Bijlage 1: Teksten Algemene bepalingen Algemene Bepalingen 19971 2.9 De stationaire blusinstallaties zijn in goede staat en voor direct gebruik gereed. De stationaire blusinstallaties worden éénmaal per jaar getest, tenzij de installatie is gecertificeerd. De installatie wordt tijdens de test zoveel als mogelijk in gebruik gesteld. Na iedere test wordt de installatie zorgvuldig gereinigd om de goede werking te garanderen. Indien bepaalde onderdelen uit praktische overwegingen niet getest kunnen worden, zal dat onderdeel geïnspecteerd worden. Gecertificeerde installaties hebben een geldig certificaat. In het journaal inzake de bedrijfsbrandweer worden de testen en inspecties vermeld. De certificaten of kopieën hiervan worden in het journaal inzake de bedrijfsbrandweer opgenomen.
Algemene Bepalingen 20062 5.7
De stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen, zijnde koel- en blusvoorzieningen of installaties met een vergelijkbare werking, worden minimaal éénmaal per jaar (periodiek) tijdens een functionele test volledig in gebruik gesteld. Na iedere test wordt de installatie zorgvuldig gereinigd om de goede werking te garanderen. Stationaire incidentbestrijdings- en beheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbaar schade wordt aangebracht aan installaties en/of product, dienen op juist functioneren beproefd te worden volgens een door het Bevoegd Gezag te beoordelen Plan van Aanpak. Het Bevoegd Gezag kan naar aanleiding van dit Plan van Aanpak nadere eisen stellen (zie nota van toelichting). Gecertificeerde installaties hebben een geldig certificaat. In het bedrijfsbrandweerjournaal worden de testen, inspecties en onderhoud geregistreerd. De certificaten en de daarbij horende inspectierapporten hiervan worden in het bedrijfsbrandweerjournaal opgenomen en zodanig bewaard dat de life-cycles van deze installaties bij het bedrijf inzichtelijk zijn. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds- en inspectiesysteem van deze stationaire installaties is opgenomen in bijlage 1.
Tekst van de bijlage 1 behorende bij voorschrift 5.7 uit de Algemene Bepalingen versie 2006 -
Voor stationaire installaties (die in ieder geval uit een brandbeheers- of brandblusinstallatie bestaat) die gecertificeerd moeten zijn, geldt dat er een geldig LPCB-certificaat binnen de inrichting aanwezig is, dat is afgegeven op basis van een JA-conclusie in een inspectierapport waarbij de inspectie is uitgevoerd door een ISO/IEC 17020 inspectie A-instelling die voor het verrichten van hun werkzaamheden gebruik maken van de VVB-09, of een ISO/IEC 17020 inspectie A-instelling waarvan de kwaliteit van de inspectiewerkzaamheden aantoonbaar gelijkwaardig zijn aan de hiervoor beschreven referentiekader. De installaties worden periodiek geïnspecteerd tegen de afkeurcriteria die in het door het bevoegde gezag goedgekeurde Basis Document Brandbeveiliging (BDB) zijn opgenomen. Het BDB is opgesteld op basis van de input verkregen uit een opgestelde risicoinventarisatie van het object. Indien er een referentiekader (CPR/PGS/NFPA, e.d.) voorhanden is waarin de bescherming van een vergelijkbaar object volledig is uitgewerkt kan het BDB van het object ook met deze informatie worden opgesteld. De prestaties van de installatie zijn gebaseerd op een geldende norm (NFPA, FM Global, LPCB/ BRE, VdS, CEA).
-
Stationaire incidentbestrijdings- en beheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbaar schade wordt aangebracht aan installaties en/of product, dienen op juist functioneren beproefd te worden volgens een door het Bevoegd Gezag te beoordelen Plan van Aanpak (zie nota van toelichting). Het Bevoegd Gezag kan naar aanleiding van dit Plan van Aanpak
1
Deze Algemene Bepalingen gelden uitsluitend voor de aanwijsbeschikkingen waarbij deze van toepassing zijn verklaard. 2 Deze Algemene Bepalingen gelden uitsluitend voor de aanwijsbeschikkingen waarbij deze van toepassing zijn verklaard.
nadere eisen stellen. In dit Plan van Aanpak moet in ieder geval opgenomen worden dat bij iedere “turn-around”, als de installatie stil staat, deze installaties wel volledig functioneel worden getest. -
De registratie van de testresultaten moet zodanig zijn dat bij het bedrijf inzichtelijk is wat de staat van alle installaties (sprinkler en deluge) is en wanneer men verwacht dat er groot onderhoud aan deze installaties gepleegd moet worden.
Tekst nota van toelichting op voorschrift 5.7 uit de Algemene Bepalingen versie 2006 A.B. 5.7 nadere uitleg over het begrip ‘functioneel testen’. Onder functioneel testen wordt verstaan het volledig in gebruik stellen van een stationair incidentbestrijdings- of beheersmiddel. Nu kan dit betekenen dat hierdoor schade aan andere installaties (b.v. pompen) of schade aan product kan ontstaan. In deze gevallen kan het onredelijk zijn om van een bedrijf te verwachten deze middelen jaarlijks functioneel te testen. Daarom is voor deze gevallen de mogelijkheid gecreëerd het middel op een alternatieve wijze te beproeven op hun functionaliteit volgens een door het Bevoegd Gezag goedgekeurd plan van aanpak. Voor invulling van het plan van aanpak dient de NFPA-25 of het document “Fire System Integrity Assurance” als richtlijn te worden gehanteerd.
Algemene Bepalingen 20113 5.7
Niet gecertificeerde stationaire incidentbestrijdings- en incidentbeheersmiddelen, zijnde koel- en blusvoorzieningen of installaties met een vergelijkbare werking, worden minimaal éénmaal per jaar (periodiek) tijdens een functionele test volledig in gebruik gesteld. Na iedere test wordt de installatie zorgvuldig gereinigd om de goede werking te garanderen. Stationaire incidentbestrijdings- en incidentbeheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbaar schade wordt aangebracht aan installaties en/of product, dienen op juist functioneren beproefd te worden volgens een door het Bevoegd gezag te beoordelen Plan van Aanpak (PvA). Het PvA wordt beoordeeld op basis van het “Beleid ten aanzien van indirect testen en controleren van stationaire brandbeveiligingsinstallaties” of het “Aanwijsbeleid bedrijfsbrandweren” (www.vr-rr.nl, zoekcriterium bedrijfsbrandweer). Gecertificeerde installaties hebben een geldig certificaat. In het bedrijfsbrandweerjournaal worden de testen, inspecties en onderhoud geregistreerd. De certificaten en de daarbij horende inspectierapporten worden in het bedrijfsbrandweerjournaal opgenomen en zodanig bewaard dat de life-cycles van deze installaties bij het bedrijf inzichtelijk zijn. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds- en inspectiesysteem van deze stationaire installaties is opgenomen in bijlage 1.
Bijlage 1 Algemene en specifieke eisen voor het testen en het onderhouds– en inspectiesysteem van incidentbestrijdings– en incidentbeheersmiddelen (Algemene Bepalingen 5.2, 5.5, 5.7 en 8.2) Incidentbestrijdings- en incidentbeheersmiddelen (AB 5.7)
3
•
Voor stationaire installaties (die in ieder geval uit een brandbeheers- of brandblusinstallatie bestaan) die gecertificeerd moeten zijn, geldt dat er een geldig inspectie/onderhoudscertificaat binnen de inrichting aanwezig is, zoals beschreven in de Handreiking Certificatie Brandbeveiligingssytemen.
•
Stationaire incidentbestrijdings- en incidentbeheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbaar schade wordt aangebracht aan installaties en/of product, dienen op juist functioneren beproefd te worden volgens een door het Bevoegd gezag te beoordelen Plan van Aanpak (zie nota van toelichting). Het Bevoegd gezag kan naar aanleiding van dit Plan van Aanpak nadere eisen stellen. In dit Plan van Aanpak moet in ieder geval
Deze Algemene Bepalingen gelden uitsluitend voor de aanwijsbeschikkingen waarbij deze van toepassing zijn verklaard.
opgenomen worden dat bij iedere “turn-around”, als de installatie stil staat, deze installaties wel volledig functioneel worden getest. •
De registratie van de testresultaten moet zodanig zijn dat bij de inrichting inzichtelijk is wat de staat van alle installaties (sprinkler, deluge, maar ook schuimblusinstallaties en overige, niet nader genoemde stationaire installaties) is en wanneer men verwacht dat er groot onderhoud aan deze installaties gepleegd moet worden.
Bijlage 2: Onderzoek uitvoering (indirect) testen In het onderzoek naar het functioneren en testen van brandbeveiligingssystemen is gekeken naar: • evaluatie ‘Beleid indirect testen’ (d.d. 22 april 2008, district Haven); 2 • onderzoeksresultaten I2T project .
Beleid indirect testen In 2008 heeft het toenmalige managementteam van district Haven (thans afdeling Industriële Veiligheid) het beleid ‘indirect testen’ vastgesteld. Dit beleid geeft bedrijven met een bedrijfsbrandweeraanwijzing de mogelijkheid om aan de beoogde doelstelling van de Algemene Bepalingen 2.9 of 5.7 gehoor te geven. Dit beleid is via Deltalinqs afgestemd met de bedrijven. Alle bedrijven binnen het verzorgingsgebied van de VRR met een bedrijfsbrandweeraanwijzing en semi-stationaire blus- en koelinstallaties zijn middels een brief geïnformeerd. Het beleid biedt ruimte voor 2 opties indien er geen sprake is van gecertificeerde systemen: 1. jaarlijks een live test uitvoeren conform voorschrift 2.9 of 5.7 van de Algemene Bepalingen behorende bij de bedrijfsbrandweeraanwijzing of 2. een verzoek indienen bij de Algemeen Directeur van de VRR voor het uitvoeren van indirecte testen en controles van de brandbeveiligingssystemen. In totaal zijn er 45 bedrijven aangeschreven. Van deze bedrijven hebben er 18 een plan van aanpak (PvA) ingediend waarin zij hebben aangegeven op welke wijze zij de prestatie-eisen van hun brandbeveiligingssystemen kunnen garanderen. In deze PvA’s dienden ten minste de volgende punten te worden meegenomen: • • • • •
Jaarlijkse inspectie/controle van de kritische componenten; Het met een bepaalde frequentie spoelen/reinigen van de koolstofstalen leidingen in de periode die ligt tussen het uitvoeren van groot onderhoud; Het uitvoeren van een live test tijdens groot onderhoud; Het aantonen van de goede werking bij elk nieuw systeem of modificatie van een bestaand systeem; De mogelijkheid om bij oplevering van een nieuw ingerichte tankput op basis van een gedetailleerd uitgewerkt plan te kunnen volstaan met een live test voor één als representatief aan te merken tank, waarna bij andere identieke tanks in dezelfde tankput eventueel zonder de inzet van schuimvormend middel de functionaliteit en prestatie-eisen van het (schuim-)blussysteem kan worden aangetoond.
Van de 18 plannen van aanpak die in 2008/2009 zijn ingediend zijn er 11 afgekeurd. De reden hiervoor was dat de bedrijven onvoldoende hadden aangetoond op welke wijze de bedrijfszekerheid van de blussystemen kon worden gegarandeerd. Van de 11 bedrijven die een PvA hebben ingediend en die zijn afgekeurd, hebben er 6 hun plan aangepast en opnieuw ter beoordeling aan de afdeling Industriële Veiligheid aangeboden. Tevens is er nog een nieuw verzoek binnengekomen, zodat het totaal aantal nog te beoordelen plannen van aanpak op 7 is gekomen. In totaal hebben 6 bedrijven een PvA ingediend waarin zij voldoende aan hebben kunnen tonen op welke wijze zij aan de doelstelling van voorschrift 2.9 of 5.7 konden gaan voldoen. In totaal zijn er 38 bedrijven die jaarlijks hun systemen live moeten testen omdat zij (1) geen verzoek hadden ingediend, of (2) hun verzoek was afgewezen. Verstuurde brieven 45
Aantal verzoeken 18
Aantal goedgekeurd 6
Aantal afgekeurd 11
Ter beoordeling 7 (waarvan 6 voor 2e keer)
Niet meer van toepassing 1 (bedrijfsbeëindiging)
Geen verzoek ingediend 26
In het eerste kwartaal van 2013 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de implementatie van de plannen van aanpak die zijn goedgekeurd. Tot op heden zijn van de 6 bedrijven die toestemming hebben 1
indirect te testen, er 5 geïnspecteerd. Van deze 5 bedrijven hadden slechts 2 alle maatregelen, die zij in hun PvA benoemd hadden, geïmplementeerd.
Onderzoeksresultaten I2T1 project In de periode van september tot december 2012 heeft de VRR, samen met de DCMR milieudienst Rijnmond en de Inspectie SZW extra inspecties uitgevoerd bij 12 tankopslagbedrijven in het Rijnmond gebied. De VRR heeft bij deze tankopslagbedrijven specifiek gekeken naar de werking en onderhoud van de aanwezige blus- en koelvoorzieningen. Naar aanleiding van de live testen die zijn uitgevoerd tijdens het I2T project is gebleken dat bij diverse bedrijven de blus- en koelinstallaties op tanks niet of onvoldoende werden getest en onderhouden waardoor voorschrift 2.9 of 5.7 van de Algemene Bepalingen is overtreden. Ook de performance van de koelinstallaties was in diverse gevallen onvoldoende door obstakels of oneffenheden op of aan de tanks. Hierdoor werd het koelwater niet homogeen over het oppervlak van de tank verdeeld. Voor een compleet beeld van de onderzoeksresultaten kan de rapportage van I2T- project geraadpleegd worden op de DCMR-site. Bedrijven met een bedrijfsbrandweeraanwijzing en semi-stationaire blus- en/of koelinstallaties moeten, na het van kracht worden van hun bedrijfsbrandweeraanwijzing, jaarlijks live testen conform voorschrift 2.9 of 5.7 van de Algemene Bepalingen. Bedrijven die deze test niet jaarlijks uitvoeren overtreden voorschrift 2.9 of 5.7. Een uitzondering hierop zijn de bedrijven met een goedgekeurd PvA. Deze bedrijven dienen zich te houden aan de maatregelen die benoemd zijn in dit PvA. Er is ook nog een categorie bedrijven die een PvA ingediend heeft dat nog niet is beoordeeld. Voor deze bedrijven zal bij de uitoefening van toezicht en een eventuele handhavingactie – in afwachting van dit nieuwe beleid - rekening gehouden moeten worden met het feit dat de VRR nog niet tot beoordeling van het PvA is overgegaan.
Conclusie:
Alle tankopslagbedrijven met een bedrijfsbrandweeraanwijzing binnen het verzorgingsgebied van de VRR zijn er op gewezen dat er wellicht een mogelijkheid is om aan de doelstelling van voorschrift 2.9 of 5.7 van de Algemene Bepalingen te voldoen zonder jaarlijks een live test uit te voeren. Minder dan de helft heeft hier gebruik van gemaakt. Van de bedrijven die wel een verzoek hebben ingediend, is er maar een beperkt aantal door de VRR goedgekeurd. Tot op heden (1 bedrijf moet nog gecontroleerd worden) zijn er maar 2 bedrijven die de maatregelen, die zij hebben voorgesteld, volledig geïmplementeerd hebben. Bij 1 bedrijf is via een live test aangetoond dat de genomen maatregelen succesvol zijn. Uit de resultaten van het I2T project kwam naar voren dat de VRR bij een groot gedeelte van de bezochte bedrijven tekortkomingen heeft geconstateerd op de werking en het onderhoud van de aanwezige blus- en koelinstallaties.
1
I2T project is het gezamenlijke tankopslagproject van de VRR, DCMR en inspectie SZW. De scope van het project is voor de VRR gericht op het onderhoud aan en het testen van blus/ koelvoorzieningen op opslagtanks.
2
Bijlage 3
NFPA-11 Standard for Low-, Medium-, and High-Expansion Foam Chapter 12 Maintenance 12.1 12.1.1 12.1.2 12.1.3 12.1.4 12.1.5 12.1.6
Inspection, Testing, and Maintenance. At least annually, all foam systems shall be thoroughly inspected and checked for correct operation. The inspection shall include performance evaluation of the foam concentrate or premixed solution quality or both Test results that deviate more than 10 percent from those recorded in acceptance testing shall be discussed immediately with the manufacturer. The goal of this inspection and testing shall be to ensure that the system is in full operating condition and that it remains in that condition until the next inspection. The inspection report, with recommendations, shall be filed with the owner. Between the regular service contract inspections or tests, the system shall be inspected by competent personnel following an approved schedule.
12.2 12.2.1 12.2.2
Foam-Producing Equipment. Proportioning devices, their accessory equipment, and foam makers shall be inspected. Fixed discharge outlets equipped with frangible seals shall be provided with inspection means to permit maintenance and for inspection and replacement of vapor seals. 12.2.3 Compressed Air Foam-Producing Equipment. 12.2.3.1 Compressed air foam-generating equipment and accessories shall be inspected annually. 12.2.3.2 Discharge devices shall be visually inspected annually for evidence of mechanical damage. 12.3 12.3.1 12.3.2 12.3.3
Piping. Aboveground piping shall be examined to determine its condition and to verify that proper drainage pitch is maintained. Pressure tests of normally dry piping shall be made when visual inspection indicates questionable strength due to corrosion or mechanical damage. Underground piping shall be spot-checked for deterioration at least every 5 years.
12.4
Strainers. Strainers shall be inspected in accordance with manufacturer’s instructions and shall be cleaned after each use and flow test.
12.5
Detection and Actuation Equipment. Control valves, including all automatic and manualactuating devices, shall be tested at regular intervals.
12.6 12.6.1
Foam Concentrate Inspection, At least annually, an inspection shall be made of foam concentrates and their tanks or storage containers for evidence of excessive sludging or deterioration. Samples of concentrates shall be sent to the manufacturer or qualified laboratory for quality condition testing. Quantity of concentrate in storage shall meet design requirements, and tanks or containers shall normally be kept full, with space allowed for expansion.
12.6.2 12.6.3 12.7
High-Pressure Cylinders. High-pressure cylinders used in compressed air foam systems shall not be recharged without a hydrostatic test (and remarking) if more than 5 years have elapsed from the date of the last test. Cylinders that have been in continuous service without discharging shall be permitted to be retained in service for a maximum of 12 years, after which they shall be discharged and retested before being returned to service.
12.8 12.8.1
Operating Instructions and Training. Operating and maintenance instructions and layouts shall be posted at control equipment with a second copy on file. All persons who are expected to inspect, test, maintain, or operate apparatus shall be thoroughly trained, and training shall be kept current.
12.8.2
Annex D Tests for the Physical Properties of Low-Expansion Foam
Eisen inspectie, test en onderhoud low expansion foam systemen Wekelijks Item Regelklep (verzegeld)
Maandelijks
Item Regelklep – (gesloten) Regelklep – (sabotage schakelaars) Discharge device (spray nozzle) locatie en positie Proportioning systeem – allen
Driemaandelijks
Item * SVM filter(s) SVM filter(s)* Waterzijdige equipment Waterzijdige equipment (water motor gongs, etc.)
Halfjaarlijks
Item Regelklep – (sabotage schakelaars)
Jaarlijks
Item Bovengrondse leidingen Compleet schuim-water systeem Regelklep – positie en werking Schuimvormend middel (SVM) Premix Discharge device locatie & positie (sprinklers) Proportioning systeem – allen * Filters – mainline Waterzijdige regelkleppen Systeem actuators (automatisch en handmatig)
5-jaarlijks
Item Ondergrondse leidingen
Groot onderhoud
Item Complete schuim-water systeem
Activiteit Inspectie
Norm NFPA-25
Tabel 13.1.1.2
Paragraaf 13.3.2.1
Activiteit Inspectie Inspectie Inspectie Inspectie
Norm NFPA-25 NFPA-25 NFPA-25 NFPA-25
Tabel 13.1.1.2 13.1.1.2 11.1.1.2 11.1.1.2
Paragraaf 13.3.2.1.1. 13.3.2.1.1 11.2.5 11.2.9
Activiteit Inspectie Onderhoud Inspectie Test
Norm NFPA-25 NFPA-25 NFPA-25 NFPA-25
Tabel 11.1.1.2 11.1.1.2 11.1.1.2 11.1.1.2
Paragraaf 11.2.7.2 Sectie 11.4 11.2.1 11.3.1.3
Activiteit Test
Norm NFPA-25
Tabel 13.1.1.2
Paragraaf 13.3.3.5
Activiteit Inspectie Inspectie Test Test Test Inspectie Test Onderhoud Onderhoud Test
Norm NFPA-11 NFPA-11 NFPA-25 NFPA-11 NFPA-11 NFPA-25 NFPA-25 NFPA-11 NFPA-25 NFPA-25
Tabel 13.1.1.2 11.1.1.2 11.1.1.2 11.1.1.2 13.1.1.2 11.1.1.2
Paragraaf 12.3.1 12.1.1 13.3.3.1 12.1.2 12.1.2 11.2.5 11.2.9 Hfdst. 10 13.3.4 11.3.4
Activiteit Inspectie
Norm NFPA-11
Tabel -
Paragraaf 11.3.3.
Activiteit Test
Norm A.B. 5.7
Tabel -
Paragraaf
*Eveneens na elke test c.q. gebruik.
Hoewel de eisen van NFPA-25 voor inspectie, testen en onderhoud van schuim-deluge en schuimsprinkler systemen niet specifiek voor low expansion foam systemen gelden, maken deze systemen vaak gebruik van dezelfde soorten doseer-en regelapparatuur. Daarom worden de vereisten van NFPA-25 in het onderhoudsprogramma voor Low Expansion Foam Systemen geïntegreerd.
Bijlage 4
NFPA-25 Standard for the Inspection, Testing, and Maintenance of Water-Based Fire Protection Systems Tabellen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28