Schuivende achterban publieke omroep
1
De Schuivende Achterban van de Nederlandse Publieke Omroep
Ruben Konig, Jo Bardoel, Koos Nuijten en Saskia Borger Radboud Universiteit Nijmegen Universiteit van Amsterdam NHTV internationale hogeschool Breda
Paper gepresenteerd tijdens het Etmaal van de Communicatiewetenschap 2008, Amsterdam, 7-8 februari 2008
Dit paper behelst work in progress. U wordt daarom uitdrukkelijk gevraagd eerst contact op te nemen met de auteurs, voordat u het aanhaalt. Correspondentie over dit paper kunt u richten aan Ruben Konig, Communicatiewetenschap, Faculteit Sociale Wetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen, Postbus 9104, 6500 HE Nijmegen. E-mail:
[email protected].
Keywords: publieke omroep, achterban, sociaal-culturele verandering, trendstudie, correspondentie-analyse
Onderzoeksdomein: 'Communications, Management and Policy'
Schuivende achterban publieke omroep
2
Abstract In het Nederlandse radio- en televisielandschap en in de maatschappij heeft de laatste decennia een groot aantal veranderingen plaatsgevonden. Men kan daarbij onder andere denken aan de komst van commerciële omroepen, veranderingen in de eisen die aan publieke omroepen worden gesteld, ontzuiling en secularisering. Dat betekent dat er voor de Nederlandse publieke omroepen veel is veranderd, maar tegelijkertijd worden ze nog steeds geacht programma's te maken voor hun eigen sociaal-culturele achterban. Maar welke sociaal-culturele categorieën in de samenleving vormen die achterban en in hoeverre is die achterban in de maalstroom van de maatschappelijke veranderingen van de afgelopen decennia veranderd? Dat brengen we in deze studie in kaart met behulp van data van 6 nationale surveys tussen 1979 en 2005 (N varieert tussen 829 en 2.102). Een driedimensionale joint correspondentie-analyse laat zien dat de achterbannen van de publieke omroepen de grote lijn van de sociaal-culturele veranderingen in de Nederlandse samenleving volgen, maar niet allemaal in het zelfde tempo. De achterban van alle omroepen is evenals de gehele samenleving veranderd qua sociaal-culturele signatuur. De achterbannen van de omroepen zijn sinds 1979 enigszins naar elkaar toe gegroeid, maar de onderlinge verschillen tussen de achterbannen zijn nog steeds groot.
Schuivende achterban publieke omroep De Schuivende Achterban van de Nederlandse Publieke Omroep
Inleiding Nederland heeft een uniek publiek omroepbestel (Browne, 1989) dat wordt gekarakteriseerd door externe pluriformiteit; een omroepbestel dat bestaat uit een aantal omroeporganisaties die de grote maatschappelijke groeperingen in Nederland representeren. Een deel van deze omroeporganisaties komt oorspronkelijk voort uit de zuilen die ooit de Nederlandse samenleving constitueerden en de aanname is nog steeds dat de daaruit voortkomende omroeporganisaties grosso modo de sociaal-culturele diversiteit in de Nederlandse samenleving weerspiegelen (Bardoel, 1994, 2001; Brants & McQuail, 1997; Van der Haak & Van Snippenburg, 2001; Hallin & Mancini, 2004). Met de geleidelijke afbrokkeling van de zuilen en de toenemende individualisering is het echter de vraag in hoeverre deze aanname nog gerechtvaardigd is. Met andere woorden: kan een gedecentraliseerd omroepbestel dat is gebaseerd op extern pluralisme en actief omroeplidmaatschap nog wel adequaat de sociaal-culturele diversiteit in onze snel veranderende samenleving op radio en televisie representeren? Met deze vraag in ons achterhoofd onderzoeken we in dit paper in welke mate en op welke wijze de achterbannen van de Nederlandse publieke omroeporganisaties in de laatste decennia zijn veranderd en stellen we de vraag in hoeverre ze daarbij al dan niet de algemene trends in de samenleving hebben gevolgd.
Ontstaan en Ontwikkeling van het Nederlandse Publieke Omroepbestel Het Nederlandse omroepbestel is ontstaan met de introductie van de radio in de jaren twintig van de vorige eeuw. De voorloper van de AVRO, de HDO, werd als eerste omroeporganisatie opgericht in 1923. Deze organisatie streefde naar een nationale omroep,
3
Schuivende achterban publieke omroep
4
maar werd in dit streven al snel gefrustreerd door de zuilen die ieder hun eigen omroep oprichtten: de protestanten in 1924 de NCRV, de katholieken in 1925 de KRO, de socialisten in 1925 de VARA en de vrijzinnig protestanten in 1926 de VPRO (De Goede, 1999). Het Nederlandse omroepbestel was daarmee van meet af aan verzuild. Het programma van de afzonderlijke Nederlandse omroepen was weliswaar volledig (met informatie, educatie, cultuur en vermaak), maar in tegenstelling tot buitenlandse omroepen brachten de Nederlandse omroepen geen neutraal programma. Elke omroep bracht in plaats daarvan programmas die gekleurd waren door de sociaal-culturele overtuigingen en belangen van de eigen zuil. De pluriformiteit aan geluiden in de ether werd daarmee in Nederland niet gerealiseerd door een centrale omroeporganisatie die de bestaande diversiteit aan opinies en smaken representeerde (interne pluriformiteit), maar door meerdere omroepen die elk hun eigen politieke standpunten en culturele voorkeuren vertegenwoordigden (externe pluriformiteit). Met een korte onderbreking tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog bleef deze situatie gehandhaafd tot halverwege de jaren zestig. Toen de televisie in de jaren vijftig geïntroduceerd werd, veranderde er in eerste instantie weinig aan het omroepbestel, al leidde de schaarste aan televisiekanalen en zendtijd wel tot een nieuwe discussie over de inrichting van het bestel. Er was onenigheid over het al of niet toelaten van commerciële televisie en reclame op de publieke zenders. Bovendien ontstond in de samenleving ontevredenheid over de bestaande omroepen, die door menigeen niet meer als representatief werden ervaren voor de gehele, snel veranderende Nederlandse samenleving (De Goede, 1999). In 1967 ontstond uit dit politieke en maatschappelijke debat uiteindelijk de eerste Omroepwet, waarin geregeld werd dat alle relevante maatschappelijke groeperingen een zendmachtiging binnen het publieke stelsel konden krijgen als ze via hun leden konden aantonen over voldoende achterban te beschikken. De bestaande omroepen, die alle vanaf het
Schuivende achterban publieke omroep
5
begin aan die eis voldeden, kregen al snel gezelschap van nieuwe omroepen. De eerste nieuwkomer was de TROS (1966), die de opvolger was van een TV-piraat die vanaf de Noordzee uitzond. Wat later richtten orthodoxe protestanten de EO (1970) op, omdat ze een tegenwicht wilden bieden aan de toenemende secularisering van de protestantse zuil. Veronica (1975), tenslotte, richtte zich als voormalige radiopiraat die vanaf de Noordzee popmuziek had uitgezonden vooral op de jeugd. Met de mogelijkheid van het toetreden van nieuwe omroepen tot het omroepbestel, introduceerde de Omroepwet tevens het uitgangspunt dat de hoeveelheid zendtijd waarover omroepen konden beschikken gekoppeld was aan het aantal leden van de omroeporganisatie. In feite werden de omroepen hierdoor tot concurrenten van elkaar gemaakt. Een van de gevolgen daarvan was dat ze in de nu beginnende strijd om de kijker langzaam steeds populairdere programma's gingen uitzenden (Manschot, 1993). Op deze wijze vond de populaire cultuur haar weg naar de Nederlandse radio en televisie. Deze ontwikkelingen in de programmering, alsmede de entree van nieuwe omroepen deed althans voorlopig de kritiek verstommen dat de omroepen niet meer representatief zouden zijn voor de Nederlandse samenleving. Ook toen de Omroepwet in 1988 vervangen werd door de Mediawet bleef het de bedoeling commerciële televisie uit Nederland te weren. Maar weldra kon vooral dankzij nieuwe Europese regelgeving (de Richtlijn Televisie zonder Grenzen) RTL vanuit Luxemburg op Nederland gerichte commerciële televisie-uitzendingen beginnen. Daarmee zette een commerciële revolutie in (Nuijten, 2007) en kwamen er in het verloop van ongeveer een decennium pakweg negen commerciële zenders bij; ongeveer evenveel als er publieke omroepen waren (maar die moesten het samen met de drie publieke kanalen doen). Overigens leidde de commerciële revolutie in het televisielandschap indirect ook tot ruimte op de publieke kanalen, omdat Veronica in 1995 het publieke bestel verliet om als commerciële
Schuivende achterban publieke omroep
6
omroep verder te gaan. In 1998 nam BNN als publieke omroep voor het jonge publiek de plaats van Veronica echter weer in. In reactie op de komst van commerciële televisie werd het publieke omroepbestel met opeenvolgende veranderingen in de Mediawet van 2000 fors gereorganiseerd. Maar het uitgangspunt van publieke omroepen die elk hun eigen sociaal-culturele achterban moesten bedienen bleef overeind. Ook de eis dat de omroepen een minimum ledental moeten hebben, bleef gehandhaafd. Al met al staat het publieke omroepbestel dat gebaseerd is op externe pluriformiteit en representatie van leden, misschien al sinds het ontstaan van de TROS in 1966, maar zeker sinds de introductie van commerciële televisie in 1989, voortdurend onder druk. In opeenvolgende wetgeving is niettemin steeds het principe van omroepen die maatschappelijke stromingen vertegenwoordigen gehandhaafd als waarborg voor de pluriformiteit op de Nederlandse radio en televisie. Ook het huidige kabinet houdt, volgens de recente beleidsbrief van minister Plasterk (2007), vast aan de ledenaanhang als uitgangspunt voor de inrichting van de publieke omroep. Hij concludeert dat ledengebonden omroepverenigingen de belangrijkste basis moeten blijven voor de pluriformiteit van de publieke omroep. In de huidige concessieperiode van de publieke omroep, die loopt van 2000 tot 2010, is er echter veel veranderd. Het marktaandeel van de publieke omroep is in deze periode verder gedaald tot minder dan een derde (Commissariaat voor de Media, 2007). Ook is het aantal huishoudens dat lid is van een van de publieke omroepen sinds de introductie van commerciële televisie sterk gedaald. In 1992 was nog 61% van de huishoudens lid van een publieke omroep. In 2004 was dat nog maar 46% (Plasterk, 2007, p. 7). Mocht nu uit ons onderzoek blijken dat de publieke omroepen de sociaal-culturele diversiteit van de Nederlandse samenleving niet meer goed weerspiegelen, dan zal de publieke omroep alleen
Schuivende achterban publieke omroep
7
nog maar sterker onder druk komen te staan en het is de vraag in hoeverre het systeem van externe pluriformiteit in de ether zoals we dat nu al bijna een eeuw kennen houdbaar blijft. De ontwikkelingen van het publieke omroepbestel zoals die hier zijn geschetst, staan natuurlijk niet op zich. Ze hebben plaatsgevonden in de context van een veranderende samenleving. Voor we ons eigen onderzoek presenteren, bespreken we daarom eerst nog de belangrijkste trends in de sociaal-culturele diversiteit van de Nederlandse samenleving, zoals die naar voren komen uit eerder onderzoek.
Ontwikkeling in de sociaal-culturele diversiteit van de Nederlandse samenleving Sociaal-culturele en maatschappelijke ontwikkelingen vinden niet in isolatie van elkaar plaats. Politieke beslissingen, economische veranderingen en sociale gebeurtenissen kunnen op elkaar inwerken en op die manier leiden tot breuken in wat eerst geleidelijke ontwikkelingen leken (vgl. Schnabel, 1998). Bovendien is de balans van sociaalmaatschappelijke ontwikkelingen vaak pas op te maken na verloop van tijd, wanneer ontwikkelingen enigszins zijn uitgekristalliseerd (ibid.). Vanuit het oogpunt om de resultaten van onze studie adequaat te kunnen interpreteren streven we naar een beknopte, algemene beschrijving van sociaal-culturele veranderingen in de Nederlandse maatschappij. Deze korte kenschets van sociaal-culturele veranderingen heeft echter niet de pretentie of de bedoeling uitputtend te zijn. Evenmin zullen we trachten op elkaar inwerkende ontwikkelingen van elkaar te scheiden of op hiërarchische wijze met elkaar in verband te brengen. In de meest omvattende zin zijn de sociaal-culturele veranderingen in Nederland wellicht te kenmerken met de algemene term modernisering (Schnabel, 2004, p. 51). Modernisering wordt meestal begrepen als een complex van veranderingen op lange termijn in de economische, sociale en politieke structuur en in de cultuur van een samenleving (Felling, 2004).
Schuivende achterban publieke omroep
8
Felling (2004) onderscheidt drie periodes in het Nederlandse naoorlogse moderniseringsproces. De eerste periode betreft de wederopbouw, van net na de oorlog tot op de grens van de jaren vijftig en zestig. In deze periode was volgens Felling met name sprake van een snelle economische modernisering; meer dan van moderniseringsprocessen op sociaal en cultureel gebied. De tweede periode die Felling (2004) onderscheidt, loopt van de jaren 60 tot het midden van de jaren 70. Deze periode kenmerkt zich onder meer door sterke economische groei, de opkomst van de verzorgingsstaat, het volwassen worden van de baby boomgeneratie en een culturele revolutie. Twee processen die onderdeel zijn van die culturele revolutie zijn voor het publieke omroepbestel met (deels confessionele) ledenvertegenwoordiging van buitengewoon groot belang: ontkerkelijking en ontzuiling. Volgens Dekker en de Hart (2006) en Dekker, de Hart en Peters (1997) is tussen midden jaren 60 en begin jaren 70 een afbrokkeling ingezet van de kerkelijke deelname en gezien het teruglopend kerklidmaatschap lijkt het erop dat ook het belang van de institutie kerk is afgenomen. Er lijkt zich een sterke verandering in de religieuze beleving van de Nederlanders te hebben voorgedaan, met als gevolg dat Dekker en de Hart concluderen dat de Nederlandse kerken in de afgelopen decennia kleiner, leger en grijzer zijn geworden. Vanaf de jaren zestig zien we niet alleen een afname van de binding met de kerk. Ook andere traditionele instituties (zoals politieke partijen en vakbonden) lijken aan belang in te boeten (Dekker, De Hart & Van den Berg, 2004). Hiermee samenhangend lijkt er sprake te zijn van afnemende populariteit van traditionele opvattingen op het terrein van waardeoriëntaties en van politiek-ideologische opvattingen. Bovendien hebben politiekideologische en religieuze achtergrond ingeboet als maatschappelijk ordeningsprincipe: ontzuiling. Het proces van de-institutionalisering en de-traditionalisering (in de vorm van ontkerkelijking en ontzuiling) kan gezien worden als onderdeel van het algemenere
Schuivende achterban publieke omroep
9
individualiseringsproces (Felling, 2004). In de meest algemene zin kan het afnemen van de binding met onder meer kerk, vakbond en politieke ideologie immers beschreven worden als een groeiende autonomie van het individu ten opzichte van zijn directe omgeving. Individualisering is volgens Felling (2004) ook een kernbegrip in de derde naoorlogse moderniseringsperiode. De derde naoorlogse moderniseringsperiode kenmerkt zich in abstracte termen volgens Felling onder meer door een diffusie van de sociaal-culturele vernieuwingen uit de jaren zestig en door pogingen de crisis in de welvaarts- en verzorgingsstaat (die het gevolg was van een langdurige economische recessie) op te lossen. In termen van sociaal-culturele veranderingen komt Nederland weer terecht in rustiger vaarwater (ibid.). De individualisering zet zich voort, onder meer in de vorm van zich voortzettende de-institutionaliserings- en de-traditionaliseringsprocessen (Sociaal en Cultureel Planbureau [SCP], 1998, 2004). De individualiseringstendens is eveneens te illustreren aan de hand van fragmentering (Felling, 2004). Een afgenomen binding met traditionele instituties, afnemende populariteit van traditionele waardeoriëntaties en politiek-ideologische opvattingen, maar ook onder meer een diversificatie van gezinssamenstellingen (SCP, 1998) en een grotere nadruk op zelfontplooiing (Keuzenkamp, Breedveld, & Cloïn, 2004), hebben ertoe geleid dat de verschillen in opvattingen van individuen zijn toegenomen. Dat verschillen in opvattingen tussen individuen mede zullen zijn toegenomen vanwege de multiculturaliteit van de samenleving laten we dan nog buiten beschouwing. Samenhangend met deze ontwikkelingen lijkt de sociale cohesie in de maatschappij afgenomen.
Een Kwart Eeuw Veranderende Omroepachterbannen in een Veranderende Maatschappij Al met al lijkt de Nederlandse samenleving in de afgelopen halve eeuw te veranderen van een corporatistische maatschappij waarin de publieke omroepen als van nature leken te
Schuivende achterban publieke omroep
10
passen (vgl. Hallin & Mancini, 2004) in een meer individualistische maatschappij. De vraag is daarom of het publieke omroepbestel de sociaal-culturele diversiteit de laatste decennia minder goed is gaan weerspiegelen. In dit onderzoek proberen we daar meer zicht op te krijgen door veranderingen in sociaal-culturele karakteristieken van de achterbannen van de publieke omroepen in kaart te brengen.
Data en Analyse Om de sociaal-culturele veranderingen in de achterbannen van de Nederlandse publiek omroepen in de afgelopen drie decennia te beschrijven, hebben we gebruik gemaakt van de gegevens van zes nationale surveys die tussen 1979 en 2005 werden gehouden onder de naam Sociaal-culturele ontwikkelingen in Nederland [SOCON] (Eisinga, Coenders, Felling, Te Grotenhuis, Oomens & Scheepers, 2002; Eisinga, Felling, Konig, Peters & Scheepers, 1999; Eisinga, Felling, Peters & Scheepers, 1992). De SOCON-gegevens bevatten veel schalen waarmee mensen op sociaal-cultureel gebied gekenmerkt kunnen worden, zoals verschillende waarden, en mate van conservatisme en religiositeit. Bovendien is bekend van welke omroep de respondenten lid waren ten tijde van de interviews. Dat maakt deze gegevens uitermate geschikt om de achterbannen van de omroepen door de tijd heen te karakteriseren. Het aantal respondenten dat de voor onze analyses relevante vragen volledig had beantwoord, varieerde echter over de jaren tussen de 829 en 2102. Daarom is gewogen voor dit aantal, zodat alle jaren in onze analyses even zwaar meewogen. In de analyses zijn alleen de antwoorden op de vragen meegenomen die over de gehele periode in gelijke bewoording zijn gesteld. Datareductie en -constructie zijn voor alle jaren samen uitgevoerd.1 Na de dataconstructie zijn alle schalen fuzzy gecodeerd tot sets van categorische variabelen waaruit samen de oorspronkelijke schaalscores nog steeds konden worden afgeleid (vgl. Murtagh, 2005). Uit deze fuzzy gecodeerde schalen en een aantal
Schuivende achterban publieke omroep
11
nominale variabelen is vervolgens een 'double-time LONG Burt matrix' gevormd (Konig, 2007) die is geanalyseerd met joint correspondentie-analyse (Greenacre, 1988, 2006, 2007). Dit maakt het mogelijk om uitspraken te doen over sociaal-cultureel veranderende omroepachterbannen in een sociaal-cultureel veranderende maatschappij (Konig, 2007). We berekenden een driedimensionale oplossing. In deze drie dimensies werd 90,6% van de inertia weergegeven. De puntenwolk in deze drie dimensies lijkt op een lange worst. De eerste dimensie is ongeveer 10 keer zo belangrijk dan de tweede en derde dimensie. Omdat de tweede en derde dimensie inhoudelijk echter ook goed herkenbaar geïnterpreteerd kunnen worden, berekenden we toch een driedimensionale oplossing. Deze oplossing wordt in een viertal plots weergegeven. In de eerste twee plots (Figuur 1 en 2) komen de omroepen niet voor. In deze twee plots worden de sociaal-culturele veranderingen in de Nederlandse maatschappij weergegeven. De dimensies van de oplossing worden aan de hand van deze twee plots benoemd. In de twee andere plots (Figuur 3 en 4) worden vervolgens alleen de omroepen in de verschillende jaren afgebeeld. De interpretatie van de dimensies is in deze plots gelijk aan die in de eerste twee plots. Aan de hand van de derde en vierde plot kan daarom, binnen de context van de veranderende maatschappij, worden bestudeerd in welke opzichten de achterbannen van de publieke omroepen door de tijd heen op sociaal-cultureel gebied zijn veranderd.
Resultaten Veranderende maatschappij. Figuur 1 geeft de eerste dimensie verticaal weer (de tweede horizontaal). Hoge scores op de fuzzy gecodeerde schalen zijn met grote labels gemarkeerd en lage scores met kleine labels. Vrij ver bovenaan in de figuur bevinden zich bijvoorbeeld de respondenten met een sterk christelijke wereld- en levensbeschouwing en onderin staan de respondenten die de christelijke wereld- en levensbeschouwing helemaal
Schuivende achterban publieke omroep
12
niet onderschrijven. Dus hoe hoger de positie in deze figuur, des te sterker is de christelijke wereld- en levensbeschouwing. Wanneer we op deze manier ook naar de andere punten in de figuur kijken, dan blijkt dat de eerste dimensie geïnterpreteerd kan worden als een weergave van het maatschappelijke proces van individualisering. Een aspect van individualisering is immers deinstitutionalisering (Felling, 2004). Dat houdt in dat de traditionele bindingen van mensen met instituties zoals de kerk zwakker worden of helemaal verbroken raken. In Figuur 1 staan de leden van de christelijke kerken bovenaan en staan de mensen die geen lid zijn van een kerk onderaan. Een ander aspect van individualisering is de-traditionalisering (Felling, 2004), dat we in de figuur kunnen herkennen als de neerwaartse erosie van de christelijke wereld- en levensbeschouwing en de simultane toename van een binnenwereldlijke wereld- en levensbeschouwing. Het neerwaarts verminderen van het traditionele beeld van de vrouw en de familiale burgerlijkheid, de slinkende steun voor het inperken van burgerlijke vrijheden en de verminderende weerstand tegen ingrepen inzake leven en dood (zoals abortus en euthanasie) zijn ook indicaties voor deze trend van de-traditionalisering. De neerwaarts toenemende ontkenning van de betekenis van het leven, het lijden, verdriet en de dood wijst ook in deze richting. Een laatste aspect van individualisering dat in de figuur kan worden herkend, is fragmentering, het minder belangrijk worden van de wereld- en levensbeschouwing van mensen voor hun alledaagse leven (Felling, 2004). In de figuur wordt ook de saillantie, het normatief belang van de wereld- en levensbeschouwing van mensen van boven naar beneden minder.
Schuivende achterban publieke omroep
13
Figuur 1. Sociaal-culturele veranderingen in de Nederlandse maatschappij (dimensies 1 en 2)
Schuivende achterban publieke omroep
14
Omdat neerwaarts in de figuur ook de tijd voortschrijdt, kunnen we dit alles samennemend als individualisering opvatten. Daarmee hebben we de belangrijkste trend in de data geïdentificeerd, want de eerste dimensie is veruit de belangrijkste. Loodrecht op de eerste dimensie toont Figuur 2 de tweede (horizontaal) en derde (verticaal) dimensie op een tien keer keer zo grote schaal. De veranderingen in de Nederlandse samenleving die in Figuur 2 worden afgebeeld zijn dus veel minder belangrijk dan de zojuist geschetste trend van individualisering. Ze zijn echter wel interessant. De tweede dimensie lijkt sterk bepaald door de tegenstelling tussen weerstand tegen inkomensen statusnivellering links in de figuur en maatschappijkritiek rechts. Ook wordt deze dimensie bepaald door weerstand tegen een hardere vakbondspolitiek aan de linkerzijde en een linkse politieke oriëntatie aan de rechterkant. Over het geheel genomen ontstaat zo de indruk dat meer naar rechts in de figuur mensen meer nadruk leggen op gelijkheid en solidariteit. Dit past bij de positie van een christelijke wereld- en levensbeschouwing op de tweede dimensie. Niet voor niets predikt het christendom mededogen en liefde voor de medemens (Konig & Van der Slik, 2004). Volgens Felling (2004) maakt minder nadruk op gelijkheid en solidariteit deel uit van de-traditionalisering, maar onze analyse maakt dat onwaarschijnlijk. Weerstand tegen inkomens- en statusnivellering en maatschappijkritiek hebben weinig onderscheidend vermogen op de eerste dimensie, de individualiseringsdimensie die onder andere detraditionalisering behelst. Bovendien hangt de tijdsdimensie niet lineair samen met de tweede dimensie. De trend lijkt te keren rond 1990. Van 1979 tot 1990 leggen de leden van onze samenleving steeds minder nadruk op gelijkheid en solidariteit, maar daarna neemt die nadruk weer toe. De derde dimensie wordt gekenmerkt door onder andere de mate van economische burgerlijkheid. Dat houdt in dat men veel waarde hecht aan vooruitkomen in het leven, een
Schuivende achterban publieke omroep
15
beroep uitoefenen, een goede financiële positie en sociale zekerheid. Economische burgerlijkheid drukt dus een tamelijk individualistische benadering van de economische aspecten van het leven uit. Tegelijk zijn deze waarden tamelijk traditioneel in de Nederlandse samenleving, waardoor economische burgerlijkheid nauwelijks als indicatie kan worden gezien van de-traditionalisering (Felling, 2004). Daarmee is de derde dimensie, net als de tweede dimensie, qua interpretatie duidelijk te onderscheiden van de eerste. Andere punten in de figuur die de derde dimensie karakteriseren zijn lidmaatschap van de katholieke kerk tegenover lidmaatschap van een protestantse of andere christelijke kerk. Ook de sterkte van de gevoelde saillantie van de wereld- en levensbeschouwing, de houding ten aanzien van inperkingen van burgerlijke vrijheden en de sterkte van de
Figuur 2. Sociaal-culturele veranderingen in de Nederlandse maatschappij (dimensies 2 en 3)
Schuivende achterban publieke omroep
16
binnenwereldlijke wereld- en levensbeschouwing dragen bij aan de betekenis die we aan de derde dimensie kunnen toekennen. Samen suggereren deze punten dat de derde dimensie een tegenstelling weerspiegelt tussen pragmatisme bovenin de figuur en idealisme onderin. Mensen bovenin de figuur gaan pragmatisch met het leven en de wereld zoals ze die waarnemen om. Ze accepteren de wereld zoals ze die waarnemen als de wereld waarmee ze het moeten doen en laten zich niet van de wijs brengen door hun wereld- en levensbeschouwelijke overtuigingen en principes. De mensen onderin de figuur gaan veel consistenter en militanter om met de wereld. Tradities hoeven niet per se gehandhaafd te worden; als het nodig is, moet de wereld veranderd worden. Bijvoorbeeld: zelfs wanneer een inperking van burgerlijke vrijheden een praktische oplossing voor een maatschappelijk probleem lijkt te bieden, zouden deze mensen er toch voor kunnen kiezen om dat niet doen omdat dat in strijd is met hun principes. Dit idealisme lijkt door de tijd heen terrein te verliezen op het eerder geschetste pragmatisme; hoewel niet in een lineair proces. Veranderende achterbannen. Binnen de context van deze veranderende samenleving zijn ook de achterbannen van de omroepen de afgelopen jaren veranderd. Figuur 3a laat de sociaal-culturele posities van de achterbannen van de omroepen door de tijd heen zien op de eerste twee dimensies. Als deze figuur 90 graden wordt gedraaid, kan hij (op een schaaltransformatie na) zo over Figuur 1 gelegd worden. Dat betekent dat de interpretatie van de dimensies gelijk is als in Figuur 1. De punten zijn, net als in Figuur 1, weer als een worst rond de eerste dimensie geclusterd. Daarom wordt in Figuur 3a weer alleen de eerste dimensie geïnterpreteerd (de interpretatie van de tweede dimensie gebeurt aan de hand van Figuur 4). Om de interpretatie van de figuur te versimpelen zijn de labels niet direct naast de punten weergegeven, maar iets verder weg en gesorteerd per omroep. Het meest linkse punt is bijvoorbeeld het punt voor de EO in 1979. Het bijbehorende label staat loodrecht boven het punt. Als gevolg van deze weergave is het gemakkelijk om te zien hoe sterk de achterban van
Schuivende achterban publieke omroep
17
iedere omroep geïndividualiseerd is geraakt in de laatste decennia. Om de interpretatie nog eenvoudiger te maken is voor iedere omroep een horizontale balk getekend achter de labels, waarvan de lengte de afstand tussen de extreme posities weergeeft die de leden in deze periode op sociaal-cultureel gebied hebben ingenomen.
Figuur 3a. Sociaal-culturele veranderingen in de achterbannen van de publieke omroepen (dimensies 1 en 2)
Figuur 3b. Veranderingen in de pluriformiteit van de achterbannen van de publieke omroepen wat betreft individualisering
Schuivende achterban publieke omroep
18
Uit Figuur 3a concluderen we dat de leden van de EO en NCRV het minst zijn geïndividualiseerd. Aan het ander einde van het spectrum vinden we de achterbannen van de VARA, VPRO en BNN, als het meest geïndividualiseerd. In het midden vinden we de achterbannen van de AVRO en TROS. De KRO dicht het gat tussen de protestantse en de neutrale omroepen. De leden van Veronica (sinds 1995 geen publieke omroep meer, maar men kan nog steeds een abonnement op Veronica Magazine hebben) en MAX vormen de brug tussen de achterbannen van de neutrale en linkse omroepen. De achterbannen van de omroepen bestrijken dus het gehele spectrum van individualisering. De mensen die geen lid zijn van een omroep waren voor een groot deel van de door ons onderzochte periode qua individualisering vergelijkbaar met de achterbannen van de AVRO en TROS. In 1985 waren ze even sterker geïndividualiseerd, maar verder liepen ze in de pas met de leden van de neutrale omroepen. De niet-leden die in 1995 aangaven lid van Veronica te zijn, vielen wat betreft individualisering een beetje tussen wal (neutrale omroepen) en schip (linkse omroepen), maar in 2000 leken ze wat dat betreft sterk op de TROS-leden en in 2005 op de BNN-leden. Wat betreft niveau van individualisering worden de niet-leden dus wel degelijk vertegenwoordigd in de Nederlandse ether. Wat betreft de veranderingen door de tijd heen stellen we vast dat de achterbannen van alle omroepen meer geïndividualiseerd zijn geraakt. Dat gebeurde niet altijd als een lineair voortschrijdend proces, maar het eindresultaat weerspiegelt voor alle omroepen een aanzienlijke individualisering. Dit resultaat past bij de individualiseringstrend van de Nederlandse samenleving als geheel en lijkt daarom misschien niet erg interessant, maar dat de achterbannen van alle omroepen zijn geïndividualiseerd is geen noodzakelijk gevolg van de individualisering van de samenleving als geheel. De achterbannen van sommige omroepen hadden wat dat betreft ook een afwijkende koers kunnen volgen. De achterban van een omroep heeft dat ook gedaan: BNN vormt de uitzondering. De achterban van deze omroep is
Schuivende achterban publieke omroep
19
tussen 2000 en 2005 minder geïndividualiseerd geraakt, maar omdat BNN pas kort bestaat, kan hier nauwelijks van een trend gesproken worden. Minstens zo interessant is de bevinding dat de achterbannen van de NCRV en KRO relatief het sterkst geïndividualiseerd zijn. De-institutionalisering en de-traditionalisering hebben het religieuze karakter van deze twee achterbannen kennelijk sterk uitgehold. De leden van de NCRV zijn nog steeds religieuzer dan de leden van de neutrale omroepen, maar wat dat betreft zijn de leden van de KRO anno 2005 nauwelijks meer te onderscheiden van de leden van de AVRO en TROS. De verschillende snelheden waarmee de achterbannen van de omroepen gedurende de laatste decennia zijn geïndividualiseerd en het niet-lineaire karakter van dat individualiseringsproces doen de vraag opkomen of de (externe) pluriformiteit van het publieke omroepbestel wat betreft individualisering in die tijd is toegenomen of afgenomen. Ook dat kan worden afgelezen uit Figuur 3a. Wanneer we de punten voor iedere omroep in het figuur per jaar projecteren op de horizontale as, dan kan voor ieder jaar de breedte van het individualiseringsspectrum worden vastgesteld. Het resultaat van deze exercitie staat weergegeven in Figuur 3b. Daar stellen we vast dat de pluriformiteit tussen 1979 en 1985 een stuk is afgenomen en dat hij daarna min of meer constant is gebleven. In 2000 was de pluriformiteit door de komst van BNN weer even op het niveau van 1979, maar dat was naar het zich laat aanzien slechts tijdelijk, doordat BNN in het begin een extreem geïndividualiseerde achterban aantrok. Sinds 1985 is de pluriformiteit wat betreft individualisering dus niet afgenomen. Tegelijkertijd moeten we ook constateren dat de komst van BNN en MAX de pluriformiteit qua individualisering niet blijvend heeft vergroot. Individualisering is de belangrijkste trend die we waarnemen bij de achterbannen van de omroepen. De snelheid waarmee de achterbannen individualiseren en het niveau van individualisering is voor de omroepen verschillend, maar het is overduidelijk dat de algemene
Schuivende achterban publieke omroep maatschappelijke trend ook binnen de achterbannen van de publieke omroepen kan worden vastgesteld. We kunnen echter ook enkele relatief minder belangrijke veranderingen vaststellen. In Figuur 4 worden de achterbannen door de jaren heen gekarakteriseerd aan de hand van de tweede en derde dimensie van onze joint correspondentie-analyse. Ook hier blijken de achterbannen de algemeen maatschappelijk trend te volgen. In eerste instantie zijn de achterbannen van alle omroepen minder nadruk gaan leggen op
Figuur 4. Sociaal-culturele veranderingen in de achterbannen van de publieke omroepen (dimensies 2 en 3)
20
Schuivende achterban publieke omroep
21
gelijkheid en solidariteit, maar na 1990 is deze trend omgekeerd en in 2005 leggen ze allemaal meer nadruk op gelijkheid en solidariteit dan ze in 1979 deden. Door de jaren heen zijn de omroepen wat dat betreft veel meer op elkaar gaan lijken. Op deze dimensie is de pluriformiteit sterk afgenomen. Wat betreft de dimensie idealisme versus pragmatisme geldt dat in mindere mate ook. De achterbannen van alle omroepen zijn pragmatischer geworden. Daarbij zijn de achterbannen die in 1979 meer idealistisch waren sterker veranderd dan de achterbannen die in 1979 al meer pragmatisch waren. De EO en BNN nemen hierbij een uitzonderingspositie is, want de EO-leden zijn relatief idealistisch gebleven en de BNN-ers zijn juist zeer sterk veranderd in de tijdspanne van het korte bestaan van hun omroep. De pluriformiteit is afgenomen, maar net als bij de individualiseringsdimensie, heeft die afname vooral plaatsgevonden tussen 1979 en 1985. Daarna is de pluriformiteit met wat fluctuatie min of meer gelijk gebleven. De niet-leden lijken gedurende de hele periode wat betreft de hoeveelheid nadruk die ze op gelijkheid en solidariteit leggen nog het meest op de leden van de AVRO. Dat geld ook voor de mensen die - vanaf 1995 - zeggen lid te zijn van Veronica. Alleen in 2005 leggen beide categorieën niet-leden minder nadruk op gelijkheid en solidariteit. In dat jaar leken ze meer op de VPRO-leden. Wat betreft idealisme versus pragmatisme lijken de niet-leden die vanaf 1995 zeggen lid van Veronica te zijn ook op de AVRO-leden. Alleen de andere nietleden lijken op deze dimensie gedurende de hele periode een eigen positie in te nemen.
Conclusie en Discussie Met onze analyse hebben we laten zien dat de Nederlandse samenleving op sociaalcultureel gebied sterk is veranderd sinds het einde van de jaren zeventig. We hebben een duidelijk waar te nemen trend van individualisering vastgesteld, een trend die ook door
Schuivende achterban publieke omroep
22
andere auteurs reeds is aangegeven (bv. Felling, 2004 SCP, 1998). Dit is overduidelijk de sterkste trend van de voorbije decennia. Onafhankelijk daarvan hebben we ook een trend van eerst minder en later juist weer meer aandacht voor gelijkheid en solidariteit gevonden, evenals een trend van idealisme richting pragmatisme. Binnen deze sterk veranderende samenleving hebben we ook laten zien hoe de achterbannen van de publieke omroepen op sociaal-cultureel vlak zijn veranderd. De achterbannen van alle publieke omroepen hebben de belangrijkste sociaal-culturele trends gevolgd. Dat betekent dat ze vooral meer individualistisch zijn geworden tussen 1979 en 2005. De confessionele omroepen NCRV en KRO hebben in dit opzicht de grootste veren moeten laten. De leden van de KRO onderscheiden zich anno 2005 wat betreft niveau van individualisering zelfs nauwelijks meer van de leden van de neutrale omroepen. Ook hebben de achterbannen van alle omroepen in lijn met de algemene ontwikkeling tot rond 1990 eerst een ontwikkeling doorgemaakt naar minder nadruk op gelijkheid en solidariteit en zijn ze daarna juist weer meer nadruk gaan leggen op gelijkheid en solidariteit. En als laatste hebben de leden van alle omroepen een beweging van idealisme naar pragmatisme doorgemaakt. Hierbij heeft het idealisme van de achterban van de VPRO het meest te lijden gehad. Als we de externe pluriformiteit van het Nederlandse omroepbestel beschouwen als de mate waarin mensen die verschillende sociaal-culturele posities innemen door verschillende omroepen worden vertegenwoordigd in de ether, dan moeten we constateren dat die externe pluriformiteit enigszins is afgenomen. Die afname heeft vooral plaatsgevonden in de periode tussen 1979 en 1985. Maar als we ons realiseren dat de pluriformiteit in de samenleving volgens Felling (2004) de laatste jaren juist is toegenomen, dan vragen we ons af of niet nog eens goed gekeken moet worden naar de manier waarop we in Nederland proberen de pluriformiteit in de samenleving te vertalen naar radio en televisie. Ook het feit dat sinds kort
Schuivende achterban publieke omroep
23
minder dan de helft van de Nederlandse huishoudens lid is van een van de publieke omroepen geeft hiertoe aanleiding. In onze ogen is ons onderzoek beleidsrelevant, omdat het stof tot nadenken biedt over de primaire organisatiebasis van ons publieke omroepbestel. Maar we willen er tevens voor waarschuwen dat het nog te vroeg is om (beleidsrelevante) conclusies te trekken. Wij hebben hiervoor de achterbannen van de omroepen door de jaren heen in kaart gebracht op een drietal sociaal-culturele dimensies. Het is echter de vraag of dit de enige wezenlijke dimensies zijn waarop de achterbannen van de omroepen vergeleken zouden moeten worden. Dit onderzoek is, als gezegd, werk in uitvoering en we zijn voornemens om verdere analyses en vergelijkingen tussen leden en niet-leden van omroeporganisaties te maken, alvorens uitspraken te kunnen doen over de representativiteit van ons extern pluriforme omroepbestel.
Voetnoten 1
Omdat de bespreking van de schalen niet past binnen het bestek van dit paper
worden de details omtrent de schalen niet gepresenteerd. Op aanvraag kunnen ze wel worden toegestuurd.
Referenties Bardoel, J. (1994). Om Hilversum valt geen hek te plaatsen: De moeizame modernisering van de Nederlandse omroep. In H. Wijfjes (red.), Omroep in Nederland: Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij 1919-1994 (pp. 338-372). Zwolle: Waanders Uitgevers. Bardoel, J. (2001). Open media, open society: Rise and fall of the Dutch broadcast model: A case study. In Y. Zassoursky & E. Vartanova (Eds.), Media for the Open Society (pp. 98-121). Moscow: IKAR Publisher / Faculty of Journalism, Moscow State University. Brants, K., & McQuail, D. (1997). The Netherlands. In Østergaard / Euromedia Research
Schuivende achterban publieke omroep
24
Group (Ed.), The media in Western Europe (pp. 153-165). London: Sage. Browne, D. R. (1989). Comparing broadcast systems: The experience of six industrialized nations. Ames, IA: Iowa State University Press. Commissariaat voor de Media (2007). Mediaconcentratie in beeld: Concentratie en pluriformiteit van de Nederlandse media 2006. Hilversum: Auteur. Dekker, P., & de Hart, J. (2006). Kerkgangers, investeerders in de civil society. In Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en cultureel rapport 2006: Investeren in vermogen (pp. 319-338). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, P., Hart, J. de, & Berg, E. van den (2004). Democratie en civil society. In Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en cultureel rapport 2004: In het zicht van de toekomst (pp. 181-221). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, G., Hart, J. de, & Peters, J. (1997). God in Nederland 1966 - 1996. Amsterdam: Anthos. Eisinga, R., Coenders, M., Felling, A., Te Grotenhuis, M., Oomens, S., & Scheepers, P. (2002). Religion in Dutch society 2000: Documentation of a national survey on religious and secular attitudes in 2000. Amsterdam: NIWI / Steinmetz Archive. (NIWI / Steinmetz archive codebooks: P1556). Eisinga, R., Felling, A., Konig, R., Peters, J., & Scheepers, P. (1999). Religion in Dutch society 95: Documentation of a national survey on religious and secular attitudes in 1995. Amsterdam: NIWI. (Steinmetz archive codebooks: P1336). Eisinga, R., Felling, A., Peters, J., & Scheepers, P., with assistance of Jacobs, E., & Konig, R. (1992). Social and cultural trends in the Netherlands 1979-1990: Documentation of national surveys on religious and secular attitudes in 1979, 1985 and 1990. Amsterdam: Steinmetz Archive. (Steinmetz archive codebooks; P1099).
Schuivende achterban publieke omroep
25
Felling, A. J. A. (2004). Het proces van individualisering in Nederland: Een kwarteeuw sociaal-culturele ontwikkeling. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen. Goede, P. J. M. de (1999). Omroepbeleid met en tegen de tijd: Interacties en instituties in het Nederlandse omroepbestel 1919-1999. Amsterdam: Cramwinckel. (Proefschrift Universiteit Leiden). Greenacre, M. J. (1988). Correspondence analysis of multivariate categorical data by weighted least-squares. Biometrika, 75(3), 457-497. Greenacre, M. (2006). From simple to multiple correspondence analysis. In M. Greenacre & J. Blasius (Eds.), Multiple correspondence analysis and related methods (pp. 41-76). Boca Raton, FL: Chapman & Hall/CRC. Greenacre, M. J. (2007). Correspondence analysis in practice (2nd ed.). Boca Raton, FL: Chapman & Hall/CRC. Haak, K. van der, & Snippenburg, L. van (2001). The Netherlands. In L. dHaenens & F. Saeys (Eds.), Western Broadcasting at the dawn of the 21st century (pp. 209-235). Berlin: Quintessens. Hallin, D. C., & Mancini, P. (2004). Comparing media systems: Three models of media and politics. Cambridge: Cambridge University Press. Keuzenkamp, S., Breedveld, K., & Cloïn M. (2004). Andere tijden voor huishoudens. In Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en cultureel rapport 2004: In het zicht van de toekomst (pp. 93-128). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Konig, R. P. (2007). Analyzing trends with multiple and joint correspondence analysis: The case of the members of Dutch broadcasting associations from 1979 to 2005. Paper presented at the conference Correspondence Analysis and Related Methods, Erasmus University Rotterdam, Rotterdam, The Netherlands, June 25-27, 2007. (verkrijgbaar via http://oase.uci.kun.nl/~rkonig/downloads/paperCarme2007.pdf)
Schuivende achterban publieke omroep
26
Konig, R. P., & Slik, F. van der (2004). Belief content in a secular society: A research note on the Netherlands. The Netherlands' Journal of Social Sciences, 40(2), 143-156. Manschot, B. J. A. M. (1993). Het zijn de programma's die het 'm doen: Normen en feiten over de televisie-programmering in Nederland, 1972-1992. Amsterdam: Cramwinckel. (Proefschrift Universiteit van Amsterdam). Murtagh, F. (2005). Correspondence analysis and data coding with Java and R. Boca Raton, FL: Chapman & Hall/CRC. Nuijten, C. M. (2007). Sensatie in het Nederlandse televisienieuws 1980-2004. Nijmegen: Auteur. (Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen). Plasterk, R. H. A. (minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (2007). Brief aan de Tweede Kamer der Staten Generaal over de publieke omroep dd. 5 oktober 2007. Verkregen via http://www.minocw.nl/documenten/40825.pdf, dd. 14 ruari 2008. Schnabel, P. (1998). Voorwoord. In Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en cultureel rapport 1998: 25 jaar sociale verandering (pp. 1-2). Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau / Elsevier. Schnabel, P. (2004). Het zestiende sociaal en cultureel rapport kijkt zestien jaar vooruit. In Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en cultureel rapport 2004: In het zicht van de toekomst (pp. 47-90). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sociaal en Cultureel Planbureau (1998). Sociaal en cultureel rapport 1998: 25 jaar sociale verandering. Rijswijk: Auteur. Sociaal en Cultureel Planbureau (2004). Sociaal en cultureel rapport 2004: In het zicht van de toekomst. Den Haag: Auteur.