J. Lurvink Projectcode / rapportnummer CSO Datum Projectleider Status
07J074 / 07.RJ033 19 september 2007 Drs. P.M.J. Huigen Definitief
Inhoudsopgave 1
2
3 4
5
6
7
Blz. Inleiding................................................................................................................................................ 2 1.1 Algemeen.................................................................................................................................... 2 1.2 Aanleiding ................................................................................................................................... 2 1.3 Doel van het nader onderzoek, gevolgde richtlijnen .................................................................. 2 1.4 Leeswijzer................................................................................................................................... 2 Achtergronden..................................................................................................................................... 3 2.1 Algemene locatiegegevens ........................................................................................................ 3 2.2 Resultaten eerder uitgevoerde bodemonderzoeken .................................................................. 3 2.2.1 Grond ...................................................................................................................................... 3 2.2.2 Asbest ..................................................................................................................................... 4 2.3 Bodemkwaliteitskaart.................................................................................................................. 5 2.4 Regionale bodemopbouw en geohydrologie .............................................................................. 5 Opzet nader onderzoek....................................................................................................................... 6 Uitgevoerd onderzoek......................................................................................................................... 7 4.1 Veldonderzoek............................................................................................................................ 7 4.2 Laboratoriumonderzoek.............................................................................................................. 7 Resultaten ............................................................................................................................................ 9 5.1 Veldonderzoek............................................................................................................................ 9 5.2 Laboratoriumonderzoek............................................................................................................ 10 5.3 Asbest....................................................................................................................................... 12 Evaluatie onderzoeksresultaten ...................................................................................................... 13 6.1 Aard van de verhardingslaag.................................................................................................... 13 6.2 Verontreiniging en omvang van de verhardingslaag................................................................ 14 Conclusies en aanbevelingen.......................................................................................................... 15 7.1 Conclusies ................................................................................................................................ 15 7.2 Aanbevelingen.......................................................................................................................... 16
Bijlagen Kaartbijlage 1 Kaartbijlage 2.1 Kaartbijlage 2.2 Kaartbijlage 2.3
Regionale ligging van de onderzoekslocatie Overzicht terrein en situering boringen Aanwezigheid en dikte van de verhardingslaag Contour verontreiniging
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8
Certificaten, protocollen, normen en richtlijnen Boorbeschrijvingen Analysecertificaten grond Analysecertificaten asbest Streef- en interventiewaarden grond Literatuurlijst Grondverzet, sloop en asbest Foto’s van de onderzoekslocatie
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 1 Definitief
1 Inleiding 1.1
Algemeen
In opdracht van de afdeling Milieu, Mobiliteit en Openbare Ruimte van de gemeente Apeldoorn heeft CSO Adviesbureau een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van voormalige noodlokalen aan de Herman Coertsweg 3 te Beekbergen. De regionale ligging van de locatie is weergegeven in kaartbijlage 1.
1.2
Aanleiding
Aanleiding voor het bodemonderzoek is de noodzaak tot nader onderzoek naar de kwaliteit van verhardingsmateriaal onder en rondom de voormalige noodlokalen in vervolg op eerder uitgevoerd bodemonderzoek. De verhardingslaag is sterk verontreinigd met PAK en plaatselijk eveneens met minerale olie. Men is voornemens de bestemming van de locatie te wijzigen en ter plaatse woningbouw te ontwikkelen.
1.3
Doel van het nader onderzoek, gevolgde richtlijnen
De doelen van het nader onderzoek zijn: ! Vaststellen of het verhardingsmateriaal aanwezig is ter plaatse van de voormalige noodlokalen en wat de contour hiervan is; ! Vaststellen of het materiaal tot de bodem behoort of dat sprake is van een verhardingslaag; ! Vaststellen of bovenop het materiaal cunetzand is aangebracht ten behoeve van de noodlokalen; ! Horizontale en verticale inkadering van de sterke verontreiniging met PAK in de verhardingslaag; ! Horizontale inkadering (noordelijke en oostelijk) van de matige verontreiniging met minerale olie. Het uitgevoerde onderzoek is gebaseerd op het protocol voor het nader onderzoek [Sdu 1993]. CSO is door DNV gecertificeerd volgens ISO 9001, ISO 14001, VCA**, BRL SIKB 1000, BRL SIKB 2000 en BRL SIKB 6000. Dit geldt, met uitzondering van de BRL SIKB 6000, ook voor veldwerkbedrijf Sialtech, dat verantwoordelijk was voor de uitvoering van het veldwerk. De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd onder het BRL SIKB 2000 certificaat en conform de daarbij behorende VKB-protocollen, normen en richtlijnen, welke in bijlage 1 zijn samengevat. Voorts zijn CSO en Sialtech lid van de Vereniging Kwaliteitsborging Bodemonderzoek (VKB). Aangezien de onderzoekslocatie geen eigendom is van CSO, Sialtech of de overige aan deze bedrijven gelieerde ondernemingen binnen de holding Karnel, wordt voldaan aan de eisen van onafhankelijkheid uit de BRL SIKB 2000. De chemische analyses zijn uitgevoerd door ALcontrol Laboratories te Hoogvliet. Dit laboratorium is geaccrediteerd conform de IEC 17025 en daarnaast gecertificeerd volgens ISO 9001 door Lloyd’s Register Quality Assurance.
1.4
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden de gegevens van de locatie gepresenteerd en de reeds bekende verontreinigingssituatie. In hoofdstuk 3 is de daaruit voortvloeiende onderzoeksstrategie en opzet beschreven. In hoofdstuk 4 worden de uitgevoerde werkzaamheden besproken en in hoofdstuk 5 de onderzoeksresultaten. In hoofdstuk 6 is ingegaan op de gevalsdefinitie. In hoofdstuk 7 volgen de conclusies.
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 2 Definitief
2 Achtergronden 2.1
Algemene locatiegegevens
De onderzoekslocatie ligt binnen de bebouwde kom van Beekbergen aan de Herman Coertsweg, tussen de Koningspage en de Wolterbeeklaan. Het betreft de voormalige parkeerplaats naast het dorpshuis, waar tot recent noodlokalen voor een school waren geplaatst. In onderstaand overzicht zijn de algemene gegevens van de locatie opgenomen. ! Adres : Herman Coertsweg 3 te Beekbergen ! Gemeente : Apeldoorn ! Oppervlakte locatie : circa 1.500 m2 ! Voormalig gebruik : parkeerplaats met verhardingslaag, noodlokalen ! Huidig gebruik : braakliggend ! Toekomstig gebruik : woningbouw ! Brandstoftank : voor zover bekend niet aanwezig (geweest) ! Gedempte sloten : voor zover bekend niet aanwezig (geweest) Het dorpshuis op de locatie is gerealiseerd in 1972 (bouwvergunning 20-12-1972, kenmerk 701/1972). Daarnaast is in 1992 nog een bouwvergunning verleend (kenmerk 3089/89). De noodlokalen zijn in 2002 geplaatst en in week 29 van 2007 verwijderd. Een overzichtstekening van de locatie is weergegeven in kaartbijlage 2. Enkele foto’s van de onderzoekslocatie zijn opgenomen in bijlage 8. Na toestemming van de gemeente Apeldoorn is na uitvoering van de veldwerkzaamheden van het bodemonderzoek een schone zandlaag van circa 20 centimeter aangebracht ter plaatse van de voormalige noodscholen, in verband met het lokale straatvolleybaltoernooi.
2.2 2.2.1
Resultaten eerder uitgevoerde bodemonderzoeken Grond
In 2000 is op de gehele locatie van het dorpshuis een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (De Straat Milieuadviseurs, kenmerk B00B0097, 12 mei 2000). Ter plaatse van de parkeerplaats is de bovengrond plaatselijk zwak puinhoudend. Op één plaats is een dunne teerlaag aangetroffen, welke niet is geanalyseerd. In de bovengrond ter plaatse van de parkeerplaats overschrijdt het gehalte PAK de streefwaarde. De bovengrond op het overige terreindeel en de ondergrond is niet verontreinigd. In 2002 is op de parkeerplaats een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (De Klinker, kenmerk 020506KB.510, 21 mei 2002) ten behoeve van de plaatsing van noodlokalen op de parkeerplaats. In alle boringen is van 0,0 tot 0,3 m-mv een verhardingslaag (matig fijn zand, sterk grindig, matig koolhoudend, matig puinhoudend, zwak glashoudend) aangetroffen. In deze verhardingslaag overschrijden de gehalten PAK en minerale olie de interventiewaarde, de gehalten zink en EOX overschrijden de streefwaarde. De onderliggende bodemlaag is licht verontreinigd met PAK en minerale olie, de ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie. Aangegeven wordt dat de verhardingslaag niet tot de bodem behoort. In aanvulling op het bodemonderzoek is in 2002 tevens een partijkeuring van de grondwallen (211,80 m3) rondom de parkeerplaats uitgevoerd (De Klinker, kenmerk 020524KB.910, 1 juli 2002). De grondwallen bestaan vermoedelijk uit de toplaag die is weggeschoven ten behoeve van de aanleg van de verhardingslaag. De gehalten chroom, zink, PAK en minerale olie overschrijden de streefwaarde, hetgeen overkomt met de kwaliteit van de bovengrond van de parkeerplaats.
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 3 Definitief
Op 6 juni 2002 is door de afdeling Milieu aan de afdeling Bouwmanagement van de gemeente Apeldoorn aangegeven dat het verhardingsmateriaal niet geschikt is als verharding van de parkeerplaats in verband met uitloging en contactmogelijkheden voor (kleine) kinderen. Er is echter geen bezwaar tegen de tijdelijke herschikking van het materiaal onder de te plaatsen noodlokalen omdat: - de verontreiniging immobiel is; - gezien de aanwezigheid van de noodgebouwen geen percolatie door de laag kan plaatsvinden; - er geen risico is dat de grondwaterkwaliteit (> 15 m-mv) beïnvloed wordt; - er geen verdamping plaatsvindt. Voorwaarden voor de tijdelijke herschikking zijn het aanbrengen van een folie bovenop de verhardingslaag en voldoende ventilatie onder de noodgebouwen. Aangegeven is dat na 2 a 3 jaar de noodgebouwen weer worden verwijderd vanwege de voorgenomen woningbouw op de locatie. De verhardingslaag dient dan ook te worden verwijderd en afgevoerd. De noodlokalen zijn gerealiseerd, maar volgens de opdrachtgever heeft hierbij geen herschikking van het verhardingsmateriaal plaatsgevonden, met uitzondering van egalisatie. In 2005 is op de gehele locatie van het dorpshuis een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van het terrein (CSO Adviesbureau, kenmerk 05.D050, 5 december 2005). Ter plaatse van de voormalige parkeerplaats rond de noodlokalen, is de bovengrond matig grindig, zwak baksteenhoudend, zwak tot matig asfalthoudend, zwak puinhoudend en/of zwak glashoudend. De conclusies van het onderzoek zijn: - De bovengrond tot maximaal 0,8 m-mv van de strook tussen de noodlokalen en de Koningspage is sterk verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met minerale olie, koper, zink, lood en EOX. De verontreiniging is gerelateerd aan de bijmengingen. De verontreiniging is verticaal afgeperkt op 0,5 m-mv middels een mengmonster van het gehele terrein (MMA og1) waarin enkel het PAK-gehalte de streefwaarde marginaal overschrijdt. Buiten de perceelsgrenzen (Koningspage) is de verontreiniging niet aanwezig. In noordelijke, zuidelijke en westelijk richting is de verontreiniging nog niet geheel ingekaderd; - Tussen het dorpshuis en de noodlokalen is de bovengrond matig verontreinigd met minerale olie en licht verontreinigd met PAK en EOX. De verontreiniging is verticaal afgeperkt op 0,5 m-mv. Horizontaal is de verontreiniging afgeperkt in zuidelijke en westelijke richting; - Het PAK-gehalte overschrijdt de streefwaarde in de bovengrond op het overige terrein en in de ondergrond.
2.2.2
Asbest
Een asbest onderzoek volgens NEN5707 heeft geen onderdeel van dit onderzoek uitgemaakt. Wel is bij de terreininspectie gelet op de aanwezigheid van asbest. Dit asbestonderzoek is indicatief en valt niet onder het BRL SIKB 2000 certificaat. Tijdens de uitvoering van het veldwerk van de bodemonderzoeken in 2000 en 2002 is, voor zover bekend, zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Tijdens het bodemonderzoek in 2005 is een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 uitgevoerd. Hierbij zijn asbestgaten van 0,3 x 0,3 meter tot 0,5 m-mv gegraven en is het uitkomende materiaal geïnspecteerd op asbestverdachte materialen. Het onderzoek is uitgevoerd over het gehele terrein van het dorpshuis. Zowel op het maaiveld als in de uitkomende grond is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Onder de aanwezige asfaltverhardingen is geen funderingsmateriaal aangetroffen. In het samengestelde mengmonster van de bovengrond (zowel verhardingslaag als overig terrein) is analytisch géén asbest aangetoond. Ter plaatse van de noodlokalen zijn geen boringen geplaatst, deze zijn uitpandig langs de gevel geplaatst. Er is geen reden aan te nemen dat de kwaliteit van de verhardingslaag onder de noodlokalen afwijkt van die net buiten de noodlokalen. In de bouwvergunning uit 1972 is beschreven dat in de ventilatiekanalen van de bebouwing asbesthoudende materialen zijn gebruikt. Aangezien de bebouwing nog volledig intact is, is er geen aanleiding te veronderstellen dat de bodem hierdoor verdacht is voor verontreiniging met asbest.
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 4 Definitief
Voorafgaand aan eventuele sloop van de bebouwing dient ten behoeve van de sloopvergunning een volledige asbestinventarisatie conform BRL 5052 te worden uitgevoerd. Asbesthoudende materialen dienen voor de sloopwerkzaamheden door een erkend bedrijf te worden verwijderd.
2.3
Bodemkwaliteitskaart
De gemeente Apeldoorn beschikt over een bodemkwaliteitskaart (De Straat Milieu-adviseurs B.V., kenmerk B02B0165, 9 oktober 2002). De gemeente Apeldoorn is sinds juni 2000 bevoegd gezag inzake het Bouwstoffenbesluit en de Ministeriele Vrijstellingsregeling Grondverzet. De dorpskernen van de gemeente Apeldoorn zijn qua stedelijke ontwikkeling in te delen in één periode, namelijk “1910 - 1940, gestage woningbouw, gestookt op kolen”. De onderzoekslocatie is ingedeeld in deelgebied “wonen licht verontreinigd” bodemkwaliteitszone 3 “licht verontreinigd en P95
en is ingedeeld in
Voor de bovengrond in deze zone wordt voor arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink en EOX de streefwaarde gehanteerd als geldende achtergrondwaarde. Voor PAK geldt dat de geldende achtergrondwaarde groter is dan 2x de streefwaarde, maar kleiner dan de tussenwaarde. Voor minerale olie is geen achtergrondwaarde vastgesteld. In de ondergrond wordt voor alle parameters de streefwaarde als geldende achtergrondwaarde gehanteerd.
2.4
Regionale bodemopbouw en geohydrologie
De navolgende gegevens zijn ontleend aan de Grondwaterkaart van Nederland, blad IJsseldal “33west 33oost” (TNO-Dienst Grondwaterverkenning, 1975). Beekbergen ligt op de oostflank van een stuwwal (het Veluwe-complex). De maaiveldhoogte varieert van 10 tot 40 m+NAP en bedraagt ter plaatse van de onderzoekslocatie circa 27,5 m+NAP. De regionale bodemopbouw kan globaal als volgt worden geschematiseerd: Tabel 2.1
Regionale bodemopbouw
meters t.o.v. NAP
geologische omschrijving
lithostratigrafie
grondsoort
+27,5 tot -140
eerste en tweede watervoerend pakket
Formaties van Kreftenheije, Drente, Twente en Harderwijk
-140 en dieper
ondoorlatende basis
Formaties van Tegelen Maassluis, Plioceen
uiterst grof zand, laagjes klei of fijn zand klei en uiterst fijn zand
en
Er komen geen slecht doorlatende lagen tussen de watervoerende pakketten voor, zodat het eerste en het tweede watervoerend pakket tezamen één geheel vormen. Dit watervoerend pakket heeft een doorlaatvermogen (transmissiviteit) van circa 6000 m2/dag. De locatie ligt in een gebied waar regionaal sterke infiltratie optreedt. Het freatische grondwater bevindt zich op circa 7,5 m-mv (20 m+NAP). Tijdens het verkennend bodemonderzoek in 2005 is een boring tot 5,0 m-mv geplaatst, waarbij geen grondwater is aangetroffen. Het grondwater in het eerste watervoerend pakket stroomt regionaal in noordoostelijke richting. In de omgeving van Beekbergen worden op enkele punten relatief grote hoeveelheden grondwater onttrokken. De stromingsrichting in het eerste watervoerend pakket wordt hierdoor echter niet beïnvloed. De locatie ligt niet in een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied. Het dichtstbijzijnde grondwaterbeschermingsgebied is Schalterberg, circa 2,7 kilometer ten zuidoosten van de locatie. De afstand tot het puttenveld (waterwingebied) bedraagt circa 3,5 kilometer. Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 5 Definitief
3 Opzet nader onderzoek Op grond van de uitgevoerde bodemonderzoeken kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de voormalige noodlokalen een (half)verhardingslaag aanwezig is, welke sterk verontreinigd is met PAK en minerale olie. Ons inziens is sprake van (mogelijk herschikt) verhardingsmateriaal op het terreingedeelte tussen het dorpshuis, de noordgrens van de locatie en de Koningspage. De kwaliteit van het verhardingsmateriaal is bekend. Ook is in voldoende mate aangetoond dat de zintuiglijk schone bodemlaag onder de verhardingslaag ten hoogste licht verontreinigd is met minerale olie en/of PAK. De omvang van de verontreiniging dient echter nog verder te worden ingekaderd, met name horizontaal. De concrete onderzoeksvragen zijn: ! Vaststellen of het verhardingsmateriaal aanwezig is ter plaatse van de voormalige noodlokalen en wat de contour hiervan is; ! Vaststellen of het materiaal tot de bodem behoort of dat sprake is van een verhardingslaag; ! Vaststellen of bovenop het materiaal cunetzand is aangebracht ten behoeve van de noodlokalen; ! Horizontale en verticale inkadering van de sterke verontreiniging in de verhardingslaag; ! Horizontale inkadering (noordelijke en oostelijk) van de matige verontreiniging met minerale olie. In overleg met de gemeente Apeldoorn heeft dit geresulteerd in de volgende onderzoeksstrategie: ! inspectie van het maaiveld en het plaatsen van 12 boringen tot 1,0 m-mv in een raster om de aanwezigheid en omvang van de verhardingslaag vast te stellen. ! het maken van boorbeschrijvingen van deze boringen en bij een aantal boringen vaststellen wat de gewichtsverhouding is tussen de zandfractie en de bijmengingen. Zodoende kan worden vastgesteld of de laag tot de bodem behoort of dat sprake is van een verhardingslaag. Tevens wordt hierdoor duidelijk of onder de noodschool cunetzand is aangebracht; ! horizontale afperking van de verontreiniging met minerale olie in noordelijke en oostelijke richting middels 2 boringen tot 1,0 m-mv. De boringen worden gecombineerd met de afperking van de PAK-verontreiniging en maken onderdeel uit van het raster. ! verticale afperking van de PAK-verontreiniging ter plaatse van boring A11 middels één boring tot 1,5 m-mv. ! horizontale afperking van de PAK-verontreiniging in noordelijke, zuidelijk, en westelijke richting middels 7 boringen tot 1,0 m-mv. De boringen worden gecombineerd met de afperking van de verontreiniging met minerale olie en maken onderdeel uit van het raster.
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 6 Definitief
4 Uitgevoerd onderzoek 4.1
Veldonderzoek
Het veldwerk is uitgevoerd op 6 juli 2007. Voorafgaand aan het veldwerk is een KLIC-melding uitgevoerd. De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd door het veldwerkbureau Sialtech door de heer G. Giskus. Alle veldwerkzaamheden zijn onder het BRL SIKB 2000 certificaat (protocol 2001) uitgevoerd, conform de in bijlage 1 opgenomen protocollen, normen en richtlijnen. Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn geen kritieke afwijkingen opgetreden van de protocollen beschreven in de BRL SIKB 2000. Bij de uitvoering van het veldwerk is de volgende algemene strategie gehanteerd: ! Wanneer zintuiglijke verontreinigingen zijn aangetroffen, zijn de boringen (indien mogelijk) doorgezet tot 0,5 meter beneden de zintuiglijk verontreiniging. ! De bemonstering heeft plaatsgevonden van trajecten van maximaal 0,5 meter, waarbij bodemmateriaal uit zintuiglijk verschillende bodemlagen (textuur/verontreiniging) niet met elkaar is vermengd. ! Om gezondheidsredenen zijn tijdens het veldonderzoek geen actieve geurwaarnemingen verricht. ! De monsters zijn op de voorgeschreven wijze geconserveerd. De positie van de in dit onderzoek verrichte boringen zijn op de plattegrond van kaartbijlage 2 weergegeven.
4.2
Laboratoriumonderzoek
De laboratoriumwerkzaamheden zijn verricht door ALcontrol Laboratories in Hoogvliet. De selectie van de bodemmonsters heeft plaatsgevonden op basis van zintuiglijke waarnemingen en herkomst. De analyses zijn uitgevoerd zoals beschreven in hoofdstuk 3, uitgezonderd de volgende punten: ! In verband met het analyseresultaat van mengmonster 102-1/103-1/109-1 zijn de deelmonsters aanvullend separaat geanalyseerd op PAK; ! In verband met het aantreffen van stukken asbestverdacht plaatmateriaal op het maaiveld zijn deze bemonsterd en in het laboratorium kwalitatief geanalyseerd op asbest. De uitgevoerde analyses en de motivatie hiervoor zijn weergegeven in tabel 4.1.
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 7 Definitief
Tabel 4.1
Analyseprogramma grondmonsters
Monster
Boringen
Traject (m-mv)
Motivatie
Geanalyseerde parameters
100-3
100
0,25 - 0,75
NEN 5740-pakket grond
101-2/101-3
101
0,1 - 0,5
102-1/103-1/109-1
102, 103, 109
circa 0,0 - 0,5
104-4/107-4/108-4/ 112-3 110-2
104, 107, 108, 112
circa 0,5 - 1,5
Oostelijke horizontale inkadering olie en zuidelijke horizontale inkadering PAK Noordelijke horizontale inkadering olie en kwaliteit verhardingsmateriaal zwak tot matig puinhoudend Westelijke horizontale inkadering PAK, zintuiglijk schoon Verticale inkadering PAK
110
0,4 - 0,8
111-2
111
0,1 - 0,5
102-1 103-1 109-1 105-3
102 103 109 105
0,0 - 0,5 0,0 - 0,5 0,0 - 0,3 0,2 - 0,6
106-4
106
0,3 - 0,6
AVM1
ASB1
Maaiveld
AVM2
ASB2
Maaiveld
Noordelijke horizontale inkadering PAK, kwaliteit verhardingsmateriaal, zwak sintelhoudend en teerstukjes Noordelijke horizontale inkadering PAK, zintuiglijk schoon Uitsplitsing mengmonster Uitsplitsing mengmonster Uitsplitsing menmonster Verontreinigingsgraad verharding: sterk puinhoudend, sterk baksteenhoudend, matig grindhoudend Zuidelijke inkadering PAK, uitloper verhardingslaag: zwak puinhoudend Asbestverdacht materiaal op maaiveld Asbestverdacht materiaal op maaiveld
NEN 5740-pakket grond
PAK's (16 EPA) PAK's (16 EPA) PAK's (16 EPA)
PAK's (16 EPA) PAK's (16 EPA) PAK's (16 EPA) PAK's (16 EPA) NEN 5740-pakket grond
NEN 5740-pakket grond Asbest (kwalitatief) Asbest (kwalitatief)
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 8 Definitief
5 Resultaten 5.1
Veldonderzoek
De boringen zijn, indien mogelijk, steeds doorgezet tot een diepte van minimaal 0,5 meter beneden de zintuiglijk verontreinigde bodemlaag. Het opgeboorde materiaal is beoordeeld op kleur, textuur, bijmenging(en) en eventuele bijzonderheden. De boorbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 2. De zintuiglijke waarnemingen die zijn gedaan tijdens de uitvoering van het veldwerk, welke kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging of de aanwezigheid van de verhardinglaag, zijn in tabel 5.1 weergegeven. Een eventuele verhardingslaag (> 50% bijmengingen) is rood gearceerd. Tabel 5.1 Boring 100 101 104 105
106
107 108 110 112
Afwijkende zintuiglijke waarnemingen Traject (m-mv) 0,1 - 0,25 0,1 - 0,2 0,2 - 0,5 0,1 - 0,2 0,2 - 0,5 0,05 - 0,2 0,2 - 0,6 0,0 - 0,1 0,1 - 0,2 0,2 - 0,3 0,3 - 0,6 0,1 - 0,2 0,2 - 0,5 0,05 - 0,2 0,2 - 0,7 0,4 - 0,8 0,0 - 0,5 0,5 - 1,0
Einddiepte (m-mv) 1,0 1,0 1,0
Grondsoort
Zintuiglijke waarneming
zand, matig fijn zand, matig fijn -
uiterst grindhoudend sterk grindhoudend, matig puinhoudend zwak puinhoudend uiterst grindhoudend, teerstukjes uiterst puinhoudend uiterst grindhoudend, matig sintelhoudend, zwak puinhoudend sterk puinhoudend, sterk baksteenhoudend sporen sintels uiterst grindhoudend sterk grindhoudend, sterk baksteenhoudend zwak puinhoudend uiterst grindhoudend uiterst puinhoudend, uiterst baksteenhoudend uiterst grindhoudend sterk puinhoudend, sterk grindhoudend sterk grindhoudend, zwak sintelhoudend, teerstukjes sterk grindhoudend, zwak puinhoudend zwak puinhoudend
1,1
1,1
1,0 1,2 1,3 1,5
zand, matig fijn Zand, matig fijn zand, matig fijn zand, matig fijn zand, matig fijn zand, matig fijn zand, matig fijn zand, matig fijn
Uit bovenstaande tabel blijkt dat ter plaatse van de voormalige noodlokalen een verhardingslaag aanwezig is. Aan de westzijde en zuidzijde van de voormalige noodlokalen is deze laag niet aanwezig (boringen 102, 103, 109, A10, A20 t/m A24 uit voorgaand onderzoek). Aan de noord- en oostzijde wordt de begrenzing van de verhardingslaag gevormd door de terreingrens. Over het algemeen kan gesteld worden dat tot circa 0,1 m-mv een laag cunetzand aanwezig is. Aan de noordzijde bedraagt de dikte van het cunetzand 40 centimeter, mogelijk betreft het hier de voormalige grondwal. Op één plaats zijn in het cunetzand sporen sintels waargenomen. Van 0,1 m-mv tot gemiddeld 0,5 m-mv (maximaal 0,8 m-mv) is een verhardingslaag aanwezig. Deze verhardingslaag is sterk tot uiterst grindhoudend, matig tot uiterst puinhoudend, sterk tot uiterst baksteenhoudend en/of zwak tot matig sintelhoudend. Plaatselijk zijn teerstukjes aangetroffen. De bodemlaag onder de verhardingslaag is op drie plaatsen zwak puinhoudend, vermoedelijk ten gevolge van vermenging. Van vier boringen is de verhardingslaag gezeefd, waarna beide uitkomende fracties zijn gewogen. De fractie <16mm bedroeg 2,4 kilogram, de fractie >16mm bedroeg 2,7 kilogram. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie voorafgaand aan de uitvoering van het veldwerk op het maaiveld twee asbestverdachte stukken plaatmateriaal aangetroffen. De vindplaatsen zijn weergegeven op de situatietekening in kaartbijlage 1. De stukken zijn aangeboden bij het laboratorium ter analyse. Tevens zijn onder de tegelverharding asbestverdachte platen aangetroffen. Uit navraag bij de gemeente Apeldoorn blijken dit asbestvrije vezelcementplaten te zijn (www.int-building-supplies.nl/cemvin.htm). Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 9 Definitief
5.2
Laboratoriumonderzoek
De analyseresultaten zijn getoetst aan door het Ministerie van VROM vastgestelde streef- en interventiewaarden (S-, T- en I-waarden). Deze zijn vastgelegd in de ‘’Circulaire Interventiewaarden Bodemsanering’’ (Staatscourant 39, d.d. 24 februari 2000). De betekenis van deze waarden is als volgt: !
!
!
Streefwaarde (S): bij een gehalte lager dan de streefwaarde wordt gesproken over niet verontreinigde bodem. Wanneer een gemeten gehalte de streefwaarde overschrijdt, wordt gesproken over een licht verhoogd gehalte of een lichte verontreiniging. Tussenwaarde (criterium voor nader onderzoek, T): dit is het gemiddelde van de streef- en interventiewaarde. Overschrijding van de tussenwaarde wordt een matig verhoogd gehalte of matige verontreiniging genoemd. Interventiewaarde (I): wanneer een gemeten gehalte hoger is dan de interventiewaarde wordt gesproken over een sterke verontreiniging of sterk verhoogd gehalte.
Voor een nadere toelichting op de S-, T- en I-waarden in het kader van de Wet bodembescherming wordt verwezen naar bijlage 5. Voor grondmonsters zijn de S-, T- en I-waarden gecorrigeerd voor het gehalte organische stof en lutum, welke voor enkele monsters in het laboratorium zijn vastgesteld middels analyses op het NEN-pakket. Voor de overige monsters (PAK-analyses) zijn deze waarde geëxtrapoleerd aan de hand van de profielbeschrijvingen. De (gecorrigeerde) toetsingswaarden zijn opgenomen in bijlage 5. De analysecertificaten van de grondmonsters zijn opgenomen in bijlage 3. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de analyses en van de toetsing aan de S-, T- en I-waarden weergegeven. Tabel 5.2
Getoetste gehalten in grond (mg/kg d.s.)
Monsternummer
100-3
101-2/101-3
102-1/103-/109-1
Boring Van (m-mv) Tot (m-mv) Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
100 0,25 0,75 1 4
101 0,10 0,50 2 2
102,103,109 0,00 0,50 2 2
Arseen [As] Cadmium [Cd] Chroom [Cr] Koper [Cu] Kwik [Hg] Lood [Pb] Nikkel [Ni] Zink [Zn]
<5 < 0,5 < 15 < 10 < 0,15 < 20 <5 < 20
<S
6,8 < 0,5 < 15 < 10 < 0,15 < 20 9,9 < 20
<S
PAK 10 VROM
0,26
<S
12
*
EOX
< 0,3
<S
< 0,3
<S
Minerale olie (totaal)
< 20
110
*
Artefacten
<1
<1
63
<1
***
104-4/107-4/ 108-4/112-3 104,107,108,112 0,50 1,50 2 2
5,2
*
<1
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 10 Definitief
Monsternummer Boring Van (m-mv) Tot (m-mv) Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
110-2 110 0,40 0,80 2 2
PAK 10 VROM
41
Artefacten
<1
111-2 111 0,10 0,50 2 2 ***
102-1 102 0 50 2 2
103-1 103 0 50 2 2
230
***
2
*
12
*
1,9
----
1
<
1
<
-
Monsternummer Boring Van (m-mv) Tot (m-mv) Humus (% op ds) Lutum (% op ds)
109-1 109 0 30 2 2
105-3 105 0,20 0,60 2 2
Arseen [As] Cadmium [Cd] Chroom [Cr] Koper [Cu] Kwik [Hg] Lood [Pb] Nikkel [Ni] Zink [Zn]
106-4 106 0,30 0,60 3 3
9,9 < 0,5 < 15 < 10 < 0,15 22 11 30
<S
<5 < 0,5 < 15 < 10 < 0,15 < 20 <5 < 20
<S
310
***
6,6
*
EOX
< D>S
0,3
< D>S
0,3
Minerale olie (totaal)
1300
***
70
*
PAK 10 VROM
Artefacten
140
1
***
<
<1
<1
Toelichting bij de tabel: < = kleiner dan de detectielimiet <S = kleiner dan of gelijk aan de streefwaarde (S)
Aangezien de verhardingslaag niet tot de bodem behoort (zie paragraaf 6.2) kan deze officieel niet worden getoetst aan de streef- en interventiewaarden uit de Wet Bodembescherming. Het materiaal dient te worden beschouwd als niet-vormgegeven bouwstof. Uit een indicatieve toetsing aan het Bouwstoffenbesluit blijkt dat de “samenstellingswaarde bijlage 2” voor PAK (75 mg/kg d.s.) ruim wordt overschreden. Aanvullend uitloogonderzoek (op 15 metalen en 4 anionen) is daarmee overbodig, het materiaal is alleen al op basis van het PAK-gehalte niet toepasbaar in een werk en dient te worden afgevoerd als afvalstof.
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 11 Definitief
5.3
Asbest
Bij de uitvoering is aandacht besteed aan het mogelijk voorkomen van asbest in de bodem of de verhardingslaag. Het uitkomende materiaal is zintuiglijk beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Dit asbestonderzoek is indicatief en valt niet onder het BRL SIKB 2000 certificaat. In de opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Wel zijn tijdens de terreininspectie, voorafgaand aan de uitvoering van het veldwerk, op het maaiveld twee asbestverdachte stukken plaatmateriaal aangetroffen. De vindplaatsen zijn weergegeven op de situatietekening in kaartbijlage 1. De stukken zijn aangeboden bij het laboratorium ter analyse. De analysecertificaten van de asbestmonsters zijn opgenomen in bijlage 4. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de analyses weergegeven. Tabel 5.3 Monster Nummer AVM1 AVM2
Analyseresultaten asbest in materiaalmonsters afkomstig van maaiveld Materiaal
Binding
Plaatmateriaal (3 stukken) plaatmateriaal
n.v.t. hechtgebonden
Gewicht (gram) 44,08 gram 52,96 gram
Concentratie asbest (% m/m) 12,5 % chrysotiel
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 12 Definitief
6 Evaluatie onderzoeksresultaten 6.1
Aard van de verhardingslaag
Om te kunnen concluderen of sprake is van een geval van bodemverontreiniging, dient te worden vastgesteld of de sterk verontreinigde laag tot de bodem behoort of een verhardingslaag betreft. “Wegwijzer in Bodemland - Beleidsnota Bodemsanering, deel 2: uitvoering en toetsing”, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, april 2003: Erfverhardingen worden op de bodem aangebracht om de begaanbaarheid te verbeteren. Het verhardingsmateriaal maakt geen deel uit van de bodem en valt dus niet onder de Wbb (er is dus geen melding op grond van artikel 28 Wbb nodig). Bij verwijdering van dit materiaal is sprake van een afvalprobleem (de regels van de Wet milieubeheer zijn dan van toepassing). Van belang bij de beoordeling of sprake is van erfverharding of bodem is dat het onderscheid tussen die twee duidelijk te maken moet zijn. De erfverharding moet als zodanig op de bodem liggen, herkenbaar zijn en te scheiden zijn van de bodem. Bij de fundering die onder een erfverharding aanwezig kan zijn, is dit vaak minder duidelijk. Door vermenging met de oorspronkelijke bodem is geen eenduidige scheiding meer waarneembaar. Om een scheiding tussen bodem en funderingsmateriaal, of in z'n algemeenheid bodemvreemd materiaal, te maken gaan we ervan uit dat sprake is van bodem als 50 gewichtsprocent of meer van het materiaal uit bodemdeeltjes (< 2 mm) bestaat. Om dit vast te kunnen stellen moet de betreffende laag bemonsterd worden en moet het monstermateriaal gezeefd worden om de fractie < 2 mm vast te stellen. Door de provincie Gelderland (de heer E. Joosse) is aangegeven dat: indien de verhardingslaag is aangebracht als fundering van de noodlokalen of als verhardingslaag is geen sprake van bodem maar bouwkundig materiaal dat na verlies van zijn functie als onderdeel van de sloop van de noodlokalen dient te worden verwijderd. Hij merkt echter wel op dat een eventuele bodemverontreiniging welke is ontstaan door de laag, mogelijk wel dient te worden aangepakt. Met betrekking tot deze laatste opmerkingen kan gesteld worden dat de onderliggende bodemlaag niet tot licht verontreinigd is, de gemeten gehalten zijn lager dan de vastgestelde achtergrondgehalten. In een eerder stadium is door de heer Olsman van de provincie Gelderland aangegeven dat sprake is van een verhardingslaag indien meer dan 50% bijmengingen betreft. Bewijsmateriaal (foto’s, boorstaten, gewichtverdeling) dat geen sprake is van bodem, dient te worden voorgelegd aan de gemeente Apeldoorn. Het verhardingsmateriaal is te omschrijven als sterk tot uiterst grindhoudend, matig tot uiterst puinhoudend, sterk tot uiterst baksteenhoudend en/of zwak tot matig sintelhoudend. Plaatselijk zijn teerstukjes aangetroffen. Een foto van het materiaal is opgenomen in bijlage 8. Van vier boringen is het uitkomende materiaal van de verhardingslaag gezeefd over 16mm, waarna beide fracties zijn gewogen. De fractie <16mm bedroeg 2,4 kilogram, de fractie >16mm bedroeg 2,7 kilogram. De fractie >16mm is derhalve circa 53%, waarmee tevens gesteld kan worden dat de fractie >2mm nog veel groter is. Geconcludeerd kan worden dat derhalve geen sprake is van bodem, maar van een verhardingslaag, welke als afvalstof beschouwd dient te worden (Wet Milieubeheer).
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 13 Definitief
6.2
Verontreiniging en omvang van de verhardingslaag
De verhardingslaag is aanwezig van circa 0,1 m-mv tot gemiddeld 0,5 m-mv (maximaal 0,8 m-mv). Deze verhardingslaag is sterk tot uiterst grindhoudend, matig tot uiterst puinhoudend, sterk tot uiterst baksteenhoudend en/of zwak tot matig sintelhoudend. Plaatselijk zijn teerstukjes aangetroffen. Gezien de mate van bijmenging betreft de verhardingslaag geen bodem en dient het materiaal te worden beschouwd als niet-vormgegeven bouwstof. Op de situatietekening in kaartbijlage 2.2 is de contour van de verhardingslaag weergegeven. Per boorpunt is aangegeven wat de dikte van de verhardingslaag is. Hierin zijn ook de gegevens van de boringen verkennend bodemonderzoek 2005 opgenomen. ! Oppervlakte: circa 1.050 m2 ! Gemiddelde dikte: circa 0,5 meter ! Volume: circa 525 m3 ! Gewicht: circa 971,25 ton (1,85 ton/m3) De verhardingslaag is, getoetst aan de streef- en interventiewaarden uit de Wbb, sterk verontreinigd met PAK en plaatselijk met minerale olie. De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetoond. Uit voorgaande bodemonderzoeken kan worden afgeleid dat de verhardingslaag tevens licht verontreinigd is met EOX en enkele zware metalen. Uit een indicatieve toetsing aan het Bouwstoffenbesluit blijkt dat de “samenstellingswaarde bijlage 2” voor PAK (75 mg/kg d.s.) ruim wordt overschreden. Alleen al op basis van het PAK-gehalte is het materiaal is niet toepasbaar in een werk en dient te worden afgevoerd. Het totale volume van het matig tot sterk verontreinigde verhardingsmateriaal is circa 442 m3. De bodemlaag onder de verhardingslaag is op drie plaatsen zwak puinhoudend, vermoedelijk ten gevolge van vermenging. De onderliggende bodemlaag is hooguit licht verontreinigd met PAK en minerale olie. De PAK-gehalten zijn groter dan 2x de streefwaarde, maar kleiner dan de tussenwaarde. De geldende achtergrondwaarde voor de (oorspronkelijke) bovengrond in bodemkwaliteitszone 3 wordt derhalve niet overschreden. Op de situatietekening in kaartbijlage 2.3 is de contour van de sterke verontreiniging met PAK weergegeven evenals de contour van de matige verontreiniging met minerale olie, voor zover deze buiten de PAK-verontreiniging valt. Per boorpunt is in kleur de mate van verontreiniging aangegeven. Hierin zijn ook de gegevens van de boringen verkennend bodemonderzoek 2005 opgenomen. ! Oppervlakte: circa 825 m2 sterke verontreiniging en circa 60 m2 matige verontreiniging ! Gemiddelde dikte: circa 0,5 meter ! Volume: circa 412 m3 sterke verontreiniging en circa 30 m3 matige verontreiniging
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 14 Definitief
7 Conclusies en aanbevelingen 7.1
Conclusies
In opdracht van de afdeling Milieu, Mobiliteit en Openbare Ruimte van de gemeente Apeldoorn heeft CSO Adviesbureau een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van voormalige noodlokalen aan de Herman Coertsweg 3 te Beekbergen. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de noodzaak tot nader onderzoek naar de kwaliteit van verhardingsmateriaal onder en rondom de voormalige noodlokalen in vervolg op eerder uitgevoerd bodemonderzoek. De verhardingslaag is sterk verontreinigd met PAK en plaatselijk eveneens met minerale olie. Men is voornemens de bestemming van de locatie te wijzigen en ter plaatse woningbouw te ontwikkelen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd: ! Onder en rondom de voormalige noodlokalen is een verhardingslaag aanwezig van circa 0,1 tot gemiddeld 0,5 m-mv (maximaal 0,8 m-mv). ! Op de verhardingslaag is circa 10 centimeter cunetzand aanwezig. Na uitvoering van het bodemonderzoek is nog circa 20 centimeter schoon zand opgebracht ten behoeve van het straatvolleybaltoernooi. ! Op het maaiveld is tijdens de uitvoering van het veldwerk op twee plaatsen een stuk asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Na analyses blijkt één plaatje asbesthoudend. ! De verhardingslaag is sterk tot uiterst grindhoudend, matig tot uiterst puinhoudend, sterk tot uiterst baksteenhoudend en/of zwak tot matig sintelhoudend. Plaatselijk zijn teerstukjes aangetroffen. Het totale volume van de verhardingsmateriaal is circa 525 m3. ! In het materiaal bedraagt de fractie >2mm meer dan 53%. Gezien de mate van bijmenging behoort de verhardingslaag niet tot de bodem en dient het materiaal te worden beschouwd als nietvormgegeven bouwstof. ! De verhardingslaag is, getoetst aan de streef- en interventiewaarden uit de Wbb, sterk verontreinigd met PAK en plaatselijk met minerale olie. Het totale volume van de matig tot sterk verontreinigd verhardingsmateriaal is circa 442 m3. ! Uit een indicatieve toetsing aan het Bouwstoffenbesluit blijkt dat de “samenstellingswaarde bijlage 2” voor PAK (75 mg/kg d.s.) ruim wordt overschreden. Alleen al op basis van het PAKgehalte is het materiaal is niet toepasbaar in een werk en dient te worden afgevoerd als afvalstof naar een erkend verwerker. ! De bodemlaag onder de verhardingslaag is op drie plaatsen zwak puinhoudend, vermoedelijk ten gevolge van vermenging. De onderliggende bodemlaag is hooguit licht verontreinigd met PAK en minerale olie. De geldende achtergrondwaarde wordt niet overschreden.
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 15 Definitief
7.2
Aanbevelingen
Bij herinrichting van het plangebied zal de verhardingslaag en de daaraan gerelateerde verontreiniging verwijdert dienen te worden. Aanbevolen wordt het cunetzand (inclusief later aangebracht zand ten behoeve van het volleybaltoernooi) te verwijderen en tijdelijk in depot op te slaan. Na een indicatieve partijkeuring kan dit zand onder het regime van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Apeldoorn (Vrijstellingsregeling Grondverzet) op of buiten de locatie worden herbruikt. De verhardingslaag dient te worden ontgraven op basis van zintuiglijke waarneming en te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Het uitzeven van het materiaal op de locatie zal weinig effectief zijn, daar geen sprake is van grof puin en ook sintels, kolengruis en stukjes teer voorkomen. Tevens is de verwachting dat de verontreiniging met voornamelijk minerale olie zich ook in de zandfractie zal bevinden. Niet de gehele verhardingslaag is sterk verontreinigd. Aanbevolen wordt echter wel de gehele verhardingslaag te verwijderen. Vanwege de grote heterogeniteit kan niet worden gesteld dat delen van de verhardingslaag vrij zijn van verontreiniging, indien uit één boring blijkt dat geen sterk verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Sanering conform de BRL 6000 en BRL 7000 is niet van toepassing, aangezien geen sprake is van bodem en het geval derhalve niet onder de Wet Bodembescherming valt. Wel verdient het aanbeveling voor aanvang van de werkzaamheden een beknopt plan van aanpak op te stellen, de sanering onder (milieukundige) begeleiding uit te voeren, controlemonsters te nemen en een beknopt evaluatieverslag van de sanering op te stellen. Het plan van aanpak is tevens te gebruiken voor de aanbesteding van de werkzaamheden. Aangezien tijdens de uitvoering van het veldwerk op het maaiveld twee stukjes asbestverdacht plaatmateriaal zijn aangetroffen (waarvan één inderdaad asbesthoudend), wordt aanbevolen voor aanvang van de werkzaamheden middels handpicking alle eventueel op het maaiveld aanwezige asbesthoudende materialen te verwijderen. Tevens wordt aanbevolen bij de keuring van het tijdelijke depot cunetzand, tevens controle uit te voeren op asbesthoudende materialen in het depot.
Opgesteld door: Ing. N.B.J. Lurvink Adviseur bodem & water
Akkoord bevonden door: Drs. P.M.J. Huigen projectleider bodemonderzoek
19 september 2007
Rapportnummer: 07.RJ033 Versiedatum: 19 september 2007 Blz.nr. 16 Definitief