Bijlage 2 bij VHN ALV/00.053.730
Competentieprofiel van de triageassistent Samengesteld door de deelprojectgroep Competenties (Project Gecertificeerde Opleiding tot Triagist)
Nederlands Huisartsen Genootschap Utrecht, juli 2006
1
Inhoudsopgave 1. Opdracht, 1.1 Inleiding 1.2 Werkgroep 1.3 Bronnen
3
2. Kaders voor triage 2.1 Triage 2.2 Plaats in de organisatie 2.3 Proces
4
3. Verantwoording 3.1 Definitie 3.2 (Kern)taken en competenties 3.3 Kennis, vaardigheden en attitudes 3.4 Niveau
7
4. Competenties
9
5
8
Bijlage Deelkwalificatie AG 407 en AG 408
2
1. Opdracht 1.1 Inleiding De Vereniging Huisartsenposten Nederland (VHN) is de initiatiefnemer van het project Gecertificeerde Opleiding tot Triageassistent. Om een dergelijke opleiding te kunnen opzetten, is het noodzakelijk de gewenste competenties van de triageassistent te beschrijven. De VHN heeft het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) gevraagd een werkgroep te formeren voor het vaststellen van deze competenties. Deze werkgroep heeft met veel plezier aan de opdracht gewerkt. De werkgroep realiseerde zich dat het begrip competentiegericht leren bij uitstek kan worden toegepast in de opleiding tot gecertificeerd triageassistent. Immers, in de huidige situatie zal het veelal gaan om een beroepsbeoefenaar die al op de huisartsenpost werkt. Bij competentiegericht leren is leren in de praktijk een belangrijk begrip. Ook de op te leiden triageassistent leert on the job, want tijdens de opleiding opgedane kennis en vaardigheden kunnen meteen aan de praktijk worden getoetst. Tijdens de startfase was er discussie binnen de werkgroep over een uitgebreide beschrijving van competenties versus het benoemen van enkele kerncompetenties. De klankbordgroep, bestaande uit deskundigen ‘uit het veld’, vroeg de werkgroep de competenties zo uitgebreid mogelijk te beschrijven, met het doel goede leerdoelen te kunnen destilleren. De werkgroep heeft getracht aan dat verzoek te voldoen. Het eindresultaat ligt voor u. 1.2 Werkgroep De werkgroep Competenties bestaat uit: Tom Rebholz (voorzitter), huisarts en kwaliteitsfunctionaris van de Huisartsenpost in ’s Hertogenbosch; Roeland Drijver, huisarts, projectleider Spoedpost Waterland en verantwoordelijk voor de totstandkoming van de NHG-Telefoonwijzer; Wietze Eizenga, huisarts, wetenschappelijk medewerker bij het NHG, deskundige op het gebied van triage van klachten met een spoedeisend karakter; Marianne Kalb, kwaliteitsfunctionaris bij de Centrale Huisartsenposten Rijnmond; Eddie de Zoete, medewerker scholing en kaderondersteuning bij de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten; Sietsche van Gunst (projectleider), wetenschappelijk medewerker bij het NHG, deskundige op het gebied van eindtermen voor de opleiding tot doktersassistent. 1.3 Bronnen Onderstaande documenten dienden als vertrekpunt: - Beroepsdeelprofiel Spoedeisende Hulp Verpleegkundige. Utrecht: AVVV, 2004. - Beroepsprofiel Doktersassistent. Utrecht: NVDA, 2004. - CanMeds, competentiebeschrijving van Canadese specialisten (www.kamg.nl/canmeds.htm) - Competentieprofiel Centralist Meldkamer Ambulancezorg. AZN, 2005. - Kwalificatiedossier Doktersassistente 2005. Bunnik: OVDB, 13 juni 2005. - Concept Functieprofielen CAO Huisartsenzorg 2005. - Richtlijn Triage op de spoedeisende hulp. CBO, 2005 (www.cbo.nl). - Project Vernieuwing Huisartsopleiding, competentieprofiel van de huisarts, 15 april 2005 (www.pvhuisartsopleiding.nl). - COLO. Concept Format Beroepscompetentieprofiel. Handleiding voor het opstellen van beroepscompetentieprofielen. Zoetermeer: 2003 (tweede uitgave). - Drijver R (red.). NHG-Telefoonwijzer. Een leidraad voor triage en advies (tweede herziene editie). Utrecht: NHG, 2005. - Kessels J. (1999). Het verwerven van competenties: kennis als bekwaamheid . Opleiding&Ontwikkeling 1999;1: 20-2 - Tillema H. (2004)/ Gericht werken met competenties in de opleiding. Velon Tijdschrift voor lerarenopleiders 2004;25(2): 28 – 33.
3
2. Kaders voor triage Inleiding De werkzaamheden van een doktersassistent die triage verricht op een huisartsenpost, vinden plaats binnen bepaalde kaders die hieronder nader omschreven worden. Daarbij wordt ruimte gelaten voor variaties in de organisatie en werkwijze van de huisartsenpost. Triage en advies zijn taken die door de arts aan andersopgeleiden worden overgedragen. De verantwoordelijkheid kan daarbij niet worden overgedragen. In de procedures moeten autorisatie door en supervisie van een arts worden geregeld. Ook de triageassistent werkt in de sfeer van de Wet BIG. 2.1 Triage De doktersassistent in een huisartsenpraktijk heeft van oudsher een belangrijke functie bij de beoordeling van telefonische hulpvragen. Door de doktersassistent wordt triage verricht.1 Afhankelijk van de afspraken in de praktijk schat de doktersassistent de urgentie van het gepresenteerde probleem in. Vervolgens wordt de wijze bepaald waarop de klacht het beste kan worden afgehandeld. Daarbij bestaat de keus tussen een (telefonisch) consult en een huisbezoek. Bij eenvoudige klachten geeft de doktersassistent zelf voorlichting en advies. De centrale rol van de doktersassistent heeft door de recente ontwikkelingen aan betekenis gewonnen. Door de grootschalige organisatie van de avond-, nacht- en weekenddiensten via huisartsenposten is meer triage door assistenten belangrijker geworden. Doel van de instelling van huisartsenposten is een zo efficiënt mogelijke inzet van de huisarts; dit noopt tot een doelmatige beoordeling vooraf. De doktersassistent handelt de hulpvraag zelfstandig af of verwijst de patiënt naar de dienstdoend huisarts, op basis van de door de patiënt (telefonisch) verstrekte informatie en aan de hand van de opgestelde werkplannen en/of protocollen, ‘teneinde de patiënt zo spoedig en adequaat mogelijk te voorzien van de benodigde (medische) zorg’.2 Triage op een huisartsenpost is complexer dan in de huisartsenpraktijk overdag. Patiënt en achtergrond zijn veelal onbekend en vaak is er geen dossier van de patiënt voorhanden. In de avond-, nacht- en weekenddiensten is er bovendien vaker sprake van levensbedreigende aandoeningen. 2.2 Plaats in de organisatie De doktersassistent (hierna te noemen: triageassistent) ressorteert onder de (locatie)manager van de huisartsenpost(en). De dienstdoend huisarts (de coördinerend arts) en de coördinerende doktersassistent sturen de triageassistent aan. Praktisch gezien is de triageassistent het eerste aanspreekpunt voor derden en draagt hij zorg voor aansturing van de dagelijkse organisatie.3 Afhankelijk van de organisatie kan de triageassistent breed worden ingezet (eventueel met roulerende taken) of specialistisch, of voor bepaalde onderdelen (telefoon- of balietaken, of voor het verrichten van medische handelingen). Tot de mensen met wie de triageassistent samenwerkt kunnen behoren: andere triageassistenten, huisartsen, (ook haio’s), verpleegkundigen, chauffeurs en administratief medewerkers
1
‘Triage is het dynamisch proces van urgentiebepaling en indicatie van het vervolgtraject’. Tekst afkomstig uit concept Functieprofielen CAO huisartsenzorg 2005 3 Functieprofielen CAO Huisartsenzorg 2005 2
4
2.3 Proces De werkzaamheden van een triageassistent op een huisartsenpost verlopen in het algemeen als volgt: Intake 1. Opvang van de patiënt (klantgericht werken) De triageassistent krijgt de patiënt aan de telefoon of aan de balie en doet een intake. Daarbij wordt de patiënt centraal gesteld. Patiënten die naar de huisartsenpost komen, worden door de triageassistent opgevangen en geïnstrueerd. Het gaat daarbij zowel om patiënten die een afspraak hebben als de zogenoemde ‘aanlopers’. 2. Hulpvraag vaststellen De triageassistent stelt de hulpvraag van de patiënt vast; en maakt daarbij onderscheid tussen klacht en hulpvraag. Triage 3. Urgentie bepalen en vervolgtraject indiceren (telefonische triage) De triageassistent vraagt aan de hand van protocollen de patiënt methodisch uit. Op grond hiervan wordt de urgentie bepaald en het vervolgtraject geïndiceerd. Wat betreft urgentie kunnen de volgende categorieën worden uitgesplitst: • Levensbedreigend (U1) Vitale functies zijn in gevaar. De triageassistent informeert meteen de huisarts. Deze onderbreekt onmiddellijk het werk en gaat naar de patiënt. Eventueel wordt tegelijkertijd de ambulancedienst gewaarschuwd. • Spoed (U2) Reële kans dat de toestand van de patiënt op korte termijn verslechtert. De triageassistent informeert meteen de huisarts. Deze ziet zo snel mogelijk de patiënt, zeker binnen een uur. • Dringend (U3) Klachten worden binnen enkele uren beoordeeld om medische of emotionele redenen. • Routine (U4) Er is geen tijdsdruk, de normale gang van zaken wordt gevolgd. Het gaat hier om de symptomen of condities die reden zijn voor een contact met de huisarts. 4 4. Urgentie bepalen en vervolgtraject indiceren (fysieke triage) Bij patiënten die naar de huisartsenpost komen, bepaalt de triageassistent de urgentie, zowel aan de hand van verkregen informatie als door fysieke triage. De triageassistent onderneemt actie als de situatie van de patiënt in de wachtkamer verslechtert. Adviseren en voorlichten 5. Informeren over vervolgtraject De triageassistent geeft informatie over de huisartsenpost en licht de vervolgacties duidelijk toe. De triageassistent checkt of dit begrepen is en of de patiënt hiermee instemt. 6. Advies De triageassistent geeft advies aan de patiënt hoe met de medische klachten om te gaan aan de hand van standaarden en protocollen. Daarbij wordt aandacht besteed aan de benodigde handelingen en eventuele zelfzorgmedicatie. Ook vermeldt de triageassistent in welke gevallen de patiënt weer contact op moet nemen (bijvoorbeeld bij alarmsignalen of, in het algemeen, als de ongerustheid groter wordt, de klachten veranderen et cetera). .
4
NHG-Telefoonwijzer, p.6 5
Overige taken 7. Medisch-technische handelingen De triageassistent verricht voorbereidend onderzoek bij de patiënt, bereidt medische handelingen voor en assisteert de arts bij medische handelingen. Ook kan de triageassistent zelfstandig EHBO toepassen en medisch-technische handelingen verrichten, bijvoorbeeld de behandeling van kleine wonden. 8. Werkprocessen organiseren De triageassistent coördineert de eigen werkzaamheden op de post en ziet erop toe dat afspraken met patiënten worden nagekomen. 9. Patiënten-, intake- en triagegegevens vastleggen De triageassistent werkt accuraat met computerinformatiesystemen. De triageassistent zorgt voor een goede systematische verslaglegging, bijvoorbeeld aan de hand van de SOEP-codering, zodat de verantwoordelijke huisarts kan beoordelen of urgentie en het vervolgtraject correct zijn ingeschat. Taken op het gebied van samenwerken De triageassistent handelt altijd als een goed zorgverlener en collega. De volgende aspecten zijn daarin te onderscheiden: 10. Eigen grenzen bewaken 11. Professionele rol, onder meer rolontwikkeling en –onderhouding 12. Samenwerken met collega’s en andere disciplines 13. Kwaliteit van werk. Dit houdt in dat de triageassistent op de hoogte is van, en zich houdt aan, wettelijke regelingen, professionele standaarden en afspraken op de post.
6
3. Verantwoording 3.1 Definitie De werkgroep hanteert de volgende definitie van competentie: ‘Een competentie is de geïntegreerde toepassing van kennis, vaardigheden, attitudes, eigenschappen en inzichten tijdens het beroepsmatig functioneren’.5 Bij de totstandkoming van dit document is gebruikgemaakt van relevante competentieprofielen. Daarnaast heeft een aantal publicaties over het beschrijven van competenties als leidraad gefungeerd (zie 1.1 Opdracht, werkgroep en bronnen). Uitgangspunt was dat de competenties moesten aansluiten bij de diversiteit aan werkwijzen op de huisartsenposten; derhalve is gekozen voor een brede taakomschrijving van de triageassistent. De werkgroep is bij het beschrijven van de competenties uitgegaan van een basaal kennisniveau dat vergelijkbaar is met dat van een gediplomeerd doktersassistent met enkele jaren ervaring. Zoveel mogelijk zijn alleen de competenties beschreven die specifiek zijn voor een triageassistent. Hier en daar was enige overlapping met het basistakenpakket echter niet te voorkomen. 3.2 (Kern)taken en competenties Voor de beschrijving van de competenties wordt gebruik gemaakt van een voor de functie gebruikelijk format, namelijk de indeling in kerntaken, overige taken en competenties. De kerntaken geven over het algemeen aan wat de beroepskracht in essentie doet.6 Veel handelingen die door een assistent op de huisartsenpost worden uitgevoerd, behoren tot de kerntaken van de doktersassistent, bijvoorbeeld het uitvoeren van medisch-technische handelingen, organiseren van werkprocessen en het vastleggen van gegevens. In het Beroepsprofiel Doktersassistent zijn de desbetreffende competenties al omschreven. Waar nodig zijn deze kerntaken toegespitst op de competenties die een triageassistent in een huisartsenpost moet hebben, maar zij zijn niet volledig opnieuw benoemd. Tabel 1. Kerntaken en competentiegebieden Kerntaken Intake Triage
Adviseren en voorlichten Medisch-technische handelingen Werkprocessen organiseren Gegevens vastleggen Overige taken Samenwerken en afstemmen met collega’s en andere disciplines Bewaking van de eigen grenzen Professionele rolontwikkeling en - onderhouding Kwaliteitszorg
5 6
Competenties 1. Opvang van de patiënt (klantgericht werken) 2. Hulpvraag vaststellen 3. Urgentie bepalen en vervolgtraject indiceren (telefonische triage) 4. Urgentie bepalen en vervolgtraject indiceren (fysieke triage) 5. Informeren over vervolgtraject 6. Advies 7. Medisch-technische handelingen 8. Werkprocessen organiseren 9. Patiënt-, intake- en triagegegevens vastleggen 10. Samenwerken en afstemming met collega’s en andere disciplines 11. Eigen grenzen bewaken 12. Professionele rol, waaronder rolontwikkeling en - onderhouding 13. Kwaliteit van werk
Project Vernieuwing Huisartsopleiding: Projectgroep Implementatie Raamplan. Beroepsprofiel Doktersassistent, pag. 6. 7
3.3 Kennis, vaardigheden en attitudes Bij de beschrijving van de competenties is tevens aangegeven welke procesbeschrijvingen betrekking hebben op kennis (K), vaardigheid (V) of attitude (A). Wat ‘kennis’’ betreft: de werkgroep is uitgegaan van het niveau van een gediplomeerd doktersassistent met enkele jaren ervaring. Zo veel mogelijk zijn alleen de competenties beschreven die gelden voor een triageassistent. De gewenste basiskennis wordt dus in het competentieprofiel niet meer genoemd, maar wordt voorondersteld. De werkgroep adviseert in de opleiding tot triageassistent de basiskennis, voor zover van toepassing op triage, regelmatig te herhalen. De basiskennis is terug te vinden in de eindtermen van het onderwijs voor assisterenden in de gezondheidszorg (AG), met name in AG 407 (Intake) en AG 408 (Voorlichting). Het gaat in deze eindtermen vooral om ‘begripsmatige kennis’ in de eindtermen AG 407 en AG 408 ( zie Extra Informatie, toegevoegd aan deze bijlage). Naast de basiskennis moet de triageassistent beschikken over kennis van onderwerpen die in de NHG-Telefoonwijzer worden behandeld. Het gaat daarbij niet alleen om de (medische) achtergrondinformatie, maar ook om kennis over de manier van werken en de daarbij gevolgde terminologie. Het aspect ‘communicatie’ is in het proces van triage heel belangrijk, en dus ook voor een nog op te zetten opleiding tot triageassistent. ‘Communiceren’ is een vaardigheid. Gezien het overduidelijk belang voor de opleiding, is aangegeven wanneer het om een communicatievaardigheid gaat (V/C). Kennisitems en vaardigheden zijn ingedeeld in Miller-niveaus. (Zie 3.4 Niveau). 3.4 Niveau Uitgangspunt is de basiskennis van een gediplomeerde doktersassistent met enkele jaren ervaring. Daarnaast dient een triageassistent te beschikken over aanvullende kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het werken op een huisartsenpost. Om het niveau van kennis en vaardigheden van een triageassistent te beschrijven, kan gebruik worden gemaakt van de ‘Driehoek van Miller’ (zie figuur 1). Miller maakt onderscheid tussen verschillende lagen in de bekwaamheid van beroepsbeoefenaren. Hij deed dat voor de opleiding tot arts, maar zijn indeling is ook goed bruikbaar voor andere beroepsgroepen.
Figuur 1 Millers’ driehoek De onderste laag (Miller 1) wordt gevormd door de kennis waarover een student/beroepsbeoefenaar moet beschikken om zijn taken te kunnen uitoefenen (Knows). In de volgende laag (Miller 2) weet de student/beroepsbeoefenaar ook waar hij die kennis kan vinden en hoe hij die kennis moet gebruiken. Hij moet die kennis op waarde kunnen schatten (Knows how). De derde laag (Miller 3) noemt Miller Shows how: de student/beroepsbeoefenaar kan laten zien hoe vaardig hij is in het toepassen van die kennis. De bovenste laag (Miller 4) heeft de student/beroepsbeoefenaar bereikt als hij de kennis en vaardigheden die hij heeft verworven in min of meer kunstmatige opleidingssituaties ook gebruikt bij het zelfstandig uitvoeren van taken in de hectische en complexe situaties van alledag (Does). In feite doet Miller een uitspraak over toetsniveaus. Miller 4 wordt bijvoorbeeld getoetst door middel van video-opnamens, terwijl bij Miller 1 bijvoorbeeld kan worden volstaan met een multiple choicetoets. De competenties van de triageassistent behoren voor het grootste deel tot Miller 3 en 4. (M3 t/m 4. Op de volgende pagina’s wordt deze afkorting zonder toelichting gebruikt.)
8
4. Competenties Voor het beschrijven van de competenties is een algemeen format gehanteerd. Naast de competenties worden de succescriteria aangegeven. Deze beschrijven wanneer aan de competenties wordt voldaan.7 Vervolgens staat in de categorie proces het gedrag beschreven waaruit blijkt dat de competentie wordt beheerst (beheerscriteria, gericht op het proces). 8 In de laatste kolom staat of het een kennis-, een vaardigheid, een vaardigheids/communicatie-item of een attitude betreft ( resp. K, V, V/C of A). Ook wordt bij de kennisitems en vaardigheden een uitspraak gedaan over het niveau waarop het onderwijs zich moet richten (M2 t/m M4). Met het oog op onderwijs zijn kennisitems uitdrukkelijk uitgesplitst, hoewel bij functioneren op Miller 2, 3 en 4-niveau er al van wordt uitgegaan dat de triageassistent beschikt over voldoende kennis. Ten dele zal het gaan om basiskennis, verwoord in de eindtermen AG 407 en AG 408 (zie bijlage 1 bij dit hoofdstuk) en begrippen uit de NHG-Telefoonwijzer. Competentie 1.
Opvang van de patiënt (klantgericht werken)
Succescriterium:
De triageassistent vangt de patiënt op adequate wijze op.
Proces : De triageassistent maakt zich aan balie en telefoon kenbaar als opvang- en aanspreekpunt. Vraagt open naar het (medische) probleem en de beleving hiervan. Luistert actief en vraagt naar wensen en behoeften van de patiënt. Verzamelt persoonsgegevens op het gepaste moment. Neemt de regie, en houdt de regie in het gesprek. Gaat op professionele manier om met ‘lastige’ of agressieve patiënten (bijvoorbeeld patiënten met psychische of verslavingsproblematiek).
V/C, M2 A, V/C (M4) A, V/C (M4) V/C, M4 V/C, M4 V/C, M4
Competentie 2.
Hulpvraag vaststellen
Succescriterum :
De triageassistent stelt op adequate wijze de hulpvraag vast.
Proces : De triageassistent stelt open en gesloten vragen zodanig dat hulpvraag helder wordt. Maakt onderscheid tussen klacht en hulpvraag. Houdt rekening met contextuele factoren.9 Vraagt naar de verwachtingen en persoonlijke omstandigheden en houdt hier rekening mee. Maakt gebruik van de op de huisartsenpost gehanteerde triagemethodieken/ standaardvragenlijsten.
V/C, M4 A,V/C(M4) K,V/C,(M4) V/C, M4 V, M3
.
7
Competentieprofiel Centralist Meldkamer Ambulancezorg Kwalificatiedossier Doktersassistent 9 NHG-Telefoonwijzer 8
9
Competentie 3. Succescriterium:
Urgentie bepalen en vervolgtraject indiceren (telefonische triage) De triageassistent bepaalt telefonisch urgentie en indiceert het vervolgtraject op adequate wijze.
Proces : De triageassistent werkt methodisch aan de hand van een triagesysteem, Vormt zich een totaalbeeld van de actuele gezondheidstoestand van de zorgvrager, Luistert actief en vraagt naar wensen en behoeften van de patiënt. Ordent de gegevens op urgentie en relevantie . Onderkent een vitale bedreiging van de gezondheid en informeert de huisarts direct in geval van U1.10 Interpreteert de verkregen informatie en observaties (gedeeltelijk) zelfstandig en beoordeelt welke vervolgstap wenselijk is. Laat contextuele factoren meewegen. Onderkent veranderingen in het toestandsbeeld van de patiënt en reageert daarop. Kan ook in stressvolle situaties in de juiste volgorde handelen. Bepaalt hoe de afhandeling van de klacht dient plaats te vinden (per telefoon, in een consult of door een visite).
Competentie 4. Succescriterium:
V, M3 K,V/C(M4) K,V/C(M4) K, M4 K, M4 K, M4 K, M4 K, M4 A,K,V(M4) K, M3
Urgentie bepalen en vervolgtraject indiceren (fysieke triage) De triageassistent bepaalt op adequate wijze de medische urgentie en indiceert het vervolgtraject bij patiënten die de huisartsenpost bezoeken.
Proces : De triageassistent verzamelt systematisch objectieve en subjectieve gegevens om vitale functies te beoordelen. Vormt zich totaalbeeld van de actuele gezondheidstoestand van de patiënt. Ordent de gegevens op urgentie en relevantie . Onderkent een vitale bedreiging van de gezondheid en informeert de huisarts direct in geval van U1, Onderkent ABCDE-bedreigden11 en zorgt voor eerste opvang (zo nodig reanimatie). Stelt de urgentie vast bij binnenkomst en bewaakt ABCDE-bedreigden. Ze Interpreteert de verkregen informatie en observaties (gedeeltelijk) K, zelfstandig en beoordeelt welke vervolgstap wenselijk is.
K,V/C (M3) K, M3 K, M3 K, M3 K, V(M4) K, M3 K, M3
10
Zie hoofdstuk 2, 4 Triage Het ABCDE-concept kenmerkt zich door een onderzoek van de vitale functies op een specifieke manier en in een strikte volgorde. Het gaat om: A(irway), B(reathing), C(irculation), D(isability), E(xposure)
11
10
Competentie 5. Succescriterium:
Informeren over vervolgtraject De triageassistent brengt op adequate wijze aan de patiënt over hoe het vervolgtraject zal verlopen.
Proces : De triageassistent geeft informatie over de werkwijze van de huisartsenpost. Legt duidelijk en begrijpelijk het vervolgtraject uit. Controleert of de patiënt kan instemmen met het vervolgbeleid. Toont een open houding als de patiënt niet instemt, en verdiept zich in de reden hiervan. Geeft voorlichting en advies in afwachting van het contact met de huisarts Verwijst naar derden in overleg met de verantwoordelijk arts.
Competentie 6. Succescriteria:
Succescriterium:
K,V/C (M4) V/C, M4 A,V/C(M4) K,V/C (M4) V/C, M2
Advies De triageassistent geeft op adequate wijze advies. De triageassistent geeft op adequate wijze aan wat de patiënt moet doen. als de klachten veranderen en sluit het gesprek af.
Proces : De triageassistent geeft voorlichting en advies aan de patiënt. Geeft kernachtige informatie, die in vorm, taal en inhoud is afgestemd op de voorkennis en belevingswereld van de patiënt. Vat het gesprek samen en controleert of het advies door de patiënt is begrepen. Controleert of de patiënt aan het advies kan voldoen. Bespreekt wat te doen als de huidige klachten verergeren, de beller ongerust is of nieuwe klachten ontstaan. Competentie 7.
V/C (M3)
K,V/C(M4 V/C,M4 V/C,M4 V/C,M4 K, V/C(M4)
Medisch-technische handelingen De triageassistent voert op adequate wijze medisch-technische handelingen uit of assisteert de huisarts daarbij.
Proces : De triageassistent voert de voor de huisartsenpost gebruikelijke medisch-technische handelingen uit, Begeleidt de patiënt en geeft hem informatie.
V, M2 V/C, M4
11
Competentie 8. Succescriterium:
Werkprocessen organiseren De triageassistent organiseert, coördineert en bewaakt op adequate wijze het werkproces.
Proces : De triageassistent zorgt dat instrumenten, ruimten en hulpmiddelen beschikbaar zijn en efficiënt worden benut. Ordent en documenteert inzichtelijk zodat een collega het werk kan overnemen. Bewaakt de uitvoering van het vervolgtraject en houdt in de gaten of afspraken met de patiënt worden nagekomen. Schakelt flexibel tussen verschillende taken en processen zonder het overzicht te verliezen. Competentie 9. Succescriterium:
Succescriterium:
V,M2 A,V(M3)
De triageassistent rapporteert op adequate wijze mondeling en schriftelijk, zodat alle belanghebbenden doelmatig worden geïnformeerd. V, M3 V, M3
Samenwerking en afstemming met collega’s en andere disciplines De triageassistent werkt samen met anderen, zodanig dat het werk zo goed mogelijk wordt uitgevoerd.
Proces : De triageassistent participeert in de bedrijfscultuur. Maakt werkafspraken en houdt zich daaraan. Wijzigt zo nodig zijn werkwijze (naar aanleiding van feedback). Profileert zichzelf en komt op voor zijn belangen in het team. Geeft op constructieve wijze feedback aan collega’s en andere disciplines Zorgt voor een duidelijke werkoverdracht. Stelt zich hulpvaardig en collegiaal op. Legt een probleem op duidelijke wijze voor aan de leidinggevende. Neemt deel aan besprekingen met zowel eigen als andere disciplines en werkt samen in multidisciplinair verband Bepaalt ook in stressvolle situaties de juiste volgorde van handelen Neemt zo nodig taken van anderen over. Geeft aan collega’s voorlichting/instructies over het werk.
12
V, M2
Patiënt-, intake- en triagegevens vastleggen
Proces : De triageassistent voert de NAW12-gegevens in in het informatiesysteem. Legt relevante gegevens vast in het triagesysteem of in het HIS volgens afgesproken methode. Competentie 10.
V, M2
A A A A V, M3 V, M3 A V/C,M3 V, M2 V, M4 A V/C,M3
Naam, Adres en Woonplaats 12
Competentie 11. Succescriterium:
Eigen grenzen bewaken De triageassistent bewaakt op adequate wijze eigen grenzen.
Proces : De triageassistent is op de hoogte van taakafspraken, protocollen en wet- en regelgeving (Wet BIG, Kwaliteitswet Zorginstellingen et cetera). Beoordeelt of hij bekwaam is om de voorliggende taak uit te voeren. Pleegt overleg met leidinggevende of behandelaar bij twijfel over de eigen bekwaamheid of bevoegdheid bij uitoefenen van zijn taak, of bij twijfel over (interpretatie van) het protocol. Vraagt actief om feedback inzake triagebesluiten en adviezen; en stelt zich in het algemeen open voor feedback en coaching Handelt professioneel bij grensoverschrijdend gedrag van de patiënt, zodat de werkzaamheden ook dan adequaat worden uitgevoerd.
Competentie 12. Succescriterium:
K,M3 K,V(M3) V, M3 A V/C, M4
Professionele rol (rolontwikkeling en – onderhouding) De triageassistent toont een professionele houding; en ontwikkelt en onderhoudt zijn competenties, zodat hij gedurende zijn loopbaan goed blijft functioneren.
Proces : De triageassistent gaat zorgvuldig om met persoonlijke en vertrouwelijke informatie. Handelt overeenkomstig de wet- en regelgeving en volgens ethische en sociale normen. Evalueert het beroepsmatig handelen, en reflecteert daarop (alleen Of samen met de leidinggevende). Bepaalt in overleg met de leidinggevende welke competenties hij verder moet ontwikkelen en maakt hierover afspraken. Onderneemt de afgesproken activiteiten om competenties te ontwikkelen. Volgt actuele ontwikkelingen met betrekking tot het beroep Maakt in uiteenlopende situaties de juiste keuze uit verschillende gesprekstechnieken en – vormen. Maakt eigen normen ondergeschikt aan professionele.
A,V(M3) V, M3 V, M4 V, M3 V, M3 V, M2 V/C, M4 A
13
Competentie 13. Succescriterium:
Kwaliteit van werk De triageassistent draagt op adequate wijze zorg voor een goede werkuitvoering en een goede kwaliteit van het af te leveren werk.
Proces : De triageassistent werkt volgens geldende kwaliteitsvoorschriften en/of protocollen. Controleert tijdens de uitvoer van het werk de juistheid van de door hem en anderen gehanteerde werkwijze. Checkt of de patiënt tevreden is. Gaat professioneel om met klachten. Evalueert het eigen werkproces. Neemt pro-actief deel aan ontwikkeling van het instellingsbeleid. Verbetert eventueel zijn handelen naar aanleiding van feedback. Stelt zich actief op in situaties waarin intercollegiale toetsing mogelijk is.
K,V(M3) K,V(M3) V/C, M4 A, (M3) V, M4 A A A
-
14
Extra Informatie 1. Begripsmatige kennis in DEELKWALIFICATIE AG 407 INTAKE EINDTERMEN 01 De deelnemer kan de voor de intake relevante aspecten van gezondheid en ziekte beschrijven. Dit betekent: 1. symptomen herkennen van gezondheidsklachten; 2. ernstige en niet-ernstige gezondheidsstoornissen onderscheiden; 3. de relatie tussen de subjectieve beleving van gezondheid en ziekte en de hulpvraag van de patiënt/cliënt herkennen. 02 De deelnemer kan het proces van intake beschrijven Dit betekent: 1. werkafspraken, regels en gewoonten rondom de intake van de organisatie beschrijven; 2. de stappen van het proces van intake beschrijven; 3. de werkzaamheden van de doktersassistent met betrekking tot de intake beschrijven.
Begripsmatige kennis in DEELKWALIFICATIE AG 408 VOORLICHTING EINDTERMEN 01 De deelnemer kan aspecten van gezondheid en ziekte beschrijven die bij het voorlichting geven van belang zijn. 02 De deelnemer kan het proces van voorlichting geven beschrijven. Dit betekent: 1. werkafspraken, regels en gewoonten rondom voorlichting binnen de organisatie beschrijven; 2. de stappen van het proces van voorlichting geven beschrijven; 3. benodigde middelen en materialen beschrijven; 4. de werkzaamheden van de doktersassistent met betrekking tot het geven van voorlichting beschrijven. 04 De deelnemer kan preventie toepassen. Dit betekent: 1. preventieve maatregelen omschrijven
15