I Narratief Narrativiteit betekent “ het verhalende” Het woord narrativiteit komt voort uit het Latijnse woord narrare, dat vertellen betekent . Verhalen, zijn eigenlijk overal aanwezig. Ze zijn er in de vorm van: sprookjes, drama, tekeningen, kunst, geschiedenis, biografieën, mythen en legendes. Ze komen voor bij alle leeftijden, in alle samenlevingen en hebben altijd al een belangrijke rol gespeeld in het menselijk leven. Verhalen kunnen gaan over anderen maar ook over jezelf. Dit gebeurt in biografische gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen worden verteld door degene die de ze heeft meegemaakt. De oorsprong van het werken met biografisch gebeurtenissen vinden we onder meer terug in: de filosofie, religie en de (ontwikkelings-) psychologie. Zoals ieder mens uniek is, zo ook ieders levensverhaal. Een levensverhaal is een versie van een geschiedenis die op eigen wijze gebeurtenissen aan een rijgt. De gebeurtenissen staan op zichzelf, maar aan elkaar geregen vormen ze samen een groter geheel, namelijk een levensverhaal. Verhalen die de levensloop van mensen beschrijven, zijn bijzondere verhalen. Ze getuigen van levensgeschiedenissen met hun specifieke afkomst en verleden, maar vooral van de tijd en cultuur waarin werd geleefd. Door de plaats en de tijd waarin de gebeurtenissen plaatsvinden, worden ze met elkaar in verband gebracht. Een voorbeeld hiervan is een sprookje. Een sprookje begint met: Er was eens.. De “er” verwijst naar de plaats, en de “eens” naar de tijd. Het verhaal eindigt met: ze leefden nog lang en gelukkig. Tussen het begin en het eind van een verhaal ontwikkelen zich de gebeurtenissen. De beweging van tijd en ruimte in het verhaal laat de persoon werkelijk of imaginair door de ruimte bewegen. De beweging is vaak op een logische wijze, afspelend binnen een bepaalde context en het verhaal bevat een bepaald thema. Er zijn vertelde verhalen, verhalen die ons worden meegedeeld en verhalen die we zelf vertellen. In de verhalen die ze zelf vertellen kunnen we meer duidelijkheid over onszelf verkrijgen, tot onszelf komen en/of een betere oriëntatie op werk en leven ontwikkelen. Grondthema’s van waaruit een persoonlijk verhaal kan vertellen worden is: ofwel het streven naar zelfbevestiging of het verlangen naar verbondenheid met iets of iemand anders. Er zijn verschillende soorten verhalen zoals: anekdotische verhalen, sprookjes, mythen, sagen, romans, metaforische verhalen, ideologische verhalen, therapeutische verhalen en problematiserende verhalen. Bij de laatstgenoemde, worden mensen gestimuleerd kritisch te kijken naar hun eigen situatie om tot een meer totale menselijke benadering van leven en werk te komen. De verhalen die er zijn kun je onder verdelen in twee vormen, namelijk de fictieve en non-fictieve. Binnen non-fictieve verhalen vertelt iemand een verhaal die direct valt te koppelen aan zijn alledaagse werkelijkheid. Het is echter ook mogelijk om fictieve verhalen te bedenken, door middel van metaforen. Zoals hierboven is benoemd is de beweging in het verhaal vaak op logische wijze gebracht, vandaar dat een verhaal ook een structuur bevat. De structuur van een verhaal start met de introductiefase; wie komen er in dit verhaal voor, waar speelt het zich en wanneer. Daarop volgt de actiefase, waarin er beweging en verandering plaatsvindt. Vaak treedt er tijdens deze fase een probleem of conflict op, die in de fase erna mag worden opgelost, die slotfase. De manier waarop we verhalen ontwikkelen is afhankelijk van hoe we de verschillende gebeurtenissen en ervaringen met elkaar verbinden, hoe we ze interpreteren en de wijze waarop we er betekenis aan toekennen. De betekenis die wordt gegeven aan de gebeurtenissen zijn niet neutraal. Zij vormen onze overtuigingen die invloed hebben op onze kijk op het leven en bijdragen aan de vormgeving van het eigen leven in de toekomst (Frans, 2007).
II Betekenis De mens is een verhaal. Omdat ieder mens gesitueerd is, is zijn verhaal gesitueerd. Gesitueerd zijn betekent hier dat ieder van ons door een bepaalde concrete situatie gevormd wordt. We kunnen aan de algemene cultuur een persoonlijke kleur geven. Als kind groeiden we op met verhalen en sprookjes. Laten werden dit stripverhalen en tv-soaps. Weer later kwamen er filmverhalen en romans bij. Verhalen zijn echter niet allen ter verpozing, vermaak of lering, er zijn ook verhalen waarin wij onszelf kunnen uiten. In die verhalen drukken we uit wat ons bezighoudt. Het gaat in deze verhalen vaak niet alleen om iets te delen. We kunnen onze verhalen ook vertellen om al vertellend onszelf te laten horen. We bevestigen daarmee ons leven. Wij kunnen op deze wijze een zekere greep op ons leven krijgen. Het kan ook zijn dat we al vertellende onze eigen verlangens en verdriet duidelijk willen krijgen. Het is niet verwonderlijk dat de mens een verhalend wezen genoemd wordt. We hebben niet alleen verhalen. We wonen ook in verhalen. We zijn verhalen. Wie we zijn, wordt in verhalen vertelt. In verhalen ontmoeten we elkaar, staan we elkaar bij en helpen we elkaar. In verhalen geven we onszelf prijs; onze liefde, onze kwetsbaarheid, onze frustraties, angsten en pijn. Maar in verhalen kunnen we ons ook verschuilen. Wat de mens is vertelt zijn geschiedenis. Het leven wordt niet gemaakt door de feiten alleen, maar ook en vooral door de voorstelling die men zich ervan maakt. Het verhaal dat je ontwikkelt in dialoog tussen jezelf en de wereld om je heen is een unieke beschrijving van jouw kernmerken, eigenschappen, kwaliteiten en ervaringen. Iemand die zijn verhaal niet kan doen of waarvan zijn verhaal niet begrepen wordt, raakt geïsoleerd en gedefragmenteerd. Ieder mens heeft zijn eigen verhaal ontwikkeld in interactie tussen zichzelf en zijn omgeving. Verhalen helpen om heden, verleden en toekomst te verbinden. Mensen ontdekken welke invloed een verhaal en de betekenis hiervan heeft op zijn of haar levensloop. Verhalen zetten mensen aan het denken over zichzelf, over de mensen om zich heen, of over bepaalde situaties of gebeurtenissen. Verhalen hebben de kracht om mensen te raken, en dat doen ze. Het is al eeuwen lang bekend dat verhalen tot de verbeelding spreken van mensen, waardoor ze dingen beter begrijpen, en zich dingen gemakkelijker eigen kunnen maken. Een verhalende structuur maakt het mogelijk om een gebeurtenis, situatie of een probleem in een groter geheel te plaatsen. De positie waaruit iemand zijn levensverhaal vertelt kan heel bepalend zijn. Ook de levensthema’s die de verteller zelf belangrijk vindt om te bespreken en de manier waarop hij of zij het verhaal vertelt – dichtbij zichzelf, betrokken of met een zekere distantie – bepalen de dynamiek van het levensverhaal. Het levensverhaal gaat over heel persoonlijk lief en leed, over de gelukkige momenten en de makken van alledag. Misschien is onze biografie wel het intiemste bezit dat wij op onze weg door het leven met ons meedragen. Biografisch werken zou men kunnen omschrijven als een persoonlijk onderzoek om het eigen bestaan in kaart te brengen. Om de eigen en specifieke passies en drijfveren te leren kennen met als doel zin en betekenis van het leven – in de context van eigen tijd en samenleving – beter te kunnen begrijpen en te accepteren. De verschillende levensfasen die we doormaken, hebben ieder hun eigen wetmatigheden die ervoor zorgen dat we ons ontwikkelen van kind tot volwassene. Deze wetmatigheden nemen we waar ten aanzien van de verschillende aspecten van het leven: de biologische, psychische en geestelijke ontwikkelingsprocessen. De levensloop die een individu moeten door maken, wordt ook wel een reeks van passages genoemd. Deze zijn echter niet op voorhand vastgelegd, zodat hij er zelf vorm aan moet geven om tot zelfactualisatie te komen. Door te reflecteren op de levenskeuzen zijn we wat we van ons zelf maken.
De transformatie die we ervaren door het vertellen van onze verhalen is een cadeau dat we onszelf kunnen geven op elk moment van ons leven. We kunnen leren om ons leven als een verhaal te zien, waar we ook zijn in ons leven, zolang we bereid zijn om op onze ervaringen te reflecteren. Het vertellen van ons verhaal terwijl het zich ontwikkelt, helpt ons om een scherpere blik te krijgen op ons verleden en heden en kan ons een duidelijker beeld geven van waar we echt op hopen. We kunnen kijken naar twee verschillende aspecten die een duidelijke samenhang vertonen. Enerzijds de werkelijke levensloop, life-aslived en anderzijds het levensverhaal, de reconstructie en betekenisgeving ervan life-as-experienced. Tijdens het werken aan de eigen biografie, alleen of met anderen, is het kunnen vertellen of opschrijven van het eigen verhaal van wezenlijk belang. Het gaat erom ervaringen onder ogen te zien en op waarde te schatten, zodat een zinvol verband in de eigen levensloop zichtbaar kan worden. We kunnen zeggen dat een mens een hermeneutisch wezen is: hij kent zin toe aan wat hem overkomt, wat hij doet en beleeft en hij zal zijn aandacht graag richten op wat hij belangrijk vindt. Gebeurtenissen uit het verleden maken deel uit van het heden. Wie alert en met betrokkenheid het alledaagse leven op zich kan laten afkomen, is volledig gericht op en aanwezig in het heden. Iedere levensloop bestaat uit een uiterlijke, zichtbare ontwikkelingslijn en een innerlijke ontwikkelingslijn die niet voor iedereen zichtbaar is, meestal ook niet voor de persoon zijn. Het uiterlijke en het innerlijke ontwikkelingsproces zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de uiterlijke levenslijn komen we tegen, hoe onze afkomst ons gevormd heeft, welke opvoeding we genoegen hebben en hoe we in de samenleving terechtgekomen zijn door onze opleiding en werkervaring. De innerlijke levenslijn geeft weer wie we werkelijk zijn en over welke talenten we beschikken. Door verhalen verlenen mensen betekenis aan hun geschiedenis. Wat iemand als werkelijk ervaart, wordt geconstrueerd in gesprek met anderen. Narratief werken kan bijdragen aan betekenisgeving, identiteitsvorming en empowerment bij een individu of groep. Via verhalen kunnen emoties, gevoelens, kennis en inzichten worden gedeeld. Met een narratieve benadering, kun je jezelf in een verhalende reconstructie laten zien zoals jij dat wilt. Reconstrueren betekent in deze context dat door bepaalde gebeurtenissen opnieuw te vertellen, de verteller de kans krijgt om er een optimistische betekenis aan te geven voor de toekomst. Deze verhalende reconstructie kan mensen helpen in hun voortgang, door herinneringen opnieuw betekenis te geven, gebeurtenissen te ordenen en weer contact te maken. Een levensverhaal is een subjectieve constructie van de werkelijkheid. De constructie van een levensverhaal is net als in alle verhalen, het bevat een plot. Een plot is een soort rode draad die gebeurtenissen op een betekenisvolle manier aan elkaar verbindt en een bepaalde uitkomst logisch maakt of afdwingt. Het belangrijk om te beseffen dat deze plots de neiging hebben om stabiel te zijn. De werkelijkheid wordt zo geïnterpreteerd dat zij aan het plot voldoet. Het zoeken naar alternatieve verhalen begint met bewustwording van plots en thema’s in onze levensverhalen. Wanneer we erkennen en onderkennen dat het niet de waarheid is maar ons verhaal over de werkelijkheid, kunnen we op zoek gaan naar verhalen met een ander plot. Na het opschrijven van je persoonlijke herinneringen kun je afstand nemen en jezelf vragen stellen. Deze reflectie kan je helpen om moeilijke gebeurtenissen in het verleden te verwerken en om richting te geven aan je leven.
III Herinneringen De weg naar het verleden is de weg naar binnen. In het Nederlandse woord her-in-nering komt dit duidelijk tot uiting. De herinnering keert zich tot de bron van mijn inwendig leven. Een herinnering is pas een herinnering als we hem kunnen lokaliseren in tijd en ruimte. Herinneringen die te maken hebben met gebeurtenissen en periode uit ons eigen leven liggen opgeslagen in ons zogeheten autobiografisch geheugen. In deze autobiografisch geheugen bevinden zich drie kamers. De eerste kamer bevat een enorm grote verzameling aan afzonderlijke ansichtkaarten, die betrekking hebben op eenmalige gebeurtenissen (specifieke gebeurtenissen). Deze kamer bestaat uit twee kastdeuren: een met positieve en de andere met negatieve herinneringen. In de twee kamer bevinden zich de algemene gebeurtenissen. In de derde en laatste kamer bevind zich een bepaalde periode uit je leven. Herinneringen die verbonden zijn aan algemene beschrijvingen van wat je in die periode deed, met wie, waar en waarom. Herinneren vindt plaats wanneer we ons als het ware actief in de kamers van ons geheugen begeven. We halen ons gebeurtenissen voor de geest (heet: reminiscentie). Reminiscentie kan spontaan optreden, maar het kan ook een gewilde en bewuste keuze zijn. Ons autobiografisch geheugen is net als de redactie van een krant, ze besluiten voortdurend welke berichten ze aandacht zullen geven. We ontwikkelen bepaalde verhalen over onszelf en bij deze verhalen horen herinneringen die het onderbouwen (dominante en alternatieve verhalen). Dominant wil zeggen dat we een selectie maken van herinneringen en die verbinden tot een verhaal. Op den duur beseffen we nauwelijks dat het een verhaal is. We zien het als de waarheid. Wanneer we merken dat ze niet meer voldoen, of niet meer passen bij wat we meemaken, beginnen we onszelf vragen te stellen. Dan hebben we nieuwe alternatieve verhalen over onszelf nodig met nieuwe herinneringen. Herinneringen hebben drie functies. De eerste functie is sociaal/cultureel. Door het delen van herinneringen met anderen, zorgt dit voor een verbinding met ons mens-zijn. Door herinneringen te vertellen laat je jezelf zien. Je verhaal te kunnen vertellen kan een deel vormen van een verwerkingsproces. Daarnaast heeft het ook een maatschappelijke functie, zolang iets herinnert wordt is de kans op herhaling geringer. De tweede functie van herinnering is een lerende functie. Herinneren helpt ons om problemen op te lossen en al doende te ontdekken wat werkt en wat we willen. De derde en laatste functie van herinnering, is het vormen van de identiteit. Antwoord op de vraag: wie ben ik, wordt beantwoordt met verhalen over ons leven. Identiteitsherinneringen zijn herinneringen die heel belangrijk voor je kunnen zijn en die echt laten zien wie jij ten voeten uit bent. Ze gaan gepaard met sterke emoties, ze staan helder voor de geest, komen vaak terug in de geest, ze zijn verbonden met ander vergelijkbare herinneringen en aan belangrijke thema’s, doelen of onopgeloste conflicten in het leven. Voor verhalen over ons leven zijn herinneringen de belangrijkste bouwstenen. Herinneringen zijn zeer levendig en roepen steeds gevoelens op als we eraan terug denken. De uitdaging is om moeilijke verhalen te integreren in je levensverhaal. Je haalt de angel uit de herinnering. De herinnering is er nog wel, en er zal mogelijk altijd verdriet over zijn, maar de herinnering blokkeert je leven niet meer. Wat er gebeurt bij herinneringen is dat we de gebeurtenis opnieuw construeren. We zien de herinneringen steeds door de ogen wie we nu zijn, maar ze zijn steeds in beweging en in de maak. We zijn geneigd om samenhang te zien tussen ons verleden en heden. Ook al hebben veel kinderen vroeger kleurpotloden gehad, het is de kunstschilder die deze herinnering ziet als een belangrijke voorloper van zijn uiteindelijke bestemming. Ons verleden is als een roos, ze kan heerlijk geuren en de mooiste bloemen voortbrengen, maar met haar scherpe doornen kan ze ook ons pijn doen. Het belangrijkste inzicht dat we kunnen aanreiken is dat niet zozeer de negatieve gebeurtenissen bepalend zijn, maar de verhalen die we over die gebeurtenissen vertellen. Onze persoonlijke geschiedenis is onze belangrijkste bondgenoot. Onze levenservaring is daarmee een belangrijke bron van zelfinzicht en groei. “Het leven wordt achteruit begrepen, maar voorwaarts geleefd”.
Herinneren is als het ware reizen in de tijd. Uit eigen ervaring weten we dat herinneringen met ons “meegroeien”. We praten bijvoorbeeld nu anders over onze kindertijd dan tien jaar geleden. Schrijven over je leven helpt om perioden tot leven te brengen. Je verwerkt gebeurtenissen, je maakt een overzicht van hoe je leven is gelopen en hoe je bent gevormd. Het verhaal is een instrument om ons heel te maken; verhalen verzamelen aspecten van ons en brengen ze bij elkaar, dit geeft ons leven meer betekenis. Om de verzamelde aspecten bij elkaar te kunnen brengen, brengen we ordening en samenhang in onze herinneringen aan specifieke gebeurtenissen en periode in ons leven.
IV Ordenen Voor ons bestaan hebben we een orde nodig die voor ons herkenbaar is en waarin ze elkaar kunnen verstaan en begrijpen. In die orde geven wij op onze eigen wijze betekenis aan onszelf, aan anderen, aan zaken en situaties. In die orde proberen wij te vatten wat goed voor ons is. Mensen zijn ordelijke wezens. Orde heeft alles van doen met wat de wereld ons aan mogelijkheden biedt. Bovendien wil ze zoveel mogelijk buitensluiten wat de wereld aan verwarrends en bedreigends biedt. Die orde noemen we onze cultuur. Cultuur verstaan we als het – uit de chaos ontwikkelde en op een bepaalde wijze – een geheel van betekenisgeving aan mensen, dieren, planten en dingen, aan situaties en gebeurtenissen. Cultuur is een betekenisgeving aan het menselijk leven. We kunnen er niet buiten. Onze taal is een belangrijk aspect van de cultuur en van de leefbare samenleving, waardoor we met elkaar in ons segment kunnen communiceren. Mensen maken en veranderen hun betekenissen in hun omgang met anderen, met behulp van taal. Onze taal is een uiting van een bepaalde culturele betekenisgeving. Onze taal is begrensd. Het uiten van wat diep en vaak ook gevoelig ligt, kun je meestal slechts wat onbeholpen, stotterend, met pauzes en onaf doen. Het gaat niet enkel om een “begrijpen”, maar ook om een voelen wat de ander als unieke en individuele persoon hier en nu laat horen. We hebben twee manieren van taaluitingen, namelijk logos (helder, duidelijk, consistente en logische taal) en fone (de sensitieve en gevoelige taal). Taal drukt zich uit in verhalen. In de begeleiding van welke aard ook ontmoeten we mensen die verhalen vertellen en die we zelf ook met een verhaal tegemoet treden. Voor de weergave van een verhaal kun je ook gebruik maken van beeldtaal. Door het gebruiken van beeldtaal kun je mensen vragen op een andere manier de essentie van hun verhaal weer te geven. Wat we kunnen herinneren heeft te maken met taal. Voor ons vierde levensjaar hebben we de taal nauwelijks tot onze beschikking, waardoor we onze ervaringen niet kunnen categoriseren en opslaan ten behoeve van de herinnering. Vroege stemmingsbeelden worden wel opgeslagen, zij het op een andere manier dan de categorisering via taal.
V Rouw en Verlies Bijna iedereen maakt het wel eens mee een moment in je leven dat je niet weet hoe je verder moet. Het zijn momenten in je leven waarop het niet stroomt. Je voelt de behoefte om op adem te komen, om op verhaal te komen. Er is behoefte om je ervaringen om te zetten in verhalen en ze daarmee te verwerken en een plaats te geven; verhalen waarmee je verder kunt en die perspectief bieden. Het zijn verhalen die je aan het denken zetten en mogelijkheden laten zien. Maar je zult de mogelijkheden zelf moeten vertalen naar je eigen leven en zelf keuzes moeten maken. En dus zul je uiteindelijk je eigen wijsheid moeten aanspreken, je eigen levenservaring die ligt opgeslagen in je herinneringen die weer op hun beurt liggen opgeslagen in je autobiografisch geheugen. De kunst is om op een goede manier toegang te vinden. De dood geeft een zekere urgentie aan het leven. Het leven is minder vanzelfsprekend en we zullen daardoor meer aandacht hebben voor wat er is en wat we ervaren. Je instellen op de dood is je instellen op de vrijheid. Het is belangrijk om vroegtijdig vertrouwd te raken met de dood. Het kan als een bevrijding werken. Het kan ons aansporen om het leven intenser te leven, om oude patronen los te laten en om nu te doen wat we echt belangrijk vinden. In het (intense) leven wat we leven, hechten we ons. Wanneer we rouwen, betalen we de prijs voor die hechting en letterlijk is het de droefenis naar een verlies. Onder verlies verstaan we: de waarneming dat een geliefd onderdeel van je leven ten einde is. Hierbij komen verschillende gevoelens aan de orde, zoals o.a. gevoelens van; woede, angst, schuld, ongeloof en verwarring. Rouwsymptomen zijn merkbaar op vier verschillende niveaus. Als eerste op het affectieve niveau; in de vorm verdriet, gemis, schuld, opluchting, wanhoop, woede. Als tweede op het cognitieve niveau; in opdringende beelden. Als derde op het fysiologische niveau; in de vorm van pijn, slaapproblemen,energieverlies, lichamelijke klachten en als vierde op het gedragsniveau, verandering van doen binnen interactie met anderen. De wijze van rouwen en verwerken verschilt per individu. Kinderen rouwen midden in het gewone leven, wanneer iets hun verdriet in gang zet en wanneer ze zich veilig genoeg voelen om dit te uiten. Ze rouwen niet op bevel, wanneer iedereen het doet, op het moment dat het ons goed uitkomt, of wanneer wij verwachten of wensen dat ze het zouden doen. Ze nemen niet de afstand om er over te praten, ze beleven het in het moment zelf. Kinderen zijn ook niet in staat om lange tijd met verdriet bezig te zijn. Hun capaciteit om de pijn te verdragen die wordt opgeroepen door de erkenning van het verlies, is beperkt. Kinderen rouwen op een directe en eigen manier. Ze maken de essentie van het leven, de kracht en de liefde voor de overleden persoon voelbaar, wat soms voor volwassene te confronterend kan zijn. Hoe iemand omgaat met het verlies, heeft te maken met zijn persoonlijkheid en zijn capaciteit om te verwerken, die al eerder aanwezig was. Het heeft ook heel veel te maken met de omgeving waarin hij leeft, de steun die hij ervaart, de kansen die hij krijgt om zijn gevoelens te uiten en de houding die zijn omgeving aanneemt ten opzichte van zijn verlies.
Het kind moet niet worden genezen, maar we moeten de omstandigheden creëren waarin het kind kan rouwen. Op het moment dat een kind in staat is zich te hechten aan een ander, is het ook in staat te rouwen wanneer die ander er niet meer is. De dood brengt kinderen in verwarring. Ze kunnen niet goed begrijpen en overzien wat er gebeurd is. Soms ontkennen kinderen het verlies, of fantaseren zij over een persoon alsof hij/zij er nog is en morgen terugkomt. Er kunnen ook lichamelijke klachten ontstaan bij kinderen: slecht slapen, vermoeidheid, geen eetlust, buikpijn, hoofdpijn. Emotioneel wordt een kind erg aangetast. Er kunnen schuldgevoelens ontstaan, woede, verdriet, angst en onzekerheid. Wanneer een ouder overlijdt, is dat heel bedreigend voor een kind. Het verliest de garantie voor zijn bestaan en is heel bang om de andere ouder ook te verliezen. Om het rouwproces goed te laten verlopen in de sociale omgeving van groot belang. Binnen een systeem vinden er gezinsrouwtaken plaats. Allereerst de: ordelijke erkenning (gezinscommunicatie, wat vitaal is voor het verloop van het verwerkingsproces van elk van de gezinsleden). Dan de: ordening van de chaos (in de gezinscyslus wisselen periode van naar elkaar toetrekken (centripetaal) zich af met het zich van elkaar verwijderen (centrifugaal)). En als laatste: de opbouw van nieuwe relaties en nieuwe inhoud van bestaande relaties . Wanneer we worden getroffen door onbegrijpelijke verdrietige, noodlottige of absurde voorvallen in ons leven, moeten we hierover een verhaal kunnen ontwikkelen. We moeten de gebeurtenissen kunnen plaatsen in om een betekenisvol verband en erover kunnen vertellen. Slagen we er niet in een samenhangend verhaal te creëren, dan overvallen ons gevoelens van fragmentatie, desintegratie, zinloosheid, leegte en passiviteit: we zijn geen deelnemer meer, maar een passieve toeschouwer. Iemand bevindt zich dan in een existentiële vacuüm. De draaglast wordt te groot voor de draagkracht. De draaglast bestaat uit de impact: de inbreuk van de feitelijke verliesgebeurtenis op de levensstructuur, de mate van ontregeling die iemand ervaart door een verlies. De draagkracht bestaat uit de coping: persoonlijke wijze van omgaan met het verlies en de support: sociale adequate steun bij het verlies vanuit de omgeving. Het verlies van mensen, dieren of dingen waarvan we houden behoort tot de moeilijkste ervaringen in ons leven. Soms komt het overlijden niet onverwacht, soms juist heel plotseling. In alle gevallen kan het ons leven ruw verstoren. Soms worden we pas na het overlijden bewust hoeveel iemand voor ons heeft betekend. Het overlijden laat een grote leegte achter en wordt als een schrijnend gemis ervaren. Na een verlies kan zowel ongecompliceerde rouw als gecompliceerde rouw ontstaan. Ongecompliceerde rouw kun je herkennen aan: dat iemand het verlies erkent, gevoelens en gedachten omtrent het verlies kan ervaren, voldoende afwisseling heeft tussen verliesoriëntatie en verliesrestauratie en voldoende steun ervaart vanuit zijn netwerk. Om gecompliceerde rouw te ontwikkelen zijn er de volgende risicofactoren: je persoonlijkheidsstructuur, een schokkende aanleiding, onvoldoende of geen steun ervaren, dat de relatie gecompliceerd of juist heel hecht is, wanneer je eerdere verliezen onvoldoende verwerkt hebt, geen deelname hebt gehad aan het verlies, meerdere verliezen kort na elkaar hebben plaatsgevonden, je in een overgangsfase zit, een schuldvraag hebt, het ontbreekt aan informatie of foutieve informatie en er meerdere verliezen tegelijkertijd plaatsvinden.
Lang dachten wetenschappers dat het rouwproces volgens vastomlijnde stappen zou moeten worden verlopen. Sigmund Freud beschreef de normale rouw en pathologische rouw. Eric Lindemann beschreef de acute rouw en Anderson voegde er de chronische rouw aan toe. Daarop volgde Bolwby met rouwsymptomen vanuit zijn hechtingstheorie. Hierna volgende er verschillende modellen, zoals: het fasemodel van Kübler Ross, het takenmodel van Worden, de vier taken van Keirse en de rouwtaken van de Mönnink. Deze theorie is inmiddels deels achterhaald. Jan van den Bout is de rouwsluiers onder de loep gaan nemen die er in de loop van de jaren waren ontstaan. Zijn conclusie was dat; niet alle rouwende door een periode van intense, verliesgerichte pijn gaan en dat dit niet noodzakelijke is om verlies te kunnen verwerken. Ook dat de confrontatie met verlies niet altijd betere resultaten geeft dan het vermijden van verlies, maar dat bij sommige rouwende die veel emoties uiten meer psychische klachten vast te stellen zijn. Rouw moet plaatsvinden tussen twee polen die heen en weer gaan. Het hebben van symbolische banden hebben met de overleden is gezond. En er is geen wetenschappelijke grond gevonden voor een fasegewijze rouwverwerking. Een rouwmodel kan iets van de samenhang laten zien, maar mag niet voorschrijvend zijn. De nieuwe visie op rouwverwerking is die van het duale procesmodel. In dit model wordt er beschreven dat het wenselijk is dat mensen die rouwen een pendelbeweging maken tussen rouworiëntatie en hersteloriëntatie. Het verlies kan worden verwerkt door er betekenis aan te geven en door het te integreren in je levensverhaal. Neymeijer beschrijft twee taken binnen betekenisgeving. De taak van het in stand houden of reconstrueren van een bedreigd wereldbeeld en bedreigd zelfbeeld. Dit kun je volgens Payne doen door: accumulatie (opeenstapeling) van verlies, assimilatie (opnemen in) ons bestaande wereldbeeld, accommodatie (aanpassen in) het bestaande wereldbeeld en/of transformatie. Om betekenis te kunnen geven aan en het integreren in je levensverhaal van verlies, werk je dialogisch van persoon tot persoon. Je start een dialoog en houdt deze dialoog in gang. De luisteraar staat hierbij niet boven de verteller, maar beschouwt de verteller als gelijkwaardig binnen deze context. De hoogste kwaliteit behaal je al je het voor elkaar krijgt de vraag achter de vraag naar boven te halen. Om achter de achterliggende vraag te komen is doorvragen van belang. Je vraagt door, d.m.v. bijvoorbeeld de volgende vragen: Wat bedoel je daarmee? Wat heb je ervaren? Hoe is deze situatie verlopen? Probeer je hierbij in te leven in de belevingswereld van de ander. Dit doe je door een actieve luisterhouding aan te nemen, waarbij je stukjes samenvat om te kijken of je echt begrepen hebt wat de ander verteld heeft. Een dialoog is een: tweegesprek, waarin de professioneel begeleider de vraag achter de vraag onderzoekt, doorvraagt, iets wil weten van de ander, aanvult i.p.v. invult, nieuwe kennis opdoet, en de kwaliteit en kennis van de ander zichtbaar maakt. Een professionele begeleider dient alert te zijn eigen oud zeer. Dit om niet te vervallen in victimisatiepatronen. Een victimisatiepatroon is een leed op leedverschijnsel door onzorgvuldige benadering. Denk hierbij aan: vermijding, distantie, redden, aanklagen en/of hersenspoelen. Ook dienst een professioneel begeleider alert te zijn op zijn woordgebruik. Door erkenning aan elkaar wordt onze identiteit bepaalt. Andere mensen zijn als het ware een spiegel waarin ik mijn eigen beeld zie. Verhalen vertellen over persoonlijke herinneringen doe je niet alleen. De ander, de luisteraar, speelt daarbij een belangrijke rol. Wanneer de ander laat merken dat hij of zij je goed heeft begrepen, meeleeft en prettige vragen stelt, kan dit je helpen om tot alternatieve verhalen te komen of bepaalde gebeurtenissen te verwerken. De verteller en de luisteraar creëren als het ware samen het verhaal. De verteller en de luisteraar hebben beiden een verantwoordelijkheid in het realiseren van een sfeer en een context waarin verhalen tot hun recht komen.
Bij het vertellen van een verhaal hebben de verteller en luisteraar een eigen relatie tot het verhaal. De verteller laat een klein stukje eigen geschiedenis tot leven komen. De luisteraar betreedt een onbekende wereld, waarin hij sommige dingen zal herkennen en andere helemaal niet. Tijdens het vertellen van het verhaal wil iemand ook duidelijk maken wat hij bedoelt, maar het kan zijn dat hij daar niet meteen de goede woorden voor kan vinden. Het is dan ook belangrijk dat de luisteraar in staat is op te pikken wat ertussen de regels door verteld wordt. De houding van de professioneel begeleider is volgens de cliënt gerichte grondhouding van Rogers; congruent, empathisch en met onvoorwaardelijke positieve aandacht. Daarnaast zet de professioneel begeleider zijn SLOP- vaardigheden in: stilte, lichaamstaal, onder woorden brengen en praktische technieken. Door de luisteraar wint ons verhaal aan betekenis. Het kenmerkende van kunst is dat het pas spannend wordt als je het steeds vaker moet bekijken en net niet helemaal snapt. Werken met het levensverhaal is dus ook een hele kunst. De implicatie hiervan is dat de focus van de begeleider ligt in het doelgericht in conversatie zijn met de persoonlijke deskundigheid van de cliënt. De begeleider is niet de expert die het weet, maar laat zich door de cliënt informeren. In de problematiserende narrativiteit zullen we erop bedacht dienen te zijn dat de letterlijke betekenis van woorden en teksten een eigen macht heeft. Vaak staan ze in dienst van het verlangen naar veiligheid of bevestigen ze wat algemeen gedacht en beweerd wordt. Het problematiseren vraagt niet alleen om de bereidheid tot een kritische reflectie, maar ook om een sfeer van erkenning en veiligheid. Het gaat er dus om in dat zogenaamde stevige verhaal tegenstrijdigheden en verwarrende uitspraken op te sporen (verhaalknopen). Hierbij kun je ook letten op het inadequaat taalgebruik van iemand. Het zwijgen en stilte bewaren kan een verteller brengen bij de diepte van zichzelf. Het te snel interveniëren van de begeleider kan de verteller afhouden van het existentiële niveau van leven en werk. De begeleider kan ook een metafoor of symbool ter hand nemen om de verteller zijn eigen verhaal te laten relativeren. Er kan een perspectiefwisseling plaatsvinden of gevraagd worden naar uitzonderingen in iemands verhaal. Ronddwalen in en rondom het verhaal (de achtergronden en wortels van het verhaal). Het kost tijd om tot een vertellend verhaal te komen. Presentie vraagt om durf om te vertragen. Wanneer je bezig bent met je eigen leven zoals dat is verlopen en met plannen voor de toekomst is er een thema dat onontbeerlijk naar voren komt: omgaan met verlies. Wij verliezen niet alleen door de dood, maak ook door te verlaten en verlaten te worden, door te veranderen en los te laten en door te gaan. “Het verlies van ons jonge zelf, het zelf dat dacht dat het altijd rimpelloos en onkwetsbaar en onsterfelijk zou zijn”. Het nastreven van persoonlijke doelen speelt een belangrijke rol bij persoonlijke ontwikkeling en bij het vinden van geluk. Toch zullen de meesten van ons ook meemaken dat plannen in duigen vallen, dat de verwachtingen niet uitkomen, dat we doelen niet halen. De tijd speelt bij dit alles een grote rol. Wanneer we opeens sterk beseffen dat de tijd voorschrijft en ons leven eindig is, komt ons doen en laten in een ander daglicht te staan. Schaarste van tijd zet het leven op scherp, doet ons nadenken over prioriteiten. Doelen en verwachtingen kunnen ook op losse schroeven komen te staan door ingrijpende levens-gebeurtenissen. Omgaan met verlies is misschien wel een van de belangrijkste uitdagingen in het leven.
Literatuurlijst * Banning, H., Banning-Mul, M. (2005). Narratieve begeleidingskunde. Hoe het gebroken verhaal professioneel te waarderen. Soest: uitgeverij Nelissen. * Biene, M.A.W. van. (2005). Wederkerig leren. Onderzoek naar georganiseerde leerondersteuning voor mensen met een verstandelijke beperking en professionals. Delft: Eburon Academic Publicers. * Biene, M.A.W. van, et al. (2008). De standaardvraag voorbij. Narratief onderzoek naar vraagpatronen. Nijmegen: HAN lectoraat Lokale dienstverlening vanuit Klantperspectief. * Bobbink, L., Degen-Nijeboer, H., Geurts, E., Pelzer, M., Woudenberg, J. (2012). Narratief! Wablief? Ieder zijn eigen verhaal. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. * Bohlmeijer, E., Westerhof, G. (2010). Op verhaal komen. Je autobiografie als bron van wijsheid. Amsterdam: Boom. * Chorus, A. (1959). Psychologie van de menselijke levensloop. Leiden: Uitgeverij Stenfert Kroese. * Coffeng, T. (1995). Psychotherapie en vroege rouw. Tijdschrift voor psychotherapie, jaargang (21), p. 268-289. * Frans, C. (2007). Verhaal in beeld. Een literatuuronderzoek naar de psychologische eigenschappen van vehalen, de verhalende eigenschappen van het beeldende medium en de toepassingsmogelijkheden binnen de beeldende therapie. Scriptieverslag beeldende therapie, Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. * Gersie. A. King, N. (1989). Storymaking in education and therapy. London: Jessica Kingsley Publishers. * Giddens. (1994). Modernity and self-identity. Self and society in the late modern age. Cambrigde: Ed. Polity Press. * Glind van de, M. (2010). Verliezen doe je alleen, rouwen kun je samen. Scriptieverslag beeldende therapie, Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. * Groot de, Y. (2002). Hoe rouwen kinderen? Hilversum: TELEAC/NOT. * Hogerzeil, S. J. (2012). Rouw en Hechting. Hogeschool van Utrecht. * Kate ten, C., Muller, N. (2007). Mentaliseren leren om te kunnen rouwen. Tijdschrift voor Psychotherapie, jaargang (33), nummer (5), p.319-332. * Keirse, M. (2007). Kinderen helpen bij verlies, een boek voor al wie van kinderen houdt. Tielt: Lannoo. * Kenyon, G., Randall, W.R. (1997). Restorying our lives. Santa Barbara: Praeger. * Maes, J. (2007). Leven met gemis. Handboek over rouw, rouwbegeleiding en rouwtherapie. Zorg·Saam. * Mönnink de, H. (2008). Verlieskunde. Handreiking voor de beroepspraktijk. Amsterdam: Elsevier. * Olthof, J., Vermetten, E. (1994). De mens als verhaal, narratieve strategieën in psychotherapie voor kinderen en volwassenen. Utrecht: de Tijdstroom. * Prinsenberg, G. (2010). Biografisch leren en werken. Het levensverhaal in kaart brengen. Amsterdam: Uitgeverij SWP. * Singer, J.A. (2005). Memories that matter: how to use-self- defining memories to understand and change your life. Oakland: New Harbinger Publications. * Ten Holter, M.J. (2010). Het woord is aan de zuster; een narratieve analyse van de bijdrage van verpleegkundigen aan de zorg. Rotterdam: Eburon. * Waard de- van Maanen, E. (2007). De veldheer en de danseres. Omgaan met je levensverhaal over loopbaanadvies en coaching. Apeldoorn: Garant.