Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 1 of 18
Grote en middelgrote rechtspersonen Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, voor grote en middelgrote rechtspersonen Afdeling 1. Algemene grondslagen 121. Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa Deze Richtlijn 121 (aangepast 2006) vervangt Richtlijn 121 (aangepast 2005) en is van kracht voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2007.
121.1. Inleiding Toepassingsgebied 101. Naast systematische verlagingen van de boekwaarden van activa door bijvoorbeeld afschrijvingen kunnen zich bijzondere waardeverminderingen voordoen. In dit hoofdstuk worden dergelijke waardeverminderingen van vaste activa, zoals bedoeld in artikel 2:387 lid 4 BW, alsmede de terugnemingen van dergelijke waardeverminderingen als bedoeld in artikel 2:387 lid 5 BW behandeld. Dit hoofdstuk is zowel van toepassing op vaste activa die gewaardeerd worden tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs als op vaste activa die gewaardeerd worden tegen actuele waarde of nettovermogenswaarde. 102. Dit hoofdstuk is van toepassing op alle vaste activa met uitzondering van de financiële vaste activa waarop hoofdstuk 290 Financiële instrumenten van toepassing is, activa uit hoofde van personeelsbeloningen zoals bedoeld in hoofdstuk 271 en latente belastingvorderingen. Hoofdstuk 290 is van toepassing op financiële activa waaronder liquide middelen, vorderingen, effecten en deelnemingen waarop geen invloed van betekenis wordt uitgeoefend. Wettelijke bepalingen 103. Artikel 2:387 lid 4 en 5 BW luidt als volgt: 4. Bij de waardering van de vaste activa wordt rekening gehouden met een vermindering van hun waarde, indien deze naar verwachting duurzaam is. Bij de waardering van de financiële vaste activa mag in ieder geval met op de balansdatum opgetreden waardevermindering rekening worden gehouden. 5. De afboeking overeenkomstig de voorgaande leden wordt, voor zover zij niet krachtens artikel 390 lid 3 aan de herwaarderingsreserve wordt onttrokken, ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht. De afboeking wordt ongedaan gemaakt, zodra de waardevermindering heeft opgehouden te bestaan. De afboekingen ingevolge lid 3 en die ingevolge lid 4, alsmede de terugnemingen, worden afzonderlijk in de winst- en verliesrekening of in de toelichting opgenomen.
Artikel 7 Besluit actuele waarde luidt als volgt: Indien materiële vaste activa of immateriële vaste activa, niet zijnde beleggingen, worden gewaardeerd tegen de actuele waarde, komt daarvoor in aanmerking de vervangingswaarde. Waardering geschiedt tegen de bedrijfswaarde indien en zolang deze lager is dan de vervangingswaarde. Waardering geschiedt tegen de opbrengstwaarde indien besloten is de materiële of immateriële vaste activa, niet zijnde beleggingen, te verkopen.
104. Op basis van artikel 2:387 lid 4 BW moet voor materiële en immateriële vaste activa alleen rekening worden gehouden met een lagere waarde indien deze naar verwachting duurzaam is, dat wil zeggen, dat niet voorzienbaar is dat de waardevermindering zal ophouden te bestaan. Aangezien bij de bepaling van de bedrijfswaarde een schatting wordt gemaakt van toekomstige kasstromen over de resterende levensduur, wordt hiermee voldaan aan de eis van duurzaamheid. 105. Indien materiële en immateriële vaste activa gewaardeerd worden tegen actuele waarde, zoals uiteengezet in het Besluit actuele waarde, kan dit leiden tot een waardering tegen vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde. Het referentiekader voor een mogelijke bijzondere waardevermindering is de boekwaarde van een actief ongeacht de gekozen waarderingsgrondslag. Definities 106. De volgende begrippen worden in dit hoofdstuk gebruikt met de hierna omschreven betekenis: Een bijzonder waardeverminderingsverlies is het bedrag waarmee de boekwaarde de realiseerbare waarde overschrijdt.
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 2 of 18
De realiseerbare waarde is de hoogste van de opbrengstwaarde (hoofdstuk 120, alinea 203) en de bedrijfswaarde (hoofdstuk 120, alinea 203), tenzij sprake is van een materieel of een immaterieel vast actief, niet zijnde een belegging, dat tegen actuele waarde wordt gewaardeerd. Indien een materieel of immaterieel vast actief tegen actuele waarde wordt gewaardeerd, waarbij de vervangingswaarde de invulling van de actuele waarde is, is de realiseerbare waarde gelijk aan de bedrijfswaarde (artikel 7 Besluit actuele waarde). Indien een materieel of immaterieel vast actief tegen actuele waarde wordt gewaardeerd en besloten is dit materieel of immaterieel vast actief te verkopen, is de realiseerbare waarde gelijk aan de opbrengstwaarde (artikel 7 Besluit actuele waarde). Het begrip kas in kasstroom wordt in ruime zin opgevat als geldmiddelen zoals gedefinieerd in hoofdstuk 360 Het kasstroomoverzicht, alinea 102. Een kasstroomgenererende eenheid is de kleinst identificeerbare groep van activa die kasstromen genereert bij voortgezet gebruik die in grote mate onafhankelijk zijn van kasstromen van andere activa of groepen van activa. Algemene bedrijfsactiva zijn activa anders dan goodwill die bijdragen aan de toekomstige kasstromen.
121.2. Het onderkennen van bijzondere waardeverminderingen 201. Een actief is aan een bijzondere waardevermindering onderhevig indien de boekwaarde hoger is dan de realiseerbare waarde. Alinea 203 beschrijft indicaties voor een bijzondere waardevermindering. 202. Een rechtspersoon dient op iedere balansdatum te beoordelen of er aanwijzingen zijn dat een actief aan een bijzondere waardevermindering onderhevig kan zijn. Indien dergelijke indicaties aanwezig zijn, dient de rechtspersoon de realiseerbare waarde van het actief te schatten. 203. Bij de beoordeling of zich een bijzondere waardevermindering heeft voorgedaan dient de rechtspersoon in ieder geval de volgende indicaties te betrekken: Extern: a. gedurende de verslagperiode zijn er duidelijke aanwijzingen dat de reële waarde van een actief beduidend meer is gedaald dan verwacht zou mogen worden op basis van het verstrijken van de tijd of normaal gebruik; b. belangrijke veranderingen met een nadelig effect op de rechtspersoon hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen zich in de nabije toekomst voordoen op het terrein van techniek, markt, economie of wettelijke verplichtingen in de omgeving waarin de rechtspersoon actief is dan wel in de markt waaraan een actief dienstbaar is; c. marktrentes of andere marktrentabiliteitseisen op investeringen zijn de afgelopen periode gestegen en beïnvloeden naar verwachting de disconteringsvoet en daarmede in belangrijke mate de realiseerbare waarde; en d. de boekwaarde van de netto activa van de rechtspersoon is hoger dan de reële waarde van het uitstaande aandelenkapitaal. Intern: a. er zijn duidelijke aanwijzingen van economische veroudering van of fysieke schade aan een actief; b. belangrijke veranderingen met een nadelig effect op de rechtspersoon hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of doen zich naar verwachting in de nabije toekomst voor in de mate waarin of de manier waarop een actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze veranderingen omvatten plannen tot beëindiging of herstructurering van de activiteiten waartoe een actief behoort dan wel het afstoten daarvan op een eerdere datum dan verwacht; en c. er zijn duidelijke aanwijzingen vanuit interne rapportages die aantonen dat de economische prestaties van een actief beduidend minder zijn of zullen zijn dan verwacht. 204. Indien marktrentes of andere marktrentabiliteitseisen op investeringen de afgelopen periode zijn gestegen, behoeft de rechtspersoon de realiseerbare waarde van een actief niet te bepalen indien: a. de disconteringsvoet die wordt gebruikt bij het bepalen van de bedrijfswaarde naar verwachting niet wordt beïnvloed door de stijging. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een stijging van de kortlopende rente die de
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 3 of 18
disconteringsvoet voor een actief met een lange resterende levensduur niet materieel beïnvloedt; of b. de disconteringsvoet die wordt gebruikt bij het bepalen van de bedrijfswaarde naar verwachting wel wordt beïnvloed door de stijging, maar eerdere gevoeligheidsanalyses van de realiseerbare waarde aantonen dat: 1. een materiële daling van de realiseerbare waarde niet te verwachten is omdat de toekomstige kasstromen eveneens zullen toenemen; of 2. de afname van de realiseerbare waarde naar verwachting niet zal leiden tot een materiële bijzondere waardevermindering. 205. Duidelijke aanwijzingen vanuit interne rapportages die aantonen dat mogelijk een bijzondere waardevermindering is opgetreden kunnen zijn: a. kasstromen voor de verwerving van het actief, of de aansluitend benodigde middelen voor het gebruik en onderhoud die beduidend hoger zijn dan oorspronkelijk gebudgetteerd; b. actuele netto kasstromen of operationele resultaten, die beduidend slechter zijn dat hetgeen werd gebudgetteerd; c. een belangrijke terugval in de gebudgetteerde netto geldstroom of operationele resultaten, of een belangrijke toename in het verwachte verlies; of d. bedrijfsverliezen of negatieve netto kasstromen uit het actief bij optelling van de cijfers over de lopende periode en de gebudgetteerde cijfers voor de toekomst. 206. Indien zich een indicatie voordoet dat een actief mogelijk aan een bijzondere waardevermindering onderhevig is, kan dit erop wijzen dat de resterende levensduur, de afschrijvingsmethode of de restwaarde van het actief herzien moet worden. Dit kan zelfs het geval zijn indien geen bijzonder waardeverminderingsverlies is verantwoord.
121.3. De bepaling van de realiseerbare waarde 301. Dit hoofdstuk definieert de realiseerbare waarde als de hoogste van de opbrengstwaarde en de bedrijfswaarde, tenzij sprake is van een materieel of een immaterieel vast actief, niet zijnde een belegging, dat tegen actuele waarde wordt gewaardeerd (zie alinea 106). De alinea's 302 tot en met 327 geven in aanvulling op alinea 106 aanwijzingen hoe deze realiseerbare waarde bepaald moet worden. 302. Ook in situaties dat het actief niet op een actieve markt wordt verhandeld kan het mogelijk zijn de opbrengstwaarde te bepalen. Soms zal het echter niet mogelijk zijn de opbrengstwaarde te bepalen omdat er geen basis is om deze betrouwbaar te schatten. In die gevallen mag verder worden uitgegaan van de bedrijfswaarde. 303. Als er geen reden is om aan te nemen dat de bedrijfswaarde materieel hoger is dan de opbrengstwaarde mag worden uitgegaan van de opbrengstwaarde. Dit zal vaak het geval zijn voor een actief dat wordt afgestoten omdat in deze situatie de waarde voornamelijk bestaat uit de netto opbrengst bij afstoting aangezien de toekomstige kasstroom uit voortgezet gebruik tot aan het moment van afstoten waarschijnlijk verwaarloosbaar is. 304. De realiseerbare waarde wordt bepaald voor een individueel actief, tenzij het actief in hoge mate afhankelijk van andere (groepen van) activa een kasstroom genereert. In dat geval wordt de realiseerbare waarde bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid. Opbrengstwaarde 305. De opbrengstwaarde dient gebaseerd te zijn op de geschatte kosten die rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan de verkoop en nodig zijn om de verkoop te realiseren. 306. Als er geen bindende verkoopovereenkomst is maar het actief wordt verhandeld op een actieve markt, is de opbrengstwaarde gelijk aan de marktprijs verminderd met de kosten van het afstoten. Als geschikte marktprijs geldt normaliter de gangbare biedprijs. Wanneer er geen actuele biedprijs beschikbaar is, kan de prijs van de meest recente transactie als basis dienen voor het schatten van de opbrengstwaarde, ervan uitgaande dat er geen belangrijke wijzigingen zijn opgetreden in de economische omstandigheden tussen de datum van deze transactie en de datum waarop de schatting wordt gemaakt. 307. Het kan voorkomen dat er geen bindende verkoopovereenkomst is en er geen actieve markt voor het actief bestaat. In die gevallen wordt de opbrengstwaarde gebaseerd op de best beschikbare informatie omtrent het bedrag dat een rechtspersoon zou kunnen verkrijgen, onder aftrek van de kosten van het afstoten. Bij het
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 4 of 18
bepalen van dit bedrag neemt de rechtspersoon kennis van de uitkomsten van recente transacties in vergelijkbare activa binnen dezelfde branche. De opbrengstwaarde is geen weergave van een geforceerde verkoop behalve wanneer de leiding van de rechtspersoon gedwongen is tot een onmiddellijke verkoop. 308. Kosten van het afstoten, die niet reeds als een verplichting zijn opgenomen, worden in mindering gebracht op de opbrengstwaarde. Voorbeelden van dergelijke kosten zijn juridische kosten, kosten van verhuizing, en direct toe te rekenen extra kosten om het actief verkoopklaar te maken. Beëindigingsvergoedingen en kosten verbonden aan het inkrimpen of reorganiseren van activiteiten volgend op het afstoten van het actief zijn geen kosten van afstoting. Bedrijfswaarde 309. Het bepalen van de bedrijfswaarde van een actief omvat de volgende stappen: a. het schatten van de toekomstige in- en uitgaande kasstromen bij voortgezet gebruik van het actief en bij het uiteindelijke afstoten (alinea 310 en verder); en b. het toepassen van de passende disconteringsvoet op deze toekomstige kasstromen (alinea 323 en verder). Grondslagen voor het schatten van toekomstige kasstromen 310. Bij het meten van de bedrijfswaarde: a. dienen kasstroomprognoses gebaseerd te worden op redelijke en onderbouwde veronderstellingen die de beste schatting van de leiding van de rechtspersoon weergeven van de economische omstandigheden die van toepassing zullen zijn gedurende de resterende levensduur van het actief. Hierbij dient een relatief groot gewicht te worden toegekend aan externe informatie; b. dienen kasstroomprognoses gebaseerd te worden op de meest recente budgetten die zijn goedgekeurd door de leiding van de rechtspersoon. Prognoses gebaseerd op deze budgetten dienen een periode te bestrijken van maximaal 5 jaar, behalve wanneer een langere periode kan worden gerechtvaardigd; en c. dienen kasstroomprognoses na de periode die is begrepen in de meest recente budgetten te worden geschat door extrapolatie van de prognose gebaseerd op de budgetten gebruik makend van een vast of dalend groeicijfer voor latere jaren, behalve wanneer een toenemende groei kan worden gerechtvaardigd. Deze groei dient echter niet hoger te zijn dan de lange termijn gemiddelde groeivoet voor de producten, bedrijfstak, land of landen waarin de rechtspersoon actief is, of de markt waarin het actief wordt gebruikt, behalve wanneer een hogere groeivoet kan worden gerechtvaardigd. Samenstelling van de schatting van toekomstige kasstromen 311. Schattingen van toekomstige kasstromen dienen te omvatten: a. prognoses van de kasontvangsten bij voortgezet gebruik van het actief; b. prognoses van kasuitgaven die noodzakelijk zijn om de kasontvangsten te genereren (inclusief de kasuitgaven om het actief gebruiksklaar te maken) en die direct kunnen worden toegewezen of toegerekend op een redelijke en consistente basis; en c. netto kasstromen, indien van toepassing, te ontvangen (of te betalen) bij het afstoten van een actief aan het einde van de levensduur. 312. Schattingen van toekomstige kasstromen en de disconteringsvoet geven op consistente wijze veronderstellingen weer omtrent prijsstijgingen als gevolg van algemene inflatie. Indien in de disconteringsvoet het effect van prijsstijgingen als gevolg van algemene inflatie is opgenomen, worden toekomstige kasstromen in nominale termen geschat. Indien in de disconteringsvoet het effect van algemene prijsstijgingen niet is opgenomen, worden toekomstige kasstromen geschat in reële termen. 313. Toekomstige kasstromen dienen te worden geschat voor het actief in de staat waarin het zich bevindt. Deze dienen geen toekomstige kasontvangsten of kasuitgaven te omvatten die naar verwachting voortvloeien uit: a. een toekomstige reorganisatie waaraan de rechtspersoon nog niet is gebonden; of b. toekomstige investeringen die de oorspronkelijke capaciteit verbeteren of vergroten. 314. Een reorganisatie is een programma dat gepland en beheerst wordt door de leiding van de rechtspersoon en de aard van de bedrijfsactiviteiten van de rechtspersoon of de wijze waarop deze wordt geleid wezenlijk verandert.
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 5 of 18
315. Wanneer een rechtspersoon zich heeft verbonden tot een reorganisatie kan dit invloed hebben op activa. In die situatie: a. geven de schattingen van toekomstige kasontvangsten en kasuitgaven bij het bepalen van de bedrijfswaarde, de kostenbesparingen en andere voordelen van de reorganisatie weer (gebaseerd op de meeste recente budgetten die zijn goedgekeurd door de leiding van de vennootschap); en b. wordt met schattingen voor toekomstige uitgaven voor de reorganisatie rekening gehouden indien en voorzover zij in aanmerking komen voor opname in een reorganisatievoorziening (zie hoofdstuk 252 Voorzieningen). 316. Totdat een rechtspersoon zich verplicht tot de investeringen die de capaciteit van een actief vergroot of verbetert, omvatten de schattingen van toekomstige kasstromen niet de verwachte ontvangsten die met deze investeringen verband houden. 317. Schattingen van toekomstige kasstromen omvatten tevens de uitgaven die nodig zijn om de oorspronkelijke capaciteit te onderhouden of te behouden. 318. Schattingen van toekomstige kasstromen dienen niet te omvatten: a. kasontvangsten of uitgaven uit financieringsactiviteiten waaronder begrepen interestbaten en lasten; of b. ontvangsten of betalingen van belastingen naar de winst. 319. Schattingen van toekomstige kasstromen geven veronderstellingen weer die consistent zijn met de wijze waarop de disconteringsvoet is bepaald. Anders kunnen de effecten van sommige veronderstellingen tweemaal of juist niet worden meegeteld. Omdat door het disconteren de contante waarde van de kasstromen in aanmerking wordt genomen, sluiten deze kasontvangsten en kasuitgaven uit financieringsactiviteiten uit. Op vergelijkbare wijze worden toekomstige kasstromen geschat vóór belasting omdat de disconteringsvoet eveneens wordt bepaald vóór belasting. 320. De schatting van de te ontvangen of te betalen netto kasstroom bij het afstoten aan het einde van de levensduur dient het bedrag te zijn dat een rechtspersoon verwacht te ontvangen in een zakelijke transactie tussen onafhankelijke terzake kundige partijen na aftrek van de te verwachten kosten van het afstoten. 321. De schatting van de netto kasstroom bij het afstoten van een actief aan het einde van de levensduur wordt op dezelfde wijze bepaald als de opbrengstwaarde behalve dat: a. een rechtspersoon gangbare prijzen op de datum van de schatting gebruikt voor vergelijkbare activa die aan het einde van hun levensduur zijn en die op vergelijkbare wijze zijn gebruikt als het betreffende actief; en b. deze prijzen worden aangepast voor het effect van zowel toekomstige prijsstijgingen als gevolg van algemene inflatie als specifieke toekomstige prijsstijgingen (of -dalingen). Indien de schattingen van toekomstige kasstromen en de disconteringsvoet echter het effect van algemene inflatie uitsluiten, wordt dit effect eveneens uitgesloten bij de schattingen van de netto kasstroom bij afstoting. Toekomstige kasstromen in vreemde valuta 322. Toekomstige kasstromen worden geschat in de valuta waarin deze worden gegenereerd, en vervolgens contant gemaakt tegen een geschikte disconteringsvoet voor die valuta. Een rechtspersoon rekent de contante waarde van de toekomstige kasstromen om tegen de wisselkoersen die gelden per de datum dat de vaststelling van de bedrijfswaarde plaatsvindt. Disconteringsvoet 323. De disconteringsvoet dient een disconteringsvoet vóór belasting te zijn die zowel de actuele marktrente als de specifieke risico's met betrekking tot het actief weergeeft. De disconteringsvoet dient geen risico's weer te geven waarmee in de toekomstige kasstromen al rekening is gehouden. 324. Een disconteringsvoet die de actuele marktrente en de specifieke risico's van een actief weergeeft, is de rendementseis die investeerders zouden stellen indien zij een investering overwegen die voor wat betreft omvang van de kasstroom, tijd en risico vergelijkbaar is. Deze disconteringsvoet wordt geschat op basis van het percentage dat is gebruikt in actuele markttransacties voor vergelijkbare activa of op basis van de gewogen gemiddelde vermogenskosten van een ter beurze genoteerde rechtspersoon die een enkel actief heeft (of een portefeuille van activa) vergelijkbaar in termen van capaciteit en risico's.
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 6 of 18
325. Wanneer de markt geen specifieke disconteringsvoet voor het actief kent, gebruikt de rechtspersoon alternatieve methoden om de disconteringsvoet te bepalen. Het doel is zo goed mogelijk een marktwaardering te bepalen van: a. de tijdwaarde van het geld voor de periode tot aan het einde van de levensduur van het actief; en b. het risico dat de toekomstige kasstromen afwijken in omvang en tijdstip van de schattingen. 326. Als uitgangspunt mag de rechtspersoon de volgende disconteringsvoeten nemen: - de gewogen gemiddelde vermogenskosten van de rechtspersoon; - de marginale rentevoet voor de rechtspersoon; - andere marktrentes. Deze disconteringsvoeten worden aangepast om de wijze waarop de markt de specifiek met de geprojecteerde kasstromen verbonden risico's beoordeelt weer te geven, en om risico's uit te sluiten die niet relevant zijn voor de geprognosticeerde kasstromen. Hierbij wordt rekening gehouden met risico's zoals verbonden aan landen, valuta, prijzen en kasstromen. Om dubbeltellingen te voorkomen geeft de disconteringsvoet niet de risico's weer waarvoor de toekomstige kasstromen reeds zijn aangepast. 327. Een rechtspersoon gebruikt normaliter een enkele disconteringsvoet voor het schatten van de bedrijfswaarde. Wanneer de bedrijfswaarde echter gevoelig is voor verschillen in risico voor verschillende perioden of voor de rentestructuur worden verschillende disconteringsvoeten voor de verschillende perioden gebruikt.
121.4. Bepaling en verantwoording van een bijzonder waardeverminderingsverlies 401. Uitsluitend indien de realiseerbare waarde van een actief lager is dan de boekwaarde dient de boekwaarde te worden verlaagd tot de realiseerbare waarde. Deze verlaging is een bijzonder waardeverminderingsverlies, in overeenstemming met artikel 2:387 lid 4 BW. 402. Een bijzonder waardeverminderingsverlies dient conform artikel 2:387 lid 5 BW onmiddellijk als een last te worden verantwoord in de winst- en verliesrekening, behalve wanneer het actief is gewaardeerd tegen actuele waarde. Een bijzonder waardeverminderingsverlies van een geherwaardeerd actief dient te worden behandeld als een herwaarderingsafname in overeenstemming met artikel 2:390 lid 3 BW. Een bijzonder waardeverminderingsverlies van een activum, gewaardeerd tegen de actuele waarde, wordt ten laste van de herwaarderingsreserve gebracht voor zover dit activum hieraan voorafgaande ten gunste van de herwaarderingsreserve is opgewaardeerd (artikel 2:390 lid 3 BW). 403. Indien het geschatte bedrag van het bijzonder waardeverminderingsverlies hoger is dan de boekwaarde van het actief dient een rechtspersoon een passief post op te nemen indien dit vereist is op basis van hoofdstuk 252 Voorzieningen, niet in de balans opgenomen verplichtingen en niet in de balans opgenomen activa. 404. Na de verantwoording van een bijzonder waardeverminderingsverlies dient de afschrijvingslast voor de toekomstige perioden te worden herzien om de aangepaste boekwaarde, verminderd met de eventuele restwaarde, stelselmatig over de resterende levensduur te verdelen.
121.5. Kasstroomgenererende eenheden Vaststelling van de kasstroomgenererende eenheid waartoe een actief behoort 501. Indien er enige aanwijzing bestaat dat een actief aan een bijzondere waardevermindering onderhevig kan zijn, dient de realiseerbare waarde voor het individuele actief te worden geraamd. Indien het niet mogelijk is de realiseerbare waarde voor het individuele actief te bepalen, dient de rechtspersoon de realiseerbare waarde te bepalen van de kasstroomgenererende eenheid waartoe het actief behoort. 502. De realiseerbare waarde van een individueel actief kan niet worden bepaald indien: a. het actief geen kasontvangsten bij voortgezet gebruik genereert die in hoge mate losstaan van andere activa. In dergelijke gevallen kan de bedrijfswaarde en bijgevolg de realiseerbare waarde, alleen worden bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid waartoe het actief behoort; en
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 7 of 18
b. de bedrijfswaarde naar verwachting belangrijk afwijkt van de opbrengstwaarde. 503. Kasontvangsten uit voortgezet gebruik zijn inkomsten van geldmiddelen en equivalenten hiervan die uiteindelijk worden ontvangen van partijen buiten de rechtspersoon. Bij het bepalen of kasontvangsten in hoge mate onafhankelijk zijn van de kasontvangsten van andere activa (of groepen van activa) beoordeelt de rechtspersoon verschillende aspecten inclusief de wijze waarop de leiding van de rechtspersoon de activiteiten bewaakt (bijvoorbeeld via productlijnen, activiteiten, individuele locaties, districten of gebieden) of hoe de leiding van de rechtspersoon beslissingen neemt omtrent het continueren of afstoten van de activa en activiteiten van de rechtspersoon. 504. Indien een actieve markt bestaat voor de prestaties die worden voortgebracht door een actief of groep van activa dient dit actief of deze groep van activa als een kasstroomgenererende eenheid te worden beschouwd, ook indien een deel van de prestaties intern wordt aangewend of de prestaties volledig intern worden aangewend. Indien dit het geval is, dient de beste schatting van de toekomstige marktprijzen voor de prestaties te worden gebruikt: a. bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de kasstroomgenererende eenheid zelf, voor het schatten van de toekomstige kasontvangsten die betrekking hebben op het interne gebruik van de prestaties; en b. bij de bepaling van de bedrijfswaarde van andere kasstroomgenererende eenheden voor het schatten van de toekomstige kasuitgaven die betrekking hebben op het interne gebruik van de prestaties. 505. Zelfs wanneer een gedeelte van de prestaties of alle prestaties die worden voortgebracht door een actief of een groep van activa gebruikt worden door andere eenheden van de rechtspersoon (bijvoorbeeld halffabrikaten in een productieproces), vormt dit actief of deze groep van activa een afzonderlijke kasstroomgenererende eenheid indien de rechtspersoon deze prestaties op een actieve markt zou kunnen kopen. De reden hiervan is dat dit actief of deze groep van activa bij voortgezet gebruik kasontvangsten zou kunnen genereren die in hoge mate onafhankelijk zijn van de kasontvangsten van andere activa of groepen van activa. Een voorbeeld is opgenomen in bijlage A van dit hoofdstuk. 506. Kasstroomgenererende eenheden dienen van periode tot periode voor hetzelfde actief of typen van activa consistent te worden bepaald behalve wanneer een verandering hierin gerechtvaardigd is. De realiseerbare waarde en boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid 507. Bij het bepalen van de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid is paragraaf 3 op vergelijkbare wijze van toepassing. 508. De boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid dient consistent te worden bepaald met de wijze waarop de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid wordt bepaald. 509. De boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid: a. omvat de boekwaarde van alleen die activa die direct, dan wel op redelijke en consistente basis, aan de kasstroomgenererende eenheid kunnen worden toegerekend en die de toekomstige geschatte kasontvangsten genereren; en b. omvat niet de boekwaarde van een in de balans opgenomen passiefpost, behalve wanneer de realiseerbare waarde niet kan worden bepaald zonder rekening te houden met deze passiefpost (zie alinea 511). De reden hiervoor is dat de bedrijfswaarde en de opbrengstwaarde van een kasstroomgenererende eenheid bepaald worden zonder de kasstromen die betrekking hebben op activa die geen onderdeel zijn van de kasstroomgenererende eenheid, en zonder verplichtingen die reeds zijn verantwoord in de jaarrekening. 510. Wanneer activa worden samengevoegd ten behoeve van een beoordeling van hun terugverdienmogelijkheid is het van belang alle activa die de relevante stroom van kasontvangsten genereren in de kasstroomgenererende eenheid op te nemen. Anders zou kunnen blijken dat een kasstroomgenererende eenheid volledig kan worden terugverdiend terwijl in feite een bijzondere waardevermindering is opgetreden. In sommige gevallen kunnen, hoewel bepaalde activa bijdragen aan de geschatte toekomstige kasstromen, deze activa niet op een redelijke en consistente basis aan een kasstroomgenererende eenheid worden toegerekend. Dit kan het geval zijn bij goodwill en algemene bedrijfsactiva zoals de activa van het hoofdkantoor. De alinea's 513 tot en met 519 zetten uiteen hoe om te gaan met deze activa bij het beoordelen van een kasstroomgenererende eenheid in geval van bijzondere waardeverminderingen.
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 8 of 18
511. Het kan noodzakelijk zijn bepaalde reeds verantwoorde passiefposten bij het bepalen van de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid mee te nemen. Dit kan voorkomen wanneer het afstoten van een kasstroomgenererende eenheid van de koper vereist dat deze passiefposten overneemt. Indien dit het geval is, is de opbrengstwaarde (of de geschatte kasstroom van de uiteindelijke afstoting) de geschatte verkoopprijs van de activa en de passiefposten gezamenlijk, verminderd met de kosten van het afstoten. Om een zinvolle vergelijking tussen de boekwaarde en de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid mogelijk te maken wordt de boekwaarde van de passiefposten bij zowel het bepalen van de bedrijfswaarde als van de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid in mindering gebracht. 512. Om praktische redenen wordt de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid soms bepaald rekening houdend met activa die geen deel uitmaken van de kasstroomgenererende eenheid (bijvoorbeeld debiteuren en andere financiële activa) en passiefposten die al in de jaarrekening zijn opgenomen (bijvoorbeeld crediteuren, pensioenen en andere voorzieningen). In dergelijke gevallen wordt de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid vermeerderd respectievelijk verminderd met de boekwaarde van deze activa en passiefposten. Goodwill 513. Goodwill ontstaan bij een acquisitie is een betaling door een koper in de verwachting hierdoor in de toekomst economische voordelen te behalen. Deze voordelen kunnen het gevolg zijn van synergie-effecten tussen de verworven afzonderlijk identificeerbare activa of van activa die zich individueel niet kwalificeren voor verantwoording in de jaarrekening. Goodwill genereert niet onafhankelijk van andere activa of groepen van activa een kasstroom en daarom kan voor goodwill als individueel actief geen bedrijfswaarde en opbrengstwaarde worden bepaald. Als een gevolg hiervan worden, als er een aanwijzing is dat zich ten aanzien van goodwill een bijzondere waardevermindering heeft voorgedaan, de bedrijfswaarde en de opbrengstwaarde bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid waartoe de goodwill behoort. Dit bedrag wordt dan vergeleken met de boekwaarde van deze kasstroomgenererende eenheid en ieder waardeverminderingsverlies wordt verantwoord in overeenstemming met alinea 520. 514. Bij het toetsen van een kasstroomgenererende eenheid op een bijzondere waardevermindering dient de rechtspersoon vast te stellen of er goodwill die betrekking heeft op deze kasstroomgenererende eenheid verantwoord is in de jaarrekening. Indien dit het geval is dient een rechtspersoon een 'bottom-up' toets uit te voeren, dat wil zeggen de rechtspersoon dient: a. vast te stellen of de boekwaarde van goodwill op redelijke en consistente basis kan worden toegerekend aan de kasstroomgenererende eenheid; en b. vervolgens de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid met haar boekwaarde te vergelijken (inclusief de boekwaarde van de toerekenbare goodwill) en enig bijzonder waardeverminderingsverlies te verantwoorden in overeenstemming met alinea 520. De rechtspersoon dient de tweede stap van de 'bottom-up' toets ook uit te voeren indien niets van de boekwaarde van de goodwill op redelijke en consistente wijze aan de kasstroomgenererende eenheid kan worden toegerekend. Indien bij het uitvoeren van de 'bottom-up' toets de rechtspersoon de boekwaarde van de goodwill niet op redelijke en consistente wijze aan de kasstroomgenererende eenheid kan toerekenen dient de rechtspersoon ook nog een 'top-down' test uit te voeren, dat wil zeggen de rechtspersoon dient: a. de kleinste kasstroomgenererende eenheid te bepalen die de te beoordelen kasstroomgenererende eenheid omvat en waaraan de boekwaarde van de goodwill wel op een redelijke en consistente basis kan worden toegerekend (de 'grotere' kasstroomgenererende eenheid); en b. de realiseerbare waarde van de grotere kasstroomgenererende eenheid te vergelijken met de boekwaarde (inclusief de boekwaarde van de toegerekende goodwill) en ieder bijzonder waardeverminderingsverlies te verantwoorden in overeenstemming met alinea 520. 515. De 'bottom-up' toets stelt zeker dat een rechtspersoon ieder bijzonder waardeverminderingsverlies verantwoordt dat optreedt voor een kasstroomgenererende eenheid, inclusief het verlies op de goodwill die op redelijke en consistente basis kan worden toegerekend. Wanneer het onuitvoerbaar is om goodwill op redelijke en consistente basis toe te rekenen in de 'bottom-up' toets, stelt de combinatie van de 'bottom-up' en de 'topdown' toets de verantwoording zeker van: a. ieder bijzonder waardeverminderingsverlies dat optreedt voor de kasstroomgenererende eenheid zonder rekening te houden met goodwill; en b. ieder bijzonder waardeverminderingsverlies van goodwill. Omdat een rechtspersoon eerst de 'bottom-up' toets
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 9 of 18
uitvoert op alle activa die mogelijk aan een bijzondere waardevermindering onderhevig zijn, staat ieder bijzonder waardeverminderingsverlies dat wordt onderkend voor de grotere kasstroomgenererende eenheid in de 'top-down' toets alleen in verband met aan de grotere eenheid toe te rekenen goodwill. 516. Indien de 'top-down' toets wordt toegepast, bepaalt de rechtspersoon de realiseerbare waarde voor de grotere kasstroomgenererende eenheid behalve wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn dat er geen risico is dat de grotere kasstroomgenererende eenheid aan een bijzondere waardevermindering onderhevig is. Algemene bedrijfsactiva 517. Algemene bedrijfsactiva omvatten activa zoals het gebouw van het hoofdkantoor, automatiseringssystemen of een onderzoekscentrum. De structuur van een rechtspersoon bepaalt of een actief voldoet aan de definitie van 'algemene bedrijfsactiva' voor een specifieke kasstroomgenererende eenheid. Kenmerken van algemene bedrijfsactiva zijn dat ze geen zelfstandige kasstromen genereren en de boekwaarden ervan niet volledig kunnen worden toegerekend aan de te beoordelen kasstroomgenererende eenheid. 518. Omdat algemene bedrijfsactiva geen afzonderlijke kasontvangsten genereren kan de realiseerbare waarde ervan niet worden bepaald, behalve wanneer de leiding van de rechtspersoon heeft besloten het actief af te stoten. Indien er een indicatie is dat algemene bedrijfsactiva mogelijk aan een bijzondere waardevermindering onderhevig zijn, wordt de realiseerbare waarde voor de kasstroomgenererende eenheid waartoe deze behoren bepaald, wordt deze vergeleken met de boekwaarde en wordt een bijzonder waardeverminderingsverlies verantwoord in overeenstemming met alinea 520. 519. Bij het toetsen van een kasstroomgenererende eenheid op een bijzondere waardevermindering dient een rechtspersoon alle algemene bedrijfsactiva die gerelateerd zijn aan de kasstroomgenererende eenheid te identificeren. Voor ieder geïdentificeerd algemeen bedrijfsactief dient een rechtspersoon dan alinea 514 toe te passen, dat wil zeggen: a. indien de boekwaarde van het algemeen bedrijfsactief op redelijke en consistente basis aan de kasstroomgenererende eenheid kan worden toegerekend dient een rechtspersoon alleen de 'bottomup' toets uit te voeren; en b. indien de boekwaarde van het algemeen bedrijfsmiddel niet op een redelijke en consistente basis aan de kasstroomgenererende eenheid kan worden toegerekend dient een rechtspersoon zowel de 'bottom-up' als de 'top-down' toets uit te voeren. Bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid 520. Een bijzonder waardeverminderingsverlies van een kasstroomgenererende eenheid dient uitsluitend te worden verantwoord indien de realiseerbare waarde lager is dan de boekwaarde. Het bijzondere waardeverminderingsverlies dient als volgt te worden toegerekend ter verlaging van de boekwaarden van de activa van de eenheid: a. eerst aan de goodwill toegerekend aan de kasstroomgenererende eenheid (indien van toepassing); b. vervolgens aan de andere activa van de eenheid op pro rato wijze verdeeld over de boekwaarden van alle activa van de eenheid. Deze verlagingen van de boekwaarden dienen te worden behandeld als waardeverminderingsverliezen op individuele activa en te worden verantwoord in overeenstemming met alinea 402. Een voorbeeld is opgenomen in bijlage B van dit hoofdstuk. 521. Bij het toerekenen van een bijzonder waardeverminderingsverlies in overeenstemming met alinea 520 dient de boekwaarde van een actief niet verder te worden verlaagd dan tot de hoogste van: a. de opbrengstwaarde (indien te bepalen); b. de bedrijfswaarde (indien te bepalen); en c. nihil. Het bedrag van het bijzonder waardeverminderingsverlies dat anders aan het actief zou zijn toegerekend dient te worden toegerekend aan de andere activa van de eenheid op pro rato wijze. 522. Nadat de voorschriften van de alinea's 520 en 521 zijn toegepast, dient uitsluitend een passiefpost te worden verantwoord voor enig resterend bedrag van een waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid indien dat wordt vereist door een andere richtlijn.
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 10 of 18
121.6. Terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies 601. De terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies vloeit voort uit het bepaalde in artikel 2:387 lid 5 BW. 602. Een rechtspersoon dient op iedere balansdatum te beoordelen of er enige indicatie is dat een in eerdere jaren verantwoord bijzonder waardeverminderingsverlies heeft opgehouden te bestaan of is verminderd. Indien een dergelijke indicatie aanwezig is, dient de rechtspersoon de realiseerbare waarde van dat actief (of de kasstroomgenererende eenheid) te schatten. 603. Bij het beoordelen of er enige indicatie is dat een in eerdere jaren verantwoord bijzonder waardeverminderingsverlies niet meer bestaat of is afgenomen dient een rechtspersoon rekening te houden met ten minste de volgende indicaties: Extern: a. de reële waarde van het actief is in de afgelopen periode belangrijk gestegen; b. belangrijke wijzigingen met een positief effect voor de rechtspersoon hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen in de nabije toekomst plaatsvinden op het terrein van techniek, markt, economie of wettelijke verplichtingen in de omgeving waarin de rechtspersoon actief is dan wel in de markt waaraan een actief dienstbaar is; en c. marktrentes of andere marktrentabiliteitseisen op investeringen zijn de afgelopen periode gedaald en deze dalingen beïnvloeden naar verwachting de disconteringsvoet en daarmee in belangrijke mate de bedrijfswaarde. Intern: a. belangrijke veranderingen met een voordelig effect op de rechtspersoon hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of doen zich naar verwachting in de nabije toekomst voor, in de mate waarin of de wijze waarop het actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze veranderingen omvatten ook in de verslagperiode gedane kapitaaluitgaven ter verbetering of vergroting van de capaciteit van een actief dan wel de verplichting tot het beëindigen of herstructureren van de activiteiten waartoe het actief behoort; en b. er zijn duidelijke aanwijzingen vanuit interne rapporteringen dat de economische prestaties van een actief beter zijn of zullen zijn dan verwacht. 604. Indien er indicaties zijn dat een eerder verantwoord bijzonder waardeverminderingsverlies niet langer bestaat of afgenomen kan zijn, kan dit een indicatie zijn dat de resterende levensduur, de afschrijvingsmethode of de restwaarde herzien moeten worden, zelfs wanneer geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor het actief wordt teruggenomen. 605. Een in voorgaande jaren verantwoord bijzonder waardeverminderingsverlies dient te worden teruggenomen uitsluitend indien er een wijziging in de gehanteerde schattingen bij het bepalen van de realiseerbare waarde heeft plaatsgevonden sedert de verantwoording van het laatste bijzonder waardeverminderingsverlies. Indien dit het geval is, dient de boekwaarde van het actief te worden opgehoogd tot de realiseerbare waarde. Dit is een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies. 606. De terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies is een weergave van een toename van de geschatte bijdrage van een actief, zowel bij gebruik als bij verkoop, sinds de datum waarop een rechtspersoon voor het laatst een bijzonder waardeverminderingsverlies voor dat actief heeft verantwoord. Een rechtspersoon is verplicht de oorzaak van de wijziging in de schattingen, die de toename van de geschatte bijdrage veroorzaakt, te identificeren. Voorbeelden kunnen zijn: - niet meer uitgaan van de opbrengstwaarde maar van de bedrijfswaarde en omgekeerd; - indien wordt uitgegaan van de bedrijfswaarde: een wijziging in de bedragen of tijdsplanning van de geschatte toekomstige kasstroom of van de disconteringsvoet; - indien wordt uitgegaan van de opbrengstwaarde: een verandering van schatting van componenten van deze opbrengstwaarde. 607. De bedrijfswaarde van een actief kan hoger worden dan de boekwaarde omdat de contante waarde van de toekomstige kasontvangsten toeneemt naarmate deze dichterbij komen. Echter de verwachte bijdrage van het
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 11 of 18
actief is niet toegenomen. Daarom wordt een bijzonder waardeverminderingsverlies niet teruggenomen uitsluitend omwille van het verstrijken van de tijd, zelfs niet wanneer de realiseerbare waarde van het actief hoger wordt dan de boekwaarde. Terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een individueel actief 608. De toegenomen boekwaarde van een actief veroorzaakt door de terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies dient niet hoger te zijn dan de boekwaarde die bepaald zou zijn (na afschrijvingen) indien in voorgaande jaren geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor het actief zou zijn verantwoord. 609. Iedere toename van de boekwaarde van een actief boven de boekwaarde die zou zijn bepaald (na afschrijving) indien geen bijzonder waardeverminderingsverlies in voorgaande jaren was verantwoord, wordt behandeld als een herwaardering als bedoeld in artikel 2:390 lid 1 BW. 610. De terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een actief dient onmiddellijk als bate in de winst- en verliesrekening te worden verantwoord, behalve wanneer het actief is geherwaardeerd. Iedere terugneming van een waardeverminderingsverlies op een geherwaardeerd actief dient te worden behandeld als een herwaarderingstoename in overeenstemming met artikel 2:390 lid 1 BW. 611. De terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies op een geherwaardeerd actief wordt rechtstreeks toegevoegd aan de herwaarderingsreserve onder het eigen vermogen. Indien en voor zover een bijzonder waardeverminderingsverlies van hetzelfde actief echter eerder werd verantwoord als een last in de winst- en verliesrekening, wordt de terugneming van dat bijzonder waardeverminderingsverlies verantwoord als een bate in de winst- en verliesrekening. 612. Nadat de terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies is verantwoord dient de afschrijvingslast voor de toekomstige perioden te worden aangepast om de herziene boekwaarde, verminderd met de eventuele restwaarde op stelselmatige wijze over de resterende gebruiksduur te verdelen. Terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid 613. De terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid dient te worden toegerekend ter verhoging van de boekwaarde van de activa in onderstaande volgorde: a. eerst aan activa niet zijnde goodwill op pro rato basis gebaseerd op de boekwaarden van de activa van de eenheid; b. vervolgens aan goodwill toegerekend aan de kasstroomgenererende eenheid (indien van toepassing), mits is voldaan aan de voorschriften van alinea 615. Deze toenames in boekwaarden dienen te worden behandeld als terugnemingen van waardeverminderingsverliezen voor individuele activa en verantwoord in overeenstemming met alinea 609. 614. Bij het toerekenen van de terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid op basis van alinea 613 dient de boekwaarde van een actief niet verder te worden verhoogd dan tot: a. de realiseerbare waarde (indien te bepalen); en b. de boekwaarde die bepaald zou zijn (na afschrijvingen) indien in voorgaande jaren geen bijzonder waardeverminderingsverlies zou zijn verantwoord. Het bedrag van de terugneming van het bijzonder waardeverminderingsverlies dat anders aan het actief zou zijn toegerekend dient op pro rato basis aan de andere activa van de eenheid te worden toegerekend. Terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor goodwill 615. Als uitzondering op de voorschriften in alinea 605 dient een bijzonder waardeverminderingsverlies voor goodwill niet te worden teruggenomen in een volgende periode tenzij: a. het bijzonder waardeverminderingsverlies werd veroorzaakt door een specifieke externe gebeurtenis
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 12 of 18
van buitengewone aard die naar verwachting niet opnieuw zal plaatsvinden; en b. opvolgende externe gebeurtenissen zich hebben voorgedaan die het effect van die gebeurtenis weer omkeren. 616. Een terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor goodwill ten gevolge van een wijziging in schattingen (bijvoorbeeld een verandering in de disconteringsvoet of in het bedrag of tijdspad van toekomstige kasstromen) is niet toegestaan. 617. Hoofdstuk 210 Immateriële vaste activa staat het activeren van intern gegenereerde goodwill niet toe. Een toeneming van de realiseerbare waarde van goodwill, nadat hierop eerder een bijzondere waardevermindering is toegepast, wordt normaliter bezien als een toeneming van intern gegenereerde goodwill. Alleen in situaties dat de terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies duidelijk verband houdt met het effect van een specifieke externe gebeurtenis van buitengewone aard is dit toegestaan. 618. Een specifieke externe gebeurtenis is een gebeurtenis die buiten de beschikkingsmacht van de rechtspersoon valt. Voorbeelden van externe gebeurtenissen van buitengewone aard omvatten nieuwe wetgeving die de bedrijfsactiviteiten beduidend beperken of de winstgevendheid doen afnemen van de activiteiten waaraan de goodwill gerelateerd is.
121.7. Vergoedingen voor bijzondere waardeverminderingen of verlies van activa 701. Rechtspersonen kunnen een monetaire of niet-monetaire vergoeding ontvangen van derden in verband met een bijzonder waardeverminderingsverlies van een actief of het verlies van een actief. Voorbeelden van dergelijke vergoedingen zijn een verzekeringsuitkering na een natuurramp of een schadeloosstelling na een onteigening. 702. Een bijzonder waardeverminderingsverlies van een actief of het verlies ervan, een hiermee samenhangende claim of vergoeding van derden en een vervangende aankoop of vervaardiging van een actief worden behandeld als verschillende gebeurtenissen. Deze worden als volgt verwerkt: a. de verwerking van het bijzonder waardeverminderingsverlies wordt verwerkt in overeenstemming met de bepalingen uit dit hoofdstuk; b. de monetaire of niet-monetaire vergoeding van derden in verband met het bijzonder waardeverminderingsverlies van het actief of het verlies van het actief wordt ten gunste van de winst- en verliesrekening verantwoord wanneer deze is toegekend; en c. de kosten van het herstel, aankoop of vervaardiging van een actief ter vervanging worden als aanschaffingskosten van een actief verwerkt. 703. Alinea 401 vereist dat een bijzonder waardeverminderingsverlies wordt verantwoord indien de boekwaarde van een actief de realiseerbare waarde overschrijdt. Een van derden te ontvangen vergoeding voor het herstel van een actief dat aan een bijzondere waardevermindering onderhevig is, wordt niet meegenomen bij de bepaling van de realiseerbare waarde van dat actief.
121.8. Presentatie 801. Voor iedere categorie van activa dient in de jaarrekening te worden toegelicht: a. het bedrag aan bijzondere waardeverminderingsverliezen verantwoord in de winst- en verliesrekening en de posten waarin deze zijn opgenomen; b. het bedrag aan terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen verantwoord in de winsten verliesrekening en de posten waarin deze zijn opgenomen; c. het bedrag aan waardeverminderingsverliezen die gedurende het boekjaar rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen zijn verantwoord; en d. het bedrag aan terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen die gedurende het boekjaar rechtstreeks ten gunste van het eigen vermogen zijn verantwoord. 802. Een categorie van activa is een groep van activa die voor wat betreft aard en functie voor de rechtspersoon overeenkomen. 803. De in alinea 801 vereiste informatie mag worden gepresenteerd samen met andere informatie voor de betreffende categorie van activa. Deze informatie mag bijvoorbeeld worden opgenomen in een mutatieoverzicht
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 13 of 18
van de activa. 804. Grote rechtspersonen waarop hoofdstuk 350 Gesegmenteerde informatie van toepassing is, dienen het volgende toe te lichten voor ieder segment waarover op basis van hun primaire indeling gerapporteerd dient te worden: a. het bedrag aan bijzondere waardeverminderingsverliezen verantwoord in de winst- en verliesrekening en rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen in het boekjaar; en b. het bedrag aan terugnemingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen verantwoord ten gunste van de winst- en verliesrekening of rechtstreeks in het eigen vermogen in het boekjaar. 805. Indien een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een individueel actief of voor een kasstroomgenererende eenheid in het boekjaar is verantwoord, of de terugneming hiervan, en deze is van materieel belang voor de jaarrekening van de rechtspersoon als geheel (zie hoofdstuk 115 Criteria voor opname en vermelding van gegevens), dient deze toe te lichten: a. de belangrijkste gebeurtenissen of omstandigheden die geleid hebben tot de verantwoording of terugneming van het bijzonder waardeverminderingsverlies; b. het bedrag van het bijzonder waardeverminderingsverlies dat is verantwoord of teruggenomen; c. voor een individueel actief: 1. de aard van het actief; en 2. het segment waartoe het actief behoort en waarover de rechtspersoon moet rapporteren op basis van haar primaire indeling. d. voor een kasstroomgenererende eenheid: 1. een beschrijving van de kasstroomgenererende eenheid (bijvoorbeeld productlijn, fabriek, bedrijfsonderdeel, geografisch gebied, een segment waarover wordt gerapporteerd); 2. het bedrag van het verantwoorde of teruggenomen bijzonder waardeverminderingsverlies per categorie van activa en per verslaggevingssegment gebaseerd op de primaire indeling van de rechtspersoon; en 3. indien de samenstelling van activa voor het identificeren van de kasstroomgenererende eenheid gewijzigd is sinds de vorige schatting van de realiseerbare waarde, een beschrijving van de eerdere en de actuele samenvoeging van activa alsmede de reden voor het wijzigen van de manier waarop de kasstroomgenererende eenheid is bepaald. e. of de opbrengstwaarde of de bedrijfswaarde van toepassing is; f. indien de realiseerbare waarde de opbrengstwaarde is, de basis waarop deze is bepaald (bijvoorbeeld onder verwijzing naar een actieve markt); en g. indien de realiseerbare waarde de bedrijfswaarde is, de disconteringsvoet(en) gehanteerd bij het schatten van de huidige en de vroegere bedrijfswaarde (indien van toepassing). Middelgrote rechtspersonen zijn vrijgesteld van de toelichtingen onder c2 tot en met g. 806. Indien de bijzondere waardeverminderingsverliezen (of terugnemingen) gedurende de verslagperiode in totaliteit van materieel belang zijn voor de rechtspersoon als geheel dient de rechtspersoon een korte omschrijving te geven van: a. de belangrijkste categorieën van activa beïnvloed door bijzondere waardeverminderingsverliezen (of terugnemingen) voor zover geen informatie als bedoeld in alinea 805 is verstrekt; en b. de belangrijkste gebeurtenissen en omstandigheden die geleid hebben tot de verantwoording van deze bijzondere waardeverminderingsverliezen (of terugnemingen) en voor zover geen informatie als bedoeld in alinea 804 is verstrekt. 807. Een rechtspersoon wordt aanbevolen de belangrijkste veronderstellingen die zijn gehanteerd bij de bepaling van de realiseerbare waarde gedurende het boekjaar toe te lichten. Bijlage A. Voorbeeld - bepaling van een kasstroomgenererende eenheid Achtergrond Dit voorbeeld behandelt een fabriek waarin een gedeelte van een productieproces wordt uitgevoerd. Een belangrijke grondstof die door fabriek Y wordt gebruikt voor haar eindproducten is een halffabrikaat dat van fabriek X wordt gekocht. Fabriek X maakt onderdeel uit van dezelfde onderneming. De producten worden door X aan Y verkocht tegen een prijs waardoor alle marges naar X worden verschoven. Van de eindproducten van Y wordt 80% buiten de onderneming verkocht. Van de productie van X wordt 60% verkocht aan Y en de overige 40% aan klanten buiten de onderneming.
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 14 of 18
Wat zijn de kasstroomgenererende eenheden voor X en Y in de volgende situaties? Situatie 1: Voor de producten die X aan Y verkoopt bestaat een actieve markt. De interne verrekenprijzen zijn hoger dan de marktprijzen. Situatie 2: Er bestaat geen actieve markt voor de producten die X aan Y verkoopt. Uitwerking Situatie 1 X kan haar producten verkopen in een actieve markt en daarmee kasstromen genereren die in hoge mate onafhankelijk zijn van de kasstromen van Y. Om die reden is het waarschijnlijk dat X een afzonderlijke kasstroomgenererende eenheid is, ondanks dat een gedeelte van de productie door Y wordt gebruikt (zie alinea 504). Het is waarschijnlijk dat Y ook een afzonderlijke kasstroomgenererende eenheid is. Y verkoopt 80% van haar producten aan derden. Derhalve kunnen de kasstromen in hoge mate als onafhankelijk worden beschouwd. Interne verrekenprijzen zijn geen weergave van marktprijzen voor de producten van X. Om die reden worden bij het bepalen van de bedrijfswaarde van zowel X als Y de budgetten aangepast met de best mogelijke schatting van de leiding van de rechtspersoon van de toekomstige marktprijzen voor de producten van X die intern worden aangewend (zie alinea 504). Situatie 2 De realiseerbare waarden van de afzonderlijke fabrieken kunnen waarschijnlijk niet onafhankelijk van elkaar worden vastgesteld omdat: a. het merendeel van de productie van X intern wordt aangewend en niet kan worden verkocht op een actieve markt. Derhalve zijn de kasstromen van X afhankelijk van de vraag van Y. Om die reden kan X niet worden beschouwd als een kasstroomgenererende eenheid die in hoge mate onafhankelijk van Y kasstromen genereert; en b. de twee fabrieken worden gezamenlijk geleid. Als gevolg hiervan zijn X en Y gezamenlijk naar verwachting de kleinste groep van activa die in hoge mate onafhankelijk kasstromen genereren. Bijlage B. Voorbeeld - berekening van de bedrijfswaarde en de verwerking van een bijzonder waardeverminderingsverlies In dit voorbeeld wordt afgezien van belastingeffecten. Achtergrond en berekening van de bedrijfswaarde Aan het einde van 20x0 verwerft onderneming T de onderneming M voor 10.000. M bezit fabrieken in drie landen. De verwachte levensduur van de samengevoegde activiteiten is 15 jaar. Overzicht 1: Gegevens per 31 december 20x0
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 15 of 18
De activiteiten in ieder land vormen de kleinste kasstroomgenererende eenheden waaraan goodwill op een redelijke en consistente basis kan worden toegerekend (toerekening gebaseerd op de aankoopprijzen van de activiteiten in ieder land zoals gespecificeerd in de koopovereenkomst). T hanteert voor de afschrijving op de activa van land A de lineaire methode en gaat uit van een levensduur van 15 jaar en een restwaarde van nihil. In 20x4 wordt een nieuwe regering gekozen in land A. Deze neemt nieuwe wetgeving aan die de export van het belangrijkste product van T belangrijk beperkt. Als een gevolg hiervan zal voor de voorzienbare toekomst de productie van T met 40% verminderen. De belangrijke exportbeperking en de hierdoor ontstane productievermindering vereisen van T dat deze de realiseerbare waarde van de netto activa en de goodwill van de activiteiten in land A bepaalt. De kasstroomgenererende eenheid voor de goodwill en de onderscheiden activa van de activiteiten in land A zijn de activiteiten van land A, aangezien geen zelfstandige kasontvangsten kunnen worden geïdentificeerd voor de individuele activa. De opbrengstwaarde van de kasstroomgenererende eenheid land A kan niet worden bepaald, aangezien het niet waarschijnlijk is dat er een koper bestaat voor alle activa van de eenheid. Om de bedrijfswaarde van de kasstroomgenererende eenheid land A te bepalen (zie overzicht 2) doet T het volgende: a. stelt een kasstroomprognose op voor de komende 5 jaar (jaar 20x5 tot 20x9) afgeleid van de meest recente door de directie goedgekeurde budgetten; b. schat de aansluitende kasstromen (jaar 20x10 tot 20x15), gebaseerd op een dalend groeicijfer; en c. selecteert een disconteringsvoet van 15% hetgeen de actuele marktrente en de specifieke risico's voor de kasstroomgenererende eenheid land A weergeeft. Bepaling en verantwoording van het bijzonder waardeverminderingsverlies De realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid land A is 1360: de hoogste van de opbrengstwaarde (niet te bepalen) en de bedrijfswaarde (1360). T vergelijkt de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid land A met de boekwaarde (zie overzicht 3). T verantwoordt een bijzonder waardeverminderingsverlies van 840 onmiddellijk ten laste van de winst- en verliesrekening. De boekwaarde van de goodwill die betrekking heeft op de activiteiten in land A wordt afgeboekt voordat de andere identificeerbare activa binnen de kasstroomgenererende eenheid land A worden verlaagd (zie alinea 520). De belastingeffecten worden afzonderlijk verwerkt. Hierop wordt in dit voorbeeld niet verder ingegaan. Overzicht 2: Berekening van de bedrijfswaarde van de kasstroomgenererende eenheid land A ultimo 20x4
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 16 of 18
Overzicht 3: Berekening en toerekening van het bijzonder waardeverminderingsverlies voor de kasstroomgenererende eenheid land A ultimo 20x4
Bijlage C. Voorbeeld - toepassing van een bottom-up en een top-down toets op goodwill In dit voorbeeld wordt afgezien van belastingeffecten. Eind 20x0 verwerft rechtspersoon M een 100% belang in rechtspersoon Z voor een bedrag van 3000. Z heeft 3 kasstroomgenererende eenheden A, B, en C met netto reële waarden van respectievelijk 1200, 800 en 400. M verwerkt met betrekking tot Z een goodwill van 600 (3000 minus 2400). Aan het eind van 20x5 maakt A een belangrijk verlies. De realiseerbare waarde wordt geraamd op 1400. De verschillende boekwaarden zijn als onderstaand. Overzicht 1: Boekwaarden per 31 december 20x5
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 17 of 18
Situatie 1: Goodwill kan op redelijke en consistente basis worden toegerekend Op de datum van verwerving van Z worden de netto reële waarden van A, B en C beschouwd als redelijke basis voor een pro rato toerekening van de goodwill aan A, B, en C. Overzicht 2: Toerekening van de goodwill op 31 december 20x5
M vergelijkt in overeenstemming met alinea 514, sub a de realiseerbare waarde van A met de boekwaarde van A na toerekening van de goodwill aan deze boekwaarde. Overzicht 3: Toepassing van de bottom-up toets
M verwerkt een bijzonder waardeverminderingsverlies van 125 voor A. Het verlies wordt in overeenstemming met
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008
Toc (databank: Grote en middelgrote rechtspersonen (RVJ))
Page 18 of 18
alinea 520 volledig toegerekend aan de goodwill. Situatie 2: Goodwill kan niet op redelijke en consistente basis worden toegerekend Er is geen redelijke basis om de goodwill die is ontstaan bij de verwerving van Z aan A, B en C toe te rekenen. Aan het eind van 20x5 wordt de realiseerbare waarde van Z geraamd op 3500. Aan het eind van 20x5 past Z eerst de bottom-up toets toe in overeenstemming met alinea 514, sub a. De realiseerbare waarde van A wordt vergeleken met de boekwaarde exclusief de goodwill. Overzicht 4: Toepassing van de bottom-up toets
Op basis van de bottom-up toets wordt geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor A verantwoord. Aangezien de goodwill niet op een redelijke en consistente basis aan A kan worden toegerekend, voert M eveneens een top-down toets uit in overeenstemming met alinea 514, sub b. De boekwaarde van Z wordt in zijn geheel vergeleken met de realiseerbare waarde (Z als geheel is de kleinste kasstroomgenererende eenheid die A omvat en waaraan de goodwill op redelijk en consistente basis kan worden toegerekend). Overzicht 5: Toepassing van de top-down toets
M verwerkt een bijzonder waardeverminderingsverlies van 250, dat volledig wordt toegerekend aan de goodwill in overeenstemming met alinea 520.
http://plaza.daxis.nl/ik/scripts/cgi1frnt.exe?Dbname=*dJ&Ut=10051&Frm=a&Pmats=W... 14-02-2008