RUIMTELIJKE ONDERBOUWING WILDINGHELAAN 10 – WONS
Colofon Ruimtelijke onderbouwing Projectnummer: EN.12.1049.01 Versie: Definitief Datum: 10 juni 2013 Gewijzigd: 29 oktober 2013
Opdrachtnemer Agrifirm Exlan Noordeinde 31 Meppel
Postbus 1033 7940 KA Meppel
Locatie Wildinghelaan 10 te Wons
Opdrachtgever Mts. Op de Hoek-Huistra Wildinghelaan 10 8747 NL Wons T: 06-12561109
Contactpersoon Ir. Evert Wind T: 06-55741592 F: 0522-268923 E:
[email protected]
Uitvoerder Ing. Age Sjoerd Dijkstra
Collegiale check Ir. Evert Wind
ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN. NIETS UIT DEZE UITGAVE MAG WORDEN VERVEELVOUDIGD DOOR MIDDEL VAN DRUK, FOTOKOPIE, MICROFILM, GELUIDSBAND, ELEKTRONISCH OF OP WELKE ANDERE WIJZE DAN OOK, EN EVENMIN IN EEN GEAUTOMATISEERD GEGEVENSBESTAND WORDEN OPGESLAGEN, ZONDER VOORAFGAANDE SCHRIFTELIJKE TOESTEMMING VAN AGRIFIRM EXLAN.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
2
Inhoudsopgave Ruimtelijke onderbouwing INLEIDING
4
1. ALGEMENE GEGEVENS
5
1.1 AANLEIDING 1.2 PROJECTGEBIED 1.3 HET PROJECT 1.4 STRIJDIGHEID MET HET VIGERENDE BESTEMMINGSPLAN 1.5 OMGEVING VAN HET PROJECTGEBIED
5 6 7 8 9
2. BELEIDSKADER
11
2.1 LANDELIJK BELEID 2.2 PROVINCIAAL BELEID 2.3 GEMEENTELIJK BELEID
11 11 12
3. RUIMTELIJKE ASPECTEN
14
3.1 GEUR 3.2 AMMONIAK 3.3 LUCHTKWALITEIT 3.4 GELUID 3.5 LANDSCHAPPELIJKE INPASSING 3.6 W ATER 3.7 FLORA EN FAUNA 3.8 ARCHEOLOGIE 3.9 EXTERNE VEILIGHEID 3.10 BODEMKWALITEIT 3.11 INFRASTRUCTUUR 3.12 LICHTHINDER
14 15 17 17 20 21 21 22 24 25 26 26
4. UITVOERBAARHEID
27
4.1 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID 4.2 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
27 27
5. CONCLUSIE
28
BIJLAGEN
29
BIJLAGE 1: OVERZICHT VERGUNDE SITUATIE BIJLAGE 2: OVERZICHT VOORGENOMEN OMVANG BIJLAGE 3: W ATERTOETS BIJLAGE 4: RAPPORTAGE NIJE PLEATS BIJLAGE 5: RAPPORTAGE HET NATUURLOKET BIJLAGE 6: AKOESTISCH ONDERZOEK
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
3
Inleiding Ruimtelijke onderbouwing De maatschap Op de Hoek-Huistra exploiteert op de locatie Wildinghelaan 10 te Wons een melkveehouderijbedrijf. De maatschap is voornemens om een nieuwe rundveestal en ruwvoeropslag (kuilvoerplaten en sleufsilo’s) te realiseren. Dit project is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De gemeente kan, vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan Bûtengebiet, en in afwijking van het bestaande bestemmingsplan, vergunning verlenen voor de bouw. Voor het doorlopen van deze procedure moet een ruimtelijke onderbouwing worden opgesteld om de ruimtelijke effecten inzichtelijk te maken. Dit document omvat de ruimtelijke onderbouwing. De onderbouwing is als volgt opgezet. In hoofdstuk 1 wordt een beschrijving gegeven van het plan. In hoofdstuk 2 worden het landelijke, provinciale en gemeentelijk beleid beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de diverse omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 4 gaat in gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
4
1 1.1
Algemene gegevens Aanleiding De maatschap Op de Hoek-Huistra heeft een melkveehouderijbedrijf. Het voornemen is om uit te breiden tot een omvang van 284 melkkoeien en 235 stuks vrouwelijk jongvee. De voorgenomen uitbreiding omvat de nieuwbouw van een ligboxenstal voor het melkvee en het realiseren van nieuwe ruwvoeropslag. De huidige bestaande stallen blijven in gebruik voor de huisvesting van jongvee en droge koeien. De uitbreiding past niet binnen het bestemmingsplan. Om dit wel mogelijk te maken is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld waarin de ruimtelijke aspecten worden besproken. De noodzaak om het bedrijf uit te breiden komt voort vanuit een aantal redenen. Het doel van de uitbreiding is het verbeteren van het financieel economisch resultaat, waardoor de continuïteit van het bedrijf op langere termijn gewaarborgd blijft en een gunstige concurrentiepositie ontstaat. Zowel door het vergroten van de omvang op zich als door schaalvoordelen wordt het doel bereikt. Opbrengstprijzen en daardoor de marges in de agrarische sector staan door allerlei externe factoren onder druk. Dat geldt ook voor de melkveehouderij. Het vergroten van het productievolume leidt tot meer opbrengsten en meer schaalvoordeel. Melkveebedrijven genereren inkomsten door melk af te leveren aan een melkfabriek. Door de grootte van bedrijven is het mogelijk om zowel aan de kosten- als aan de opbrengstenkant schaalvoordelen te behalen. Aan de kostenkant zit dat met name in het afnemen van grote partijen product of diensten ineens. Aanbieders zijn genegen een lagere prijs voor producten en diensten in rekening te brengen als het om grote hoeveelheden ineens gaat. Bovendien ontstaat de mogelijkheid om meerdere aanbieders in te laten schrijven op het leveren van een product of dienst. Bij kleinere bedrijven zal een dergelijke werkwijze niet tot het gewenste resultaat leiden, omdat de marktpartijen minder geïnteresseerd zijn. Als gevolg van de schaalgrootte kunnen derhalve de kosten voor veevoeders, voor transport, voor diergezondheid en voor huisvesting laag gehouden worden. Ook aan de opbrengstkant zijn schaalvoordelen te behalen. Opbrengsten ontstaan voornamelijk door het afleveren van melk. Doordat er meer geproduceerd zal worden, zullen er meer inkomsten zijn. De grotere hoeveelheid melk levert ook schaalvoordelen op, bij bijvoorbeeld het transport van de melk. Als de activiteit niet wordt uitgevoerd, kunnen investeringen om te voldoen aan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn en milieu niet worden terugverdiend. Doordat marges kleiner worden neemt bij een gelijke productiecapaciteit het bedrijfsresultaat bovendien af. Niet uitbreiden leidt derhalve op termijn tot een beëindiging van de agrarische activiteiten. Het bedrijf heeft de ambitie om de melkveehouderij voort te zetten en de positie van het bedrijf te versterken.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
5
Gezien die ambitie en de investeringen die al in de bestaande locatie zijn gedaan is niet investeren geen optie. Investeren op een andere plek is wel mogelijk maar ligt niet in de rede. Op de bestaande locatie is een melkveebedrijf aanwezig. Ergens anders een nieuwe locatie ontwikkelen leidt, afgezien van de ruimtelijke bezwaren, tot een veel hogere investering. Op de huidige locatie bijbouwen is daarom veel efficiënter.
1.2
Projectgebied Afbeelding 1 omvat een luchtfoto van het perceel van de initiatiefnemer. Het betreft de locatie aan de Wildinghelaan 10 te Wons.
Afbeelding 1: Luchtfoto projectgebied
1
Afbeelding 2 omvat een uitsnede van de topografische kaart. De rode peil geeft het projectgebied aan.
1
Bron: www.bing.com/maps
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
6
Afbeelding 2: Luchtfoto projectgebied
1.3
2
Het project Het project omvat de uitbreiding van het bedrijf met een nieuwe ligboxenstal, kuilvoerplaten en sleufsilo’s. Afbeelding 3 omvat een situatietekening waarop de uitbreiding staat aangegeven, afbeelding 4 betreft een verbeelding van de uitbreiding. Met de uitbreiding kunnen op het bedrijf 284 melkkoeien en 235 stuks jongvee worden gehouden.
2
Bron: www.kadata.nl
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
7
Afbeelding 3: Situatietekening uitbreiding
3
4
Afbeelding 4: Verbeelding uitbreiding
1.4
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan Voor het gebied waar het bedrijf Wildinghelaan 10 te Wons ligt, is het bestemmingsplan Buitengebied 1998 van de voormalige gemeente Wûnseradiel van toepassing. Het bedrijf heeft in het bestemmingsplan de bestemming ‘Bodemgebonden agrarisch bedrijf’. Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden opgericht ten behoeve van een melkveehouderij. 3
Bron: Agrifirm Exlan
4
Bron: Agrifirm Exlan
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
8
Het bouwvlak omvat een denkbeeldige rechthoek van 1 ha, waarbij 1 zijde niet langer dan 150 meter mag zijn, zie afbeelding 5. De voorgenomen nieuwbouw zal plaatsvinden buiten de grenzen van het aan de locatie toegekende bouwvlak.
5
Afbeelding 5: Uitsnede bestemmingsplankaart
De gemeente Súdwest Fryslân heeft aangegeven middels een projectbesluit (art. 2.12, lid 1, 3 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO)) mee te willen werken aan de uitbreiding. De omgevingsvergunning kan hierbij verleend worden indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, waarbij dit gemotiveerd en vastgelegd is in een goede ruimtelijke onderbouwing. Deze ruimtelijke onderbouwing zal dan ook een onderdeel vormen van de aanvraag om omgevingsvergunning.
1.5
Omgeving van het projectgebied Het perceel Wildinghelaan 10 te Wons ligt in het buitengebied van Wons in de gemeente Súdwest Fryslân. Rondom het perceel zijn enkele agrarische bedrijven en woningen aanwezig. Op circa 200 meter van het bedrijf ligt de bebouwde kom van Wons.
5
Bron: Gemeente Súdwest Fryslân
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
9
6
Afbeelding 6: Luchtfoto omgeving projectgebied
6
Bron: www.bing.com/maps
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
10
2
Beleidskader Het project dient getoetst te worden aan het vigerend rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is, voor zover relevant voor de ontwikkeling, dit beleid nader beschreven.
2.1
Landelijk beleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De exacte gevolgen van het loslaten van ruimtelijke regels kunnen niet van tevoren worden ingevuld, omdat deze afhankelijk zijn van de manier waarop decentrale overheden zelf invulling geven aan het beleid. De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de zoals hierboven beschreven AMvB Ruimte).
2.2
Provinciaal beleid Verordening Romte Fryslân Op 15 juni 2011 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
11
Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk. De verordening is alleen van toepassing op nieuwe bestemmingsplannen. Uit de verordening sec volgt dus niet de plicht om bestaande bestemmingsplannen aan te passen. Toekomstig nieuw provinciaal beleid zal via een herziening van de verordening door kunnen werken. De verordening is daarmee dynamisch en zal regelmatig worden aangepast. De provincie Fryslân erkent het belang van een vitale en duurzame landbouw, omdat dit een grote bijdrage levert aan de sociaal-economische vitaliteit van het platteland, het beheer van het landelijke gebied en de Friese economische structuur. In het landelijk gebied worden buiten de natuurgebieden ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor de landbouw. Bij het bieden van ontwikkelingsruimte voor de landbouw zet de provincie tevens in op de blijvende herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen in Fryslân. Schaalvergroting en intensivering van de landbouw zijn te combineren met landschappelijke kernkwaliteiten. Voor de inpassing van grotere agrarische bouwblokken is vooral de landschappelijke situering van belang, met aandacht voor beplanting, erfelementen, de nokrichting, dak- en goothoogten van gebouwen en kleur en materiaalgebruik. Hierbij is het leveren van landschappelijk maatwerk van groter belang dan een maximale maat van nieuwe gebouwen.
2.3
Gemeentelijk beleid Structuurvisie Wûnseradiel Vanouds heeft de voormalige gemeente Wûnseradiel een sterke agrarische functie, met een groot aantal dorpen met een eigen karakter en een rijk verleden. Om de vraag te beantwoorden of en in welke mate de gemeente ruimte moet bieden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder dat dat ten koste gaat van het eigen karakter, is de Structuurvisie Wûnseradiel opgesteld (april 2009). De Structuurvisie heeft ten doel voor het (voormalige) gemeentelijk grondgebied een samenhangend kader te bieden voor de ruimtelijke ontwikkeling in de periode tot 2020, waaraan concrete initiatieven met ruimtelijke effecten kunnen worden getoetst. De structuurvisie geeft de mogelijkheid om plannen van inwoners, ondernemers en projectontwikkelaars te toetsen aan een groter geheel en om als gemeente zelf initiatieven te ontplooien. Daarmee krijgt het ruimtelijke ordeningsbeleid handen en voeten. De kunst is daarbij om een evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte voor ontwikkeling (economie, recreatie, woningbouw) enerzijds en behoud van de ruimtelijke karakteristiek (openheid, landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische waarden) anderzijds.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
12
Ten aanzien van onderhavig plan zijn de volgende uitgangspunten in de structuurvisie van belang:
Behoud van bestaande landschappelijke kwaliteiten staat voorop; Het agrarische karakter van de gemeente dient behouden te blijven.
Onderhavig plan doet recht aan de uitgangspunten die in de structuurvisie zijn benoemd. Welstandsnota Wûnseradiel Het welstandsbeleid van de voormalige gemeente Wûnseradiel is vastgelegd in de Welstandsnota Wûnseradiel die in 2004 door de raad is vastgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het “bijzonder welstandsgebied (buitengebied)”. De welstandnota gaat nader in op het buitengebied. Het beleid voor dergelijke gebieden is grotendeels gericht op beheer en versterking van de bestaande situatie. Het bebouwingsbeeld van het buitengebied is in hoofdlijnen nog redelijk gaaf. Wel is merkbaar dat nieuwe invullingen het traditionele bebouwingsbeeld negatief beïnvloeden. Vernieuwingen dienen daarom zorgvuldig te worden ingepast. Ingrijpende ontwikkelingen in het buitengebied worden niet direct verwacht, maar wel zullen de komende decennia nog veel verbouwingen en aanpassingen uitgevoerd worden. Verwacht mag worden dat het aantal agrarische bedrijven zal afnemen waardoor functiewijzigingen en bijkomende verbouwingen zich zullen aandienen. Tegelijkertijd mag verwacht worden dat de blijvende agrarische ondernemers zullen blijven investeren in hun bedrijf (en dus ook blijven bouwen). Vanwege de aanwezige waarden is het buitengebied aangemerkt als bijzonder welstandsgebied. Het accent ligt daarbij op het handhaven en respecteren van de bestaande kwaliteiten. Het bouwplan heeft het proces van de adviescommissie de Nije Pleats doorlopen. In paragraaf 3.5 wordt dit nader besproken.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
13
3
Ruimtelijke aspecten In dit hoofdstuk worden de planologische en milieukundige aspecten besproken. Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden.
3.1
Geur Omdat er meer dan 200 melkkoeien zullen worden gehouden, is het bedrijf voor de Wet milieubeheer vergunningplichtig. Voor wat betreft geur moet het bedrijf dan voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). In deze wet is de maximale geurbelasting bepaald die een bedrijf mag veroorzaken op omliggende woningen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Voor melkrundvee is geen geuremissiefactor vastgesteld. Dit betekent dat getoetst moet worden of aan de vaste afstanden wordt voldaan gemeten vanaf een emissiepunt van de stalruimten tot de hoek van een geur gevoelig object. De aan te houden afstand bedraagt binnen de bebouwde kom ten minste 100 meter en buiten de bebouwde kom ten minste 50 meter. De werkelijke afstand tussen de bestaande jongveestal en de nabij gelegen woning van derden buiten de bebouwde kom is exact 48 meter, zie afbeelding 7. Echter wordt deze stal mechanisch geventileerd, waarbij het emissiepunt ligt op een afstand groter dan 50 meter. Het bedrijf voldoet daarmee aan minimale afstandsnorm.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
14
Afbeelding 7: Afstand bestaande jongveestal en geurgevoelig object 48 meter
7
Conclusie met betrekking tot geurhinder: Uit een oogpunt van geurhinder is het beoogde initiatief aanvaardbaar.
3.2
Ammoniak De ventilatielucht bevat naast geurcomponenten ook ammoniak (NH3). Ammoniak kan indirect schade veroorzaken doordat gronden die daarvoor gevoelig zijn, kunnen verzuren. Verder treedt vermesting op. Dit kan ten koste gaan van natuurwaarden op die gronden. Ammoniak kan ook direct schade veroorzaken als gevoelige gewassen op zeer korte afstand van de stallen worden verbouwd. De regelgeving met betrekking tot ammoniak komt terug in de Wet ammoniak en veehouderij (hierna Wav) en de Natuurbeschermingswet (hierna Nbw). De dierenaantallen die conform de geldende melding mogen worden gehouden veroorzaken een uitstoot van 2.398,5 kg NH3. In de voorgenomen omvang bedraagt de uitstoot van ammoniak 3.303,9 kg NH3. Wav In het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn gebieden aangewezen die als zeer kwetsbaar voor ammoniak moeten worden aangemerkt. Binnen 250 meter van dergelijke gebieden mogen vanwege de schadelijke effecten van ammoniakdepositie geen bedrijven worden opgericht. Ook mag de uitstoot van ammoniak niet toenemen binnen deze zone. De onderhavige inrichting ligt niet binnen
7
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
15
250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. De Wav staat vergunningverlening op dit punt niet in de weg. Nbw Het beschermingsregime uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet (Nbw). In het kader van de wet dient te worden beoordeeld of bedrijfsactiviteiten een negatieve invloed kunnen hebben op de kwaliteiten van speciale beschermingszones. Vooral de depositie van ammoniak kan daarbij van invloed zijn op deze natuurgebieden. Het bedrijf in casu ligt op een afstand van circa 3 kilometer van de Natura2000gebieden de Waddenzee en de IJsselmeerkust. De Waddenzee en de IJsselmeerkust zijn echter niet ammoniak gevoelig. Het dichtstbijzinde Natura2000-gebied dat wel gevoelig is voor een toename van ammoniak depositie is de Alde Feanen. Echter is dit gebied gelegen op circa 30 km afstand. Gezien de behoorlijke afstand kan dit niet tot beperkingen leiden in de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling. Met de provincie Fryslân is overlegd dat e.e.a. voor de Natuurbeschermingswet geregeld kan worden door bij de aanvraag om omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) aan te vragen.
8
Afbeelding 8: Natura-2000 gebieden in de omgeving
8
Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
16
Conclusie met betrekking tot ammoniak: In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorgestane plan zijn er geen belemmeringen vanuit de actuele ammoniakwetgeving te verwachten.
3.3
Luchtkwaliteit Luchtkwaliteit heeft invloed op de volksgezondheid. Daarom worden er eisen aan de luchtkwaliteit gesteld door middel van nationale regelgeving. De landbouw is een bron van fijn stof. Voor fijn stof zijn de volgende grenswaarden opgenomen:
De jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes is maximaal 40 g/m³; De daggemiddelde concentratie van 50 g/m³, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden.
Voor veel huisvestingssystemen voor dieren zijn emissiefactoren vastgesteld, welke te vinden zijn op de website van het ministerie van VROM. Het huidige veebestand heeft een uitstoot van 28.330,0 gram per jaar, conform het overzicht in bijlage 1. Na de voorgenomen uitbreiding zal de uitstoot toenemen tot 50.962,0 gram per jaar, conform het overzicht in bijlage 2. De uitbreiding geeft dus een toename in fijn stof emissie van: 50.692,0 – 28.330,0 = 22.362,0 g/jr. Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM) hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. In de Handreiking Fijn Stof en Veehouderijen 2010 is een tabel opgenomen waarmee bepaald kan worden of de uitbreiding onder de NIBM grens blijft. De toetsafstand bedraagt in dit geval circa 50 meter (emissiepunt stal tot nabij gelegen woning, zie afbeelding 7). Omdat op 70 meter de NIBM vuistregelgrens op 324.000 g/jr ligt en de totale toename maar 22.362 g/jr is, kan hier geconcludeerd worden dat op 50 meter geen sprake kan zijn van een IBM toename. Conclusie met betrekking tot luchtkwaliteit: Er is sprake van een toename die Niet In Betekende Mate bijdraagt. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet dermate verslechterd wordt in de voorgenomen omvang. Vergunningverlening levert met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit geen problemen op.
3.4
Geluid Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke ontwikkelingen, ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat, rekening te worden gehouden met het aspect industrielawaai en wegverkeer. Voor de ruimtelijke inpassing voor het aspect geluid wordt aangesloten bij de systematiek zoals beschreven in de VNG Brochure Bedrijven en milieuzonering uit 2009. Stap 1 Voor onderhavige inrichting geldt een richtafstand van 100 meter (SBI-1993: 0121). Binnen deze richtafstand zijn geluidsgevoelige objecten aanwezig.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
17
Stap 2 Gezien de aanwezigheid van woningen binnen de richtafstand is een akoestisch onderzoek opgesteld. Dit akoestisch onderzoek (Projectnummer: 12.1049 Versie: 2 Datum: 15 oktober 2013) is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Dit akoestisch onderzoek is zo opgesteld dat het naast de ruimtelijke beoordeling, ook gebruikt kan worden binnen de aanvraag om omgevingsvergunning m.b.t. het aspect milieu. Uit het onderzoek is af te leiden dat er naast de ‘normale’ (representatieve) bedrijfssituatie nog twee bedrijfsspecifieke bedrijfssituaties zijn te onderscheiden. Het betreft die situatie waarbij er naast de representatieve bedrijfssituatie ten hoogste 1 maal in de week in de dagperiode de voer-/ kunstmestsilo’s worden gevuld. Deze bedrijfssituatie wordt in het akoestisch onderzoek aangeduid als ‘Regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie’. Ook is er een bedrijfssituatie te onderscheiden waarbij er naast de representatieve bedrijfsactiviteiten gedurende ten hoogste twaalf dagen per kalenderjaar in de dag- en avondperiode activiteiten plaatsvinden rond het vullen van de sleufsilo’s. In het akoestisch onderzoek is deze situatie aangeduid als de ‘Incidentele bedrijfssituatie’. Binnen de ruimtelijke inpassing wordt, in tegenstelling tot de inpassing van binnen de milieuregelgeving, in eerste instantie geen onderscheid gemaakt in diverse bedrijfssituaties. Het uitgangspunt is dat het totaal aan activiteiten dient te passen binnen de van toepassing zijn de richtwaarden. Dit betekent dat het totaal aan activiteiten binnen stap 2 dient te voldoen aan de volgende richtwaarden:
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau: Maximale geluidsniveau: Verkeer aantrekkende werking:
45 dB(A) etmaalwaarde; 65 dB(A) etmaalwaarde; 50 dB(A) etmaalwaarde.
Uit de berekeningsresultaten van het akoestisch onderzoek wordt afgeleid dat voor het aspect ’verkeer aantrekkende werking’ wordt voldaan aan de van toepassing zijnde richtwaarde. Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidsniveaus wordt niet voldaan aan de richtwaarden. De overschrijding voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is ten hoogste 1 dB en de overschrijding van de richtwaarde voor het maximale geluidsniveau bedraagt ten hoogste 3 dB. De ruimtelijke inpassing is derhalve niet zonder meer mogelijk. In stap 3 wordt ingegaan waarom, binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening, de inpassing toch mogelijk wordt geacht. Stap 3 Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt binnen stap 3 een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde gehanteerd. Voor de maximale geluidsniveaus wordt een richtwaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde aangegeven. Uit het akoestisch onderzoek wordt afgeleid dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van alle activiteiten samen lager is dan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Ook voor de maximale geluidsbelasting wordt de richtwaarde niet overschreden. Indien de waarden binnen de richtwaarden blijven is inpassing mogelijk. Echter hierbij dient het bevoegd gezag te motiveren waarom zij in deze situatie inpassing toch mogelijk achten.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
18
Onderstaand wordt het bevoegd gezag een handvat gegeven om deze motivering in te vullen. Hierbij wordt de inpassing binnen de milieuwetgeving als bijkomend uitgangspunt gehanteerd. Voor vergunningverlening Wet milieubeheer wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Voor de representatieve bedrijfssituatie wordt hierin voor het Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau een richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde gehanteerd. Let wel deze waarde is 5 dB lager dan de richtwaarde voor de ruimtelijke inpassing wordt gehanteerd. Voor de maximale geluidsniveaus wordt aangesloten bij, de binnen de vaste jurisprudentie geaccepteerde, waarde van ten hoogste 70 dB(A) etmaalwaarde. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Uit het akoestisch onderzoek wordt afgeleid dat de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie voldoet aan de richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde. Hieruit wordt afgeleid dat het vullen van de voer-/kunstmestsilo’s (maximaal 52 dagen per jaar) en het vullen van de sleufsilo’s (maximaal 12 keer per jaar) bepalend zijn voor de overschrijding van de richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde. Voor het vullen van de voer-/kunstmestsilo’s is de overschrijding 3 dB in de dagperiode en voor het vullen van de sleufsilo’s is de overschrijding ten hoogste 2 dB in de dagperiode en 1 dB in de avondperiode. Binnen deze waarden zijn ook alle representatieve bedrijfsactiviteiten betrokken. Gezien de berekende waarden, de lage frequentie van voorkomen, de noodzakelijkheid van de activiteiten voor de bedrijfsvoering en het gegeven dat gezien de activiteiten geluid reducerende maatregelen niet als haalbaar worden geacht, zijn er voldoende argumenten aanwezig om te oordelen dat deze situatie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij kan tevens worden aangehaald dat het geen nieuwe situatie betreft, maar een uitbreiding van een bestaande situatie, waarbij bij de oriëntering en situering zo veel als mogelijk rekening is gehouden met het beperken van de geluidsafstraling. Ook vanuit de beoordeling vanuit de Wet milieubeheer is voor de inpassing van de gewenste ontwikkeling op voorhand geen probleem te verwachten. De Handreiking biedt voldoende handvaten om de drie voorkomende bedrijfssituaties binnen milieuvoorschriften te vatten. Maximale geluidsbelasting Uit het akoestisch onderzoek wordt afgeleid de inrichting onder alle bedrijfssituaties voldoet aan de richtwaarde voor de maximale geluidsbelasting. Hierbij wordt tevens geconcludeerd dat de berekende waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoende borgen dat de piekniveaus niet veelvuldig zullen voorkomen binnen de bedrijfsvoering van de inrichting. Conclusie met betrekking tot geluid: Gezien bovenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening als inpasbaar wordt geacht voor het aspect geluid.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
19
3.5
Landschappelijke inpassing Middels de provinciale werkgroep Nije Pleats is een advies tot stand gekomen met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de uitbreidingsplannen (zie bijlage 4). Dit betekent dat er een proces gevolgd is waarbij alle partijen, die uiteindelijk het bouwplan moeten toetsen, betrokken zijn geweest. Door middel van een werksessie van de Nije Pleats op het erf van de initiatiefnemer is met alle betrokkenen/deskundigen gekomen tot een ontwikkelingsconcept voor het bedrijf voor de komende jaren. Apart bijgevoegd is de rapportage van de werksessie. Afbeelding 9 toont de uitwerking van de werksessie, waarmee een zorgvuldige landschappelijke inpassing voor het bedrijf is gewaarborgd. Deze uitwerking zal worden nagestreefd bij de realisatie van de plannen.
9
Afbeelding 9: Uitwerking Nije Pleats
Conclusie met betrekking tot landschappelijke inpassing: Doordat alle partijen met betrekking tot landschappelijke inpassing vooraf betrokken zijn bij de planvorming, kunnen met betrekking tot het aspect landschappelijke inpassing geen bezwaren worden verwacht.
9
Bron: Nije Pleats
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
20
3.6
Water Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet tijdens de (ruimtelijke) planvorming overleg worden gevoerd met de betrokken waterbeheerder en moet onderzoek gedaan worden naar de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is de naam voor dit proces van overleg. Afspraken over het toepassen van de watertoets bij ruimtelijke plannen zijn ook gemaakt in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het doel van de watertoets is het waarborgen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen. Waterbeheerder in het grootste deel van de provincie Fryslân is Wetterskip Fryslân. In het provinciale waterhuishoudingsplan “Wetter jout de romte kwaliteit” 2010-2015 en het waterbeheerplan “Wiis mei wetter” 2010-2015 van het waterschap is het regionale waterbeleid voor de provincie Fryslân opgenomen. De hoofddoelstelling van beide waterplannen is “het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”. Het beleid wordt in beide plannen verder uitgewerkt in de thema's waterveiligheid, schoon water en voldoende water. Wateradvies Bij het Wetterskip Fryslân is een wateradvies opgevraagd, bijgevoegd in bijlage 3. In dit advies staat aangegeven dat een toename van het verhard oppervlak gecompenseerd moet worden door 10% van de toename als nieuw oppervlaktewater aan te leggen. De toename van verharding zal worden gecompenseerd met nieuw oppervlaktewater. Dit extra oppervlaktewater kan tevens worden gebruikt als bluswatervoorziening om te voldoen aan de eisen van de brandweer. Voor het uitgraven van de kelder onder de uitbreiding kan het nodig zijn dat er een watervergunning of melding noodzakelijk is i.v.m. het onttrekken van grondwater. Bij het realiseren van de kelder moet rekening gehouden worden met eventuele opdrijving. Na realisatie moet worden voorkomen dat mest, voerderresten en perssappen in het oppervlaktewater terecht komen en moet regenwater worden geloosd op het oppervlaktewater. Hieraan zal worden voldaan. Conclusie met betrekking tot water: Alle aspecten rondom water zullen worden meegenomen en vormen geen belemmering voor onderliggend plan.
3.7
Flora en fauna Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Het gaat daarbij om de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Het plangebied bestaat uit een intensief gebruikte en beheerde weide met een monocultuur van engels raaigras. In een dergelijke monocultuur is vaak weinig ruimte
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
21
voor andere plantensoorten. Van bijzondere groeiplaatsen en een stabiel, natuurlijk ecosysteem is daarom geen sprake. Beschermde planten worden niet verwacht. Aangezien het plangebied bestaat uit een weide van engels raaigras, zonder veel dekking, zullen alleen kleine zoogdieren en wat vogels in het plangebied voorkomen. Deze dieren zullen zich voornamelijk ophouden in wat ruigere randen zoals bijvoorbeeld een singel. Voor de vogels in het plangebied zijn geen gelegenheden voor broedplaatsen aanwezig. Gezien de intensief gebruikte en door mensen verstoorde omgeving, worden strikt beschermde, kleine en grote zoogdieren niet verwacht. Voor het voorliggende initiatief is bureauonderzoek gedaan waarbij het Natuurloket is geraadpleegd (zie bijlage 5). Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen initiatief geen betrekking heeft op handelingen die op grond van de Flora- en Faunawet verboden zijn, noch nadelige gevolgen heeft voor de door de Flora- en Faunawet beschermde dier- en plantsoorten in hun natuurlijke leefgebied. In het kader van de Natuurbeschermingswet mag er geen significante toename van ammoniak depositie zijn op voor ammoniak gevoelige natuurgebieden. E.e.a. is reeds besproken in paragraaf 3.2. De nabijgelegen Natura2000-gebieden de Waddenzee en het IJsselmeer hebben geen instandhoudingsdoelstellingen die negatief worden beïnvloed door een toename van ammoniakdepositie. Naast ammoniakdepositie 10 kunnen er volgens de effectenindicator meer effecten plaatsvinden, zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten of een bewuste verstoring van de soortensamenstelling in een dergelijk gebied. Gezien de afstand van 3 km tot deze Natura2000-gebieden en de (milieu)maatregelen die worden getroffen kan worden gesteld dat vorenvermelde effecten en daarmee de instandhoudingsdoelstellingen niet negatief worden beïnvloed door de uitbreiding van het agrarisch bedrijf. Conclusie met betrekking tot flora en fauna: In het kader van de uitvoerbaarheid van de voorgestane project zijn er geen belemmeringen vanuit de actuele natuurwetgeving te verwachten.
3.8
Archeologie Achtergrond Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de
10
www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/effectenindicator.aspx?subj=effectenmatrix
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
22
WAMZ aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen. Onderzoek De provincie Fryslân heeft de Friese Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. Deze kaart geeft voor de gehele provincie de archeologische verwachtingswaarde aan voor de periode steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen. Afbeelding 10 en 11 betreft uitsneden van deze kaart met betrekking tot het plangebied voor respectievelijk de ijzertijd-middeleen en de steentijd-bronstijd. Het plangebied heeft een archeologische verwachting voor de ijzertijd-middeleeuwen, bij ingrepen vanaf 500 m2 wordt archeologisch onderzoek geadviseerd. Voor de periode steentijd-bronstijd geldt daarentegen geen verwachting.
11
Afbeelding 10: Uitsnede archeologische waardenkaart (ijzertijd-middeleeuwen)
11
Bron: www.fryslan.nl/famke
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
23
12
Afbeelding 11: Uitsnede archeologische waardenkaart (steentijd-bronstijd)
Aangezien de beoogde uitbreiding groter is dan de vrijstellingsgrens van 500 m2 zou in theorie archeologisch onderzoek voorafgaand aan de uitbreiding moeten plaatsvinden. Het betreft hier echter een uitbreiding van het agrarisch bouwvlak . Deze gebieden worden volgens de FAMKE uitgezonderd van archeologisch onderzoek, tenzij er binnen de uitbreiding sprake is van bekende archeologische waarden. Het betreft hier geen bekende vindplaats, maar een gebied met een verwachtingswaarde, oftewel archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Wel blijft de archeologisch meldingsplicht van toevalsvondsten van kracht (art. 53 Monumentenwet). Wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, moet dit gemeld worden. Conclusie met betrekking tot archeologie: Het aspect archeologie levert geen beperkingen op.
3.9
Externe veiligheid Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
12
Het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen in bedrijven (inrichtingen); Het transport van gevaarlijke stoffen door en over buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen.
Bron: www.fryslan.nl/famke
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
24
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door deze activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De ontwikkeling in het plangebied vormt zelf geen risicobron. Uit de Professionele Risicokaart blijkt verder dat er in de directe nabijheid van het plangebied ook geen risicobronnen gelegen zijn, zoals BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgastransportleidingen en wegen die relevant zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen. Conclusie met betrekking tot externe veiligheid: Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.
3.10
Bodemkwaliteit Uitgangspunt bij de ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De plaats van uitbreiding van het bouwvlak is voorheen altijd in gebruik voor de teelt van landbouwgewassen. Er zijn geen historische activiteiten geweest die aanleiding geven op een vervuilingsrisico. Per 11 januari 2013 is de bodemkwaliteitskaart en Nota bodembeheer van de gemeente Súdwest-Fryslân van kracht. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarin de actuele bodemkwaliteit van de gemeenten is onderscheiden naar verschillende deelgebieden (zones van vergelijkbare kwaliteit). De Nota bodembeheer beschrijft het beleid ten aanzien van hergebruik van grond als bodem. In de Nota is ook een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij aanvragen bouwvergunning. De gemeente kan vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek. Er gelden echter een aantal uitzonderingen waarbij geen vrijstelling kan worden verleend:
Locaties met een bekende verontreiniging, of locaties gelegen nabij (binnen een straal van 25 meter) een puntbron; De gebiedseigen kwaliteit geeft aanleiding om een risico te verwachten ten aanzien van het geplande gebruik; Verdachte locaties of locaties binnen een straal van 25 meter van verdachte locaties, waarvan een vermoeden bestaat van bodemverontreiniging, tenzij door een historisch onderzoek (NVN 5725) wordt aangetoond dat de locatie onverdacht is; Locaties gelegen in de bodemkwaliteitszone industrie (zone 1 en 4).
De te ontwikkelen locatie ligt binnen de zone landbouw/natuur. In principe vormt de bodemkwaliteit van dit deelgebied geen belemmering voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Op de locatie bevindt zich wel een bovengrondse dieseltank. Als de tank zich binnen een straal van 25 meter van de nieuwbouwlocatie bevindt moet er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden. Is de afstand groter dan 25 meter, dan kan vrijstelling verleend worden. De dieseltank is gesitueerd in de bestaande werktuigenberging. Deze berging is gelegen op meer dan 25 meter van de te realiseren stal. Hierdoor kan vrijstelling worden verleend voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
25
Op de locatie worden reeds geruime tijd dieren gehouden. De dieren zullen worden gehouden in stallen met mestdichte vloeren en kelders. Hierdoor is een eindemissiescore van 1 gewaarborgd. Conclusie met betrekking tot bodemkwaliteit: Het initiatief is uit oogpunt van bodemkwaliteit aanvaardbaar.
3.11
Infrastructuur Verkeersinfrastructuur Het perceel is gelegen aan de Wildinghelaan. Door de reeds aanwezige bebouwing is er al een ontsluiting aanwezig. Op dit moment wordt op het perceel reeds melkrundvee gehouden. De aanwezigheid van deze dieren zorgt voor vervoersbewegingen van en naar het perceel. Doordat het aantal koeien in de beoogde situatie zal toenemen, zullen ook de vervoersbewegingen van en naar het perceel toenemen. Echter kan efficiënter gebruik gemaakt worden van de vervoersbewegingen. Verwacht wordt dat dit niet tot overlast zal leiden. Op het perceel is voldoende parkeergelegenheid. Technische infrastructuur Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de voorgestane ontwikkeling binnen het plangebied. Conclusie met betrekking tot infrastructuur: Het initiatief is in relatie tot de aanwezige infrastructuur aanvaardbaar.
3.12
Lichthinder Een groeiende groep melkveehouders kiest ervoor haar melkvee met krachtige kunstverlichting extra te belichten tijdens seizoenen met een kortere zonlichtperiode. Vaak vindt deze belichting plaats in combinatie met een open stal, een vrij nieuw staltype met deels geopende gevels om de natuurlijke belichting en beluchting van het vee te optimaliseren. Hiermee wordt het dierenwelzijn vergroot. De combinatie van kunstmatige belichting en open gevels kan eenvoudig leiden tot onnodige lichtuitstraling. Onnodige lichtuitstraling in het vrijwel onverlichte buitengebied gedurende de donkere seizoenen is schadelijk voor de fauna en ongewenst voor de mens. Zowel bij de situering van de stal en de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met eventuele lichthinder vanuit de te realiseren stal. Aan de wegzijde staat de stal deels achter de bestaande ligboxenstal. Aan de achterzijde komen sleufsilo’s parallel langs de stal te liggen. Tevens worden bomen aangeplant en een grondwal aangelegd (zie paragraaf 3.5), waardoor zichtbare uitstraling van licht beperkt wordt. De stal zal worden voorzien van verlichting. Bij het ophangen van de armaturen zal rekening worden gehouden met een zo gering mogelijke uitstraling naar buiten. Conclusie met betrekking tot lichthinder: Het initiatief is in relatie tot lichthinder aanvaardbaar.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
26
4 4.1
Uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico’s voor rekening van de initiatiefnemer komen. Eventuele planschade komt eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. Met de gemeente zal een privaatrechtelijke overeenkomst worden gesloten om het risico van planschade voor de gemeente uit te sluiten. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht. De grond is eigendom van de maatschap Op de Hoek-Huistra.
4.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid De ontwerp omgevingsvergunning zal gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd, zodat zienswijzen kunnen worden gegeven. Tevens zullen de overleginstanties in de gelegenheid worden gesteld om te reageren. De ingekomen reacties zullen door het gemeentebestuur worden betrokken bij het definitieve besluit omtrent medewerking aan dit initiatief.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
27
5
Conclusie Ruimtelijke onderbouwing Deze ruimtelijke onderbouwing toont aan dat het initiatief passend is binnen de verschillende beleidskaders en er zijn tevens geen beperkingen vanuit de verschillende omgevingsaspecten te verwachten.
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
28
Bijlagen
Ruimtelijke onderbouwing – Wildinghelaan 10 – Wons
29
1
Bijlage Overzicht vergunde situatie
Vergunde situatie Melding Besluit landbouw 13 augustus 2008 Rav code
Om schrijving conform Rav
Aantal dieren
NH3/ dier
ouE/ dier/s
Fijnstof g/dier/jaar
NH3 totaal
ouE/s Totaal
Fijnstof /g/jaar
A 1.100.1
Melkkoeien; overige huisvestingssystemen; bew eiden
195
9,5
0
118,0
1852,5
0,0
23010,0
A3
Vrouw elijk jongvee tot 2 jaar
140
3,9
0
38,0
546,0
0,0
5320,0
2398,5
0,0
28330,0
Totaal
2
Bijlage Overzicht voorgenomen omvang Voorgenomen omvang
Rav code
Om schrijving conform Rav
Aantal dieren
NH3/ dier
ouE / dier/s
Fijnstof g/dier/jaar
NH3 totaal
ouE /s Totaal
Fijnstof /g/jaar
53
3,9
0
38,0
206,7
0,0
2014,0
132
3,9
0
38,0
514,8
0,0
5016,0
30
11
0
148,0
330,0
0,0
4440,0
254
8,1
0
148,0
2057,4
0,0
37592,0
34
3,9
0
38,0
132,6
0,0
1292,0
16
3,9
0
38,0
62,4
0,0
608,0
3303,9
0,0
50962,0
Gebouw 1 A3
Vrouw elijk jongvee tot 2 jaar Gebouw 2
A3
Vrouw elijk jongvee tot 2 jaar
A 1.100.2
Melkkoeien; overige huisvestingssystemen permanent opstallen Gebouw 3
A 1.14.2
Melkkoeien: Ligboxenstal met geprofileerde vlakke vloer met hellende gleuven, regelmatige mestafstorten voorzien van afdichtflappen, frequent schuiven en dakisolatie (BWL 2010.35.V2); permanent opstallen Gebouw 4
A3
Vrouw elijk jongvee tot 2 jaar Gebouw 6
A3
Vrouw elijk jongvee tot 2 jaar Totaal
3
Bijlage Wateradvies Wetterskip Fryslân
Wateradvies voor bestemmingsplan Wildinghelaan 10 te Wons Datum 02-01-2013 Inleiding In dit advies staan de maatregelen die Wetterskip Fryslân adviseert om wateroverlast te voorkomen en het water in de sloten schoon te houden. Uw gemeente stemt in met dit advies. Het is een standaard advies dat voor alle kleine plannen wordt gegeven. Hierdoor kan het voorkomen dat niet alle punten gelden voor uw plan. Waterbeleid In het Waterhuishoudingsplan (WHP) van de provincie Fryslân en het Waterbeheerplan (WBP) van Wetterskip Fryslân staat vermeld hoe de provincie en het waterschap vorm willen geven aan het waterbeheer in de periode 2010-2015. In het WHP staan doelen die de provincie Fryslân in de planperiode wil bereiken. Het plan geeft kaders voor het waterbeheer, dat door het waterschap, gemeenten en andere partijen wordt uitgevoerd. In het WBP staan de maatregelen die Wetterskip Fryslân van 2010-2015 neemt om het watersysteem op orde te houden en te verbeteren. Waterveiligheid, voldoende water en schoon water. Deze drie thema's vormen de basis voor het waterbeheer in Fryslân. De provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân werken hier samen aan. Beide plannen zijn beschikbaar via www.fryslanleeftmetwater.nl Toename verhard oppervlak 13 Wetterskip Fryslân hanteert het uitgangspunt dat een toename van verhard oppervlak van meer dan 200m² gecompenseerd moet worden door waterberging aan te leggen. U geeft aan dat het verhard oppervlak toeneemt met 6750m2. Voor voorliggend plan dient dan ook 10% (675 m2) open water ter compensatie te worden gerealiseerd. Waar de mogelijkheid zich voordoet ziet Wetterskip Fryslân graag dat de nieuwe verharding zoveel mogelijk wordt afgekoppeld of wordt uitgevoerd met een waterbergende verharding (een bestrating die hemelwater bergt, zuivert en vertraagd afvoert). Grondwateronttrekking Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur dient vaak het grondwater verlaagd te worden om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig. Om te weten of u met een melding kunt volstaan of een vergunning nodig hebt, kunt u contact opnemen met Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân. Meer informatie over de watervergunning en de meldingsplicht vindt u onder Waterwet in deze brief. 14
Drooglegging en waterpeilen Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. We adviseren voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10m en voor bebouwing zonder kruipruimte
13
Verhard oppervlak: Alle oppervlakten zoals daken, trottoirs en wegen worden gerekend onder de noemer verhard oppervlak. 14 De drooglegging is de afstand tussen waterpeil in de sloot en het maaiveld. Voor woningen wordt voor het maaiveld de bovenkant van de vloer genomen.
een drooglegging van 0,70m gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. Ook voor verharding adviseren wij een drooglegging van 0,70m. Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van -1,95m. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de NAP -0,08m en de NAP -0,35m. Hiermee wordt voldaan aan de droogleggingsnorm. Afvalwater- en regenwatersysteem Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is een belangrijk uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Waterkwaliteit Om een goede kwaliteit van water te realiseren moet voorkomen worden dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Tevens dient gebouwd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal. Waterwet Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden ingediend in het kader van de Waterwet. Onder ingrepen in het watersysteem worden ook het onttrekken van grondwater en het lozen daarvan op het oppervlaktewater verstaan. Ook het realiseren van het open water ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak is een ingreep in het watersysteem. Op onze website www.wetterskipfryslan.nl/waterwet treft u meer informatie aan over de Waterwet en u kunt daar onder andere ook meldingsformulieren en het aanvraagformulier voor een watervergunning downloaden. Procesafspraken Wij gaan er van uit dat de in deze watertoets vermelde adviezen worden opgevolgd en meegenomen in de verdere planvorming. Wanneer de vermelde adviezen worden opgevolgd zien wij met betrekking tot het voorliggende plan geen waterhuishoudkundige bezwaren. Hierbij geven wij dan ook een positief wateradvies. De watertoetsprocedure is hiermee wat ons betreft afgerond. De in deze brief genoemde afdelingen zijn telefonisch bereikbaar via het algemene telefoonnummer van Wetterskip Fryslân: 058-292 22 22.
4
Bijlage Rapportage Nije Pleats
5
Bijlage Rapportage Het Natuurloket
6
Bijlage Akoestisch onderzoek