www.queridokinderboeken.nl
Copyright © 2013 Joke van Leeuwen Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslagillustratie Joke van Leeuwen Vormgeving Nancy Koot isbn 978 90 451 1604 4 / nur 282
Joke van Leeuwen
Maar ik ben Frederik,
zei Frederik
Q Amsterdam · Antwerpen Em. Querido’s Uitgeverij bv 2013
1
Dit verhaal gaat over Frederik. Frederik was al jaren een meneer. Een meneer met een pak aan en een stropdas om. Behalve als hij ging slapen. Dan trok hij een pyjama aan met streepjes. En dan zei hij welterusten tegen zichzelf voordat hij in bed kroop. Frederik had een televisie en een auto en een telefoon. Die telefoon was te groot om in zijn broekzak te steken en er zat een snoer aan. Hij kon niet zomaar onder het bellen een eindje gaan wandelen. Hij had geen computer. In de tijd waarover ik vertel, had nog haast niemand er een. Frederik woonde op de vierde verdieping van een flat gebouw. Overdag ging hij naar zijn werk. Als het weekend was hoefde hij niet te werken. Dan liep hij door het park dicht bij zijn flat of dronk hij een kopje koffie in het café op de hoek. En elke avond keek hij naar de televisie. Het liefst keek hij naar program
3
ma’s over dieren. Er was een programma waarin kinderen vragen stelden, vragen die nog nooit in zijn eigen hoofd waren opgekomen. - Kunnen olifanten ook dromen? - Waar blijven de muggen als het koud wordt? - Hebben honden ook een navel? Zulke vragen waren dat.
Frederik werkte op de tweede verdieping van het Knip kantoor. Daar zat hij op een mooie bureaustoel. Die stoel kon draaien en naar beneden en naar boven en naar voren en naar achteren. Maar Frederik had andere dingen te doen. Hij moest het nieuws uit kranten knippen en daarna moest hij stapeltjes maken.
4
Bijvoorbeeld de overstromingen bij de overstromingen
en de koninginnen bij de koninginnen.
5
Frederik kon snel en goed knippen. Maar soms werd hij afgeleid. Hij zat met drie andere mensen in één kamer. De eerste snoot vaak toeterend zijn neus. De tweede liep vaak heen en weer op piepende schoenen. De derde praatte te hard. Daardoor knipte Frederik wel eens per ongeluk verkeerd. En dan stond er iets anders te lezen. Zo was dit bericht eerst:
Zo werd het toen Frederik verkeerd knipte:
6
2
Op een woensdag zat Frederik aan zijn bureau te knippen. Hij had al vier overstromingen en twee koninginnen. Hij was alleen. De drie anderen waren koffie gaan drinken. Zo snel hij kon bekeek hij de bladzijden van de krant die voor hem lag. Berichten uit het binnenland. Berichten uit het buitenland. Grote foto’s van mensen die hij niet kende. Sport. Wie had gewonnen en wie bijna. Berichten over wie er geboren was, wie er getrouwd was, wie er was doodgegaan. Opeens las hij de naam van iemand die hij kende. Frederik schrok ervan. Er was een oude man doodgegaan die Peter Paulus Prachtmans heette. Frederik kende hem van vroeger. Toen noemde hij hem Pepa. Hij had Pepa en zijn vrouw Moma dertig jaar niet meer gezien. Snel knipte Frederik het bericht uit. Het was streng ver boden op kantoor iets voor jezelf uit te knippen. Niemand
7
mocht merken dat hij dat toch had gedaan. Hij maakte er een prop van en stopte die in zijn broekzak. En toen gebeurde het. Frederik werd kleiner. Hij werd kleiner en jonger. Hij werd zo jong als een kind.
Daar zat hij op zijn bureaustoel. In veel te grote kleren. Hij keek naar zijn handen. Er zaten geen zwarte haren meer op. Hij voelde aan zijn wangen. Die waren zacht en zonder stoppeltjes. De mouwen en broekspijpen van zijn pak waren te lang.
8
Alleen zijn voeten waren hetzelfde gebleven. Dit kan niet, dacht Frederik. Ik ben een meneer. Hij rolde zijn broekspijpen en zijn mouwen op. Hij maakte met zijn schaar een extra gaatje in zijn riem. Zijn broek en zijn onderbroek mochten niet afzakken. Misschien gaat dit weer over, zei hij bij zichzelf. Het komt omdat ik opeens aan vroeger dacht. Zijn stoel moest hoger. Frederik wist waar de hendel zat. Hij zoefde zichzelf omhoog. Dat vond hij leuk om te doen. Hij was vergeten hoe leuk het was. Hij zag de hele kamer anders als hij een beetje hoger zat. En het uitzicht werd ook anders. En als hij laag zat, zag hij buiten meer lucht. Als hij dan ook zijn stoel naar achteren zette, kon hij de vliegtuigen naar ver weg zien vliegen, met een lange witte streep erachteraan, alsof de lucht hun kladblok was. Frederik liet zichzelf vijf keer omhoog zoeven en vijf keer omlaag. Hij werd er vrolijk van. Ik wist niet dat ik zo’n fijne stoel had, dacht hij. Ik ga hier voortaan elke dag eerst mee spelen voordat ik ga knippen. Hij merkte niet dat de andere drie waren binnengekomen. De eerste die toeterend zijn neus snoot. De tweede die piepende schoenen droeg. En de derde die te hard praatte. Ze bleven alle drie staan en keken Frederik verbaasd aan. ‘Ja... eh,’ zei Frederik, ‘het gebeurde opeens. Ik kan er ook niks aan doen.’
9
‘Wat moet dat hier?’ zei de eerste. ‘Ik moest mijn stoel even in de goede stand zetten,’ zei Frederik. ‘Van wie ben jij er een?’ vroeg de tweede. ‘Van mezelf,’ zei Frederik. ‘Hoe heet je?’ vroeg de derde. ‘Dat weten jullie heus wel,’ zei Frederik. ‘Nee, dat weten we niet.’ ‘Ik ben Frederik,’ zei Frederik. Ze keken hem alle drie vol ongeloof aan. ‘Dat kan niet,’ zeiden ze. ‘Waarom heb je zijn kleren aan? Waar is Frederik?’ ‘Ik ben hier,’ zei Frederik. ‘Hou ons niet voor de gek,’ zei de eerste. ‘Net was Fre derik er nog. Waar is hij naartoe? Wie ben jij? Hoe kom jij hier?’ ‘Ik weet het ook niet,’ zei Frederik. ‘Het gebeurde opeens.’ ‘Waar zijn je vader en moeder?’ ‘Nergens,’ zei Frederik. ‘Ben jij een kind van Frederik misschien?’ ‘Nee,’ zei Frederik, ‘ik ben Frederik zelf.’
10
‘Dat kan niet,’ zei de tweede, ‘want Frederik is een man en jij bent een jongetje.’ ‘Ik snap het ook niet,’ zei Frederik. En toen werd Frederik zomaar uit zijn mooie stoel getild. De eerste greep hem bij zijn linkerbeen. De tweede greep hem bij zijn rechterbeen. De derde hield hem onder zijn oksels beet. ‘Laat me lós!’ riep Frederik. Maar dat hielp niet. Ze sjouwden hem de gang op, naar de lift. Frederik riep zo hard hij kon, met zijn hoge stemmetje:
11
Hij wilde met zijn benen trappelen. Hij wilde zich loswur men. Maar tegen drie grote mensen kon hij niet op. Beneden zat de portier naast de voordeur in een glazen kamertje.
In het glas zat een raampje dat hij open kon schuiven om als loket te gebruiken. Wie in het kantoor werkte, hoefde zich niet elke dag bij de portier te melden. Die kon meteen doorlopen.
12
Frederik had nog nooit goed op de portier gelet. Hij had ook nooit goedemorgen tegen hem gezegd als hij binnen kwam. Hij had gedacht: als ik tegen iedereen op kantoor eerst goedemorgen moet zeggen, dan is het al bijna middag. En nu werd hij naar dat glazen kamertje gebracht. Hij moest op een stoel gaan zitten en zijn mond houden. De man met de harde stem zei dat de portier goed op deze jongen moest letten. Misschien was hij familie van Frederik. Hij moest maar in het glazen kamertje wachten tot hij werd opgehaald. ‘Ik word niet opgehaald,’ zei Frederik. Maar niemand luisterde naar hem.
13