Sluis Nummer Een Zuid-Oost
bestemmingsplan
rboi 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening
Sluis Nummer Een Zuid-Oost
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.1714.007bpeen10-0010
13-10-2009 15-03-2010
voorontwerp ontwerp
projectnummer:
230530.008229.00 opdrachtleider:
ir. T.C.M.C. van Aalst
M.008/02
ing. J.A. van Broekhoven
gecertificeerd door Lioyd’s conform ISO 9001: 2000
rboi aangesloten bij: 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening
RBOI - Middelburg bv Nieuwstraat 27 Postbus 430 4330 AK Middelburg Telefoon (0118) 633 344 E-mail:
[email protected]
© RBOI-Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI-Middelburg bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
toelichting
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 3
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding
blz. 5
1.1 Context en doel
5
1.2 Opzet plantoelichting
6
Hoofdstuk 2 Beschrijving locatie en project
7
2.1 Plangebied en directe omgeving
7
2.2 Woningbouwproject Nummer Een
7
Hoofdstuk 3 Beleid
9
3.1 Rijksbeleid en Provinciaal beleid
9
3.2 Gemeentelijk beleid
11
3.3 Conclusie
12
Hoofdstuk 4 Sectorale toetsen
13
4.1 Water
13
4.2 Archeologie
16
4.3 Ecologie
16
4.4 Bodemkwaliteit
19
4.5 Wegverkeerslawaai
20
4.6 Luchtkwaliteit
20
4.7 Bedrijven en milieuhinder
20
4.8 Externe Veiligheid
21
4.9 Leidingen
22
4.10 Financiële uitvoerbaarheid
23
Hoofdstuk 5 Bestemmingsregeling
25
5.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)
25
5.2 Opzet van het bestemmingsplan
25
5.3 Gehanteerde bestemming
27
Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg
29
6.1 Inspraak
29
6.2 Overlegprocedure
29
Bijlagen bij toelichting Bijlage 1 Wegverkeerslawaai Bijlage 2 Rekenbladen wegverkeerslawaai Bijlage 3 Onderzoek luchtkwaliteit
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
4
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 5
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Context en doel
De gemeente Sluis wenst medewerking te verlenen aan het woningbouwinitiatief van Aannemingsbedrijf Van de Wege voor de realisering van drie woningen op gronden aan de zuidoostzijde van het buurtschap Nummer Een. De beoogde ontwikkeling sluit aan op de huidige bebouwingskarakteristiek en draagt bij aan de ruimtelijk kwalitatieve afronding van het buurtschap. In figuur 1.1. is globaal de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1. Globale ligging plangebied (bron: maps.google.nl)
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
6
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
Doel van dit bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van dit woningbouwproject. Het opstellen van dit bestemmingsplan is nodig omdat de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met de voor betreffende gronden geldende bestemmingsregeling zoals deze is vastgelegd in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (1998).
1.2
Opzet plantoelichting
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt:
In hoofdstuk 2 worden de locatie en het project beschreven.
Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader.
Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ruimtelijke en milieuaspecten. Daarnaast wordt er in gegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het project.
In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (plankaart en regels).
Hoofdstuk 6 zal na het voeren van de inspraak en overlegprocedure ingaan op de resultaten hieruit.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 7
Hoofdstuk 2
2.1
Beschrijving locatie en project
Plangebied en directe omgeving
Het plangebied / de woningbouwlocatie ligt in het zuidoosten van het buurtschap Nummer Een in West Zeeuws-Vlaanderen aan de zuidzijde van de verbindingsweg tussen Hoofdplaat en Breskens (N677). Dit buurtschap wordt kenmerkt als een landelijk gelegen en rustig woonoord met overwegend vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het kanaal de Slijkplaat dat aan de oostzijde wordt begeleid door opgaande beplanting. Dit kanaal ligt vanaf Sasput langs Slijkplaat en Nummer Een tot aan de Westerschelde. Aan de overzijde van het kanaal is sprake van een agrarisch gebied. De woonpercelen rondom het plangebied zijn overwegend ruim van opzet. Dit geldt met name voor twee ten zuidwesten van het plangebied gelegen percelen met vrijstaande woningen. Deze woningen zijn vrij recent gebouwd en landschappelijk ingepast. Het plangebied bestaat uit braakliggende gronden in een goed herkenbaar en duidelijk tot het buurtschap behorend en begrensd gebiedsdeel een ten noordwesten van de woningbouwlocatei gelegen bestaande woning.
2.2
Woningbouwproject Nummer Een
Het woningbouwproject omvat de realisering van drie grote woonpercelen met vrijstaande woningen en bijbehorende erfbebouwing (zoals garages). De verkavelingsopzet en bebouwingsomvang en -karakteristiek sluiten aan op de die van de nabijgelegen bestaande woonpercelen en met name van het aangrenzende perceel Nummer Een 43a. Voor alle drie de woningen zijn concrete bouwplannen opgesteld waarbij wordt uitgegaan van één bouwlaag met kap. De noordwestelijke woning zal worden voorzien van een goothoogte van 2,85 meter en een nokhoogte van 8,10 meter. De woningen in de oostrand krijgen gelet op de overgang naar de landelijke omgeving een geringere bouwhoogte. De noordwestelijke woning heeft een goothoogte van 2,60 meter en een nokhoogte van 6.60 meter en de zuidelijk daarvan geplande woning een goothoogte van 2.80 meter en een nokhoogte van 6.30 meter. Grote tuinen rondom de bebouwing bepalen in belangrijke mate mede het beeld: ze dragen bij aan een groen karakter van dit gebied en daarmee aan een zachte overgang richting het landelijk gebied.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
8
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
Verder zal bij toetsing van het bouwplan aandacht worden besteed aan energiezuinigheid, veiligheid en toegankelijkheid. Als uitgangspunt geldt dat de eigen parkeerbehoefte van de woningen volledig op eigen terrein wordt opgevangen. Op de percelen is ruimschoots voldoende ruimte. Aanvullend hierop is op openbaar terrein ruimte beschikbaar voor additioneel parkeren. Verder zijn de woningen goed toegankelijk.
Figuur 2.1. Bebouwingsimpressie (woning ten oosten van Nummer Een 43a)
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 9
Hoofdstuk 3
3.1
Beleid
Rijksbeleid en Provinciaal beleid
Nota ruimte Met betrekking tot het nationaal beleid is de Nota Ruimte van belang. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd:
versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
borging van de veiligheid.
Economische vitaliteit is in de Nota Ruimte als belangrijk speerpunt opgenomen. Vitaliteit van het platteland moet worden versterkt door ruimte te geven aan het hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristischrecreatieve mogelijkheden. In de Nota Ruimte wordt de provincie verantwoordelijk gesteld voor de verdeling van de ruimte voor wonen en werken over de gemeenten. Daarnaast vormt ook verhoging van de kwaliteit een hoofdpunt van beleid: voldaan moet worden aan de veranderende vraag naar woningen en woonomgevingen. De revitaliserings-, herstructurerings- en transformatieopgaven in bestaand bebouwd gebied moeten in beleid en uitvoering krachtig ter hand worden genomen, gelijktijdig of in samenhang met de mogelijke ontwikkeling van nieuwe uitleglocaties. Ook de verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap ligt bij provincies en gemeenten. "Ontwikkelen met kwaliteit" is voor ruimtelijke plannen één van de doelen. Wonen In de nota gaat het Rijk voor verstedelijking en economische activiteiten in steden en dorpen uit van de bundelingstrategie. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaand bebouwd gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan de gemeente om te bouwen voor de eigen bevolkingsgroei. Het beleid richt zich op de ontwikkeling van voldoende geschikte vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen in iedere regio. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen, werken en daarbij behorende voorzieningen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
10
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
Nationaal Landschap West Zeeuws-Vlaanderen is in de Nota Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap. Nationale landschappen zijn gebieden met een internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten. Deze moeten behouden blijven, duurzaam worden beheerd, en waar mogelijk worden versterkt. Binnen nationale landschappen is "behoud door ontwikkeling" het uitgangspunt van het ruimtelijke beleid. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen. Zij nemen, op basis van de globale begrenzing van de PKB-kaart, een gedetailleerde begrenzing van de Nationale Landschappen op in hun streekplannen en werken daarin de per Nationaal Landschap benoemde kernkwaliteiten uit. Deze zijn leidend voor de ruimtelijke ontwikkeling. Voor West Zeeuws-Vlaanderen gelden de volgende kernkwaliteiten:
het polderpatroon met geulensysteem;
de overgang van zandige kust, via kleipolders, naar dekzandgebied, met verschillende mate van openheid;
de aanwezigheid van verdedigingswerken.
Het West Zeeuws-Vlaamse open polderlandschap is een zeer grote verzameling polders met bochtige dijken. In het kavel- en wegenpatroon is een zichtbaar verschil tussen het oude land, met kernen met schilpolders, en het nieuwe land, rationeel geometrisch verkaveld en soms doorsneden door oude zeegeulen. Gekoppeld aan vroegere waterlopen is een groot aantal 17e eeuwse verdedigingswerken terug te vinden. De dijken rond de oude en nieuwe polders hebben een karakteristieke boombeplanting. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn binnen nationale landschappen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt. Onder het kopje Omgeveingsplan Zeeland 2006-2012 in deze paragraaf wordt nader ingegaan op de verklaring van de kernkwaliteiten op provinciaal niveau. Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 Het Omgevingsplan Zeeland is in 2006 voor de termijn 2006-2012 vastgesteld. Dit plan dient ervoor te zorgen dat het beleid voor een specifieke leefomgeving in één beleidsplan is geregeld. Het omgevingsplan vervangt het Streekplan, Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. Landelijke bebouwingsconcentraties In het buitengebied wordt de mogelijkheid geboden om te bouwen in bestaande bebouwingsconcentraties (buurtschappen). De provincie biedt deze mogelijkheid als zowel landschappelijke als stedenbouwkundige meerwaarde wordt ondervonden. Landschappelijke meerwaarde is gewaarborgd door de gesloten overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente waarin verevening is gewaarborgd. Inzake Stedenbouwkundige meerwaarde wordt ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan een overeenkomst verwacht. De nieuwe woningen dienen aan te sluiten op het bestaande stratenpatroon. Zoals eerder is aangegeven hoeven voor de bouw van het onderhavige project geen nieuwe straten te worden aangelegd. Verder zorgt de bouw van deze woningen voor afronding van het buurtschap. Tevens dient aandacht te worden besteed aan de omgevingskwaliteiten die in het gebied gelden. Deze dienen als randvoorwaarde voor het mogelijk maken van de woningen.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 11
Kwaliteit Algemeen uitgangspunt voor het provinciale landschapsbeleid is dat ruimtelijke ingrepen in het landschap samen dienen te gaan met behoud of versterking van de kwaliteit. Dit houdt in dat rekening moet worden gehouden met bestaande omgevingskwaliteiten en dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het een logisch onderdeel deel uitmaakt van de omgeving. In het Omgevingsplan Zeeland zijn per regio kwaliteiten benoemd en strategieën geformuleerd die het afwegingskader vormen voor de inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Voor West Zeeuws-Vlaanderen zijn dit de volgende kenmerken. karakteristiek -
Romeinse castellum Aardenburg; -
strategie
Pleistocene zandopduikingen met bewoning vanaf het Mesolithicum; het Versterken menhang
saen
De westelijke Staats-Spaanse Linies met forten, schansen, liniedijken; herkenbaarheid vestingstadjes als Retranchement, Sluis, Oostburg, IJzendijke en Bier- voorwaarde voor vliet;
-
inpassen nieuwe
De herkenbare opbouw van het gebied, m.n. van het vroegere 'eiland ontwikkeling. van Cadzand' met op- en aanwassen aan een kerngebied, het dijkenpatroon, kreekrestanten, wielen en dergelijke;
-
Kuststrook met verdronken gebied, duinen en zeewering;
-
De verzande zeearm van het Zwin;
-
De paalhoofden langs de kust.
Voor een verantwoorde landschappelijke inbedding van de drie beoogde woningen in het buurtschap Nummer Een is het van belang dat de woningen op een logische wijze aansluiten op de aangrenzende woonpercelen en het bestaande karakter van het landschap niet verloren gaat. Daarbij geldt nog het volgende ten aanzien van de door de provincie vastgelegde contouren voor bestaand bebouwd gebied en verevening. De voorliggende bouwlocatie ligt niet binnen de begrenzing van bestaand bebouwd gebied zoals deze op 1 januari 2005 (peildatum) is vastgelegd door de provincie Zeeland. Woningbouw ter plaatse draagt daarentegen wel bij aan een ruimtelijk-kwalitatief logische invulling en stedenbouwkundig verantwoorde afronding van de zuidoostzijde van het buurtschap. Daarnaast is voor voorliggende ontwikkeling het in het omgevingsplan vastgelegde principe van verevening aan de orde: dat wil zeggen dat een 'rode' ontwikkeling gepaard dient te gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit. Hierover is met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten, waarin is vastgelegd dat de initiatiefnemer een bijdrage stort in het gemeentelijke herstructureringsfonds.
3.2
Gemeentelijk beleid
Woonvisie Sluis Binnen de gemeente Sluis komen twee woonmilieus voor, namelijk centrum-dorps en landelijk wonen. Ruim 50% van het woningaanbod in de gemeente Sluis ligt in het landelijk gebied. De verwachting is dat de wens om te wonen in het landelijk gebied de komende jaren meer zal toenemen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
12
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
Binnen de gemeente Sluis is er onderzoek gedaan door het WBO naar de lokale woningbehoeftes. Hieruit blijkt dat de vraag naar woningen met gemiddeld 100 woningen per jaar zal stijgen binnen de gemeente. Er is voornamelijk vraag naar grondgebonden woningen. Een andere uitkomst van dit onderzoek is dat 60% wil kopen en 40% wil huren. De gemeente wil ervoor zorgen dat gedifferentieerde woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Woningbouwprogramma's dienen dan ook aan te sluiten bij de woonbehoeften van de aanvragers. De voorgenomen woningbouw past binnen dit gemeentelijk woonbeleid.
3.3
Conclusie
Resumerend kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling van de woonpercelen in Nummer Een in overeenstemming is met het hiervoor aangegeven relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij zijn de volgende overwegingen van belang.
De kernkwaliteiten van het landschap worden behouden en worden niet aangetast door de beoogde ontwikkeling.
De locatie grenst direct aan bestaande bebouwd gebied en de beoogde invulling vormt een stedenbouwkundig-kwalitatief logisch onderdeel en verantwoorde afronding van het buurtschap Nummer Een.
Het in het Omgevingsplan vastgelegde principe van verevening is voor voorliggende ontwikkeling aan de orde: met de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten, waarin is vastgelegd dat de initiatiefnemer een bijdrage stort in het gemeentelijke herstructureringsfonds;
De voorgenomen woningbouw past binnen het gemeentelijk woonbeleid.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 13
Hoofdstuk 4
4.1
Sectorale toetsen
Water
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van negatieve effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op het duurzame waterbeheer. In het plangebied wordt het waterbeheer uitgevoerd door het Waterschap Zeeuws Vlaanderen. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Sluis en de provincie Zeeland is verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer. De waterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder. Het waterschap zal het wateradvies geven in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro. Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer Europees beleid De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een "goede ecologische toestand" (GET), en voor sterk veranderde /kunstmatige wateren een "goed ecologisch potentieel" (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. Nationaal Beleid Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Provinciaal beleid Een belangrijk punt in de huidige denkwijze over het waterbeheer is de afstemming met de ruimtelijke ordening. In het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 is het provinciale beleid voor Ruimte, Milieu en Water opgenomen. De nadruk ligt op de bestrijding van wateroverlast in het binnendijks systeem, maar het geheel wordt zo integraal mogelijk benaderd. Water van buitenaf, verdroging, verzilting, waterkwaliteit, bodemdaling, watertekort en stedelijk waterbeheer komen ook ruim aan bod. _______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
14
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
Verder heeft de provincie haar grondwaterbeleid opgenomen in het grondwaterbeheersplan 2002-2007. Het belangrijkste doel hierin is de zorg voor voldoende grondwater met een kwaliteit die geschikt is voor de (locatiegebonden) functies die ervan afhankelijk zijn. De provincie bewaakt de kwaliteit en de kwantiteit van het grondwater binnen haar provinciegrenzen. Speerpunten daarbij zijn het voorkomen dat wordt ingeteerd op de voorraad zoet grondwater, het voorkomen van verdroging en het tegengaan van verzilting. Het is dus van belang om het gebruik van grondwater, ten behoeve van grondwateronttrekkingen, te reguleren en het grondwater te beschermen. Deze plannen samen vormen het toetsingskader voor vergunningverlening en andere werkzaamheden in het kader van de Grondwaterwet en de Wet bodembescherming. In 2010 worden deze wetten opgenomen in de nieuwe waterwet. Beleid waterbeheerder Het waterschap Zeeuws-Vlaanderen beheert een uitgestrekt gebied dat een landelijk karakter heeft. In het ontwerp waterbeheerplan 2010-2015 staat dat het waterschap primair verantwoordelijk is voor het regionaal watersysteem (kwalitatief en kwantitatief), afvalwaterzuivering, waterkeringen en wegen in het gebied van gemeente Sluis, Terneuzen en Hulst. Het beleid van het waterschap is afgestemd op het Nationaal Bestuursakkoord Water, de Europese Kaderrichtlijn water en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid sluit ook aan op andere beleidsvelden als RO en milieu. Gemeentelijk waterbeleid De gemeente heeft op watergebied twee beleidskaders. Het stedelijk waterplan Sluis uit 2007 en het Gemeentelijk rioleringsplan (GRP) 2006-2010. Het stedelijk waterplan gaat globaal in op alle watergerelateerde functies. Hierbij kan gedacht worden aan klimaatverandering, ecologie, milieu, ruimtelijke ordening, grondwater, enz. In het GRP heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Binnen dit plan is er sprake van drie verschillende zorgplichten; stedelijk afvalwater, afstromend hemelwater en afvloeiend grondwater. De doelstellingen van de zorgplichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de KRW. Binnenkort wordt het VGRP 2009-2013 vastgesteld, dat tevens aansluit op de nieuwe waterwet. In dat kader zullen ook bestuurlijke afspraken worden gemaakt over het inkopen van watercompensatie. De gemeente overweegt in dat kader om in de toekomst inwoners, die geen watercompensatie op eigen terrein kunnen realiseren, de mogelijkheid bieden om deze in te kopen. Deze bergingscompensatie zal dan binnen de gemeentegrens worden opgevangen. Huidige situatie Ligging en bestemming vanuit het oogpunt van de waterhuishouding is de ligging van de woningbouwlocatie langs het kanaal De Slijkplaat van belang. Het plangebied (circa 0,4 ha) is nu bestemd als landbouwgrond en bestaat uit onverhard grasland.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 15
Bodem en grondwater Conform de bodemkaart van Nederland bestaat de ondergrond (kreekrug) uit zavel met een maaiveldhoogte van NAP +1,3m en is er sprake van een grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van nature tussen 0,40 m en 0,80 m beneden het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) lager dan 1,2 m beneden het maaiveld is gelegen. Waterbeheersgebied Het gebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil van NAP -0,50m en winterpeil van NAP 0,90m. Binnen de plangrens bevindt zich geen open water en ook geen waterkering. Het gemaal Nummer Een maalt circa 500m noordelijk van het plangebied op de Westerschelde. Riolering Het plangebied is in de huidige situatie niet gerioleerd. In aangrenzende straten is wel riolering. Toekomstige situatie Veiligheid (waterkering) In en / of aangrenzend aan het perceel bevinden zich geen primaire- of regionale waterkeringen. Wateroverlast en watervoorziening Binnen het plangebied worden 3 kavels voor vrij staande woningen uitgegeven. Vergeleken met de huidige situatie, komt dit neer op een toename van circa 600 m² dakverharding en circa 150 m² terreinverharding. Om het stedelijk gebied te beschermen tegen een theoretische hoeveelheid neerslag die eens per 100 jaar optreedt, is ruim 56 m³ (750 m² x 75 mm) waterberging noodzakelijk. Deze capaciteit zal worden opgevangen door het aanleggen van een retentievoorziening, zoals bijvoorbeeld een vijver. Het hemelwater wordt dan in eerste instantie op eigen terrein opgevangen, waarna uiteindelijk via de aansluiting op het gemeentelijk hemelwaterriool maximaal 10 mm per dag op het naastliggende afwateringskanaal kan worden geloosd. Riolering De gemeente legt een nieuw hemelwaterrioolstelsel aan om aan de wettelijke basisinspanning1 te gaan voldoen. De retentievoorziening kan daarop worden aangesloten. Het vuilwater kan aangesloten worden op bestaande gemeentelijk vuilwaterriool. Bodemhoogte Het maaiveld van het plangebied is zodanig hoog, dat er wordt voldaan aan de voorwaarde van 0,70 m drooglegging. Bodemdaling zal niet optreden en er vindt geen aanpassing van polderpeilen plaats. Oppervlaktewaterkwaliteit Bij alle bouwplannen geldt dat duurzame niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast moeten worden (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
16
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
Onderhoud waterlopen en natte natuur In het plangebied bevinden zich geen open waterlopen en het perceel grenst niet aan een nat natuurgebied. Het hydrologisch ecosysteem zal niet nadelig worden aangetast of beïnvloed. Verder geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het waterschap een vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten ten behoeve van hemelwater op het oppervlaktewater, graaf- en bouwwerk in de beschermingszone van watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het uitvoeren van werkzaamheden binnen de keurzone van de waterkering. Tevens omvat de "Keur" bepalingen omtrent het beheer en onderhoud van watergangen. In de "Keur" is opgenomen dat binnen een onderhoudsstrook van 7 meter vanaf de insteek van de watergang een onderhoudsstrook geldt, waarbinnen opgaande (hout)beplanting en bebouwing niet is toegestaan. Voor afwijkingen hiervan kan een watervergunning worden aangevraagd. Verdroging en volksgezondheid Deze bestemmingswijziging leidt niet tot verdroging van het plangebied en / of de aangrenzende percelen en zal de volksgezondheid in de omgeving niet aantasten. Conclusie Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De waterhuishoudkundig relevante ontwikkelingen voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
4.2
Archeologie
Het plangebied is op basis van de provinciale kaart Indicatieve Kaart Archeologische Waarden en Archeologisch Monumenten Kaart aangeduid als een gebied met lage trefkans voor archeologische vondsten. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Ondanks deze wettelijke vrijstelling voor archeologisch onderzoek is niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex. Artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Eventuele vondsten dienen te worden gemeld bij Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ).
4.3
Ecologie
In deze paragraaf wordt de ontwikkeling getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Regelgeving Flora- en faunawet (soortbescherming) Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 17
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende redenen van groot openbaar belang);
er geen alternatief is;
geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a.
door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
b.
door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
c.
door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de _______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
18
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen. Ecologische waarden Huidige ecologische waarden soortbescherming Het plangebied bestaat uit een grasland. Er zijn mogelijk kleine zoogdieren aanwezig. Het betreft hier dan algemene soorten muizen, egel en mol. De beplanting in de aangrenzende tuin is geschikt als nestplaats voor broedvogels. Het betreft nog jonge beplating die niet geschikt is voor vogels met een vaste nestplaats. Het plangebied heeft geen verblijfsfunctie voor vleermuizen (wel een beperkte foerageerfunctie). Het grasland is niet geschikt als landbiotoop voor amfibieën, zoals kleine watersalamander en gewone pad. Huidige waarden Gebiedsbescherming De locatie vormt geen onderdeel van een beschermd natuurgebied, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Ook ontbreken provinciale ecologische verbindingszones en andere onderdelen van de provinciale ecologische hoofdstructuur in nabijheid van de locatie. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde. Toetsing Toetsing aan Flora- en faunawet De voorgenomen grondwerkzaamheden en de bouw van de woningen leiden mogelijk tot verstoring en / of aantasting van beschermde soorten zoals de kleine zoogdieren en broedvogels. De zoogdieren die in het plangebied voorkomen zijn algemene soorten, die staan vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Broedvogels mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is van 15 maart tot en met 15 juli) op te starten of door minimaal 20 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Zorgvuldig handelen In de Flora- en faunawet staat ook het principe van "zorgvuldige handelen" beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook al geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep de grasvegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 19
Conclusie Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde planontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Wat de gebieds- en soortbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora- en faunawet geen beletsel vormen voor de beoogde ontwikkeling.
4.4
Bodemkwaliteit
Normstelling en beleid Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Onderzoek en conclusie In 2004 is ter plaatse van het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd door de Bodemonderzoeker2 De gemeente heeft aangegeven dat dit rapport mag worden gebruikt ter onderbouwing van de bodemkwaliteit. De conclusie uit het bodemonderzoek is als volgt:
Het bodemprofiel ter plaatse bestaat in het algemeen vanaf het maaiveld tot 0,5 meter minus maaiveld (m-m.v.) uit klei dat sterk middelgrof zandhoudend is en van 0,5 tot 1,6 m-m.v. uit middelgrof zand dat licht kleihoudend is. Vanaf 1,6 – 2,3 m –m.v. bestaat het bodemprofiel uit middelgrof zand dat matig kleihoudend is en vanaf 2,3 m –m.v. tot de maximale boordiepte van 3 m –m.v. bestaat het bodemprofiel uit middelgrof zand dat licht kleihoudend is.
Ter plaatse van de boringen zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die verontreiniging van de bodem vermoeden.
Visueel is op de locatie geen asbestverdacht materiaal in de grond aangetroffen.
Het grondwater is aangetroffen op een diepte van circa 2,5 m-m.v.
In de bodem (boven- en ondergrond) zijn geen van de onderzochte stoffen en verbindingen boven streefwaarde aangetoond. In het ondiepe grondwater is een gehalte aan xylenen boven streefwaarde aangetroffen. De overige onderzochte stoffen en verbindingen zijn niet boven streefwaarde aangetoond. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de eerder gestelde hypothese van een niet verdachte locatie wordt hier gerechtvaardigd. Het concentratieniveau van het aangetroffen gehalte aan xylenen in het grondwater is dermate gering dat een nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk is.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
20
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie.
4.5
Wegverkeerslawaai
Ten behoeve van voorliggende beoogde woningbouw is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna Wgh) als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Een nieuwe geluidsgevoelige bestemming dient te voldoen aan bepaalde wettelijke normen uit de Wgh. In bijlage 1 en 2 is het akoestisch onderzoek gevoegd waarvan in deze paragraaf alleen de conclusies zijn vermeld. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde woningen ten gevolge van de gezoneerde N677, Hoofdplaatseweg en Doddenhoek en de gedezoneerde Nummer Een de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens overschrijdt. Hiermee wordt voldaan aan de normen uit de Wgh en hiermee is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
4.6
Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (Wlk) staat realisatie van de beoogde uitbreiding niet in de weg omdat de ontwikkeling in onbetekende mate kan bijdragen aan een overschrijding van de grenswaarden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient onderzoek te worden uitgevoerd en blijkt dat langs de N677 en de Nummer Een wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wlk. Aangezien langs deze wegen geen grenswaarden uit de Wlk worden overschreden, zal ook ter plaatse van de beoogde ontwikkeling aan de grenswaarden uit de Wlk worden voldaan. In bijlage 3 is het luchtkwaliteitsonderzoek opgenomen.
4.7
Bedrijven en milieuhinder
Normstelling en beleid Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden. Beoordeling en conclusie De drie woningen worden in een bestaand woongebied geprojecteerd. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen welke onaanvaardbare milieuhinder kunnen veroorzaken ter plaatse van het plangebied. Zodoende wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuhinder de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 21
4.8
Externe Veiligheid
Normstelling en beleid Ruimtelijke plannen dienen op basis van het Bevi ten aanzien van externe veiligheid op verschillende aspecten te worden getoetst, namelijk:
bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken3 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Risicovolle inrichtingen Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 4. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. Vervoer van gevaarlijke stoffen In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht5. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Onderzoek _______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
22
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
Risicovolle inrichtingen In de directe omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of die anderzijds als risicovol zijn aan te merken. Vervoer van gevaarlijke stoffen Over de Westerschelde worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Om de risico's van deze vervoersas inzichtelijk te maken is een risicoanalyse uitgevoerd6. Uit de risicoberekeningen is gebleken dat het plaatsgebonden risico van 10-6 niet tot de oever reikt. Het PR levert daarmee geen belemmering op ten aanzien van ontwikkelingen binnen het plangebied.
Figuur 4.1. Globale ligging invloedsgebied Westerschelde (bron: TNO, rapport 2007-AR0562/B, Eenmalige afweging groepsrisico Westerschelde) In 2007 is een analyse uitgevoerd met betrekking tot de het GR als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde7. Het invloedsgebied wordt globaal weergegeven op de bovenstaande figuur. Er geldt een groot invloedsgebied voor ongevallen met toxische stoffen (rode lijn) en brandbare stoffen (blauwe lijn). Uit de figuur blijkt dat de kern Nummer Een niet binnen het invloedsgebied is gelegen. Zodoende heeft het plan geen gevolgen voor de hoogte van het GR. In de omgeving van het plangebied worden verder geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen. Conclusie Vaststelling van het bestemmingsplan leidt niet tot een overschrijding van het PR of een bijdrage aan het GR. Zodoende staat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.9
Leidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 23
4.10 Financiële uitvoerbaarheid De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. De voorgenomen ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De gemeentelijke kosten hebben slechts betrekking op de kosten van de planbegeleiding. Daarnaast is het niet uitgesloten dat belanghebbenden een claim op planschade op grond van artikel 6.1 Wro indienen. Dit betreffen alle kosten die vallen onder artikel 6.13 Wro, jo. 6.2.4. Bro. In augustus 2009 is tussen de gemeente en de initiatiefnemer voor de realisatie van de drie vrijstaande woningen een intentieovereenkomst tot stand gekomen die met name betrekking heeft op de herstructureringsbijdrage (vereveningsbijdrage) die de initiatiefnemer dient te voldoen. In deze intentieovereenkomst is eveneens bepaald dat, nadat de plannen verder zijn uitgewerkt (o.a. ontwerpbestemmingsplan), een anterieure overeenkomst opgesteld zal worden. In deze overeenkomst wordt geregeld dat alle gemeentelijk kosten (inclusief planschade) vergoed worden door de initiatiefnemer. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van de gemeentelijke kosten is op die manier anderszins verzekerd, zodat dit geen reden vormt tot het opstellen van een exploitatieplan.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
24
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 25
Hoofdstuk 5
5.1
Bestemmingsregeling
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan. Vanaf 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden. Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2008 (SVBP2008), die is verankerd in het Bro. Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2008.
5.2
Opzet van het bestemmingsplan
Ten aanzien van de opzet van het bestemmingsplan (plankaart en regels) is het volgende van belang. Planvorm De Wro biedt de keuze uit drie planvormen: a.
het gedetailleerde bestemmingsplan;
b.
het zogenaamde globale eindplan;
c.
het globale uitwerkingsplan met een uitwerkingsplicht.
Het verschil tussen de plannen is dat de plannen onder a. en b. meteen een basis bieden voor het verlenen van bouwvergunning en dat de plannen onder c. eerst moeten worden uitgewerkt voordat bouwvergunning verleend kan worden. Het is denkbaar dat in één bestemmingsplan verschillende planvormen worden toegepast, afhankelijk van het te voeren beleid en strategie (regiefunctie gemeente). De keuze van de planvorm wordt in belangrijke mate bepaald door het gewenste ruimtelijke beleid en de regiefunctie van de gemeente. Het spanningsveld tussen flexibiliteit en rechtszekerheid speelt hierin een belangrijke rol. Gedetailleerde bestemmingsplannen bieden in _______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
26
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
beginsel meer rechtszekerheid, terwijl globale eindplannen meer ontwikkelingsmogelijkheden bieden binnen één bestemming. Overigens is een mengvorm van bovenstaande plannen mogelijk. Het bestemmingsplan Drie woningen op Nummer Een is gedetailleerd van karakter. Opzet plankaart Algemeen Het bestemmingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de plankaart te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven en dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd. Daarbij is gebruik gemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond. Bestemming Op de plankaart wordt voor de woningen in de ondergrond een perceel opgenomen. Voor de bouw van de woningen wordt aangegeven dat binnen het bouwvlak bebouwing is toegestaan. In de planregels wordt door middel van een inhoudsmaat de omvang van de toegestane bebouwing vastgelegd. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, in dit plan W voor Wonen. Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de plankaart de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000. Aanduidingen Binnen het plan wordt gebruik gemaakt van de aanduiding bouwvlak daar ter plaatse mogen de woningen worden gebouwd. Daarnaast is er een maatvoeringsaanduiding opgenomen voor het aantal woningen dat mag worden gebouwd. Opzet planregels Volgens SVBP2008 hebben de planregels een vaste hoofdstukindeling, in een vaste volgorde:
In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven.
Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een anti-dubbeltelbepaling en algemene bouwregels.
Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:
bestemmingsomschrijving;
bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, opper-
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 27
vlakte en inhoud);
ontheffing van de bouwregels;
specifieke gebruiksregels;
ontheffing van de gebruiksregels;
aanlegvergunningen;
wijzigingsbevoegdheden.
Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3
Gehanteerde bestemming
Het plangebied bestaat uit een kavel in Nummer Een. Voor het plangebied is slechts één bestemming noodzakelijk. De bestemming Wonen is opgenomen voor de realisatie van deze woningen. Door middel van het bouwvlak is aangegeven waar in hoofdzaak hoofdgebouwen en bijgebouwen (binnen het bouwvlak) zijn toegestaan.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
28
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 29
Hoofdstuk 6
6.1
Inspraak en overleg
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 23 december 2009 tot en met 3 februari 2010 ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan ingediend.
6.2
Overlegprocedure
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de Provincie Zeeland, het Waterschap Zeeuws Vlaanderen, de Gasunie en de VROM‐inspectie. De Vrom‐Inspectie heeft per brief van 4 februari 2010 aangegeven dat het plan voor de betrokken rijksdiensten geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De overige instanties hebben als volgt gereageerd. Provincie Zeeland per brief van 27 januari 2010 De provincie Zeeland merkt op dat voor de vaststelling van dit bestemmingsplan een anterieure overeenkomst over verevening dient te worden gesloten. De uitgangspunten voor de vereveningsbijdrage staan benoemd in de handreiking verevening. Reactie gemeente Er is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Waterschap Zeeuws Vlaanderen per brief van 25 februari 2010 De Keur waterschap Zeeuws-Vlaanderen 2009 bevat ook bepalingen omtrent beheer en onderhoud van watergangen. Het bestemmingsplan grenst aan de oostzijde aan een watergang. In de Keur is opgenomen dat binnen 7 meter vanaf de insteek van de watergang een onderhoudsstrook geldt waarbinnen opgaande (hout)beplanting en bebouwing niet is toegestaan. Voor afwijkingen hiervan kan een watervergunning worden aangevraagd. Tevens geeft het Waterschap aan dat deze brief als wateradvies kan worden beschouwd. Reactie gemeente De toelichting van het bestemmingsplan is hierop aangevuld. Gasunie per brief van 22 december 2009 Het voorontwerpbestemmingsplan is door de Gasunie getoetst aan het toekomstig externe veiligheidsbeleid van het ministerie van VROM voor onze aardgastransportleidingen, zoals dat naar verwachting medio 2010 in werking zal treden middels de AMvB Buisleidingen. De circulaire "zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen uit 1984" zal dan komen te vervallen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
30
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Reactie gemeente Het bestemmingsplan behoeft dan ook geen aanpassing.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1 Wegverkeerslawaai
2 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ten behoeve van beoogde realisatie van 3 woningen in de kern Nummer Een in de gemeente Sluis is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna Wgh) als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Een nieuwe geluidsgevoelige bestemming dient te voldoen aan de normen uit de Wgh. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de situatie die optreedt aan het einde van de planperiode (2020). Voorliggende bijlage beschrijft het akoestisch onderzoek. De bijlage is als volgt opgebouwd. In paragraaf 1.1 wordt ingegaan op het wettelijk toetsingskader dat geldt met betrekking tot wegverkeerslawaai voor geluidsgevoelige functies. In paragraaf 1.2. komen de invoergegevens van de berekeningen aan bod. In paragraaf 1.3. worden de resultaten en conclusies van de geluidsberekeningen behandeld. Vervolgens zijn de rekenbladen met in- en uitvoergegevens opgenomen in bijlage 2.
B1.1 Beleid en normstelling Wegverkeerslawaai Geluidszones langs wegen Langs alle wegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km / h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: "het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens" (artikel 1 Wgh). Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszones van de N677, Hoofdplaatseweg en de Doddenhoek. Normstelling wegverkeerslawaai Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt deze 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt) en maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen,vliesgevels of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger). Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van hogere waarden worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). Indien de uiterste grenswaarde wordt overschreden en maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk of doeltreffend zijn, dienen maatregelen aan de zijde van de geluidsontvanger te worden genomen, zoals het toepassen van een dove gevel. Daarnaast dient altijd de wettelijke binnenwaarde te worden gegarandeerd. Het kan daarvoor noodzakelijk zijn dat geluidsisolerende gevelmaatregelen worden genomen. In het kader van de ruimtelijke procedures komen echter alleen de maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied aan de orde. De gevelmaatregelen komen pas aan de orde in het kader van de daadwerkelijke realisatie van de ontwikkeling. Hieraan wordt bijvoorbeeld getoetst bij een bouwaanvraag. De uiterste grenswaarde ten gevolge van wegverkeerlawaai bedraagt voor dit plan 63 dB. 30 km / uur-wegen Zoals uit het voorgaande kan worden geconcludeerd geldt voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km / uur-gebied geen wettelijke geluidszone en is langs deze wegen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de
geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wet geluidhinder hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader gehanteerd. De Nummer Een is de gedezoneerde weg die relevant is voor dit akoestisch onderzoek. Verder is van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt. Rekenmethode Met behulp van de Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het Reken- en Meetvoorschrift 2006 is de specifieke geluidsbelasting aan de buitengevels van de geprojecteerde ontwikkeling berekend voor het prognosejaar 2020. Aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder Op alle geluidsbelastingen die voor wegen in deze ruimtelijke onderbouwing zijn vermeld, is conform artikel 110g van de Wet geluidhinder een aftrek van 5 dB toegepast indien de wettelijke snelheid minder dan 70 km / uur bedraagt en 2 dB indien de snelheid 70 km / uur of meer bedraagt. Dosismaat De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L dayevening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
B1.2 Invoergegevens Hierna zijn de ingevoerde gegevens beschreven die voor het uitvoeren van het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd. Verkeersintensiteit In tabel B1.1 zijn de verkeersintensiteiten weergegeven die gebruikt zijn voor de het uitvoeren van de sectorale toetsen. De verkeersintensiteit van de N677 is ontleend aan de verkeersstromenkaart van de provincie Zeeland 2007. Voor de Waterschapswegen Hoofdplaatseweg en de Doddenhoek is aangenomen dat hier in 2007 niet meer dan 500 mvt / etmaal rijden. Deze wegen zijn namelijk niet opgenomen op de verkeersstromenkaart van de provincie Zeeland en zijn daarom van een dermate lage orde dat deze geschatte intensiteit te rechtvaardigen is. De verkeersintensiteit voor de Nummer Een is geschat op maximaal 200 mvt / etmaal wat overeenkomt met een verkeersaantrekkende werking van circa 25 woningen. Door rekening te houden met een autonome groei van 1,2% zijn de intensiteiten bepaald voor de prognosejaren 2009, 2010 en 2020. Deze autonome groei van 1,2% per jaar is gebaseerd op de gemiddelde verkeersgroei op wegen in Zeeuws-Vlaanderen in de afgelopen jaren. Verkeersaantrekkende werking Binnen het plangebied wordt de mogelijkheid geboden drie woningen te realiseren. De verkeersaantrekkende werking per woning in het woonmilieutype landelijk wonen bedraagt volgens CROW publicatie 2568 8,2 mvt / etmaal. Per saldo is de verkeersaantrekkende werking ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is 3 woningen * 8,2 mvt / etmaal / woning ˜ 25 mvt / etmaal. In tabel B1.1 is de verkeersaantrekkende werking meegenomen in de verkeersintensiteit (inclusief ontwikkeling) maar deze aantrekkende werking is te laag om na afronding verschillen te krijgen. Tabel B1.1. Verkeersintensiteiten (afgerond op honderdtallen) weg
2009
2010
2020
excl. ontw.
incl. ontw.
excl. ontw.
incl. ontw.
excl. ontw.
incl. ontw.
N677
2.900
2.900
2.900
2.900
3.300
3.300
Hoofdplaatseweg / Doddenhoek
500
500
500
500
600
600
Nummer Een
200
200
200
200
200
300
Voertuigverdeling In de tabellen B1.2 tot en met B1.4 zijn de gebruikte voertuigverdelingen per categorie en per periode-uur weergegeven voor de relevante wegen. De werkelijke gegevens zijn niet bekend. Er is voor gekozen aan te sluiten bij landelijke gemiddelden die horen bij provinciale wegen (N677), plattelandswegen (Hoofdplaatseweg en Doddenhoek) en buurtverzamelwegen (Nummer Een). Tabel B1.2. Voertuigverdeling per categorie en per periode-uur N677 dagperiode
avondperiode
nachtperiode
etmaal
% per periode uur
6,7%
2,7%
1,1%
n.v.t.
lichte mvt's
86,0%
93,5%
86,0%
86,81%
middelzware mvt's
9,1%
4,5%
9,1%
8,60%
zware mvt's
4,9%
2,0%
4,9%
4,59%
Tabel B1.3. Voertuigverdeling per categorie en per periode-uur Hoofdplaatseweg en Doddenhoek
% per periode uur lichte mvt's middelzware mvt's zware mvt's
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
etmaal
7,0%
2,6%
0,7%
95,0%
95,0%
95,0%
95,0%
3,0%
3,0%
3,0%
3,0%
2,0%
2,0%
2,0%
2,0%
n.v.t.
Tabel B1.4. Voertuigverdeling per categorie en per periode-uur Nummer Een % per periode uur lichte mvt's middelzware mvt's zware mvt's
dagperiode
avondperiode
nachtperiode
etmaal
7,0%
2,6%
0,7%
94,0%
98,0%
96,0%
94,53%
5,7%
1,9%
3,8%
5,20%
0,3%
0,1%
0,2%
0,27%
n.v.t.
Maximumsnelheid en verhardingssoort De maximumsnelheid en de gebruikte verhardingssoort op de verschillende wegen is weergegeven in tabel B1.5. Tabel B1.5. Maximumsnelheid en verhardingssoort straat
maximumsnelheid
verhardingssoort
N677 (ten oosten van het kruispunt met de Nummer Een)
80 km / uur
Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
N677 (ten westen van het kruispunt met de Nummer Een)
50 km /uur
Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
N677 (worst case scenario)
80 km/uur
Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
Hoofdplaatseweg
60 km /uur
Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
straat
maximumsnelheid
verhardingssoort
Doddenhoek
60 km /uur
Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
Nummer Een
30 km /uur
Fijn - Fijn asfalt (dab 0/16 - referentiewegdek)
Verhardingsbreedte, afstand wegas tot gevel, zichthoek en objectfractie In tabel B1.6 zijn per relevante weg de verhardingsbreedte, de afstand tussen de wegas en de gevel, de zichthoek en de objectfractie weergegeven. De verhardingsbreedte is de breedte van het verharde deel tussen de wegas en de gevel. De zichthoek van 127º kan beperkt worden doordat er afschermende bebouwing aanwezig is tussen de gevels van de beoogde ontwikkeling en de wegassen. Omdat er ook sprake is van bebouwing aan weerszijden van enkele relevante wegen is er ook sprake van een objectfractie. Tabel B1.6. Verhardingsbreedte, afstand wegas tot gevel, zichthoek en objectfractie straat
verhardingsbreedte
afstand t.o.v. wegas
zichthoek
objectfractie
N677 (ten oosten van het kruispunt met de Nummer Een)
10 m
90 m
64º
0
N677 (ten westen van het kruispunt met de Nummer Een)
10 m
90 m
0º
1,0
N677 (worst case scenario)
10 m
90 m
64º
0,5
Hoofdplaatseweg
6m
125 m
10º
0
Doddenhoek
5m
118 m
64º
0
Nummer Een
2m
7m
127º
0,8
Waarneemhoogte In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting aan de gevels berekend op verschillende waarneemhoogtes, voor iedere bouwlaag één. Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt die bestaan uit 2 bouwlagen. De vastgestelde waarneemhoogtes bevinden zich derhalve op 1,50 m en 4,50 m.
B1.3 Resultaten en conclusies In tabel B1.7 zijn de geluidsbelastingen aan de gevels van de beoogde geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van de verschillende relevante wegen weergegeven. Tabel B1.7. Geluidsbelastingen aan gevels waarneemhoogte straat
1,5 m
4,5 m
N677 (worst case scenario)
44 dB
47 dB
Hoofdplaatseweg
19 dB
21 dB
Doddenhoek
27 dB
30 dB
Nummer Een
43 dB
43 dB
Uit tabel B1.7 blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkelingen ten gevolge van de gezoneerde N677, Hoofdplaatseweg en Doddenhoek en de gedezoneerde Nummer Een de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens overschrijdt. Hiermee wordt voldaan aan de normen uit de Wgh en hiermee is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Bijlage 2 Rekenbladen wegverkeerslawaai
2 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 3 Onderzoek luchtkwaliteit
2 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Deze bijlage bevat de rapportage van het ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van 3 woningen in het buurtschap Nummer Een uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek. Deze rapportage gaat eerst in op het geldende beleid en de daarbij horende normering. Daarna wordt beknopt het uitgevoerde onderzoek beschreven, waaronder de gehanteerde uitgangspunten en conclusies. Deze bijlage bevat het volledige luchtkwaliteitsonderzoek en is de verantwoording voor de tekst in paragraaf 4.6. In de eerste paragraaf van deze bijlage is het geldende beleid en de daarbij
horende
normering
weergeven.
De
tweede
paragraaf
is
gebruikt
om
het
daadwerkelijke uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek weer te geven met daarin onder andere de uitgangspunten en conclusies.
B3.1 Beleidskader en normstelling Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt 8. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10, jaar- en daggemiddelde) van belang. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden daarom bij deze toetsing buiten beschouwing gelaten. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel B3.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel B3.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof
toetsing van
grenswaarde
geldig vanaf
stikstofdioxide
jaargemiddelde concentratie
40 ìg / m³
2010
jaargemiddelde concentratie
40 ìg / m³
2005
(NO2) fijn stof (PM10)1)
1)
24-uurgemiddelde
max. 35 keer p.j. meer 2005
concentratie
dan 50 ìg / m³
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals bij het verlenen van een vrijstelling ex artikel 19 WRO) uitoefenen indien:
de
bevoegdheden /
ontwikkelingen
niet
leiden
tot
een
overschrijding
van
de
grenswaarden (lid 1 onder a);
de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
de bevoegdheden / ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 Op grond van de Wlk is bepaald dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid, bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijn stof. Aangegeven is hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Sluis bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 5 ìg / m³ en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar. De regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit staan eveneens beschreven in deze Regeling. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende situaties (binnenstedelijk, buitenstedelijk en industriële bronnen), per situatie is bepaald welke standaardrekenmethode (SRM) gebruikt mag worden. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM. In het Meet- en rekenvoorschrift is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond. Onderzoeksmethode De luchtkwaliteit als gevolg van de nabijgelegen wegen is berekend met behulp van het CAR II-programma9. Het CAR II-programma geldt als het standaardrekenprogramma voor luchtkwaliteit in binnenstedelijke situaties met enige vorm van bebouwing. Het plangebied en zijn omgeving wordt als zodanig aangeduid. Het CAR-programma kan berekeningen uitvoeren voor de maatgevende stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide. Hierdoor is het programma geschikt voor het verkrijgen van een algemeen beeld van de luchtkwaliteit en voor het opsporen van knelpunten. Het CAR II-programma is toepasbaar voor berekeningen van concentraties op een afstand van het immissiepunt (bijvoorbeeld woningen) tot de wegas van minimaal 5 en maximaal 30 m. De berekende concentraties gelden voor een hoogte van 1,5 m boven het maaiveld. De invloed van de hoogte van de bebouwing is verwerkt in de verschillende wegtypes die in het programma ingevoerd kunnen worden. Regeling "niet in de betekende mate" In het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' is exact bepaald in welke gevallen een project niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Woningbouwprojecten waarbij sprake is van niet meer dan 500 nieuwe woningen bij 1 ontsluitingsweg en niet meer dan 1000 nieuwe woningen bij 2 ontsluitingswegen (met gelijkmatige verkeersverdeling) hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wlk. Rekening houdend met een gemiddelde verkeersaantrekkende werking van 6,0 mvt / etmaal / woning betekent dus een toename van (500 * 6,0 = ) 3.000 mvt / etmaal op een weg de grens voor het bepalen of een ontwikkeling in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In het plangebied wordt de bouw 3 woningen mogelijk gemaakt. In het akoestisch onderzoek (bijlage 1) is de verkeersaantrekkende werking berekend ten gevolge van deze uitbreiding
(25 mvt / etmaal). Op basis van het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' is bepaald dat het hierbij gaat om een project dat niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst omdat de ontwikkeling in niet betekende mate zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De toename van het verkeer ten gevolge van de uitbreiding bedraagt namelijk beduidend minder dat 3.000 mvt / etmaal. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt toch inzicht gegeven in de luchtkwaliteit in de omgeving van de geplande ontwikkeling.
B3.2 Onderzoek luchtkwaliteit De relevante wegen voor het bepalen van de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is de N667 en de Nummer Een. Indien direct langs deze wegen voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wlk, kan zonder verdere berekeningen geconcludeerd worden dat dit ook het geval is ter plaatse van de ontwikkeling. Invoergegevens De verkeersintensiteiten op de relevante wegen zijn weergegeven in tabel B3.2. De bron en bewerkingen
van
de
gegevens
zijn
verantwoord
in
het
akoestisch
onderzoek
wegverkeerslawaai (bijlage 1). Tabel B3.2. Verkeersintensiteiten (afgerond op honderdtallen) weg
2009
2010
2020
excl. ontw. incl. ontw. excl. ontw. incl. ontw. excl. ontw. incl. ontw. N677
2.900
2.900
2.900
2.900
3.300
3.300
Nummer Een
200
200
200
200
200
300
In het CAR II-programma wordt daarnaast nog een aantal basisgegevens ingevoerd, zoals de Rijksdriehoekscoördinaten voor het wegvak, de voertuigverdeling op de relevante wegen, de gemiddelde snelheid op deze wegen en het wegprofiel (wel / niet veel bomen en / of gebouwen). Conform de regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 wordt de concentratie van stikstofdioxiden (NO2) bepaald op maximaal 5 meter van de wegrand. Uit praktische overwegingen wordt deze afstand ook gehanteerd bij het bepalen van de concentratie fijn stof (PM10). Bij het berekenen van de luchtkwaliteit met behulp van CAR II is deze afstand verrekend in de aan te houden afstand tot de wegas. De betreffende invoergegevens zijn weergegeven in tabel B3.3. Tabel B3.3. Invoergegevens
RD-coördinaten Het gaat hier om de Rijksdriehoekscoördinaten ter hoogte van de locatie waarvoor de luchtkwaliteitsberekening wordt uitgevoerd. Aan de hand van deze coördinaten vindt de
toedeling van de achtergrondconcentratie aan een bepaalde straat plaats. CARII selecteert automatisch de bijbehorende achtergrondconcentratie. Voertuigverdeling De voertuigverdelingen per voertuigcategorie voor de relevante wegen zijn verantwoord en beredeneerd in het akoestisch onderzoek (bijlage 1). Wegtype In het CARII-model worden 5 wegtypen onderscheiden. Een wegtype wordt beschreven aan de hand van de bebouwing langs de weg. De volgende wegtypen worden onderscheiden: 1.
weg door open terrein, incidenteel gebouwen of bomen binnen een straal van
100 meter, 2.
basistype, alle wegen anders dan type 1, 3a, 3b of 4;
3a.
beide zijden van de weg bebouwing, afstand wegas-gevel is kleiner dan 3 maal de
hoogte van de bebouwing, maar groter dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing; 3b.
beide zijden van de weg bebouwing, afstand wegas-gevel is kleiner dan 1,5 maal de
hoogte van de bebouwing (street canyon); 4.
eenzijdige bebouwing, weg met aan één zijde min of meer aaneengesloten
bebouwing op een afstand van minder dan 3 maal de hoogte van de bebouwing. Snelheidstype De hoogte van de emissiefactor is afhankelijk van de rijsnelheid / snelheidstypering. De volgende snelheidstyperingen worden onderscheiden: A "snelweg algemeen" typisch snelwegverkeer, een gemiddelde snelheid van ongeveer 65 km / uur, gemiddeld circa 0.2 stops per afgelegde kilometer; B "buitenweg algemeen" typisch buitenwegverkeer, een gemiddelde snelheid van ongeveer 60 km / uur, gemiddeld circa 0.2 stops per afgelegde kilometer; E "stadsverkeer met minder congestie" stadsverkeer met een relatief groter aandeel "free-flow" rijgedrag, een gemiddelde snelheid tussen de 30 en 45 km / uur, gemiddeld circa 1.5 stop per afgelegde kilometer; C "normaal stadsverkeer" typisch stadsverkeer met een redelijke mate van congestie, een gemiddelde snelheid tussen de 15 en 30 km / uur, gemiddeld circa 2 stops per afgelegde kilometer; D "stagnerend stadsverkeer" stadsverkeer met een grote mate van congestie, een gemiddelde snelheid kleiner dan 15 km / uur, gemiddeld circa 10 stops per afgelegde kilometer. In sommige situaties komt het voor dat de gewenste rijsnelheid niet in het bovenstaande lijstje voorkomt (bijvoorbeeld een provinciale weg waar 80 gereden mag worden). In dat geval zal een keuze gemaakt moeten worden voor een snelheidstypering. Er wordt dan gekeken naar de snelheidstypering die het meest vergelijkbaar is. Bomenfactor De bomenfactor is een maat voor de aanwezigheid van bomen. Drie bomenfactoren worden onderscheiden: 1
hier en daar bomen of in het geheel niet,
1.25
één of meer rijen bomen met een onderlinge afstand van minder dan 15 meter met
openingen tussen de kronen 1.5
de kronen raken elkaar en overspannen minstens een derde gedeelte van de
straatbreedte.
Afstand tot de wegas In het onderzoek is een berekening gemaakt op 5 meter afstand van de wegas. Indien hier (direct langs de weg) voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wlk, kan zonder verdere berekeningen geconcludeerd worden dat dit ook het geval is ter plaatse van de ontwikkeling. Berekeningsresultaten en conclusie In tabel B3.4 zijn de resultaten van de berekeningen ten behoeve van de toetsing luchtkwaliteit in de omgeving van de beoogde ontwikkeling weergegeven voor 2009, 2010 en 2020. Op grond van de Wlk mag voor fijn stof de bijdrage van zeezout worden afgetrokken van de berekende waarden. Tabel B3.4. Berekeningsresultaten luchtkwaliteit stikstofdioxide
fijn stof (PM10) fijn
(NO2)
jaargemiddelde
jaargemiddelde
(in ìg / m³)
(in ìg / m³)
stof
(PM10)
24-uurgemiddelde (aantal overschrijdingen
p.
j.) in 2009 N677
19,2
17,9
0
Nummer Een
16,3
17,4
0
in 2010 N677
16,5
17,5
0
Nummer Een
13,8
17,1
0
N677
11,9
15,4
0
Nummer Een
10,6
15,1
0
in 2020
Uit tabel B3.4 blijkt dat langs de getoetste wegen in alle drie de (prognose)jaren wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wlk. Aangezien langs deze wegen geen grenswaarden uit de Wlk worden overschreden, zal ook ter plaatse van de beoogde ontwikkeling aan de grenswaarden uit de Wlk worden voldaan. De Wlk staat de realisatie van de ontwikkeling dus niet in de weg.
Eindnoten
1. De basisinspanning is de landelijke norm voor rioleringen om de emissies vanuit overstorten op oppervlaktewater tot een aanvaardbaar niveau te brengen. 2. Rapport inzake verkennend onderzoek conform NEN5740 te Nummer Een ongenummerd, De Bodem-onderzoeker, 22 oktober 2004. 3. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar. 4. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige re-denen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzon-deringen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een bruto-vloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwets-baar object zijn aangemerkt. 5. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transport-segment gemeten per kilometer en per jaar: -
10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
-
10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
-
10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 dodelijke slachtoffers;
-
enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
6. Actualisatie Risicoanalyse (Wester)Schelde, Det Norske Veritas, juni 2004. 7. TNO, Eenmalige afweging groepsrisico Westerschelde, kenmerk 2007-A-R0562/B, d.d. juni 2007.
2 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
regels
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 1
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
blz. 3
Artikel 1 Begrippen
3
Artikel 2 Wijze van meten
5
Hoofdstuk 2 bestemmingsregels
7
Artikel 3 Wonen
7
Hoofdstuk 3 Algemene regels
9
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
9
Artikel 5 Algemene bouwregels
9
Hoofdstuk 4 Slotregel
11
Artikel 6 Overgangsrecht
11
Artikel 7 Slotregel
11
2 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 3
Hoofdstuk 1
Artikel 1 1.1
Inleidende regels
Begrippen
plan
het bestemmingsplan 'Nummer Een Zuid-Oost' van de gemeente Sluis. 1.2 de
bestemmingsplan geometrisch
bepaalde
planobjecten
als
vervat
in
het
GML-bestand
NL.IMRO.1714.007bpeen10-0010 met de bijbehorende regels. 1.3
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden. 1.4
aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. 1.5
aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. 1.6
bebouwing
één of meer gebouwen en / of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 1.7
bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet. 1.8
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak. 1.9
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.10
bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.11
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
4 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
1.12
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.13
bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel. 1.14
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 1.15
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.16
NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan. 1.17
peil
a.
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
b.
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 5
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. 2.2
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.4
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.5
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.6
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
6 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 7
Hoofdstuk 2
Artikel 3 3.1
bestemmingsregels
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
het wonen al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b.
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
3.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a.
op deze gronden mogen binnen bouwvlakken hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b.
op deze gronden mogen buiten bouwvlakken bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
c.
per bouwperceel is ten hoogste één woning toegestaan tenzij op de kaart het maximale aantal wooneenheden per bestemmingsvlak is aangegeven;
d.
de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerk
goothoogte bouwhoogte oppervlakte inhoud
hoofdgebouw (inclusief aan- en
4m
9m
750 m³
uitbouwen) bijgebouwen en overkappingen / 3,5 m
7m
per woning
ten hoogste 40% van het zij- en achtererf met een maximum van 60 m²
erfafscheidingen voor de voorge-
1m
vel erfafscheidingen elders
2m
e.
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 m;
f.
de goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien: 1.
de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
2.
de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoog-
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
8 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
ste 1,5 m bedraagt; 3.
de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
4.
de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt.
3.3
Ontheffing van de bouwregels
3.3.1
Ontheffing bouwen tot perceelsgrens
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2 onder e voor de bouw van een aan- of uitbouw of bijgebouw op een kleinere afstand tot of in de zijdelingse perceelsgrens, mits ontheffing niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen. 3.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a.
de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 60 m²;
b.
het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
c.
het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van logies met ontbijt per woning is niet toegestaan.
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 9
Hoofdstuk 3
Artikel 4
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5
Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door: a.
tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
b.
tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
c.
andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
10 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sluis: Nummer Een Zuid-Oost 11
Hoofdstuk 4
Artikel 6 6.1
Slotregel
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a.
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
c.
het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a.
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b.
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.
indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d.
dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 7
Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Nummer Een Zuid-Oost'.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg 007bpeen10
12 Sluis: Nummer Een Zuid-Oost
_______________________________________________________________________________________________________________ 007bpeen10 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
kaart(en)