1
http://www.vub.ac.be/LSTS
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
2 Not for quotation. Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
KRONIEK INTELLECTUELE RECHTEN (2001-2002) I.
Inleiding Met
deze
verschijnen,
kroniek,
wordt
een
die
vanaf
overzicht
nu
tweejaarlijks
gegeven
van
zal
belangrijke
ontwikkelingen binnen het recht van de intellectuele eigendom gedurende
2001
deelgebied evoluties
en
een die
2002.
Doelstelling
uitputtend zich
is
overzicht
voordeden
in
niet
te
om
geven
wetgeving
en
op
ieder
van
alle
rechtspraak.
Getracht wordt daarentegen om m.b.t. het auteursrecht en de naburige
rechten
(met
inbegrip
van
beschermingsregime
voor
databanken),
het
sui
het
generis-
tekeningen-
en
modellenrecht, het merkenrecht, het octrooi- en kwekersrecht, de bescherming van topografieën van halfgeleiderprodukten en een aantal voor deze rechten belangrijke domeinen (bijv. art. 96
WHPC
en
de
procedure
van
beslag
inzake
namaak)
de
belangrijkste ontwikkelingen op wetgevend vlak te vermelden. Wat
de
rechtspraak
belangrijkste
en
gepubliceerde
hogere
rechtspraak Tevens
wordt
wordt
rechtsleer,
betreft
voor in
voor
de
wordt
rechtspraktijk
rechtspraak beginsel ieder
gepubliceerd
ervoor
aan
buiten de
meest
te
de
relevante
geven.
beschouwing
deelgebied
binnen
geopteerd
Lagere gelaten.
vermeldenswaardige besproken
periode,
aangehaald1.
1
Volgende werkverdeling werd gehanteerd: F. Brison (II. Auteursrecht en naburige rechten), M.C. Janssens (IV. Merkenrecht), M. Pertegas Sender (V. Octrooi- en kwekersrecht) en H. Vanhees (Algemene coördinatie, I.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
3
II. Auteursrecht A. Wetgeving Het auteursrecht is beheerst door de wet van 30 juni 1994 betreffende
het
auteursrecht
en
de
naburige
rechten,
zoals
gewijzigd door de wetten van 3 april 1995 en 31 augustus 1998 (hierna “A.W.”)2. Deze A.W. moet worden aangevuld met de wet van
30
juni
1994
betreffende
de
rechtsbescherming
van
computerprogrammatuur (hierna “Wet Computerprogrammatuur”)3 en de
wetten
van
10
rechtsbescherming
en
van
31
augustus
databanken
1998
betreffende
de
(hierna
“D.B.W.”)4.
In
uitvoering van de A.W. zijn reeds talrijke wetten, Koninklijke en
ministeriële
www.cass.be
onder
besluiten het
uitgevaardigd,
trefwoord
“wetgeving”
waarvan een
op
overzicht
beschikbaar is5. Bij
K.B.
van
23
mei
2001
is
de
bevoegdheid
over
het
auteursrecht van de Minister van Justitie overgeheveld naar de Minister
van
Economische
zaken
(tevens
bevoegd
voor
de
industriële eigendom)6. De bedragen van de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor privé- of didactisch gebruik van werken die op grafische of op soortgelijke wijze zijn
Inleiding, III. Tekeningen- en modellenrecht, evenals de overige rubrieken). 2
B.S., 27 juli 1994, 29 april 1995 en 14 november 1998.
3
B.S., 27 juli 1994.
4
B.S., 14 november 1998.
5
Zie: F. BRISON en H. VANHEES, ‘Ontwikkelingen in het Belgisch auteursrecht, 1995-2001 (deel 1)’, A.M.I., 2002, 77-82. 6
B.S., 29 mei 2001.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
4 vastgelegd december
(de
2002
zgn.
“reprografie”)
gewijzigd
en
in
€
zijn
bij
omgezet7.
K.B.
Bij
van
K.B.
13
van
7
februari 2002 zijn enkele bepalingen van het “basis”-K.B. van 30 oktober 1997 inzake reprografie, en meer in het bijzonder m.b.t. de daarin voorziene adviesprocedure, gewijzigd8. Bij K.B. van 8 november 2001 is een – in vergelijking met de horeca en discotheken - lagere “billijke vergoeding” voor het
secundair
kunstenaars, zalen,
gebruik
zoals
van
prestaties
vastgelegd
jeugdhuizen,
op
van
fonogram,
culturele
centra
in en
uitvoerende polyvalente tijdelijke
activiteiten vastgelegd9. Een
K.B.
van
9
mei
2001
legt
het
percentage
van
de
bijdrage van de beheersvennootschappen in de financiering van het toezicht op hun werking door de vertegenwoordiger van de Minister, vast op 0,2%10. In
2001
waaraan
de
betreffende
zijn A.W.
de
auteursrecht
twee moet
Europese worden
harmonisatie en
de
richtlijnen
aangepast:
van
bepaalde
naburige
uitgevaardigd
richtlijn aspecten
rechten
2001/29 van
het
in
informatiemaatschappij (tegen uiterlijk 22 december 2002!)
de 11
en
richtlijn 2001/84 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur
van
een
oorspronkelijk
kunstwerk
(tegen
uiterlijk
1
januari 2006)12.
7
B.S., 14 januari 2003.
8
B.S., 12 juli 2002.
9
B.S., 29 november 2001.
10
B.S., 19 mei 2001 (dat art. 2 van het K.B. van 22 januari 1999 wijzigt). 11
P.B.,
2001, L 167.
12
P.B.,
2001, L 272.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
5 B. Rechtspraak Het
inmiddels
“gecommunautariseerd”
auteursrecht
zorgt
voor een toenemend belang van Europese rechtspraak. In de door ons bestreken tijdspanne kunnen worden vermeld: 1) het IMS Health-arrest
betreffende
de
toepassing
van
het
verbod
op
misbruik van machtspositie op door het auteursrecht beschermde databanken (in casu werden de voorlopige maatregelen, op 3 juli 2001 uitgesproken door de Europese Commissie, opgeschort tot
de
uitspraak
ten
gronde
over
de
interpretatie
van
de
“uitzonderlijke omstandigheden” binnen dewelke de uitoefening van een exclusief recht, bijv. door een licentie op basis van het auteursrecht te weigeren, een misbruik van machtspositie uitmaken)13 en 2) het Ricordi-arrest betreffende de toepassing van het verbod tot discriminatie op basis van nationaliteit op het auteursrecht (in casu werd het onderscheid in de Duitse wetgeving inzake beschermingsduur in functie van het “land van oorsprong” verboden)14. Het Hof van Cassatie stelt dat uit art. 1.1 van de TRIPS blijkt dat het niet de wil van de contractsluitende partijen is om dit TRIPS-Verdrag rechtstreekse werking toe te kennen en weigerde dan ook dergelijke werking aan art. 10.2 van de TRIPS over
de
auteursrechtelijke
bescherming
van
databanken,
te
verlenen15.
13
Vz. G.E.A., 26 oktober 2001, T-184/01, besproken in : F. BRISON, ‘Recente arresten van het G.E.A. en H.J.E.U. in verband met het auteursrecht’, A&M, 2002, 140 en B. MICHAUX, ‘L’affaire IMS : le droit d’auteur à nouveau confronté aux règles de la concurrence’, A&M, 2002, 141. Dit arrest werd bevestigd in hoger beroep: H.v.J., 11 april 2002, C-481/01. 14
H.v.J., 6 juni 2002, C-360/00, A&M, 2002, 402, noot F. BRISON en noot V. BENABOU. 15
Cass., 11 mei 2001, A&M, 2001, 353, noot F. BRISON.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
6 Daarnaast rechterlijke
zijn
er
talrijke
beslissingen
inzake
belangrijke
auteursrecht
Belgische
en
naburige
rechten, waarvan hieronder een selectie volgt. Wat
het
“beschermde
voorwerp”
van
het
auteursrecht
betreft, wordt herhaald dat ideeën door het auteursrecht niet worden
beschermd,
enkel
de
vorm16.
Een
“werkwijze”
kan
bijgevolg niet als “werk” worden beschermd17. De vorm van een werk omvat de compositie (d.i. de ontwikkeling en ordening van de verschillende ideeën van het werk) en de uitdrukking (d.i. de wijze waarop de auteur deze ideeën uitdrukt)18. Een werk moet enkel oorspronkelijk zijn in de zin dat het een eigen intellectuele schepping is, of nog, de stempel van de
persoonlijkheid
verdienste
is
van
echter
de niet
auteur
draagt;
vereist19.
een
Het
artistieke volgen
van
modetendenzen sluit oorspronkelijkheid niet uit; technische of functionele vereisten evenmin20. Het werk moet het technisch effect wel overstijgen en niet uitsluitend door functionele vereisten
worden
bepaald21.
Oorspronkelijkheid
volgt
niet
automatisch uit een keuzemogelijkheid; de keuze moet zelf ook nog oorspronkelijk zijn. Oorspronkelijkheid wordt beoordeeld in functie van de aard van het werk en van diens verhouding tot
vooraf
bestaande
oorspronkelijkheid
niet
werken. met
Immers,
nieuwheid
worden
ook
al
mag
verward
(wat
oorspronkelijk is, is niet noodzakelijk nieuw), de nieuwheid 16
Brussel, 4 mei 2001, J.L.M.B., 2001, 1444; Antwerpen, 14 oktober 2002, R.W., 2003, 827, noot F. BRISON. 17 18
Brussel, 6 april 2001, I.R.D.I., 201, 306. Brussel, 4 mei 2001, J.L.M.B., 2001, 1444.
19
Bergen, 26 maart 2001, A&M, 2002, 367; Brussel, 24 april 2001, I.R.D.I., 2001, 308; Brussel, 11 september 2001, A&M, 2002, 518. 20
Ibid.
21
Ibid.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
7 van een werk (in vergelijking met vooraf bestaande werken) geeft aan dat de auteur niet enkel aan vooraf bestaande werken heeft ontleend en maakt dus aannemelijk dat deze laatste een oorspronkelijk werk heeft gecreëerd22. Zo is geoordeeld dat de nieuwe combinatie van verschillende bekende elementen in een model voor een schoen, oorspronkelijk kan zijn23. De aanpassing van een bekend spreekwoord aan een specifieke omstandigheid en het
gebruik
ervan
als
reclameslogan
is
evenwel
banaal
beschouwd24. Zo ook zijn de door de ontwerper van een model voor een bureautafel geleverde inspanningen beschouwd als een loutere
aanpassing
ergonomische
en
persoonlijkheid
van
een
modetrends van
de
model die
elke
aan
stempel
missen25.
auteur
reglementaire, van
Ongeacht
de hun
gebeurlijke strijdigheid met de goede zeden gelden de gewone beschermingscriteria van het auteursrecht en worden werken (in casu
erotische
films)
beschermd
indien
zij
oorspronkelijk
zijn26. Wat de auteursrechtelijke bescherming van databanken in het bijzonder betreft, stelt het Hof van Cassatie dat de vorm, de structuur, de schikking of de voorstellingswijze van een databank door het auteursrecht weliswaar beschermd kan worden, maar dat deze bescherming niet de inhoud van de databank, zijnde data zelf, betreft (die echter het voorwerp kan zijn van een eigen bescherming)27. Een door een binnenhuisarchitect gecreëerd kleurenassortiment voor verf is geen “databank” in 22
23
Bergen, 26 maart 2001, A&M, 2002, 367. Brussel, 11 september 2001, A&M, 2002, 518.
24
Brussel, 21 september 2001, A&M, 2002, 414, noot F. BRISON en A. COPPIETERS. 25
Bergen, 26 maart 2001, A&M, 2001, 367.
26
Rb. Brugge, 28 november 2001, A&M, 2002, 426.
27
Cass., 11 mei 2001, A&M, 2001, 353, noot F. BRISON.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
8 de
zin
van
de
D.B.W.
omdat
de
betrokken
gegevens
(m.n.
kleuren) niet individueel toegankelijk zijn met behulp van een zoeksysteem, ook al draagt elke kleur een eigen naam en een eigen nummer
aan de hand waarvan de kleuren kunnen worden
geïdentificeerd28. Wat de “beschermde persoon” van het auteursrecht betreft, is
oudere
rechtspraak
bevestigd
volgens
dewelke
de
omstandigheid dat bepaalde fasen van de artistieke werken door een onderneming werden uitgevoerd, doch onder leiding van de artiest,
niets
wijzigt
aan
diens
hoedanigheid
van
enig
auteur29. Overeenkomstig heersende Cassatierechtspraak kunnen rechtspersonen het vermoeden van houderschap van auteursrecht, voorzien in art. 6.2 van de A.W., inroepen. Volgens de éne feitenrechter laat de vermelding van het “merk” aan de buitenof
binnenkant
van
een
model
voor
een
schoen
toe
de
vermoedelijke auteur van dit model te identificeren30; volgens de
andere
doet
de
vermelding
van
de
“handelsnaam”
op
het
etiket van het product dergelijk vermoeden niet ontstaan omdat deze vermelding enkel slaat op het product en niet op het houderschap van het auteursrecht31. Hoewel de A.W. stelt dat auteurscontracten ten aanzien van de auteur schriftelijk moeten worden bewezen, is het geschrift geen
geldigheidsvereiste,
enkel
een
bewijsregel32.
Het
geschrift moet blijkbaar niet noodzakelijk het contract m.b.t. het
28
auteursrecht
zijn
:
een
prijsofferte
voor
foto’s
om
Brussel, 7 december 2001, J.T., 2002, 770.
29
Brussel, 23 maart 2001, A&M, 2001, 375, noot E. DERCLAYE en A. CRUQUENAIRE. 30
Brussel, 11 september 2001, A&M, 2002, 518.
31
Antwerpen, 5 februari 2001, I.R.D.I., 2001, 303.
32
Brussel, 4 oktober 2001, A&M, 2002, 419.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
9 menukaarten op te fleuren zou een toestemming tot reproductie van de foto’s op menukaarten inhouden omdat het louter gebruik van de foto’s overeenkomstig het beoogde doel een reproductie impliceert33. Deze – o.i. te vergaande – beslissing wordt dan weer in – o.i. tevens te vergaande – bewoordingen gecounterd in
lagere
contractuele
rechtspraak,
volgens
bepaling
een
in
dewelke
een
arbeidsovereenkomst
algemene (“
de
werknemer zal geen auteursrecht kunnen opeisen op de werken die hij realiseert in het kader van de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst”)
geen
rechtsgeldige
overdracht
van
auteursrechten in de zin van art. 3§3 van de A.W. is34. Wat de “beschermingsomvang” van het auteursrecht betreft, is
er
interessante
rechtspraak
over
morele
rechten
te
signaleren. Zo is geoordeeld dat de interieurarchitect van de “Pain Quotidien”- winkel aan de Brusselse Louizalaan zich niet kan verzetten tegen de wijziging van zijn inrichting van het gebouw wanneer deze verantwoord is omwille van economische en hygiënische vereisten, en dit op straffe van rechtsmisbruik. De inrichter van een gebouw kan wegens de functionele aard ervan op basis van zijn recht op eerbied immers geen absolute onschendbaarheid eisen. Het komt aan de rechter toe om na te gaan of de wijzigingen die door de eigenaar zijn aangebracht gerechtvaardigd zijn gelet op o.m. de aard en de omvang van de wijzigingen, de omstandigheden binnen dewelke de wijzigingen werden
aangebracht
en
de
voorzienbaarheid
ervan35.
Andere
rechtspraak is de auteur gunstiger gezind. Zo is het plots afbreken van de publicatie in afleveringen in een krant van uittreksels uit een literair boek, een inbreuk op het recht op eerbied
van
de
auteur
omdat
het
werk
slechts
gedeeltelijk
33
Brussel, 4 oktober 2001, I.R.D.I., 2002, 89.
34
Vz. Rb. Gent, 3 september 2001, I.R.D.I., 2002, 104, noot E. LAEVENS.
35
Brussel, 23 februari 2001, A&M, 2002, 515.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
10 wordt weergegeven36. Zo ook wordt de artistieke waarde van een werk
aangetast
activiteiten
door
is
beeldhouwwerk
de
wijze
aangewend
bij
de
waarop
(m.n.
promotie
de
van
het
bij
commerciële
reproductie
van
een
dranken)37.
alcoholische
Tenslotte is, zelfs indien vertalingen van het werk (in casu een liedje van Jacques Brel) in het verleden zijn toegelaten en zelfs na toestemming bekomen te hebben tot reproductie, het recht tot bekendmaking van de auteur door de uitgave van een tot nog toe in de Franse taal onuitgegeven werk geschonden indien de Franse versie verboden was en bleef38. Een samenvatting van een beschermd werk is een vorm van “bewerking”
indien
deze
oorspronkelijke
elementen
uit
het
beschermd werk overneemt, zonder te zoeken naar een eigen, onafhankelijke uitdrukkingswijze39. Sabam, beheersvennootschap met machtspositie in de sector van muziekauteursrecht, mag bij de tarifering van de krachtens het
auteursrecht
maken
tussen
verschuldigde
haar
klanten,
vergoeding
geen
bijv.
openbare
de
onderscheid en
de
particuliere omroep (door de overheidsdotatie van de openbare omroep niet op te nemen in de berekeningsgrondslag van de verschuldigde
vergoeding)
en
de
particuliere
omroepen
onderling (door van de éne een lager bedrag te eisen dan van de andere)40. Inzake kabeldoorgifte voorziet art. 54 A.W. niet dat een beheersvennootschap eenzijdige
kan
tarifering,
kiezen maar
enkel
tussen tussen
bemiddeling bemiddeling
36
Rb. Brussel, 5 januari 2001, A&M, 2001, 385, noot J. CORBET.
37
Gent, 16 april 2002, A&M, 2002, 347.
38
Rb. Brussel, 3 april 2001, A&M, 2001, 464.
39
40
en en
Antwerpen, 14 oktober 2002, R.W., 2002-2003, 827, noot F. Brison Vz. Kh. Brussel, 6 maart 2001, A&M, 2001, 388.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
11 weigering tot kabeldoorgifte41. Een rechtbank kan zich niet in de
plaats
stellen
toestemming
voor
vergoeding
vast
van
de
onderhandelende
kabeldoorgifte te
leggen
te
partijen
verlenen
waarover
de
en
de
door
de
billijke
partijen
geen
overeenstemming kunnen bereiken42. Talrijke rechterlijke beslissingen hebben de restrictieve interpretatie van de uitzonderingen op de vermogensrechten, al dan
niet
uitdrukkelijk,
bevestigd43.
De
cumulatieve
toepassingsvoorwaarden voor de uitzondering ten behoeve van de “parodie” zijn: zij moet een oorspronkelijk werk zijn, zij moet een kritische bestemming hebben, zij moet humoristisch bedoeld
zijn
en
ze
mag
geen
verwarring
creëren
met
het
oorspronkelijke werk44. De uitzondering ten behoeve van werken die
in
voor
het
publiek
toegankelijke
plaatsen
zijn
tentoongesteld, is niet van toepassing op de reproductie van een beeldhouwwerk op bierviltjes omdat deze reproductie niet louter
toevallig
of
incidenteel
is,
maar
daarentegen
een
prominente plaats op de viltjes inneemt45. In dezelfde zin is beslist over de reproductie van een monumentaal werk (m.n. een “waterschaakbord”) op foto’s46. Wat de “naburige rechten” betreft, stelt de A.W. geen hiërarchie in tussen de respectievelijke naburige rechten. Het naburig recht van de producent is niet ondergeschikt aan dat van de uitvoerende kunstenaar en de producent moet vooraf niet 41
Rb. Brussel, 1 juni 2001, A&M, 2001, 417.
42
Rb. Brussel, 1 juni 2001, A&M, 2001, 466.
43
O.m. : Brussel, 23 maart 2001, A&M, 2001, 375 noot E. DERCLAYE en A. CRUQUENAIRE. 44
Cass., 5 mei 2001, A&M, 2001, 400, noot B. MICHAUX. 45
Gent, 16 april 2002, A&M, 2002, 347.
46
Brussel, 23 maart 2001, A&M, 2001, 375, noot E. DERCLAYE en A. CRUQUENAIRE.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
12 bewijzen dat hij zich op rechtmatige wijze de rechten van de uitvoerder heeft laten overdragen47. De
producent
(van
fonogrammen)
is
de
persoon
die
de
financiering en de verantwoordelijkheid van de realisatie van de eerste vastlegging van geluiden op zich neemt48. Het reproductierecht van de uitvoerende kunstenaar omvat een bestemmingsrecht waardoor de kunstenaar zijn toestemming tot reproductie kan laten afhangen van de bestemming die hij aan deze reproductie heeft gegeven49. Wat
het
“sui
generis-recht”
van
de
databankproducent
betreft, is de uitdrukkelijke doorverwijzing op websites van bepaalde bioscopen naar de website cinebel.be voor wat betreft hun programmatie, geen overname van deze site en doet dit dus geen
afbreuk
aan
het
sui
generis-recht
van
de
databankproducent van hogervermelde website50. Namaak wordt veeleer in functie van de gelijkenissen dan van
de
verschillen
beoordeeld,
rekening
houdend
met
het
globaal beeld dat de gemiddelde koper van de voorwerpen heeft, ongeacht verwarringsgevaar en inwisselbaarheid51. Door de ruime omschrijving wie
door
een
inbreuk
een
van de “belanghebbende” kan al nadeel
kan
ondervinden
een
stakingsvordering inleiden, ook al is deze persoon geen houder van rechten, bijv. de persoon die instaat voor de uitvoering
47
Bergen, 13 mei 2002, A&M, 2002, 421, noot F. BRISON.
48
Ibid.
49
Ibid.
50
Vz. Rb. Brussel, 18 januari 2002, J.T., 2002, 862.
51
Brussel, 10 september 2001, I.R.D.I., 2002, 87 (hoewel ambigu wat ‘de onderlinge verwisselbaarheid’ betreft); Brussel, 11 september 2001, A&M, 2002, 518; Brussel, 1 februari 2002, A.J.T., 2001-02, 748.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
13 van
reclamecampagne52
een
of
de
verdeler
van
een
auteursrechtelijk beschermde lichtpaal53. Volgens het Hof van Cassatie blijkt dat de bevoegdheid van de stakingsrechter niet beperkt is tot het louter vaststellen van
een
inbreuk,
eventuele
het
bevelen
bekendmaking
van
van
zijn
de
staking
vonnis,
ervan
maar
kan
en
hij
de
alle
maatregelen bevelen die beletten dat de vastgestelde inbreuk voortduurt
en
er
toe
leiden
dat
de
inbreuk
geen
nadelige
gevolgen meer heeft, zelfs nadat de staking ervan is bevolen. Aldus
kan
dragers
de
terug
verbeurte
van
stakingsrechter uit
de
handel
bevelen
worden
dwangsom54.
een
De
dat
inbreukmakende
genomen,
en
dit
stakingsrechter
onder
kan
na
vaststelling van de auteursrechtelijke inbreuk het gevorderde stakingsbevel niet weigeren op grond van een belangenafweging, behoudens in geval van rechtsmisbruik (in casu niet bewezen); de stakingsrechter kan aan de veroordeelde wel een termijn verlenen
om
zich
stakingsbevel
op
publicatiemaatregel
naar
het
adequate kan
bevel
wijze
enkel
te
te
worden
schikken
doen
om
het
nakomen55.
Een
uitgesproken
als
deze
ertoe bijdraagt het stakingsbevel te doen nakomen, maar beoogt schadeherstel56.
geen reikt
dan
weer
De
niet
bevoegdheid zo
ver
van
dat
de
deze
stakingsrechter de
afgifte
of
verbeurdverklaring van de nagemaakte voorwerpen kan bevelen57. Het
aanbrengen
van
hyperlinks
naar
ongeoorloofde
bestanden, terwijl men weet of dient te weten dat zij illegaal
52
Brussel, 21 september 2001, A&M, 2002, 414, noot F. BRISON en A. COPPIETERS. 53
Brussel, 8 oktober 2001, A&M, 2002, 344.
54
Cass., 6 december 2001, A&M, 2002, 146, noot B. MICHAUX.
55
Antwerpen, 14 oktober 2002, R.W., 2002-2003, 827, noot F. BRISON.
56
Ibid.
57
Rb. Brussel, 23 juli 2002, A&M, 2002, 519.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
14 zijn,
is
een
onrechtmatige
daad.
De
algemene
zorgvuldigheidsnorm houdt tevens in dat wanneer een internet service provider (ISP) op de hoogte wordt gebracht van de aanwezigheid op de door haar gehoste sites van hyperlinks die verwijzen
naar
illegale
muziekopnames
(en
a
fortiori
van
illegale muziekopnames zelf), zij deze links zo snel mogelijk moet verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk moet maken, indien en volgens de volgende -
procedure:
de ISP via e-mail in kennis gesteld wordt van deze links, met identificatie ervan, vermelding van de pagina(‘s) van de site waarop deze links verschijnen en van de muziek die tot het repertoire van de kennisgevers behoort en die van op de gelinkte sites kan worden gedownload, en met uitdrukkelijk verzoek dat deze links verwijderd of ontoegankelijk gemaakt worden. Deze kennisgeving moet uitdrukkelijk de elementen bevatten
die
aannemelijk
het
prima
maken
dat
facie
de
voor
bestanden,
een
redelijke
waarnaar
de
ISP links
verwijzen, illegaal zijn. Bij het formuleren van het verzoek tot verwijdering of ontoegankelijk maken van links, moeten de
kennisgevers
uitdrukkelijk
verantwoordelijkheid
dragen
aanvaarden
voor
het
dat
zij
de
verwijderen
of
ontoegankelijk maken van de door hen aangewezen links, en de ISP
vrijwaren
voor
alle
vorderingen
die
zouden
worden
ingesteld door een klant op wiens website links voorkomen die op initiatief van de kennisgevers worden verwijderd of ontoegankelijk gemaakt, indien later zou blijken dat dit onterecht was; -
de ISP moet binnen de drie werkdagen na de ontvangst van dergelijke
kennisgeving,
deze
links
verwijderen
of
de
toegang ertoe onmogelijk maken, tenzij zij binnen diezelfde
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
15 termijn het bewijs kan voorbrengen dat de muziekopnames, waarnaar de gewraakte links verwijzen, legaal zijn58. Van
de
uitbater
van
een
“bulletin
board”
(B.B.S.)
werd
geoordeeld dat, indien hij via zijn B.B.S. illegale kopieën van computerprogramma’s ter beschikking stelt aan derden, ook al werden deze door derden op het B.B.S. geplaatst en zijn het de gebruikers die deze programma’s van het B.B.S. downloaden, hij kopieën in het verkeer brengt zoals geviseerd door art. 10.2 van de Wet Computerprogrammatuur. De uitbater kan geen “onwetendheid” inroepen omdat hij de plicht heeft na te gaan of op zijn B.B.S. geen illegale bestanden staan en, indien controle
hiervan
bemoeilijkt
wordt
door
de
omvang
van
het
B.B.S., de omvang ervan dermate af te bouwen of te organiseren dat
nieuwe
ge-uploade
bestanden
eerst
in
een
wachtruimte
terecht komen en pas na een grondige controle ter beschikking van derden worden gesteld59. “Bedrieglijk” in de zin van art. 80 van de A.W. moet worden begrepen als het hebben van de bedoeling profijt te halen uit de inbreuk, ook al heeft dat profijt zich in de realiteit niet gerealiseerd60. Goede
trouw
doet
niets
af
aan
de
burgerrechtelijke
aansprakelijkheid61. Bij
gebrek
beoordelingscriteria, begroot.
De
door
de
aan
overeenkomst
wordt
de
schade
en naar
beheersvennootschap
Sofam
precieze billijkheid uitgegeven
tarieven weerspiegelen de heersende beroepsgebruiken (althans ten aanzien van leden van die vennootschap)62. 58
Brussel, 13 februari 2001, R.W., 2000-2001, 1564.
59
Antwerpen, 28 februari 2002, A&M, 2002, 340.
60 61
Ibid. Gent, 16 april 2002, A&M, 2002, 347.
62
Brussel, 23 maart 2001, A&M, 2001, 375, noot E. DERCLAYE en A. CRUQUENAIRE.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
16 M.b.t. beheersvennootschappen beslist het Hof van Cassatie dat deze op grond van art. 73 A.W. gerechtigd zijn in rechte de betaling te vorderen van door de A.W. erkende rechten van de rechthebbenden
die
hun
het
beheer
van
deze
rechten
toevertrouwden, ook al gaven deze vennootschappen de opdracht tot de inning van deze rechten aan een lasthebber63. Een Belgische rechter is bevoegd zich uit te spreken over feiten
begaan
in
het
buitenland,
althans
over
de
nadelige
gevolgen ervan op het Belgisch grondgebied64, maar ook, hoewel soms betwist, stakingsbevelen uit te spreken die verder reiken dan het Belgisch grondgebied65. Het toepasselijk recht wordt bepaald door de wet van het land waar de bescherming wordt gevraagd.
Het
beschermd
is
is
deze
door
het
auteursrechthebbende
wet
die
bepaalt
auteursrecht,
is,
wat
de
wie
of de
een
voorwerp
oorspronkelijke
beschermingsomvang
is,
waaronder de beschermingsduur. Overeenkomstig het Verdrag van Rome
van
19
juni
auteurscontracten
1980
evenwel
worden
tussen
beheerst
door
partijen het
recht
gesloten dat
de
partijen hebben gekozen of, bij gebrek, door het recht dat de nauwste
band
heeft
met
het
contract66.
Indien
kunstwerken
tijdens hun (on-line) verkoop klaarblijkelijk op het Belgisch grondgebied
zijn
gebleven,
is
de
Belgische
wetgeving
van
toepassing en niet deze van het Groot-Hertogdom Luxemburg67;
63 64
Cass., 26 april 2001, A&M, 2001, 459. Brussel, 4 mei 2001, J.L.M.B., 2001, 1444.
65
Rb. Brussel, 24 september 2001, A&M, 2002, 357 (inmiddels in hoger beroep bevestigd, nog niet gepubliceerd). Contra : Brussel, 24 april 2001, I.R.D.I., 2001, 308. 66
Brussel, 8 oktober 2001, A&M, 2002, 344.
67
Overeenkomstig voormeld Verdrag van Rome verklaarden de algemene verkoopsvoorwaarden van de verkopers overigens zelf de Belgische wetgeving van toepassing.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
17 bijgevolg is een volgrecht verschuldigd krachtens de (toen nog van kracht zijnde) wet van 25 juni 192168. Om te bepalen of een werk dat voor de inwerkingtreding van de A.W. is gecreëerd, nog door de A.W. is beschermd, moet de beschermingsduur
worden
berekend
alsof
de
nieuwe
A.W.
van
toepassing was op het ogenblik van de creatie69. De mogelijke voortzetting van exploitatiehandelingen die te goeder trouw zijn aangevangen voor de inwerkingtreding van de A.W., gelden enkel
ten
aanzien
inwerkingtreding
van
van
de
werken
en
A.W.
uit
prestaties het
die
publiek
sinds
domein
de
zijn
“verrezen”70. Voor de wederkerigheidsvoorwaarde moet niet alleen worden onderzocht of dergelijke werken in hun “land van oorsprong” worden
beschermd,
maar
ook
of
die
werken
in
concreto
daadwerkelijk auteursrechtelijke bescherming genieten71. C. Literatuur Tijdens
de
door
ons
in
deze
kroniek
bestreken
tijdsspanne werden onder meer volgende boeken uitgegeven: A. STROWEL
en
E.
DERCLAYE,
Droit
d’auteur
et
numérique:
logiciels, bases de données, multimédia, Brussel, Bruylant, 2001,
488
uitvoerende
pag.
Daarnaast
en
F.
kunstenaar, werden
BRISON,
Het
Brussel,
enkele
naburig
Larcier,
overzichten
recht
2001, van
van
726
de pag.
rechtspraak
gepubliceerd: A. BERENBOOM, ‘Chronique de jurisprudence – Le droit d’auteur (1994-2000)’, J.T., 2002, 673-687; F. BRISON en H.
VANHEES,
‘Ontwikkelingen
in
het
68
Luik, 18 januari 2001, A&M, 2001, 248.
69
Brussel, 8 oktober 2001, A&M, 2002, 344.
70 71
Belgisch
auteursrecht,
Bergen, 13 mei 2002, A&M, 2002, 421, noot F. BRISON. Rb. Brussel, 17 september 2001, A&M, 2002, 431.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
18 1995-2001 (deel 1)’, A.M.I., 2002, 77-82 en (deel 2), A.M.I., 2002, 77-83 en 113-117. II.
Tekeningen- en modellenrecht In
de
in
belangrijke betreft
deze
kroniek
rechtspraak
was
het
te
uitermate
besproken melden.
stil,
periode
Ook
zodat
wat
is
de
er
geen
rechtsleer
hieronder
enkel
zal
worden ingegaan op ontwikkelingen binnen de wetgeving. Het
tekeningen-
en
modellenrecht
wordt
in
de
Benelux
geregeld door de Eenvormige Beneluxwet van 25 oktober 1966 inzake tekeningen of modellen (BTMW)72. Richtlijn 98/71/EG van 13 oktober 1998 van het Europees Parlement en de Raad inzake de
rechtsbescherming
van
modellen73
tracht
het
materiële
modellenrecht in de E.G. te harmoniseren. Deze richtlijn had uiterlijk
op
28
oktober
2001
moeten
zijn
omgezet74.
Deze
omzettingstermijn werd in de Benelux evenwel niet gehaald. Wel is er het Protocol van 20 juni 2002 houdende wijziging van de BTMW, dat wijzigingen aan de BTMW zal aanbrengen o.a. naar aanleiding van de omzetting van de richtlijn modellen. Dit Protocol
werd
goedgekeurd75.
begin Hopelijk
2003 zal
in
het
in
het 2003
Belgisch in
Parlement
werking
treden,
alhoewel 2004 een meer realistische datum is. Op
de
talrijke
wijzigingen
die
tengevolge
van
de
richtlijn modellen aan de BTMW zullen worden aangebracht (o.a. aan het beschermde voorwerp, de beschermingsvoorwaarden en de prerogatieven) wordt in deze bijdrage niet ingegaan, gelet op 72 B.S., 29 december 1973, 15043 (erratum: B.S., 15 februari 1974, 2247). De BTMW werd reeds tweemaal gewijzigd: B.S., 1 september 1999, 32309 en B.S., 26 oktober 1999, 40313. 73
P.B., 1998, L 289, 28 (Deze richtlijn zal hierna verder worden aangeduid als de ‘richtlijn modellen’). 74
Art. 19, lid 1 richtlijn modellen.
75
B.S., 14 maart 2003, 12832.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
19 het opzet en de besproken tijdspanne van de kroniek76. Wel willen we hier wijzen op de gevolgen van het feit dat art. 10 richtlijn modellen, dat de beschermingsduur betreft, sinds 28 oktober 2001 rechtstreekse werking heeft. Krachtens
de
huidige
tekst
van
de
BTMW
heeft
de
inschrijving van een Benelux-depot van een tekening of model een
geldigheidsduur
depotdatum.
Deze
van
vijf
jaar,
inschrijving
te
kan
rekenen
evenwel
van
voor
de twee
achtereenvolgende termijnen van vijf jaar worden vernieuwd, zodat de maximumduur van de geboden bescherming vijftien jaar bedraag77.
Krachtens
art.
10
richtlijn
modellen
wordt
een
tekening die of een model dat aan de beschermingsvoorwaarden voldoet na de inschrijving voor een periode van vijf jaar beschermd, en dit vanaf de depotdatum. De houder van het recht kan deze beschermingsduur van vijf jaar evenwel met één of meer nieuwe tijdvakken van vijf jaar verlengen, en dit tot een totale
maximale
beschermingsduur
van
25
jaar
vanaf
de
depotdatum. De bescherming van een tekening of model wordt dus door de richtlijn modellen in duur uitgebreid van maximum 15 jaar naar maximum 25 jaar. Aangenomen
moet
worden
dat
art.
10
richtlijn
modellen
sinds 28 oktober 2001 rechtstreekse werking bezit78, daar het aan de criteria voldoet die door het Hof van Justitie werden ontwikkeld opdat bepalingen van een niet uitgevoerde richtlijn
76
Zie voor een overzicht van alle wijzigingen die aan de BTMW door het Protocol van 20 juni 2002 zullen worden aangebracht: H. VANHEES, ‘De Benelux tekeningen- en modellenwet (BTMW) na de Europese harmonisatie’ (te verschijnen in T.B.H.). 77
Art. 12, lid 1 en 2 BTMW.
78
In deze zin ook: Gemeenschappelijke commentaar van de regeringen van de Beneluxlanden bij het Protocol van 20 juni 2002 tot wijziging van de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen, pag. 30.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
20 directe
werking
zouden
bezitten79.
Als
gevolg
van
deze
rechtstreekse werking heeft het Benelux-Bureau voor Tekeningen of
Modellen
(BTMB)
de
nodige
schikkingen
genomen
opdat
tekeningen of modellen die op 28 oktober 2001 nog beschermd werden door de BTMW van de maximum beschermingstermijn van 25 jaar, te rekenen vanaf de depotdatum, kunnen genieten80. De directe werking van het genoemde art. 10 richtlijn modellen moet evenwel gerelativeerd worden. Zij geldt immers slechts in de verhouding tussen de houder van een tekening of model en de verzuimende overheid, in casu het BTMB81. Zolang het wijzigingsprotocol van 20 juni 2002 niet in werking is getreden kan de houder van een tekening of model van de 10 extra jaren bescherming die door de richtlijn modellen wordt toegekend
geen
gebruik
maken
in
een
geschil
tussen
particulieren (bijv. in een inbreukprocedure). De bepalingen van
een
niet
uitgevoerde
richtlijn
hebben
immers
geen
rechtstreekse werking tussen particulieren (geen horizontale directe werking). Dit betekent dat wanneer een tekening die of model dat op 30 oktober 2001 15 jaar beschermd was, de houder ervan na het verstrijken van deze beschermingstermijn en tot de inwerkingtreding van het Protocol van 20 juni 2002, ondanks het feit dat zijn tekening of model nog maximum 10 jaar extra bescherming kan genieten, geen inbreukprocedure kan opstarten tegen een particulier (beweerde inbreukmaker). Het ontbreken 79
De omzettingstermijn van de richtlijn moet verstreken zijn en de bepalingen ervan moeten duidelijk en onvoorwaardelijk zijn en niet afhankelijk zijn van discretionaire uitvoeringsmaatregelen (zie hierover: K. LENAERTS en P. VAN NUFFEL, Europees recht in hoofdlijnen, Maklu, Antwerpen, 1999, 636 e.v., nr. 649 e.v. en 693 e.v., nr. 718 e.v. en de daar aangehaalde rechtspraak). 80
Mededeling van het BTMB (http://www.bbtmbbdm.org/nl/pages/nieuwswistudat.html). 81
Richtlijnen bezitten immers slechts directe werking bij niet uitvoering in de verhouding van een burger tot de overheid (zie tevens: R. BARENTS en L.J. BRINKHORST, Grondlijnen van Europees recht, Deventer, WEJ Tjeenk Willink, 2001, 173).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
21 van horizontale directe werking kan evenwel niet verhinderen dat
de
schade
die
een
particulier
als
gevolg
van
de
niet
omzetting van de richtlijn lijdt vergoed kan worden wanneer deze
particulier
een
aansprakelijkheidsvordering
tegen
de
staat inleidt82. Via de vermelde richtlijn modellen wordt het materiële tekeningen-
en
geharmoniseerd.
modellenrecht
Maar
het
van
communautair
de
EG-lidstaten
optreden
binnen
het
tekeningen- en modellenrecht ging de voorbije twee jaar nog verder. Zoals ook m.b.t. het merken- en kwekersrecht gebeurde, werd leven
een
communautair
geroepen.
intellectueel
Naast
modellenrecht
(voor
modellerecht)
dat
voortbestaan,
werd
de
het Benelux
verder, het
zij
eigendomsrecht
nationale het
Benelux
het
in
het
tekeningen-
en
tekeningen-
geharmoniseerd,
Gemeenschapsmodel
in
het
en
blijft leven
geroepen. Dit gebeurde door verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen83. Door deze verordening, die op 6 maart 2002 in werking trad84, kunnen
tekeningen
beschermd.
De
en
grote
modellen
als
eigenheid
van
Gemeenschapsmodel dit
worden
Gemeenschapsmodel
is
82
Zie hierover: K. LENAERTS en P. VAN NUFFEL, o.c., 702-703, nr. 728 en de daar aangehaalde rechtspraak en R. BARENTS en L.J. BRINKHORST, o.c., 177178. De richtlijn modellen houdt immers de toekenning van rechten aan particulieren in, de inhoud van deze rechten kan worden vastgesteld op basis van de bepalingen van de richtlijn, en er bestaat een causaal verband tussen de schending van de op de lidstaat rustende verplichting en de geleden schade. Zie over deze problematiek tevens: B. GOOSSENS, ‘kanttekeningen’, IRDI, 2001, 235. 83
P.B., 2002, L 3, 1 (deze verordening zal verder aangeduid worden als: ‘Vo GM’). Zie voor de uitvoeringsverordeningen: Verordening (EG) nr. 2245/2002 van de Commissie van 21 oktober 2002 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen, P.B., 2002, L 341, 28 en Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie van 16 december 2002 inzake de aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen voor de inschrijving van Gemeenschapsmodellen, P.B., 2002, L 341, 54. 84
Cf. art. 111, lid 1 Vo GM.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
22 zijn eenheid. Het Gemeenschapsmodel kan slechts bekomen worden voor alle, en dus niet slechts voor één of enkele, lidstaten van
de
E.G.,
en
rechtsbescherming bescherming,
geniet
en
in
al
deze
rechtsgevolgen.
overdracht,
landen
dezelfde
Verkrijging
afstand,
van
de
vervallen-
of
nietigverklaring en het verbod op gebruik ervan zijn slechts voor de gehele Gemeenschap mogelijk, tenzij de Vo GM iets anders bepaalt85. Het is belangrijk aan te stippen dat Gemeenschapsmodellen op twee wijzen beschermd kunnen worden. Enerzijds kan dit via een
bescherming
van
korte
duur
als
niet-ingeschreven
Gemeenschapsmodel (NIGM), en anderzijds voor langere duur als ingeschreven Gemeenschapsmodel (IGM). Een tekening of model wordt als NIGM beschermd wanneer aan de door de Vo GM gestelde beschermingsvoorwaarden
van
nieuwheid
en
eigen
karakter
is
voldaan86, en dit vanaf het moment dat de tekening of het model voor het eerst binnen de E.G. voor het publiek beschikbaar is gesteld87.
Bescherming
als
IGM
wordt
geboden
indien
de
beschermingsvoorwaarden, die identiek zijn aan deze die gelden voor een NIGM, vervuld zijn, en de tekening of het model is ingeschreven
bij
het
te
Alicante
gevestigde
Bureau
voor
harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)(BHIM)88. Het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel bestaat sinds 6 maart 2002. Het wordt bekomen voor tekeningen en modellen die aan
de
beschermingsvoorwaarden
voldoen,
en
dit
zonder
dat
enige formaliteit vervuld moet worden, voor een periode van 3
85
Art. 1, lid 3 Vo GM.
86
Zie voor de beschermingsvoorwaarden van een NIGM: art. 3 t/m 9 Vo GM.
87
Art. 1, lid 2, a juncto art. 11, lid 1 Vo GM.
88
Art. 1, lid 2, b juncto art. 12 Vo GM.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
23 jaar vanaf de datum waarop de tekening of het model voor het eerst
binnen
de
E.G.
voor
het
publiek
beschikbaar
werd
gesteld. Een IGM kan slechts bekomen worden vanaf 1 april 2003,
datum
aanvraag
waarop
voor
een
het
mogelijk
werd
ingeschreven
om
bij
het
BHIM
een
in
te
Gemeenschapsmodel
dienen89. Deze aanvraag moet gebeuren conform de bepalingen van de Vo GM. De beschermingsduur van een IGM bedraagt vanaf de inschrijving door het BHIM 5 jaar vanaf de indiening van de aanvraag tot bescherming. Deze kan maximaal vier maal verlengd worden
voor
periodes
van
5
jaar
tot
een
maximale
beschermingsduur van 25 jaar90. Tussen
de
bescherming
als
NIGM
en
als
IGM
bestaan
verschilpunten. Het verschil in beschermingsduur bleek reeds. Een ander verschilpunt bevindt zich in de verleende rechten. De bescherming die verkregen wordt als NIGM is beperkter. Er kan op basis hiervan slechts worden opgetreden tegen gebruik dat voortvloeit uit het namaken van het beschermde NIGM. Er kan
dus
slechts
worden
opgetreden
tegen
het
gebruik
van
modellen die het gevolg zijn van het louter kopiëren van het beschermde NIGM91. De creatie van het NIGM heeft belangrijke gevolgen voor de bescherming van tekeningen en modellen, en dit zowel op Europees als op nationaal (voor België: Benelux) niveau. Wat het Europees niveau betreft is het zo dat men sinds 6 maart 2002
voor
een
beschermingsvoorwaarden
model
dat
voldoet,
aan
de
automatisch
gestelde 3
jaar
89
Het was evenwel reeds mogelijk vanaf 1 januari 2003 een depot voor een Gemeenschapsmodel te doen, maar de depots tussen 1 januari 2003 en 1 april 2003 worden geacht op 1 april 2003 te zijn gedaan (http://oami.eu.int/fr/design/commpress.htm). 90
Art. 12 Vo GM.
91
Zie over de beschermingsomvang van beide types gemeenschapsmodellen: art. 19 Vo GM.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
24 bescherming verkrijgt als NIGM, en dit met ingang van de datum waarop het model voor het eerst binnen de Gemeenschap voor het publiek beschikbaar wordt gesteld. Gelet op de in art. 7, lid 2 Vo GM vervatte termijn van respijt heeft men nu vanaf deze beschikbaarstelling voor het publiek twaalf maanden de tijd om te
beslissen
verkrijgen bescherming
of
van
men
een
biedt.
een
IGM,
aanvraag dat
Indien
men
een
zal
indienen
langere
binnen
de
en
tot
het
uitgebreidere
aangegeven
termijn
niet opteert voor de vermelde aanvraag dan zal de bescherming als NIGM een einde nemen na de vermelde termijn van drie jaar. Indien
men
binnen
deze
termijn
wel
de
vermelde
aanvraag
indient, en deze leidt tot de vereiste inschrijving door het BHIM, dan zal men de door het IGM geboden bescherming kunnen genieten. Wat het Benelux-niveau betreft: ook hier kan men van eenzelfde voordeel genieten. Ook hier geldt dat men sinds 6 maart 2002 voor een model dat aan de door de Vo GM gestelde beschermingsvoorwaarden verkrijgt als NIGM voor
het
eerst
voldoet,
automatisch
bescherming
met ingang van de datum waarop het model binnen
de
Gemeenschap
voor
het
publiek
beschikbaar is gesteld. Gelet op de in art. 4bis BTMW vervatte termijn van respijt heeft men ook hier twaalf maanden de tijd om
te
beslissen
of
men
een
depot
zal
verrichten
tot
het
verkrijgen van bescherming als Benelux tekening of model. Uit dit alles blijkt dat door het invoeren van het NIGM men voor tekeningen
en
modellen
reeds
bescherming
kan
genieten
vooraleer men een aanvraag/depot indient tot het verkrijgen van
een
Benelux
ingeschreven tekening
Gemeenschapsmodel, of
model,
respectievelijk
evenals
tijdens
een de
verleningsprocedure. IV. A.
Merkenrecht Wetgeving
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
25 In
de
besproken
periode
zijn
geen
nieuwe
wettelijke
bepalingen in werking getreden. Het wettelijk kader in België blijft dus beheerst door enerzijds de Beneluxmerkenwet (BMW)92 zoals die laatst werd gewijzigd door de Protocollen van 199293 en 199694 en anderzijds de twee Europese basisregelingen: de Merkenrichtlijn
en
de
Verordening
inzake
het
Gemeenschapsmerk95. Wel is op dit ogenblik de goedkeuringsprocedure door de drie
Beneluxlanden
over
de
tekst 96
wijzigingsprotocol bijna afgerond .
van
een
nieuw
Naast enkele ‘diverse’
aanpassingen, zal dit leiden tot aanpassingen aan de BMW op drie
punten.
Vooreerst
stelt
men
een
herformulering
van
bepaalde artikelen voor zodat de tekst van de BMW beter bij de Richtlijn
zal
aansluiten.
De
rechtspraktijk
heeft
immers
uitgewezen dat het aanvankelijk standpunt – dat de BMW in overeenstemming was met de richtlijn - te optimistisch was en dat,
integendeel,
het
behouden
van
vroegere
bewoordingen
twijfel en onzekerheid heeft gezaaid (zo zullen o.m. in art. 13
A
1
b
verwarring,
de
bewoordingen
houdende
de
van
de
richtlijn
mogelijkheid
van
‘gevaar
voor
associatie’
92
Volledigheidshalve dient, voor wat betreft de strafbepalingen, ook verwezen te worden naar de Wet betreffende de fabrieks- en handelsmerken van 1 april 1879. 93 Protocol van 2 dec. 1992 tot aanpassing aan de hierna genoemde Europese Richtlijn van 1988, in werking sedert 1 jan. 1996 (B.S., 12 maart 1996). 94
Protocol van 7 aug. 1996 tot aanpassing van een aantal bepalingen aan de TRIPs overeenkomst, in werking sedert 1 jan. 2000 (B.S., 26 okt. 1999, 2ed.). 95
Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 dec. 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (P.B., 1989, L 40). Verordening Nr. 40/94 van de Raad van de Europese Unie inzake het Gemeenschapsmerk (P.B., 1994, L11, 1), in werking getreden op 15 maart 1994. 96
Protocol van 11 december 2001 houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de merken. Voor België goedgekeurd bij wet van 24 december 2002, B.S., 19 maart 2003, 13119. Ook Nederland keurde het protocol reeds goed en het blijft dus enkel wachten op Luxemburg.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
26 letterlijk worden overgenomen). Vervolgens wordt in de BMW een oppositieregeling geïntroduceerd die de houder van een ouder merk zal toelaten om zich tijdens de verleningsprocedure te verzetten tegen de inschrijving van een met zijn eigen merk conflicterend,
jonger
merk.
Deze
procedure
zal
de
reeds
bestaande rechtsprocedures onverlet laten en wil vooral een bijkomende
mogelijkheid
anterioriteiten goedkope
manier
navolging
van
in
een
te de
creëren vroeg
om
stadium,
geschillen sneller
beslechten.
Tenslotte
meeste
lidstaten,
EU
zal
en de
een
over op
een
BMW,
in
wettelijke
erkenningsregeling invoeren met betrekking tot (de uitoefening van) het beroep van merkengemachtigde. B.
Rechtspraak
1.
Beschermingsvereisten : absolute weigerings(nietigheids)gronden Voor de geldigheid van een (Benelux en Gemeenschaps)merk
is
vereist
dat
het
geregistreerde
teken
onderscheidend
vermogen heeft, niet wettelijk is uitgesloten en niet reeds eerder
door
een
derde
werd
gedeponeerd
of
in
bepaalde
omstandigheden gebruikt. Deze geldigheidsvereisten worden door merkenbureau’s en rechtbanken getoetst in het kader van een onderzoek resp. procedure inzake het bestaan van absolute of relatieve97
weigeringsgronden
resp.
nietigheidsgronden.
Deze
onderzoeken hebben in de besproken periode, zowel op Benelux als
Communautair
niveau,
aanleiding
gegeven
tot
heel
wat
rechtspraak waarvan we de hoofdlijnen hierna resumeren98.
97
Dit laatste nog niet in de Benelux. Een oppositieprocedure wordt aldaar op korte termijn ingevoerd (supra). In dit overzicht komt de rechtspraak inzake relatieve weigeringsgronden (gemeenschapsmerk) niet aan bod. 98 Rechtspraak met betrekking tot het Gemeenschapsmerk (Hof van Justitie en Gerecht van Eerste Aanleg), de harmonisatierichtlijn (Hof van Justitie) en het Beneluxmerk (Benelux Gerechtshof en hogere rechtbanken in de Benelux) worden samen per thema behandeld.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
27 a.
Weigeringsbevoegdheid en -procedure Sinds 1 januari 1996 heeft het Benelux Merkenbureau (BMB) de
bevoegdheid om de inschrijving van een merk te weigeren op zogenaamde absolute gronden aangegeven in artikel 6bis BMW. Het
bureau
moet
Gemeenschappelijke
daarbij,
conform
commentaar,
aanbevelingen
‘een
in
voorzichtig
de en
terughoudend beleid' voeren en enkel de evident ontoelaatbare depots
weren.
Het
Benelux
Gerechtshof
interpreteert
die
aanbeveling als een aansporing om procedures te voorkomen en voegt daar aan toe dat het door het BMB gevoerde beleid in geen geval de rechter bindt. Integendeel zal het Bureau zijn toetsingsbeleid
moeten
blijven
afstemmen
op
de
grenzen
getrokken in de rechtspraak en die zal alleen uitgaan van de in de BMW en de EG Richtlijn opgenomen bepalingen99. aanzien
van
de
deposant
draagt
het
Benelux
Ten
Merkenbureau,
binnen het bestek van zijn bevoegdheid, niet de bewijslast inzake de nietigheid van een depot. Zijn bevoegdheid strekt zich uit tot het weigeren van de inschrijving indien naar zijn oordeel een absolute weigeringsgrond aanwezig is100. rechtspraak vergelijkbaar
inzake
het
voorzichtig
Gemeenschapsmerk beleid
wordt
volgt
Uit de dat
aanbevolen
een
inzake
weigering op absolute gronden.101. Het BMB kan een depot niet weigeren op de enkele grond dat de rechter eerder de doorhaling van het merk had bevolen.
Het
kan wel de gronden tot doorhaling tot de zijne maken en op deze
gronden
het
depot
weigeren
maar
moet
dan
eerst
99
Ben.Ger., 26 juni 2000, Campina/BMB (‘Biomild’), Ing.Cons., 2000, 250; Brussel, 16 mei 2000, Ing.Cons., 2001, 95 (‘Langs Vlaamse wegen’). 100
Brussel, 16 mei 2000, Ing.Cons., 2001, 95 (‘Langs Vlaamse wegen’).
101
We verwijzen hiervoor naar de beslissingen van het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie die in het onderdeel c. – handelend over onderscheidend vermogen - worden aangegeven.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
28 onderzoeken of zich na de uitspraak omstandigheden voordeden waardoor onderscheidend vermogen is ontstaan102. Tegen
de
beslissingen
van
het
Benelux
Merkenbureau
kan
binnen een termijn van twee maanden beroep worden aangetekend bij het Hof van Beroep te Brussel, het Gerechtshof te ’sGravenhave of het Cour d’appel te Luxemburg (art. 6ter)103. Indien deze beroepstermijn afloopt op een dag dat de griffie van het gerecht gesloten is, moet het einde van die termijn naar nationaal recht worden vastgesteld104. Tegen een arrest van deze beroepsinstanties is cassatieberoep mogelijk volgens de nationale regels van het burgerlijk procesrecht105. b.
Vereisten van (i) ‘een teken’ dat (ii) ‘grafisch kan worden voorgesteld’ (i) Het is reeds lang gevestigde rechtspraak dat
de
opsomming van mogelijke tekens in art. 1 BMW niet exhaustief is.
Niet uitdrukkelijk vermelde tekens blijven niettemin de
rechtspraak beroeren. Opnieuw wordt bevestigd dat een kleur of kleurencombinatie zowel
102
in
de
geschikt
Benelux106
als
kan in
zijn de
om
een
merk
te
Gemeenschap107.
vormen
Dezelfde
Hoge Raad, 30 maart 2001, NJ, 2001, 321 (‘Chien Pu Wan’).
103
Deze beslissingen zijn integraal beschikbaar op de website van het Benelux Merkenbureau (www.bmb-bbm.org). We refereren aan deze beslissingen bij de bespreking van de onderscheiden gronden hierna. Het viel ons wel op dat, in vergelijking tot voorgaande jaren, tijdens de besproken periode minder arresten in toepassing van deze beroepsprocedure werden uitgesproken. 104
Ben.Ger., 29 nov. 2001, Koninklijke KPN Nederland/BMB, Ing.Cons., 2001, 595. 105
250.
Ben.Ger., 26 juni 2000, Campina/BMB, (‘Biomild’), Ing.Cons., 2000,
106 Cass. 22 dec. 2000, R.C.J.B., 2002, 5, noot M.C. Janssens ; Ing.Cons., 2001, 241. 107
Ger. E.G., 9 okt. 2002, KWS Saat/BHIM, T-173/00 ; Ger. E.G., 25 sept. 2002, Viking-Umwelttechnik/BHIM, Ing.Cons., 2002, 216.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
29 conclusie
geldt
voor
een
niet
gefantaseerde
geografische
benaming108 en de titel van een tijdschrift109. (ii) Elk teken kan dus principieel dienst doen als merk op voorwaarde evenwel dat het grafisch kan worden voorgesteld110. Dit vereiste gaf aanleiding tot enkele prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, meer bepaald inzake de mogelijkheid tot registratie
van
rechtspraak lidstaten
geuren
van nogal
en
het
geluiden,
een
vraag
Gemeenschapsmerkenbureau
uiteenloopt.
In
een
zaak
waarover
de
en
de
van
betreffende
een
geurmerk besliste het Hof inmiddels dat ook tekens die als zodanig niet visueel als merk waarneembaar zijn, geregistreerd kunnen worden mits ze vatbaar zijn voor grafische voorstelling door
figuren,
duidelijk,
lijnen
of
nauwkeurig,
begrijpelijk,
duurzaam
lettertekens
volledig, en
en
die
voorstelling
gemakkelijk
toegankelijk,
is111.
verschillende
objectief
De
mogelijkheden tot voorstelling die de verwijzende rechtsmacht concreet met betrekking tot geuren had voorgesteld112, werden door het Hof evenwel ontoereikend geacht. In het licht van deze strenge beslissing moeten vroegere beslissingen van het Benelux Merkenbureau en van de Kamer van Beroep in Alicante tot
aanvaarding
nodige
van
omzichtigheid
de
registratie worden
van
geurmerken,
behandeld.
Wat
met
klank-
de en
geluidsmerken betreft is het wachten op een uitspraak in de zaak Shield Mark v. Joost Kist waarin de Nederlandse Hoge Raad 108
Brussel, 24 juni 1999, Ing.Cons., 2002, 35 (‘Jaffa’ – cassatieberoep verworpen: Cass. 25 okt. 2001, Ing.Cons., 2002, 29). 109
Brussel, 16 mei 2000, Ing.Cons., 2001, 95 (‘Langs Vlaamse wegen’).
110
Art. 2 Richtlijn en art. 4 Verordening. Dit laatste vereiste staat (nog) niet uitdrukkelijk vermeld in art. 1 BMW doch is onbetwist ook in de Benelux van toepassing. 111
H.v.J., 12 dec. 2002, inzake Sieckmann (C-273/00).
112
Een scheikundige formule, een beschrijving (‘fruity balsamic smell with a light note of cinnamon’), depot van een staal of een combinatie van deze mogelijkheden.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
30 prejudiciële vragen stelde nadat het Gerechtshof van Den Haag tot het besluit kwam dat klankmerken geen tekens in de zin van artikel
1
BMW
gedeponeerd113.
zijn
en
dus
niet
als
merk
kunnen
worden
Ofschoon buiten het (periode)bestek van dit
overzicht, willen we reeds melding maken van de toepassing, door het Hof van Justitie, van de ‘Sieckmann-voorwaarden’ van duidelijkheid, begrijpelijkheid
gemakkelijke van
de
toegankelijkheid
grafische
voorstelling
ten
en aanzien
enkelvoudige kleuren114. c.
Vereiste van onderscheidend vermogen Heel wat rechtspraak handelt over de van ouds bekende eis
dat het teken het vermogen moet bezitten om het publiek in staat te stellen de producten of diensten als afkomstig van een bepaalde onderneming te herkennen en dus om deze producten of
diensten
van
die
van
andere
ondernemingen
te
onderscheiden115. Deze rechtspraak ligt in de lijn van vroegere arresten zowel van het Hof van Justitie116 als van het Benelux Gerechtshof117.
113
Hof ‘s-Gravenhage, 27 mei 1999, B.I.E., 1999, 248 ; Hoge Raad, 13 juli 2001, RvdW, 2001, nr. 136. In de zaak voor het Hof van Justitie (C283/01) werd op 3 april 2003 het advies van de advocaat-generaal uitgesproken. 114
H.v.J., 6 mei 2003 (zaak C-104/01), nog niet gepubliceerd. Uit deze beslissing leren we alvast dat het enkel deponeren van een kleurmonster of een verbale omschrijving van de kleur niet aan die voorwaarden voldoet. Een aanduiding met een internationaal erkende kleurcode eventueel wel. 115
Cass., 22 dec. 2000, R.C.J.B., 2002, 5, noot M.C. Janssens ; H.v.J. 4 okt. 2001, (‘Bravo’), Ing.Cons., 2001, 376 ; Brussel, 16 mei 2000, Ing.Cons., 2001, 95 (‘Langs Vlaamse wegen’) ; Antwerpen, 29 jan. 2001, IRDI, 2001, 327 ; Brussel, 24 juni 1999, Ing.Cons., 2002, 35 (‘Jaffa’ cassatieberoep verworpen: Cass. 25 okt. 2001, Ing.Cons., 2002, 29). 116
H.v.J., 4 mei 1999, Windsurfing Chiemsee/Huber, Ing.Cons., 1999, 330; H.v.J. 22 juni 1999, Lloyd/Klijsen, Ing.Cons., 1999, 350. 117
Ben. Ger., 16 dec. 1991, Burberrys/Bossy, Ing.Cons., 1992, 102.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
31 Tekens die door het publiek worden opgevat als louter decoratieve elementen en dus niet als de aanduiding van de herkomst
van
de
betrokken
producten,
voldoen
vereiste van onderscheidend vermogen118. ook
een
kleurentint
die
door
het
niet
aan
het
Die conclusie treft
publiek
niet
op
zich,
autonoom, als een teken ter onderscheiding van het product (sigarettenpapier) ervaren
doch
als
veeleer
afkomstig wordt
van
een
herkend
in
onderneming
combinatie
wordt
met
het
woordmerk en andere decoratieve onderdelen119. Niet onderscheidend zijn, aldus de Europese teksten die onverminderd in de Benelux van toepassing zijn, tekens (i) die (inherent) uitsluitend uitsluitend
elk
onderscheidend
bestaan bestaan
in
vermogen
beschrijvende uit
missen tekens
generieke
of
of of
in
(ii)
die
(iii)
die
de
handel
gebruikelijke tekens120. Dergelijke tekens kunnen immers niet de functie vervullen van identificatie van de onderneming die ze
op
de
markt
brengt
en
missen
dus
het
onderscheidend
vermogen dat voor het vervullen van deze functie vereist is121. Elk van de hiervoor vermelde weigeringsgronden heeft een eigen toepassingsgebied. Het bestaan van één grond volstaat derhalve om het teken niet als merk in te schrijven122, ook al zijn
118
Hoge Raad, 11 mei 2001, IER, 2001, 190 (met betrekking tot het profiel van fietsbanden). 119
Brussel (kgd), 2 okt. 2001, IRDI, 2002, 203 (blauwe tint van Rizla sigarettenpapier). 120
Artikel 7.1.b-c-d Verordening ; art. 3.1. b-c-d Richtlijn ; art. 1 juncto art. 6bis.1 BMW. Het wijzigingsprotocol waarvan sprake in onderdeel A, beoogt in de Beneluxmerkenwet quasi identieke bewoordingen als in de Europese teksten te doen opnemen. 121
H.v.J., 20 sept. 2001, (‘Baby-dry’), Ing.Cons., 2001, 511 (met betrekking tot beschrijvende tekens of aanduidingen). 122
H.v.J., 19 sept. 2002 (‘Companyline’), BIE, 2003, 130, noot Ste. ; H.v.J., 4 okt. 2001, (‘Bravo’), Ing.Cons., 2001, 376; Ger. E.G., 26 okt. 2000, Harbinger/BHIM, (‘Trustedlink’) ; Ger. E.G., 7 juni 2001, DKV/BHIM, (‘EuroHealth’), Ing.Cons., 2001, 220.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
32 overlappingen tussen de gronden mogelijk123. weigeringsgronden
gaf
aanleiding
tot
Elk van deze drie
richtlijnen
vanuit
Luxemburg124. (i) Een teken mist ieder onderscheidend vermogen wanneer het ongeschikt moet worden geacht voor het vervullen van de wezenlijke functie van het merk, te weten de herkomst van de waar of dienst aan te geven zodat de consument die de door dit merk aangeduide waar heeft verkregen of aan wie de door dit merk aangeduide dienst is verleend, bij een latere aankoop of opdracht, in geval van een positieve ervaring, die keuze kan herhalen of, in geval van een negatieve ervaring, een andere keuze kan maken125.
Het Gerecht van Eerste Aanleg beklemtoont
regelmatig dat enkel merken die elk onderscheidend vermogen missen in de zin dat het uitgesloten lijkt dat het teken geschikt is om de betrokken goederen of diensten te onderscheiden van die van andere herkomst, mogen worden geweigerd. Een minimaal onderscheidend vermogen volstaat126. Het louter aaneenschrijven van twee soortnamen is evenwel
123
Ger. E.G., 7 juni 2001, (zie vorige noot) ; Ger. E.G., 27 febr. 2002, Rewe/BHIM, (‘Lite’) ; Ger. E.G., 27 febr. 2002, (‘Eurocool’), BMM Bulletin, 2002, 111; Ger. E.G., 2 juli 2002, SAT.1/BHIM, Ing.Cons., 2002, 49. 124 Op het niveau van het Hof van Justitie gaat het in de besproken periode over de arresten ‘Baby-dry’, ‘Companyline’ en ‘Bravo’ (zie referenties infra). Vooral de twee eerst noemde uitspraken huldigen geen al te coherente zienswijze. Het is duidelijk dat over het vereiste van onderscheidend vermogen ook op het hoogste niveau het laatste woord nog niet gesproken is. 125
Ger. E.G., 25 sept. 2002, Viking-Umwelttechnik/BHIM, Ing.Cons., 2002, 216 (kleurencombinatie groen/grijs) ; Ger.E.G., 9 okt. 2002, Glaverbel/BHIM, BMM Bulletin, 2002, 204. 126
Ger. E.G., 5 april 2001 (‘Easybank’), IER, 2001, 186 ; Ger. E.G., 19 sept. 2001, Henkel/BHIM ; Ger. E.G., 19 sept. 2001, Procter & Gamble/ BHIM, Ing.Cons., 2001, 524 en vergelijkbare zaak T-129/00, telkens betreffende de vorm van al dan niet gekleurde vaatwas- of wastabletten ; Ger. E.G., 7 febr. 2002, Mag Instrument/BHIM betreffende de vorm van zaklampen ; Ger. E.G., 27 febr. 2002, Rewe/BHIM, (‘Lite’) ; Ger. E.G., 27 febr. 2002, (‘Eurocool’), BMM Bulletin, 2002, 111 ; Ger. E.G., 2 juli 2002, SAT.1/BHIM, Ing.Cons., 2002, 49.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
33 onvoldoende om aan het merk in zijn geheel onderscheidend vermogen te geven127. (ii) Wat de weigeringsgrond inzake beschrijvende merken betreft, kunnen enkel tekens met een uitsluitend beschrijvend karakter worden geweigerd128. Deze voorzichtige benadering – men kan zelfs gewagen van een lage drempel - wordt gevolgd na de uitspraak van het Hof van Justitie in de veelbesproken ‘Baby-dry’ zaak waarbij de weigering tot inschrijving als gemeenschapsmerk van dit teken voor pampers door het Hof werd hervormd129/130. 127
Voor de beoordeling van de vraag of een
H.v.J., 19 sept. 2002 (‘Companyline’), BIE, 2003, 130, noot Ste.
128
Ger. E.G., 5 april 2001, (‘Easybank’), IER, 2001, 186 ; Ger. E.G., 11 dec. 2001, ETMR, april 2002, 430 (‘Das Prinzip der Bequemlichkeit’). 129
H.v.J., 20 sept. 2001, (‘Baby-dry’), Ing.Cons., 2001, 511.
130
In het licht van het ‘Baby-dry’ arrest dient omzichtig te worden omgesprongen met oudere beslissingen van het Gerecht van Eerste aanleg (en de Kamers van Beroep te Alicante) waarbij eveneens de vraag naar het al dan niet beschrijvend karakter van woordcombinaties centraal stond (art.7.1.c Verordening). Het betreft o.m. volgende arresten van het Gerecht van Eerste Aanleg: ‘EuroHealth’ werd door het Gerecht als puur beschrijvend bestempeld voor diensten van ziekteverzekering, doch niet voor andere financiële diensten (Ger. E.G., 7 juni 2001, DKV/BHIM, Ing.Cons., 2001, 220). Het Gerecht keurde ook de weigering van Alicante goed om, op grond van artikel 7.1.b., woordcombinaties in te schrijven zoals ‘Investorworld’ (Ger. E.G., 26 okt. 2000, Community Concepts/BHIM), voor verzekeringen en financiële zaken, of zoals ‘Trustedlink’ voor de sector communicatietechnologie (Ger. E.G., 26 okt. 2000, Harbinger/BHIM). Op grond van artikel 7.1.c werd ‘Cine Action’ of ‘Cine Comedy’ geweigerd voor waren of diensten in verband met actiefilms of komische films, maar niet voor andere diensten van meer technische, juridische of beheersgerichte aard (Ger. E.G., 31 jan. 2001, (Taurus/BHIM), Ing.Cons., 2001, 38). ‘Giroform’ verwijst te rechtstreeks naar papierwaren (Ger. E.G., 31 jan. 2001, Mitsubishi/BHIM, Ing.Cons., 2001, 38). ‘Easybank’ is aanvaardbaar voor online bankieren omdat het niet onmiddellijk naar een bepaalde bankdienst verwijst en evenmin totaal ongeschikt lijkt om de betrokken diensten van die van anderen te onderscheiden (Ger. E.G., 5 april 2001, IER, 2001, 186). ‘Doublemint’ werd aanvaard voor kauwgom en aanverwante producten omdat het, zelfs voor een Engelstalige consument, vele betekenissen kan hebben en niet onmiddellijk verwijst naar een evident kenmerk van de betrokken waren (Ger. E.G., 31 jan. 2001, Ing.Cons., 2001, 69). Voor Duitstalige consumenten beschrijven ‘Universalworterbuch’ en ‘Universalkommunikationsverzeichnis’ op een al te vanzelfsprekende wijze de betrokken producten en diensten van uitgevers (Ger. E.G., 14 juni 2001, Ing.Cons., 2001, 232). Zie verder ook Ger. E.G., 5 dec. 2000, Messe München/BHIM (weigering ‘Electronica’ in verband met catalogi en organisatiediensten voor vakbeurzen in de sector elektronische componenten en structuren) ; Ger. E.G., 31 jan. 2001, Ing.Cons., 2001, 47 (weigering ‘Vitalité’ voor geneeskundige of dieet
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
34 woordmerk uitsluitend beschrijvend is, is de terminologie doorslaggevend die in het normale taalgebruik van de betrokken categorie consumenten wordt gebruikt om de waar of de dienst, of de essentiële eigenschappen daarvan, aan te duiden, hetzij rechtstreeks, hetzij door vermelding van één van de essentiële eigenschappen ervan.
Dergelijke tekens kunnen enkel worden
geweigerd op voorwaarde dat het merk geen andere tekens of aanduidingen bevat en dat bovendien de zuiver beschrijvende tekens en aanduidingen waaruit het bestaat niet worden gepresenteerd of geschikt op een wijze die het geheel onderscheidt van de gebruikelijke wijzen van aanduiding van de betrokken waren of diensten of van de essentiële eigenschappen daarvan. (iii) De uitsluitingsgrond betreffende merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden, dient te worden beperkt tot gebruikelijk geworden aanduidingen van de waar of de dienst zelf waarvoor het merk ter inschrijving is voorgedragen.
Het
is daarbij irrelevant of de betrokken tekens of benamingen de eigenschappen of kenmerken van bedoelde waren of diensten al dan niet beschrijven131. Er is heel wat rechtspraak die toepassing maakt van deze bepalingen doch waarnaar we binnen dit korte bestek slechts kunnen verwijzen132 (woordmerken in het algemeen133, producten die precies dit kenmerk beogen – wel inschrijving voor babyvoeding of mineraalwater). 131 H.v.J., 4 okt. 2001, (‘Bravo’), Ing.Cons., 2001, 376. Zie ook BHIM, Nietigheidsafdeling, 11 dec. 2001, ETMR, 2002, 733 (de term ‘DLC’ was reeds vóór het moment van registratie door de houder (Gilette) een algemeen gebruikte afkorting voor ‘diamond like carbon’ op verscheidene wetenschappelijke gebieden, in de verwante handelssectoren en was op weg een gebruikelijk begrip te worden in het handelsverkeer bij het algemene publiek). 132
Voor meer details, zie F. GOTZEN en M. CARLY, ‘Overzicht van Rechtspraak Merkenrecht 1990 – 2002’, T.P.R. 2002, 1839.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
35 woordcombinaties134, slogans135, plaatsnamen en geografische benamingen136, beeld- of figuratieve merken137, enkelvoudige kleuren138, kleurencombinaties139, vormen140). 133
Cass. 29 juni 2000, Ing.Cons., 2001, 13 (cassatieberoep verworpen tegen beslissing Hof van Beroep te Brussel dat ‘Ice Tea’ uitsluitend beschrijvend is – Brussel, 8 april 1998, IRDI, 1998, 377) ; Hof Amsterdam, 18 jan. 2001, BIE, 2002, 86 (‘Hawks’ als Engels woord voor haviken is voldoende onderscheidend voor schoenen) ; Hof ‘s-Hertogenbosch, 25 september 2000, IER, 2001, 27 (‘Tae Bo’ is louter beschrijvend voor deze fitnessvariant) ; Hof ‘s-Hertogenbosch, 19 april 2000, IER, 2001, 244 (‘euro’ is sedert oprichting van de EG zo zeer gebruikelijk geworden als verwijzing naar Europa, dat het geen onderscheidende kracht meer heeft) ; Hof Amsterdam, 16 dec. 1999, BIE, 2002, 11 (‘DELTA’ heeft onderscheidend vermogen voor diensten van een luchtvaartmaatschappij) ; Ger. E.G., 27 febr. 2002, Rewe/BHIM (weigering ‘Lite’ voor de sector voedingswaren en dranken); Ger. E.G., 27 febr. 2002, Ellos/ BHIM (weigering ‘Ellos’ voor kleding en schoeisel als beschrijvend voor gemiddelde Spaanstalige mannelijke consument – wel inschrijving voor klantenservice bij postorderverkoop). 134
H.v.J., 20 sept. 2001, Ing.Cons., 2001, 511 (aanvaarding ‘Babydry’ voor luiers) ; H.v.J., 19 sept. 2002, BIE, 2003, 130, noot Ste. (weigering ‘Companyline’ voor verzekeringen en financiële zaken). Volgende beslissingen van het Gerecht van Eerste Aanleg: Vernietiging van de weigering tot inschrijving van het merk, zowel op grond van art. 7.1.b. als van art. 7.1.c, van ‘New Born Baby’ voor poppen en bijbehoren (Ger. E.G., 3 okt. 2001, Ing. Conseil, 2001, 354). Op dezelfde gronden werd de weigering tot inschrijving van ‘Das Prinzip der Bequemlichkeit’ voor meubelen en voertuigen vernietigd (Ger. E.G., 11 dec. 2001, ETMR, april 2002, 430). Voor het in aanmerking komende gespecialiseerde publiek werd het woord ‘Eurocool’ in zijn geheel genomen voldoende onderscheidend geacht in de zin van art. 7.1.b. voor diensten betreffende het vervoer en de opslag van gekoelde goederen (Ger. E.G., 27 febr. 2002, (‘Eurocool’), BMM Bulletin, 2002, 111). Ook ‘UltraPlus’ werd, na toetsing van de art. 7.1.b en 7.1.c, onderscheidend geacht omdat het in aanmerking komende publiek niet onmiddellijk en zonder verder nadenken een concreet en rechtstreeks verband zal leggen tussen dit woord en de betrokken waar (ovenvaste plastic schotels) (Ger.E.G., 7 okt. 2002, Dart Industries/BHIM). In deze laatste zaak verduidelijkte het Gerecht nog dat wanneer een onderneming op een indirecte en abstracte wijze de voortreffelijkheid van haar waren prijst met een teken als het woord UltraPlus, zonder evenwel de consument rechtstreeks en onmiddellijk te informeren over een bepaalde kwaliteit of een bepaald kenmerk van de ovenvaste schotels, er slechts sprake is van suggestie en niet van aanduiding in de zin van artikel 7.1.c. Daarentegen werd ‘Streamserve’ voor de met de audiovisuele aspecten van internet vertrouwde Engelstalige consument te beschrijvend geacht in de zin van art. 7.1.c in verband met gegevensverwerkende hardware. Deze waren zijn immers essentieel voor de techniek van het in een regelmatige en continue stroom overbrengen van numerieke gegevens langs een server. Dezelfde woordcombinatie voor handboeken en publicaties is echter wél aanvaardbaar (Ger. E.G. 27 febr. 2002, Streamserve/BHIM - beroep aangetekend – zaak C150/02P). ‘TELE AID’ is een in het Engels gebruikelijke woordcombinatie die op grond van art. 7.1.c afgewezen moet worden voor diensten van hulp op afstand of voor auto-alarmsystemen omdat ze daarvoor te beschrijvend is, wat daarentegen niet noodzakelijk het geval is voor apparaten of diensten
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
36
in de algemene communicatiesector. In dit laatste geval bezit hetzelfde teken ook op grond van art. 7.1.b onderscheidend vermogen (Ger. E.G., 20 maart 2002, DaimlerChrysler/ BHIM, zaak T-355/00). Zelfde oplossing voor ‘CARCARD’ en ‘TRUCKCARD’, die niet als merk kunnen gelden voor producten en diensten als die bestaan uit of het gebruik inhouden van kaarten gerelateerd met auto’s of vrachtwagens, maar wel als die dienen voor gegevensverwerking of –transmissie in het algemeen (Ger. E.G., 20 maart 2002, DaimlerChrysler/ BHIM, zaken T-356/00, BMM Bulletin, 2002, 108 en T358/00). ‘SAT.2’ is uitsluitend beschrijvend en mist elk onderscheidend vermogen voor diensten i.v.m. satelliettransmissie, maar art. 7.1.b en c beletten niet hetzelfde teken in te schrijven voor een hele reeks andere diensten daarbuiten zoals databases, productie en exploitatie van muziek, film en video, computerspellen, multimedia (Ger. E.G., 2 juli 2002, SAT.1/BHIM). Verder ook Cass. Lux, 17 jan. 2002, Banque de Luxembourg/BBM (‘Fund-Market’), Ing. Conseil, 2001, 565. 135
Ger. E.G., 11 dec. 2001, ETMR, april 2002, 430 (‘Das Prinzip der Bequemlichkeit’ is niet uitsluitend beschrijvend) ; Cass., 14 april 2000, Ing.Cons., 2002, 124 (verbreking weigeringsbeslissing ‘Les hommes savent pourquoi/ Mannen weten waarom’) ; Brussel, 16 mei 2000, Ing.Cons., 2001, 95 (gedeeltelijke weigering ‘Langs Vlaamse wegen’) ; Hof ‘s-Gravenhage, 3 dec. 1998, BIE 2001, 177 (‘The Travel Company’ is voldoende onderscheidend). 136
Op Europees niveau geldt het vroegere ‘Chiemsee’ nog steeds als belangrijkste beslissing (H.v.J., 4 mei 1999, Windsurfing Chiemsee/Huber, Ing.Cons., 1999, 330). In de Benelux vonden we geen rechtspraak op niveau Hof van Beroep of hoger gepubliceerd. We vermelden daarom Kh. Brugge, 18 april 2000, IRDI 2001, 61 (weigering ‘Rustenburg’ voor granietsteensoort). 137
Ger.E.G., 9 okt. 2002, Glaverbel/BHIM, BMM Bulletin, 2002, 204 (een ‘dessin dat is toegepast op een oppervlak van een product’ heeft geen onderscheidend vermogen) ; Antwerpen, 29 jan. 2001, IRDI, 2001, 327 (gestileerde afbeelding van een Joker is onderscheidend). 138
Een eerste uitspraak van het Hof van Justitie kwam er op 6 mei 2003 (inzake kleur ‘oranje’ van Libertel – zaak C-104/01 na prejudiciële vragen door Hoge Raad, 23 febr. 2001, NJ, 2001, 276) en zal wellicht de rechtspraak in de toekomst beïnvloeden (het hierna geciteerde cassatiearrest lijkt ons alvast niet geheel conform het Europese arrest) ; Cass. 20 dec. 2000, Ing.Cons., 2001, 241 ; R.C.J.B., 2002, 5, noot M.C. Janssens (verwerping cassatievoorziening tegen Brussel, 28 sept. 1999 (aanvaarding kleur ‘turquoise’ voor telecommunicatiediensten), Ing.Cons., 2000, 69 ; de rechtspraak van het BHIM is traditioneel streng en de meeste Kamers van Beroep namen in het verleden een weigerachtige houding aan ten aanzien van de registratie van enkelvoudige kleuren, daarin gevolgd door het Gerecht van eerste aanleg. Zie Ger.E.G., 9 okt. 2002, KWS Saat/BHIM, T173/00 (weigering kleur oranje met betrekking tot verwerkingsinstallaties voor zaaigoed en land-, tuin- en bosbouwproducten doch wel aanvaarding voor consultancy-diensten op dit gebied). 139
Ger. E.G., 19 sept. 2001, Henkel/BHIM ; Ger. E.G., 19 sept. 2001, Procter & Gamble/BHIM, IER, 2002, 18: in beide zaken werd de weigering tot inschrijving bevestigd met betrekking tot de gekleurde lagen van overigens in een banale vorm gepresenteerde vaatwas- of wastabletten. Het bleek immers dat er slechts één basiskleur zoals rood of groen gecombineerd was met de gewone grijze, beige of witte kleur waarin waspoeders traditioneel worden aangeboden. Dat het daarbij soms kan gaan om tinten zoals lichtgroen of om een gespikkeld kleureffect zou volgens het Gerecht daarbij geen
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
37 Onderscheidend
vermogen
identificatiefunctie
impliceert
vereisten,
waaraan
gesteld141.
Anderzijds
tegen
een
als
een
teken
belet
verschillende
uitdrukking
dat moet
dit
wijze
er
geen
voldoen,
beginsel, van
dat
van
de
verdergaande mogen
worden
zich
verzet
beoordeling
van
het
onderscheidend vermogen al naar gelang het type van teken, niet dat bij een beoordeling van bepaalde tekens, in concreto, toch een andere benaderingswijze gerechtvaardigd kan zijn. Zo zal bijvoorbeeld de perceptie van het relevante publiek in het geval
van
een
kleurencombinatie
teken
bestaande
als
zodanig,
uit niet
een
kleur
of
een
noodzakelijkerwijs
wezenlijk verschil uitmaken. Op vergelijkbare gronden werd de afwijzing bevestigd van een eenvoudige nevenschikking, zonder enige specifieke positionering, van de kleuren groen en grijs voor tuinbenodigdheden omdat ze voor de opgegeven waren elk onderscheidend vermogen mist in de zin van art. 7.1.b. (Ger. E.G., 25 sept. 2002, Viking-Umwelttechnik/BHIM, Ing.Cons., 2002, 216) ; Hof ‘s-Gravenhage, 1 nov. 2001, IER, 2002, 86 (combinatie zwart/geel/rood voor batterijen moet ook door anderen kunnen worden gebruikt) ; Hof ‘s-Gravenhage, 30 nov. 2000, IER 2001, 88, met noot (mintgroen-crème voor Prozac-capsules vormt een onderscheidende kleurencombinatie). 140
H.v.J., 18 juni 2002, Philips/Remington, IER, 2002, 251 ; Ger. E.G., 19 sept. 2001, Henkel/BHIM ; Ger. E.G., 19 sept. 2001, Procter & Gamble/BHIM, IER, 2002, 18. Deze beslissingen zijn enkele van de vele op 19 september 2001 door het Ger.E.G. gegeven uitspraken omtrent de vraag of de vorm van wasmiddeltabletten voldoende onderscheidend vermogen heeft. Al deze beslissingen bevestigen de weigering tot inschrijving van de afwas- en wastabletten in een ronde, rechthoekige of vierkante vorm waarbij het voor deze laatste geen merkbaar verschil maakt of de randen ervan afgerond of gekarteld zijn. Ook de combinatie met een tweede geometrische basisvorm, zoals een driehoekig inzetstuk verleent aan het geheel nog geen onderscheidend vermogen (Ger. E.G., 19 sept. 2001, Procter & Gamble/BHIM, IER, 2002, 18, r.o. 59-60) ; Ger. E.G., 7 febr. 2002, Mag Instrument/BHIM (weigering gebruikelijke cilindervorm van zaklampen) ; BHIM, Nietigheidsafdeling, 19 nov. 2001, ETMR, april 2002, 395 (donutachtige vorm voor een kaas heeft onderscheidend vermogen. Zie verder Hoge Raad, 11 mei 2001, NJB, 2001, 1050 (profiel van fietsband heeft ten aanzien van grote publiek geen onderscheidend vermogen) ; Brussel, 2 okt. 2001, Ing.Cons., 2002, 171 (de specifieke driehoekige vorm van Toblerone heeft onderscheidend vermogen) ; Luik, 6 okt. 2000, Ing.Cons., 2001, 126 (vorm van ‘réglettes cuisenaire’ is niet onderscheidend). 141
H.v.J., 18 juni 2002, Philips/Remington, IER, 2002, 251 ; Ger. E.G., 31 jan. 2001, (‘Cine action’ en ‘Cine comedy’), Ing.Cons., 2001, 57 ; Ger. E.G., 5 april 2001, (‘Easybank’), IER, 2001, 186 ; Ger. E.G., 11 dec. 2001, ETMR, april 2002, 430 (‘Das Prinzip der Bequemlichkeit’) ; Ger. E.G., 27 febr. 2002, (‘Lite’) ; Ger. E.G., 27 febr. 2002, (‘Eurocool’), BMM Bulletin, 2002, 111.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
38 dezelfde (zijn) als in het geval van een woordmerk of een beeldmerk,
bestaande
uit
een
teken
dat
los
staat
van
het
voorkomen van de erdoor aangeduide waren142. De vraag of een merk onderscheidend vermogen heeft, leent zich niet tot een beantwoording in abstracto. Het antwoord is afhankelijk van de bijzonderheden van het geval143. Sedert het bekende
Juicy
Fruit-arrest144
behoort
het
tot
de
constante
rechtspraak dat het onderscheidend vermogen van een merk geen constante
grootheid
is
en,
ten
gevolge
van
tal
van
omstandigheden, aan verandering onderhevig is. Onderscheidend vermogen dient te worden beoordeeld op het tijdstip van de inbreuk (of de aanvraag) en in hoofde van het in aanmerking komend publiek145. rekening
houdend
De beoordeling dient globaal te gebeuren met
alle
relevante
factoren
waaronder
de
eigenschappen die het merk van huis uit bezit, het feit of het al dan niet een beschrijving bevat van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, het marktaandeel van het merk, de intensiteit, de geografische spreiding en de duur van het gebruik van dit merk, de hoogte van de reclamekosten van de onderneming voor het merk, de omvang van het gedeelte van het belanghebbende publiek, dat de waren of diensten op basis van het
merk
als
afkomstig
van
een
bepaalde
onderneming
142
Ger. E.G., 25 sept. 2002, Viking-Umwelttechnik/BHIM, Ing.Cons., 2002, 216 (m.b.t. de kleurencombinatie groen/grijs voor tuinbenodigdheden) ; Ger. E.G., 9 okt. 2002, KWS Saat/BHIM, T-173/00 (m.b.t.de kleur oranje voor zaaigoed) ; Ger.E.G., 9 okt. 2002, Glaverbel/BHIM, BMM Bulletin, 2002, 204 (m.b.t. ‘een dessin dat is toegepast op een oppervlak van een product’). 143
250.
Ben. Ger., 26 juni 2000, Campina/BMB, (‘Biomild’), Ing.Cons., 2000,
144
Ben. Ger., 5 okt. 1982, Wrigley/Benzon, R.W., 1982-83, 1299.
145
Antwerpen, 29 jan. 2001, IRDI, 2001, 327.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
39 identificeert,
alsmede
de
verklaringen
van
de
kamers
van
koophandel en industrie en van andere beroepsverenigingen146. Met
betrekking
tot
gemeenschapsmerken
moet
nog
worden
genoteerd dat, gelet op het uniciteitsbeginsel, het merk in de gehele Gemeenschap onderscheidend vermogen moet bezitten en de inschrijving dus moet worden geweigerd als een weigeringsgrond in
slechts
een
deel
7.2.Verordening)147. reeds
in
van
De
en
voor
beslissend
voor
gemeenschap
vaststelling
afzonderlijke
onderzocht
de
lidstaten
inschrijving
de
inschrijving
dat
van
het
de
werd als
bestaat teken
(art. tevoren
Gemeenschap
aanvaard,
werd
is
niet
gemeenschapsmerk.
Het
communautaire merkensysteem is autonoom. Geen enkele bepaling van
de
Verordening
verplicht
het
Bureau
in
Alicante
ertoe
hetzelfde resultaat te bereiken als de nationale merkenbureaus in
een
soortgelijke
situatie148.
Vroegere
nationale
inschrijvingen, in de Gemeenschap of zelfs daarbuiten zoals in de V.S., vormen hoogstens “een factor die een rol kan spelen” in
Alicante149.
inschrijving
Dit
verworven
geldt werd
ook in
dan een
als land
een
nationale
waarvan
de
geharmoniseerde merkenwetgeving een identieke formulering kent als de Verordening of in een land dat deel uitmaakt van het taalgebied waaruit het betrokken woordteken afkomstig is150. 146 H.v.J., 18 juni 2002, Philips/Remington, IER, 2002, 251, in de lijn van vroegere arresten als H.v.J., 4 mei 1999, Windsurfing Chiemsee/Huber, Ing.Cons., 1999, 330 en H.v.J., 22 juni 1999, Lloyd/Klijsen, Ing.Cons., 1999, 350. 147
H.v.J., 19 sept. 2002, BIE, 2003, 130, noot Ste. (‘Companyline’) ; Ger. E.G., 31 jan. 2001, Ing.Cons., 2001, 47 (‘Vitalité’) ; Ger.E.G., 27 febr. 2002, Rewe/BHIM (‘Lite’). 148
H.v.J., 19 sept. 2002, BIE, 2003, 130, noot Ste. (‘Companyline’).
149
Ger. E.G., 31 jan. 2001, The Sunrider/BHIM ; Ger. E.G., 31 jan. 2001, Mitsubishi/ BHIM ; Ger. E.G., 19 sept. 2001, Henkel/BHIM ; Ger. E.G., 19 sept. 2001, Procter & Gamble/BHIM, IER, 2002, 18 ; Ger. E.G., 5 juni 2002, Hershey Foods/BHIM. 150
Ger. E.G., 27 febr. 2002, Streamserve/BHIM ; Ger. E.G., 27 febr. 2002, Ellos/BHIM.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
40 Volgens rechtspraak
een
constante
kunnen
Communautaire
niet-onderscheidende
en
Benelux
tekens
niet
ter
inschrijving worden geweigerd of later worden nietig verklaard indien
ze
op
dat
ogenblik
‘ingeburgerd’151.
zijn
Wat
de
beoordelingsbevoegdheid van het BMB betreft, merkt het Benelux Gerechtshof
op
dat
inburgering
moet
bewezen
zijn
‘op
het
tijdstip van de aanvraag tot inschrijving’. De rechtbank bezit dus niet de bevoegdheid om een tussengekomen inburgering, na die aanvraag tot inschrijving maar vóór de beroepsprocedure, mee in aanmerking te nemen. De mogelijkheid die artikel 3.3. van de Richtlijn laat om ook inburgering na inschrijving in aanmerking
te
opgenomen152.
nemen Dit
werd
is
gemeenschapsmerk153
ook waar
niet
in
zo
in
het
Beneluxmerkensysteem
het
overigens
systeem
van
inburgering
het vóór
inschrijving moet worden aangetoond in alle wezenlijke delen van de Gemeenschap waar het tevoren onderscheidend vermogen miste en niet slechts in enkele ervan154. Inburgering kan enkel worden aanvaard op basis van het bewijs van het gebruik van het
niet
onderscheidend
bevonden
teken
‘als
een
merk’,
te
weten op een wijze die door het publiek kan worden ervaren als een teken waardoor waren en goederen worden onderscheiden als herkomstig gebruik
van
van
de
het
onderneming
teken
in
een
van
eiseres.
louter
Het
bewijs
beschrijvende
van
context
volstaat niet155.
151
Cass., 29 juni 2000, Ing.Cons., 2001, 13 (‘Ice Tea’ – geen inburgering bewezen). 152
Ben. Ger., 26 juni 2000, Campina/BMB, (‘Biomild’), Ing.Cons., 2000, 250. 153
H.v.J., 19 sept. 2002 (‘Companyline’), BIE, 2003, 130, noot Ste.
154
Ger. E.G., 12 dec. 2002, ECOPY/BHIM, T-247/01.
155
Brussel, 16 mei 2000, Ing.Cons., 2001, 95 (‘Langs Vlaamse wegen’).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
41 d.
Toelaatbaarheidsvereiste: niet uitdrukkelijk uitgesloten tekens156 Sommige tekens kunnen, onverminderd het onderscheidend
vermogen
dat
merkdepot
zij
zouden
uitmaken.
Dit
driedimensionale vormen
bezitten,
nooit
voorwerp
geldt
vooreerst
voor
van
een
bepaalde
die moeten geweigerd worden wanneer
zij door de aard van de waar worden bepaald, noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen of een wezenlijke waarde aan de waar geven.
Deze weigeringsgronden hebben als
ratio te verhinderen dat de merkhouder een monopolie wordt toegekend op technische oplossingen of gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt157. De vorm van een stuk zeep met overlangse versmalling
en
groeven
in
de
vorm
van
een
bot
met
breder
uitlopende boven- en onderkant is evenwel niet louter door de aard van de waard bepaald nu vaststaat dat er in de handel andere
vormen
van
stukken
zeep
bestaan158.
Zelfs
al
moet
worden aangenomen dat de vorm van een reep chocolade steeds schuine
kanten
dient
te
vertonen
om
ze
uit
de
matrijs
te
kunnen verwijderen, dan kunnen die schuine kanten evenwel nog veel nuances vertonen zodat niet kan worden aanvaard dat de vorm van de reep Toblerone bepaald wordt door de aard van de waar159. Van technische noodzaak is enkel sprake wanneer de wezenlijke functionele kenmerken van de vorm, voorwerp van het depot,
uitsluitend
aan
de
technische
uitkomst
zijn
toe
te
schrijven. Het bewijs dat er nog andere vormen bestaan waarmee dezelfde technische uitkomst kan worden verkregen doet evenwel geen
afbreuk
aan
de
toepassing
van
deze
156
Zie art. 3 Richtlijn, art. 7 Verordening, art. 1 lid 2 en art. 4 leden 1, 2, 7 BMW. 157 158 159
H.v.J., 18 juni 2002, Philips/Remington, IER, 2002, 251. Ger. E.G., 16 febr. 2000, Procter & Gamble/BHIM. Brussel, 2 okt. 2001, Ing.Cons., 2002, 171.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
42 uitsluitingsbepaling160.
Het
decoratief
karakter
van
een
afbeelding die de aantrekkelijkheid van de waar verhoogt, maar voor het publiek bijkomstig is, bepaalt niet de wezenlijke waarde
van
de
waar
en
vormt
derhalve
geen
grond
tot
Misleidende tekens kunnen evenmin een merk vormen.
Het
uitsluiting161. misleidend karakter van het gebruik van een merk in de zin van art. 4.2. BMW moet niet op zichzelf worden ingeschat maar in samenhang met de bij het depot opgegeven waren en met in acht name van alle relevante, behoorlijk ter kennis (van het BMB of de rechter) gebrachte feiten en omstandigheden die het gebruik van dit merk omringen162. Merken die de oorsprong van een wijn aanduiden terwijl er geen enkele wijnwinning bestaat met die naam of de onder het merk verkochte wijnen niet uitsluitend van
de
aangeduide
uitbating
afkomstig
zijn,
moeten
worden
nietig verklaard wegens schending van de Verordening Raad EEG nr. 2392/89 en art. 4.2. BMW163. In
tegenstelling
onderscheidend
tot
vermogen
tekens vertonen,
uitgesloten tekens nooit ‘inburgeren’
2.
die
een
kunnen 164
gebrek de
inzake
uitdrukkelijk
.
Inbreuk- (en nietigheids)procedures
160
H.v.J., 18 juni 2002, Philips/Remington, IER, 2002, 251.
161
Antwerpen, 29 jan. 2001, IRDI, 2001, 327.
162
Hoge Raad, 23 februari 2001, NJ, 2001, 320 (weigering ‘Unox Chicken Tonight’ voor andere waren dan smoorsaus voor kip) ; Brussel, 13 sept. 2001, J.T., 2001, 861 (vordering tot nietigverklaring ‘Mouton Cadet’ verworpen). 163
Brussel, 13 sept. 2001, J.T., 2001, 861 (vernietiging merken ‘Enclave du Mouton’ en ‘Domaine du Mouton’). 164
H.v.J., 18 juni 2002, Philips/Remington, IER, 2002, 251.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
43 a.
Rechten van de merkhouder: vorderingen op grond van art. 13.A.1 BMW (al dan niet in combinatie met een nietigheidsvordering gestoeld op art. 14 BMW) Onverminderd de mogelijkheden van gemeen recht, kan de
merkhouder zich in toepassing van artikel 13.A.1 BMW verzetten tegen bepaalde vormen van gebruik die - door iedere derde165 van het merkteken of een overeenstemmend teken worden gemaakt. Deze
actiemogelijkheden
vereisen
een
‘gebruik’
dat
‘in
het
economisch verkeer’ plaatsvindt. Er is geen sprake van gebruik indien
het
merk,
dat
onterecht
werd
aangebracht,
wordt
weggemaakt via duurzame overplakking, nog voor de waren de onderneming hebben verlaten166. Met betrekking tot het vereiste van een gebruik ‘in het economisch verkeer’ verduidelijkt het Hof
van
Justitie
dat
hieronder
moet
worden
verstaan
elk
gebruik in het kader van een handelsactiviteit waarmee een economisch
voordeel
wordt
nagestreefd
met
uitsluiting
van
activiteiten in de particuliere sfeer167. Wat
de
toepassingsvoorwaarden
van
de
onderscheiden
actiemogelijkheden betreft, dienen de bepalingen van de BMW, ook
in
de
versie
van
vóór
1996,
te
worden
uitgelegd
in
conformiteit met de bewoordingen van de Richtlijn en dit met betrekking tot alle feiten daterend van na 31 december 1992168.
165
Eventueel kan dit een mede-contractant van de merkhouder zijn: Brussel, 3 mei 2002, Ing.Cons., 2002, 184 (met verwijzing naar de tekst van artikel 5.1. Richtlijn). 166
Brussel, 27 febr. 2001, IRDI, 2001, 335. Het vullen van een met een merk voorziene tank (Primagaz) met een niet van de merkhouder afkomstig gas werd wel als gebruik (en merkinbreuk) gekwalificeerd door Hof Amsterdam, 9 juli 1998, BIE, 2002, 21. 167
H.v.J., 12 nov. 2002, Arsenal Football/Reed (C-206/01). Dit sluit aan bij vaststaande rechtspraak in de Benelux. 168
Ben. Ger., 25 sept. 2000, BMW/Deenik, Ing.Cons., 2001, 3 ; Ben.Ger., 2 okt. 2000, Haacht/Grandes Sources Belges (‘Valvert’), Ing.Cons., 2000, 361.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
44 De eerste actiemogelijkheid – art. 13.A.1.a169 – vereist voor zijn toepassing het bewijs van dubbele identiteit (tekens en
waren
of
diensten)
alsook
een
gebruik
van
het
beweerd
inbreukmakend teken ‘als merk’. Inzake het eerste vereiste – identiteit tussen merk en teken - was het uitkijken naar een uitspraak
van
Félicie’170.
het
Hof
Inzake
van
het
Justitie
in
vereiste
de
van
zaak
‘Arthur
een
et
merkgebruik
verduidelijkte dit Hof dat de uitoefening van het recht van de merkhouder gevallen
om
zich
waarin
te
het
verzetten,
gebruik
van
moet het
beperkt merk
blijven
door
een
tot
derde
afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk en met name aan de essentiële functie om de herkomst van de waar te garanderen171.
Een
loutere
verwijzing
naar
het
merk
daarentegen, zelfs in het kader van een commercieel contact, wanneer dit gebeurt voor beschrijvende doeleinden, maakt geen merkgebruik uit en is uitgesloten van de werkingssfeer van deze actiemogelijkheid172. Het Hof merkt wel op dat in LidStaten,
die
gebruik
hebben
gemaakt
van
de
optionele
mogelijkheid voorzien in art. 5.5.Richtlijn (zoals de Benelux in art. 13.A.1.d BMW), laatstgemeld gebruik van het merkteken eventueel toch kan worden verboden173.
169
Vgl. artikel 5.1.a. Richtlijn – artikel 9.1.a Verordening.
170 Dit arrest werd inmiddels uitgesproken: H.v.J., 20 maart 2003 (C291/00). Het Hof oordeelde dat een teken gelijk is aan een merk wanneer het zonder wijziging of toevoeging alle bestanddelen van het merk afbeeldt, of wanneer het in zijn geheel beschouwd verschillen vertoont die dermate onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen. 171
H.v.J., 12 nov. 2002, Arsenal Football/Reed (C-206/01) ; Antwerpen, 30 april 2001, IRDI, 2002, 200 (gebruik merk ‘Adriaantje’ op frontpaneel van een gebakkraam is gebruik in het economisch verkeer). 172 H.v.J., 14 mei 2002, Hölterhoff/Freiesleben, Ing.Cons., 2002, 129. Zie over het vereiste van merkgebruik ook het oudere BMW/Deenik arrest (H.v.J., 23 febr. 1999, Ing.Cons., 2001, 311). 173
H.v.J., 12 nov. 2002, Arsenal Football/Reed (C-206/01).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
45 Verschillende arresten van het Hof van Justitie hebben sinds eind 1997 duiding gegeven bij de toepassingsvoorwaarden van artikel 5.1.b Richtlijn dat in de Benelux (niet geheel richtlijnconform174) is omgezet in art. 13.A.1.b175. Het Benelux Gerechtshof neergelegd
heeft en
zich
bij
schuift,
de
althans
Europese
voor
de
interpretatie
periode
na
het
verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn – dus na 31
december
1992
vooropgestelde
–
zijn
vroeger
in
associatiecriterium
richtinggevend’ naar voren Beneluxmerkenwet
176
ondanks
.
het
‘niet
UNION
arrest
langer
als
Het Hof gaat er van uit dat de
zijn
tekst,
richtlijnconform
kan
worden gelezen in de betekenis die daaraan door het Hof van Justitie
is
gegeven177.
Inzake
de
toepassing
van
deze
wetsbepaling is niets gewijzigd aan de regels die het Hof van Justitie in zijn vroegere arresten verwoordde178 meer bepaald dat
de
beoordeling
doorslaggevend samenhang
het
verwarringsgevaar,
beoordelingscriterium,
tussen
veronderstelt,
van
de
met
in
name
een
aanmerking
tussen
de
zekere
te
als
onderlinge
nemen
factoren
overeenstemming
van
de
merken en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij
betrekking
soortgelijkheid
hebben. van
de
Zo
kan
betrokken
een waren
geringe of
mate
diensten
van
worden
174
Zoals duidelijk werd in het bekende arrest Sabel/Puma (H.v.J. 11 nov. 1997, Ing.Cons., 1998, 15). We hebben hierboven reeds aangegeven dat de tekst van art. 13.A.1.b.BMW binnenkort zal worden aangepast aan de bewoordingen van de richtlijn. 175
Vgl. artikel 5.1.b Richtlijn – artikel 9.1.b Verordening Gemeenschapsmerk. 176 Ben.Ger., 2 okt. 2000, Haacht/Grandes Sources Belges (‘Valvert’), Ing.Cons., 2000, 361. Zie ook navolgend cassatiearrest in deze zaak (Cass., 9 febr. 2001, IRDI, 2001, 160, noot G. Meyer). 177
Ben.Ger., 7 juni 2002, Marca/Adidas, Ing.Cons., 2002, 153 ; Cass., 5 april 2001, IRDI, 2001, 323 ; Brussel, 4 april 2000, JLMB, 2001, 1424. 178
Behoudens het hoger vermelde Puma/Sabel arrest, betreft het de arresten H.v.J., 29 sept. 1998, Canon/MGM, Ing.Cons., 1998, 304 ; H.v.J.,
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
46 gecompenseerd door een hoge mate van overeenstemming tussen de merken. En omgekeerd is het zo dat, ondanks een geringe mate van overeenstemming tussen de merken er van verwarringsgevaar sprake kan zijn, wanneer de betrokken waren of diensten in hoge mate gelijksoortig zijn of het oudere merk een grote onderscheidingskracht
heeft179.
Merken
die,
hetzij
van
huis
uit, hetzij wegens hun bekendheid op de markt, een sterke onderscheidingskracht hebben, genieten hoe dan ook een ruimere bescherming
dan
onderscheidingskracht
merken 180
met
een
geringe
. Deze regels alsook de, zeker in de
Benelux, van oudsher bekende beoordelingscriteria – visuele, auditieve, begripsmatige gelijkenis ; beoordeling op basis van de totaalindruk ; het belang van dominerende bestanddelen ; de gemiddeld, consument
geïnformeerde als
omzichtige
referentiecriterium
–
en
oplettende
worden
in
de
gewone
besproken
periode door de rechtspraak tamelijk getrouw toegepast181. 22 juni 1999, Lloyd/Kluysen, Ing.Cons., 1999, 350 ; H.v.J., 22 juni 2000, Marca/Adidas, Ing.Cons., 1999, 544. 179 Brussel, 20 sept. 2001, Ing.Cons., 2001, 363. 180
Ben.Ger., 2 okt. 2000, Haacht/Grandes Sources Belges, Ing.Cons., 2000, 361 ; Bergen, 26 juni 2000, J.T. 2002, 135, noot Van Bunnen ; Brussel, 4 april 2000, JLMB, 2001, 1424 ; Hof ‘s-Gravenhage, 30 november 2000, IER, 2001, 88 (kleurmerk - tweekleurige capsule van Prozac is zwak merk). 181
Brussel, 24 juni 1999, Ing.Cons., 2002, 35 (vernietiging merk ‘Jaffa’ voor bananen wegens verwarring met ‘Jaffa’ voor zuiderse vruchten en citrusvruchten) ; Brussel, 4 april 2000, JLMB, 2001, 1424 (vernietiging merk ‘Private Pleasures’ wegens verwarring met ‘Secret Pleasures’ voor cosmetische producten) ; Brussel, 13 sept. 2001, J.T., 2001, 861 (geen verwarring tussen de merken ‘Domaine du Mouton’ en ‘Enclave du Mouton’ enerzijds en ‘Mouton Cadet’ anderzijds) ; Brussel, 2 okt. 2001, Ing.Cons., 2002, 171 (geen overeenstemming tussen vorm van chocoladereep Alpin Choc en vorm Toblerone) ; Brussel, 6 maart 2001 en 2 okt. 2001, IRDI, 2001, 340 (geen overeenstemming tussen merk ‘Eurocard’ en teken ‘the European Card’ tegen figuratieve achtergrond) ; Brussel, 12 okt. 2001, IRDI, 2002, 206 (vernietiging van het merk ‘EXIT’ voor kleren wegens overeenstemming met merk ‘EXIT AND CO’ voor schoenen – cassatieberoep in gesteld) ; Hof ‘sGravenhage, 2 november 2000, IER, 2001, 34 (woordmerk El Taco inbreukmakend op het woordmerk ‘Winner Taco’, beiden voor ijsjes) ; Hof Amsterdam, 18 nov. 1999, BIE, 2002, 3 (geen overeenstemming tussen teken ‘ONE’ en merk NOT ONLY ONE) ; Hof Amsterdam, 18 jan. 2001, BIE, 2002, 15 (geen overeenstemming tussen teken ‘Atlanta Hawks’ en merk ‘Hawks’ beiden voor sportschoenen) ; Hof ‘s-Gravenhage, 1 nov. 2001, IER, 2002, 86, kritische
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
47 Het begrip ‘soortgelijk’ ziet op de aard van de waren of diensten als zodanig (in concreto).
Voor het vaststellen van
het al dan niet soortgelijk zijn van de waren of diensten is beslissend in hoeverre het publiek de waren of diensten als naar hun aard – commercieel, technisch of anderszins – verwant met de waren of diensten van de merkhouder beschouwt182. Art. 13.A.1.c183 verleent de houder van een bekend merk het recht om op te treden tegen gebruik door derden van het merk of een overeenstemmend teken voor andere producten of diensten dan waarvoor het merk is ingeschreven, en mits ook aan
een
bepaald
aantal dient
te
bijkomende
ongerechtvaardigd
worden
voorwaarden aangetoond
voordeel184
kan
is
dat
worden
voldaan. door
dat
getrokken
Meer gebruik uit
of
afbreuk kan worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.
Recent verduidelijkte het Hof van
Justitie dat het overeenstemmende (optionele) artikel 5.2. van de Richtlijn de Lid-Staten toestaat om, ook al volgt dit niet uit de bewoordingen, deze actiemogelijkheid voor te behouden aan houders van een bekend merk die willen opkomen tegen een gebruik voor waren of diensten die gelijk of soortgelijk zijn. Een andere uitlegging zou betekenen dat bekende merken minder bescherming
genieten
wanneer
een
teken
voor
dezelfde
of
noot Speyaert (geen overeenstemming met zwart/rood/oranje blisterkaart Duracell door blisterkaart Panasonic omdat beider bekende woordmerken prominent op de verpakking staan afgebeeld en het om een gebruikelijke kleurencombinatie gaat) ; Hof ’s-Gravenhage, 29 juni 2000, BIE, 2002-3, nr. 17, noot Ste (geen overeenstemming tussen sliertmerk – in kleuren gestreepte tandpasta – van Beecham met door Procter&Gamble gebruikt teken gelet op gering onderscheidend vermogen). 182
Cass., 25 okt. 2001, Ing.Cons., 2002, 29 (‘Jaffa’ – soortgelijkheid bevestigd tussen ‘bananen’ en ‘zuiderse vruchten’). 183
Vgl. artikel 5.2. Richtlijn (optionele bepaling) – art. 9.1.c. Verordening. 184
Hof Amsterdam, 3 juni 1999, BIE , 2001, 90 (gebruik van overeenstemmende tekens ‘XS4Components’ en ‘XS4Dealers’ leidt tot aanhaken bij, en voordeel trekken van het imago, de reputatie en de goodwill van het merk ‘XS4ALL’).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
48 soortgelijke waren of diensten wordt gebruikt (waartegen enkel kan worden opgetreden mits bewijs van verwarringsgevaar) dan bij
gebruik
voor
niet-soortgelijke
waren
of
diensten.
Dit
strookt niet met de algemene opzet en de doelstellingen van de regeling185. Wat de overige toepassingsvoorwaarden van artikel 13.A.1.c
betreft,
werden
er
in
de
besproken
periode
geen
nieuwe arresten door het Hof van Justitie uitgesproken186 en bestaat
weinig
gepubliceerde
Beneluxrechtspraak.
Een
Nederlands Hof oordeelde nog dat een richtlijnconforme uitleg van de woorden ‘kan worden’ in art. 13.A.1. c. en d. meebrengt dat
een
uitsluitend
theoretische
kans
voordeel of afbreuk onvoldoende is.
op
ongerechtvaardigd
Er moet sprake zijn van
een (te verwachten) reëel voordeel of reële afbreuk187. Art. 13.A.1.d188 kan worden ingeroepen tegenover een derde die het teken in het economisch verkeer gebruikt doch niet als aanduiding van de herkomst van waren of diensten (bijvoorbeeld voor
doeleinden189).
beschrijvende
toepassingsvoorwaarden
van
deze
Over
actiemogelijkheid
stelt
de het
Hof van Beroep te Brussel vragen aan het Hof van Justitie en wenst het meer bepaald verduidelijking bij de mogelijkheid om op
te
treden
tegen
overeenstemmende
tekens
(de
richtlijn
spreekt enkel van ‘het gebruik van een teken’) en zo ja, of het
bestaan
van
overeenstemming
op
basis
van
het
185
H.v.J., 9 jan. 2003, Davidoff/Gofkid, C-292/00. Vergelijkbare vragen van uitleg werden ook aan het H.v.J. gericht door Hoge Raad, 12 okt. 2001, BIE, 2002, 70 (‘Adidas/Fitnessworld’). 186
Relevante arresten uit de vorige jaren betreffen General Motors/Yplon (H.v.J., 14 sept. 1999, Ing.Cons., 1999, 555). 187
Hof ‘s-Gravenhage, 18 nov. 1999, BIE, 2001, 58 (‘Pluto’).
188 Vgl. artikel 5.5. Richtlijn – geen overeenstemmende bepaling in de Verordening. 189
H.v.J., 14 mei 2002, Hölterhoff/Freiesleben, Ing.Cons., 2002, 129 (met verwijzing naar de overeenstemmende richtlijnbepaling – art. 5.5).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
49 verwarringscriterium dient te worden vastgesteld190. In zijn arrest
benadrukt
het
Hof
dat
het
hier
om
een
optionele
bepaling van de Richtlijn gaat en de Lid-Staten derhalve vrij zijn zelf het toepassingsgebied en de toepassingsvoorwaarden ervan vast te stellen191. Deze
actiemogelijkheid
wordt
ook
vaak
met
succes
aangewend tegen derden die het merk op het internet gebruiken. Het kan daarbij gaan om een gebruik in een domeinnaam192 of op een andere wijze, bijvoorbeeld als ‘metatag’193. Er
is
sprake
van
een
geldige
reden,
en
dus
geen
merkinbreuk, wanneer het merk wordt gebruikt in briefwisseling om afnemers in te lichten dat de producten met de merknaam niet
langer
verkrijgbaar
zijn
(in
het
licht
beëindiging van een distributieovereenkomst)194.
van
een
Een geldige
reden is eveneens voorhanden ingeval van de vermelding van andermans
merk
in
eigen
reclame
voorzover
dat
gebeurt
in
overeenstemming met de Richtlijn inzake vergelijkende reclame (6
oktober
Justitie,
1997195). hanteert
Deze een
Richtlijn,
bijzonder
aldus
ruime
het
Hof
definitie
van van
vergelijkende reclame (telkens wanneer een concurrent of zijn goederen
uitdrukkelijk
of
impliciet
advertentie worden genoemd). Richtlijn,
moeten
de
aan
door
een
ander
in
een
Gelet op de doelstelling van de
vergelijkende
reclame
te
190
Brussel, 15 jan. 2001, AR 2000/AR/826 (niet-gepubliceerd).
191
H.v.J., 21 nov. 2002, Robelco/Robeco, C-23/01.
stellen
192 Hof Amsterdam, 7 december 2000, IER, 2001, 66 (enkele registratie passies.com is inbreuk op merk ‘Passies’). 193
Antwerpen, 9 okt. 2000, T.B.H., 2001, 407 (‘Eurosense’ - eveneens als daad van oneerlijke handelspraktijk bestempeld) ; Hof ‘s-Gravenhage, 8 maart 2001, ETMR, jan. 2002, 1 (‘Intermediair’ – vordering werd afgewezen omdat het om een in de Nederlandse taal gebruikelijk woord gaat). 194
Antwerpen, 30 april 2001, IRDI, 2002, 194.
195
In België omgezet door de wet van 25 mei 1999 (B.S., 23 juni 1999) via invoeging van een nieuw art. 23bis WHPC.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
50 eisen
in
de
voor
uitgelegd.
Er
deze
is
reclame
geen
meest
sprake
van
gunstige
merkinbreuk
zin
worden
wanneer
de
verwijzing naar een merk een voorwaarde is voor daadwerkelijke concurrentie.
Van het halen van oneerlijk voordeel uit de
bekendheid van het merk van de concurrent, en dus merkinbreuk, is slechts sprake indien de doelgroep de reputatie van dat merk
toeschrijft
aan
de
producten
van
de
concurrerende
leverancier196. b.
Beperkingen op de rechten van de merkhouder Rechtspraak
betreft
inzake
voornamelijk
communautaire Richtlijn).
de
de
toepassing
uitputting
Na
de
vier
beperkingen
(art.
op
van
de
13.A.1.9
arresten
die
het
het
merkrecht
regels BMW
Hof
– van
van
de
art.
7
Justitie
hierover vroeger uitsprak197, volgt in de besproken periode nog een
arrest
toestemming,
waarin die
het
vereist
Hof is
verder voor
verduidelijkt de
toepassing
dat
de
van
de
uitputtingsregel, normaal een uitdrukkelijke wilsuiting van de merkhouder veronderstelt en dat slechts uitzonderlijk op grond van omstandigheden het bewijs van een impliciete maar zekere toestemming
van
de
merkhouder
kan
worden
aanvaard198.
De
beginselen uit dit en de voorgaande arresten worden door de rechtbanken in de Benelux regelmatig toegepast. De Richtlijn
196
H.v.J., 25 okt. 2001, IER, 2002, 44 (Toshiba/Katum).
197
H.v.J., 4 nov. 1997, Dior/Evora, Ing.Cons., 1997, 302 ; H.v.J., 16 juli 1998, Silhouette Int. Schmied/Hartlauer Handelsges, Ing.Cons., 1998, 226 ; H.v.J., 1 juli 1999, Sebago en Ancienne Maison Dubois / G-B Unic, Ing.Cons., 1999, 568 ; H.v.J., 23 febr. 1999, BMW AG / R.K. Deenik, Ing.Cons., 1999, 311. Zie ook Ben.Ger., 6 dec. 1999, Kipling/GB, BIE, 2000, 20 en Ben.Ger., 16 dec. 1998, Christian Dior/Evora, R.W., 1998-99, 1103. 198
H.v.J., 20 nov. 2001, Davidoff/A&G, Levi Strauss/Tesco en Costco, Ing.Cons., 2001, 545.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
51 verbiedt dat Lid-Staten internationale uitputting toepassen199. Met betrekking tot het toestemmingsvereiste moet het bewijs, dat
de
betwiste
producten
door
de
merkhouder
of
met
zijn
toestemming in de EER in het verkeer zijn gebracht, door de tegenpartij van de merkhouder worden geleverd200.
In bepaalde
omstandigheden mag de rechter de bewijslast gedeeltelijk op de merkhouder leggen maar het is in dit opzicht niet voldoende dat de tegenpartij bewijst dat hij de producten binnen de EER gekocht201.
heeft
De
toestemming
van
de
merkhouder
moet
betrekking hebben op elk exemplaar van het product waarvoor de uitputting
wordt
aangevoerd.
Uit
de
omstandigheid
dat
de
merkhouder geen uitdrukkelijk verbod tot verkoop binnen de EER oplegde
of
gezorgd
om
niet te
voor
beletten
een dat
voldoende de
controlesysteem
producten
in
kwestie
heeft op
de
Europese markt kunnen komen, kan geen impliciete toestemming worden afgeleid202. Vormen evenmin bewijzen van toestemming, het feit dat de betwiste producten authentiek zijn, dat de leverancier gevestigd is in de EER of dat de merkhouder geen verbod aan de verdelers had opgelegd om de producten uit de voeren naar de EER203. Ter beoordeling van de communautaire uitputting is niet terzake dienend of bepaalde producten al dan niet voor de Europese markt bestemd werden maar enkel of ze
er
door
de
merkhouder
met
zijn
toestemming
in
het
199
Antwerpen, 5 maart 2001, IRDI, 2001, 164 (met verwijzing naar de hoger vermelde arresten Silhouette en Sebago). 200
Brussel, 8 mei 2001, Ing.Cons., 2001, 265 ; Bergen, 6 dec. 1999, T.B.H., 2001, 240 ; Hof Amsterdam, 1 nov. 2001, IER, 2002, 92 (wel bestaat volgens dit Hof geen verplichting om de naam van toeleverancier te noemen hetgeen in een kritische noot van Gielen wordt betwist). 201
Bergen, 6 dec. 1999, T.B.H., 2001, 240.
202 Hoge Raad, 15 febr. 2002, RvdW, 2002, nr. 42 (Jack Daniel’s/Kamstra) ; Hoge Raad, 25 jan. 2002, RvdW, 2002, nr. 23 (Etos/Dior); Antwerpen, 5 maart 2001, IRDI, 2001, 164. 203
Brussel, 8 mei 2001, Ing.Cons., 2001, 265.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
52 handelsverkeer
werden
gebracht204.
Merkhouders
die
gebruik
maken van het recht van communautaire uitputting door zich te verzetten tegen vrije invoer uit derde landen in de EER, maken geen misbruik van hun recht205.
Hun verzet impliceert in se
geen misbruik van machtspositie in de zin van art. 86 EG (nu art. 82 EG)206.
Ze moeten evenmin aantonen dat de functie van
herkomstaanduiding van het merk wordt aangetast207. Het Hof van Justitie sprak ook twee nieuwe arresten uit met betrekking tot het inroepen van uitzondering
op
de
vervolledigen
de
vaststaande
‘ompakkingszaken’. optreden
bij
geëtiketteerde
de
een geldige reden
uitputtingsregel. Aldus
Europese
zal
verhandeling
merkproducten
Deze
van
omdat
arresten
rechtspraak
uitputting de
inzake
eventueel
omgepakte
als
of
niet
opnieuw
merkhouder,
onder
bepaalde voorwaarden, een gerechtvaardigd belang heeft om zich tegen dergelijk gebruik te verzetten208. Brussel
past
die
rechtspraak
Het Hof van Beroep te
toe
en
oordeelt
dat
beschadigingen aan de verpakking van luxeproducten, waarvan de consument
zowel
conditionering
de
inhoud
apprecieert,
een
als
zijn
geldige
verpakking
reden
voor
en
verzet
tegen verdere verhandeling door de merkhouder uitmaakt
209
.
De
Hoge
van
de
Raad
verduidelijkt
verder
dat
het
belang
204
Antwerpen, 5 maart 2001, IRDI, 2001, 164 ; Hof ’s-Gravenhage, 29 juni 2000, BIE, 2001, 204. Deze zaken betroffen de invoer in de EER, zonder toestemming van de merkhouder, van resp. Honda’s en Castrol GTX motorolie vanuit de V.S. (en Canada). 205
Hoge Raad, 15 febr. 2002, RvdW, 2002, nr. 42 (Jack Daniel’s/Kamstra); Brussel, 16 maart 2001, JLMB, 2001, 1442. 206 Antwerpen, 5 maart 2001, IRDI, 2001, 164. 207
Brussel, 16 maart 2001, JLMB, 2001, 1442 ; Brussel, 3 mei 2002, Ing.Cons., 2002, 184. 208
H.v.J., 23 april 2002, Boehringer/Swingward, Ing.Cons., 2002, 72 ; H.v.J., 23 april 2002, Merck/Paranova, ETMR, sept. 2002, 923. 209
Brussel, 14 sept. 2000, J.T., 2001, 218 (verkort). In casu bestond de beschadiging uit de verwijdering van de barcodes, ook al was ze met zorg verricht.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
53 merkhouder om zich te verzetten tegen een slordige verpakking van zijn merkproducten behoort tot het specifieke voorwerp van het merkrecht.
Ernstige schade is niet vereist.
Het volstaat
dat de presentatie van de omgepakte producten de reputatie van het merk kan schaden210. Geen geldige reden vormt anderzijds reclame
die
voor
gemaakt
via
een
huis-aan-huis
wanneer
dit
een
voor
uitmaakt211.
in
Ook
supermarkten de
het
verkochte
folder
sector gebruik
van
producten matige
gebruikelijk van
een
wordt
kwaliteit
reclamemiddel
merk
door
een
werderverkoper in een aankondiging die zijn specialisatie moet laten blijken, kan onder bepaalde voorwaarden als toelaatbaar krachtens uitputting worden beschouwd212. Art. 13.A.7 beperkt het recht van de merkhouder inzake gebruik door derden van bepaalde tekens zoals naam, adres en andere informatieve aanduidingen. Aldus kan de houder van een merk zich niet verzetten tegen het aanbrengen van een teken op het product wanneer dat teken een functie van dit product aangeeft en mits het gaat om een traditionele weergave van het teken die gebruikelijk is213. Eenzelfde beperking bestaat ten aanzien van aanduidingen van de bestemming van het product met name
als
laatste
accessoire
of
mogelijkheid
onderdeel. benadrukt
Met
betrekking
de
Hoge
tot
Raad
die dat
voorafgaandelijk het onderscheid moet gemaakt worden tussen hoofdproduct en het product dat (beweerdelijk) een onderdeel vormt. De enkele omstandigheid dat geen van beide producten op zich (afzonderlijk) kan worden gebruikt, is niet voldoende om te besluiten dat het om een onderdeel gaat. Bij de beoordeling
210
Hoge Raad, 5 april 2002, IER, 2002, 225 (inzake parallelimport uit Griekenland van Renitec-producten). 211 Brussel, 2 maart 2001, JLMB, 2001, 1437. 212 213
Ben. Ger., 25 sept. 2000, Ing.Cons., 2001, 3 ; R.W. 2001-2002, 154. Brussel, 20 sept. 2001, Ing.Cons., 2001, 363.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
54 of een product al dan niet ‘onderdeel’ is, moet ook rekening worden gehouden met de commerciële aspecten (de waarde van de verschillende
elementen)
en
de
functie
van
de
betrokken
producten. In de besproken zaak was de vraag aan de orde of een
scheermesje
dan
wel
de
houder
voor
scheermesjes
een
‘onderdeel’ in de zin van artikel 13.A.7 was. De Hoge Raad nam aan
dat,
bij
toepassing
van
de
hoger
beschreven
beoordelingscriteria, men kan besluiten dat de houder in feite ondergeschikt is aan het scheermesje en dus de houder in feite ‘onderdeel’
is
en
het
mesje
‘hoofdproduct’
zodat
artikel
13.A.7 geen toepassing vindt214. c.
Andere nietigheidsprocedures (art. 14 BMW) In toepassing van artikel 14.B.2° dient het latere depot
van een identiek teken dat geacht wordt te kwader trouw te zijn verricht, nietig te worden verklaard als zijnde strijdig met artikel 4,6°215 (of, m.b.t. een gemeenschapsmerk, artikel 51.1.b.Verordening216).
Enkel voorgebruik in een factuur en
een brief werd niet als een normaal, in de belanghebbende kringen
bekend,
4.6° lid a.
gebruik
beschouwd
zoals
bedoeld
in
artikel
Deze bepaling kan, aldus het Hof in Antwerpen,
overigens niet worden ingeroepen wanneer het voorgebruik zelf niet te goeder trouw gebeurde217. Met betrekking tot een eerder gebruik buiten het Beneluxgebied – geregeld in artikel 4,6° lid b. – verduidelijkt het Benelux Gerechtshof dat van de 214
Hoge Raad, 6 okt. 2000, inzake Gilette v. A&P, NJ, 2001, 582.
215
Hof ‘s-Gravenhage, 2 november 2000, IER, 2001, 34 (vormmerk Taco
ijsjes). 216
BHIM, Nietigheidsafdeling, 7 sept. 2001, ETMR, maart 2002, 312 (‘Depro’) ; id., 25 okt. 2000, BMM Bulletin, 2002, 17. 217
Antwerpen, 30 april 2001, IRDI, 2002, 194 ; zo ook Hof Amsterdam, 16 dec. 1999, BIE, 2002, 11 (‘DELTA’). Zie ook Hoge Raad, 22 juni 2001 (‘From A to Zinc’), IER, 2001, 282 (vragen aan het Benelux Gerechtshof zijn evenwel ingetrokken na minnelijke schikking).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
55 deposant de wetenschap van het gebruik in het buitenland is vereist welke voortvloeit uit een persoonlijke betrekking van de deposant tot de gebruiker van het merk. Daarbij moet het om meer
gaan
dan
een
incidentele
ontmoeting
of
een
loutere
bekendheid tussen hen. Er hoeft echter niet noodzakelijk al een contractuele band te zijn. Het volstaat dat de wetenschap over
merkgebruik
in
het
buitenland
is
verkregen
door
onderhandelingen over enigerlei vorm van samenwerking218. d.
Vervallenverklaring (art. 5 BMW) In toepassing van artikel 5, lid 2, a wordt het recht op
een
merk
vervallen
ononderbroken
tijdvak
verklaard van
vijf
voorzover, jaren,
gedurende
zonder
geen normaal gebruik van het merk is gemaakt.
geldige
een reden
Zolang een merk
niet vervallen is verklaard, kan het aanspraak maken op de volle door de BMW geboden bescherming219.
Deze vervalgrond is
niet van openbare orde (art. 14 C juncto art. 14 A BMW), treedt niet van rechtswege in en moet door de rechter worden vastgesteld nadat hij daartoe wordt geadieerd. inroepen
van
de
kwestie
van
niet-gebruik
in
Het enkele een
conclusie
volstaat niet om te gelden als een ‘inroepen’ van het verval zoals bedoeld door art. 14, C, 1220. zoals
vereist
in
art.
5.2.a
Gebruik van een merk
veronderstelt,
behoudens
het
bestaan van een geldige reden, dat de houder oprecht van het merk gebruik maakt in de handel, hetgeen meer vergt dan enkel de intentie om het merkrecht in stand te houden221. Volgens het Hof van Cassatie is er geen sprake van normaal gebruik wanneer 218
Ben. Ger., 24 juni 2002, Intergro/Interbuy, Ing.Cons., 2002, 44.
219
Hoge Raad, 28 sept. 2001, IER, 2002, 15 (‘Hooters’) (in casu was er vier jaar na depot nog geen gebruik en was ook geen sprake van enige planning tot gebruik). 220
Antwerpen, 30 april 2001, IRDI, 2002, 200 (merk ‘Adriaantje’).
221
Brussel, 2 okt. 2001, Ing.Cons., 2001, 371.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
56 slechts
sporadisch
melding
wordt
gemaakt
van
het
merk
in
stukken en briefwisseling tijdens de registratiefase van het geneesmiddel. volgens
het
Het Hof
vereiste evenwel
van niet
normaal dat
de
gebruik
impliceert
producten
effectief
geproduceerd en verkocht worden. Ook andere vormen van gebruik – zoals het naar buiten brengen ‘op het publieke forum’ – kunnen eventueel volstaan222. Het aanbrengen op merkartikelen van een sticker waarop de naam staat vermeld van de winkel waar ze worden verkocht, volstaat evenwel niet223. Wanneer de elementen
van
gedeponeerd,
een dient
samengesteld van
merk
deze
afzonderlijk
opgesplitste
werden
elementen
afzonderlijk doorlopend gebruik te worden gemaakt op straffe van vervallenverklaring van deze depots224. De omstandigheid dat een inbreuk- of nietigheidsprocedure werd ingesteld, kan niet bestempeld worden als een geldige reden als bedoeld in art. 5.2.a doch maakt deel uit van de normale risico’s waaraan een
onderneming
verval
van
ondertussen
het niet
blootstaat225.
Elke
merk
op
inroepen
opnieuw
in
belanghebbende voorwaarde
gebruik
omstandigheden vermeld in art. 14 C
226
werd
dat
kan het
genomen
in
het merk de
.
In toepassing van artikel 5, lid 2, b wordt het recht op een merk eveneens vervallen verklaard voorzover het merk in het normale taalgebruik de gebruikelijke benaming van een waar is geworden (verwording tot soortnaam).
Het enkele feit dat
een merk ook in het woordenboek is opgenomen, heeft niet tot
222 Cass., 30 juni 2000, inzake ‘Amoxypen’, Ing.Cons., 2000, 394. Zie ook Hoge Raad, 26 jan. 2001, IER, 2001, 119, dat prejudiciële vragen aan het H.v.J. stelt m.b.t. de betekenis van ‘normaal gebruik’. 223
Hof ‘s-Gravenhage, 31 jan. 2002, BIE, 2002, 69.
224
Brussel, 13 sept. 2001, J.T., 2001, 861.
225
Brussel, 2 okt. 2001, Ing.Cons., 2001, 371.
226
Brussel, 2 okt. 2001, Ing.Cons., 2001, 371.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
57 gevolg dat het merk een soortnaam is geworden.
Deze bepaling
moet conform art. 12, lid 2, sub a van de Richtlijn worden geïnterpreteerd wat betekent dat de partij die zich op het verworden tot soortnaam beroept daarvan het bewijs dient te leveren227. 3.
Procedurele aspecten Op
een
belangrijk
arrest
van
het
Arbitragehof
van
9
januari 2002 wordt verder in deze bijdrage onder punt VII (‘Gemeenschappelijke bepalingen’) ingegaan. Ook komt daar de procedure van het beslag inzake namaak aan bod. Op deze plaats moet
wel
gewezen
aanvaarden
van
worden
de de
merkinbreuken
art.
wetswijziging,
de
mogelijkheid
niettegenstaande in
op
uitsluiting 1481
evolutie tot
beslag
ervan
Ger.W.
betreffende
met
In
inzake
het
namaak
betrekking
afwachting
tot
van
een
pogen sommige Belgische rechtbanken, hierin
bijgetreden door rechtsleer228, de huidige lacune te doorbreken via toepassing van art. 13bis BMW. Deze, door het protocol van 1992 ingevoerde tekst, bepaalt dat de merkhouder in gevallen van kwade trouw de bevoegdheid heeft roerende zaken, waarmee een inbreuk op zijn recht wordt gemaakt, of zaken die zijn gebruikt bij de productie van die zaken, als zijn eigendom op te vorderen. Daarbij preciseert de BMW dat de “bepalingen van het nationale recht omtrent middelen van bewaring van recht” van toepassing zijn. Sommige rechtbanken zien in art. 1481 Ger.
W
ingevolge
dergelijke het
‘nationale
bepaling’
supra-nationaal
en
karakter
menen,
mede
van
de
Beneluxmerkenwet, dat de procedure van beslag inzake namaak voor merkhouders open staat229. Het Hof van beroep van Brussel 227
Hof ‘s-Hertogenbosch, 22 febr. 2001, IER, 2001, 184 (‘TEFLON’).
228
E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag, in APR, Story-Scientia, 2001, 307.
229
Gent, 22 febr. 2000, R.W., 2000-2001, 664 ; Antwerpen, 29 jan. 2001, IRDI, 2001, 327.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
58 volgt een alternatieve weg waar het art. 1462 Ger.W. – beslag tot
terugvordering
-
als
mogelijke
‘nationale
bepaling’
aanwijst230. 4.
Varia
a.
Recht van voorrang Als de aanvrager van een gemeenschapsmerk TELEYE tevens
voorrang van een merk TELEEYE inroept, dan mag hij zijn recht van voorrang op de oorspronkelijke naam vrijwaren door aan te tonen dat hij de middelste E slechts bij vergissing niet heeft overgetypt, zonder dat hem kan worden verweten dat hij zijn merk daardoor substantieel wijzigt231. b.
Overdracht en licentie van Beneluxmerken (art. 11 BMW) Uit de overgelegde akte van overdracht moet de wil van de
merkhouder tot overdracht blijken zoniet mag het BMB niet tot inschrijving van deze akte overgaan.
Indien de stukken
aanleiding geven tot twijfel, rust op het BMB een controleverplichting232. Om de uniciteit van het systeem van het Beneluxmerk te waarborgen, sanctioneert artikel 11 elke overdracht die geen betrekking heeft op het gehele Beneluxgebied met nietigheid. Uit deze regel kan worden afgeleid dat het de merkhouder niet toegestaan is om afstand te doen van een merk dat gelijkenis vertoont met andere merken waarvan de overdrager houder blijft, met als gevolg dat op het grondgebied van de Benelux gelijkaardige producten van verschillende oorsprong zouden kunnen in omloop zijn. Alvast kan de rechter in kort geding
230
Brussel 14 maart 2000, J.T., 2001, 337.
231
Ger. E.G., 15 nov. 2001, (‘Teleye/Teleeye’), Ing.Cons., 2001, 388.
232
Hof ‘s-Gravenhage, 21 sept. 2000, BIE, 2001, 65.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
59 geen gunstig gevolg geven aan een vordering tot stopzetting van het gebruik van één van deze merken, die door één van de partijen gericht wordt tegen de andere233. De Hoge Raad stelde vragen aan het Benelux Gerechtshof in verband
met
het
al
dan
niet
vereist
zijn
van
een
schriftelijke, in het Beneluxregister ingeschreven, licentie (of
daarmee
vergelijkbare
titel)
als
voorwaarde
voor
toewijzen van schadevergoeding aan een licentiehouder234.
het Een
voor de licentienemer belangrijk gevolg van de inschrijving van zijn licentie is dat hem een eigen recht op vergoeding toekomt.
Meer
bepaald
kan
hij
van
inbreukmakers
vergoeding
vorderen voor de door hem rechtstreeks geleden schade of zich een
evenredig
deel
van
de
onrechtmatig
genoten
winst
doen
toewijzen, alsmede een vordering instellen tot het afleggen van
rekening
en
verantwoording
dienaangaande.
Aan
de
licentienemer komt anderzijds geen recht toe om, al dan niet tezamen met de merkhouder, een vordering tot stopzetting (art. 13.A.1) in te stellen235. c.
Schadevergoeding en andere vormen van herstel (art. 13.A.4 en 5 en 13bis BMW) Naast een bevel tot stopzetting, kan de merkhouder
schadevergoeding bekomen voor inbreukmakend gebruik van zijn merkteken door derden. van
een
niet-gebruikt
Dit recht komt ook toe aan de houder maar
nog
geldig
merk
omdat
niet
uitgesloten kan worden dat de merkhouder bij zijn voornemen om het
merk
wel
te
gebruiken,
belemmerd
wordt
door
het
inbreukmakend gebruik236.
233
Brussel, 15 mei 2000, JLMB, 2001, afl. 33, 1430.
234
Hoge Raad, 30 november 2001, RvdW, 2001, nr. 195 (‘Draintegel
II’). 235 236
Ben. Ger., 7 juni 2002, Marca/Adidas, Ing.Cons., 2002, 153. Hoge Raad, 28 sept. 2001, IER, 2002, 15 (‘Hooters’).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
60 De toekenning van een schadevergoeding veronderstelt niet het bewijs van kwade trouw aangezien de aantasting van het recht van de merkhouder op zich voldoende is237. De merkhouder die
een
schadevergoeding
bewijzen
van
de
vraagt
moet
wel
schade238.
geleden
de
werkelijkheid
Onkosten
voor
de
verdediging van de zaak komen niet als vergoedbare schade in aanmerking.
Wel kan een billijke vergoeding worden toegekend
aan de merkhouder voor de bedrijfsschade die hij door het geheel van de beslommeringen van de procedure heeft geleden239. Uit de tekst van de artikelen 13A, lid 5 en 13bis, lid 5 (informatiebetrekking
en
hebben
verantwoordingsplicht) op
de
door
de
rechter
aannemelijk
geachte
merkinbreuken.
wetsbepaling
ligt
gedachte
de
volgt
ten
dat
bewezen
Aan
zij
dan
wel
eerstgenoemde
grondslag
dat
het
de
merkhouder eenvoudiger moet worden gemaakt om zijn schade als gevolg van inbreuk op zijn merk vergoed te krijgen door een systeem
van
inbreukmaker
winstafdracht een
met
informatieplicht
het
oog
wordt
waarop
opgelegd.
aan
de
Artikel
13bis, lid 5 is bedoeld om de merkhouder in staat te stellen, door het bekend worden van eerdere schakels in de keten van distributie van inbreukmakende zaken, de inbreuk dichter bij de
bron
te
bestrijden240.
De
op
artikel
13bis,
lid
5
berustende verplichting tot informatieverschaffing wordt niet
237
Brussel, 8 mei 2001, Ing.Cons., 2001, 265.
238
Bergen, 6 dec. 1999, T.B.H., 2001, 240 (in casu schade als gevolg van de verkoop van de producten onder zijn merk en zonder zijn toestemming). 239 Brussel, 24 juni 1999, Ing.Cons., 2002, 35 (‘Jaffa’ – toekenning van 200.000 BF). 240
Hoge Raad 15 febr. 2002, RvdW, 2002, nr. 42 (Jack Daniel’s/Kamstra).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
61 opgeheven
door
het
strafrechtelijke
zwijgrecht
dat
in
strafprocedures kan worden ingeroepen241. d.
Verzaking Uit de omstandigheid dat het inbreukmakend teken wordt
gebruikt door andere ondernemingen en de merkhouder daar niet tegen optreedt, kan niet worden afgeleid dat de merkhouder aan zijn recht om zijn rechten te doen gelden zou verzaken omdat verzaken aan een recht niet kan worden vermoed242. C.
Literatuur
Te vermelden literatuur: F. GOTZEN en M. CARLY, ‘Overzicht van rechtspraak Merkenrecht 1990-2002’, T.P.R., 2002, 1839;
J.J.
EVRARD en Ph. PETERS, La défense de la marque dans le Benelux, Brussel,
Larcier,
2°
ed,
2000
en
M.C.
JANSSENS
(ed),
Merkenrecht in de kering. Le droit de marques en mutation, CIR reeks nr. 17, Brussel, Bruylant, 2001. V. Octrooirecht en Kwekersrecht A. Wetgeving 1. Octrooirecht Hangende wetgevende dossiers hebben in deze periode belangrijke ontwikkelingen gekend. In de eerste plaats dient men de stand van zaken inzake het langverwachte Gemeenschapsoctrooi toe te lichten.243 Dit
241
Hof ‘s Hertogenbosch, 22 jan. 2002, IER, 2002, 223.
242 Brussel, 12 okt. 2001, IRDI, 2002, 206 ; Brussel, 20 sept. 2001, Ing.Cons., 2001, 363. 243 Voor een gedetailleerd overzicht : B. REMICHE en V. CASSIERS, ‘Brevet communautaire et modifications à la Convention sur le brevet européen’, in Droits intellectuels : à la rencontre d’une stratégie pour l’entreprise, Bruxelles, Bruylant,2002, 175-225 ; E. NOOTEBOOM en G. VAN OVERWALLE, ‘The proposal for a Council Regulation on the Community Patent’ , IRDI, 2001, 202-205 ; B. VANDERMEULEN en V. PISSOORT, ‘La répartition problématique des compétences entre les juridictions nationales et communautaire(s) concernant le futur brevet communautaire’, IRDI 2001, 284-291.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
62 dossier lijkt uiteindelijk uit de impasse te geraken. Het ziet er naar uit dat, na dertig jaar (onderbroken) onderhandelingen, een politiek akkoord op het niveau van de Europese Raad van Ministers in de komende maanden mogelijk wordt.244 van het
Voor potentiële octrooihouders zou de totstandkoming Gemeenschapsoctrooi de deur openen naar een eenvormig
octrooirecht met de Europese Unie als beschermingsgebied en een gecentraliseerd systeem van rechtshandhaving. Ook de octrooieerbaarheid van computerprogramma’s wordt nader gepreciseerd.
Krachtens artikel 52(2) van het Europees
Octrooiverdrag (EOV) worden computerprogramma’s ‘als zodanig’ niet als uitvindingen omschreven en bijgevolg van octrooieerbaarheid uitgesloten.
Uit de rechtspraak van
nationale rechtbanken en van de kamers van beroep van het Europees Octrooibureau (EOB) blijkt echter dat in computers geïmplementeerde uitvindingen als octrooieerbaar kunnen worden beschouwd indien ze een technisch karakter hebben.245 De scheidingslijn tussen octrooieerbaar en niet-octrooieerbaar blijft dan ook wazig.
De Europese Commissie heeft recent een
voorstel ingediend om meer rechtszekerheid te bieden op dit gebied.246
244
Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapsoctrooi, COM(2000)412 finaal, P.B., 2000, C 337 E, 278. Voor een recente stand van zaken, cfr. http://wwwdb.europarl.eu.int/dors/oeil/en/default.htm. 245
S. MISSOTTEN, ‘La brevetabilité du logiciel et des méthodes commerciales’, in Droits intellectuels : à la rencontre d’une stratégie pour l’entreprise, Brussel, Bruylant,2002,101-118. Over de gerelateerde problematiek van in computers geïmplementeerde bedrijfsmethodes, cfr. B. MICHAUX,’La brevetabilité des méthodes commerciales liées à Internet’, J.T. 2001, 179-182. 246
Voorstel van een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de octrooieerbaarheid van in computers geïmplementeerde uitvindigen, COM(2002)92 definitief, P.B., 2002, C 151 E, 129-131.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
63 Tenslotte willen we erop wijzen dat de omzettingsprocedure van de EU-biotechnologierichtlijn247 in België nog niet voltooid is.248 2. Kwekersrecht Op het terrein van wetgeving is er in deze periode geen vermeldenswaardige ontwikkeling. B. Rechtspraak 1. Octrooirecht De geschillenbeslechting
inzake
octrooirecht
voor
de
Belgische rechtbanken is relatief beperkt en wordt helaas de laatste
jaren
voornamelijk
geassocieerd
met
mala
fide
praktijken van vermeende inbreukmakers die het geschil op de lange baan willen schuiven.249 Dit resultaat zou bereikt kunnen worden
door
een
grensoverschrijdende
verklaring
van
niet-
inbreuk in België te vorderen om – op basis van de ‘EEX’250-
247
Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, P.B., 1998, L 213, 13. Cfr. o.a. G. VAN OVERWALLE, ‘Van muizen en mensen. De EUBiotechnologierichtlijn van 6 juli 1998 en de omzetting in het Belgisch octrooirecht’, R.W., 2002-2003, 401-415; N. DENIES, ‘Regard critique sur la directive européenne relative à la protection juridique des inventions biotechnologiques’, J.T., 2001, 537-543; P. JACOBS en G. VAN OVERWALLE, ‘Octrooien op genen: een alternatieve benadering’, BIE, 2001, 113-116 en 221-222. 248
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, wat betreft de octrooieerbaarheid van biotechnologische uitvindingen, Parl.St. Kamer, 2002, 1886/01, en amendement ingediend door Mevr. Van Weert, Parl.St. Kamer, 2002, 1886/02. 249
L.VAN BUNNEN, ‘Brevets d’invention. Examen de jurisprudence (1996 à 2001)’, R.C.J.B., 2001, 205-248 ; F. DE VISSCHER, ‘Quelques repères majeurs dans l’évolution de la législation et de la jurisprudence (belge et européenne), in Droits intellectuels : à la rencontre d’une stratégie pour l’entreprise,Bruxelles, Bruylant,2002,27-100. 250
‘EEX’ verwijst naar de Verordening 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
64 litispendentieregel
-
geschillen
elders
in
Europa
te
blokkeren.251 Toch durven we hier een lans te breken voor de Belgische rechters.
Uit
potentiële
misbruik
onderdrukt regels
recente
wordt
inzake
rechtspraak
van
door
blijkt
immers
grensoverschrijdende
een
teleologische
internationale
dat
procedures
toepassing
bevoegdheid.
In
het
de
van
de
besproken
periode (2001-2002) achtten de Belgische rechters zich dan ook internationaal onbevoegd indien de band van het geschil met de Belgische rechtsorde te zwak was. Beroep
te
verweerders
Brussel
dat
(artikel
de
6,1
Zo oordeelde het Hof van
regel
EEX)aan
inzake een
pluraliteit
strikte
van
interpretatie
diende te worden onderworpen, gelet op de fundamentele rol die de
woonplaats
van
de
verweerder
in
de
EEX
opeist.
Het
betrekken van een ‘Belgische’ verweerder in de procedure is op zich onvoldoende om de regel van artikel 6,1 EEX in te roepen. Een restrictieve interpretatie lijkt ook aangewezen voor de bijzondere
bevoegdheidsgrond
inzake
onrechtmatige
daad
(artikel 5,3 EEX).252 De toepassing van artikel 24 EEX-Verdrag (artikel
31
inbreukverbod primeur’.253
EEX-Vo) uit
te
om
een
grensoverschrijdend
spreken,
zorgde
voor
een
voorlopig ‘Belgische
De Belgische rechter steunde zich op artikel 24
EEX-Verdrag om een extraterritoriale voorlopige maatregel op te
leggen.
Tenslotte
kwam
de
vraag
aan
de
orde
van
de
verhouding tussen de exclusieve bevoegdheidsgrond inzake de geldigheid van een industrieel eigendomsrecht en de algemene tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, P.B., 2001, L 12, 1 en naar de verdragen van Brussel en Lugano. 251
S. CATTOOR, ‘De ‘Belgian torpedo’ op sterven na dood’, IRDI 2001, 175-181. Voor een recente illustratie, cfr. Brussel, 3 september 2002, A.R. 2000/2557, nog niet gepubliceerd. 252
Brussel, 20 februari 2001, Ing.-Cons. 2001, 335.
253
Rb. Brussel, 14 september 2001,IRDI 2002, 239.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
65 bevoegdheidsgronden van de EEX.
Een nietigheidsverweer in het
kader van een inbreukprocedure zou de werking van de algemene bevoegdheidsgronden niet aantasten, wat de mogelijkheid van grensoverschrijdende
procedures
a
priori
openlaat.254
Een
prejudiciële vraag over de precieze draagwijdte van artikel 16,4
EEX
(artikel
inbreukprocedures
is
22,4
EEX-Vo)
hangende
voor
in het
het
kader
Europees
Hof
van van
Justitie.255 2.
Kwekersrecht Over de Wet tot bescherming van kweekproducten noch over
de Verordening inzake het communautaire kwekersrecht zijn er in deze periode vermeldenswaardige ontwikkelingen. In 2001 velde het Hof van Justitie een eerste arrest over de
EG-Verordening
beschermingscertificaat
inzake voor
het
aanvullend
gewasbeschermingsmiddelen.
Het
arrest preciseert de contouren van het begrip ‘product’ in het kader
van
de
voorwaarden
voor
de
verkrijging
van
certificaten.256 C. Literatuur Naar de volgende literatuur, die tijdens de besproken periode werd gepubliceerd, kan verwezen worden: G. VAN OVERWALLE, (ed.), Octrooirecht en geneesmiddelen, CIR-reeks nr. 16, Brussel, Bruylant, 2001, 166 pag. ; X, Droits intellectuels : à la rencontre d’une strategie pour l’entreprise, Brussel, 254
Brussel, 20 februari 2001, Ing.-Cons. 2001, 335; Rb. Brussel, 19 januari 2001, A.R. 99/3766 en A.R. 99/5633, niet gepubliceerd; contra, Rb. Brussel, 27 juni 2002, BIE 2002, 327 (weergave). 255
Zaak C-4/03, (GAT/Luk Lamellen), P.B., 2003, C 55, 23.
256
H.v.J., 10 mei 2001, zaak C-258/99, Jur. H.v.J., 2001,
I-3643.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
66 Bruylant, 2002, 707 pag. (met bijdragen inzake octrooirecht van B. VAN REEPINGHEN, F. DE VISSCHER, S. MISSOTTEN, G. VAN OVERWALLE, B. REMICHE en V. CASSIERS) ; M. PERTEGÁS SENDER, Cross-border enforcement of patent rights, Oxford, Oxford University Press, 2002, 313 pag.; P. SAELEN, Biotechnologische uitvindingen, octrooien en informed consent, Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, Brussel, 2002, 408 pag. ; Speciaal nummer van I.R. D.I. gewijd aan ‘Naar een nieuw Europees octrooirecht’, I.R.D.I., 2001, 193-229. VI. Chipsbescherming De juridische
bescherming
van
topografieën
van
halfgeleiderprodukten wordt in België geregeld door een wet van 10 januari 1990257. Gedurende 2001 en 2002 deden er zich geen
ontwikkelingen
rechtspraak,
en
voor
ook
op
het
gebied
rechtsleer
over
van
wetgeving
dit
of
intellectueel
eigendomsrecht was zo goed als onbestaand. VII. Gemeenschappelijke bepalingen A. Art. 96 WHPC Art. 96, lid 1
van de wet van 14 juli 1991 betreffende
de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (WHPC) bepaalt dat art. 95 WHPC, dat de vordering tot staken bevat, niet van toepassing is op daden van namaking die
vallen
onder
de
wetten
betreffende
de
uitvindingsoctrooien, de waren- of dienstmerken, de tekeningen of modellen en het auteursrecht en de naburige rechten. In rechtspraak en rechtsleer wordt de opvatting verdedigd dat de in art. 96 WHPC vervatte uitsluiting van de vordering tot staken
voor
merkinbreuken
enkel
betrekking
heeft
op
257
Wet van 10 januari 1990 betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderprodukten (B.S., 26 januari 1990, 1093 (erratum: B.S., 23 februari 1990, 3394)).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
67 merkinbreuken zoals bedoeld in art. 13, A, 1, a en b BMW. De merkinbreuken bedoeld in art. 13, A, 1, c en d BMW worden geacht geen daden van namaking uit te maken en kunnen dus wel worden bestreden via een vordering tot staken. Aan het Arbitragehof werd nu de vraag voorgelegd of de uitsluiting
van
de
vordering
tot
staken
voor
daden
van
namaking als bedoeld in art. 13, A, 1, a en b BMW, terwijl deze vordering wel mogelijk is voor de andere merkinbreuken bedoeld in art. 13, A, 1, c en d BMW, de art. 10 en 11 Grondwet schendt. Het Hof beantwoordde deze vraag positief258. Het ziet o.a. niet in waarin het criterium van de aard van de merkinbreuk
verbonden
aan
de
specificiteit
van
het
merk
pertinent is t.a.v. het al dan niet toelaten van de vordering tot staken voor daden van gebruik van een merk die tegelijk een merkinbreuk in de zin van art. 13, A, 1 BMW uitmaken en strijdig zijn met de WHPC. Dit geldt volgens het Hof des te meer daar het onderscheid tussen de merkinbreuken bedoeld in art. 13, A, 1, a en b BMW enerzijds en in art. 13, A, 1, c en d BMW anderzijds niet steeds duidelijk is. Het is, aldus het Hof,
kennelijk
onevenredig
een
efficient
rechtsmiddel
te
onthouden aan de merkhouder voor die merkinbreuken (art. 13, A, 1, a en b BMW) die het wezen zelf van het merk aantasten en hem verplichten zijn vordering op te splitsen naargelang van de soort merkinbreuk. Het gevolg van dit arrest is dat de vordering tot staken uit art. 95 WHPC openstaat voor houders van geregistreerde Benelux-
of
Gemeenschapsmerken,
ongeacht
de
aard
van
de
merkinbreuk259. Wel mag niet uit het oog worden verloren dat 258
Arbitragehof, 9 januari 2002, R.W., 2001-2002, 1529. Dit arrest geeft antwoord op een prejudiciële vraag gesteld door Vz. Kh. Brugge, 31 oktober 2000, T.B.H., 2001, 285. 259
In deze zin: T. DE MEESE, ‘Handelspraktijken – Arbitragehof, 9 januari 2002 (Arrest 2/2002)’, T.B.H., 2002, 330.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
68 aangezien
het
prejudiciële
arrest vraag,
gewezen art.
werd
96
naar
WHPC
aanleiding
nog
steeds
van
een
niet
is
afgeschaft. De gevolgen van het besproken arrest overstijgen evenwel de zaak waarin de prejudiciële vraag werd gesteld. De rechter die een norm moet toepassen die door het Arbitragehof als strijdig met de Grondwet werd beschouwd, kan deze norm niet voor geldig houden. Hij moet deze norm terzijde laten. Met uitzondering van het Hof van Cassatie (en de Raad van State), voor wie een absolute verwijzingsverplichting bestaat, moet hij, gelet op art. 26, §2, 1° van de Bijzondere wet van 6 januari vraag
1989 aan
interpretatie
op het van
het
Arbitragehof,
Arbitragehof het
geen
nieuwe
stellen,
Arbitragehof
in
prejudiciële
tenzij
vraag
wil
hij
de
stellen260.
Terecht hield het Hof van Beroep te Brussel in een arrest van 3
mei
2002
dan
ook
rekening
met
het
arrest
van
het
Arbitragehof en stelde dat de vordering tot staken mogelijk is voor alle inbreuken op geregistreerde merken261. B. Beslag inzake namaak (art. 1481 e.v. Ger. W.) Wat de procedure van het beslag inzake namaak betreft kan, wat de rechtspraak aangaat, gewezen worden op een arrest van het Hof van Cassatie van 3 januari 2002 waarin het Hof stelt dat de beslagrechter, verzocht om toelating te verlenen tot het leggen van een beslag inzake namaak met toepassing van de art. 1481 e.v. Ger. W., bevoegd en verplicht is na te gaan of, op het eerste gezicht, het intellectueel recht, de feiten 260
In deze zin gaat ook enigzins: A. PUTTEMANS, ‘Action en cessation, Cour d’arbitrage et droits intellectuels: d’où venons-nous, où en sommes-nous, où allons-nous’, T.B.H., 2002, 816. 261
Brussel, 3 mei 2002, Ing. Cons., 2002, 184 en besproken door A. PUTTEMANS, l.c., 816. Ten onrechte stelde de voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Antwerpen dat het arrest van het Arbitragehof enkel inter partes geldt en art. 96 WHPC nog niet is afgeschaft, en dus nog steeds bestaand en bindend is (Vz. Kh. Antwerpen, 20 juni 2002, T.B.H., 2002, 848, met noten).
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.
69 en zo nodig de stukken, waarop de verzoeker zich beroept, van die aard zijn dat zij het gevraagde beslag tot bewaring van het
aangevoerde
feitenrechter
recht
naar
oordeelt
redelijkheid
onaantastbaar
verantwoorden.
wat
naar
De
redelijkheid
vereist is als beslag om de rechten van de octrooihouder van een geneesmiddel te handhaven. Het is aan de beslagrechter niet verboden bij die beoordeling ook de volksgezondheid in de redenering te betrekken262. Wat betreft
de
rechtsleer
moet
melding
inzake
worden
de
hier
gemaakt
besproken
van:
E.
procedure
DIRIX
en
K.
BROECKX, tw. Beslag, in A.P.R., Antwerpen, Kluwer, 2001, 306314, randnrs. 486-501. Fabienne Brison (VUB/KUB) Marie-Christine Janssens (KUL/KUB) Marta Pertegas Sender (UA) Hendrik Vanhees(UGent/UA) Te verschijnen in : R.W., 2004
262
Cass., 3 januari 2002, R.W., 2002-2003, 1056.
Please do only refer to the published article – Alleen refereren aan het gepubliceerde artikel : F. Brison, M.C. Janssens, M. Pertegas Sender, H. Vanhees., “Kroniek Intellectuele Rechten (2001-2002)”, Rechtskundig Weekblad 2003, 561-581.